Kamerstuk 22452-66

Verslag van een algemeen overleg

Internationalisering van het onderwijs

Gepubliceerd: 6 juli 2018
Indiener(s): Ockje Tellegen (VVD)
Onderwerpen: onderwijs en wetenschap organisatie en beleid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-22452-66.html
ID: 22452-66

Nr. 66 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 6 juli 2018

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft op 21 juni 2018 overleg gevoerd met mevrouw Van Engelshoven, Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, over:

  • de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 4 juni 2018 inzake internationalisering in het middelbaar beroepsonderwijs en hoger onderwijs (Kamerstuk 22 452, nr. 59);

  • afschrift brief Onderwijsraad d.d. 31 mei 2018 aan Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap met betrekking tot advies «Internationalisering in het hoger onderwijs»;

  • de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 14 februari 2018 inzake procesaanpak uitwerking visie internationalisering hoger onderwijs (Kamerstuk 31 288, nr. 617);

  • de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 11 januari 2018 inzake reactie op verzoek commissie over het bericht van het Dagblad van het Noorden inzake «Chinese partijsecretaris in bestuur RUG-campus Yantai» (Kamerstuk 22 452, nr. 58);

  • de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 14 juli 2017 inzake reactie op verzoek commissie inzake collegegeld internationale opleidingen aan Nederlandse universiteiten;

  • de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 30 juni 2017 inzake position Paper Erasmus+ (Kamerstuk 22 112, nr. 2364);

  • de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 24 maart 2017 inzake beleidsreactie op het advies «Internationaliseren met ambitie» van de Onderwijsraad (Kamerstuk 22 452, nr. 52);

  • de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 24 februari 2017 inzake tussentijdse evaluatie Erasmus+ (Kamerstuk 22 452, nr. 51).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de commissie, Tellegen

De griffier van de commissie, De Kler

Voorzitter: Tellegen

Griffier: De Kler

Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: Bisschop, Futselaar, Van Meenen, Van der Molen, Özdil, Tellegen en Tielen,

en mevrouw Van Engelshoven, Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Aanvang 13.01 uur.

De voorzitter:

Een heel hartelijk welkom aan de Minister, haar ambtenaren, alle mensen op de publieke tribune en natuurlijk aan mijn collega-Kamerleden. We hebben het vandaag over internationalisering. Eén van de roergangers in het debat zou de heer Beertema van de PVV zijn geweest, ware het niet dat hij genoodzaakt was zich af te melden. We doen het vandaag dus zonder hem. U heeft allen vijf minuten spreektijd. Ik zou willen beginnen met een maximum van twee interrupties. Dan kijken we hoever we daarmee komen.

Allereerst is het woord aan de heer Özdil van GroenLinks.

De heer Özdil (GroenLinks):

Dank u, voorzitter. Internationalisering doet de gemoederen in ons land oplopen, maar we mogen niet vergeten dat Ben Feringa de Nobelprijs heeft gewonnen met een internationaal onderzoeksteam: talent uit het buitenland. Sterker nog, door de eeuwen heen trok Nederland met een open blik de wereld in en met diezelfde blik hebben we internationaal talent altijd naar ons land gehaald, ook in ons eigen belang. Daarom vindt mijn fractie dat die gemoederen niet mogen uitmonden in een sentiment waarbij we het kind met het badwater weggooien. Onze geschiedenis, onze economie en onze handel zijn gebouwd op die meerwaarde. Dat moet wat GroenLinks betreft het uitgangspunt zijn bij elke visie op internationalisering. Daarom verzet ik mij tegen het idee dat wanneer sommige studenten in ons land belemmeringen ervaren om naar het buitenland te gaan of om mee te draaien in een internationale setting binnen Nederland, dat niet voor hen weggelegd zou zijn. Nee, dan is het aan ons om internationalisering nog beter te organiseren, stimuleren en faciliteren.

GroenLinks is blij dat de Minister het belang van een internationale ervaring voor iedereen onderstreept, maar ik mis maatregelen. De brief gaat te veel over een niet bestaand probleem, namelijk verdringing van Nederlandse studenten, maar geeft geen oplossingen voor een wel bestaand probleem, namelijk te weinig studenten die voor een volledige opleiding naar het buitenland gaan. Op dit moment is dat slechts 2%, ver onder het Europese gemiddelde. Vooral met Duitsland is de verhouding tussen inkomende en uitgaande studenten scheef, terwijl Duitsland nou net een land is waar meer studenten naartoe zouden kunnen, vanwege de kwaliteit van het onderwijs, het feit dat er geen collegegeld is en natuurlijk ook het enorme belang van de Duitse economie voor ons land. Mijn eerste vraag aan de Minister is of ze bereid is de uitgaande mobiliteit een impuls te geven door bilaterale mogelijkheden met Duitsland te verkennen. Wat GroenLinks betreft moet dat ook met Engeland, vooral na de brexit natuurlijk; graag een reactie.

Vanochtend vertelden studentenorganisaties uit het mbo, hbo en wo wat er nog meer gedaan kan worden. Er zijn te weinig beurzen, studenten mogen het collegegeldkrediet niet in één keer opnemen als ze voor een opleiding naar het buitenland gaan en de informatievoorziening is versnipperd. Vorige week sprak ik Marit. Marit is toegelaten tot een prestigieuze tweejarige master aan de Oxforduniversiteit. Zij loopt tegen diezelfde problemen aan. In haar visiebrief onderkent de Minister deze problemen. Ook in het regeerakkoord staat de verhoging van uitgaande mobiliteit terecht als doel, maar ik mis tastbare maatregelen. Daarom vraag ik de Minister of zij bekend is met de bevindingen van de AWTI, die berekende dat Nederland nog geeneens € 5 per inwoner uitgeeft aan kennisdiplomatie, waaronder beurzen. Dat is fors minder dan onze buurlanden. Is de Minister het met me eens dat het voor de positie van Nederland nodig is om dat bedrag op te schroeven? Voor al die studenten zoals Marit, die ik net noemde, vraag ik de Minister welke uitvoeringsproblemen zij nu precies ziet om in één keer het collegegeldkrediet te kunnen opnemen. In haar brief heeft de Minister het ook over het risico op wanbetaling door studenten. Bij voorbaat schuldig, dus. Vanwaar dit wantrouwen, is mijn vraag. Ik krijg graag een onderbouwing.

Voorzitter. De economische opbrengsten van internationale studenten zijn fors, tot wel 1,6 miljard euro per jaar. In het verleden is er een succesvol «Make it in the Netherlands!»-programma geweest, op aanraden van de SER. De VSNU, de VH, VNO-NCW en het Netwerk Kennissteden pleiten voor een vervolg voor Make it in the Netherlands! Hoe denkt de Minister hierover?

Voorzitter, tot slot. Ondanks de aandachtspunten die ik vandaag heb benoemd, ben ik heel blij dat er nu een visie is op internationalisering in het mbo en ook in het h.o. Maar GroenLinks sluit zich ook aan bij eerdere aanbevelingen van de Onderwijsraad voor een integrale aanpak. Is de Minister bereid met haar collega Slob tot een internationaliseringsvisie op het p.o. en vo te komen? Veel van de latere toegankelijkheidsproblemen komen door eerdere belemmeringen, die doorwerken. Die belemmeringen moet je dus al wegnemen in het primair en voortgezet onderwijs. Zo leg je een solide basis voor kansen, niet alleen voor de happy few maar juist voor een bredere doelgroep.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. De heer Van Meenen heeft een vraag.

De heer Van Meenen (D66):

Ik zou graag iets meer horen over hoe GroenLinks aankijkt tegen die belemmeringen. Welke zijn dat dan in hun ogen?

De heer Özdil (GroenLinks):

Dat is een goede vraag van collega Van Meenen. De belemmeringen gaan er met name over dat eerstegeneratiestudenten weinig kennis meekrijgen, niet van huis uit en niet in het primair en voortgezet onderwijs. Daardoor blijkt dat ze later, in het mbo en h.o., het idee hebben dat het niet voor ze is weggelegd. Op het mbo zijn er heel veel verhalen van studenten die wel naar het buitenland willen. Ze kloppen dan aan bij een docent, die zegt: misschien moet je dat niet willen, je bent een mbo-student. Het gaat vooral om kennis, informatie. Daar moeten we wat GroenLinks betreft al in het p.o. mee beginnen.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan is nu het woord aan mevrouw Tielen van de VVD.

Mevrouw Tielen (VVD):

Dank u wel, voorzitter. Nederland internationaliseert al vele, vele jaren. We begeven ons in de wereldtop als het gaat om onderwijs, wetenschap en economie. Daarvoor is talent nodig. Het is dus niet alleen logisch, maar ook verstandig dat ons hoger onderwijs inspeelt op de internationalisering, zeker omdat de arbeidsmarkt steeds harder schreeuwt om talent en dat de komende jaren ook zal blijven doen. De VVD juicht de plannen van de onderwijsinstellingen en de Minister toe, tenminste als daarbij een aantal voor de VVD belangrijke prioriteiten ook aangepakt wordt. Het gaat dan om keuzevrijheid, kwaliteit, stayrate en plek voor Nederlands talent. Over deze vier onderwerpen wil ik graag een aantal vragen stellen en opmerkingen maken, te beginnen met de kwaliteit.

Wereldkwaliteit in onderwijs betekent dat talentvolle docenten, ook uit het buitenland, hier onderwijs geven, dus ook Engelstalig onderwijs. We zijn blij dat de instellingen zichzelf wat dat betreft een kwaliteitsnorm hebben opgelegd en dat er meer taalcursusaanbod komt, ook voor studenten, zeker gezien de berichtgeving van vanochtend over de taal op de campussen. Daarover stel ik straks een extra vraag. De VVD vindt ook dat topuniversiteiten uit het buitenland een interessante aanvulling kunnen zijn door zich hier te vestigen of door intensief samen te werken met Nederlandse universiteiten. Het CDA heeft hier laatst vragen over gesteld. Mijn vraag aan de Minister is hoe zij dit ziet en of er belemmeringen zijn om die intensieve samenwerkingsverbanden te stimuleren.

Dan de keuzevrijheid. Wat ons betreft moet het voor Nederlandse studenten altijd mogelijk blijven om een studie in het Nederlands te doen. Dat betekent dat universiteiten met elkaar hun aanbod internationale studies moeten afstemmen. In hoeverre gebeurt dat al? Welke instrumenten heeft de Minister om dat verder te stimuleren? In het buitenland studeren vraagt om andere leenmethoden dan die nu beschikbaar zijn; meneer Özdil begon daar impliciet ook al over. Studenten die naar het buitenland gaan moeten soms in één keer het collegegeld betalen en zouden ook graag in één keer hun hele jaarlening krijgen. De Minister heeft daarop wat onderzoek gedaan, maar lijkt daar niet aan te kunnen toegeven. Wij vinden het toch wel erg belangrijk dat die mogelijkheid er is, niet per se om meer te lenen maar wel om anders te lenen. Wat kan de Minister daar nog aan doen? Wat is daarvoor eventueel nodig vanuit de Kamer?

De voorzitter:

Voordat u verdergaat, heeft de heer Özdil een vraag.

De heer Özdil (GroenLinks):

Ik ben blij dat collega Tielen mijn zorgen onderschrijft over het gebrek aan flexibiliteit bij DUO wanneer het gaat om studenten die voor een volledige opleiding naar het buitenland gaan. Ik dacht dat ik vrij expliciet was; vandaar dat ik mijn collega Tielen vraag of zij het ook met GroenLinks eens is dat de situatie nu wantrouwen uitstraalt richting de studenten. De zorg over wanbetaling bij voorbaat, aan de voordeur, is niet goed. Dat is wantrouwen en dat moeten we niet willen.

Mevrouw Tielen (VVD):

Ik vind de gevoelskwesties bij dit soort zakelijke transacties altijd wat ingewikkeld. Ik kan dit dus niet meteen toezeggen of afwijzen. De vraag is gewoon of we het mogelijk kunnen maken. Volgens mij moeten we het heel praktisch aanvliegen en niet al te principieel.

De heer Özdil (GroenLinks):

Ik ben heel blij met dit antwoord. We hebben nu al wat bereikt: dat de VVD mensen niet meer gaat wantrouwen. Misschien ook niet bij de bijstand, maar goed, dat is een ander onderwerp.

Mevrouw Tielen (VVD):

Volgens mij heb ik dat helemaal niet gezegd. Het ging over zakelijke transacties, maar goed. Die woorden laat ik dus aan u, meneer Özdil.

Instellingen voor hoger onderwijs geven in hun internationaliseringsagenda aan een numerus fixus te willen instellen voor internationale opleidingen. Nu kent u mij inmiddels – het is pas zeven maanden – als iemand die niet zo heel dol is op numerus fixus, zeker als het gaat om opleidingen waarvoor arbeidsmarkttekorten zijn. Maar gezien de potentiële aantallen studenten uit het buitenland snappen we best dat er meer afwegingen zijn. Het roept wel de vraag op, zoals de Minister schrijft in haar brief, of het wel juridisch haalbaar is om bij inschrijving en toelating verschil te maken tussen Nederlandse studenten, studenten uit de Europese Economische Ruimte en andere buitenlandse studenten. Weet de Minister dat? Kan ze ons daarover informatie geven? Op welke manier wil ze dan vervolgens de numerus fixus en de bijbehorende selectie opstellen? Wat ons betreft is dat een cruciaal punt, waarover wat meer woorden gewisseld mogen worden.

Daarnaast leveren de meervoudige inschrijvingen, dus aan meerdere universiteiten, door buitenlandse studenten veel extra werk en complexiteit op, zo geven ook de instellingen zelf aan. De VVD denkt dat het helderder en voor studenten en instellingen beter kan zijn als de samenwerkende universiteiten voor de aanmeldingen van buitenlandse studenten één loket oprichten, waar studenten zich kunnen inschrijven en kunnen aangeven welke universiteit en opleiding hun eerste en wellicht ook tweede voorkeur heeft. Dat sluit aan bij het idee van Make it in the Netherlands! en maakt het voor universiteiten mogelijk om kwaliteit en beheerste instroom met elkaar te garanderen. Als onverhoopt heel veel studenten zich op een van de universiteiten aanmelden voor een opleiding die ook aan twee of drie andere te doen is, kunnen zij wellicht met elkaar afstemmen hoe ze daarmee omgaan en iedereen een plekje geven.

Als laatste de stayrate of blijfratio; ik weet eigenlijk niet of daar een mooi Nederlands woord voor is. Als ik de Minister over een paar jaar op één ding zou willen aanspreken als het gaat over de internationaliseringsagenda, dan heeft het wel met dit onderwerp te maken. Immers, het is wel wenselijk dat de internationaal student die hier studeert zich ook na het afstuderen kan en wil blijven inzetten voor Nederland. Daarom vinden we het taalaanbod zo enorm belangrijk. Kan de Minister bevestigen dat de universiteiten en hogescholen zich hebben voorgenomen om studenten kosteloos taalcursussen aan te bieden, Nederlands voor buitenlandse studenten en Engels voor studenten die een deels Engelstalige opleiding doen? Gezien de berichtgeving over de Nederlandse taal moet er wellicht ook Nederlands voor Nederlandse studenten komen. Welke andere maatregelen denkt de Minister dat er nog nodig zijn? In hoeverre zet ze daarop in?

Hoeveel tijd heb ik nog?

De voorzitter:

Een minuut.

Mevrouw Tielen (VVD):

Dan zou ik nog één minuutje willen besteden aan het Duits. Rondom de internationalisering van het mbo is eerder expliciet gevraagd om de omkeerregeling rondom Duits. Mijn vraag aan de Minister is in hoeverre ze dat al kan realiseren.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank, mevrouw Tielen. Het woord is aan de heer Futselaar van de SP.

De heer Futselaar (SP):

Dank u, voorzitter. Internationalisering is iets moois. Ik heb zelf in het buitenland gestudeerd. Ik heb in het buitenland gewerkt. Ik gun iedereen dat soort ervaringen, maar we moeten ook kijken naar de realiteit. Die is dat het Nederlandse hoger onderwijs en specifiek de universiteiten binnen Europa feitelijk een soort hogeronderwijsparadijs zijn geworden voor de rest van de Unie, omdat wij buiten het Engelstalig gebied verreweg de meeste Engelstalige opleidingen aanbieden en onze collegegelden in vergelijking tot het Engelstalig taalgebied veel lager zijn. Dat levert gewoon een heel aantrekkelijke studieplek op. Dat zorgt dat wij een prachtig internationaal studieklimaat hebben. Er zijn ook wel wat economische baten, absoluut, maar het heeft ook nadelen. Een daarvan is dat de Nederlandse belastingbetaler de facto buitenlandse studenten subsidieert, omdat er veel meer buitenlandse studenten in Nederland zijn dan vice versa. Dat betekent dat het gemiddelde bedrag per student aan de Nederlandse universiteiten steeds lager wordt. Dat betekent dat de toegankelijkheid van het onderwijs, zeker voor eerstegeneratiestudenten, bemoeilijkt wordt en het betekent dat Nederlands als wetenschappelijke taal onder druk komt te staan.

Wij hebben nu de internationaliseringsbrief van de Minister. Wat de SP betreft is die teleurstellend. Ja, er worden zaken verkend, er wordt geïnventariseerd, maar met name wordt de bal teruggelegd bij de instellingen, die zelf vooral de verantwoordelijkheid krijgen om de studentenstroom te beperken en daar dan meer wettelijke middelen voor zouden moeten krijgen. Geen wonder dat zij erg positief zijn over de brief van de Minister; het is eigenlijk een soort legalisering van de huidige situatie. Dat zien we eigenlijk ook in het voorstel om de WHW te moderniseren. De SP is voorstander van een wijziging van de WHW, maar niet als dat simpelweg een verruiming betekent van alle bestaande situaties. Modernisering betekent ook dat je kritisch kijkt naar de voorwaarden waaronder een andere taal dan Nederlands niet zou moeten worden gegeven. We hebben nu eigenlijk een lekke wet. De uitzonderingen kunnen zo breed worden geïnterpreteerd dat eigenlijk alles wel Engelstalig kan worden gemaakt. Ik zou willen dat een wetswijziging daar ook beperkingen in aanbrengt. Ik hoor ook graag van de Minister wanneer we die wet kunnen verwachten. Wat is het proces wat dat betreft?

Absoluut positief is het voorstel om de medezeggenschap te laten instemmen met de taalkeuze. Dat steun ik van harte, maar ik realiseer me ook dat de bezuinigingsdruk hier mee zal spelen in de praktijk. Als de keuze is «zullen we de Nederlandstalige en Engelstalige tracks samenvoegen» of «zullen we een opleiding schrappen» dan vrees ik dat het steeds dat eerste wordt. Toevallig zag ik gisteren nog een universiteit waarbij over de opleiding Nederlandse taal wordt geadverteerd dat de colleges 80% in het Nederlands zijn en 20% in het Engels. Dat is Nederlandse taal, voorzitter. Ik vind dat we dan ver gaan.

We weten dat studenten kunnen worden afgeschrikt om een opleiding op hogeronderwijsniveau te volgen in een taal waarmee zij niet vertrouwd zijn. Een vol aanbod van Nederlandstalige opleidingen is dus gewoon heel erg belangrijk. Het uitgangspunt dat de Minister benoemt, namelijk vertrouwen in de sector, lijkt mij op dit punt gewoon niet terecht. De sector heeft deze situatie namelijk laten ontstaan en wij vinden dat de sector daarin te ver is gegaan. De Minister heeft afgesproken dat opleidingen op sectorniveau gaan overleggen over Engelstalig onderwijs. Dat geeft echter geen prikkel om niet op het Engels over te gaan. Het overleg blijft in zekere zin vrijblijvend, dus er moet toch een soort landelijke blik blijven die erop let dat er geen tekort komt binnen de sectoren. Daarnaast hebben met name hbo-opleidingen lang niet altijd dat soort sectorale overleggen. Hoe gaan we dat gat vullen om te voorkomen dat er alsnog geen coördinatie is in het Nederlandse aanbod?

Voorzitter. De Minister komt tegemoet aan de wens van de instellingen om meer fixusmaatregelen mogelijk te maken bij Engelstalige opleidingen. Dat kan helpen als een universiteit echt overspoeld dreigt te worden door onverwachte buitenlandse studenten, maar laten we eerlijk zijn: dat zijn uitzonderingsgevallen. Universiteiten werven gewoon nog steeds in het buitenland, dus het is niet zo dat er nu enorme stromen zijn. Eerlijk gezegd is dit als maatregel tegen problemen een beetje als de pyromaan een emmer bluswater geven en hopen dat de branden dan ophouden.

Voorzitter, ik zie dat ik richting het einde van mijn tijd kom. Ik maak nog een punt van de financiering van studenten uit Nederland die naar het buitenland willen gaan. Dat zouden we namelijk meer moeten stimuleren, want dat is ook goed voor de verhoudingen. De Minister stelt eigenlijk – dat is wel teleurstellend – nauwelijks onderbouwd dat het flexibel gebruikmaken van het studiekrediet niet zou moeten. De Minister zegt dat het misbruikt kan worden en dat er het risico van oninbaarheid is. Ik heb daarover nagedacht en ik heb besloten dat het uitstekende argumenten tegen het leenstelsel zijn, maar niet noodzakelijkerwijs argumenten tegen een wat meer flexibel gebruik van het leenstelsel. Nou begrijp ik dat uitvoering een probleem kan zijn bij DUO, maar als de Minister zegt dat dit heel veel geld kost, zou ik toch echt wat cijfers willen. Wat gaat dit nou kosten? Kan de Minister de Kamer op z'n minst daarover informeren? Waarom is dit zo'n barrière? Mijn verzoek is dus om daar wat informatie over te krijgen.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Futselaar. Het woord is aan de heer Van der Molen van het CDA.

De heer Van der Molen (CDA):

Voorzitter, dank u wel. Om Nederland staat geen hek en dat moeten we zo houden. Onderwijs en onderzoek die niet de grenzen verleggen: dat kan ik me moeilijk voorstellen. Ons onderwijs dient wel in de eerste plaats ons eigen land. Waar gemakzuchtig geïnternationaliseerd wordt, daar moet de rem op. Het CDA begrijpt dat er situaties zijn waarin de arbeidsmarkt of het onderzoeksveld zo internationaal is dat de keuze voor het Engels volstrekt logisch is, maar wat het Engels betreft is de grens niet alleen bereikt maar wat het CDA betreft ook overschreden. Gelukkig geeft de Minister aan dat ze haar ogen niet wil sluiten voor de keerzijden en de volop kritische geluiden die ze ook hoort in de samenleving. Toch vraagt het CDA zich af of de Minister de zorgen over de consequenties van het wijdverbreide gebruik van het Engels in met name het wetenschappelijk onderwijs wel voldoende serieus neemt, als gekeken wordt naar de uitwerking van hoe zij met Engels in het hoger onderwijs wil omgaan. Daarom heeft het CDA een aantal vragen.

Zowel de Onderwijsraad als de KNAW heeft aangegeven – dat doen ze al jaren – zich zorgen te maken over het lichtvaardig toepassen van het Engels als voertaal. De KNAW geeft daarbij aan dat vooral de keuze voor een tweetalige opleiding een goede keuze zou zijn. Dat komt namelijk tegemoet aan kritiek van beide kanten. De Minister stelt nu dat Engels alleen weloverwogen gebruikt mag worden en dat het in het belang van de kwaliteit moet zijn. Graag zou ik willen weten waarom de Minister dan uitgaat – zo lees ik dat; ik hoor graag of het anders is – van volledig Engelstalig en waarom ze niets heeft gezegd over tweetalig als uitgangspunt.

Daarnaast stelt de Minister dat artikel 7.2 van de Wet op het hoger onderwijs gemoderniseerd moet worden. Daar zijn in de pers verschillende uitleggen over verschenen, waaronder een uitleg die aan de Minister zelf werd toegeschreven, namelijk dat het bedoeld was om meer ruimte te geven voor Engelstalige opleidingen. Vooropgesteld: het CDA zal niet akkoord gaan met welk wetsvoorstel dan ook waarin het Nederlands niet meer het uitgangspunt is voor het hoger onderwijs. Ik zou heel graag van de Minister willen horen hoe ik die wetswijziging moet interpreteren. Graag wil ik weten wat de Minister nu beoogt met die modernisering van het wetsartikel en hoe ze invulling geeft aan de drieslag toegevoegde waarde, kwaliteit van voldoende niveau en voldoende Nederlandse opleidingen.

Daarnaast heeft het CDA de nodige zorgen rondom het handhaven en het terugdraaien van de keuze voor een opleidingstaal. De Minister lijkt het nu volledig aan de instellingen over te laten als blijkt dat niet het Engels maar het Nederlands past bij de opleidingsdoelen, terwijl ze ook aangeeft dat als blijkt dat dit onvoldoende gebeurt, ze verdergaande maatregelen neemt. Graag wil ik weten welke maatregelen de Minister kan nemen en wanneer het volgens de Minister dan nodig is om die ook te gebruiken.

De voorzitter:

Voordat u verdergaat, heeft mevrouw Tielen een vraag.

Mevrouw Tielen (VVD):

Ik hoorde de heer Van der Molen zeggen dat de grenzen niet alleen bereikt zijn maar ook overschreden. In het vervolg van zijn betoog lijkt het alsof hij de Minister wil behoeden om weer terug de grens over te gaan of zoiets. Mijn vraag aan meneer Van der Molen is hoe die grens er wat het CDA betreft dan uitziet. Drukt hij dat uit in percentages of aantallen? Ik zie het nog niet voor me.

De heer Van der Molen (CDA):

Ik kan mevrouw Tielen altijd helpen als ik het in cijfers en percentages uitdruk. Dat heb ik in heel veel debatten al wel begrepen. Maar mevrouw Tielen voelt ook wel aan dat dat een lastige is. Het gaat ons erom dat je een kwalitatief onderbouwde keuze maakt, in samenhang met andere. De kritiek van rapporten is geweest dat het op een gegeven moment een keuze werd van «iedereen doet het, dus doen wij het ook». Dat vind ik gemakzuchtig. Dat is de grens voorbij, net zoals het feit dat we het niet in onderlinge samenhang bekijken. Een voorbeeld waarover ik recentelijk vragen heb gesteld is het volgende. Als de Universiteit Utrecht een numerus fixus wil aankondigen voor haar Nederlandstalige psychologieopleiding, omdat alle andere opleidingen Engelstalig zijn en de studenten dus allemaal naar Utrecht willen, dan hebben we een grens overschreden. Ik ben blij dat de Minister daar paal en perk aan wil stellen. Ik heb vragen gesteld over hoe dat in de praktijk gaat uitwerken, want ik wil wel dat we straks de stappen nemen die juist die grens weer verleggen naar waar die ligt, namelijk dat Nederlands het uitgangspunt is en dat gemakzuchtige internationalisering afgelopen is.

Voorzitter. Bij het toepassen van Engels in het hoger onderwijs geeft de Minister de CDHO, de NVAO en de inspectie – ik gebruik maar even de afkortingen – extra taken. Graag wil ik daarover het volgende weten. De NVAO krijgt de opdracht om de taalkeuze van de opleiding in het accreditatiekader op te nemen. Wat betekent dit praktisch? Hoe komt dit eruit te zien? Hoe moet de NVAO beoordelen of de taalkeuze van de opleiding terecht is? De CDHO krijgt de opdracht om bij de nieuwe adviezen expliciet de taalkeuze van de opleidingen mee te nemen. Dat is voordat je eraan begint; een hele goede zet van de Minister. Het CDA gaat er dan van uit dat de Minister de Nederlandse arbeidsmarkt bedoelt als het om die toets gaat. Klopt dit? Daarnaast is in de brief van oktober 2016 aangekondigd dat ook het bestaande aanbod van Engelstalige opleidingen doorgelicht gaat worden. Klopt dat, vraag ik de Minister. Wanneer kunnen we de uitwerking verwachten? Hoe gaat de taalkeuze van opleidingen hierin een rol spelen?

Daarnaast willen wij aandacht vragen voor de naamgeving van opleidingen. Veel nieuwe opleidingen kiezen vaak onterecht voor een Engelstalige naam. Is de Minister het met het CDA eens dat dit ook onwenselijk is en dat de CDHO hier ook naar zou moeten kijken?

De voorzitter:

De heer Van Meenen heeft een vraag.

De heer Van Meenen (D66):

Ja, even over die arbeidsmarkt. De heer Van der Molen zegt eigenlijk dat gekeken moet worden naar de Nederlandse arbeidsmarkt, althans zo versta ik zijn inbreng. We moeten dus niet kijken naar de internationale arbeidsmarkt, maar we moeten uitsluitend op basis van de Nederlandse arbeidsmarkt kijken of het gerechtvaardigd is dat opleidingen al dan niet een Engelstalige opleiding verzorgen. Als dat zo is, is mijn vraag of dat niet veel te beperkend is. Voor een aantal studenten is de internationale arbeidsmarkt toch juist de arbeidsmarkt die hen te wachten staat? Of ziet het CDA dat anders?

De heer Van der Molen (CDA):

Nederlandse opleidingen worden bij accreditatie in die afweging bekeken met als richtlijn de nationale arbeidsmarkt. Als het gaat om de verdergaande verengelsing, vind ik dat ook een logische maatstaf. Betekent dat dat de arbeidsmarkt overal altijd per definitie slechts nationaal is? Nee. Mevrouw Tielen had het al over Duitstaligheid in relatie tot bijvoorbeeld universiteiten in de grensregio. Daar ligt het inderdaad een stukje complexer, maar we hebben het hier expliciet over het Engels. Vandaar dat ik de Minister vraag of dit de stelregel is waarmee ze naar deze opleidingen wil kijken.

De heer Van Meenen (D66):

Dan is mijn vraag toch wat het CDA precies bedoelt met dat degene die gaat kijken of een Engelstalige opleiding terecht of onterecht wordt aangeboden, zich slechts moet richten op wat dat betekent voor de Nederlandse arbeidsmarkt. Dat is toch echt een veel te grote beperking? Daarmee doen we studenten toch tekort, juist de studenten voor wie de arbeidsmarkt zich vooral in internationaal perspectief zal begeven?

De heer Van der Molen (CDA):

Ik ben mijn bijdrage begonnen met de opmerking dat op een heel aantal punten het internationale arbeidsmarktperspectief, zeker rond wetenschappelijk onderzoek, een logische is. In de praktijk zie ik ook keuzes die niet per definitie logisch zijn. Als je een opleiding verengelst ... Ik noem dan toch weer maar weer even de opleiding Psychologie, maar niet om die weer in de hoek te zetten waar de klappen vallen. Als die opleiding verengelst wordt om er honderden Duitse studenten op te leiden die met kerende post teruggaan, dan vraag ik me eigenlijk af wij met publieke middelen de juiste keuzes maken. Ik stel dus geen makkelijke vraag aan de Minister waarop ik zelf een panklaar antwoord heb. Ik vind wel dat we daar een heldere keuze mogen maken, zeker als het gaat om publieke middelen en de vraag hoeveel we steken in de opleiding van internationale studenten.

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter, mag ik nog even door?

De voorzitter:

Ik had u nog niet het woord gegeven en u neemt het alweer!

De heer Van Meenen (D66):

Ik vraag alleen of het mag.

De voorzitter:

Dat zou dan uw derde interruptie zijn. Heel kort.

De heer Van Meenen (D66):

Laat ik het zo zeggen: wat bedoelt de heer Van der Molen nou precies als hij aan de Minister vraagt om de beoordeling te richten op de Nederlandse arbeidsmarkt? Wat betekent dat dan? Ik begrijp het niet.

De heer Van der Molen (CDA):

Het is ook een vraag aan de Minister ter verheldering, omdat de CDHO nu opleidingen bekijkt in relatie tot de Nederlandse arbeidsmarkt. We hebben het hier over opleidingen waar ook heel veel internationale studenten naartoe komen. De Minister zegt daarover terecht – daar steun ik haar ook in – dat bij de internationalisering en verengelsing ook moeten worden bekeken waar de behoefte ligt. Mijn vraag is of de Minister dan met name kijkt naar de Nederlandse arbeidsmarkt. In een vorig AO waarin we met elkaar hierover spraken, heb ik de Minister in ieder geval zo begrepen. Negeer ik dan de opmerkingen en kanttekeningen die de heer Van Meenen plaatst dat er toch ook situaties zijn waarin we er net iets anders naar moeten kijken? Nee. Dat schuif ik niet van me af.

De voorzitter:

Voordat u verdergaat, heeft de heer Özdil ook nog een vraag.

De heer Özdil (GroenLinks):

Daar wil ik graag op inhaken, want ik ben het spoor een beetje bijster bij het verhaal van mijn collega Van der Molen. Net had hij het, volgens mij terecht, over Duitse studenten die met kerende post teruggaan. Volgens mij begon ik mijn inbreng ermee dat het behouden van internationaal talent belangrijk is. We weten dat dat tot 1,6 miljard euro kan opleveren. Nota bene een CDA-gedeputeerde uit Friesland, Sander de Rouwe, heeft opgeroepen tot een internationaal competentieplan voor Friesland om studenten te trekken en te behouden. Het gaat ook om Engels leren en om interculturele competenties. De krimpregio's waar het CDA voor is ...

De voorzitter:

Uw vraag, meneer Özdil?

De heer Özdil (GroenLinks):

Mijn vraag is waarom u het verhaal van GroenLinks dan niet steunt om die kerende post tegen te gaan, om internationaal talent te behouden in plaats van te suggereren, tenzij ik het verkeerd heb begrepen ...

De voorzitter:

Uw vraag is duidelijk. De heer Van der Molen.

De heer Van der Molen (CDA):

Als dat mijn context zou zijn, dan zou ik mijn eigen bijdrage inderdaad ook niet helemaal hebben gesnapt. Maar ik heb op geen enkel moment gezegd dat mensen die vanuit het buitenland naar Nederland komen om hier te studeren, hier niet zouden moeten blijven. Ik ben het helemaal met mevrouw Tielen eens dat wij veel te veel mensen loslaten, terwijl het bedrijfsleven in Nederland op heel veel plekken staat te springen om mensen die wat kunnen toevoegen. Mijn pleidooi, zeker over de verengelsing, mag u dus niet interpreteren als dat er een hek om Nederland heen zou moeten. Maar internationalisering is niet hetzelfde als een complete verengelsing van ons hoger onderwijs. Dat verengelst niet compleet, maar wel zodanig en zo gemakzuchtig dat wij daar paal en perk aan willen stellen. Dat betekent inderdaad – overigens is Friesland geen krimpgebied – dat er gebieden in Nederland zijn waar we heel blij mogen zijn dat daar universitair onderwijs en hoger beroepsonderwijs kan worden aangeboden, ook omdat men voor een deel internationale studenten heeft. Waar dat een grens voorbijgaat, zullen we moeten ingrijpen, want het is wel publiek gefinancierd onderwijs dat in eerste instantie ten dienste staat van de mensen die gewoon in Nederland wonen.

De voorzitter:

Dat was een heel uitgebreid antwoord, meneer Özdil.

De heer Özdil (GroenLinks):

Ik zal proberen om het kort te houden, voorzitter. Allereerst neem ik de suggestie terug dat Friesland een krimpregio zou zijn. Niettemin neem ik de oproep van Friezen om internationalisering te stimuleren serieus. Collega Van der Molen doet dat ook en daar ben ik blij mee. De vraag blijft als volgt, om het helder te krijgen. Collega Van Meenen had het er ook over. De heer Van der Molen zegt dat verengelsing geen grens moet passeren. Wat is dan die grens? Is die grens inderdaad de Nederlandse arbeidsmarkt? Dan verliezen we ook het belang van internationalisering. Is er een percentage? Of kan het worden toegespitst op opleiding? Wat is die grens?

De heer Van der Molen (CDA):

U hoeft Friezen niet de les te lezen over internationalisering. Als u op oude kaarten even terugkijkt waar ...

De heer Özdil (GroenLinks):

Ik citeerde uw eigen gedeputeerde.

De heer Van der Molen (CDA):

... van Normandië tot in Scandinavië het Friese rijk zich uitstrekte. Maar dan gaan we heel erg terug.

De voorzitter:

Dan wordt het ook een bijzaak. De vraag was: wat is de grens?

De heer Van der Molen (CDA):

Ik zie ook knikkende gezichten aan de overkant. Dat is heel goed. Ik zou toch willen verwijzen naar de antwoorden die ik aan de heer Van Meenen en mevrouw Tielen heb gegeven over percentages en arbeidsmarkt, want daar ben ik al uitgebreid op ingegaan.

De voorzitter:

U vervolgt uw betoog.

De heer Van der Molen (CDA):

Dank u wel, voorzitter. Even kijken waar ik was gebleven. Ten slotte: de inspectie. Ze kijken momenteel naar de gedragscodes van instellingen. Dat is ook dankzij de motie die de Kamer heeft aangenomen. De Minister geeft aan dat dit gevolgen kan hebben voor de individuele instellingen. Mijn vraag is: wat bedoelt de Minister daarmee? Worden ze gesommeerd om terug te keren naar het Nederlands? Daarnaast zegt de Minister dat ze de inspectie vraagt om thematisch onderzoek te doen. Wat het CDA betreft is dit voor handhaving wellicht wat te dun. Wij zouden graag in een wetsartikel willen zien dat de inspectie hier wellicht bijvoorbeeld om het jaar naar kijkt.

Dan nog drie algemene punten. In de brief geeft de Minister aan dat er misschien wel mogelijkheden zijn voor opleidingen om te selecteren tussen Nederlandse en EER-studenten. Kan de Minister dit verder toelichten? Hoe gaat de Minister voorkomen dat onze opleidingen dan volstromen met niet-EER? Want dit wil nog niet zeggen dat je daarmee een kleinere instroom hebt.

Het CDA vindt het jammer dat de verkenning naar de mogelijkheid om meer flexibel te lenen, niet positief uitpakt. Graag wil ik weten wat de kosten zouden zijn. Daarbij kan ik me voorstellen dat als meer studenten hier wel gebruik van zouden maken, er een punt komt waarbij het financieel wel rendabel wordt. Kan de Minister hierop reageren?

En dan echt ten slotte, voorzitter. De internationaliseringsbrief gaat gelukkig niet alleen over het hoger onderwijs, maar ook over het mbo. Het CDA is blij dat de Minister oog heeft voor de situatie rondom de Duitse grensstreek, bijvoorbeeld door naar de omkeerregeling te willen kijken. Graag zou het CDA willen weten of de Duitse collega's ook naar een soort omkeerregeling kijken. Wat het CDA ook belangrijk vindt, is het wederzijds erkennen van de beroepskwalificaties in het mbo, met name als het gaat om Duitsland. De gedeputeerde van Overijssel, Eddy van Hijum, pleit voor het sluiten van verdragen met Duitse deelstaten. Ik zou van de Minister graag weten of ze het ook in die hoek zoekt.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank. Het woord is aan de heer Bisschop.

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter. Ik ben altijd wat getriggerd als de Friezen beginnen over hun vroegere machtsgebied en de reikwijdte van al die kusten die ze bezet hebben. Dan schiet me ook altijd weer te binnen de roemruchte Slag bij Warns op 26 september 1345, toen ze erin geslaagd zijn om de Hollanders buiten de poort te houden. Dus over internationalisering gesproken: daar hebben ze toen paal en perk aan gesteld!

Voorzitter, ik ga beginnen met mijn betoog. Nederland is al eeuwenlang een varend en welvarend land. Dat is onderdeel van zijn geschiedenis. De schepen voeren niet alleen naar de Nieuwe Wereld, maar ook via de Duitse Hanzesteden werd handel gedreven. De graanschuren van de Oostzee werden aangeboord. Nederland is groot geworden onder andere met die graanhandel. Als je beseft dat dat de traditie is, dan maakt de discussie over internationalisering in het onderwijs een wat schrale indruk, eerlijk gezegd. We spreken veel over internationaliseren, maar in veel gevallen gaat het over verengelsing.

Dat brengt mij op het eerste punt: het taalbeleid. Dat blijft van groot belang voor de onderwijskwaliteit. Vandaar dat de wet daar ook regels voor stelt. Eind april heeft de Kamer een motie aangenomen die de regering vraagt de inhoud en toepassing van de gedragscodes over de voertaal periodiek in beeld te brengen. In haar brief geeft het kabinet aan dat de inspectie na de herziening van de wet een periodiek onderzoek zal uitvoeren. Dat is prima, maar toch. Als we dit letterlijk volgen, dan betekent dit dat we nog ten minste twee jaar moeten wachten voordat er een onderzoek opgestart kan worden. Uit het debat en de motie kan niet opgemaakt worden dat dat de bedoeling is. Integendeel, voor het voeren van zorgvuldig beleid zijn de instellingen, burgers en politiek juist nu al gebaat bij inzicht in de overwegingen die gemaakt worden. Is de Minister bereid om in de inventarisatie die dit jaar gedaan wordt, ook een inhoudelijk overzicht van de procedures en criteria op te nemen? Mogelijk is dat al de bedoeling, maar dan wil ik dat graag bevestigd hebben. Het kost relatief weinig moeite, maar het kan veel informatiewinst opleveren.

Voorzitter. Dan de bekostiging van het hoger onderwijs: een belangrijke sturende factor voor de keuzes van instellingen. De Onderwijsraad wijst wel op mogelijk onwenselijke prikkels, maar in de kabinetsbrief is daarover opmerkelijk weinig terug te vinden. Terwijl de Minister in januari nog zei: «Wat je nu wel ziet, is dat er kennelijk de drang ontstaat om opleidingen Engelstalig te maken, louter en alleen om het aantal studenten op te krikken.» Het bekostigingssysteem stimuleert instellingen om elkaars gedrag te kopiëren, bijvoorbeeld als het gaat om het invoeren van Engelstalige opleidingen, vanuit de vrees dat anders hun relatieve aandeel in de verdeling daalt. Inhoudelijk gemotiveerde keuzes komen daardoor in het gedrang. Dat is een onwenselijke ontwikkeling. Mijn vraag aan de Minister is of zij bereid is om van dit concrete punt een actiepunt te maken om het systeem op dit punt te herzien. In de brief kan ik dit niet terugvinden.

Dan nog een ander punt met betrekking tot de kosten en de bekostiging van het hoger onderwijs. Als ik bepaalde rapporten goed lees, dan is de ambitie om enkele tienduizenden buitenlandse studenten meer te trekken. Dat betekent substantiële investeringen in het onderwijs om die studenten te ontvangen en op te kunnen leiden. Mijn zorg is een beetje dat er vanuit het vorige kabinet de toezegging ligt in de richting van het hoger onderwijs dat de baten die uit het afschaffen van de studiebeurs en de omslag naar het leenstelsel gehaald zouden worden, vanaf 2018 terug zouden vloeien in het hoger onderwijs. Hoe voorkomen wij dat die baten vooral, als het ware, verdampen doordat ze vooral geïnvesteerd moeten worden ten dienste van de duizenden extra buitenlandse studenten? Als dat gebeurt, dan maak je niet die kwaliteitsslag die met die baten is voorzien.

Het laatste puntje gaat over de Europese Commissie, die nogal enthousiast verdergaat met het opbouwen van een stelsel van Europese universiteiten. Hierin zien we als SGP een reëel risico dat de bevoegdheden van lidstaten worden uitgehold door de rechtsmacht van het Hof van Justitie. In de praktijk zien we dat ook al via de route van het vrije verkeer. Met alle plussen die dat kan hebben, vinden wij dit een grote schaduwkant. Kan de Minister bevestigen dat het vervolg op de Bolognaverklaring ook een intergouvernementeel karakter zal gaan krijgen wat haar betreft? Dat betekent dus concreet: geen richtlijnen en verordeningen vanuit de EU, maar afspraken tussen de lidstaten over de gezamenlijke ambities. Ik zou daar graag een reactie op willen.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank mijnheer Bisschop. Tot slot het woord aan de heer Van Meenen.

De heer Van Meenen (D66):

Dank u wel, voorzitter. Eindelijk kan het feest losbarsten, want mag deze commissie met elkaar spreken over internationalisering. Het is jammer overigens dat de heer Beertema er niet bij is.

De heer Bisschop (SGP):

Je mist hem gelijk, hè?

De heer Van Meenen (D66):

Ja, je mist ’m toch.

De voorzitter:

Ik geef hem door dat jullie hem missen.

De heer Van Meenen (D66):

Dit gaat niet van m'n tijd af, toch?

De heer Bisschop (SGP):

Zullen we hem een kaartje sturen?

De heer Van Meenen (D66):

D66 staat positief tegenover internationalisering in het onderwijs. Studenten leren met een open blik de wereld in te kijken en het laat onze wetenschap schitteren op het wereldtoneel. Maar dat gezegd hebbende, zie ik ook dat er alleen draagvlak is voor internationalisering als we er grip op kunnen hebben. Een systeem met een financiële prikkel die stimuleert te blijven groeien, is niet goed als dit leidt tot het ondoordacht aantrekken van internationale studenten. Ik ben dan ook blij dat de Minister bezig is met de herziening van de bekostigingssystematiek in het hoger onderwijs.

Voorzitter. Internationalisering moet misschien geen doel op zichzelf zijn, maar het is wel een prachtig middel. Een TU Eindhoven waar je verplicht bij de koffieautomaat Engels moet spreken, gaat te ver, maar het kan ook goed gaan. Recent sprak ik met Maastricht University – dit zeg ik expres om de heer Van der Molen te pesten – en daar laat men zien dat internationalisering succesvol en in balans kan zijn als het goed doordacht is. Dat stemt mij optimistisch en hoopvol. De visie van de Minister vindt D66 evenwichtig. Het is een moderne kijk op de meerwaarde van internationalisering, zonder dat we onze ogen sluiten voor bestaande zorgen. Door de wet aan te passen creëert de Minister bovendien een eigen middel om te sturen op een gezonde balans en dat vind ik goed.

Wat D66 betreft hoeft niet elke opleiding in Nederland ook in het Nederlands te zijn. Soms is het juist logischer als een opleiding in het Engels wordt gegeven, maar we moeten niet doorslaan. Bij een studie Nederlands die in het Engels wordt gegeven, is het niet logisch om Couperus in het Engels te gaan lezen. Ik ben blij dat de Minister afspraken heeft gemaakt over taalbeleid van nieuwe opleidingen, maar D66 wil ook dat voor huidige opleidingen wordt gekeken of het logisch is dat die in het Engels worden gegeven. Mijn vraag is: is de Minister bereid dit te doen?

De medezeggenschap heeft uiteindelijk instemmingsrecht op de taalkeuze. Dit past bij de belangrijke rol die de medezeggenschap heeft. Wat D66 betreft staan we daar altijd volledig achter. Hoe gaat de Minister monitoren of de medezeggenschap dit recht ook echt in de praktijk kan inzetten?

Ook is de Minister bezig met het Ministerie van Binnenlandse Zaken om een langetermijnoplossing te vinden voor het kamertekort, dat ook betrekking heeft op internationale studenten. Wanneer kan de Kamer hierover meer verwachten?

Voorzitter. Internationale studenten komen naar Nederland, maar D66 vindt het ook belangrijk dat onze studenten naar het buitenland kunnen. Hier is in het regeerakkoord expliciet aandacht voor. Hoe gaan we dit nu doen? De tussenevaluatie van Erasmus+ is positief, maar het programma trekt nu vooral hoogopgeleide jongeren. Mooi is het dan ook dat in de brief van de Minister juist expliciete aandacht is voor internationalisering in het mbo. Ook mbo-studenten, want zo heten ze tegenwoordig officieel, moeten de kans krijgen om naar het buitenland te gaan. Hoe denkt de Minister mbo-instellingen te stimuleren om uitgaande mobiliteit van hun studenten tot een speerpunt te maken?

Ook de inflexibiliteit van de studiefinanciering kan een drempel zijn om naar het buitenland te gaan. Studenten krijgen hier maandelijks hun studiefinanciering – collega's hebben het er ook al over gehad – maar in het buitenland moet het collegegeld vaak in één keer worden betaald. D66 wil dat voor deze studenten de studiebeurs voor het hele jaar in één keer uitgekeerd kan worden. Dan kan namelijk iedereen makkelijker studeren in het buitenland en niet alleen de studenten met rijke ouders die het even voorschieten. Is de Minister het met D66 eens dat ook deze studenten een gelijke kans op een buitenlandervaring moeten krijgen? Uitwerking via DUO lijkt niet te kunnen. Ziet zij ook een andere manier om dit mogelijk te maken?

De heer Van der Molen (CDA):

Volgens mij tekent zich aan de kant van de commissie heel duidelijk het signaal af dat we vraagtekens hebben waarom het niet zou kunnen. Waar ik zelf nog wel mee worstel is het volgende. Zit er wat de heer Van Meenen betreft ook een grens aan wat je voor die kosten kan lenen? Er zijn buitenlandse instellingen die extreem hoge collegegeldtarieven hanteren. Als je die voor een langere periode zou moeten uitkeren, zou je tot enorme schuldenbedragen kunnen komen. Hoe kijkt de heer Van Meenen daartegen aan?

De heer Van Meenen (D66):

Ik heb eerlijk gezegd nog niet over dat vraagstuk nagedacht. Ik kan me wel voorstellen dat je dat overweegt. Maar ik zou eerst de vraag bij de Minister neer willen leggen om te kijken of we het in de eerste plaats mogelijk kunnen maken om tot uitkeringen ineens over te gaan. Als dat mogelijk is, komt deze vraag daarachter vandaan. Dat begrijp ik ook. In het algemeen ben ik er geen voorstander van dat studenten meer lenen dan noodzakelijk, maar ja, in dit geval is het dan wel een, je zou zeggen, verantwoorde, doelgerichte besteding van het geld. Ik aarzel. Dat merkt u.

De voorzitter:

Vervolgt u uw betoog.

De heer Van Meenen (D66):

Ook zijn er verschillende beurzen beschikbaar voor studenten om naar het buitenland te gaan. De Minister wil voor het versterken van de uitgaande mobiliteit inzetten op bestaande beurzen, waaronder die van het Holland Scholarship. In het regeerakkoord staat dat het aantal beurzen binnen het Holland Scholarship-programma binnen de begroting van Ontwikkelingssamenwerking wordt verdubbeld. Hoe gaat zij dit samen met Minister Kaag uitwerken, vraag ik haar.

Tot slot. Nog niet alle diploma's behaald in het buitenland, worden erkend in Nederland. Dit maakt het minder aantrekkelijk voor Nederlandse studenten om een deel van hun studie in het buitenland te doen. Kan de Minister concreter toelichten hoe zij hier in de EU en in Bolognaverband op inzet?

Ik dank u.

De voorzitter:

Dank. Daarmee zijn we aan het einde gekomen van de eerste termijn van de kant van de Kamer. Ik kijk naar de Minister. U heeft ongetwijfeld even nodig. Ik schors tien minuten.

De vergadering wordt van 13.46 uur tot 13.57 uur geschorst.

De voorzitter:

Het woord is aan de Minister.

Minister Van Engelshoven:

Voorzitter, dank u wel. Ik dank de leden voor hun bijdragen. Ik moet ook zeggen dat ik de bijdrage van de heer Beertema heb gemist.

We hebben eerder al debatten gehad, maar die betroffen dan uitsnedes. Het is goed dat we het vandaag kunnen hebben over de volle breedte van de internationalisering in het hoger onderwijs. Internationalisering is natuurlijk meer dan alleen mobiliteit en taal. Het gaat daar vandaag wel veel over, maar het is meer dan dat. Het gaat mij ook niet om de vraag of er per se meer of minder internationalisering moet zijn. Het gaat om de kwalitatieve invulling daarvan. Ik heb geprobeerd om in mijn visiebrief een evenwichtige en gedifferentieerde aanpak te beschrijven, met aandacht voor de verschillen, de kansen en de uitdagingen die er zijn, en met ruimte voor maatwerk. Ik ben ervan overtuigd dat Nederland gebaat is bij de open samenleving die we zijn en dat internationalisering een toegevoegde waarde heeft voor studenten, onderwijsinstellingen en de Nederlandse samenleving.

Als je ervoor kiest om te internationaliseren, dan moet daar wel een gedragen visie aan ten grondslag liggen en moeten de randvoorwaarden op orde zijn. Volgens mij moet het debat vooral daarover gaan: zijn die randvoorwaarden op orde? Voor mij staan daarbij vier ankers centraal, die ik ook zo in de brief heb beschreven: kwaliteit, toegankelijkheid, doelmatigheid en de verbinding met de omgeving. Natuurlijk hebben instellingen daarin een eigen verantwoordelijkheid. Maar ik vind wel dat instellingen tot nu toe soms te weinig aandacht hebben besteed aan die randvoorwaarden en die kwalitatieve invulling. Ik vind ook dat instellingen tot nu toe onvoldoende de samenwerking hebben gezocht op het terrein van internationalisering. We zien nu in het stuk dat zij hebben neergelegd, dat instellingen daar concrete acties aan verbinden. Maar zelf voel ik mij ook zeer verantwoordelijk voor het instellingsoverschrijdende beeld en het scherp krijgen van het instrumentarium dat nodig is om de kwaliteit te borgen.

Voorzitter. Ik wil mijn beantwoording langs een aantal lijnen doen. Ik zal allereerst ingaan op het taalbeleid. Vervolgens zal ik mijn ankers langslopen: kwaliteit, toegankelijkheid, doelmatigheid en de verbinding met de samenleving. Vervolgens loop ik per woordvoerder de vragen langs die dan nog niet aan bod zijn geweest.

Allereerst ga ik in op het taalbeleid. De zorgen over het Engels als opleidingstaal nemen toe. Dat zien we ook in het maatschappelijk debat hierover. Het speelt met name in het wo. Het gaat dan over de kwaliteit van het Engels van zowel de docenten als de studenten, maar ook over het niveau van het Nederlands van studenten, over de toegankelijkheid van het onderwijs voor Nederlandse studenten en over het behoud van het Nederlands als onderwijs- en wetenschapstaal. Dat zijn herkenbare zorgen, die ik ook deel. Daarom heb ik in mijn brief ook een set van maatregelen aangekondigd.

Het zijn primair de instellingen die verantwoordelijk zijn voor verantwoorde taalkeuzes. Maar we moeten daar ook instellingsoverstijgend naar kijken. Voor het hoger onderwijs zijn er nu gezamenlijke afspraken over gemaakt. Die verwelkom ik. Maar het was misschien mooi geweest als die er eerder waren geweest. Ik vind dat ik ook zelf aan zet ben om een aantal dingen te regelen. Daarom wil ik de wet aanpassen en bij de tijd brengen. Het uitgangspunt in de wet blijft natuurlijk de Nederlandse taal. De heer Van der Molen vroeg daar expliciet naar en ik zeg hem dat graag toe. We willen het desbetreffende wetsartikel echter wel wijzigen, in lijn met de adviezen van de KNAW en de Onderwijsraad en ook in lijn met de uitgangspunten van het regeerakkoord. Daarom wil ik een modernisering van de wet doorvoeren, zowel in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek als in de WEB (Wet educatie en beroepsonderwijs). Daarbij wil ik dan ook de aangekondigde omkeerregeling meenemen. Maar daar kom ik straks op terug.

De heer Van der Molen heeft terecht gesignaleerd dat mijn voornemen om de wet te wijzigen hier en daar is opgevat als een manier om het Engels meer ruimte te geven. Ik merkte in al die krantenartikelen dat journalisten soms moeite hebben om met nuance om te gaan. De brief is genuanceerd en daar werden nogal verschillende beelden uit gehaald. Ik zie het niet zo dat het wetsartikel zo wordt gewijzigd dat het Engels meer ruimte wordt gegeven. Ik zie het juist zo dat dit gebeurt om een kwalitatieve invulling van het taalbeleid voor elkaar te krijgen. Ik wil met dat wetsartikel een aantal dingen geborgd hebben. Nogmaals: Nederlands blijft het uitgangspunt. Maar daarnaast willen we borgen dat opleidingen die kiezen voor het Engels, de meerwaarde daarvan voor de kwaliteit moeten kunnen aantonen. In de wet wil ik ook verankeren – volgens mij vroeg de heer Van Meenen daar eerder ook naar – dat de keuze voor een taal op het niveau van de opleiding moet worden gemaakt met betrokkenheid van de medezeggenschap. Ook wil ik ervoor zorgen dat er bij die keuze oog is voor de toegankelijkheid van het onderwijs voor Nederlandse studenten. Dus «toegankelijkheid» betekent ook dat er in Nederland Nederlandstalig aanbod blijft bestaan op die opleidingen. Dus die toevoeging in de wet zal er wat mij betreft ook toe moeten leiden dat we borgen dat dat Nederlandstalige aanbod er blijft.

Al met al is de wetswijziging niet bedoeld om de keuze voor instellingen om op het Engels over te stappen gemakkelijker te maken. Men zal nu echt een weloverwogen beslissing moeten nemen, waarin men duidelijk maakt dat de keuze voor het Engels echt van belang is voor de kwaliteit en dat die keuze meerwaarde heeft.

Ik wil de wet veranderen, maar daarnaast wil ik ook een aantal dingen in gang zetten ten behoeve van de naleving. Die afspraak hebben we in het regeerakkoord gemaakt en daar hecht ik zelf ook zeer aan. Je hebt niet zo heel veel aan een wet als je de naleving ervan niet kunt borgen.

De heer Van der Molen (CDA):

Ik ben erg blij dat de Minister hier publiekelijk de uitgangspunten heel helder neerzet. De Minister geeft heel helder aan dat in de nieuwe wet komt te staan dat Nederlands het uitgangspunt is voor ons hoger onderwijs. Ze beoogt met deze wetswijziging niet het makkelijker te maken om Engelstalige opleidingen aan te bieden. Dat vind ik belangrijk om te markeren. Ik heb een vraag gesteld over het advies van de KNAW. De KNAW heeft heel vaak gezegd dat tweetaligheid het uitgangspunt zou moeten zijn. Nu de Minister met een wetsvoorbereiding gaat beginnen om dit te regelen, vraag ik hoe ze met dat advies zou willen omgaan.

Minister Van Engelshoven:

Het is ook nu al zo dat men kan kiezen voor tweetaligheid. De KNAW heeft inderdaad gezegd: je zou vaker kunnen kiezen voor tweetaligheid. Ik ga hiervan uit: als je een keuze maakt voor taalbeleid die afwijkt van «100% Nederlands», dan moet je die goed kunnen onderbouwen. Als die onderbouwing ertoe leidt dat het een gedeeltelijk Nederlandstalige en gedeeltelijk Engelstalige opleiding is, dan zou dat kunnen. Daar zal dan ook op worden toegezien. Maar het kan een heel goede optie zijn. Als bijvoorbeeld een studie beoogt studenten ook op te leiden voor een internationale arbeidsmarkt, waar het jargon vaak Engelstalig is, en men tegelijkertijd de kwaliteit van het Nederlands als wetenschapstaal wil borgen, dan kan die tweetaligheid natuurlijk een prima keuze zijn. Ik ga er ook van uit dat toezicht een onderdeel van de kwaliteitstoets wordt. Ik zal straks uitleggen hoe het toezichtmechanisme gaat werken. Is het logisch om voor geheel Engels of gedeeltelijk Engels onderwijs te kiezen? Dat kan een heel goede keuze zijn. Dat kan nu ook al.

De heer Van der Molen (CDA):

Opleidingen maken ook nu al die keuze voor tweetaligheid. Recentelijk hebben we nog de discussie gehad over het beheersen van het Nederlands door Nederlandse studenten die een volledig Engelstalige opleiding hebben afgerond. De Minister zegt: je kunt ervoor kiezen. Hoe kijkt de Minister aan tegen een mogelijke stelregel dat altijd een deel van die opleiding Nederlandstalig zou moeten blijven, om misschien ook een van die neveneffecten te ondervangen?

Minister Van Engelshoven:

Om die eis altijd te stellen ... Ik kom straks nog terug op de beheersing van het Nederlands, ook door buitenlandse studenten. Het kan zo zijn dat de samenstelling van de studentenpopulatie zo internationaal divers is, dat het logisch is om te kiezen voor een volledig Engelstalige opleiding. Mijn stelling is dat het altijd maatwerk zal moeten zijn. Mijn keuze om de wet te wijzigen, beoogt om juist te kijken naar de meerwaarde: er moet een beargumenteerde keuze komen om dat te doen. Als je daarnaast de vraag stelt, zoals een aantal van u ook heeft gedaan, of de universiteiten niet een zekere zorgplicht hebben als het gaat om het onderhouden van het Nederlands en het aan buitenlandse studenten de kans bieden om Nederlands te leren, dan zeg ik: ja. Ik kom daar later nog op terug.

Ik was gebleven bij de naleving van de wet. Daar organiseren we een aantal dingen voor. Ik ga de inspectie vragen om periodiek onderzoek te doen naar de manier waarop instellingen omgaan met keuzes voor taal. Daarmee breng ik de wet eigenlijk weer in lijn met zoals die in 1991 bedoeld was. Dit was destijds namelijk de bedoeling, maar het is er niet van gekomen. Ik breng het zo ook meer in lijn met de afspraak in het regeerakkoord om scherper toe te zien op de naleving van het straks herziene wetsartikel.

Maar ook voordat het wetsartikel wijzigt, heb ik aandacht voor toetsing, namelijk van de bestaande situatie. Ook daar moeten we naar kijken. Een aantal van u vroeg daar ook terecht naar. Zoals ik u eerder heb aangekondigd, doet de inspectie nu al onderzoek naar het taalbeleid. Ze heeft daarvoor de gedragscodes van alle instellingen opgevraagd. Het doel is om daarmee een beeld te krijgen van de huidige stand van zaken. Dat is een onderzoek op het niveau van de instellingen. Bij eventuele excessen op dit punt zal de inspectie ook optreden.

Daarnaast ga ik ervoor zorgen dat de taalkeuze van alle bestaande opleidingen al op korte termijn wordt betrokken in de accreditatie, zowel van nieuwe als van bestaande opleidingen. De NVAO zal dan kijken naar het taalniveau van de docenten aan de opleiding en beoordelen of de keuze voor een andere taal dan het Nederlands weloverwogen is gemaakt. Als een instelling daarop onvoldoende scoort, dus als zij onvoldoende kan beargumenteren waarom is gekozen voor Engels of als het niveau van het Engels van docenten onvoldoende is, dan staat als uiterste consequentie de accreditatie op het spel. Dat is de consequentie van het opnemen ervan in de kwaliteitstoets. Deze wijziging wordt meegenomen in de herziening van het accreditatiekader, die ik u kort na het zomerreces zal voorleggen en die per 2019 van kracht zal worden. Dat gaat dus heel snel.

De heer Van der Molen (CDA):

Dat klinkt mij als muziek in de oren, zeker als het om bestaande opleidingen gaat, want daar klagen we met elkaar over. Maar het accreditatiekader bestaat uit heel veel dingen. Het zou mij verbazen als men bij een accreditatie zou zeggen: nou, een aantal dingen is spic en span, behalve dat Engels dat er een beetje bij hangt, maar toch is dat het ultieme struikelblok. Ik wil dus heel graag van de Minister weten hoe dat kader eruit zou moeten zien, om te kunnen wegen of dit een serieus punt wordt, een punt dat zwaar genoeg is om iets te kunnen uithalen bij de opleidingen die er nu al zijn.

Minister Van Engelshoven:

Dat accreditatiekader wordt u na de zomer voorgelegd. Niet voor niks wordt dat voorgelegd. Dan wil ik graag met u bespreken hoe we het precies gaan doen. Maar het treedt per 2019 in werking. Mijn inzet is om het als instrument te gebruiken voor zowel bestaande als nieuwe opleidingen.

Mevrouw Tielen (VVD):

Ik kan deze gedachtegang heel goed volgen en ik vind die ook niet heel vreemd. Tegelijkertijd zeg ik dat we het in de afgelopen tijd vaak over accreditatie hebben gehad. Daarbij komt altijd het woord «werkdruk» weer op. Als ik nu instellingsbestuurder was, dan zou ik wel een beetje onzeker worden, want dan heb ik keuzes gemaakt waarop ik dan straks mijn accreditatie kan verliezen zonder dat ik het allemaal misschien zo heb vastgelegd als de Kamer straks na de zomer gaat bepalen. Nogmaals, ik snap de redenering wel. Maar ik zou van de Minister wel graag heel helder horen dat we de spelregels niet onnodig ingewikkeld maken en dat we de spelregels niet tijdens het spel veranderen, waardoor het straks onwerkbaar wordt. Dat is namelijk toch het woord dat telkens bij accreditatie in mijn hoofd opkomt.

Minister Van Engelshoven:

Nogmaals, volgens mij moeten we die discussie voeren op het moment dat het accreditatiekader aan u wordt voorgelegd. Dan weten we ook precies waarover we het hebben. Accreditatie vindt nu ook plaats. Het gaat er dan om wat je precies meeneemt in dat kader en waarop je de kwaliteit gaat toetsen. Maar gelet op het debat dat niet alleen hier maar ook op universiteiten en in de samenleving wordt gevoerd over de onderbouwing van die keuzes en de kwaliteit van de Engelse taal, vind ik het niet zo gek om dit mee te nemen in de kwaliteitsbeoordeling. Maar laten we het over de uitwerking hebben wanneer die voorligt.

De heer Futselaar (SP):

Het is niet mijn gewoonte om het beleid van de Minister te verdedigen, maar ik moet zeggen dat als je als opleiding niet in staat bent om relatief makkelijk te beargumenteren waarom je opleiding in het Engels is, je je serieus moet afvragen waar je mee bezig bent. Dat zeg ik ook als iemand die accreditaties heeft moeten doen. Dat is inderdaad heel vervelend, maar dat komt niet doordat taal zo'n enorme barrière is, zou ik zeggen.

De voorzitter:

Dat was een aanmoediging voor de Minister.

Minister Van Engelshoven:

Ja, en juist uit de mond van de heer Futselaar, die heel goed weet hoe accreditatie werkt, klinkt dat heel bemoedigend. Ik heb namelijk ook begrepen dat het bepaald zijn hobby niet is. Hij heeft natuurlijk groot gelijk. Als je voor Engels hebt gekozen, is het natuurlijk heel gek als je daar geen goede onderbouwing voor hebt. Misschien is het ook goed om eens kritisch te gaan kijken naar waar de onderbouwing niet goed is.

Daarnaast gaan we kijken naar de macrodoelmatigheid. Het CDHO zal in de macrodoelmatigheidsadviezen voor nieuwe opleidingen voortaan expliciet naar de taalkeuze in samenhang met het arbeidsmarktperspectief kijken. En ik zal met de Vereniging Hogescholen, de VSNU en de studenten in overleg gaan over de vraag hoe taal in relatie tot de arbeidsmarkt kan worden meegenomen in de analyse van het bestaande aanbod. Als uit de analyse blijkt dat er per sector verbeteringen nodig zijn, zullen we over het sectorplan advies gaan vragen aan de commissie macrodoelmatigheid. Dit gaan we regelen in een ministeriële regeling die nog voor het zomerreces wordt gepubliceerd. Ook dat kan leiden tot een wijziging van de huidige situatie. We gaan dus langs twee kanten nog strenger toezien op de keuzes die gemaakt worden: langs de kant van kwaliteit en langs de kant van doelmatigheid. Ik heb er vertrouwen in dat we met deze set maatregelen veel meer aandacht zullen krijgen voor de kwaliteit van de keuzes.

Om de uitwerking van al deze acties kritisch te blijven volgen – ook de instellingen hebben natuurlijk een opdracht aan zichzelf gegeven aangaande het niveau van Engels van de docenten – ga ik hierover jaarlijks bestuurlijk overleg met hen voeren met bijzondere aandacht voor dat taalbeleid. Het eerste bestuurlijke overleg hierover zal dit najaar plaatsvinden. Mocht dan blijken dat dit alles toch nog onvoldoende is en dat de ambities die instellingen hebben uitgesproken, niet worden waargemaakt, dan zullen we kijken hoe we meer moeten sturen op de punten waarvan zij zelf hebben gezegd dat ze die oppakken. Dit was mijn eerste blokje over het taalbeleid.

Daarmee heb ik al het nodige gezegd over kwaliteit, maar het is misschien wel goed om hier nog eens te zeggen dat los van kwaliteit van taalbeleid internationalisering ook over een goed doordacht curriculum gaat, over interculturele sensitiviteit en taalvaardigheid van iedereen, maar ook over een infrastructuur die berekend is op inkomende en uitgaande studentenstromen. We moeten dus blijven kijken naar de kwaliteit van het geheel. Ik vind het belangrijk dat alle studenten in het mbo en in het hoger onderwijs internationale competenties kunnen opdoen. De heer Özdil zei geloof ik dat het mbo nog een beetje een ondergeschoven kindje was. Daar zal ik dadelijk op ingaan. Ik vind dat ook op dat niveau veel meer studenten dan nu moeten kunnen profiteren van de kans op internationale ervaring. Die hoeft overigens niet altijd opgedaan te worden door fysiek in het buitenland te verblijven, maar kan ook dankzij een kwalitatief goed georganiseerde international classroom hier.

Een aantal van u heeft gesproken over het belang van uitgaande mobiliteit. In het mbo, maar ook in het hoger onderwijs kan dat goed gediend worden door het creëren van mobiliteitsvensters in het curriculum. Daardoor ontstaat er voor studenten ruimte om naar het buitenland te gaan zonder dat zij iets uit het curriculum missen of gaan achterlopen en iets moeten inhalen. Volgens mij is dat een goede manier om de keuze voor een verblijf in het buitenland makkelijker te maken. Ik blijf mij daarnaast in het kader van het Bolognaproces en in Europees verband ook inzetten voor het versterken van internationale samenwerkingsverbanden tussen instellingen en voor het wegnemen van belemmeringen voor mobiliteit. Mevrouw Tielen vroeg daarnaar. Dan gaat het over de verruiming van Erasmus+. Er liggen voorstellen van de Commissie, waarop u binnenkort een visie krijgt. Maar het gaat ook over samenwerkende universiteiten, waarvoor de Franse president een voorstel heeft gedaan, en over de vraag hoe we van onderop kunnen stimuleren dat Europese universiteiten meer gaan samenwerken, ook in het kader van het laten circuleren van kennis in Europa en het bevorderen van de studentenmobiliteit. Daar worden de gesprekken op dit moment verder over gevoerd.

Dan het punt van de uitgaande mobiliteit, de beurzen en de studiefinanciering. U weet allemaal dat er in het regeerakkoord mooie doelstellingen zijn opgenomen, maar ik heb op dit moment geen extra middelen voor beurzen. Erasmus+ wordt gelukkig uitgebreid, maar ik heb op mijn begroting geen extra middelen voor extra beurzen. Ik begrijp uw aller sympathie voor het aanpassen van de studiefinanciering voor uitgaande studenten. Ik ben daar ook niet ten principale tegen, maar ik worstel wel met een paar punten. Studenten kunnen hun studiefinanciering nu al meenemen. Dat zó organiseren dat zij dat in een keer kunnen doen, vraagt wel aanpassingen in de uitvoeringssystematiek van DUO. Daar is het PVS nu goed ingevoerd, maar we hebben ook nog een rapport van de Ombudsman naar aanleiding waarvan u bij mij heeft aangedrongen op een betere telefonische bereikbaarheid en toegankelijkheid. Er ligt dus een aantal opgaven op het bord van DUO waardoor ik het op dit moment niet verantwoord vind om er een extra taak bovenop te leggen zonder daar extra middelen en capaciteit tegenover te kunnen stellen. Die heb ik DUO op dit moment niet te bieden. Het gaat om een uitvoeringslast van ongeveer € 1.000 per student, zo hebben wij becijferd. Dat is niet niks. Als u mij dat bedrag levert, kan ik daar best naar kijken.

De heer Özdil zei «bij voorbaat schuldig». Nee. Wij weten wel dat de risico's rondom de inning van dat bedrag toenemen als je dat in een keer uitkeert. Dat zien we nu al. Ik loop daar dus een aantal risico's, terwijl het gaat om een relatief beperkt aantal studenten voor wie dit nu nodig zou zijn. Dat heeft voor de kosten én de uitvoeringslasten grote consequenties, dus het is niet zomaar even iets wat je doet. Ik zeg gewoon heel eerlijk dat ik dit op dit moment niet de grootste prioriteit vind als ik zie wat er bij DUO op het bord ligt. Als u dat anders ziet, wil ik daarnaar best kijken, maar dan hoop ik wel dat u wil aangeven wat DUO dan niet meer moet doen.

De heer Van Meenen (D66):

Alle begrip voor de situatie bij DUO, laten we daarmee beginnen. Als ik hoor dat de uitvoeringslast € 1.000 per student bedraagt, denk ik: mag ik degene zijn die dat een jaartje komt doen? Dan doe ik 100 studenten, ga ik ervoor zorgen dat zij hun beurs in twaalf termijnen krijgen in plaats van in één keer, en dan heb ik blijkbaar een ton verdiend. Maar dat zegt mij niet zo heel veel; mij gaat het vooral om de principiële vraag. Dat we er nog niet klaar voor zijn en dat er allerlei risico's aan zitten, begrijp ik, maar de vraag aan de Minister is eigenlijk of zij hier uiteindelijk wel voorstander van is. Wil zij het wel doen, maar is het alleen op dit moment nog niet mogelijk, of wil ze het niet?

Minister Van Engelshoven:

Ik heb er ten principale geen bezwaar tegen, maar ik moet ook keuzes maken. U maakt een beetje een karikatuur van die uitvoeringslasten, want ik geef het u te doen om het ICT-systeem zo aan te passen. Ik weet wat we net achter de rug hebben qua aanpassing van de ICT-systemen. We verkeren in de gelukkige omstandigheid dat het PVS goed is gegaan, maar het gaat niet bij alle overheidsdiensten automatisch goed. En inning vanuit het buitenland is gewoon kostbaarder. Daar moeten we oog voor hebben. Natuurlijk ben ik niet ten principale tegen deze wens van de Kamer, maar we moeten een keuze maken uit wat we het meest urgent en belangrijk vinden en wat niet. Dat vind ik mijn verantwoordelijkheid. Op dit moment is dit niet waarvoor ik kies. Nogmaals, doet de Kamer dat wel, dan zal zij moeten aangeven welke andere opgaven DUO niet meer hoeft uit te voeren. Dat is waar wij dan voor staan; gratis bier bestaat niet.

De heer Van Meenen (D66):

Nee, niet bij D66.

Ik begrijp natuurlijk dat het allemaal ingewikkeld is, maar het gaat mij vooral om de vraag of we nu toch op zoek gaan naar mogelijkheden. Ooit zal DUO in rustiger vaarwater komen en komen er nieuwe mogelijkheden. Of is dit het einde van een gedachtenexperiment en gaan we het gewoon nooit doen? Dat is eigenlijk de vraag die ik heb aan de Minister.

Minister Van Engelshoven:

Er is ook zoiets als «zeg nooit nooit», maar ik hoop over twee weken de halvering van het collegegeld door de Eerste Kamer aanvaard te krijgen. Die moet ook weer uitgevoerd worden. Ik zie op dit moment dus geen mogelijkheden. Ik zie wel krapte op mijn begroting. Als ik die twee dingen combineer, zie ik het er voorlopig niet van komen, maar nogmaals, als u daar een dekkingsvoorstel voor heeft, be my guest. Ik zeg u wel dat het wellicht net een opgave teveel voor DUO is. Ik weet ook dat ik uw Kamer als eerste aan mijn deur heb bellen als het niet goed gaat met de telefonische bereikbaarheid van DUO. Die wil u ook verbeterd hebben. U kunt niet alles willen.

De heer Futselaar (SP):

Ik wel natuurlijk. Nee, los van het fraaie beeld dat de heer Van Meenen voor zijn komende veertig jaar schetst, namelijk dat hij in ruil voor die ton wanbetalers in dorpjes in Zuid-Amerika gaat proberen op te jagen ...

De heer Van Meenen (D66):

Daar ben ik heel goed in!

De heer Futselaar (SP):

Dat geloof ik meteen.

Ik begrijp het argument van de Minister dat zij afwegingen moet maken, maar ik heb de behoefte om die afweging zelf ook te maken. Ik zou iets meer een idee willen krijgen van de extra uitvoeringskosten bij DUO en van het stelsel zelf, om het zo maar te zeggen. Ook zou ik een indicatie van de extra leningen willen krijgen of een paar scenario's of zoiets. Dan kan de Kamer die afwegingen ook maken. Natuurlijk, je moet prioriteiten hebben. Als er iets bij komt, moet er iets anders af. Bij de oppositie is het hip om dan over de dividendbelasting te beginnen, dus dat zal ik gelijk doen, maar in zijn algemeenheid heb ik er wel behoefte aan om die afweging te kunnen maken. Kan de Minister mij daarin enigszins tegemoetkomen?

Minister Van Engelshoven:

Ik heb geprobeerd voor u te schetsen wat ongeveer de kosten en de opgaven zijn. Dat is wat ik hier op dit moment gefundeerd over kan zeggen. Op dit moment is dit mijn keuze en daardoor kunnen andere dingen niet. Ik kan geen taken op het bord van DUO blijven schuiven zonder dat er iets afgaat.

De heer Futselaar (SP):

De Minister heeft € 1.000 per student gezegd. Om hoeveel student gaat het naar verwachting? Daar wil ik op zijn minst antwoord op, anders hebben we wel een heel onduidelijk kostenplaatje.

Minister Van Engelshoven:

Dat is op dit moment natuurlijk moeilijk in te schatten. Het aantal gaat wellicht ook oplopen als je die mogelijkheid opent. Dat is waar u allen op hoopt. Ik vind het op dit moment ingewikkeld om preciezere getallen te geven, maar we hebben er goed naar gekeken. Dit is wat ik op dit moment over mijn weging kan zeggen.

De heer Özdil (GroenLinks):

De Minister zegt dat de uitvoeringskosten van het in één keer kunnen laten opnemen van het collegegeld door studenten die in het buitenland gaan studeren € 1.000 per student zijn. Ik zeg dan: dat lijkt me fantastisch! We weten namelijk dat studenten die in Nederland studeren € 10.000 kosten. Ik ben niet zo goed in rekenen, maar tel uit je winst: € 9.000! Graag reflectie.

Minister Van Engelshoven:

Ik heb ook gehoord dat studenten u dat in een hoorzitting kennelijk hebben voorgehouden, maar die bedragen zijn geen communicerende vaten. Als ik minder geld uitgeef aan studenten die niet in Nederland in studeren, betekent dat niet dat ik dat zomaar elders op mijn begroting kan inzetten. Zo werkt het niet. Het is net als met internationale studenten: de baten van internationale studenten in Nederland zijn voor de samenleving heel groot, maar helaas slaan die niet altijd neer op mijn begroting.

De heer Özdil (GroenLinks):

Dan heb ik een alternatief voor de Minister. Ik ben niet helemaal overtuigd van dit antwoord, maar ik snap het wel. Er zijn CPB-modellen et cetera en er is begrotingsdiscipline. Maar het risico op wanbetaling is kennelijk een groot probleem. Is het dan niet mogelijk om te regelen dat DUO, wanneer studenten voor hun volledige opleiding naar het buitenland gaan, direct naar de universiteit in het buitenland overhevelt? Dan heb je ook geen problemen met wanbetaling.

Minister Van Engelshoven:

Ook dat is een systeemwijziging, meneer Özdil. Ik heb juist geprobeerd uit te leggen dat ik probeer te voorkomen dat ik DUO op korte termijn moet vragen om weer een systeemwijziging door te voeren. We hebben het hier over een systeemwijziging in een systeem met miljoenen klanten. Je zou het dan ook nog mogelijk moeten maken om aan zo'n beetje elke universiteit in de wereld over te maken. Je moet daar dan de gegevens van hebben en kunnen controleren of die student daar daadwerkelijk studeert. Het klinkt allemaal heel sympathiek, maar ik weet hoe dat achter de schermen werkt en dit is geen kleine opgave die je even op een achternamiddag op het bord van DUO kunt neerleggen.

De heer Van der Molen (CDA):

Als we iets van ICT-projecten hebben geleerd, klopt het helemaal wat de Minister zegt. We moeten daar niet te makkelijk over doen. We zijn als commissie op bezoek geweest bij DUO en we hebben gezien wat daarbij komt kijken. Maar dat is volgens mij het punt niet. Het is heel erg zoeken hoe we dit wel kunnen doen, want we zien het probleem. De Minister kan op dit moment volgens mij ook niet even uit de losse pols een berekening neerleggen, maar ik proef hier aan deze kant ... De heer Futselaar dreigde net al in mijn rechteroor: anders moet ik een motie indienen. Dat neem ik maar even over. Volgens mij valt dat overzicht wel te geven, want de uitvoeringskosten gaan niet explosief navenant omhoog als die groep groter wordt. In 2020 moet DUO ook beginnen met het uitbetalen van de scholingsvouchers in het kader van het leenstelsel. Dat betekent ook dat er dan een systeem moet zijn om bedragen ineens over te maken, bijvoorbeeld. Ik kan me best voorstellen dat we het in zo'n berekening, binnen een redelijke termijn, met een koppeling aan een bestaande opdracht, «nu we toch bezig zijn» – maar dan vul ik het erg in – toch voor elkaar kunnen krijgen. Dus als de Minister dat per brief aan ons kan laten weten en wij misschien kunnen toezeggen dat we haar dan niet meteen met een motie om de oren slaan, dan komen we wellicht op een iets later moment toch met iets waarmee we deze studenten tegemoet kunnen komen.

Minister Van Engelshoven:

Het lijkt alsof de heer Van der Molen mijn gedachten kan lezen, want ik wilde u het volgende toezeggen. We hebben nu net een aantal wijzigingen achter de rug. De halvering van het collegegeld moet nu, maar er komt ook nog het punt van de vouchers en ook in de toekomst komen er nog wijzigingen aan. Ik wil DUO vragen om uit te werken wat het aan mankracht, tijd en middelen zou kosten om dit te doen en op welke termijn dat redelijkerwijs zou kunnen. Laat ik u toezeggen dat ik daar voor de begrotingsbehandeling inzicht in geef, zodat u daar desnoods bij de begrotingsbehandeling een keuze in kunt maken als u dat wilt. Want dat lijkt daarvoor het goede moment.

Voorzitter, ik kom bij mijn volgende blokje: toegankelijkheid. Ik denk dat ik met velen van u spreek als ik zeg dat de internationalisering in het hoger onderwijs in Nederland geen barrière mag vormen voor de doorstroom van studenten uit het voortgezet onderwijs of uit het mbo of voor de doorstroom van hbo naar wo. We willen niet dat internationalisering extra barrières opwerpt. We willen nou juist dat internationalisering kansen biedt. Hoe het op dit moment zit met die barrièrewerking, weten we eigenlijk nog niet precies. Daarom heb ik het Sociaal en Cultureel Planbureau gevraagd om daar eens goed naar te kijken: leidt dit nu tot meer of minder kansengelijkheid? Na de zomer krijg ik van het SCP een eerste beeld.

Een ander punt rondom de toegankelijkheid is het beeld dat weleens wordt geschetst dat Nederlandse studenten zouden worden verdrongen door de buitenlandse studenten. Ik wil toch even naar de cijfers kijken. In het hoger onderwijs hebben we op dit moment meer dan 3.000 opleidingen. Op dit moment zijn twaalf van die opleidingen Engelstalige opleidingen met een numerus fixus, waarvan er drie uniek zijn in Nederland. We hebben het dus over drie unieke opleidingen in het Engels met een numerus fixus. Mocht iemand geneigd zijn om het beeld te schetsen dat Nederlandse studenten massaal worden verdrongen, dan zijn dit te cijfers. Het is altijd fijn om een debat te voeren op basis van feiten.

Maar het is ook wel goed om na te denken over de vraag hoe we voorbereid zijn op het moment dat zo'n vraag zich wel voordoet. Welk instrumentarium hebben we dan? Je ziet nu wel dat we heel weinig instrumenten hebben om te sturen op de instroom van Nederlandstalige studenten versus buitenlandse studenten. Met het oog op het recht op gelijke behandeling is het niet vanzelfsprekend om bij selectie en toelating voorrang te verlenen aan Nederlandse studenten of Europese studenten ten opzichte van studenten met een andere nationaliteit. Als je op nationaliteit gaat selecteren, zitten daar hoe dan ook juridische haken en ogen aan. Dat is nog best ingewikkeld. Op de punten waar opties zouden liggen, ben ik dan ook juridisch advies aan het inwinnen hoe we dat goed en zorgvuldig kunnen doen. Dat neem ik mee in aanleiding naar de wetswijziging om te kijken op welke punten we de wet zouden moeten aanpassen.

Een van die mogelijke aanpassingen is een numerus fixus op trackniveau, zodat je geen numerus fixus op de opleiding hebt, maar op de Nederlandstalige of de Engelstalige track. Daarvoor moet je de wet wijzigen en dan moet je ook zorgvuldig kijken of dat kan. Maar dat is wel een kansrijk traject. Met mevrouw Tielen zeg ik dat niemand fan is van een numerus fixus; ik in ieder geval niet. Je moet ze zo min mogelijk willen. Maar er zijn soms wel goede argumenten om het te doen in het kader van het behoud van kwaliteit. We gaan zo snel mogelijk aan de slag met de vraag hoe we kunnen sturen op een gebalanceerde internationale instroom. Daar zitten juridische haken en ogen aan, daarover zijn we juridisch advies aan het inwinnen en daar kom ik bij de wetswijziging bij u op terug.

Een groot aantal van u heeft het nodige gezegd over de doelmatigheid. Het kan natuurlijk niet zo zijn dat een opleiding alleen internationale studenten opleidt die vervolgens vooral of alleen in het buitenland gaan werken. Dan krijgen we een vraagstuk rondom de doelmatige besteding van publieke middelen. Toch hebben wij er in Nederland wel groot belang bij dat we aantrekkelijk zijn voor internationale studenten. In onze kenniseconomie hebben we die mensen gewoon heel hard nodig. Ik ben met velen van u van mening dat het ook goed zou zijn als wij heel goed blijven kijken hoe we de stayrate kunnen verhogen en kunnen zorgen dat die mensen hier blijven.

Ook in die discussie over doelmatigheid is enige nuance gewenst. Je moet kijken naar de uitwerking voor de hele kenniseconomie en naar de uitwerking in een regio, maar ook naar de uitwerking per instelling. Het CPB heeft becijferd dat de kosten van internationalisering uiteindelijk ruimschoots opwegen tegen de baten; de heer Özdil wees daar al op. Nogmaals, ik vind het soms wat spijtig dat dat niet allemaal op mijn begroting neerslaat, maar dat is zo vaak bij middelen die je besteedt. We hebben één overheid en één samenleving en we zoeken naar de beste verdeling van publieke middelen.

Internationalisering is natuurlijk vaak ook heel goed voor de regio. Maastricht kwam al langs. De betekenis die de universiteit daar heeft voor de regionale economie is niet te onderschatten. Maar denk bijvoorbeeld ook aan de regio Eindhoven. Een bedrijf als ASML zou daar waarschijnlijk niet zitten als daar geen TU zou zitten die een grote aantrekkingskracht heeft op internationaal talent. Ik ben ook bij ASML op bezoek geweest en dan zie je dat het voor hen van wezenlijke betekenis is dat ze op die TU niet alleen Nederlandse studenten hebben, maar ook internationale studenten, omdat de markt voor zo'n bedrijf niet in Nederland zit, maar over de hele wereld. Daarvoor is die internationale ervaring van groot belang.

Voor veel instellingen leveren die buitenlandse studenten niet meer op dan Nederlandse studenten; dat is ook wel goed om in de gaten te houden als we het over doelmatigheid hebben. Maar economische argumenten spelen in de praktijk natuurlijk wel mee, bijvoorbeeld de wens om een opleiding te behouden, maar ook het streven om als universiteit je aandeel in de bekostiging te houden, wat een aantal van u al noemde. Daar ben ik eerder ook kritisch op geweest. Ik geloof dat de heer Futselaar mij vroeg waarom daar dan zo weinig over te lezen is in de brief. Dat is omdat wij dit najaar sowieso met u gaan spreken over de bekostiging van het hoger onderwijs. Maar dit is een van die dingen waar we heel goed naar moeten kijken, want je ziet dat er voor universiteiten in de bekostigingssystematiek belangrijke drijfveren zitten om zo veel mogelijk studenten te houden omdat hun aandeel uit de koek dan hetzelfde blijft. We moeten daarnaar gaan kijken. Hoe kunnen we in het bekostigingssysteem enerzijds recht doen aan de kosten die je nu eenmaal hebt voor een student, maar kunnen we anderzijds het mechanisme eruit halen dat je hier rondom internationalisering ziet? Ik denk dat we allemaal proeven dat dat niet heel gezond is. Daar komen we dus dit najaar over te spreken.

Tot slot de omgevingsfactoren. We zien ook wel dat internationalisering bij de instellingen, de instroom van internationale studenten, met oog voor de omgeving moet gebeuren. Dan gaat het bijvoorbeeld om voorzieningen in steden. Hoe voorkom je dat internationale studenten eigenlijk in een aparte bubbel blijven, zoals de studenten dat vanmorgen – zo las ik het in ieder geval in de pers – benoemden? En wat mij betreft hoort bij aandacht voor de omgeving ook de vraag hoe dit invloed heeft op het Nederlands als wetenschapstaal. Want ik hecht er zeer aan dat Nederlands als wetenschapstaal niet verloren gaat. Het is bijvoorbeeld ook voor buitenlandse staf en buitenlandse studenten belangrijk om Nederlands te kunnen leren. Je ziet daar nu al goeie voorbeelden van. De Universiteit Leiden heeft daar aanbod voor. Ik was blij dat hier ook aandacht voor was in de internationaliseringsbrief van de Vereniging Hogescholen en de VSNU. Het is belangrijk om ervoor te zorgen dat studenten maar ook staf zich thuis kunnen voelen in de Nederlandse samenleving. Dat verhoogt mogelijk ook weer de kans dat men hier blijft, waar we allemaal bij gebaat zijn. Met de Minister van BZK werk ik aan een plan om te kijken hoe we met gemeenten afspraken kunnen maken om het huisvestingsprobleem op te lossen, want ook daar zien we op sommige plaatsen behoorlijke knelpunten.

Dat waren mijn blokken. Ik wilde nu nog even de fracties langslopen met vragen die nog niet zijn beantwoord. Ik zal dat proberen in enig tempo te doen.

De heren Özdil en Van der Molen vroegen: Duitsland, is dat niet interessant? Ja, zeker, en zeker ook voor mbo-studenten en het verkeer in die regio. In het hbo en wo is er al een speciaal programma van het Duitsland Instituut in Amsterdam om studenten en jonge onderzoekers te stimuleren naar Duitsland te gaan. Daar is dus al een uitwisselingsprogramma. Overigens gaan er net zoveel studenten naar Duitsland als naar de Verenigde Staten. Alleen naar de UK en België gaan meer studenten. De uitwisseling is dus best goed.

Tegen de heer Van der Molen zou ik nog willen zeggen dat ik met mijn collega in Nordrhein-Westfalen een gesprek heb gevoerd over de vraag hoe we gezamenlijk het grensverkeer van met name ook mbo-studenten kunnen bevorderen en hoe we een aantal dingen kunnen doen, waaronder het vereenvoudigen van de erkenning van elkaars diploma's. Dat is ingewikkeld als het gaat om de echt erkende beroepen, maar voor heel veel mbo-diploma's kan dat redelijk eenvoudig. Daarnaast kijken we naar de omkeerregeling. Die was er aanvankelijk vooral voor Engels, maar die zou je eigenlijk ook gewoon voor Duits kunnen hebben. Ik heb met haar ook gesproken over de vraag of we het eveneens vice versa konden doen. De gesprekken zijn dus gaande. Ik acteer hier samen met collega Knops op, want hij heeft de grensregio's onder zijn hoede. We hebben de wens uitgesproken om daar nu echt stappen in te zetten, want is het voor veel studenten van grote waarde op de arbeidsmarkt.

We hebben het reeds over de stayrate gehad. Het is misschien nog wel goed om daar een aantal dingen aanvullend over te zeggen. Binding van buitenlandse studenten aan Nederland is van belang. Een aantal van u, de heer Özdil, mevrouw Tielen en de heer Van der Molen, wees erop dat het programma Make it in the Netherlands! daar echt een belangrijke impuls aan heeft gegeven. Het verhogen van de stayrate staat ook op de agenda. Het is bijvoorbeeld een taak van Nuffic, die door mij financieel wordt ondersteund, om dat bijvoorbeeld te doen via het Holland Alumni network. Dat is ook van belang. Verder zijn er bijvoorbeeld teams van Mobstacles die zich bezighouden met het wegnemen van administratieve obstakels voor internationale studenten die hier willen blijven. Make it in the Netherlands! was overigens niet alleen een initiatief van het ministerie; alle partners waren hier eigenlijk bij betrokken. We moeten op alle fronten aan de slag blijven met het verhogen van die stayrate. Overigens doen we het internationaal gezien niet slecht. Van de lichting 2009–2010 is bijvoorbeeld 36% gebleven, wat best veel is.

De heer Özdil (GroenLinks):

Ik wil de Minister bedanken voor haar antwoord. Kan ik daaruit opmaken dat ze mijn oproep tot het verkennen van een vervolg op Make it in the Netherlands! omarmt? Make it in the Netherlands! is afgelopen, maar de sector roept op tot een vervolg. Dat was mijn vraag.

Minister Van Engelshoven:

Make it in the Netherlands! was een belangrijke impuls. We zien het nu zo dat die inspanning echt in het reguliere werk van Nuffic en alle andere betrokken partijen overeind moet blijven. De impuls in de vorm van kijken naar wat we gezamenlijk moeten doen om ervoor te zorgen dat studenten hier blijven, behoort nu tot het reguliere werk dat men met elkaar moet doen.

De heer Özdil vroeg ook of we nog een visie op internationalisering in de hele keten kregen. Ik ken de heer Özdil zo langzamerhand als een heel ongeduldig iemand. Dat is zeker geen diskwalificatie, maar ik wil hem wel zeggen dat deze internationaliseringsvisie over mbo en hoger onderwijs net bij de Kamer ligt. Wij hebben hier nu het eerste gesprek over. Net zei de heer Özdil dat er nog wel een hele hoop moet worden uitgewerkt. Dat klopt, daar ga ik hard mee aan de slag. Nu wil hij alweer de volgende visiebrief. Zullen we eerst even uitvoeren wat we hier hebben neergelegd?

We zijn in p.o. en vo natuurlijk bezig geweest met de herziening van het curriculum. Dat heeft ook zo zijn effect. Natuurlijk is het van belang dat er bij de studiekeuzebegeleiding, zeker in het vo, wordt gewezen op de mogelijkheden tot het opdoen van ervaring in het buitenland, bijvoorbeeld door gebruik te maken van Erasmus+. Dat zal dus wel in de studie- en loopbaanbegeleiding moeten zitten.

Tegen mevrouw Tielen zeg ik dat ik heb gewezen op de taalcursussen. Het is aan de instellingen om een en ander goed vorm te geven binnen de bestaande wettelijke kaders. Er zijn al goede voorbeelden van. Wettelijk voorschrijven dat instellingen daarvoor zorgen is wat mij betreft niet aan de orde, want dan krijgen we te maken met concurrentie met allerlei particuliere aanbieders. Ik ben wel heel blij met de toezegging van de instellingen om dat te regelen en met de goede voorbeelden die er inmiddels zijn.

Mevrouw Tielen vroeg: zou het niet goed zijn als er één centraal loket kwam voor inschrijvingen uit het buitenland? Dat centrale loket hebben we in feite al: Studielink. Via Studielink melden internationale studenten zich aan voor een of meerdere opleidingen van hun voorkeur. Internationale studenten kunnen zich nu al aanmelden voor meerdere opleidingen. Dat was ook een vraag van mevrouw Tielen. Na aanmelding van een bachelor kan een student ook een studiekeuzecheck doen. Als blijkt dat hij zich voor de verkeerde opleiding heeft ingeschreven of dat die toch niet helemaal past, kan hij via die route nog switchen. Als een student erachter komt dat hij niet wordt toegelaten tot een masteropleiding kan hij zich gewoon weer voor een andere opleiding inschrijven.

Mevrouw Tielen (VVD):

Dank aan de Minister, maar dat wist ik eigenlijk al. De vraag is hoe universiteiten met elkaar achter dat loket overzicht hebben over waar al die buitenlandse studenten naartoe willen en met elkaar toch enigszins kunnen afstemmen. Nu moet de student een aantal dingen doen. Hij doet dus ook al een aantal dingen. Dat kost extra administratie, waardoor die handling fee in het leven is geroepen, maar volgens mij moeten we een andere oplossing zoeken. Hoe ziet de Minister dat?

Minister Van Engelshoven:

Het is goed dat mevrouw Tielen daarop wijst en het is goed dat wij met elkaar bespreken dat de mogelijkheden meer worden benut. Als een student zich nu bijvoorbeeld in Delft meldt en de capaciteit daar beperkt is, kan hetzelfde loket zeggen: in Twente is nog wel plaats, of viceversa. Dat kan al allemaal, maar er kan wel meer gebruik worden gemaakt van die mogelijkheid om informatie goed te delen. Daar heeft mevrouw Tielen wellicht een punt te pakken. Ik vind inderdaad dat de instellingen iets meer werk kunnen maken van hun samenwerking. Zij zouden meer met elkaar moeten kijken hoe zij voor een evenwichtiger spreiding over het land kunnen zorgen. Het loket biedt daartoe mogelijkheden. Mevrouw Tielen heeft dus zeker een punt. Er kan nog wel wat enthousiaster worden uitgedragen dat ze kijken hoe ze dat verdelen over hun instellingen.

Mevrouw Tielen had ook een vraag over Duits in de grensregio. Daar heb ik het over gehad. We gaan daar echt volop mee aan de slag, want ik vind dat heel kansrijk. Mijn eerste gesprekken daarover waren hoopvol.

Mevrouw Tielen vroeg ook hoe ik naar de intensieve samenwerking tussen universiteiten kijk. Mijn eerste prioriteit ligt nu echt bij de mogelijkheden die we binnen de Europese samenwerking hebben en het gesprek dat we op dat niveau voeren om de samenwerking tussen universiteiten van onderop tot stand te brengen. De voorstellen van de Europese Commissie op dat terrein worden uitgewerkt en komen in een BNC-fiche naar de Kamer toe. Ik hoop daar dan het debat met haar over te hebben.

De heer Futselaar zei dat hij niet tegen de wetswijziging was, maar dat hij wel op een goede handhaving hoopte. Ik hoop dat ik hem gerust heb kunnen stellen door te zeggen dat de KNAW en de Onderwijsraad er ook op hebben gewezen dat de wetswijziging eigenlijk wel nodig is. Het uitgangspunt blijft de Nederlandse taal. We gaan op zoek naar instrumenten om goed toe te kunnen zien op een kwalitatieve invulling daarvan.

Ik hoop ook dat ik de heer Futselaar enigszins gerust heb kunnen stellen nadat hij had gezegd: de Minister laat misschien te veel aan de instellingen over. Ja, ik geef hun niet alleen op een aantal punten de ruimte om dingen met elkaar te doen, maar zie het ook wel een beetje als mijn opdracht om er in de bestuurlijke gesprekken scherp op te blijven toezien dat zij dat ook echt doen. Ik werk daarbij aan instrumenten om ervoor te zorgen dat we een goed stuur houden.

De heer Futselaar (SP):

Ik heb een heel kleine feitelijke vraag. Ik heb ook gevraagd: wanneer kunnen we het voorstel verwachten voor een aanpassing van artikel 7.2, geloof ik, van de WHW? Wat is het proces, om het zo maar te zeggen? Ik hoef geen harde datum of zo, maar over welke termijn hebben we het ongeveer?

Minister Van Engelshoven:

U bedoelt dan de inwerkingtreding, hè? Wij streven ernaar om de wet op 1 maart 2020 in werking te laten treden. Dat betekent dat wij best een ambitieus wetgevingsprogramma hebben te gaan, maar de planning doet het welzijn van mijn mensen niet onder de maat zakken.

De heer Futselaar (SP):

Dan zeg ik namens de Kamer dat wij hechten aan een grondige en uitgebreide behandeling van een wetsvoorstel.

Minister Van Engelshoven:

Zeker. Uw collega's in de Eerste Kamer zullen dat ongetwijfeld ook doen. Daar hebben wij in het proces ook rekening mee gehouden, dus u kunt wel nagaan hoe hard er bij mij wordt gewerkt.

Ik hoop dat dit de vraag van de heer Van der Molen over het proces met de NVAO voldoende heeft beantwoord. Daar ben ik in het begin op ingegaan.

De heer Van der Molen vroeg ook nog naar de rol die de commissie macrodoelmatigheid heeft bij de naamgeving. De commissie macrodoelmatigheid kijkt inderdaad naar de voorgestelde naam van de opleiding en of die afwijkt van gebruikelijke namen voor vergelijkbare opleidingen in de sector. Het is natuurlijk wel van belang dat vergelijkbare opleidingen enigszins vergelijkbaar heten, zodat studenten weten: dezelfde beestjes krijgen dezelfde naam. Dat maakt uit voor hoe je kiest. Het komt dus regelmatig voor dat de commissie macrodoelmatigheid een instelling adviseert om te kiezen voor een Nederlandse naam als het gaat om een Nederlandstalige opleiding. Dat is natuurlijk wel logisch. Als je een Nederlandstalige opleiding hebt, moet je die geen Engelse naam geven, zeker niet als het om een opleiding gaat die zich echt richt op Nederlandse studenten en de Nederlandse arbeidsmarkt. De NVAO neemt dat advies van de commissie macrodoelmatigheid ook mee in de toets op de nieuwe opleiding. Overigens is een Nederlandse naam voor een opleiding wettelijk verplicht voor de registratie van de opleiding in het Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs. Daar is het ook: «een opleiding heeft een Nederlandse naam, tenzij». En die moet zij dus eigenlijk ook hebben om te worden ingeschreven.

De heer Van der Molen vroeg of de commissie macrodoelmatigheid bij de toets vooral keek naar de Nederlandse arbeidsmarkt. Een instelling die een aanvraag doet voor een nieuwe opleiding kan beargumenteren dat er ook een internationale arbeidsmarkt is en dat het daarom die opleiding moet zijn, maar voor een succesvolle aanvraag zal zij ook altijd duidelijk moeten maken dat er behoefte aan is op de Nederlandse arbeidsmarkt en dat die kan worden aangevuld met een behoefte op de internationale arbeidsmarkt. Enkel en alleen een internationalearbeidsmarktbehoefte is niet voldoende, er is altijd een toets aan de behoefte op de Nederlandse arbeidsmarkt.

Het is fijn dat de leden bij elkaar checken of zij blij zijn. Ik hoor straks wel of zij blij zijn met mijn antwoorden.

De heer Bisschop had nog een vraag over de inspectie en het beeld dat wij aan het «ophalen» zijn. Deze zomer zegt de inspectie een eerste beeld te hebben van de gedragscodes. Op dit moment is daar nog niet inhoudelijk naar gekeken, de analyse vindt na de zomer plaats. Dan zal de inspectie daar ook een thematische rapportage over uitbrengen. Onderdeel van die rapportage is het door u gevraagde overzicht van procedures en criteria die instellingen hanteren. Dat komt voor het einde van dit jaar naar u toe. Ik begrijp uit de vraag van de heer Bisschop dat hij iets minder gecharmeerd is van samenwerkende Europese universiteiten. Maar nogmaals, daar gaan we het debat over voeren bij het BNC-fiche. Zijn vraag was ook of dat niet leidt tot nieuwe verordeningen en regelingen. Vooralsnog heb ik niet het beeld dat dat het geval is. Het wordt vooral een stimulering van die samenwerking.

De heer Bisschop (SGP):

Om misverstanden te voorkomen: ik heb geen enkel bezwaar tegen samenwerking van Europese universiteiten. Dat kan de wetenschap alleen maar dienen en de slagkracht versterken. Waar ik bezwaar tegen heb, is dat er een mechanisme in zou sluipen dat, via het Europese Hof of het Hof van Justitie, er bevoegdheden bij de nationale staten weggehaald worden en via jurisprudentie van toepassing verklaard worden in Europa, een beetje supranationaal, of dat er regelingen, richtlijnen of verordeningen komen vanuit de EU. Daar leg ik de vinger op, met als vraag aan de Minister om hier alert op te zijn. Dat traject moet nog gelopen worden. De Minister kan er dan tijdig de vinger op leggen en zeggen: zo gaan we dit niet doen. Samenwerken prima, maar de bevoegdheden blijven berusten bij de lidstaten.

Minister Van Engelshoven:

Ik denk dat ik de heer Bisschop kan geruststellen. In de Onderwijsraad heb ik juist gepleit voor een proces van onderop. Ik zag weinig heil in een door de commissie bedachte samenwerkingsconstructie van universiteiten of nieuwe entiteiten. Eigenlijk is de gedachte: zorg er nu voor dat, bijvoorbeeld via stimulansen in Horizon Europe, universiteiten worden gestimuleerd om de samenwerking te zoeken op het gebied van onderwijs, maar ook op het gebied van onderzoek. Mijn gevoel is dat die gedachte breed Europees wordt gedragen. Ik denk dus dat uw vrees niet bewaarheid gaat worden.

De heer Van Meenen had een vraag over de bekostiging. Daarover heb ik het gehad. Dit is een van de punten waar ik bij de bekostigingsdiscussie kritisch naar ga kijken. Hij vroeg ook of er een nulmeting komt. Ik heb uitgelegd hoe het mechanisme gaat werken en wat mij betreft is dat een nulmeting. Ik bevestig nogmaals aan de heer Van Meenen dat de medezeggenschap echt instemmingsrecht moet krijgen op de taalkeuze. Ik ben ook voornemens om dat in de wet te verankeren. Hij vroeg ook naar de huisvesting. Ik heb daar, samen met de Minister van BZK, een brief over geschreven aan de gemeenten, om te zorgen dat partijen ook lokaal met elkaar in gesprek gaan om daar gezamenlijk een oplossing voor te vinden. In het bestuurlijk gesprek dat ik zal hebben met hogescholen en universiteiten zal ik erop wijzen dat, als zij kiezen voor het aantrekken van internationale studenten, zij het gesprek moeten voeren met gemeenten en dat zij een zekere verantwoordelijkheid hebben als het gaat om de huisvesting van deze mensen. Die verantwoordelijkheid heeft de instelling dus ook.

Dan de Holland Scholarships. In overleg met mijn collega van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking is besloten om jaarlijks 2,5 miljoen euro van het ODA-budget beschikbaar te stellen voor extra beurzen in de focusregio's Midden-Oosten, Noord-Afrika, Sahel en de Hoorn van Afrika. De plannen uit de beleidsnota voor deze Holland Scholarships worden op 28 juni met uw Kamer besproken, maar ik vermoed in een andere commissie. Er komt dus wel 2,5 miljoen voor beschikbaar.

Ik kom bij het stimuleren van de diploma-erkenning in de Europese Unie. Goed dat de heer Van Meenen daarnaar vroeg. Het is een belangrijk onderwerp. We zijn in de Benelux wel een beetje een voorbeeld van hoe dat kan, want in Benelux-verband hebben we de automatische diploma-erkenning. Ook daarvoor ligt er op dit moment een voorstel van de commissie. Binnenkort gaan we daarover het gesprek met u voeren bij het BNC-fiche. Het is een ingewikkeld traject waarbij ik twee dingen graag wil: ik wil de mobiliteit bevorderen en zorgen dat diploma's erkend worden, maar ik wil ook kunnen toezien op de kwaliteit van de diploma's en op een heel zorgvuldig proces. Overigens, als het gaat om diplomaerkenning bij uitwisseling, dan kijkt DUO daar relatief snel naar, binnen een paar weken.

Voorzitter, volgens mij heb ik nu de gestelde vragen beantwoord.

De heer Van Meenen (D66):

Nog even over de diploma-erkenning. Het gaat natuurlijk niet alleen over diploma's. Vaak wordt maar een deel van de studie in het buitenland gedaan en soms is er teleurstelling over het feit dat dat deel helemaal niet wordt erkend. Het gaat dus verder dan alleen diploma's; het gaat ook over een soort van certificering. Er zit ook nog een andere kant aan, namelijk dat studenten van tevoren eigenlijk heel weinig zicht hebben op het feit of het erkend gaat worden of niet. Kan daar ook aandacht voor zijn, ook in internationaal verband? Ik begrijp dat dat het nog ingewikkelder maakt, maar het is wel cruciaal voor de uitgaande studenten.

Minister Van Engelshoven:

Dat is eigenlijk het debat dat wij ook in het Bolognaproces met elkaar voeren. Hoe kun je die studiepuntenmobiliteit bevorderen en zorgen dat studenten aan de voorkant de zekerheid hebben dat het wordt meegeteld? Dat is overigens ook een heel belangrijk punt in de mobiliteit van mbo-studenten: dat zij van tevoren zekerheid hebben dat dat meetelt bij hun diploma en dat zij daar bijvoorbeeld ook een aparte vermelding van krijgen op hun getuigschrift. Dat heeft zeker mijn aandacht.

De voorzitter:

Daarmee zijn we gekomen aan het einde van de eerste termijn van de kant van de regering. Ik kijk naar de leden voor de tweede termijn. Twee, drie minuten? Het woord is aan de heer Özdil.

De heer Özdil (GroenLinks):

Dank, voorzitter. Dank aan de Minister voor de antwoorden en dank aan mijn collega's voor dit constructieve debat. We hebben allemaal met veel geduld gewacht op deze visiebrief. Mijn fractie is blij dat de Minister vertrekt vanuit de meerwaarde van internationalisering. Zoals ze terecht aangaf – ook andere collega's gaven dat aan – moeten we internationalisering niet zien als een bedreiging. We moeten het, juist in ons eigen belang, op een goede manier stimuleren.

Mijn fractie had ook een aantal zorgen over de uitwerking. De Minister heeft daar heldere antwoorden op gegeven, maar toch ben ik niet helemaal gerust op een aantal van de zorgen die mijn fractie heeft. Bijvoorbeeld: de uitgaande diplomamobiliteit voor een volledige bachelor of master. De Minister heeft het een en ander gezegd over programma's, zoals Erasmus, maar dat gaat om uitwisseling en niet om diplomamobiliteit. Dat is wat ons betreft dus niet genoeg. Maar ook als het gaat over de knelpunten die studenten ervaren bij DUO als ze voor een volledige opleiding naar het buitenland willen. Wij zien uit naar een onderbouwing van de onmogelijkheden. Constructief als GroenLinks is, ga ik ook goed kijken naar de mooie berekeningen die ik voorstelde, waarmee ik de Minister per omgaande geld bespaar. Daartoe wil ik graag een handreiking doen, in de volksmond ook bekend als een motie. Daarom vraag ik een VAO aan. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank, meneer Özdil. Het woord is aan mevrouw Tielen.

Mevrouw Tielen (VVD):

Dank, voorzitter. Dank ook aan de Minister. Het debat was misschien wat minder vurig, maar we hebben het wel over kwaliteit, talent en dat soort dingen gehad en dat is heel goed. Ik ben blij dat de Minister wat meer inzicht geeft, want volgens mij is er bijna Kamerbreed consensus over het feit dat de uitgaande studenten iets meer tegemoet gekomen moeten worden als het gaat om de lening voor collegegelden. Daar komen we vast nog over te spreken. Ik ben enorm blij met het taalaanbod dat instellingen gaan verzorgen. Ik geloof oprecht dat dat heel veel bijdraagt aan de kwaliteit van de internationalisering. Ik ben ook blij met de gedeelde mening van de Minister over het aanmelden van buitenlandse studenten en de oproep aan de instellingen. Misschien moet die oproep nog wel een beetje krachtiger. Ik denk nog even over wat we daarmee kunnen doen. Dank u wel.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Futselaar.

De heer Futselaar (SP):

Dank u wel, voorzitter. Laat ik beginnen met excuses aan het mbo, waar ik in de eerste termijn geen woord aan heb gewijd. Dat is niet helemaal terecht, maar het gaat in de praktijk nu eenmaal vooral over Engelstalig onderwijs in het hoger onderwijs. Maar ook voor het mbo is internationalisering belangrijk. Daar gebeuren mooie dingen en er kan nog veel meer. Dat wil ik wel eventjes gezegd hebben.

Aan het einde van het debat is mijn teleurstelling wel wat minder groot dan aan het begin. De Minister heeft een aantal stevige dingen gezegd, vooral qua bekostiging. Ik had zelf de indruk dat ik deze keer niet naar de bekostiging had gevraagd, maar de Minister ging er toch op in. Dat is mooi. De Minister heeft meerdere keren toegezegd dit mee te nemen in de bekostigingsbrief. Bij dit debat heeft zij nog net iets explicieter gezegd dat bekostiging zeker een issue is bij internationalisering dan dat zij dat in het verleden heeft gedaan. Ik zie dat als winst. De uiteindelijke beoordeling daarvan zien we in het najaar. Nog een klein puntje: het rondje dat de inspectie doet voor gedragscodes. Krijgen wij die inventarisatie? Het staat nergens expliciet, maar ik zou het wel prettig vinden om die te kunnen beoordelen. Als laatste punt: de huisvestingsproblematiek. Ik krijg het idee dat die komend najaar minder erg gaat zijn dan vorig jaar, want je ziet dat gemeenten en instellingen veel beter en eerder met elkaar overleggen. Ik heb wel de indruk – dat sluit een beetje aan bij de eerdere loketdiscussie – dat het idee van studenten erop wijzen dat ze 100 kilometer verderop ook een opleiding kunnen volgen, nog niet echt op gang komt. Het zou goed zijn om te pushen om daar een systeem voor te bouwen, niet alleen op het gebied van onderwijscapaciteit, maar ook andere capaciteiten, bijvoorbeeld huisvesting.

De voorzitter:

Dank, meneer Futselaar. Het woord is aan de heer Van der Molen.

De heer Van der Molen (CDA):

Voorzitter, dank. Ik blijf geen dank uitspreken aan de Minister voor de heldere woorden, maar nogmaals dank. Er komen nog wel een aantal heel belangrijke zaken aan. Wat hier nu als voornemen op papier staat, moeten we dan echt uitwerken, zoals de wetswijziging – waar wij met interesse naar zullen kijken, want die zal ook echt bepalend zijn – en het accreditatiekader, waarover de Minister heeft toegezegd dat na de zomer met ons te bespreken. Voor het CDA geldt dat de taalkeuze daar echt zwaar in moet meewegen, wil het enig effect hebben. En zeker ook de financiering van het hoger onderwijs, dus dat je internationaliseert omdat je het inhoudelijk wilt, en niet omdat je studenten wilt binnenhalen. En toetsen hoe idealistisch de keuzes tot nu toe zijn geweest.

Ik heb een paar vragen gesteld waar ik nog geen volledig antwoord op heb gekregen. Zo had ik nog gevraagd naar de inspectie die de aanwezigheid van de gedragscodes inspecteert. De Minister heeft het in haar brief over de consequenties. Ik heb daar volgens mij nog geen volledig antwoord op gekregen, of het moet in die paar minuten dat ik even moest vertrekken zijn geweest. Hetzelfde geldt voor de vraag over wat nu die scherpere regels zijn als zelfregulering niet helpt. Aan wat voor termijn zouden we dan moeten denken? Moeten we dan wachten op het eerste thematische rapport van de inspectie of wil de Minister daar meer tijd voor nemen?

En dan is er een VAO aangevraagd. Het hoeft geen moties te regenen, maar ik wil wel kijken naar de Engelstalige benamingen van opleidingen. Als je een Nederlandse opleiding Social work doet of een volstrekt Nederlandse opleiding Multimedia communication and design, dan hebben we misschien wat werk te doen. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank. De heer Bisschop.

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter, dank u wel. Ook ik wil graag beginnen met het danken van de Minister voor de beantwoording van de vragen. We zien uit naar de vervolgstappen, onder andere de bekostigingsbrief die is toegezegd, de rapportages, enzovoorts. Ik heb een punt aangesneden waar de Minister nog niet op ingegaan is. Hoe voorkomen we nu dat de kwaliteitsgelden die beschikbaar komen als gevolg van het omzetten van de studiebeurs naar een leenstelsel, niet geïnvesteerd worden in de kwaliteitsverhoging van het onderwijs, maar dat die vooral opgaan aan het onthalen en opleiden van tienduizenden buitenlandse studenten? Ik snap dat daar een andere financieringsstroom voor is, maar misschien kan de Minister dit aspect in de bekostigingsbrief meenemen. Dit hoeft niet op stel en sprong te worden beantwoord; daar kan rustig even naar gekeken worden. Ik overwoog een motie inzake de samenwerking van de universiteiten binnen de EU op te stellen. De Minister heeft daar een heel duidelijke uitspraak over gedaan. Misschien is het goed om buiten de vergadering om nog even contact te hebben of er een motie kan komen die het beleid van de Minister, zoals ze dat heeft verwoord, kan ondersteunen. In het VAO zou het dus alsnog tot een motie kunnen komen, maar dan vooral bedoeld om de Minister krachtig terzijde te staan. Dat is van de zijde van de SGP toch nooit weg!

Dank u wel.

De voorzitter:

Tot slot is het woord aan de heer Van Meenen.

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter. Voor het eerst in de zes jaar dat ik hier in de Kamer mag zitten, heb ik het gevoel dat we eindelijk een beetje weten wat we met internationalisering willen. Tot nu toe overkwam het ons, vonden we het mooi en waren er zorgen. Maar we hadden er geen grip op. Met de brief van de Minister en de visie denk ik dat we de goede balans hebben gevonden tussen aan de ene kant een overheidsopvatting over wat we ervan vinden, wat we ermee willen en hoe we er mee sturing aan kunnen geven waar dat gewenst is en aan de andere kant de benadrukking van de waarde van internationalisering en het heldere beeld van hoe we willen omgaan met punten van wellicht zorg en hoe we die kunnen voorkomen. Dat is één, en daar ben ik alleen maar heel blij mee.

Dan, tussen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren, zoals we allemaal weten. Dat geldt dan in het bijzonder als het gaat om de uitgaande mobiliteit en de mogelijkheden voor studenten. De Minister heeft ons daarover informatie toegezegd en die gaan we zien.

Ten slotte dank ik de Minister voor het feit dat zij nog eens benadrukt een diepgewortelde wens van D66 in te willigen: het instemmingsrecht voor studenten op de taalkeuze.

Tot zover, voorzitter. Ik heb geen vragen.

De voorzitter:

Dank. Ik kijk naar de Minister.

Minister Van Engelshoven:

Voorzitter, dank. Ik moet zeggen dat ikzelf in ieder geval blij ben dat ik in deze Kamer breed draagvlak proef voor een brief die ik heb neergelegd. Volgens mij kunnen we dan een pad op waar we echt en zorgvuldig een aantal dingen kunnen regelen.

De heer Özdil kwam nog even terug op de uitgaande diplomamobiliteit. Ik heb inmiddels gemerkt dat het ook goed gebruik in deze Kamer is dat er, ook al zeg je ruimhartig toe dat er dingen aankomen, toch een motie moet komen. Dat is uw voorrecht. Nog even over de uitgaande diplomamobiliteit. Ik geloof niet dat het u op een andere gedachte gaat brengen, maar laten we niet vergeten dat studiefinanciering al wel meegenomen kan worden. Dat is voor veel studenten belangrijk. Waar wij een beetje nadeel van hebben, maar waar wij tegelijk heel trots op moeten zijn als het gaat over uitgaande mobiliteit, is dat ons hoger onderwijs zo'n goede prijs-kwaliteitverhouding heeft dat studenten graag hier blijven en de internationale student graag hier komt. Dat laatste is ook iets om trots op te zijn.

Mevrouw Tielen en de heer Futselaar stipten beiden het punt aan over de samenwerking tussen universiteiten en de informatie-uitwisseling die beter kan als het erom gaat of internationale studenten daar terechtkomen waar het de meeste meerwaarde kan opleveren, zowel voor hen als voor de instellingen. U zegt dat de informatievoorziening en de samenwerking nog wel wat beter kunnen. Ik ben dat met u eens. Ik wil daarover graag nog eens in gesprek met de instellingen. Hoe kunnen we dat met elkaar bevorderen? Volgens mij kunnen veel knelpunten die zich voordoen bij een bepaalde instelling, opgelost worden als men het met z'n allen zou oppakken en de vraag zou stellen: wat doen we hier gezamenlijk mee? Wat ik al zei: maak ook echt werk van de «S» van VSNU!

Ik ben blij dat velen van u erkennen dat ook voor het mbo internationalisering grote meerwaarde heeft en dat we ook iedere mbo'er die internationale ervaring gunnen, of dit nu in het binnenland is of in het buitenland.

De heer Futselaar vroeg naar de gedragscodes en ook de heer Van der Molen had daar een vraag over. Ja, u krijgt dat rapport van de inspectie als het is afgerond en er een beeld van is. De heer Van der Molen vroeg wat er gebeurt als de inspectie aanleiding geeft tot handhaving. In dat geval is de normale escalatieladder van de inspectie van toepassing. Eerst wordt de instelling erop aangesproken: het is bij u niet op orde en u moet dat verbeteren. Ten slotte kan het escaleren tot boetes en verder, maar ik ga ervan uit dat het in dit geval niet zover zal komen.

De heer Van der Molen (CDA):

Ik was bekend met wat zo prachtig «de escalatieladder» heet; dan heeft het een naam. Mijn vraag was met name gericht op het feit dat de Minister zegt dat we eerst in vertrouwen de instellingen op een aantal zaken zelf laten reguleren. Als dat uitblijft, trek ik consequenties, zei ze. Als het uitblijft, moet iemand ernaar kijken. Ik heb daarom de vraag gesteld of dat de inspectie is, die vervolgens een rapport oplevert waar de Minister naar gaat kijken.

Minister Van Engelshoven:

We zetten nu in feite op twee sporen in. Over een aantal dingen in de brief zeg ik: ik neem zelf verantwoordelijkheid, want ik voel mij verantwoordelijk voor het stelsel. Via de wet en de NVAO zetten we een aantal mechanismen in werking. En over een aantal dingen liggen er toezeggingen van de instellingen, bijvoorbeeld als het gaat over het taalniveau van de docenten. Men heeft gezegd: wij vinden dat dat C1 moet zijn. Mocht dat niet goed geregeld worden, dan hebben de inspectie en de NVAO daarin een rol. Als de universiteiten en hogescholen zeggen dat ze het zelf oppakken en ze blijven daarin achter, dan vraagt die situatie om sturing door de Minister. Ik houd erg van het geven van ruimte en vertrouwen, dat weet u, maar dat moet dan ook waargemaakt worden. Volgens mij hebben we nu een evenwichtig pakket gevonden met wie waarvoor verantwoordelijk wordt. Nogmaals, we spreken daar twee keer per jaar bestuurlijk over.

Dan het punt van de Engelstalige opleiding. Ik ben het met u eens dat bij een Nederlandse opleiding, grotendeels gericht op de Nederlandse arbeidsmarkt, het beestje gewoon in het Nederlands bij de naam moet worden genoemd. Volgens mij is het goed geregeld, maar het is best goed om daar nog eens naar te kijken.

De heer Bisschop stelde een vraag over de samenwerkende universiteiten. Er komen voorstellen van de Europese Commissie en dan komt er een BNC-fiche met het Nederlandse standpunt naar u toe. U kunt daar dan op dat moment iets van vinden.

De heer Bisschop had nog een vraag: hoe voorkomen we dat de studievoorschotten minder verdampen? We hebben gisteren een heel debat gehad over de kwaliteitsafspraken en hoe we zorgvuldig hebben geregeld dat er hekken om dat geld staan. Ik heb er alle vertrouwen in dat we dat zo hebben geregeld, ook via de medezeggenschap en via toezicht erop, dat het geld daar wordt besteed waar het ten goede komt aan de kwaliteit van het onderwijs voor de studenten zoals we het hun hebben beloofd.

Voorzitter, dan was dat mijn tweede termijn.

De voorzitter:

Dank. Ik kijk voor de zekerheid nog even naar de leden. Zijn er nog vragen onbeantwoord? Hartekreten of andere zaken?

We zijn hiermee aan het einde gekomen van de tweede termijn van de kant van de regering. Ik zal nog even de toezeggingen die de Minister heeft gedaan, met u doornemen om te kijken of het zowel klopt voor de Minister als voor de leden. Allereerst is er een VAO aangekondigd met het lid Özdil als eerste spreker, want een dag geen motie is een dag niet geleefd, zeg ik tegen de heer Özdil. Voorts is er een aantal toezeggingen gedaan.

  • De Kamer ontvangt na de zomer een aanpassing van het accreditatiekader, waarin onder andere de beargumentering van de taalkeuze van bestaande en nieuwe opleidingen wordt opgenomen.

  • Voor de OCW-begrotingsbehandeling ontvangt de Kamer een brief inzake de uitvoeringskosten en een mogelijke invoeringstermijn van een uitkering van het studiekrediet in één keer in plaats van in termijnen, voor studenten die gaan studeren in het buitenland.

Minister Van Engelshoven:

Die laatste is de uitvoering van de motie-Özdil.

De voorzitter:

Kijk, dat is de uitvoering van de motie-Özdil die wij nog gaan zien.

Voor het einde van 2019 ...

Minister Van Engelshoven:

Dat moet het einde van 2018 zijn.

De voorzitter:

Ja, precies, dat dacht ik, 2018.

  • Voor het einde van 2018 ontvangt de Kamer de inspectierapportage met beeld van gedragscodes van instellingen inzake opleidingstaal.

Zijn we nu nog dingen vergeten?

Minister Van Engelshoven:

Ja, de toezegging dat ik een wetswijziging bij de Kamer ga indienen en dat we ernaar streven om die wet per 1 maart 2020 in werking te laten treden.

De voorzitter:

Daar kijken we reikhalzend naar uit. Hartelijk dank voor uw komst naar de Kamer.

Sluiting 15.23 uur.