De ingreep bij Nexperia en berichtgeving Bloomberg |
|
Vincent Verouden (NSC), Ilse Saris (CDA), Bram Kouwenhoven (NSC) |
|
Vincent Karremans (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Dutch ready to drop control of Nexperia if chip supply resumes»?1
Ja.
Kunt u aangeven welke onderdelen van dit bericht correct zijn en welke niet?
Ik verwijs hiervoor naar de reeds openbaar gemaakte toelichtingen in de brieven aan uw Kamer van 14 oktober en 19 november jl. , alsook het debat van 4 december jl.
Deelt u de mening dat u op grond van artikel 68 van de Grondwet de Kamer onmiddellijk, volledig en uit eigen beweging dient te informeren over relevante ontwikkelingen?
Graag verwijs ik naar de brieven die eerder aan uw Kamer zijn gestuurd op 14 oktober en 19 november jl. Daarin geeft het kabinet onder andere aan dat het kabinet het van belang acht de Kamer zo goed mogelijk op de hoogte te houden. Vanwege de vertrouwelijkheid kan uw Kamer niet over alle details in het openbaar geïnformeerd worden. Daarom heeft op 27 november jl. een vertrouwelijke technische briefing plaatsgevonden.
Deelt u de mening dat een conflict waardoor wereldwijd fabrieken stil kwamen te liggen relevant is en dat u de Kamer daarover uit eigener beweging en prompt had moeten informeren?
Zie antwoord vraag 3.
Wilt u de Kamer per ommegaande informeren over wat er de afgelopen weken in het Nexperia-dossier is gebeurd, over mogelijke onderhandelingen met China en over eventuele juridische stappen die zijn ondernomen?
Wij hebben de kamer geïnformeerd middels de brieven van 14 oktober, 19 november jl., de tijdslijn van 2 december jl.2 en het Kamerdebat van 4 december jl. Over relevante toekomstige ontwikkelingen zullen wij uw kamer informeren, indien noodzakelijk vertrouwelijk.
Welke juridische adviezen heeft u ontvangen vóór het besluit om bij Nexperia in te grijpen?
Vanzelfsprekend zijn er verschillende mogelijkheden onderzocht en gewogen op onder andere geschiktheid, inzetbaarheid en effectiviteit. Het doel was een geschikte maatregel te kunnen nemen die de risico's verbonden aan het optreden van de CEO voor de beschikbaarheid in Nederland en Europa van de productie- en R&D faciliteiten, de know-how en de intellectuele eigendomsrechten van de onderneming (de productiemiddelen) konden mitigeren op een manier die bedrijfsprocessen zo min mogelijk zou verstoren. Van de onderzochte maatregelen is de inzet van de Wet beschikbaarheid goederen de enige geschikte en proportionele maatregel.
Kunt u deze adviezen allemaal openbaar maken, evenals de beslisnota over het besluit over de Wet beschikbaarheid goederen?
Vanwege het geclassificeerde karakter van dit dossier kan het kabinet deze adviezen niet openbaar maken. Dit vanwege het feit dat het hier vertrouwelijke bedrijfsinformatie betreft en openbaarmaking onwenselijk is.
Bent u van tevoren gewezen op de juridische risico’s voor de Staat? Zo ja, op welke wijze, en hoe schat u deze risico’s zelf in?
Het besluit is genomen op basis van een integrale afweging waarbij ook de mogelijke economische en juridische risico’s in ogenschouw zijn genomen. Bij deze afweging is ook meegenomen dat niet ingrijpen zou kunnen leiden tot weglekken van cruciale technologische kennis en verlies van essentiële productie- en onderzoekscapaciteit voor Europa. Dit was een weloverwogen en onderbouwd besluit waarbij voorafgaand uiteraard verschillende mogelijke scenario’s zijn doorgenomen evenals de kans dat deze zich voor zouden doen.
Op welk moment en op welke wijze heeft u de Minister-President geïnformeerd over dit besluit?
Graag verwijs ik naar de gepubliceerde tijdslijn van 2 december jl. en de brieven die eerder aan uw Kamer zijn gestuurd op 14 oktober en 19 november jl. Daarin staat vermeld dat er voorafgaande aan het bevel contact is geweest met de Minister-President, de vicepremiers, de Minister van Buitenlandse Zaken, de Minister van Defensie en de Staatssecretaris van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp.
Op welk moment en op welke wijze heeft u het kabinet geïnformeerd over dit besluit?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u aangeven op basis van welke noodsituatie de Wet beschikbaarheid goederen in dit geval is ingeroepen, aangezien artikel 2 van deze wet luidt: «Ieder van Onze Ministers is, indien dit naar zijn oordeel noodzakelijk is ter verzekering van het beschikbaar blijven van goederen ter voorbereiding op noodsituaties, bevoegd aan de rechthebbende bij algemeen of bijzonder bevel te gelasten«?
De Wet beschikbaarheid goederen voorziet in de mogelijkheid om ter verzekering van het beschikbaar blijven van goederen ter voorbereiding op een noodsituatie een bevel uit vaardigen. Een ernstige bedreiging van de Nederlandse economische veiligheid kan in voorkomend geval als noodsituatie worden aangemerkt. De wet schrijft niet voor dat er al uitzicht moet zijn op een concrete en specifiek geïdentificeerde noodsituatie, wel dat deze voorstelbaar is.
In het specifieke geval van Nexperia is er sprake van:
Op welk moment en op welke wijze is dit besluit besproken met leden van het campagneteam van de VVD?
Dit besluit is niet besproken met leden van het campagneteam van de VVD.
Kunt u alle documenten (onder documenten vallen ook app-verkeer, gespreksverslagen en persoonlijke aantekeningen) die betrekking hebben op de ingreep bij Nexperia – inclusief voorbereidingen, juridische adviezen en interne communicatie binnen de overheid – openbaar maken onder artikel 68 van de Grondwet?
Veel informatie is al gedeeld met uw Kamer via diverse brieven en het debat van 4 december jl. Mede vanwege de bedrijfsgegevens en het vertrouwelijke karakter van dit dossier is het niet mogelijk alle communicatie rondom dit dossier openbaar te maken.
Kunt u een chronologisch feitenrelaas overleggen van de besluitvorming die heeft geleid tot de toepassing van de Wet beschikbaarheid goederen bij Nexperia, inclusief data van interne adviezen, overleggen en besluiten?
Op 2 december jl. is een tijdlijn gedeeld met uw Kamer. Hierin is opgenomen welke informatie beschikbaar was op het moment dat bepaalde keuzes werden gemaakt, wie daarbij betrokken was en hoe er is afgestemd met buitenlandse partners.
Welke juridische adviezen (intern of extern) zijn ingewonnen voorafgaand aan het besluit van 30 september 2025, en welke scenario’s zijn daarin overwogen?
Meerdere maatregelen zijn onderzocht om de leveringszekerheid van Nexperia veilig te stellen waar het kabinet heeft gekeken naar een geschikt alternatief. Hierbij werd al gauw duidelijk dat de inzet van de Wbg de enige maatregel was die daadwerkelijk de leveringszekerheid voor Nederland en Europa direct kon veiligstellen door de productiemiddelen van het bedrijf te beschermen. Het kabinet wil de Wbg alleen inzetten wanneer andere instrumenten onvoldoende zijn om de Nederlandse en Europese belangen – waaronder de leveringszekerheid van cruciale chips – te beschermen.
Op welk moment is de uitspraak van de Ondernemingskamer (betreffende de schorsing van CEO Zhang) bekendgemaakt aan het ministerie, en welke rol speelde die uitspraak in de timing van het ministerieel besluit?
De datum van de eerste uitspraak van de Ondernemingskamer waarbij de CEO werd geschorst, was op 1 oktober 2025. Dat is na de datum van het bevel dat op 30 september is vastgesteld en aan de onderneming is verstrekt. Vervolgens is bij de uitspraken van 7 en 8 oktober de schorsing van de CEO gehandhaafd. Op dezelfde dag dat de Ondernemingskamer de uitspraken deed, is het ministerie zoals gebruikelijk via het kantoor van de landsadvocaat over de uitspraken geïnformeerd.
Kan de Minister een overzicht geven van de betrokken departementen (zoals Buitenlandse Zaken, Binnenlandse Zaken, Financiën en Justitie en Veiligheid) en aangeven welk departement welke bijdrage heeft geleverd aan de risico-analyse of beslisnota’s?
Graag verwijs ik uw Kamer naar de gepubliceerde tijdslijn van 2 december jl. en de brieven die eerder aan uw Kamer heb gestuurd op 14 oktober en 19 november jl. Daarin staat vermeld dat er voorafgaande aan het bevel contact is geweest met de Minister-President, de vicepremiers, de Minister van Buitenlandse Zaken, de Minister van Defensie en de Staatssecretaris van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp.
Heeft de ministerraad als geheel hierover beraadslaagd of ingestemd, en zo ja: op welke datum?
Deze vraag kan ik niet beantwoorden omdat er een geheimhoudingsplicht bestaat ten aanzien van hetgeen in de minsterraad besproken wordt of geschiedt. Dit is conform artikel 26 van het Reglement van orde voor de minsterraad. Wel kan ik aangeven dat dit dossier regelmatig aan de orde is geweest in het kabinet.
Kunt u toelichten waarom er, gezien het demissionaire karakter van het kabinet en het feit dat het besluit midden in de verkiezingscampagne viel, niet voor is gekozen om de fractievoorzitters van de belangrijkste partijen hierbij te betrekken?
Vanwege de gevoeligheid van de casus is er aanvankelijk voor gekozen om de kring van betrokkenen zo klein mogelijk te houden. Er was sprake van acute dreigingen en hoe breder de cirkel van geïnformeerden, hoe groter de kans dat de risico’s zich daadwerkelijk zouden manifesteren. Zodra de ontwikkelingen dat toelieten is uw Kamer geïnformeerd.
Zoals ik ook in het debat van 4 december jl. heb aangegeven, is het gebruikelijk dat over dit soort bedrijfscasussen niet wordt gecommuniceerd. Ik heb met zeer veel bedrijfscasussen te maken. Deze blijven allemaal vertrouwelijk, in het belang van het bedrijf zelf en in het belang van de Nederlandse economie. Dat was ook bij deze casus de intentie.
Acht u de informatievoorziening aan de Kamer en aan de fracties in de Kamer in dat stadium volledig en tijdig?
Graag verwijs ik naar de brieven die eerder aan uw Kamer heb gestuurd op 14 oktober en 19 november jl. Daarin geeft het Kabinet onder andere aan dat het kabinet het van belang acht de Kamer zo goed mogelijk geïnformeerd te houden. Vanwege de vertrouwelijkheid kan uw Kamer niet over alle details in het openbaar geïnformeerd worden; daarom heeft op 27 november jl. een vertrouwelijke technische briefing plaatsgevonden.
Kunt u alle relevante interne memo’s, notities en e-mailwisselingen tussen het Ministerie van Economische Zaken, de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en het Ministerie van Algemene Zaken openbaar maken waarin de besluitvorming over Nexperia wordt besproken (al dan niet vertrouwelijk)?
Veel informatie is al gedeeld met uw Kamer via diverse brieven en het debat van 4 december jl. Mede vanwege de bedrijfsgegevens en het vertrouwelijke karakter van dit dossier is het niet mogelijk alle communicatie rondom dit dossier openbaar te maken.
Wanneer zijn de Europese Commissie, Duitsland en Frankrijk formeel van het besluit op de hoogte gebracht door de Nederlandse regering?
Vanwege de gevoeligheid van de casus is er aanvankelijk voor gekozen om de kring van betrokkenen zo klein mogelijk te houden. Dit is de gebruikelijke handelwijze in dit soort gevallen. Er was namelijk sprake van acute dreigingen en hoe breder de cirkel van geïnformeerden, hoe groter de kans dat de risico’s zich daadwerkelijk zouden manifesteren.
Er is zeer vroegtijdig contact geweest met Duitsland en het VK, omdat zich daar belangrijke productielocaties van Nexperia bevinden. Contact met deze landen zag daardoor o.a. op het realiseren van adequaat toezicht in deze landen op naleving van mijn bevel. De Europese Commissie is spoedig daarna geïnformeerd. Het was aanvankelijk niet de bedoeling de kwestie veel breder te trekken, of om nadrukkelijk de publiciteit te zoeken.
Een volledig overzicht van de tijdslijn, inclusief wie op welk moment is geïnformeerd, heb ik op 2 december jl. met uw Kamer gedeeld.
Op welke momenten en via welke kanalen is voorafgaand aan het besluit overleg gevoerd met Europese partners, met name de Europese Commissie, Duitsland en Frankrijk?
Zie antwoord vraag 22.
Klopt het beeld dat Europese partners door de late informatievoorziening zijn overvallen door het besluit?
Zie antwoord vraag 22.
Wanneer en met welke vertegenwoordigers van de Chinese regering of het Chinese bedrijfsleven heeft u sinds het besluit over Nexperia ontmoetingen gehad?
Zie antwoord vraag 22.
Heeft de Europese Commissie, in het bijzonder commissaris Šefčovič (Handel en Economische Veiligheid, Interinstitutionele Betrekkingen en Transparantie), namens Nederland gesprekken gevoerd met China, en was Nederland bij die gesprekken aanwezig?
Er is intensief contact met de Europese Commissie, ook over de gesprekken die Nederland en de Europese Commissie voeren met de Chinese autoriteiten. Op de inhoud en precieze deelnemers aan deze gesprekken kan vanwege de vertrouwelijkheid niet ingegaan worden.
Kunt u aangeven welke analyse van de economische gevolgen is uitgevoerd voorafgaand aan het besluit om bij Nexperia in te grijpen, met name ten aanzien van de leveringszekerheid in de Europese halfgeleiderketen?
Als ik niet had ingegrepen was de laatste capaciteit, kennis en kunde die er in Europa is voor dit type chips geheel verdwenen. Een deel van deze capaciteit en know-how (in het bijzonder de «»front end»») is nu in Europa aanwezig. Deze wederzijdse afhankelijkheid («front end» in Europa en «back end» in Azië) is niet bezwaarlijk voor de voorzienings- en leveringszekerheid. Als deze wederzijdse afhankelijkheid omslaat in volledige Europese afhankelijkheid, neemt het risico voor de voorzienings- en leveringszekerheid van dit type chips sterk toe. Dat wil ik voorkomen.
Op welk moment zijn de klanten en zakelijke partners van Nexperia (zoals autofabrikanten, elektronicabedrijven en chipproducenten) geïnformeerd over de schorsing van de CEO en de overheidsmaatregel, en door wie – het bedrijf zelf of de overheid?
Communicatie met de klanten van Nexperia werd en wordt gedaan door Nexperia zelf.
Is er bij het besluit geanticipeerd op mogelijke verstoringen in de aanvoer of productiecapaciteit van Nexperia, met name vanuit de fabrieken in China, en welke mitigerende maatregelen zijn voorbereid of besproken met Europese partners?
Meerdere maatregelen zijn onderzocht om de leveringszekerheid van Nexperia veilig te stellen waar ik heb gekeken naar een geschikt alternatief voor de Wbg. Hierbij is ook nagedacht over de mogelijke gevolgen de kans dat deze zich mogelijk zouden materialiseren. Mede vanwege bedrijfsgegevens is het niet mogelijk hier verder over uit te weiden.
Bent u bekend met signalen dat Nexperia China klanten van Nexperia Nederland of haar Europese dochterondernemingen onder druk zet om contracten te heronderhandelen of rechtstreeks met het Chinese moederbedrijf zaken te doen?
Zie antwoord vraag 29.
Hoe beoordeelt u het risico dat betalingen of nieuwe contracten voortaan in Chinese renminbi (RMB) of onder Chinese rechtsmacht worden afgewikkeld, en welke gevolgen heeft dit voor leveringszekerheid en toezicht in Nederland en in de Europese Unie?
Zie antwoord vraag 29.
Houdt u, gezien de bilaterale escalatie van het conflict, rekening met de mogelijkheid dat Nexperia zijn Nederlandse activiteiten (deels of geheel) afbouwt of verplaatst, en wat zou daarvan de economische en technologische impact zijn voor Nederland en Europa?
Zie antwoord vraag 29.
Houdt u rekening met mogelijke bilaterale economische tegenmaatregelen van China, bijvoorbeeld tegen Nederlandse bedrijven of investeringen in China, die de handelsrelatie verder onder druk kunnen zetten?
Het is niet in het Nederlandse belang om publiekelijk te speculeren over tegenmaatregelen van welke aard dan ook.
Wat heeft u gedaan gekregen van de Chinese autoriteiten om te voorkomen dat de risico’s die u initieel zag (en op basis waarvan u heeft ingegrepen) zich niet alsnog zullen voordoen in de toekomst?
Met de Chinese autoriteiten vinden constructieve gesprekken plaats om tot een oplossing te komen voor de verstoring van de waardeketen; dit is in het belang van de industrie in China, Europa, de VS en elders. Over de inhoud van deze gesprekken kan ik vanwege de vertrouwelijkheid geen uitspraken doen.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen twee weken beantwoorden?
Vanwege de hoeveelheid en complexiteit van vragen, waarbij afstemming nodig was met meerdere stakeholders was het helaas niet mogelijk de vragen binnen twee weken te beantwoorden.
Nationale toepassing staatssteunregels bij scale-ups (OIM problematiek) |
|
Vincent Verouden (NSC) |
|
Vincent Karremans (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Regeldrukreductie in perspectief: wat is nou echt belangrijk?»?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Deelt u de mening dat de toekenning van subsidies aan jonge bedrijven (bv. innovatie- en projectsteun aan scale-ups) vaak aanloopt tegen een specifiek «Nederlands» probleem bij de toepassing van EU-staatssteunregels, in die zin dat de Nederlandse regelgeving en toepassingspraktijk er andere, meer stringente, maatstaven op na lijkt te houden bij de beoordeling of een bedrijf al dan niet in financiële moeilijkheden verkeert («OIM problematiek»), waardoor veel van deze bedrijven (naar schatting wel 25%) steun mislopen?
Ik zie dat jonge (innovatieve) bedrijven aanlopen tegen de definitie van «onderneming in moeilijkheden» (OIM), zoals opgenomen in de Europese staatsteunkaders. Dit is een probleem en aanpassing van de EU-staatssteunregels acht ik zeer noodzakelijk. Aanpassing van de Nederlandse regels biedt helaas geen oplossing.
Dat komt omdat bij het toekennen van staatssteun elke lidstaat zich namelijk moet houden aan de Europese regels en de uitleg daarvan door Europese en nationale rechters. De Nederlandse regelgeving en praktijk hanteert geen strengere of afwijkende maatstaven.
Om te bepalen of een onderneming een OIM is, wordt gekeken naar de verhouding tussen het geplaatste aandelenkapitaal en het eigen vermogen van een onderneming. Het begrip «eigen vermogen» moet volgens het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) in de gehele EU op autonome en uniforme wijze worden uitgelegd.2 Totdat de definitie op Europees niveau is aangepast, dient NL zich te houden aan deze uitspraak van het CBb. Werken met een ruimere interpretatie biedt dus geen oplossing voor ondernemers. Dit kan zelfs tot gevolg hebben dat de subsidie – met rente – moet worden teruggevorderd omdat de subsidie dan kwalificeert als onrechtmatige staatssteun.
Mijn voorgangers en ik dringen dan ook al geruime tijd bij de Europese Commissie (EC) aan op verandering van deze definitie – en met mij verschillende andere lidstaten. Mede door onze inzet is het probleem erkend door de EC en opgenomen in de recent gepubliceerde start- en scale-up strategie van de EC. De aankondiging van de EC om de Richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun, met daarin de OIM-definitie, eind 2026 te herzien is ook unaniem verwelkomd door de lidstaten. Hetzelfde geldt voor de aankondigde herziening van de Algemene groepsvrijstellingsverordening waarin deze definitie ook is opgenomen.
Acht u het gewenst dat Nederland er andere, meer stringente, maatstaven op na lijkt te houden bij de beoordeling of een bedrijf al dan niet in financiële moeilijkheden verkeert?
Ik acht het niet wenselijk om meer stringente maatstaven te hanteren bij de beoordeling of een onderneming in financiële moeilijkheden verkeert. De huidige definitie van OIM sluit juist bepaalde jonge (innovatieve) bedrijven uit van toegang tot het verkrijgen van steun. De huidige Europese definitie is dus te ruim. Nederland wil een aanpassing van deze definitie zodat deze innovatieve ondernemingen steun kunnen ontvangen. Het is uiteraard niet wenselijk om strengere maatstaven in Nederland te hanteren dan in andere EU lidstaten. Ik vind het wel belangrijk om te handelen in overeenstemming met de Europese staatssteunregels. De aanpassing van deze definitie is daarom nodig op Europees niveau, ook gelet op de uitspraak van het CBb. Mij is geen informatie bekend waaruit blijkt dat Nederland op dit moment een meer stringente maatstaf hanteert dan andere lidstaten. Dit komt ook niet terug uit contact met andere lidstaten.
Bent u bereid om op korte termijn – en vooruitlopend op de huidige consultatieronde op Europees niveau – alvast de nationale obstakels uit de weg te ruimen die de toekenning van projectsubsidies aan jonge bedrijven (bv. innovatiesteun aan scale-ups) verhinderen?
Ik kijk al enige tijd naar wat, binnen de geldende juridische kaders, mogelijk is om de problematiek rondom de definitie «OIM» zo veel mogelijk te verminderen.
Ondernemingen kunnen ter ondersteuning in gesprek gaan met de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), wanneer zij de uitvoerder is van de betreffende subsidieregeling. Samen kunnen zij de benodigde acties uitzoeken voor het oplossen van de juridische OIM-kwalificatie. Zo wordt er, bij de indiening van een subsidieaanvraag waaruit blijkt dat een bedrijf als OIM kwalificeert, proactief met bedrijven gekeken of de balanspositie voorafgaand aan de subsidieverlening verbeterd kan worden. Dit heeft meerdere malen een positief effect gehad.
Deelt u de mening dat een nieuwe beleidsinstructie (bv. in de vorm van een spoed-AMvB) over het kwalificeren van achtergestelde leningen als eigen vermogen hiertoe een nuttige of zelfs noodzakelijke stap zou zijn?
Nee, in de hierboven genoemde uitspraak van het CBb komt naar voren dat leningen zoals in die zaak aan de orde, niet vallen onder de Europese definitie van «eigen vermogen». De uitspraak draait om achtergestelde aandeelhoudersleningen binnen de groep van ondernemingen. Een nieuwe beleidsinstructie, of AMvB, biedt geen oplossing omdat deze ook in lijn moet zijn met het Europees recht, en dus rekening moet houden met de uitspraak van het CBb.
Deelt u de mening dat scale-ups wel vaker te maken hebben met een boekhoudkundig negatief vermogen (bijv. als gevolg van de gekozen ontwikkelingsstrategie met hoge initiële investeringskosten), maar dat zij bij opeenvolgende financieringsrondes toch nieuw kapitaal weten op te halen omwille van de al bij al gunstige groeivooruitzichten?
Ik deel deze mening. Dit is ook één van de argumenten die ik enige tijd geleden met de EC heb gedeeld om hen ervan te overtuigen over te gaan tot herziening van de definitie.
In welke mate zouden EU staatssteunregels meer rekening moeten houden met dit inzicht en bijvoorbeeld een scale-up als «niet in moeilijkheden» moeten beschouwen indien het bedrijf in kwestie er blijk van geeft dat het parallel aan het ontvangen van de subsidiemaatregel ook in significante mate nieuw privékapitaal weet op te halen?
De OIM-definitie uit de Europese staatssteunregels moet in grote mate rekening houden met deze inzichten. Deze maken ook deel uit van de input die ik heb gegeven op de recente consultatie van de EC over de OIM-definitie. In de consultatie pleit ik voor het aanpassen van de definitie aan de hand van de volgende drie voorstellen:
Wilt u de Kamer per ommegaande informeren over wat de inbreng van uw ministerie zal zijn bij de huidige consultatieronde op het niveau van de EU-staatssteunregels?
Ja, op 14 november heb ik de Nederlandse reactie op de OIM-consultatie naar de EC gestuurd. Deze reactie stuur ik ook als bijlage bij deze beantwoording mee. Hiermee geef ik tegelijkertijd uitvoering aan de motie-Thijssen over het aanpassen van de definitie «onderneming in moeilijkheden»3. Eerder dit jaar heb ik informatie met u gedeeld over mijn inzet voor dit onderwerp in de eerste en derde EU-kwartaalrapportage van 20254.
Kunt u elk van deze vragen binnen drie weken beantwoorden?
Nee, helaas is het niet gelukt deze antwoorden binnen de gevraagde termijn te beantwoorden.
De berichtgeving van de ACM dat boodschappen in Nederlandse supermarkten duurder zijn dan in omringende landen. |
|
Vincent Verouden (NSC) |
|
Eelco Heinen (minister financiën, minister economische zaken) (VVD), Vincent Karremans (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichtgeving dat de ACM een onderzoek is gestart naar de prijzen van levensmiddelen en andere producten in Nederlandse supermarkten, omdat er signalen zijn dat deze hoger liggen dan in omringende landen?1
Ja.
Deelt u de analyse dat disfunctionele markten, gebrek aan transparantie en onvoldoende concurrentie structureel leiden tot hogere prijzen en daarmee de koopkracht en bestaanszekerheid van huishoudens aantasten?
Ik herken de signalen dat concurrentie op sommige markten hapert en dat sommige markten onvoldoende functioneren. Deze signalen vind ik zorgwekkend. Goede werkende markten leiden over het algemeen tot lagere prijzen en een breder en kwalitatief beter aanbod van producten en diensten voor consumenten. Goed werkende markten zijn dus ook van belang voor de koopkracht en bestaanszekerheid van huishoudens. Het is echter onwaarschijnlijk dat de inflatieschok van de laatste jaren te verklaren is door een plotselinge en drastische verslechtering van de marktwerking. Het is aannemelijk dat andere factoren hierin bepalender waren, zoals belasting- en accijnsverhogingen, de historisch krappe arbeidsmarkt, het monetair beleid van de ECB dat op de gehele (en minder overspannen) eurozone is toegespitst, en de energiemix.
Klopt het dat de ACM in het kader van het prijsonderzoek ook nagaat of leveranciers van A-merken hogere inkoopprijzen vragen aan Nederlandse supermarkten dan aan supermarkten in andere landen?
De ACM voert als onafhankelijke toezichthouder het onderzoek zelfstandig uit. Ik heb daar geen invloed op. Het onderzoek van de ACM bevindt zich nog in de voorbereidende fase waarin de concrete onderzoeksvragen worden geformuleerd.
De signalen over territoriale leveringsbeperkingen heb ik inderdaad ook ontvangen. Ik zet mij er daarom voor in om hier op Europese schaal een verbod op in te stellen. Mede dankzij Nederlandse inzet heeft de Europese Commissie instrumenten aangekondigd om territoriale leveringsbeperkingen aan te pakken in haar interne markstrategie van mei 2025.2
Kunt u bevestigen dat er signalen zijn dat supermarkten door zogenoemde «territoriale leveringsbeperkingen» worden verhinderd om in goedkopere buitenlandse markten in te kopen, waardoor Nederlandse consumenten structureel hogere prijzen betalen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u het risico dat zulke beperkingen of prijsafspraken leiden tot misbruik van marktmacht en een gebrek aan effectieve concurrentie in de levensmiddelenmarkt?
In enkele gevallen is dit aantoonbaar voorgevallen. Hiervoor heeft de Europese Commissie een boete opgelegd in de Mondelēz-zaak.3 Er zijn daarnaast ook signalen dat territoriale leveringsbeperkingen worden ingesteld, maar dat niet wordt voldaan aan alle juridische eisen die tot een overtreding en beboeting op basis van misbruik van een economische machtspositie kunnen leiden. Het mededingingsrecht kan territoriale leveringsbeperkingen zeker niet alle gevallen aanpakken. Daarom pleit ik er in Brussel voor om dit gat in de wetgeving te dichten.
Zal het onderzoek ook de vraag beantwoorden in welke mate bedrijfstakconsolidatie in de afgelopen jaren (door fusies en overnames) tot hogere prijzen heeft geleid, op het niveau van de producenten dan wel op het niveau van de supermarkten?
Zoals in het nieuwsbericht van de ACM is aangegeven, zal marktmacht in zijn algemeenheid als mogelijke oorzaak voor hogere prijzen worden onderzocht. Aangezien de ACM zelf bepaalt waar haar onderzoek zich op richt, kan ik niet aangeven of zij specifiek in dit onderzoek kijkt naar het effect van bedrijfstakconsolidatie op prijzen in de supermarkten.
Bent u bekend met initiatieven in omliggende landen zoals Duitsland en het Verenigd Koninkrijk waar op regelmatige basis marktmonitoring plaatsvindt en mededingingsautoriteiten ook daadwerkelijk de bevoegdheid hebben om in te grijpen (zoals de New Competition Tool in de EU-discussie)? Acht u een vergelijkbare systematiek in Nederland wenselijk?
Ja, ik ken deze initiatieven. Ik verken nu of en hoe een New Competition Tool in Nederland kan worden vormgegeven. Meer onderzoek naar markten doen en vervolgens maatregelen kunnen nemen kan markten die onvoldoende concurreren een zetje geven. Tegelijkertijd moet ik oog houden voor de gevolgen voor regeldruk, de rechtszekerheid voor bedrijven en de verhouding tussen wetgever en toezichthouder. De inzet van een New Competition Tool kan namelijk lijken op regulering in plaats van toezicht, aangezien er geen sprake is van bij wet verboden gedrag. Dat is anders dan met het huidig mededingingstoezicht, zoals bij kartels. Ik verwacht u binnenkort een brief te sturen die hier dieper op ingaat.
Acht u het normaal dat er grote prijsverschillen bestaan tussen exact dezelfde producten in Nederland en buurlanden, en acht u aanvullende regulering noodzakelijk?
Op zichzelf kunnen prijsverschillen voor producten voorkomen tussen buurlanden in een gezonde markt. Dit kan meerdere verklaringen hebben, bijvoorbeeld belastingen, lonen en de kosten van logistiek. Maar ook smaakvoorkeur van consumenten. Dit kan ertoe leiden dat het schaalvoordeel heel verschillend is. De prijsstrategieën van retailers kunnen ook verschillen, waardoor bepaalde categorieën van producten in Nederland duurder zijn maar andere juist goedkoper. Maar er kunnen ook redenen zijn die ik niet wil accepteren, zoals ongerechtvaardigde territoriale leveringsbeperkingen. Ik ben daarom positief over het feit dat de ACM onderzoek doet naar aanleiding van signalen dat sommige boodschappen in Nederland duurder zijn.
Erkent u dat hogere prijzen voor levensmiddelen in Nederland ook bijdragen aan een kunstmatig hoger inflatiecijfer en dus direct de koopkracht van huishoudens aantasten?
Ik herken de signalen dat sommige boodschappen in Nederland duurder zijn dan in omliggende landen. Andere producten zijn goedkoper in Nederland – bijvoorbeeld versproducten. Dat is logisch en economisch goed verklaarbaar. Het is daarom van belang om naar de totaalprijs van een mandje boodschappen te kijken. Het prijsniveau van voedingsmiddelen (excl. alcohol en tabak) in Nederland lag in 2023 onder het gemiddelde van zowel de Eurozone als de EU. Officiële Europese prijsindexcijfers laten zien dat Nederlandse consumenten gemiddeld goedkoper boodschappen doen dan consumenten in andere EU-landen.
In april van dit jaar stelden Kamerleden Omtzigt c.s. de initiatiefnota Minder inflatie, meer bestaanszekerheid voor, met concrete voorstellen om problemen op de markt aan te pakken en ervoor te zorgen dat boodschappen en andere essentiële goederen betaalbaar blijven. Kunt u bevestigen dat het kabinet minstens twee weken voor de verkiezingen met een reactie zal komen op elk van de aanbevelingen?2
In het MKB-debat van 11 september jl. heb ik toegezegd dat ik voor het einde van dit jaar een kabinetsreactie op de initiatiefnota naar de Kamer zal sturen. Dit zal niet twee weken voor de verkiezingen zijn.
Bent u bereid de Kamer voorafgaand aan het debat over hoge inflatie in Nederland aankomende woensdag, 24 september 2025, schriftelijk te informeren over:
Nationale toepassing staatssteunregels bij scale-ups (OIM problematiek) |
|
Vincent Verouden (NSC) |
|
Vincent Karremans (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Regeldrukreductie in perspectief: wat is nou echt belangrijk?»?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Deelt u de mening dat de toekenning van subsidies aan jonge bedrijven (bv. innovatie- en projectsteun aan scale-ups) vaak aanloopt tegen een specifiek «Nederlands» probleem bij de toepassing van EU-staatssteunregels, in die zin dat de Nederlandse regelgeving en toepassingspraktijk er andere, meer stringente, maatstaven op na lijkt te houden bij de beoordeling of een bedrijf al dan niet in financiële moeilijkheden verkeert («OIM problematiek»), waardoor veel van deze bedrijven (naar schatting wel 25%) steun mislopen?
Ik zie dat jonge (innovatieve) bedrijven aanlopen tegen de definitie van «onderneming in moeilijkheden» (OIM), zoals opgenomen in de Europese staatsteunkaders. Dit is een probleem en aanpassing van de EU-staatssteunregels acht ik zeer noodzakelijk. Aanpassing van de Nederlandse regels biedt helaas geen oplossing.
Dat komt omdat bij het toekennen van staatssteun elke lidstaat zich namelijk moet houden aan de Europese regels en de uitleg daarvan door Europese en nationale rechters. De Nederlandse regelgeving en praktijk hanteert geen strengere of afwijkende maatstaven.
Om te bepalen of een onderneming een OIM is, wordt gekeken naar de verhouding tussen het geplaatste aandelenkapitaal en het eigen vermogen van een onderneming. Het begrip «eigen vermogen» moet volgens het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) in de gehele EU op autonome en uniforme wijze worden uitgelegd.2 Totdat de definitie op Europees niveau is aangepast, dient NL zich te houden aan deze uitspraak van het CBb. Werken met een ruimere interpretatie biedt dus geen oplossing voor ondernemers. Dit kan zelfs tot gevolg hebben dat de subsidie – met rente – moet worden teruggevorderd omdat de subsidie dan kwalificeert als onrechtmatige staatssteun.
Mijn voorgangers en ik dringen dan ook al geruime tijd bij de Europese Commissie (EC) aan op verandering van deze definitie – en met mij verschillende andere lidstaten. Mede door onze inzet is het probleem erkend door de EC en opgenomen in de recent gepubliceerde start- en scale-up strategie van de EC. De aankondiging van de EC om de Richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun, met daarin de OIM-definitie, eind 2026 te herzien is ook unaniem verwelkomd door de lidstaten. Hetzelfde geldt voor de aankondigde herziening van de Algemene groepsvrijstellingsverordening waarin deze definitie ook is opgenomen.
Acht u het gewenst dat Nederland er andere, meer stringente, maatstaven op na lijkt te houden bij de beoordeling of een bedrijf al dan niet in financiële moeilijkheden verkeert?
Ik acht het niet wenselijk om meer stringente maatstaven te hanteren bij de beoordeling of een onderneming in financiële moeilijkheden verkeert. De huidige definitie van OIM sluit juist bepaalde jonge (innovatieve) bedrijven uit van toegang tot het verkrijgen van steun. De huidige Europese definitie is dus te ruim. Nederland wil een aanpassing van deze definitie zodat deze innovatieve ondernemingen steun kunnen ontvangen. Het is uiteraard niet wenselijk om strengere maatstaven in Nederland te hanteren dan in andere EU lidstaten. Ik vind het wel belangrijk om te handelen in overeenstemming met de Europese staatssteunregels. De aanpassing van deze definitie is daarom nodig op Europees niveau, ook gelet op de uitspraak van het CBb. Mij is geen informatie bekend waaruit blijkt dat Nederland op dit moment een meer stringente maatstaf hanteert dan andere lidstaten. Dit komt ook niet terug uit contact met andere lidstaten.
Bent u bereid om op korte termijn – en vooruitlopend op de huidige consultatieronde op Europees niveau – alvast de nationale obstakels uit de weg te ruimen die de toekenning van projectsubsidies aan jonge bedrijven (bv. innovatiesteun aan scale-ups) verhinderen?
Ik kijk al enige tijd naar wat, binnen de geldende juridische kaders, mogelijk is om de problematiek rondom de definitie «OIM» zo veel mogelijk te verminderen.
Ondernemingen kunnen ter ondersteuning in gesprek gaan met de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), wanneer zij de uitvoerder is van de betreffende subsidieregeling. Samen kunnen zij de benodigde acties uitzoeken voor het oplossen van de juridische OIM-kwalificatie. Zo wordt er, bij de indiening van een subsidieaanvraag waaruit blijkt dat een bedrijf als OIM kwalificeert, proactief met bedrijven gekeken of de balanspositie voorafgaand aan de subsidieverlening verbeterd kan worden. Dit heeft meerdere malen een positief effect gehad.
Deelt u de mening dat een nieuwe beleidsinstructie (bv. in de vorm van een spoed-AMvB) over het kwalificeren van achtergestelde leningen als eigen vermogen hiertoe een nuttige of zelfs noodzakelijke stap zou zijn?
Nee, in de hierboven genoemde uitspraak van het CBb komt naar voren dat leningen zoals in die zaak aan de orde, niet vallen onder de Europese definitie van «eigen vermogen». De uitspraak draait om achtergestelde aandeelhoudersleningen binnen de groep van ondernemingen. Een nieuwe beleidsinstructie, of AMvB, biedt geen oplossing omdat deze ook in lijn moet zijn met het Europees recht, en dus rekening moet houden met de uitspraak van het CBb.
Deelt u de mening dat scale-ups wel vaker te maken hebben met een boekhoudkundig negatief vermogen (bijv. als gevolg van de gekozen ontwikkelingsstrategie met hoge initiële investeringskosten), maar dat zij bij opeenvolgende financieringsrondes toch nieuw kapitaal weten op te halen omwille van de al bij al gunstige groeivooruitzichten?
Ik deel deze mening. Dit is ook één van de argumenten die ik enige tijd geleden met de EC heb gedeeld om hen ervan te overtuigen over te gaan tot herziening van de definitie.
In welke mate zouden EU staatssteunregels meer rekening moeten houden met dit inzicht en bijvoorbeeld een scale-up als «niet in moeilijkheden» moeten beschouwen indien het bedrijf in kwestie er blijk van geeft dat het parallel aan het ontvangen van de subsidiemaatregel ook in significante mate nieuw privékapitaal weet op te halen?
De OIM-definitie uit de Europese staatssteunregels moet in grote mate rekening houden met deze inzichten. Deze maken ook deel uit van de input die ik heb gegeven op de recente consultatie van de EC over de OIM-definitie. In de consultatie pleit ik voor het aanpassen van de definitie aan de hand van de volgende drie voorstellen:
Wilt u de Kamer per ommegaande informeren over wat de inbreng van uw ministerie zal zijn bij de huidige consultatieronde op het niveau van de EU-staatssteunregels?
Ja, op 14 november heb ik de Nederlandse reactie op de OIM-consultatie naar de EC gestuurd. Deze reactie stuur ik ook als bijlage bij deze beantwoording mee. Hiermee geef ik tegelijkertijd uitvoering aan de motie-Thijssen over het aanpassen van de definitie «onderneming in moeilijkheden»3. Eerder dit jaar heb ik informatie met u gedeeld over mijn inzet voor dit onderwerp in de eerste en derde EU-kwartaalrapportage van 20254.
Kunt u elk van deze vragen binnen drie weken beantwoorden?
Nee, helaas is het niet gelukt deze antwoorden binnen de gevraagde termijn te beantwoorden.
De ingreep bij Nexperia en berichtgeving Bloomberg |
|
Vincent Verouden (NSC), Ilse Saris (CDA), Bram Kouwenhoven (NSC) |
|
Vincent Karremans (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Dutch ready to drop control of Nexperia if chip supply resumes»?1
Ja.
Kunt u aangeven welke onderdelen van dit bericht correct zijn en welke niet?
Ik verwijs hiervoor naar de reeds openbaar gemaakte toelichtingen in de brieven aan uw Kamer van 14 oktober en 19 november jl. , alsook het debat van 4 december jl.
Deelt u de mening dat u op grond van artikel 68 van de Grondwet de Kamer onmiddellijk, volledig en uit eigen beweging dient te informeren over relevante ontwikkelingen?
Graag verwijs ik naar de brieven die eerder aan uw Kamer zijn gestuurd op 14 oktober en 19 november jl. Daarin geeft het kabinet onder andere aan dat het kabinet het van belang acht de Kamer zo goed mogelijk op de hoogte te houden. Vanwege de vertrouwelijkheid kan uw Kamer niet over alle details in het openbaar geïnformeerd worden. Daarom heeft op 27 november jl. een vertrouwelijke technische briefing plaatsgevonden.
Deelt u de mening dat een conflict waardoor wereldwijd fabrieken stil kwamen te liggen relevant is en dat u de Kamer daarover uit eigener beweging en prompt had moeten informeren?
Zie antwoord vraag 3.
Wilt u de Kamer per ommegaande informeren over wat er de afgelopen weken in het Nexperia-dossier is gebeurd, over mogelijke onderhandelingen met China en over eventuele juridische stappen die zijn ondernomen?
Wij hebben de kamer geïnformeerd middels de brieven van 14 oktober, 19 november jl., de tijdslijn van 2 december jl.2 en het Kamerdebat van 4 december jl. Over relevante toekomstige ontwikkelingen zullen wij uw kamer informeren, indien noodzakelijk vertrouwelijk.
Welke juridische adviezen heeft u ontvangen vóór het besluit om bij Nexperia in te grijpen?
Vanzelfsprekend zijn er verschillende mogelijkheden onderzocht en gewogen op onder andere geschiktheid, inzetbaarheid en effectiviteit. Het doel was een geschikte maatregel te kunnen nemen die de risico's verbonden aan het optreden van de CEO voor de beschikbaarheid in Nederland en Europa van de productie- en R&D faciliteiten, de know-how en de intellectuele eigendomsrechten van de onderneming (de productiemiddelen) konden mitigeren op een manier die bedrijfsprocessen zo min mogelijk zou verstoren. Van de onderzochte maatregelen is de inzet van de Wet beschikbaarheid goederen de enige geschikte en proportionele maatregel.
Kunt u deze adviezen allemaal openbaar maken, evenals de beslisnota over het besluit over de Wet beschikbaarheid goederen?
Vanwege het geclassificeerde karakter van dit dossier kan het kabinet deze adviezen niet openbaar maken. Dit vanwege het feit dat het hier vertrouwelijke bedrijfsinformatie betreft en openbaarmaking onwenselijk is.
Bent u van tevoren gewezen op de juridische risico’s voor de Staat? Zo ja, op welke wijze, en hoe schat u deze risico’s zelf in?
Het besluit is genomen op basis van een integrale afweging waarbij ook de mogelijke economische en juridische risico’s in ogenschouw zijn genomen. Bij deze afweging is ook meegenomen dat niet ingrijpen zou kunnen leiden tot weglekken van cruciale technologische kennis en verlies van essentiële productie- en onderzoekscapaciteit voor Europa. Dit was een weloverwogen en onderbouwd besluit waarbij voorafgaand uiteraard verschillende mogelijke scenario’s zijn doorgenomen evenals de kans dat deze zich voor zouden doen.
Op welk moment en op welke wijze heeft u de Minister-President geïnformeerd over dit besluit?
Graag verwijs ik naar de gepubliceerde tijdslijn van 2 december jl. en de brieven die eerder aan uw Kamer zijn gestuurd op 14 oktober en 19 november jl. Daarin staat vermeld dat er voorafgaande aan het bevel contact is geweest met de Minister-President, de vicepremiers, de Minister van Buitenlandse Zaken, de Minister van Defensie en de Staatssecretaris van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp.
Op welk moment en op welke wijze heeft u het kabinet geïnformeerd over dit besluit?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u aangeven op basis van welke noodsituatie de Wet beschikbaarheid goederen in dit geval is ingeroepen, aangezien artikel 2 van deze wet luidt: «Ieder van Onze Ministers is, indien dit naar zijn oordeel noodzakelijk is ter verzekering van het beschikbaar blijven van goederen ter voorbereiding op noodsituaties, bevoegd aan de rechthebbende bij algemeen of bijzonder bevel te gelasten«?
De Wet beschikbaarheid goederen voorziet in de mogelijkheid om ter verzekering van het beschikbaar blijven van goederen ter voorbereiding op een noodsituatie een bevel uit vaardigen. Een ernstige bedreiging van de Nederlandse economische veiligheid kan in voorkomend geval als noodsituatie worden aangemerkt. De wet schrijft niet voor dat er al uitzicht moet zijn op een concrete en specifiek geïdentificeerde noodsituatie, wel dat deze voorstelbaar is.
In het specifieke geval van Nexperia is er sprake van:
Op welk moment en op welke wijze is dit besluit besproken met leden van het campagneteam van de VVD?
Dit besluit is niet besproken met leden van het campagneteam van de VVD.
Kunt u alle documenten (onder documenten vallen ook app-verkeer, gespreksverslagen en persoonlijke aantekeningen) die betrekking hebben op de ingreep bij Nexperia – inclusief voorbereidingen, juridische adviezen en interne communicatie binnen de overheid – openbaar maken onder artikel 68 van de Grondwet?
Veel informatie is al gedeeld met uw Kamer via diverse brieven en het debat van 4 december jl. Mede vanwege de bedrijfsgegevens en het vertrouwelijke karakter van dit dossier is het niet mogelijk alle communicatie rondom dit dossier openbaar te maken.
Kunt u een chronologisch feitenrelaas overleggen van de besluitvorming die heeft geleid tot de toepassing van de Wet beschikbaarheid goederen bij Nexperia, inclusief data van interne adviezen, overleggen en besluiten?
Op 2 december jl. is een tijdlijn gedeeld met uw Kamer. Hierin is opgenomen welke informatie beschikbaar was op het moment dat bepaalde keuzes werden gemaakt, wie daarbij betrokken was en hoe er is afgestemd met buitenlandse partners.
Welke juridische adviezen (intern of extern) zijn ingewonnen voorafgaand aan het besluit van 30 september 2025, en welke scenario’s zijn daarin overwogen?
Meerdere maatregelen zijn onderzocht om de leveringszekerheid van Nexperia veilig te stellen waar het kabinet heeft gekeken naar een geschikt alternatief. Hierbij werd al gauw duidelijk dat de inzet van de Wbg de enige maatregel was die daadwerkelijk de leveringszekerheid voor Nederland en Europa direct kon veiligstellen door de productiemiddelen van het bedrijf te beschermen. Het kabinet wil de Wbg alleen inzetten wanneer andere instrumenten onvoldoende zijn om de Nederlandse en Europese belangen – waaronder de leveringszekerheid van cruciale chips – te beschermen.
Op welk moment is de uitspraak van de Ondernemingskamer (betreffende de schorsing van CEO Zhang) bekendgemaakt aan het ministerie, en welke rol speelde die uitspraak in de timing van het ministerieel besluit?
De datum van de eerste uitspraak van de Ondernemingskamer waarbij de CEO werd geschorst, was op 1 oktober 2025. Dat is na de datum van het bevel dat op 30 september is vastgesteld en aan de onderneming is verstrekt. Vervolgens is bij de uitspraken van 7 en 8 oktober de schorsing van de CEO gehandhaafd. Op dezelfde dag dat de Ondernemingskamer de uitspraken deed, is het ministerie zoals gebruikelijk via het kantoor van de landsadvocaat over de uitspraken geïnformeerd.
Kan de Minister een overzicht geven van de betrokken departementen (zoals Buitenlandse Zaken, Binnenlandse Zaken, Financiën en Justitie en Veiligheid) en aangeven welk departement welke bijdrage heeft geleverd aan de risico-analyse of beslisnota’s?
Graag verwijs ik uw Kamer naar de gepubliceerde tijdslijn van 2 december jl. en de brieven die eerder aan uw Kamer heb gestuurd op 14 oktober en 19 november jl. Daarin staat vermeld dat er voorafgaande aan het bevel contact is geweest met de Minister-President, de vicepremiers, de Minister van Buitenlandse Zaken, de Minister van Defensie en de Staatssecretaris van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp.
Heeft de ministerraad als geheel hierover beraadslaagd of ingestemd, en zo ja: op welke datum?
Deze vraag kan ik niet beantwoorden omdat er een geheimhoudingsplicht bestaat ten aanzien van hetgeen in de minsterraad besproken wordt of geschiedt. Dit is conform artikel 26 van het Reglement van orde voor de minsterraad. Wel kan ik aangeven dat dit dossier regelmatig aan de orde is geweest in het kabinet.
Kunt u toelichten waarom er, gezien het demissionaire karakter van het kabinet en het feit dat het besluit midden in de verkiezingscampagne viel, niet voor is gekozen om de fractievoorzitters van de belangrijkste partijen hierbij te betrekken?
Vanwege de gevoeligheid van de casus is er aanvankelijk voor gekozen om de kring van betrokkenen zo klein mogelijk te houden. Er was sprake van acute dreigingen en hoe breder de cirkel van geïnformeerden, hoe groter de kans dat de risico’s zich daadwerkelijk zouden manifesteren. Zodra de ontwikkelingen dat toelieten is uw Kamer geïnformeerd.
Zoals ik ook in het debat van 4 december jl. heb aangegeven, is het gebruikelijk dat over dit soort bedrijfscasussen niet wordt gecommuniceerd. Ik heb met zeer veel bedrijfscasussen te maken. Deze blijven allemaal vertrouwelijk, in het belang van het bedrijf zelf en in het belang van de Nederlandse economie. Dat was ook bij deze casus de intentie.
Acht u de informatievoorziening aan de Kamer en aan de fracties in de Kamer in dat stadium volledig en tijdig?
Graag verwijs ik naar de brieven die eerder aan uw Kamer heb gestuurd op 14 oktober en 19 november jl. Daarin geeft het Kabinet onder andere aan dat het kabinet het van belang acht de Kamer zo goed mogelijk geïnformeerd te houden. Vanwege de vertrouwelijkheid kan uw Kamer niet over alle details in het openbaar geïnformeerd worden; daarom heeft op 27 november jl. een vertrouwelijke technische briefing plaatsgevonden.
Kunt u alle relevante interne memo’s, notities en e-mailwisselingen tussen het Ministerie van Economische Zaken, de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en het Ministerie van Algemene Zaken openbaar maken waarin de besluitvorming over Nexperia wordt besproken (al dan niet vertrouwelijk)?
Veel informatie is al gedeeld met uw Kamer via diverse brieven en het debat van 4 december jl. Mede vanwege de bedrijfsgegevens en het vertrouwelijke karakter van dit dossier is het niet mogelijk alle communicatie rondom dit dossier openbaar te maken.
Wanneer zijn de Europese Commissie, Duitsland en Frankrijk formeel van het besluit op de hoogte gebracht door de Nederlandse regering?
Vanwege de gevoeligheid van de casus is er aanvankelijk voor gekozen om de kring van betrokkenen zo klein mogelijk te houden. Dit is de gebruikelijke handelwijze in dit soort gevallen. Er was namelijk sprake van acute dreigingen en hoe breder de cirkel van geïnformeerden, hoe groter de kans dat de risico’s zich daadwerkelijk zouden manifesteren.
Er is zeer vroegtijdig contact geweest met Duitsland en het VK, omdat zich daar belangrijke productielocaties van Nexperia bevinden. Contact met deze landen zag daardoor o.a. op het realiseren van adequaat toezicht in deze landen op naleving van mijn bevel. De Europese Commissie is spoedig daarna geïnformeerd. Het was aanvankelijk niet de bedoeling de kwestie veel breder te trekken, of om nadrukkelijk de publiciteit te zoeken.
Een volledig overzicht van de tijdslijn, inclusief wie op welk moment is geïnformeerd, heb ik op 2 december jl. met uw Kamer gedeeld.
Op welke momenten en via welke kanalen is voorafgaand aan het besluit overleg gevoerd met Europese partners, met name de Europese Commissie, Duitsland en Frankrijk?
Zie antwoord vraag 22.
Klopt het beeld dat Europese partners door de late informatievoorziening zijn overvallen door het besluit?
Zie antwoord vraag 22.
Wanneer en met welke vertegenwoordigers van de Chinese regering of het Chinese bedrijfsleven heeft u sinds het besluit over Nexperia ontmoetingen gehad?
Zie antwoord vraag 22.
Heeft de Europese Commissie, in het bijzonder commissaris Šefčovič (Handel en Economische Veiligheid, Interinstitutionele Betrekkingen en Transparantie), namens Nederland gesprekken gevoerd met China, en was Nederland bij die gesprekken aanwezig?
Er is intensief contact met de Europese Commissie, ook over de gesprekken die Nederland en de Europese Commissie voeren met de Chinese autoriteiten. Op de inhoud en precieze deelnemers aan deze gesprekken kan vanwege de vertrouwelijkheid niet ingegaan worden.
Kunt u aangeven welke analyse van de economische gevolgen is uitgevoerd voorafgaand aan het besluit om bij Nexperia in te grijpen, met name ten aanzien van de leveringszekerheid in de Europese halfgeleiderketen?
Als ik niet had ingegrepen was de laatste capaciteit, kennis en kunde die er in Europa is voor dit type chips geheel verdwenen. Een deel van deze capaciteit en know-how (in het bijzonder de «»front end»») is nu in Europa aanwezig. Deze wederzijdse afhankelijkheid («front end» in Europa en «back end» in Azië) is niet bezwaarlijk voor de voorzienings- en leveringszekerheid. Als deze wederzijdse afhankelijkheid omslaat in volledige Europese afhankelijkheid, neemt het risico voor de voorzienings- en leveringszekerheid van dit type chips sterk toe. Dat wil ik voorkomen.
Op welk moment zijn de klanten en zakelijke partners van Nexperia (zoals autofabrikanten, elektronicabedrijven en chipproducenten) geïnformeerd over de schorsing van de CEO en de overheidsmaatregel, en door wie – het bedrijf zelf of de overheid?
Communicatie met de klanten van Nexperia werd en wordt gedaan door Nexperia zelf.
Is er bij het besluit geanticipeerd op mogelijke verstoringen in de aanvoer of productiecapaciteit van Nexperia, met name vanuit de fabrieken in China, en welke mitigerende maatregelen zijn voorbereid of besproken met Europese partners?
Meerdere maatregelen zijn onderzocht om de leveringszekerheid van Nexperia veilig te stellen waar ik heb gekeken naar een geschikt alternatief voor de Wbg. Hierbij is ook nagedacht over de mogelijke gevolgen de kans dat deze zich mogelijk zouden materialiseren. Mede vanwege bedrijfsgegevens is het niet mogelijk hier verder over uit te weiden.
Bent u bekend met signalen dat Nexperia China klanten van Nexperia Nederland of haar Europese dochterondernemingen onder druk zet om contracten te heronderhandelen of rechtstreeks met het Chinese moederbedrijf zaken te doen?
Zie antwoord vraag 29.
Hoe beoordeelt u het risico dat betalingen of nieuwe contracten voortaan in Chinese renminbi (RMB) of onder Chinese rechtsmacht worden afgewikkeld, en welke gevolgen heeft dit voor leveringszekerheid en toezicht in Nederland en in de Europese Unie?
Zie antwoord vraag 29.
Houdt u, gezien de bilaterale escalatie van het conflict, rekening met de mogelijkheid dat Nexperia zijn Nederlandse activiteiten (deels of geheel) afbouwt of verplaatst, en wat zou daarvan de economische en technologische impact zijn voor Nederland en Europa?
Zie antwoord vraag 29.
Houdt u rekening met mogelijke bilaterale economische tegenmaatregelen van China, bijvoorbeeld tegen Nederlandse bedrijven of investeringen in China, die de handelsrelatie verder onder druk kunnen zetten?
Het is niet in het Nederlandse belang om publiekelijk te speculeren over tegenmaatregelen van welke aard dan ook.
Wat heeft u gedaan gekregen van de Chinese autoriteiten om te voorkomen dat de risico’s die u initieel zag (en op basis waarvan u heeft ingegrepen) zich niet alsnog zullen voordoen in de toekomst?
Met de Chinese autoriteiten vinden constructieve gesprekken plaats om tot een oplossing te komen voor de verstoring van de waardeketen; dit is in het belang van de industrie in China, Europa, de VS en elders. Over de inhoud van deze gesprekken kan ik vanwege de vertrouwelijkheid geen uitspraken doen.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen twee weken beantwoorden?
Vanwege de hoeveelheid en complexiteit van vragen, waarbij afstemming nodig was met meerdere stakeholders was het helaas niet mogelijk de vragen binnen twee weken te beantwoorden.
De berichtgeving van de ACM dat boodschappen in Nederlandse supermarkten duurder zijn dan in omringende landen. |
|
Vincent Verouden (NSC) |
|
Eelco Heinen (minister financiën, minister economische zaken) (VVD), Vincent Karremans (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichtgeving dat de ACM een onderzoek is gestart naar de prijzen van levensmiddelen en andere producten in Nederlandse supermarkten, omdat er signalen zijn dat deze hoger liggen dan in omringende landen?1
Ja.
Deelt u de analyse dat disfunctionele markten, gebrek aan transparantie en onvoldoende concurrentie structureel leiden tot hogere prijzen en daarmee de koopkracht en bestaanszekerheid van huishoudens aantasten?
Ik herken de signalen dat concurrentie op sommige markten hapert en dat sommige markten onvoldoende functioneren. Deze signalen vind ik zorgwekkend. Goede werkende markten leiden over het algemeen tot lagere prijzen en een breder en kwalitatief beter aanbod van producten en diensten voor consumenten. Goed werkende markten zijn dus ook van belang voor de koopkracht en bestaanszekerheid van huishoudens. Het is echter onwaarschijnlijk dat de inflatieschok van de laatste jaren te verklaren is door een plotselinge en drastische verslechtering van de marktwerking. Het is aannemelijk dat andere factoren hierin bepalender waren, zoals belasting- en accijnsverhogingen, de historisch krappe arbeidsmarkt, het monetair beleid van de ECB dat op de gehele (en minder overspannen) eurozone is toegespitst, en de energiemix.
Klopt het dat de ACM in het kader van het prijsonderzoek ook nagaat of leveranciers van A-merken hogere inkoopprijzen vragen aan Nederlandse supermarkten dan aan supermarkten in andere landen?
De ACM voert als onafhankelijke toezichthouder het onderzoek zelfstandig uit. Ik heb daar geen invloed op. Het onderzoek van de ACM bevindt zich nog in de voorbereidende fase waarin de concrete onderzoeksvragen worden geformuleerd.
De signalen over territoriale leveringsbeperkingen heb ik inderdaad ook ontvangen. Ik zet mij er daarom voor in om hier op Europese schaal een verbod op in te stellen. Mede dankzij Nederlandse inzet heeft de Europese Commissie instrumenten aangekondigd om territoriale leveringsbeperkingen aan te pakken in haar interne markstrategie van mei 2025.2
Kunt u bevestigen dat er signalen zijn dat supermarkten door zogenoemde «territoriale leveringsbeperkingen» worden verhinderd om in goedkopere buitenlandse markten in te kopen, waardoor Nederlandse consumenten structureel hogere prijzen betalen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u het risico dat zulke beperkingen of prijsafspraken leiden tot misbruik van marktmacht en een gebrek aan effectieve concurrentie in de levensmiddelenmarkt?
In enkele gevallen is dit aantoonbaar voorgevallen. Hiervoor heeft de Europese Commissie een boete opgelegd in de Mondelēz-zaak.3 Er zijn daarnaast ook signalen dat territoriale leveringsbeperkingen worden ingesteld, maar dat niet wordt voldaan aan alle juridische eisen die tot een overtreding en beboeting op basis van misbruik van een economische machtspositie kunnen leiden. Het mededingingsrecht kan territoriale leveringsbeperkingen zeker niet alle gevallen aanpakken. Daarom pleit ik er in Brussel voor om dit gat in de wetgeving te dichten.
Zal het onderzoek ook de vraag beantwoorden in welke mate bedrijfstakconsolidatie in de afgelopen jaren (door fusies en overnames) tot hogere prijzen heeft geleid, op het niveau van de producenten dan wel op het niveau van de supermarkten?
Zoals in het nieuwsbericht van de ACM is aangegeven, zal marktmacht in zijn algemeenheid als mogelijke oorzaak voor hogere prijzen worden onderzocht. Aangezien de ACM zelf bepaalt waar haar onderzoek zich op richt, kan ik niet aangeven of zij specifiek in dit onderzoek kijkt naar het effect van bedrijfstakconsolidatie op prijzen in de supermarkten.
Bent u bekend met initiatieven in omliggende landen zoals Duitsland en het Verenigd Koninkrijk waar op regelmatige basis marktmonitoring plaatsvindt en mededingingsautoriteiten ook daadwerkelijk de bevoegdheid hebben om in te grijpen (zoals de New Competition Tool in de EU-discussie)? Acht u een vergelijkbare systematiek in Nederland wenselijk?
Ja, ik ken deze initiatieven. Ik verken nu of en hoe een New Competition Tool in Nederland kan worden vormgegeven. Meer onderzoek naar markten doen en vervolgens maatregelen kunnen nemen kan markten die onvoldoende concurreren een zetje geven. Tegelijkertijd moet ik oog houden voor de gevolgen voor regeldruk, de rechtszekerheid voor bedrijven en de verhouding tussen wetgever en toezichthouder. De inzet van een New Competition Tool kan namelijk lijken op regulering in plaats van toezicht, aangezien er geen sprake is van bij wet verboden gedrag. Dat is anders dan met het huidig mededingingstoezicht, zoals bij kartels. Ik verwacht u binnenkort een brief te sturen die hier dieper op ingaat.
Acht u het normaal dat er grote prijsverschillen bestaan tussen exact dezelfde producten in Nederland en buurlanden, en acht u aanvullende regulering noodzakelijk?
Op zichzelf kunnen prijsverschillen voor producten voorkomen tussen buurlanden in een gezonde markt. Dit kan meerdere verklaringen hebben, bijvoorbeeld belastingen, lonen en de kosten van logistiek. Maar ook smaakvoorkeur van consumenten. Dit kan ertoe leiden dat het schaalvoordeel heel verschillend is. De prijsstrategieën van retailers kunnen ook verschillen, waardoor bepaalde categorieën van producten in Nederland duurder zijn maar andere juist goedkoper. Maar er kunnen ook redenen zijn die ik niet wil accepteren, zoals ongerechtvaardigde territoriale leveringsbeperkingen. Ik ben daarom positief over het feit dat de ACM onderzoek doet naar aanleiding van signalen dat sommige boodschappen in Nederland duurder zijn.
Erkent u dat hogere prijzen voor levensmiddelen in Nederland ook bijdragen aan een kunstmatig hoger inflatiecijfer en dus direct de koopkracht van huishoudens aantasten?
Ik herken de signalen dat sommige boodschappen in Nederland duurder zijn dan in omliggende landen. Andere producten zijn goedkoper in Nederland – bijvoorbeeld versproducten. Dat is logisch en economisch goed verklaarbaar. Het is daarom van belang om naar de totaalprijs van een mandje boodschappen te kijken. Het prijsniveau van voedingsmiddelen (excl. alcohol en tabak) in Nederland lag in 2023 onder het gemiddelde van zowel de Eurozone als de EU. Officiële Europese prijsindexcijfers laten zien dat Nederlandse consumenten gemiddeld goedkoper boodschappen doen dan consumenten in andere EU-landen.
In april van dit jaar stelden Kamerleden Omtzigt c.s. de initiatiefnota Minder inflatie, meer bestaanszekerheid voor, met concrete voorstellen om problemen op de markt aan te pakken en ervoor te zorgen dat boodschappen en andere essentiële goederen betaalbaar blijven. Kunt u bevestigen dat het kabinet minstens twee weken voor de verkiezingen met een reactie zal komen op elk van de aanbevelingen?2
In het MKB-debat van 11 september jl. heb ik toegezegd dat ik voor het einde van dit jaar een kabinetsreactie op de initiatiefnota naar de Kamer zal sturen. Dit zal niet twee weken voor de verkiezingen zijn.
Bent u bereid de Kamer voorafgaand aan het debat over hoge inflatie in Nederland aankomende woensdag, 24 september 2025, schriftelijk te informeren over: