Kamerstuk 23987-94

Verslag van een algemeen overleg

Uitbreiding van de Europese Unie

Gepubliceerd: 9 januari 2009
Indiener(s): Waalkens
Onderwerpen: europese zaken internationaal
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-23987-94.html
ID: 23987-94

23 987
Uitbreiding van de Europese Unie

nr. 94
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 9 januari 2009

De vaste commissie voor Europese Zaken1 heeft op 27 november 2008 overleg gevoerd met minister Verhagen van Buitenlandse Zaken en staatssecretaris Timmermans van Buitenlandse Zaken over:

– de toezending van het door de Europese Commissie gepubliceerde jaarlijkse uitbreidingspakket, bestaande uit de Mededeling, Enlargement Strategy and Main Challenges 2008–2009, en de reguliere voortgangsrapportages d.d. 5 november 2008 (23 987, nr. 92);

– het verslag van het bezoek aan Bulgarije, Roemenië en Macedonië d.d. 7 oktober 2008 (23 987, nr. 91).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

Voorzitter: Waalkens Griffier: Huisinga

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Ormel (CDA): Voorzitter. Bij deze bespreking van het jaarlijkse uitbreidingspakket van de Europese Commissie zal ik, vanwege de geringe spreektijd, staccato enkele punten behandelen.

Allereerst wil ik dan iets zeggen over Kroatië. Kroatië maakt vooruitgang met het doorvoeren van aanpassingen. De onderhandelingen zijn in volle gang, maar waarom noemt de Europese Commissie de datum van eind 2009? In de kabinetsappreciatie wordt daarover wel iets gezegd, maar wat de CDA-fractie betreft kan het kabinet zich wat sterker opstellen. Wij verzoeken de regering dan ook om protest aan te tekenen tegen het noemen van een datum in het uitbreidingspakket. Het resultaat en niet de datum zal leidend moeten zijn.

Met de kandidaat-lidstaat Macedonië zijn de onderhandelingen nog niet eens begonnen. Ten aanzien van dit land, officieel: FYROM geheten, dient wat ons betreft nagedacht te worden over alternatieven voor een volwaardig EU-lidmaatschap. Voor Macedonië zelf kunnen de noodzakelijke ontwikkelingen in de samenleving zonder de druk van het acquis een verbetering betekenen. Tegenslagen op de weg naar een volwaardig lidmaatschap kunnen daarentegen een uiterst negatieve uitwerking hebben. Met Macedonië – dus niet over Macedonië – zou gesproken moeten worden over de vraag of een paternariaat niet een alternatief kan zijn voor een zeer langdurig verblijf in de wachtkamer van het lidmaatschap. Wij vragen ons ook af wat het kabinet met zijn appreciatie verstaat onder: een structurele, niet operationele samenwerking met Macedonië.

De heer Blom (PvdA): Ik hoor het CDA nu eigenlijk zeggen: wij hebben Macedonië kandidaat-lid gemaakt, maar zetten er nu een streep onder; met dat land gaan wij niet door.

De heer Ormel (CDA): Nee, mijnheer Blom, ik zeg nadrukkelijk: een man een man, een woord een woord. Macedonië ís kandidaat-lidstaat. Ik kan mij evenwel voorstellen dat het perspectief van een zeer langdurig verblijf in de wachtkamer met voortdurend tegenslagen en met voortdurend het in de tijd vooruitschuiven van de mogelijkheid om het kandidaat-lidmaatschap om te zetten in een lidmaatschap, niet zo goed is voor de samenleving van Macedonië. Daarom zou mét Macedonië een eventueel alternatief besproken moeten worden.

De heer Blom (PvdA): Maar eigenlijk zegt u tegen de minister van Buitenlandse Zaken en tegen de staatssecretaris voor Europese Zaken: als jullie in de raad weer eens praten over de uitbreiding, moet je maar voorstellen om een streep onder die kandidaat-status van Macedonië te zetten; we gaan daar iets anders voor verzinnen. Is dat de strekking van uw verhaal?

De heer Ormel (CDA): Ik heb al eerder namens de CDA-fractie gezegd dat de Europese Unie naast de mogelijkheid van het nabuurschap en het kandidaat-lidmaatschap de mogelijkheid van het paternariaat zou moeten creëren.

De heer Blom (PvdA): Die mogelijkheid is er nog niet.

De heer Ormel (CDA): Inderdaad en daarom moet daarover nagedacht worden. Dat paternariaat moet meer zijn dan het nabuurschap, maar minder dan het lidmaatschap. Een paternatiraat zou voor een land als Macedonië zeer aantrekkelijk kunnen zijn. Men moet namelijk in aanmerking nemen dat de onderhandelingen nog niet eens zijn begonnen. Macedonië moet misschien jaren wachten op de start van de onderhandelingen en dat is voor dat land ook niet prettig.

De heer Ten Broeke (VVD): Het B-lidmaatschap dat de heer Ormel nu voorstelt en dat ze in CDA-kringen het paternariaat noemen, is duidelijk iets anders dan de status van kandidaat-lid. Wat brengt de heer Ormel op de gedachte dat, gelet ook op de uitgebreide brief die de staatssecretaris ons heeft gezonden, er bij Macedonië interesse zou zijn voor het B-lidmaatschap dat het CDA voorstelt?

De heer Ormel (CDA): Ik spreek niet over een B-lidmaatschap, maar over een paternariaat. De mogelijkheid van het paternariaat is door de Europese Unie nog niet ontwikkeld, maar ik kan mij voorstellen dat de Europese Unie een samenwerkingsvorm organiseert die openstaat voor landen die liggen in het werelddeel Europa, maar die om diverse redenen geen lid van de Europese Unie kunnen of willen worden. Ik denk hierbij aan alle landen in het werelddeel Europa. Ik vind dat er dan nadrukkelijk verschil is tussen het paternariaat en het nabuurschapsprogramma. Het nabuurschapsprogramma kan namelijk ook gelden voor landen in Noord-Afrika.

De heer Ten Broeke (VVD): Net sprak de heer Ormel over Kroatië en zei te willen dat de regering protest aantekent tegen het noemen van een datum. Op dat punt ben ik het zeer met hem eens. Wij roepen de regering hiertoe allang op. Wij protesteren tegen het automatisme van een drietrapsraket: SAO, kandidaat-lidmaatschap en lid van de EU. Het CDA voegt daar nu de mogelijkheid van het B-lidmaatschap aan toe. Maakt de heer Ormel hiermee zijn opstelling niet zwakker? De reden waarom hij zojuist vroeg om een protest is gelegen in het feit dat er tussen elk van die drie stadia als het ware een knip zit, maar nu voegt hij hier de mogelijkheid van een nieuwe, vage en onduidelijke vorm van lidmaatschap aan toe.

De heer Ormel (CDA): U zet alles veel te zwaar aan. Ik roep op om na te denken over een vorm – die vorm noemen wij het paternariaat, maar je mag het beestje ook een andere naam geven – die een zeer bijzondere band met zich meebrengt tussen een land dat ligt in het werelddeel Europa en de Europese Unie. Ik ben blij dat de VVD het met mij eens is dat wij protest moeten aantekenen tegen het noemen van een datum, maar u sprak over Kroatië en dan wijs ik erop dat wij met Kroatië aanzienlijk verder zijn gekomen en dat dat land dichter bij een mogelijke status is dan Macedonië. De onderhandelingen met Macedonië zijn nog niet eens begonnen. Ik vind dat wij ons moeten afvragen of wij een dergelijk land moeten confronteren met een zeer lange martelgang en of dat wel in het belang van Macedonië zelf is.

De heer Ten Broeke (VVD): Ik wil nog wel iets rechtzetten. Toen de VVD deze regering de vorige keer uitdrukkelijk aansprak in verband met het noemen van toetredingsdata of het aangaan van onderhandelingen door de heer Barroso werd mij door de heer Ormel te verstaan gegeven dat hij aan die discussie helemaal geen behoefte had. Dat hij de regering nu oproept om een protest te laten horen is een late wake-up call. Ik constateer verder dat als hij het heeft over een bijzondere band van een land met de EU, gesproken kan worden van een B-lidmaatschap.

De heer Van Bommel (SP): Voorzitter. Het is niet te vermijden dat bij de bespreking van de problemen rond Macedonië en bij de bespreking van problemen die zich mogelijk bij andere landen zullen voordoen, dit speeltje door het CDA uit de kast wordt gehaald. Echter, dit aanbod in de richting van Macedonië kan men niet een zuiver aanbod noemen. De heer Ormel heeft namelijk niets in de aanbieding. Er is geen paternariaat en dat zal er voorlopig ook niet komen. De heer Ormel wijst erop dat de onderhandelingen mogelijk zeer lang zullen duren, maar de oplossing die hij verwoordt, is niet voorhanden en bovendien kan het tot stand brengen van die oplossing heel lang duren, misschien nog langer dan de beoogde onderhandelingstrajecten zelf. Waarom roept hij de regering niet op om er in Europees verband voor te pleiten dat de onderhandelingen beginnen en dat de weg van de afspraken voor het lidmaatschap wordt gevolgd?

De heer Ormel (CDA): Voorzitter. Macedonië ís kandidaat-lid van de Europese Unie. De onderhandelingen zijn nog niet begonnen en gelet op de ontwikkelingen en de situatie in dit land moeten die nog niet beginnen. Op een bepaald moment kan men daarmee wel starten. Stel dat het moment van start van de onderhandelingen steeds wordt uitgesteld. Dan zou het mogelijk zijn dat ook Macedonië zich achter de oren krabt en denkt: als de Europese Unie de vorm van het paternariaat ontwikkelt, is dat misschien een aantrekkelijk alternatief. Ik geef toe: die vorm is er nog niet, maar wat ons betreft moet die er komen. Met het kiezen voor het paternariaat wordt overigens de weg naar het lidmaatschap niet afgesneden. Als een land kandidaat-lid is, moet het ooit lid kunnen worden. Als echter het proces heel lang duurt, kan door het feit dat men steeds maar moet wachten en iedere keer het lid op de neus krijgt, een minder wenkend perspectief ontstaan.

Voorzitter. Dan kom ik te spreken over een ander kandidaat-lid: Turkije. De CDA-fractie is uitermate kritisch met betrekking tot de situatie van de mensenrechten in Turkije. Wij hebben diverse malen vragen gesteld, omdat er berichten zijn over martelingen. Ik noem verder artikel 301 en het ontbreken van vrijheid van godsdienst. Rapporteur Oomen, lid van het Europees Parlement, heeft een uitermate kritisch rapport uitgebracht.

Tegelijk gaat Turkije vooruit, zeker op economisch vlak. De onderhandelingen, hoewel uitermate traag verlopend, vertonen enige progressie. De CDA-fractie is van mening dat de Europese Unie door moet gaan met de onderhandelingen met Turkije, maar dat met bespreking van de essentiële hoofdstukken niet begonnen kan worden zolang de situatie van de mensenrechten in Turkije onvoldoende is en Turkije Cyprus niet erkent. In de praktijk betekent dit dat er de komende jaren niet het perspectief is op een volwaardig EU-lidmaatschap voor Turkije.

De overige landen op de westelijke Balkan die in Thessaloniki het perspectief op het EU-lidmaatschap is geboden, gaan er zelf van uit dat zij binnen enkele jaren volwaardig EU-lid kunnen zijn. Wij zien dit anders en waarschuwen voor te hoog gespannen verwachtingen in deze landen. Wij vragen ons dan ook af hoe dit proces verloopt. Door de Europese Commissie wordt namelijk gesproken over het perspectief op een kandidaat-lidmaatschap voor Servië in de loop van 2009. Er wordt hier dus weer een datum genoemd, maar er is met dit land nog niet eens een geratificeerde stabilisatie- en associatieovereenkomst gesloten. Wij vragen de regering om nog eens exact aan te geven hoe het beslistraject verloopt voor het toekennen van een kandidaat-lidmaatschap, want wij vinden het zeer prematuur dat er nu over een datum wordt gesproken, terwijl het land nog niet eens een volledige en aantoonbare samenwerking met het ICTY heeft. Het rapport van Brammertz zien wij tegemoet, maar wij horen nu al geluiden die erop duiden dat ook Brammertz zeer kritisch is.

In de kabinetsappreciatie staat dat het kabinet zijn zorg uitspreekt ten aanzien van Servië, omdat politieke partijen politici op ieder moment van hun functie kunnen ontheffen. Dit doet mij enigszins denken aan het zien van de splinter in het oog van de ander. Hierop krijg ik graag een reactie van de staatssecretaris.

Het is om uiteenlopende redenen te vroeg om voor Bosnië-Herzegovina, Albanië, Montenegro en Kosovo de kandidaatstatus voor het lidmaatschap aan te vragen. Hoe kan voorkomen worden dat enkele landen dat het komende jaar toch zullen doen? Kan ook voor deze landen nagedacht worden over het paternariaat?

Ik hoor nu enkele leden lachen, maar ik wijs ze erop dat een paternariaat een wenkend perspectief zou kunnen zijn.

De voorzitter: De heer Ormel hoeft niet op elk gebaar of geluid te reageren. Hij vervolgt zijn betoog.

De heer Ormel (CDA): Voorzitter. Publieke steun bij uitbreiding van de Unie is onontbeerlijk. Thans is het algemene gevoel in Nederland dat er geen nieuwe lidstaten bij moeten komen. Op welke manier denkt de regering draagvlak te creëren onder de Nederlandse bevolking voor een eventuele uitbreiding? Is het niet verstandig om niet alleen de bezwaren, maar ook de positieve aspecten helder naar voren te brengen? Met meer vrede en veiligheid op de Balkan wordt ook Nederland veiliger. Betere aanpak van de internationale criminaliteit is een Nederlands belang. Het veiligstellen van pijpleidingen en andere energieroutes is voor Nederland eveneens noodzakelijk en als meer landen profiteren van economische vooruitgang, legt dat Nederland geen windeieren.

De heer Blom (PvdA): Voorzitter. Laten wij eens even recapituleren wat het standpunt van de Partij van de Arbeid was omtrent uitbreiding. Dat standpunt is vrij simpel: in principe kan elk land dat binnen de Europese geografische grenzen ligt, toetreden tot de Europese Unie, mits het voldoet aan de Kopenhagencriteria. Dat moet het naar onze mening ook in politiek opzicht doen.

Thans zijn drie landen kandidaat-lid en in tegenstelling tot wat mijn collega van het CDA vindt, moet met die landen onderhandeld worden. Een paternariaat lijkt wel aardig, maar daarmee kan niet gewerkt worden, want het is er niet. Bovendien wordt met het tekenen van een stabilisatie- en associatieovereenkomst al hetzelfde gedaan als met het toekennen van het paternariaat. Met het tekenen van een stabilisatie- en associatieovereenkomst maak je namelijk al datgene mogelijk wat waarschijnlijk het CDA met het paternariaat wil.

De heer Ormel (CDA): Ik wijs u erop dat u een motie van het CDA heeft ondersteund die pleit voor de mogelijkheid van het werken met een paternariaat.

De heer Blom (PvdA): Die motie pleit voor het onderzoeken van de mogelijkheid van het werken met een paternariaat.

De heer Ormel (CDA): U stelt nu dat landen die binnen de geografische grenzen van Europa liggen lid van de Europese Unie moeten kunnen worden. Wat verstaat u onder: geografische grenzen? Ligt de Kaukasus binnen die grenzen?

De heer Blom (PvdA): Als wij de landen die lid zijn van de Raad van Europa in aanmerking nemen, hebben wij een aardige geografische afbakening. Dan hoort de Kaukasus er dus bij, maar daarom zeg ik niet dat de Kaukasus lid moet worden van de EU. Ik heb gezegd dat in principe de mogelijkheid er moet zijn dat dit soort landen toetreden. Nogmaals: in principe. Zij moeten ook aan een heleboel voorwaarden voldoen. Zolang wij op deze manier niet tewerk gaan, doen wij aan koffiedik kijken. Wij weten dan niet hoe wij in de toekomst met de verschillende landen moeten omgaan. Met geen woord Spaans is dan duidelijk te maken hoe wij in de toekomst moeten handelen. Ik kan wel iets zeggen over ...

De heer Ormel (CDA): Kazachtstan. Dat land is lid van de Raad van Europa.

De heer Blom (PvdA): Ja, maar je kunt je afvragen of Kazachstan binnen de geografische grenzen van Europa ligt. Stel dat je de Oeral als grens neemt. Kazachstan ligt daarvoor. Ik zie de leden nee schudden, maar ja, het is natuurlijk illusoir dat wij over het lidmaatschap van dit soort landen moeten nadenken. Dat gaan wij niet doen.

De heer Ten Broeke (VVD): Voorzitter. De heer Blom begon zijn bijdrage met de historische woorden: Laten wij proberen om vandaag wat duidelijkheid te scheppen over het standpunt van de PvdA inzake de uitbreiding. Wat mij betreft is hij in zijn poging geslaagd, maar voor de zekerheid wil ik checken of ik het bij het goede eind heb. Alle landen die lid zijn van de Raad van Europa – we laten Canada maar even buiten beschouwing – en de landen die een geografische binding hebben met het bestaande Europa kunnen wat de heer Blom betreft in principe ooit lid worden. Is dat juist?

De heer Blom (PvdA): Ja.

De heer Ten Broeke (VVD): Dus u ziet een Europese...

De voorzitter: Het antwoord was duidelijk. De heer Blom vervolgt zijn betoog.

De heer Ten Broeke (VVD): Dan hebben we nieuws.

De heer Blom (PvdA): Dit was helemaal geen nieuws, maar dat terzijde. Overigens, Canada ligt niet binnen de Europese geografische grenzen, maar dat weet de heer Ten Broeke ook wel.

Voorzitter. Wij hebben thans te maken met een aantal actuele onderwerpen. Laat ik beginnen met iets te zeggen over Servië. De Kamer heeft met brede instemming het standpunt gehuldigd dat de stabilisatie- en associatieovereenkomst met Servië niet kan worden bekrachtigd zolang er door dat land niet voor 100% wordt samengewerkt met het Joegoslaviëtribunaal. Dat is nu natuurlijk nog niet geval. Het nieuwe rapport van Brammertz heb ik nog niet gezien en ik ga er dus nog steeds van uit dat Servië niet voldoende samenwerkt met het tribunaal. Wij moeten echter ingenomen standpunten in aanmerking nemen en daarom wil ik van de minister vernemen hoe hij de situatie in Kosovo inschat. Het een hangt namelijk met het ander samen. Daarom vraag ik de minister om een bespiegeling.

Minister Verhagen: Ik begrijp niet wat u bedoelt. U spreekt namelijk over volledige samenwerking met het Joegoslaviëtribunaal. Bedoelt u dat zo dat ook Kosovo geheel met het Joegoslaviëtribunaal moet samenwerken? Hoe moet ik deze vraag duiden?

De heer Blom (PvdA): De vraag is volgens mij vrij helder. Wij hebben besloten om het stabilisatie- en associatieakkoord met Servië niet te bekrachtigen zolang het land niet volledig samenwerkt met het tribunaal. Tegelijk hebben wij te maken met de aanwezigheid van een vertegenwoordiging van de internationale gemeenschap in Kosovo. Ik krijg steeds vaker te horen dat het niet bekrachtigen van de stabilisatie- en associatieovereenkomst een oplossing voor Kosovo niet eenvoudiger maakt. De vraag is daarom: is er een verband tussen het een en het ander? Als dat volgens de minister niet het geval is, verheugt mij dat. Dan hoeven wij hierover niet meer na te denken.

Voorzitter. Het gaat ook de Partij van de Arbeid veel te ver dat voor Kroatië de datum van 2009 is genoemd. Ik wil van de minister en de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken vernemen hoe het zit met de monitoring van de situatie van de mensenrechten in Kroatië. Een van de Kopenhagencriteria betrof namelijk de mensenrechten en door daaraan te voldoen zou Kroatië in aanmerking kunnen komen voor toetreding. Wat is in dit opzicht het beeld?

Ons standpunt ten aanzien van Turkije is duidelijk. Ik hoef dat niet te herhalen. Het is genoegzaam bekend.

Ik ben blij dat de staatssecretaris voet bij stuk heeft gehouden toen werd gesproken over de kwestie Bulgarije. Nogmaals, complimenten. Wij hebben allen in de krant kunnen lezen waartoe de inspanningen hebben geleid. Ik meen dat hetgeen is gedaan, een verdienste van de Nederlandse regering is. Zij heeft zich vrij hard opgesteld. Nu weten de landen die zich niet aan de criteria houden wat hun te wachten staat. Nogmaals: hulde!

Tsjechië is al lid van de EU, maar ik wil weten hoe de regering denkt over de laatste ontwikkelingen daar.

De voorzitter: Dit punt staat niet op de agenda en ik wil dat wij ons aan de agenda houden. Dit punt komt in het AO over de Razeb aan de orde. Ik verklaar het nu buiten de orde. Het woord is aan de heer Van Bommel.

De heer Van Bommel (SP): Voorzitter. De uitbreiding van de Europese Unie is minstens van evenveel invloed op het functioneren van de EU als verdragswijzigingen. Ook voor het draagvlak voor de Unie is dat proces van groot belang. Zowel de blamage met de toetreding van Bulgarije en Roemenië als de grote verandering die de «big bang»-uitbreiding van 2004 teweegbracht, heeft dat draagvlak ernstig ondermijnd. Het is dus van belang dat zorgvuldiger dan in het verleden wordt omgegaan met het uitbreidingsproces en dat wij de voorwaarden en de regels die wij daarvoor zelf hebben opgesteld, in acht nemen. Het kabinet spreekt met zijn appreciatie dan ook terecht over het belang van het draagvlak.

Naar onze mening speelt voor het verkrijgen van een draagvlak ook de manier waarop nu wordt omgegaan met Bulgarije en Roemenië een rol. Het is terecht dat een deel van de bevroren gelden uiteindelijk niet meer ter beschikking van Bulgarije komt, maar nog meer dan deze maatregel had het instellen van vrijwaringsmaatregelen op de SP indruk gemaakt. Zeker wanneer men samenwerkt op basis van vertrouwen, moeten landen voldoen aan alle eisen die aan het lidmaatschap worden gesteld. Het kabinet lijkt dit principe te onderschrijven wanneer het stelt dat strikte naleving van de toetredingscriteria overgangsmaatregelen voor toekomstige lidstaten overbodig maakt. Waarom wijkt men in dit geval van dat standpunt af? Overigens delen wij deze inschatting niet. Het is niet reëel te verwachten dat als landen eenmaal aan alle criteria hebben voldaan, zij dat zullen blijven doen. Het predikaat «onomkeerbare resultaten» waarover het kabinet spreekt, is dan ook niet overtuigend te onderbouwen. Wij zouden graag zien dat er een mechanisme kwam, dat met zich meebracht dat ook lidstaten die eenmaal zijn toegelaten worden gescreend, dus ook na de toelating. Bij de groep van tien is daarvoor alle aanleiding geweest. Bijvoorbeeld zou na toetreding nog kunnen worden nagegaan of de landen voldoen aan de Kopenhagencriteria.

Wij vinden het eveneens van belang dat niet langer data voor toetreding worden genoemd. Bij toetreding moet sprake zijn van het voldoen aan meetbare criteria. Daar moet het om gaan. Daarover moet ook het debat in deze Kamer gaan.

Ook voor het tempo van de onderhandelingen geldt dat het voldoen aan de voorwaarden bepalend is. Dat laat wel onverlet dat in het geval van Macedonië op een gegeven moment een begin met de onderhandelingen moet worden gemaakt. Het lijkt erop dat landen die er meer toedoen gemakkelijker stappen kunnen zetten in het toetredingsproces dan landen die er voor de Europese Unie kennelijk minder toe doen.

De heer Ormel (CDA): De SP wil dus screening achteraf, als landen al lid van de EU zijn. Hoe lang zou men met die screening moeten doorgaan? Zou zo’n screening niet voor alle lidstaten moeten gelden? Wat zouden de repercussies moeten zijn als bij screening blijkt dat een land niet voldoet aan de criteria?

De heer Van Bommel (SP): Ik meen dat de screening niet zozeer zou moeten gelden voor de landen die al lang lid zijn maar voor de landen die zijn toegetreden. Er zijn namelijk zorgen over de ontwikkelingen op een aantal terreinen. Ik denk aan de bestrijding van de corruptie, de betrouwbaarheid van het rechtssysteem et cetera. De screening zou repercussies met zich mee moet kunnen brengen. Wanneer men constateert dat een land voortdurend op een bepaald terrein niet voldoet aan de Europese norm, moet dat land gestraft kunnen worden. In feite gebeurt dat met Bulgarije. Ik vind dat een goede zaak.

De heer Ormel (CDA): Is dit toch niet een vorm van elitair denken van de SP, in de zin van: wij zijn een oud lid en voor ons geldt deze controle niet? Ik wijs der heer Van Bommel erop dat ook bij ons de situatie kan verslechteren.

De heer Van Bommel (SP): In principe vind ik dat je de screening moet uitvoeren volgend op de toetreding. Wij hebben bij de toetreding van de Tien gezien dat bijvoorbeeld Polen op het punt van de corruptiebestrijding direct nadat het lid was geworden niet beter ging functioneren, maar slechter, althans volgens Transparency International. Dat is een serieuze aanwijzing dat je het proces in een land nauwlettend moet volgen. Als in een lidstaat sprake zou zijn van enorme verslechtering op een bepaald terrein, moet je kritiek kunnen hebben en de Europese Unie moet dan op dat land toezicht kunnen uitoefenen. Ik zou dat alleszins gerechtvaardigd vinden.

Voorzitter. De SP is blij dat aan de Kopenhagencriteria het absorptiecriterium is toegevoegd. Absorptiecapaciteit is van groot belang. Wij moeten nagaan of de Europese Unie als zodanig toe is aan uitbreiding. De eis van voldoende absorptiecapaciteit is geen formeel criterium; of er voldoende absorptiecapaciteit is, is een politieke afweging. De SP is het met deze opvatting van het kabinet eens. Naar onze mening moet hierbij niet de Commissie duidelijkheid verschaffen, maar de lidstaten, want uiteindelijk wordt door de lidstaten het politieke oordeel geveld. Deelt het kabinet deze visie? Is het bereid om het daarheen te leiden dat in de Europese Unie tussen de lidstaten wordt afgesproken welke elementen in aanmerking worden genomen bij het beoordelen van de absorptiecapaciteit van de Unie? Nu is er nog te weinig aandacht voor dit punt en wordt aan dit belangrijke criterium nog te weinig invulling gegeven. Wij weten nog niet precies waarover wij het hebben en wij weten ook niet precies wie het waarover eens zijn. Naar de opvatting van de SP zou de mate waarin de Europese Unie in staat is om om te gaan met de negatieve gevolgen van arbeidsmigratie binnen de Europese Unie mede bepalend moeten zijn bij het beoordelen van de absorptiecapaciteit.

Wij vinden ook dat de Europese Commissie vanaf het begin van de onderhandelingen meer de nadruk moet leggen op het voldoen aan de eisen van een rechtsstaat. Dat dat nodig is, is de les die bij de toelating van Bulgarije en Roemenië is geleerd. Voor een samenleving zonder corruptie en misdaad zijn echter niet alleen instituties belangrijk, ook welvaart en sociale voorzieningen zijn dat. Wij maken ons dan ook zorgen vanwege de eisen die de Europese Unie aan Kroatië stelt. Het kabinet zegt met haar reactie dat «consolidatie van de overheidsuitgaven, met name aan de uitgavenkant prioriteit geniet». Hiermee wordt bedoeld dat er bezuinigd moet worden. Die bezuiniging zal vooral de publieke voorzieningen treffen. Hierop krijg ik graag een reactie, want ook de verplichte afbouw van staatssteun en de gevolgen voor de scheepsbouw zijn dramatisch. Is het kabinet in deze tijden van crisis bereid om aan te dringen op versoepeling van deze eisen, net als het bereid is om ruime overgangsperiodes voor milieuaanpassing te hanteren?

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): «De Europese Unie heeft de afgelopen jaren een aanzienlijke uitbreiding ondergaan. Nu komt het er op aan om er eerst aan te werken dat de nieuwe landen geheel zijn geïntegreerd en dat de organisatie van de EU op de uitbreiding is toegesneden.»

Voorzitter. Dit staat in het coalitieakkoord. Ik vind dit een goede zinsnede en met inachtneming van deze zinsnede wil de ChristenUnie het uitbreidingsvraagstuk vandaag beoordelen. Nu het Verdrag van Lissabon nog niet van kracht is, kun je je afvragen of de organisatie van de EU voldoende op de uitbreiding is toegesneden. Terecht wordt hierop door de regering gewezen. Bij de integratie van de nieuwe landen zijn vraagtekens te plaatsen. Denk alleen maar aan de recente bevriezing van het geld voor Bulgarije vanwege het uitblijven van voortgang.

«Nieuwe stappen in het pre-accessietraject kunnen alleen worden genomen op basis van objectiviteit, meetbare hervormingen en onomkeerbare resultaten.» Dit is ook een citaat. Geeft het niet aan wat een van de redenen is waarom wij problemen hebben met de situatie in Roemenië en Bulgarije? Technisch zijn de doelen op de afzonderlijke hoofdstukken gehaald en is aan de eisen voldaan. Er zijn wetten veranderd, maar hoe zit het met de implementatie ervan? Er is meer informatie nodig om te kunnen beoordelen hoe de situatie in een land werkelijk is.

Vanwege strategische belangen van de Europese Unie en vanwege de noodzaak van het bevorderen van stabiliteit, veiligheid, conflictpreventie en energievoorzieningszekerheid wordt de crisis in Georgië genoemd, maar er zijn veel conflicten waar de Europese Unie niet uitgebreid bij betrokken is, zoals de «frozen conflicts»: Nagorno Karabag en Armenië, Transnistrië en Moldavië en zelfs Koerdistan en Turkije. Hanteert de Europese Unie niet een dubbele standaard? Doordat Georgië meer strategisch van aard is vanwege de energievoorziening wordt aan het conflict daar meer aandacht besteed dan aan allerlei andere conflicten.

De toetreding van de landen van het voormalige Joegoslavië brengt spanningen met zich mee. De afzonderlijke landen richten zich vooral op samenwerking met en op toetreding tot de Europese Unie en niet of nauwelijks op bevordering van de onderlinge contacten. De vraag is dan in hoeverre de Europese Unie echt bijdraagt aan veiligheid en stabiliteit in landen in Oost-Europa. Ik denk in dit verband aan Servië, Kosovo, Macedonië, Albanië en Kroatië en aan hun onderlinge relaties. Als de onderhandelingen met Kroatië over het lidmaatschap doorgaan zonder dat dat land streeft naar goed nabuurschap met de omliggende landen, heeft dat een verkeerd effect. Dan wordt Kroatië als een superieur land gezien, terwijl voor stabiliteit op de Balkan het ontwikkelen van vriendschapsrelaties tussen de landen van groot belang is. Het ontwikkelen van die vriendschapsrelaties is nodig in plaats van eenzijdig gericht te zijn op de Europese Unie.

De ChristenUnie heeft het kabinet steeds gesteund met zijn beleid inzake Servië. Het isolement waarin Servië verkeert maakt dat land echter wel gevoelig voor het zoeken naar andere partners, zoals Rusland. Rusland dringt bij Servië aan op meer economische samenwerking en op het verkopen van belangrijke industrie, met name op het gebied van energievoorziening. De algehele strategie van de EU levert daardoor blokkades en instabiliteit in de regio op en zorgt tevens voor een risicovolle economische, politieke en sociale ontwikkeling.

De ChristenUnie wil best het opportunisme delen en zeggen dat Kosovo op langere termijn het perspectief heeft op EU-lidmaatschap, maar gaan wij dan niet al te gemakkelijk aan allerlei grote problemen en aan de onzekere situatie in Kosovo voorbij? Wat als Cyprus, Slowakije, Roemenië, Griekenland en Spanje de onafhankelijkheid niet erkennen? In Roemenië zal men bijvoorbeeld, ongeacht welke partij de verkiezingen wint, tegen de onafhankelijkheid van Kosovo blijven. Kosovo wordt geprezen om zijn wetgeving, maar wie komt die lof toe? Is het niet vooral de EU geweest die de wetgeving grotendeels heeft voorbereid en opgesteld?

De visumdialoog is vanwege de onderlinge verwevenheid erg belangrijk voor de regio. Leidt het stappenplan voor visumvrijheid van de landen van de westelijke Balkan voor de gehele EU of geldt die voor de landen onderling? Is er met het stappenplan aandacht voor de onderlinge verschillen van deze landen in hun verhouding tot de Europese Unie?

De gehele westelijke Balkan kampt nog met de gevolgen van de oorlog die er heeft gewoed. Uit de Commissiebeoordeling blijkt dat elk land moeite heeft met het minderheden- en vluchtelingenbeleid. Terecht dat aan dit punt aandacht wordt besteed, maar wat wordt er door de EU en Nederland gedaan bij het ondersteunen van deze landen in het overwinnen van etnische spanningen?

Turkije is kandidaat-lid sinds de Europese Raad van december 1999. In bijna tien jaar is slechts één hoofdstuk van toetredingsonderhandelingen afgerond. Turkije heeft zich niet gehouden aan de deadline van de EU voor het sluiten van een handelsakkoord met Cyprus. Vanwege de lange termijn van toetredingsonderhandelingen met Turkije kan besloten worden om over te gaan tot het ENP om op die manier te kunnen voldoen aan bestaande toezeggingen. De vriendensamenwerking die Bondskanselier Merkel voorstelt is naar de mening van de ChristenUnie een goede optie. Ik ken het argument: tijdens de wedstrijd worden de spelregels niet veranderd en de doelpalen niet verzet, maar duurt deze wedstrijd niet veel te lang, waardoor op het veld de verveling toeslaat en men lamlendig wordt? Kan niet beter het fluitsignaal voor het einde gegeven worden? Bij een voetbalwedstrijd is het na 90 minuten spelen en enige verlenging tijd voor strafschoppen. Aan niet één van de Kopenhagencriteria is volledig voldaan en het ziet er ook niet naar uit dat dat in de nabije toekomst het geval zal zijn.

Wat Turkije betreft wil ik nog een opmerking maken over de Armeense genocide. Tijdens het debat over de Staat van de Unie heeft de minister zich hierover stevig uitgelaten. Hij sprak over het verbinden van consequenties aan de opstelling van Turkije als over deze kwestie niet in alle openheid en vrijheid gesproken zou kunnen worden. De kabinetsappreciatie is op dit punt vager. Het kabinet laat zich daarmee omfloerst over de Armeense kwestie uit. Wellicht kan hierover vandaag iets gezegd worden.

De heer Ten Broeke (VVD): Voorzitter. Mevrouw Wiegman werpt een aantal vragen op en gebruikt daarbij de voetbalmetafoor. Meestal maakt de heer Blom daar gebruik van, maar kan zij de vragen die zij opwerpt namens de ChristenUnie ook beantwoorden?

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Het is bekend dat de ChristenUnie nooit voorstander is geweest van toetreding van Turkije tot de EU. Als men echter het proces van toetreding voor een land start, moet men dat serieus nemen. Inmiddels zijn wij jaren met dat proces bezig, terwijl er nauwelijks vooruitgang is. Dan mag, dan moet de vraag gesteld worden: waar zijn wij mee bezig? En: wat is de situatie?

Mevrouw Diks (GroenLinks): Verwacht u niet dat zodra Europa voor Turkije de deur dicht gooit, de eventuele vooruitgang in Turkije meteen verloren gaat en Turkije zich meteen afwendt van Europa? Verwacht u niet dat dat destabilisatie van de regio tot gevolg hebben?

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Daarom heb ik vandaag niet gesproken over het dicht smijten van deuren. Dat zou inderdaad weinig vriendelijk zijn.

Mevrouw Diks (GroenLinks): Maar u had het over het fluitsignaal voor het einde.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Jawel, als het echt om toetreding zou gaan, maar daarmee doelde ik niet op het dichtsmijten van deuren. Ik denk juist aan de optie van mevrouw Merkel, namelijk die van een vriendensamenwerking. Je kunt op een gegeven moment elkaar eerlijk in de ogen kijken en zeggen: laten wij op deze manier verdergaan.

Mevrouw Diks (GroenLinks): U doelt met vriendensamenwerking op zoiets als een paternariaat?

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Nu dreigt de discussie onduidelijk te worden vanwege allerlei verwarrende benamingen. Over de vraag hoe wij die samenwerking zullen noemen, kan gesproken worden. Ik noem heel nadrukkelijk het begrip ENP. Ik meen dat er goede mogelijkheden zijn en daarin sta ik niet alleen.

De heer Blom (PvdA): Maar als de onderhandelingen met Turkije stokken of niet zo goed verlopen en daardoor het proces langer duurt, is dat in uw optiek alleen maar gunstig, want dan wordt het land geen lid. Maar hoe lang mogen van mevrouw Wiegman de onderhandelingen eigenlijk duren?

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Dat is een goede vraag. Je kunt niet zeggen dat voor elk land precies dezelfde periode moet gelden. Dat is ook de reden waarom wij terecht huiverig zijn met het noemen van einddata. Het gaat mij dan ook niet zozeer om het stellen van een termijn. Ik constateer alleen dat er in de afgelopen tien jaar nauwelijks iets is gebeurd. Zeg je dan: prima, het proces mag nog tien of dertig jaar duren; dat is aan Turkije? Of zeg je: op deze manier gaat de rek eruit, is dit nog steeds wel een goed idee? En: zullen wij een stap terug doen en iets anders verzinnen?

De heer Blom (PvdA): Dan zou ik graag zien dat u zelf antwoord op deze vraag gaf en zegt hoe lang zo’n proces mag duren. Nu zijn wij gewoon een nieuw criterium aan het verzinnen.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Ik ga niet een criterium noemen en niet zeggen hoe lang de termijn kan of mag duren. Ik constateer alleen dat er in tien jaar nauwelijks iets is gebeurd. Op een gegeven moment is ook een deadline genoemd voor het sluiten van een handelsakkoord met Cyprus. Echter, wat wij willen, gebeurt gewoon niet en gebeurt ook niet op korte termijn. Al waren er met de Staat van de Unie lichtpuntjes, er is een probleem.

Mevrouw Diks (GroenLinks): Voorzitter. Ik wil mijn betoog met een coöperatieve opmerking beginnen: de fractie van GroenLinks kan de algemene lijn van het kabinet voor de uitbreiding van EU ondersteunen. Echter, ik vraag het kabinet wel om bij de onderhandelingen met elk land vast te houden aan de criteria. Het kabinet zegt dat het geen data voor toetreding meer wil noemen. Over die kwestie wordt een aantal keren met de kabinetsappreciatie gesproken. Wij steunen het kabinet op dit punt. Van het noemen van data heeft Nederland geleerd bij de toetreding van Bulgarije en Roemenië. Wij moeten niet nog een keer op dezelfde manier tewerk gaan.

Zoals de heer Van Bommel reeds zei, moet er draagvlak zijn voor de Europese zaak. Met name is daarvoor cruciaal dat men vasthoudt aan de criteria voor toetreding en dat men zorgt voor kwaliteit van het uitbreidingsproces.

De Europese Commissie hamert op het strategisch belang van uitbreiding voor Europa. Dat strategisch belang is natuurlijk een interessant punt, maar dat mag nooit een reden zijn voor het buiten beschouwing laten van welk criterium dan ook.

In tegenstelling tot mevrouw Wiegman constateer ik dat het proces ook positieve kanten heeft. Het feit dat Bulgarije miljoenen euro’s misloopt omdat het te weinig doet aan juridische hervormingen en de corruptie en georganiseerde criminaliteit te weinig aanpakt, geeft aan dat het systeem werkt. Zo heb ik althans de kwestie Bulgarije uitgelegd.

Voorzitter. De opmerkingen over het Verdrag van Lissabon en het Ierse nee vond ik minder aangenaam. Ik meen dat de Ieren het volle recht hebben op een eigen standpunt. Het moet ook niet zo zijn dat de rest van Europa zich zo dwingend opstelt dat de Ieren zich aan ons aanpassen. Natuurlijk is het heel vervelend dat de Ieren het verdrag hebben afgewezen. Zij zoeken nu naar een uitweg. Ik meen evenwel dat de Ieren een eigen keus gegund moet worden. Overigens, wij hadden ook graag gehad dat in Nederland een referendum was gehouden.

De Europese Commissie stelt dat de toetreding van Turkije van strategisch belang is. Hoewel dat juist is, doet dat niets af aan het feit dat Turkije voor toetreding moet voldoen aan de criteria. Turkije voldoet daar nog lang niet aan. Ik denk aan de mensenrechten, aan de manier waarop met vrouwen en gevangenen wordt omgegaan en aan de rechten van minderheden. Op dat gebied is nog lang niet voldoende bereikt. Dan is er nog de kwestie Cyprus. Op politiek terrein gaat het met Turkije de goede kant op, maar de sociale rechten zijn absoluut niet voldoende geregeld.

Kroatië is op de goede weg, maar het is nog lang niet klaar voor toetreding. De justitiële hervormingen zijn namelijk beslist onvoldoende. Er zijn veel tekorten als ik denk aan de minderheden en de mededinging. Eigenlijk is het nog behelpen met Kroatië. Wij vinden dan ook dat voor toetreding niet een indicatief tijdpad moet gelden. Met de toetreding van Roemenië en Bulgarije hebben wij gezien wat er gebeurt als men dat hanteert. Daarmee wordt de incentive om zich zo snel mogelijk aan te passen aan de regels van de EU minder.

Ook Macedonië maakt nog onvoldoende vooruitgang met de hervormingen. Albanië, Bosnië-Herzogovina en Montenegro hebben eveneens grote problemen met de aanpak van de corruptie, de georganiseerde misdaad en de bestuurlijke mogelijkheden. Daarnaast zijn er etnische spanningen.

Voor Servië is een datum genoemd. Het kabinet heeft nadrukkelijk gesteld dat samenwerking met het Joegoslaviëtribunaal buitengewoon belangrijk is. Wij steunen het kabinet daarin. Ik wil in dit verband ook de situatie in Kosovo in aanmerking nemen. Ik zou denken dat samenwerking van Servië met het Joegoslaviëtribunaal niet onmiddellijk de deur voor toetreding open moet zetten, maar dat daarnaast voldaan moet worden aan de geldende criteria.

Het viel mij op dat de minister bij zijn appreciatie van de eventuele toetreding van Servië met geen woord rept over Kosovo. Hij bespreekt de situatie in Kosovo en die in Servië apart, maar ik meen dat er een relatie is tussen die twee. In mijn beleving zegt de minister daar te weinig over. Graag verneem ik wat de minister van het 6 puntenplan van Ban Ki-Moon vindt. Wij moeten oppassen, want het is alleszins mogelijk dat er etnische grenzen in Kosovo ontstaan.

De heer Ormel (CDA): Voorzitter. Totdat mevrouw Diks begon met opmerkingen over Servië was haar betoog helder, maar daarna begreep ik haar niet meer. Zij zegt dat Servië volledig moet samenwerken met het Joegoslaviëtribunaal. Dat vinden wij allemaal. Vervolgens koppelt zij die samenwerking aan de relatie van Servië met Kosovo en aan een eventueel kandidaat-lidmaatschap. Wil een land kandidaat-lid worden dan moet het een goede verstandhouding hebben met zijn buren. Het is belangrijk Kosovo in aanmerking te nemen, maar dat staat in feite los van de samenwerking met het Joegoslaviëtribunaal.

Mevrouw Diks (GroenLinks): Ik begrijp niet waarom u deze relatie legt.

De heer Ormel (CDA): Dat doet u.

Mevrouw Diks (GroenLinks): Ik had niet de indruk dat ik onduidelijk was. De noodzaak van samenwerking met het Joegoslaviëtribunaal staat buiten kijf. Dat vindt iedereen. Dat is dus helder. De invloed van Servië op Kosovo en die van Kosovo op Servië zijn van belang op de situatie in Servië zelf. Zolang Servië moeite heeft met EU-missie LEX is er natuurlijk een probleem. Dan kunnen wij wel doen of die twee zaken niets met elkaar te maken hebben, maar ik zie het verband wel.

De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. Voor een rijtje landen is er inmiddels het perspectief van toetreding. Belangrijk is dat met de uitbreidingsstrategie van 2006 op een aantal aspecten de nadruk wordt gelegd. Zo ziet de Nederlandse regering er gelukkig stevig op toe dat er een individuele toetsing is. Wij hechten daar ook zeer aan. We willen dus niet meer die groepsgewijze toetreding zonder dat individueel getoetst kan worden. Verder moet het resultaat leidend zijn en niet het halen van de datum. Heel vaak is door het noemen van een datum een voldongen feit gecreëerd en ik meen dat wij uiterst kritisch moeten blijven en erop toe moeten zien dat niet te gemakkelijk data worden genoemd.

Voor de landen Bosnië-Herzegovina, Servië, Montenegro en Albanië geldt dat zij bij lange na niet voldoen aan de Kopenhagencriteria. Wij vinden het van belang dat de EU intensief betrokken is bij de ontwikkelingen in Kosovo. Het is immers noch in het belang van de EU noch in het belang van de stabiliteit in de regio als geheel om in Kosovo een politiek vacuüm te laten ontstaan. Bijzondere aandacht voor Kosovo is dus op haar plaats.

Een opmerking die ik ook bij de algemene overwegingen van de regering tegenkom, maar die geen specifiek gevolg krijgt, betreft de absorptiecapacaiteit. Er wordt gezegd dat de kwestie van de absorptiecapaciteit in de stukken van de Commissie onderbelicht blijft. De regering gaat daar echter verder niet op in. Kan de minister zeggen wat deze constatering concreet betekent? Op welke manier moet dit punt tot uiting komen?

Voorzitter. Wij hebben er nooit een geheim van gemaakt dat wij geen voorstander zijn van toetreding van Turkije tot de EU. Turkije is een groot land dat voor het overgrote deel buiten Europa ligt. In geografische zin en in cultuurhistorische perspectief heeft het ook een andere traditie. Het draagt het islamitische stempel. Wij waren en zijn dus geen voorstander van de toetreding van Turkije tot de Europese Unie. Het is goed dat weer eens gewezen wordt op de alternatieven voor de toetreding. Zelf had ik genoteerd: een geprivatiseerd partnerschap. Het paternariaat en het ENP zijn al genoemd, maar er zou nagedacht moeten worden over iets anders dan alleen over de volwaardige toetreding, gelet ook op de problemen die op de lange duur zouden kunnen ontstaan. Men kan veronderstellen dat met het voldoen aan de voorwaarden alles goed komt, maar uiteindelijk blijft er de kwestie van het draagvlak. Mogelijk zullen referenda voor de toetreding van Turkije worden gehouden en in tal van landen en bij veel volken in Europa ligt die toetreding moeilijk. Wij kunnen de oplossing van dergelijke problemen niet in de tijd vooruitschuiven. Daarentegen zouden wij creatief moeten zijn en moeten nagaan hoe wij in positieve zin een wending aan de ontwikkelingen kunnen geven. Wij wijzen hier nadrukkelijk op.

De heer Blom (PvdA): Voorzitter. Tijdens mijn bijdrage is de vraag gesteld waar volgens de Partij van de Arbeid de grenzen van Europa liggen. Waar liggen volgens de SGP de geografische grenzen van Europa?

De heer Van der Staaij (SGP): Die grenzen liggen in ieder geval zo dat Turkije voor het overgrote deel niet in Europa ligt.

De heer Blom (PvdA): Maar ik vroeg waar die wel liggen.

De heer Van der Staaij (SGP): Wij hebben het over Turkije en dat land valt niet onder de beoogde groep, maar als wij dit punt willen bespreken, moeten wij de algemene discussie voeren. Over de vraag waar de grenzen precies liggen, hebben wij een opvatting. Daarover hebben wij ook een discussie gevoerd, maar als wij het daarover gaan hebben, wil ik mijn woorden zorgvuldiger kunnen kiezen en niet alleen grove lijnen trekken.

Voorzitter. Mochten de toetredingsonderhandelingen met Turkije op dezelfde manier worden voortgezet, dan moet in ieder geval het doel zijn het voldoen aan de toetredingscriteria. Bij het debat over de Staat van de Unie hebben wij al gezegd dat er op tal van punten nog grote zorgen zijn. Ik denk aan de vrijheid van godsdienst, de vrijheid van meningsuiting, de positie van minderheden, de rechten van vrouwen en het geweld tegen vrouwen. Wat die onderwerpen betreft, is de situatie in Turkije onverminderd slecht. Ik denk ook aan de strafrechtelijke vervolging van schrijvers en journalisten. Verder noem ik de kwestie van de Armeense genocide en Cyprus. Kortom, de uitdagingen zijn groot.

Wij vragen ons wel af in hoeverre daadwerkelijk sprake is van vooruitgang. Op welke manier kan de druk worden opgevoerd? Zou niet overwogen moeten worden om op een nieuw aantal terreinen de onderhandelingen te bevriezen totdat wel serieuze voortgang wordt geboekt? Worden de signalen wel opgepakt? In economische opzicht gaat alles door. Onlangs is de grootste Nederlandse handelsmissie ooit naar Turkije gegaan. Twee staatssecretarissen, vele wethouders en onderwijsinstellingen tonen belangstelling. Dat is allemaal economisch interessant, maar je vraagt je af in hoeverre een zodanig integraal beleid wordt gevoerd dat de zorgen die bij de uitbreidingsdiscussie worden geuit tot uitdrukking komen in de contacten die de Nederlandse vertegenwoordigingen in Turkije met de autoriteiten hebben en of er de beoogde druk is.

Er is een aparte brief geagendeerd over het bezoek van de staatssecretaris aan Bulgarije, Roemenië en Macedonië. Gelet op de toon van de brief krijg je de indruk dat de autoriteiten van die landen de pin op de neus hebben gekregen, ook als het gaat om corruptiebestrijding, voortgang op het gebied van justitie, bestrijding van de criminaliteit, verbetering van de jeugdzorg, verbetering van de positie van de Roma et cetera. Wij vinden het positief is dat deze kwesties serieus de aandacht hebben. Je vraagt je wel af of er voor het bereiken van de beoogde vooruitgang drukmiddelen zijn. Hebben wij nog een stok achter de deur? Ik las dat Bulgarije 220 mln. van de EU misloopt, omdat dat land te weinig doet aan corruptiebestrijding. Ik vind dit serieuze en goede maatregelen waaruit blijkt dat het ons ernst is. Er moet dan wel een bestendige en consistente lijn zijn en er mag niet grillig gehandeld worden door ineens andere gedachten voor te wenden.

Eerder hebben wij gesproken over de zorg voor weeskinderen, kinderen zonder ouderlijke zorg. Valt nog iets te melden over de vooruitgang op dit terrein?

De heer Ten Broeke (VVD): Voorzitter. Ik wil in aansluiting op wat de heer Van der Staaij zei de heer Timmermans een compliment maken voor de brief waarmee hij de Kamer heeft geïnformeerd. Deze uitgebreide informatie is namelijk nodig om de Kamer haar controlerende taak te kunnen laten uitoefenen. Zij moet op de hoogte zijn van de verschillende aspecten van de uitbreiding, van de uitbreiding in een later stadium en van de uitbreiding die heeft plaatsgevonden. Ook moet zij weten of er op een gegeven moment voor een land sprake zal zijn van de status van kandidaat-lid. De Kamer kan alleen maar goed controleren als zij uitgebreid wordt geïnformeerd en dat gebeurt zeker met de brief van de staatssecretaris. Hij schrijft nog net niet op wat er op het menu voor het diner stond.

Uit de brief blijkt helder dat hij onze zorgen die ook bij het vorige overleg zijn geuit, heeft overgebracht. Ik meen dat dit de goede manier is. Wel moet er direct iets bij gezegd worden. Nederland kiest voor de houding: strikt en fair, maar in Europa lijkt men te kiezen voor: strikt en laissez faire. Ik refereer in dit verband aan de opmerkingen die door de heer Ormel zijn gemaakt en die ook doorklonken in het betoog van de heer Blom. De heer Ormel wees op de gang van zaken in de contacten met Kroatië en zei dat al weer data worden genoemd. De Commissie heeft namelijk ook een datum genoemd voor een potentieel kandidaat-lidmaatschap van Servië. Een protest tegen deze manier van handelen is naar mijn mening nog de meest milde vorm van een reprimande. Dus ook het feit dat voor Servië een datum is genoemd wil ik aan de orde stellen. Om twee redenen is een opmerking hierover van belang. Allereerst denk ik dan aan het draagvlak dat bij de Nederlandse bevolking voor uitbreiding moet worden gecreëerd. Ik herinner in dit verband aan het Verdrag van Lissabon, dat momenteel weliswaar in een soort coma verkeert. Het is te danken aan Nederland dat daarin het artikel 94 is opgenomen: lessons learned zijn van belang. Die lessons learned houden in: nooit meer data noemen en eerst zorgen voor absorptiecapaciteit. Ook de regering constateert nu dat op beide punten die passage verkeerd wordt verstaan en dat er in dezen dus iets goed mis is. Wij laten een bepaling in een verdrag opnemen en vervolgens begrijpt de rest van de EU-landen er eigenlijk niet zo veel van. Ik roep het kabinet dan ook op om in elk geval richting de Commissie en zeker richting de heer Barroso een helder protest te laten horen, zowel met betrekking tot Kroatië als met betrekking tot Servië. De heer Barroso verdient dezer dagen overigens om meer redenen een reprimande.

Ik meen wel dat de Commissie, mede onder druk van Nederland, in het contact met Bulgarije en Roemenië adequaat is opgetreden. Vloeit de ingehouden 220 mln. preaccessiesteun terug naar de Europese belastingbetaler? Kan het kabinet die toezegging doen?

Ik wil graag weten of het plan van de Commissie om 30 mld. aan steun rechtstreeks via de fondsen of de eigen middelen uit te keren ter bestrijding van de financiële crisis in deze landen niet zorgt voor een broekzak-vestzakoperatie. Is er niet het gevaar dat de 1 mld. die als het ware is bevroren en de 220 mln. die is ingehouden op deze manier toch worden uitgegeven? Hoe kunnen wij dat voorkomen? Wij weten hoe slecht de fondsen beheerd worden. Wij weten ook wat de problemen zijn en het lijkt mij niet dienstig dat wij via een andere weg de landen toch een bijdrage doen toekomen. Dat zou weer een nieuwe vorm van rondpompen van Europees geld zijn.

Voorzitter. Ik heb al aangegeven dat voor Kroatië geen datum genoemd had mogen worden. Ik meen ook dat er geen aanleiding is om optimistisch te zijn over de toetreding van dat land tot de EU. Uit het progressreport blijkt dat er nog harde noten te kraken zijn. In de eerste 60 pagina’s wordt gesproken over het ontbreken van vooruitgang met betrekking tot het justitiële systeem, over extreem nationalisme, religieuze haatgevoelens, het niet respecteren van de Constitutional Law on National Minorities, over klachten van journalisten, onvoldoende vrije mededinging, niet-opgeloste grensgeschillen, het niet terugnemen van Servische vluchtelingen enzovoorts. De 60 pagina’s staan vol bezwaren. Dan snap ik niet dat men kan zeggen dat het er voor dit land rooskleurig uitziet. Ik snap al helemaal niet dat er zicht kan zijn op een snelle afronding van de onderhandelingen. Kan de regering mij uitleggen hoe men dan toch tot die conclusie komt?

Over Macedonië is al het nodige gezegd. Wij hebben gemerkt dat met dat land niet is onderhandeld en dat dit land er in de afgelopen drie jaar niet echt op vooruit is gegaan. Dat hebben wij ook zelf kunnen vaststellen. Er is sprake van geweld, intimidatie en bij de verkiezingen van 1 juli deden zich onregelmatigheden voor. Tegelijkertijd lijkt de regering een opening te bieden voor visumliberalisatie. Betekent dat dat op die manier Macedonië materieel meer wordt geboden dan Servië? Wordt beide landen hetzelfde aangeboden of het ene land minder dan het andere? Hoe moet ik dat zien?

Wat Turkije betreft, wijs ik erop dat de bewuste twee jaar voorbij zijn. De opvatting van de VVD is bekend. Wij hebben reeds eerder gezegd dat de onderhandelingen over de volle linie in de ijskast konden. Zou die mogelijkheid in ieder geval niet nu aan de orde moeten zijn? Inderdaad, op acht essentiële hoofdstukken zijn de onderhandelingen niet geopend, maar wat artikel 301 Wetboek van Strafrecht betreft zijn de aanpassingen die de Turkse regering heeft voorgesteld marginaal. De aanpassingen die zijn gedaan doen niet veel af aan de wezenlijke bezwaren die telkens door de Europese Unie en de Commissie naar voren zijn gebracht. Dan heb ik het nog niet eens over het uitvoeren van het Ankaraprotocol. Ik heb het ook nog niet over de politieke invloed van de militairen, over het ontbreken van rechten voor kerken, vakbonden, vrouwen en Koerden. Die groeperingen zijn onvoldoende beschermd. De doorgaans lankmoedige commissaris Rehn ziet zelfs geen vooruitgang. Dat staat overigens ook te lezen in de rapport van het lid van het Europees Parlement Oomen. Het enige lichtpuntje is de positieve rol van Turkije voor de regionale stabiliteit, maar daarover zeg ik: dank je de koekoek, dat is in hun eigen voordeel. Het is ze geraden voor deze positieve rol te zorgen. Met andere woorden: kunnen de onderhandelingen niet over de hele linie in de ijskast?

In Bosnië-Herzogovina wordt de situatie toch wel buitengewoon zorgwekkend. Er dreigt daar een afsplitsing. Is er in de ogen van de regering nog sprake van een levensvatbare, stabiele staat? De etnische tegenstellingen nemen daar hand over hand toe. De EUFOR-missie wordt weliswaar afgebouwd, maar met de mogelijke afscheiding van Republica Srpska lijkt mij dat deze afbouw het nekschot wordt als ik denk aan de aspiraties van Servië voor een kandidaat-lidmaatschap. Maar misschien zou daarvan sowieso sprake zijn. Ook anderen hebben deze visie.

De heer Ormel (CDA): Het woord «nekschot» vind ik in een discussie over Bosnië-Herzegovina en met Sarajevo in gedachten de verkeerde metafoor. Ik wijs erop dat Republica Srpska een onderdeel van Bosnië-Herzegovina is. In hoeverre vindt u dat een eventuele afscheiding of handeling van die republiek het nekschot zou moeten zijn voor de voortgang van de onderhandelingen met Servië?

De heer Ten Broeke (VVD): U weet dat er door Servische politici druk gesproken wordt over het eventueel erkennen van de Republica Srpska. Mensen worden aangemoedigd voor deze erkenning te zijn. De politici in Bosnië-Herzegovina zijn sterk verdeeld en die verdeeldheid voltrekt zich langs etnische lijnen. Daarom vraag ik: is er wel sprake van een levensvatbare staat? En moet de afsplitsing die hier dreigt en die wordt gestimuleerd vanuit Servië geen consequenties hebben voor de beoordeling van Servië? Overigens, ik geef toe dat het woord «nekschot» in dit verband ongelukkig gekozen is. Mijn excuses daarvoor.

Voorzitter. Er zijn berichten over een new economic area. Polen en Zweden komen ineens met dit idee. Bij deze new economic area gaat het om Wit Rusland, Moldavië, de Oekraïne, Georgië, Armenië en Azerbeidzjan. Kan de regering iets over dit plan zeggen? Wat is de betekenis ervan? Wordt de landen hiermee eventueel het perspectief van een kandidaat-lidmaatschap van de EU geboden? Ik hoor de heer Verhagen nu mopperen.

Minister Verhagen: Ik vroeg de voorzitter of wij dit onderwerp niet hebben besproken in het vorige debat, het debat over het Europees nabuurschap.

De heer Ten Broeke (VVD): En wat was het antwoord van de voorzitter?

Minister Verhagen: Dat wij daar reeds over gesproken hebben in het vorige overleg.

De heer Ten Broeke (VVD): Mij is niet bekend dat u hierover al een standpunt hebt.

De voorzitter: Maar daarover is in dat vorige debat van gedachten gewisseld en daar had u toen vragen kunnen stellen.

De heer Ten Broeke (VVD): Kennelijk heeft de minister een standpunt. Ik ben benieuwd wat dat inhoudt.

Antwoord van de bewindslieden

Minister Verhagen: Voorzitter. Ik dank de leden van de Kamer voor de appreciatie van de opvattingen van de Nederlandse regering over de uitbreidingsstrategie en het document van de Europese Commissie over uitbreiding. Terecht zegt de Commissie dat een consistente implementatie van de EU-uitbreidingsstrategie van december 2006 belangrijker is dan ooit. Die woorden zijn mij uit het hart gegrepen. De kern van deze strategie is de volgende. a. De toenadering tot de Europese Unie is afhankelijk van de mate waarin de noodzakelijke hervormingen in de individuele landen worden doorgevoerd. Elk land wordt op zijn eigen merites beoordeeld en de voortgang bij de hervormingen is leidend en niet de data. b. De onderhandelingen worden uiterst nauwkeurig gevoerd. De onderhandelingshoofdstukken worden op basis van benchmarks en met unanieme instemming geopend. De onderhandelingshoofdstukken worden ook met unanieme instemming gesloten.

De Nederlandse regering houdt de Europese Commissie en de partners in de EU hieraan. Regelmatig gaan er stemmen op om bijvoorbeeld de landen van de westelijke Balkan en bloc in aanmerking te nemen, omdat daarmee de stabiliteit in de regio zou zijn gediend, maar Nederland verzet zich daartegen. Ik ben ervan overtuigd dat wij onszelf, maar ook de landen met toetredingsperspectief geen dienst bewijzen als wij om opportunistische redenen zouden instemmen met nieuwe stappen in het proces van toenadering van andere landen tot de Europese Unie. Die nieuwe stappen kunnen alleen in aanmerking worden genomen als landen er klaar voor zijn en als zij overtuigend hebben aangetoond dat zij in staat zijn om te voldoen aan de voorwaarden die zijn afgesproken. Sjoemelen met die voorwaarden of het van tevoren noemen van data kan dus wat mij betreft niet. Wij hebben inderdaad waardevolle lessen geleerd van het verleden. De fouten die zijn gemaakt mogen zich niet meer voordoen. Ik ben blij dat in tegenstelling tot eerdere discussies in de Kamer niet alleen de CDA-fractie, maar ook andere fracties de visie delen dat aan de criteria moet zijn voldaan vooraleer sprake kan zijn van toenadering. Met het voorgaande doelde ik op de discussie over de toetreding van Roemenië en Bulgarije.

De voorzitter: Ik zie dat de heer Van Bommel wil reageren, maar ik sta nu geen interrupties toe.

Minister Verhagen: Ik zal het dan zo zeggen: de CDA-fractie stond vrijwel alleen. De SP had destijds namelijk wat minder zetels, mijnheer Van Bommel.

Ook tegen commissaris Rehn heb ik dit geluid laten horen. De minister-president heeft afgelopen maandag hetzelfde gezegd toen premier Sanader van Kroatië in Nederland op bezoek was. Dat laat evenwel onverlet dat het perspectief voor toetreding tot de EU van kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten er wat mij betreft nadrukkelijk blijft. Daarop doelde ik toen ik sprak over strikt en fair. Wij zijn een constructieve, kritische partner en willen niet terugkomen op eerder gedane toezeggingen.

Mevrouw Wiegman wees erop dat de onderhandelingen met Turkije nu al twee jaar duren zonder dat er vooruitgang is en dat het daarom tijd werd om een streep onder de onderhandelingen te zetten. Ik erken dat Turkije nog niet voldoet aan de criteria en er nog veel kritiek is vanwege problemen met de mensenrechten, de rechten van minderheden, de positie van vrouwen, de vrijheid van godsdienst et cetera. Tegelijk geldt dat zich in Turkije een enorme verandering heeft voorgedaan. Dus het feit dat met onderhandelingen is gestart, heeft ertoe geleid dat men zich verplicht voelde om het hervormingsproces in gang te zetten. Er is dus perspectief. Ik erken dat de veranderingen nog niet voldoende zijn, maar zonder de onderhandelingen hadden we niets gehad.

Ik denk in dit verband ook aan Hongarije. Wij hebben vanaf 1989 tot 2004 met dat land gesproken over toetreding. Na twee jaar hebben wij niet gezegd: ze voldoen niet aan de criteria en dus gooien wij de deur dicht. Op die manier kunnen wij geen zaken doen. Als wij willen dat een land voldoet aan de criteria en dat niet de data bepalend zijn, dan moeten wij niet na twee jaar zeggen: nu is het mooi genoeg geweest. Dat kan gewoon niet. Waarom zouden wij anders überhaupt nog onderhandelen? Het feit dat wij zo zwaar hechten aan het voldoen aan de criteria brengt ons ertoe om geen data te noemen. Wij zijn ook van mening dat het simpel verstrijken van een termijn geen reden kan zijn om een land toe te laten tot de Europese Unie. Tegelijkertijd kan men niet zeggen: wij hebben twee jaar onderhandeld, u hebt nog niet aan de eisen voldaan, tabee.

Ik heb gezegd dat wij ons strikt en rechtvaardig opstellen. Dat blijkt ook uit het feit dat Nederland bilateraal een ruimhartige bijdrage levert voor het preaccessietraject van de betrokken landen. Zij krijgen assistentie bij het doorvoeren van hervormingen. Die steun bieden wij bijvoorbeeld in het kader van het Matraprogramma, door samenwerking tussen vakministeries hier en die in de regio en met het versterken van democratische instellingen in de betrokken landen. Wij zijn dus niet alleen het land dat hard is met het beoordelen van de criteria, maar ook een van de landen die het meest genereus zijn bij het bieden van bilaterale steun of met het mogelijk maken van hervormingen. Wij zijn een van de grootste bilaterale donors voor landen op de westelijke Balkan. Ik meen dat dit een goede combinatie is.

Er is gesproken over het paternariaat, het B-lidmaatschap en gepriviliseerd lidmaatschap. Het regeerakkoord is over die mogelijkheden vrij helder. Daar staat in: landen kunnen in aanvulling op of vooruitlopend op het kandidaat-lidmaatschap van de Europese Unie beschikken over nieuwe statusvormen zoals het paternariaat. Die gedachte was mede gebaseerd op Duitse en Franse voorstellen voor een gepriviliseerd partnerschap voor bepaalde landen. Deze Kamer moedigde de regering met de motie-Ormel van december 2007 aan om uitvoering te geven aan dit voornemen. Ik ga ervan uit dat de Kamer consistent is in haar opvattingen, althans in haar huidige samenstelling. Met nieuwe verkiezingen kan natuurlijk alles veranderen. Met de paternariaatsbrief van mei 2008 aan de Kamer is uitvoering gegeven aan de motie-Ormel. Overigens, niet alleen in lijn met de motie-Ormel, maar ook in lijn met de motie-Wiegman hebben wij daarbij speciaal aandacht besteed aan elementen als vrijheid van godsdienst, vrijheid van meningsuiting en vrijheid van vergadering. Hierover is met de Kamer op 9 oktober jongstleden gesproken en daarbij bleek dat zij zich kon vinden in de opvattingen die met de brief waren verwoord. Enerzijds zouden er kandidaten kunnen zijn die niet kunnen of willen voldoen aan de Kopenhagencriteria en anderzijds zouden kandidaten zelf kunnen afzien van verdere onderhandelingen. Er zijn landen die gezien hun geografische ligging de mogelijkheid hebben om het EU-lidmaatschap aan te vragen, maar vanwege de realiteit niet het concrete perspectief op het lidmaatschap hebben. Er is reeds op gewezen dat wij ons voor de zes oostelijke buren die richten op de mogelijkheid van het paternariaat, beter gezegd: op het nabuurschap. Juist het feit dat je met het nabuurschap kunt diversificeren is dat een voldoende flexibel instrument. Aan de hand daarvan kun je bezien hoe je tot meer specifieke, verdergaande vormen van samenwerking voor een bepaalde categorie landen kunt komen. In de meest uitgebreide vorm kent deze mogelijkheid samenwerking op alle terreinen, maar zijn de desbetreffende landen niet lid van de Europese Raad, de Europese Commissie en het Europees Parlement. Deelname aan de interne besluitvorming is dan dus niet mogelijk.

Er is gezegd dat de landen Turkije en Macedonië mogelijk niet aan de criteria zullen of willen voldoen. Ik vind het te vroeg om te zeggen dat die landen niet aan de Kopenhagencriteria willen voldoen. De heer Ormel heeft gelijk dat Macedonië drie jaar als het ware in de wachtkamer zit. Het land is kandidaat-lid, maar er worden nog geen toetredingsonderhandelingen gevoerd. Ik wijs er evenwel op dat Litouwen en Slowakije destijds vijf jaar in de wachtkamer hebben gezeten. Nu zijn zij lid en niemand zet vraagtekens bij het lidmaatschap van deze twee landen. Integendeel, men is blij dat deze stabiele landen lid zijn van de Europese Unie.

Ik denk in dit verband ook aan Albanië, Bosnië en Montenegro. Bij die landen ontbreekt nog in voldoende mate de wil om aan de criteria te voldoen. Zij zijn zichzelf er ook zeer goed van bewust dat zij daar nog niet aan voldoen. Ik wil de pogingen echter nog niet opgeven. Als zij over een andere vorm van samenwerking willen onderhandelen, zeg ik: be my guest. Ik ga die andere vorm ze echter niet opleggen en ook niet aanbieden.

In het betoog van de heer Ten Broeke reageerde ik op zijn opmerkingen over het paternariaat en het nabuurschap. Ik zat toen niet te mopperen. Ik wilde slechts opheldering van de voorzitter, want ik was van mening dat wij daarover al een keer een debat hadden gevoerd. Nu concentreren wij ons op de uitbreidingsmogelijkheden.

Over het partnerschap met landen in Oost-Europa komt er nog een nadere mededeling van de Europese Commissie. Het is de bedoeling dat het stuk van de Commissie op 3 december verschijnt. Uiteraard zal ik de Kamer van de inhoud op de hoogte brengen. Daarover kunnen wij dan van gedachten wisselen, voortbouwend op de eerdere discussie die wij daarover hebben gevoerd.

Mevrouw Wiegman zei dat wij ons wel bemoeien met Kosovo, maar niet met landen als Nagarno Karabag. Ik herinner dan aan het debat van vanochtend. Het feit dat in dat debat een andere vertegenwoordiger van de ChristenUnie het woord voerde, wil niet zeggen dat wij niet over deze landen spreken. Er is wel degelijk over gesproken. Ik herinner ook aan de inspanningen van de Europese Unie en de OVSE. Het feit dat wij dergelijke landen niet in dit debat bespreken, wil niet zeggen dat de EU daaraan geen aandacht besteedt. Mevrouw Wiegman kan zich door haar collega de heer Voordewind op de hoogte laten stellen van hetgeen in het andere debat is besproken.

Ik ben het wel eens met de opmerkingen van mevrouw Wiegman over de onderlinge verhoudingen van de landen op de westelijke Balkan. Als je het hebt over het perspectief van een land op lidmaatschap in het algemeen, zeg ik ook tegen mevrouw Diks en de heer Ormel, dan zijn goede verhoudingen van dat land met de buurlanden essentieel. De basis voor de Europese samenwerking is juist dat je op een vreedzame wijze eventuele conflicten, ook conflicten die in het verre verleden aan de orde waren, op een vreedzame wijze oplost. Het feit dat wij niet meer onze fregatten de Westerschelde opsturen vanwege het feit dat wij sinds 1838 een discussie met België voeren over de uitdieping van de Schelde, moge een sprekend voorbeeld zijn. Uiteraard heeft de relatie tussen landen op de westelijke Balkan onze aandacht. Die vervult ons met zorg.

Tegelijk geldt dat er op de westelijke Balkan ook positieve ontwikkelingen zijn. Ik noem de totstandkoming van een vrijhandelsakkoord tussen landen in de regio. In de regio wordt dus ook gezocht naar vormen van samenwerking tussen landen die nog geen lid zijn van de Europese Unie.

Voorzitter. Ik kom vervolgens toe aan een reactie op de meer specifieke vragen over Turkije, Kroatië, Macedonië, Servië, Bosnië en Kosovo. Alle woordvoerders hebben de opmerking van de Commissie onderschreven dat het hervormingsproces in Turkije buitengewoon weinig concrete resultaten heeft opgeleverd. Het is niet nodig om daar doekjes om te winden. De Commissie brengt wel enig begrip op voor de zeer geringe vooruitgang. Er wordt herinnerd aan de juridische procedure tegen de AK-partij. De Commissie onderstreept ook dat Turkije een constructieve rol speelt op de Kaukasus en bij het vredesproces in het Midden-Oosten. De overwegingen die betrekking hebben op stabiliteit, veiligheid, conflictpreventie, energievoorzieningszekerheid lijken de Commissie wat milder te stemmen dan te rechtvaardigen zou zijn op grond van de geboekte resultaten. De Nederlandse regering kan zich dan ook buitengewoon goed vinden in de observaties die in het vandaag uitgekomen rapport van mevrouw Oomen, lid van het Europees Parlement, worden verwoord. Mevrouw Oomen stelt dat de hervormingen stilvallen en dat er op bepaalde terreinen zelfs sprake is van terugval. Met name zou dat gelden voor de politieke criteria, vrijheid van godsdienst, vrijheid van meningsuiting et cetera. Natuurlijk, wij erkennen ook dat Turkije een waardevolle strategische partner is, maar dat gegeven mag de aandacht niet afleiden van de uitdagingen waarvoor men zich met het hervormingsproces geplaatst ziet. Het is overduidelijk dat er buitengewoon veel aanvullende inspanningen nodig zijn op terreinen als vrijheid van meningsuiting, vrijheid van godsdienst, de positie van vrouwen, de positie van minderheden en de vrijheid van vakbonden. Ik heb dat ook zeer nadrukkelijk gezegd tegen de minister van Buitenlandse Zaken van Turkije de heer Babaçan toen ik op 10 oktober jongstleden in Ankara was.

Turkije moet ook veel serieuzer werk maken van normalisering van de betrekkingen met Cyprus. Dat is evident. De onderhandelingen over de betrekkingen met Cyprus zijn hervat, maar volgend jaar zullen wij om deze tijd voor de derde en laatste maal de balans opmaken en dan nagaan hoe het staat met de Turkse implementatie van het Ankaraprotocol. Daarvoor is een traject vastgelegd. Het is evident dat Turkije zijn zee- en luchthavens moet openstellen voor verkeer vanuit Cyprus. Dat doet Turkije niet en dus is dat land zijn toezeggingen op grond van het Ankaraprotocol tot op heden niet nagekomen. Dat betekent dat de acht essentiële onderhandelingenhoofdstukken niet aan de orde komen. Die stukken blijven als het ware onder in de diepvriesla. Zo eenvoudig is dat. De VVD wil verdergaan, maar ik houd mij aan mijn eerdere uitspraken op dit punt. Ik wil niet vooruitlopen op de hypothetische situatie in 2009. Dan hebben wij voor de derde en laatste maal de balans opgemaakt. De Europese Unie en zeker Nederland hechten er zeer aan dat Turkije zijn verplichtingen nakomt. Dat zeg ik ook klip en klaar tegen mijn Turkse collega. Dus ik kom niet terug op eerdere toezeggingen. Wij onderhandelen met inachtneming van datgene wat wij hebben afgesproken. Als Turkije de afspraken niet nakomt, heeft dat consequenties. Ook tegen mevrouw Wiegman zeg ik: als Turkije over tien jaar nog niet voldoet aan de criteria, wordt het geen lid. Als het over twintig jaar niet voldoet aan de criteria ook niet. Voldoet het na dertig jaar nog niet aan de criteria dan wordt het nog steeds geen lid, maar als het er morgen aan voldoet, zeg ik: be my guest.

Volgens Commissievoorzitter Barroso en uitbreidingscommissaris Rehn verkeren de onderhandelingen met Kroatië in de slotfase. Een aantal woordvoerders hebben op dit punt hun visie gegeven. Als het land aan de uitstaande verplichtingen voldoet, kan Kroatië op niet al te lange termijn de uitnodiging verwachten voor toetreding tot de Europese Unie. De Commissie benadrukt daarmee dat Kroatië een voorbeeldrol speelt voor de landen in de regio. Evenwel constateer ik met de leden dat ik hierover anders denk. Enerzijds zie ik net als de Europese Commissie met genoegen dat Kroatië in het afgelopen jaar goede vorderingen heeft gemaakt tijdens het toenaderingsproces en in die zin een voorbeeld is voor andere landen. Anderzijds constateer ik dat Kroatië op een aantal cruciale dossiers nog niet ver genoeg is met de hervormingen. De leden hebben daar terecht op gewezen. Op de terreinen van mededinging, justitie en binnenlandse zaken heeft Kroatië nog huiswerk te doen. Wat ik ook zorgwekkend vind, is het feit dat Kroatië nog onvoldoende samenwerkt met het Joegoslaviëtribunaal. Die samenwerking laat in tegenstelling tot wat eerder het geval was, nu te wensen over. Daarbij denk ik aan het verstrekken van documenten die nodig zijn voor het proces. Ik heb daarover mijn ernstige zorgen geuit in mijn gesprek met minister-president Sanader en met mijn Kroatische collega Jandrokovi toen ik vorige maand in Zagreb was. Ik heb dezelfde bewoordingen van mijn zorg gebruikt in mijn gesprek met commissaris Rehn. Afgelopen maandag heeft de minister-president deze boodschap herhaald toen zijn ambtsgenoot Sanader een bezoek aan Den Haag bracht. Ik ben het met de leden eens dat in dit licht de uitspraak van de Commissie over het tijdpad misplaatst is, ook al is die uitspraak geclausuleerd. Ik vind het vroegtijdig noemen van data niet wenselijk. Dat kan een contraproductief effect hebben, omdat het betrokken land de indruk kan krijgen al genoeg gedaan te hebben, terwijl nog het nodige gedaan moet worden. Als de druk eenmaal van de ketel is, neemt de politieke wil om lastige hervormingen door te voeren af. Op het terrein van JBZ wordt Kroatië gevraagd om veel te doen. Het is ook lastig om op dat terrein voortgang te boeken, maar die voortgang is essentieel voor de Europese Unie vanwege de open grenzen tussen de landen. Daarom is de druk van de ketel halen funest. Wij hebben tijdens het proces voor toetreding van Roemenië en Bulgarije gezien waartoe zoiets kan leiden. Ik zal mij dan ook impliciet en expliciet verzetten tegen deze benadering van de Europese Commissie die met de raadsconclusies is verwoord.

Macedonië heeft in 2005 de status van kandidaat-lidstaat gekregen. De Commissie is tot de conclusie gekomen dat de vorderingen in het preaccessietraject nog niet het noemen van een datum voor de start van de onderhandelingen rechtvaardigen. Die inschatting deel ik, gelet op hetgeen er in dat land gebeurt. Belangrijke overweging om geen datum te noemen, is het onrustige en zelfs gewelddadige verloop van de verkiezingen van eind juni. Dus zolang Macedonië niet aantoont dat er een functionerende parlementaire democratie is waarmee wordt voldaan aan de politieke Kopenhagencriteria zal dit land in de wachtkamer moeten blijven. Ik geef de inspanningen echter niet op. Zover ga ik niet.

De Commissie stelt dat Servië in 2009 de status van kandidaat-lidstaat kan krijgen. Die toezegging is wederom geclausuleerd. Het moet namelijk wel voldoen aan de gestelde voorwaarden. Zoals bekend is de toenadering van Servië tot de EU onder meer gekoppeld aan de samenwerking met het Joegoslaviëtribunaal. Hoewel de Commissie terecht constateert dat met de uitlevering van Karadzic een belangrijke stap is gezet, is van volledige samenwerking met het Joegoslaviëtribunaal nog geen sprake. Ik sta dan ook niet achter de Commissie nu zij een handreiking aan Servië doet. Zoals onder anderen de heer Ormel stelde is nog niet een stabilisatie- en associatieovereenkomst met Servië gesloten. Zo’n overeenkomst is een eerste vereiste voor verdere stappen. Laat staan dat je kunt zeggen dat er al een overtuigende track record is van implementatie van de stabilisatie- en associatieovereenkomst. Dat is de volgende eis waaraan moet worden voldaan om de volgende stap te kunnen zetten. Die volgende stap is het verlenen van de officiële status van kandidaat-lidmaatschap.

Ik wijs erop dat je met het noemen van een datum voor Servië de andere landen op de westelijke Balkan tegen het zere been schopt. Voor hen wordt namelijk geen jaartal genoemd. Daarvoor geldt juist de eis dat zij eerst moeten voldoen aan de criteria. Het maken van een onderscheid doet vreemd aan. Als je in die andere landen bent, merk je toch al dat men daar het idee heeft dat er met twee maten wordt gemeten en dan gaat de Commissie dat onderscheid ook nog expliciet maken. Dit punt heb ik aangekaart in mijn gesprek met commissaris Rehn, zodat over mijn opstelling geen misverstand kan bestaan. Ik wil ook niet soepeler zijn voor Servië met het idee dat dat land zich dan rustiger zou gedragen tegenover Kosovo. Die opstelling zou ik gevaarlijk vinden, omdat je daarmee een zekere vorm van chantage zou honoreren, hetgeen ik niet wil. Ik meen dus dat je het een los moet zien van het ander.

De situatie in Kosovo is inderdaad problematisch. Aan de orde is daar het vervangen van de van UNMIK door EULEX, zodat de EU verantwoordelijk wordt voor de internationale inspanningen. De hoge EU-vertegenwoordiger in Kosovo is de heer Feith. Ban Ki-Moon is met Servië overeengekomen dat deze overdracht mogelijk is. Kosovo zorgt echter voor moeilijkheden. Over de ontplooiing van EULEX hebben wij in een ander kader gesproken, maar als de Kamer dat wil, wil ik daarover nog wel een keer met haar van gedachten wisselen. Ik wijs er nu op dat het inzetten van EULEX noodzakelijk is. Dit punt staat echter los van de discussie over de uitbreiding, al is erop gewezen dat er een relatie met de mogelijke integratie van Kosovo in de EU is. De Commissie heeft voorgesteld om in het najaar van 2009 een haalbaarheidsstudie te presenteren om daarmee duidelijk te maken op welke manier het integratieproces van Kosovo vorm kan krijgen. Dat lijkt mij een verstandige en nuttige benadering. Deze integratie zal zeker niet eenvoudig zijn. Een aantal EU-landen heeft namelijk de onafhankelijkheid van Kosovo erkend, maar een aantal andere EU-landen heeft dat niet gedaan. Ik vind dat wij ons nu eerst moeten concentreren op een modus vivendi voor het opbouwen van het land op een vreedzame wijze. Daarbij behoort de ontplooiing van EULEX. Op grond van het in het volgende jaar te verschijnen paper van de Commissie kunnen wij nagaan hoe wij voor stabilisatie in de regio kunnen zorgen.

Mijn laatste opmerking betreft Bosnië. Het is nog te vroeg om nieuwe stappen te zetten voor een mogelijk toenaderingsproces voor Bosnië-Herzegovina. Weliswaar is in juni een stabilisatie- en associatieovereenkomst gesloten, maar in de Raad leven zorgen over de ontwikkelingen in het land. Op 10 november jongstleden hebben wij hierover in de Razeb gesproken. Niet iedereen heeft dezelfde visie op de toekomst van het land. De EU en Nederland willen een constructieve bijdrage leveren aan verbetering, maar op dit moment is er geen aanleiding tot het nemen van verdere stappen. Ik ga niet speculeren en iets zeggen over afsplitsen. Om het cru te zeggen, mijnheer Ten Broeke: speculeren en iets zeggen over afsplitsing in bepaalde fracties, is je op glad ijs begeven. Dat doe ik dus ook niet als het om landen gaat.

Staatssecretaris Timmermans: Voorzitter. Alvorens in te gaan op de specifieke vragen, wil ik een algemene opmerking maken. Daarbij gaat het mij om de toon van de inbreng van de verschillende leden. Wij moeten ervoor oppassen dat wij niet de gevangenen van onze tijd worden. Dat risico is er, evenals men in sommige andere Europese landen de kans loopt om de gevangene van de geschiedenis te worden. De uitbreiding van de Europese Unie is begonnen in 1973 en als men de periode van 1973 tot vandaag in aanmerking neemt, moet men constateren dat de uitbreiding een doorslaand succes is. Die is zij niet alleen voor de landen die zijn toegetreden, maar ook voor Nederland. Vooral voor Nederland is zij belangrijk, want ons economisch succes heeft heel veel te maken met het feit dat de Europese Unie voortdurend is uitgebreid. Natuurlijk, wij zijn strikt en precies en de meest kritische lidstaat bij de beoordeling van de uitbreiding, maar men moet ook in aanmerking nemen wat ik zojuist zei. Wij moeten dus niet alleen maar letten op datgene wat er niet goed gaat, bijvoorbeeld in Bulgarije en Roemenië. Die landen verdienen natuurlijk wel veel aandacht en in mijn brief hebben de leden kunnen lezen dat wij daaraan ook aandacht besteden, dat wij heel kritisch zijn, maar wij moeten niet het succes van de uitbreiding vergeten. Mijn oudste kinderen zijn negentien en tweeëntwintig en voor hen is de Europese deling een ver, ver verleden. Nog geen twintig jaar geleden hield die deling op te bestaan en inmiddels zijn landen in Oost-Europa volwaardig lid van de Europese Unie, en ook nog zeer succesvol.

Hoe kunnen wij het draagvlak voor de uitbreiding vergroten? Ik meen dat dat kan door op dit soort aspecten vaker te wijzen, door vaker aan de geschiedenis te herinneren, iets wat wij te weinig doen, zeg ik met nadruk.

Is er bij de Nederlandse burgers steun voor uitbreiding? Verrassend genoeg is die er, meer zelfs dan in de meeste andere lidstaten. Natuurlijk is er meer steun voor toetreding van de landen die gevoelsmatig of fysiek meer met ons verwant zijn. Eerder deze week hebben wij op de website de vraag gelanceerd: Wat zou u ervan vinden als IJsland lid werd van de Europese Unie? De positieve reacties waren overweldigend. Die zijn er ook als je vraagt wat men ervan zou vinden als Noorwegen en Zwitserland lid zouden worden. Zes van de tien Nederlanders vindt dat Kroatië lid moet worden van de EU. Vier van de tien Nederlanders vindt dat Turkije lid moet worden. De verhouding bij die laatste landen is dus anders, maar die is altijd nog beter dan in de meeste andere lidstaten. In Nederland is dus draagvlak voor de uitbreiding mits die maar eerlijk en fair tot stand komt.

Tegen mevrouw Wiegman zeg ik: wij kennen elkaar en ik weet dat u op principiële gronden tegen een Turks lidmaatschap van de Europese Unie bent. Ik heb heel goed geluisterd naar de punten die u aanvoert tegen toetreding van Turkije, maar ondertussen besef ik dat u gewoon principieel tegen toetreding van Turkije bent. Wat ik ook zou zeggen, wat ik ook zou doen en wat Turkije zou doen, u blijft principieel tegenstander van het lidmaatschap van Turkije van de Europese Unie. Ik respecteer die keus volkomen, maar de regering maakt een andere keus. Wij beoordelen het land op zijn vooruitgang. Daarover heeft de minister duidelijke woorden gesproken: wij zijn ontevreden over die vooruitgang. Dat laten wij de Turken in alle toonaarden weten, maar het is flauwekul om te zeggen dat er in tien jaar tijd niets is gebeurd. Dat kun je ook als meest kritische beoordelaar van Turkije niet met droge ogen volhouden.

Voorzitter. De heer Ormel heeft gevraagd of er mogelijkheden zijn om te komen tot structurele, niet-operationele samenwerking met andere landen. Die samenwerking kennen wij bij het verbeteren van het werk van de politie in die andere landen. De samenwerking is dan structureel, maar niet operationeel. Het gaat daarbij om kennisoverdracht. De mensen in de betrokken landen worden geholpen bij het verwerven van kennis, zodat zij zelf hun politie kunnen trainen. Dit gebeurt bijvoorbeeld in Macedonië.

De heer Van Bommel heeft een vraag gesteld over de mogelijkheid van screening van lidstaten na toetreding. De Nederlandse regering is niet tegen die screening, maar men kan daarbij geen onderscheid maken tussen lidstaten. Dat zou discrimineren zijn. Een lidstaat is een lidstaat, en elke lidstaat kan men aanspreken op de spelregels. Niet alleen de lidstaten kunnen elkaar aanspreken, maar ook de Commissie kan dat. Daar zijn procedures voor. Uiteindelijk kan het Hof een sanctie opleggen.

Voor het controleren van de voortgang bij het aanpassen van het rechtssysteem zou men andere methoden van screening kunnen hanteren. De EU en de Raad van Europa hebben daartoe mogelijkheden, maar men kan ook het systeem dat is gehanteerd voor Roemenië en Bulgarije extrapoleren naar andere lidstaten. De heer Hirsch Ballin heeft als minister van Justitie wel eens het idee van onderlinge controle in Europa gelanceerd. Hij kreeg er steun voor van Duitsland en er wordt nu over toepassing van dat idee nagedacht. Het houdt in dat alle lidstaten elkaar monitoren op het naleven van de eisen die aan een rechtsstaat worden gesteld. Dat is geen gekke gedachte. Ik meen dat dit idee van de minister van Justitie verder zal moeten worden ontwikkeld in de dialoog met andere lidstaten.

Ik hoor nu iets roepen over ons drugsbeleid. Ik wijs er dan op dat het het een of het ander is. Als wij willen monitoren hoe men in andere lidstaten tewerk gaat, moeten wij ook bereid zijn om toe te staan dat andere lidstaten ons monitoren. Dan moeten wij ook niet meteen piepen als andere lidstaten iets bij ons vinden. Wij moeten dan ook openstaan voor de discussie.

De heer Ormel (CDA): Zult u dit punt inbrengen in het kabinet?

Minister Verhagen: Het kabinet spreekt met één mond.

Staatssecretaris Timmermans: Ik vind dit een zeer reële zaak, maar ik wil er niet verder op ingaan. De heer Ormel weet precies wat ik bedoel.

De heer Van Bommel vroeg: moeten wij bij Kroatië blijven aandringen op vermindering van staatssteun? Ik denk dat wij dat moeten doen. Wij hebben, ook in het kader van de crisis die wij nu hebben, afgesproken dat wij maatregelen kunnen nemen, maar niet zullen tornen aan de spelregels van de Europese Unie voor staatssteun. Ik vind dat je van kandidaat-lidstaten mag verwachten dat zij werken aan het bereiken van het niveau dat de EU op dit punt heeft. Kan Kroatië de doelstelling binnen een jaar bereiken als het om de scheepswerven gaat? Ik moet dat nog zien, maar te zijner tijd zullen wij de uitkomst beoordelen. Ik vind de Commissie op dit punt rijkelijk optimistisch en daarom willen wij ook geen data noemen, maar het is aan de Kroaten om te bewijzen dat wij het bij het verkeerde eind hebben. Wij gaan echter geen streefdata noemen, want dat worden altijd doeldata en die willen wij niet.

Mevrouw Wiegman sprak haar zorgen uit over de verschillen tussen de landen op de westelijke Balkan inzake status van de visa. Nederland wil graag dat voor de betrokken landen eenzelfde meting geldt en de regels op dezelfde manier worden toegepast, maar wel met inachtneming van de kaders van het mogelijke. Je kunt op een gegeven moment niet een land straffen, omdat een ander land zich totaal niet aan de regels houdt. Wij streven ernaar om voor een gebied dat door de mensen ter plekke als één geheel wordt gezien, zoveel mogelijk uniforme afspraken te maken. Maar het is aan die landen en niet aan ons om te laten zien dat zij de doelstellingen kunnen waarmaken. Wij willen dus niet een aantal landen tegelijk opnemen als die opname niet wordt ondersteund door wat feitelijk voor deelname nodig is.

Er is vervolgens een vraag gesteld over de absorptiecapaciteit. Zoals bekend heeft Nederland zich heel sterk ingezet voor het meer expliciet betrekken van het punt van de absorptiecapacteit bij de beoordeling van kandidaat-lidstaten. Dat is een zeer reëel punt. Zeker in een Unie van 27 lidstaten met grote divergenties tussen de lidstaten. De landen zijn nog lang niet genoeg naar elkaar toegegroeid. Dan geldt een beperking aan verdere divergentie. Bovendien willen wij graag vooruitgang boeken met de verdieping van de Europese samenwerking op een aantal terreinen. Dan mag de uitbreiding die verdieping niet onmogelijk maken. Daarnaast doet men de nieuwe lidstaten geen plezier met toetreding als de EU zelf niet klaar is om ze op te nemen. Daarom ben ik blij met de desbetreffende passage in het Verdrag van Lissabon. Wij blijven dan ook volhouden dat het goed zou zijn als Ierland tot het inzicht kwam dat het Verdrag van Lissabon goed is voor dat land. Uiteraard is het helemaal aan de Ieren om hun standpunt te bepalen. Het enige wat wij kunnen doen, is tegen de Ieren zeggen: 26 landen willen graag met deze spelregels verder, doet u alstublieft mee, maar of u dat ook doet, is geheel aan u. Het is bijna zover dat wij dat zeggen.

De heer Van der Staaij had met zijn opmerking over de structuurfondsen een punt. Wij moeten voorzichtig zijn en niet vanwege de huidige crisis te snel overgaan tot front loading: het geld voor de structuurfondsen sneller uitbetalen omwille van de crisis. Er moet voor die uitbetaling een juist doel zijn. Nu merken wij al dat het geld voor de bestaande structuurfondsen bijna niet weggezet kan worden. Wij hebben er dan ook niets aan om in die situatie de uitbetaling te versnellen en percentages te veranderen. Daarmee zou ons streven om strenger toe te zien op de besteding van de fondsen doorkruist worden. Daar heeft niemand wat aan, want daarmee gaat belastinggeld verloren. Wij kunnen er allen voor zijn dat een discussie wordt gevoerd over de vraag hoe die structuurfondsen beter kunnen worden ingezet voor vergroening en innovatie, maar daarbij moet wel de juiste volgorde in acht worden genomen. Wij moeten dus niet versneld geld beschikbaar stellen als dat niet goed besteed kan worden.

De heer Van der Staaij sprak voorts over de weeskinderen in Bulgarije en Roemenië. Er is echt vooruitgang, maar de vooruitgang is broos en voltrekt zich langzaam. Wij hebben op dit gebied te maken met fundamentele, maatschappelijke veranderingen. Met het communistische systeem was het namelijk gebruikelijk dat een kind waaraan ook maar een klein vlekje was, door de ouders werd afgestaan, en zij zagen het dan nooit meer, maar ook nooit meer terug. Als men zo’n systeem gewend is, duurt het lang eer je de mentaliteit van de ouders hebt veranderd en zij hun kinderen thuishouden, ook als die kinderen het syndroom van Down of een andere handicap hebben. Het duurt ook lang eer je zodanige maatschappelijke omstandigheden hebt gecreëerd dat de ouders in staat zijn om dergelijke kinderen thuis te houden. Vaak kunnen zij namelijk hun kinderen niet thuishouden doordat zij moeten werken, er geen opvang is, er geen medische voorzieningen zijn et cetera. Eer je zover bent dat je dit alles hebt geregeld, heb je bijna een maatschappelijke omwenteling tot stand gebracht. Men is in deze landen op de goede weg, maar men zal daar nog heel veel moeten doen. Gelukkig is bij de autoriteiten in beide landen het gevoel van urgentie groot. Gelukkig zijn er dankzij Unicef vorderingen. Unicef is op een zeer constructieve en positieve manier bezig, ook in samenwerking met een reeks non-gouvernementele organisaties. Veel Nederlandse organisaties, zowel wereldlijke als kerkelijke, zorgen voor vooruitgang op dit gebied. De regering zal heel nauw betrokken blijven bij de inspanningen. Dit onderwerp laat ons echt niet meer los.

Ik dank de heer Ten Broeke voor zijn complimenten voor het verslag van de reis naar Bulgarije en Roemenië. Inderdaad, indertijd heeft het kabinet-Balkenende II de Kamer voorgesteld om deze landen in aanmerking te laten komen voor het lidmaatschap van de Europese Unie. De meerderheid van de Kamer heeft dat goed gevonden. De complicatie is dat wij overgangstermijnen hebben geaccepteerd op een terrein dat moeilijk overgangstermijnen verdraagt, namelijk het terrein van de rechtsstaat. Met dat probleem hebben wij nu te maken. In de toekomst moeten wij dan ook niet meer op dezelfde manier willen handelen. Dit neemt niet weg dat ook deze landen vorderingen boeken. Wij zijn ontevreden over het tempo en de reële resultaten. Met de inspanningen van de regering gaat het de goede kant op, maar de resultaten zijn nog niet voldoende, en het gaat om de resultaten. Tegen mevrouw Wiegman zeg ik: doelpunten tellen en geen pogingen tot doelpunten.

Nadere gedachtewisseling

De heer Ormel (CDA): Voorzitter. Ik dank beide bewindslieden voor de beantwoording in eerste termijn. Ik dank de minister voor zijn reactie op mijn opmerkingen over het paternariaat. Ik meen dat wij op dit punt minder theoretisch moeten zijn en tot meer praktische ideeën moeten komen. Dat betekent dat je bij het paternariaat aan bepaalde landen moet denken. Ik begrijp de terughoudendheid ten aanzien van het kandidaat-lid Macedonië. De minister sprak over de oostelijke landen. Ik meen dat de minister ernstig zou kunnen pleiten voor een eventueel paternariaat van de Europese Unie met Georgië en eventueel Moldavië.

De heer Van Bommel (SP): Voorzitter. De afspraken met kandidaten nakomen: dat is het uitgangspunt. Het is dan ook de verwachting dat de komende jaren alleen Kroatië zal toetreden. Het jaartal 2009 is niet reëel. De toetreding zou veel langer kunnen duren. Er is gesproken over een alternatieve vorm voor andere landen die niet aan de criteria kunnen of willen voldoen, maar de vraag is wie bepaalt of zij dat niet kunnen. Bepaalt de kandidaat-lidstaat dat, de Commissie of doet dat de Raad?

Wat het openstellen van de Turkse zee- en de luchthavens voor Cyprus betreft, zegt de minister: in 2009 wordt Turkije voor de derde en laatste maal beoordeeld. Hij verwijst naar het Ankaraprotocol en zegt dat in 2009 eventueel consequenties aan de opstelling van Turkije worden verbonden. Hoezo laatste maal? Wat gebeurt er dan? Wat zullen die consequenties zijn?

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor de beantwoording. Wat Turkije betreft: ik heb mijn principes, maar ik acht mij ook gehouden om deze regering te controleren en om na te gaan of zij zich aan de spelregels houdt. Ik herinner eraan dat voortdurend goede suggesties worden gedaan, zoals door mevrouw Merkel. Misschien kan de minister daar nog kort op ingaan.

Onderlinge verhoudingen op de westelijke Balkan op vreedzame wijze oplossen: ja, maar ik ben heel benieuwd wat de Europese Unie op dit punt concreet doet.

Mevrouw Diks (GroenLinks): Voorzitter. De regering houdt nadrukkelijk vast aan het voldoen aan de criteria voor toetreding. Dat beleid ondersteun ik erg. Ik wens de minister veel succes met zijn pogingen om in de Razeb het noemen van data voor Servië en Kroatië ter discussie te stellen. Wij hebben bij Roemenië en Bulgarije gezien dat zoiets echt gevaarlijk is.

De heer Ten Broeke (VVD): Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor de beantwoording. Wat Turkije betreft: als de haan voor de derde keer kraait, moet dat consequenties hebben. Wij stellen voor om, nu de logica vereist dat op de acht hoofdstukken aan de criteria wordt voldaan, die logica ook voor de rest geldt. Ik heb geen antwoord gekregen op mijn vraag of de minister de logica die hij voor Kroatië gebruikt, ook voor Servië laat gelden. Zal de minister protest aantekenen tegen eventuele raadsconclusies die zullen tenderen naar het noemen van een datum?

De heer Timmermans sprak over een broze vooruitgang in Roemenië en Bulgarije. Aan hem vraag ik nog: hoe gaat het met dat kind waar hij de vorige keer over sprak, dat kind met de gebroken ledematen? Hij heeft zich namelijk persoonlijk op de hoogte gesteld van haar toestand. Wij hebben daarop erg veel reacties gekregen.

Minister Verhagen: Voorzitter. Zowel de heer Ormel als de heer Van Bommel tenderen met hun inbreng naar het werken met het paternariaat.

De heer Van Bommel (SP): Dan is mijn vraag verkeerd begrepen. Ik tendeerde helemaal niet naar het werken met een paternariaat.

Minister Verhagen: Ik vatte uw opmerking zo op, maar ik constateer nu dat u mijn perceptie op dit punt heeft geredresseerd.

Voorzitter. Wie bepaalt of landen niet kunnen of willen voldoen aan de criteria? Wij bepalen of ze voldoen aan de criteria. Dat is helder. Als wij van mening zijn dat zij niet aan de criteria voldoen, is het nee. Het is aan de landen zelf om de vraag te beantwoorden of zij op een gegeven moment nog aan de criteria willen voldoen. Het kan hun keus zijn om van het lidmaatschap af te zien. Wij gaan dan na of wij kunnen streven naar een andere vorm van samenwerking, bijvoorbeeld de vorm van het paternariaat.

Er is geopperd om de samenwerking in de vorm van een paternariaat voor Georgië of Moldavië te ontwikkelen. Eerder heb ik erop gewezen dat wij voor de landen die wij nu niet het perspectief van het lidmaatschap kunnen bieden, bepaalde vormen van hechtere samenwerking binnen het kader van het nabuurschapsbeleid kunnen ontwikkelen. Er zijn in dat opzicht nogal wat landen te noemen, landen waarvoor nu het nabuurschap dus geldt. Een paar van die landen zijn genoemd. Doordat de diversificatie zo groot is, kun je iets doen met een paternariaat. Met dat idee gaan wij aan de slag. Met mijn beantwoording heb ik onderscheid gemaakt tussen twee groepen landen. De ene is die welke nu niet het perspectief op lidmaatschap heeft. Voor die landen kan je het pad van het nabuurschap op gaan. Voor de andere groep landen, de landen die nu kandidaat-lid zijn, is het aan de landen zelf om een keus te maken. Wij bepalen dat niet. Wij beantwoorden slechts de vraag of zij aan de criteria voldoen.

Wat het noemen van een datum voor Servië betreft: ons streven is erop gericht dat met de raadsconclusies überhaupt geen data worden genoemd, niet ten aanzien van Kroatië, maar ook niet ten aanzien van Servië.

Staatssecretaris Timmermans: Voorzitter. In aanvulling op wat de minister zei, merk ik nog op dat de Commissie op de een of andere manier altijd geneigd is om extra vriendelijk te zijn voor kandidaat-lidstaten. Ik weet nog steeds niet waarom, maar het is aan ons om dit gedrag van de Commissie te corrigeren. De woorden strikt en fair gebruiken, betekent ook strikt en fair handelen, en wel naar twee kanten. Je moet niet overdreven vriendelijk zijn, maar ook niet ineens andere criteria gaan hanteren. Dat men daarvoor in Turkije allergisch is, begrijp ik. De autoriteiten daar weten heel goed wat de situatie is. Niet alleen mevrouw Wiegman, maar heel veel mensen in Europa willen de Turken er eigenlijk niet bij hebben. Daarom zullen de Turken ons ook altijd aanspreken op de gemaakte afspraken. Dat is zeer terecht. Wij moeten ons niettemin houden aan de spelregels die wij met hen hebben afgesproken en met nadruk herhaal ik wat de minister van Buitenlandse Zaken heeft gezegd, namelijk dat je de bijl moet laten vallen op het afgesproken moment, niet eerder, niet later, maar dan.

De heer Ten Broeke vroeg hoe het ging met Didi, het meisje dat beroemd is geworden door de BBC-documentaire. Met Didi gaat het goed. Ze woont tegenwoordig in Sofia. Ze wil graag verpleegster worden. Zij is een heel ander kind dan een jaar geleden, maar daaruit moet je ook weer geen verregaande conclusies trekken, want zij heeft met alle tragiek het geluk gehad de hoofdrol te mogen spelen in de documentaire. Iedereen wilde toen meteen voor haar zorgen. Daarom nogmaals, trek niet al te veel conclusies uit het voorgaande. Niettemin: met Didi gaat het uitstekend.

De heer Van Bommel (SP): Voorzitter. Mijn vraag over het Ankaraprotocol is nog niet beantwoord. Wordt bij de beoordeling voor de derde keer de definitieve balans opgemaakt?

Minister Verhagen: Destijds is de afspraak gemaakt dat op een gegeven moment de balans zou worden opgemaakt. Ook bij de start van de onderhandelingen in 2004 hebben wij gesteld: wij houden Turkije aan zijn verplichtingen. Vanaf het begin was dat dus duidelijk. Toen bleek dat Turkije niet aan zijn verplichtingen voldeed, hebben wij besloten om de onderhandelingen op de acht essentiële hoofdstukken niet te openen en tegelijk om de onderhandelingen over de overige hoofdstukken niet te sluiten. Die keus is met de Kamer besproken. De landen van de Europese Unie hebben die keus gemeenschappelijk gemaakt. In het debat met de Kamer bleek dat de meerderheid met deze keus kon instemmen. Als weer de balans wordt opgemaakt, kan een volgende stap gezet worden. Als dan blijkt dat Turkije niet voldoet aan de eisen, kunnen andere mogelijkheden aan de orde komen. Echter, daarover wil ik dan spreken en niet nu, maar Turkije weet dat wij serieus tewerk gaan. Ik ga dus niet doen wat de heer Ten Broeke wil, namelijk nu al zeggen dat wij een conclusie hebben getrokken. Er is namelijk afgesproken dat wij eind 2009 de balans opmaken. Wij hebben eerder gezegd wat de consequentie kan zijn, namelijk het niet openen van de onderhandelingen op acht essentiële hoofdstukken. Aan die afspraak houd ik mij.

De voorzitter van de vaste commissie voor Europese Zaken,

Waalkens

De griffier van de vaste commissie voor Europese Zaken,

Huisinga


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), Atsma (CDA), Van Bommel (SP), ondervoorzitter, Van der Staaij (SGP), Waalkens (PvdA), voorzitter, Van Baalen (VVD), Ormel (CDA), Van Velzen (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Jan Jacob van Dijk (CDA), Blom (PvdA), Eijsink (PvdA), Van Dam (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Jonker (CDA), Irrgang (SP), De Roon (PVV), Boekestijn (VVD), Pechtold (D66), Ten Broeke (VVD), Gill’ard (PvdA), Jasper van Dijk (SP), Thieme (PvdD) en Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie).

Plv. leden: Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), De Wit (SP), Van der Vlies (SGP), Vos (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Haverkamp (CDA), Lempens (SP), Schermers (CDA), Knops (CDA), Jacobi (PvdA), Samsom (PvdA), Kuiken (PvdA), Teeven (VVD), Spies (CDA), Roemer (SP), Wilders (PVV), Van der Ham (D66), Van der Burg (VVD), Boelhouwer (PvdA), Van Leeuwen (SP), Ouwehand (PvdD), Voordewind (ChristenUnie) en Vendrik (GroenLinks).