Het bericht 'Kinderarbeid achter batterijen voor smartphones en elektrische auto's.' |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «DRC: Kinderarbeid achter batterijen voor smartphones en elektrische auto's» op de website van Amnesty International?1
Ja.
Kunt u zich vinden in de uitspraak van Mark Dummet dat de gevaren voor de gezondheid en de veiligheid de mijnbouw tot een van de ergste vormen van kinderarbeid maken? Zo nee, waarom niet?
Ja, arbeid in de mijnbouw brengt grote gevaren mee voor de gezondheid en veiligheid van een kind. Het kabinet is dan ook van mening dat kinderarbeid in deze sector tot de ergste vormen van kinderarbeid behoort. Het Amnesty rapport verwijst ook naar een rapport van de International Labour Organisation (ILO) uit 2011 dat verder onderbouwt dat arbeid in de mijnbouw juist voor kinderen zeer gevaarlijk is.2
Wat gaat u ondernemen om grote merken aan te spreken op hun verantwoordelijkheid en hun mogelijkheid dit te veranderen, zoals onder meer opgemerkt door de heer Dummet «Grote merken hebben de macht dit te veranderen»?
Het kabinet heeft regelmatig contact met het bedrijfsleven over hun verantwoordelijkheden en hun mogelijkheden om maatschappelijk verantwoord te ondernemen. Het thema kinderarbeid komt daarin ook aan de orde. De grotere bedrijven zijn zich over het algemeen bewust van risico’s in hun toeleveringsketen maar ook zij moeten nog veel werk verzetten om deze te minimaliseren.
De OECD Due Diligence Guidance for Responsible Supply Chains of Minerals from Conflict-Affected and High-Risk Areas (hierna «OECD Due Diligence Guidance») schrijven voor dat een bedrijf zijn uiterste best moet doen om inzicht te krijgen in de risico’s verbonden aan zijn handelsketen. Het kabinet verwacht dat bedrijven deze richtlijnen naleven en in hun bedrijfsvoering opnemen. Het kabinet verwacht ook dat het Amnestyrapport aanleiding is voor bedrijven om goed naar de risico’s in hun keten te kijken. De mogelijk te ondernemen vervolgactie moet niet zijn dat een bedrijf zich afkeert van een bepaald land of de betreffende smelter of handelaar, maar dat men gezamenlijk met lokale belanghebbenden en niet-gouvernementele organisaties (hierna «NGO’s») probeert het probleem in kaart te brengen en maatregelen te nemen. Alleen dan wordt er bijgedragen aan duurzame ontwikkeling in dergelijke moeilijke gebieden.
Welke mogelijkheden ziet u, bij ontbreken van regulering op de wereldkobaltmarkt, in Europees dan wel internationaal verband tot verbetering? Welke concrete acties kunt en gaat u ondernemen?
Het kabinet vindt het belangrijk om het verantwoordelijk betrekken van grondstoffen onderdeel uit te laten maken van de convenanten van relevante sectoren zoals de elektronicasector. De elektronicasector heeft nog geen initiatief genomen tot het afsluiten van een Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen-convenant (hierna «IMVO-convenant»). Het kabinet zet zich in om de brancheorganisaties in de elektronicasector te overtuigen van het belang en de meerwaarde van een convenant.
Ook buiten de onderhandelingen over het IMVO-convenant faciliteert het Ministerie van Buitenlandse Zaken graag gesprekken over kobalt in de elektronicaketen. Zo is medio april een bijeenkomst gepland met GoodElectronics en het bedrijfsleven om te spreken over verduurzaming van handelsketens.
Verder streeft het kabinet ernaar om de Nederlandse multistakeholderaanpak, zoals de Nederlandse IMVO-convenanten, ook in Europa verder te brengen zodat deze samenwerking op Europees niveau kan worden vormgeven. Met dat doel heb ik ook de recente EU and Global Value Chains-conferentie georganiseerd op 7 december 2015 in Amsterdam. Het kabinet zal voorts de mogelijkheden onderzoeken om de OESO te ondersteunen om naast de bestaande bijlagen van de OECD Due Diligence Guidance voor de mineralen goud, tin, tantalum en tungsten, ook additionele bijlagen, voor bijvoorbeeld kobalt, te ontwikkelen.
Bent u bereid stappen te ondernemen om Kobalt opgenomen te krijgen in de EU grondstoffenrichtlijn? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Op 1 februari 2016 vond de eerste triloog over de Conflictmineralenverordening plaats. Deze wordt gevoerd op basis van het Commissievoorstel en de amendementen van het Europees parlement (EP) en de Raad. Nederland heeft eerder in de Raad voorgesteld om de mogelijkheid open te houden voor het toevoegen van mineralen anders dan tin, tantaal, wolfraam en goud, waar de voorgestelde verordening zich op richt. De Raad nam dit voorstel niet over. Ook het EP heeft geen voorstel aangenomen voor het opnemen van additionele mineralen zoals kobalt. Het proces van totstandkoming van de Conflictmineralenverordening bevindt zich nu in een fase waarin het opnemen van extra mineralen waarschijnlijk niet meer besproken zal worden, omdat het EP, de Raad en de Commissie dit niet voorgesteld hebben. Mocht de Raad in een later stadium toch besluiten een uitbreiding van het aantal mineralen op te nemen in het mandaat voor de onderhandelingen, dan zal Nederland als huidig voorzitter van de Raad zich hier uiteraard voor inzetten binnen de triloog.
Heeft u contact gehad of gaat u dat op korte termijn hebben om uw Congolese ambtsgenoot hierover te spreken? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is voornemens met de relevante gesprekspartners binnen de Congolese overheid te bespreken wat onze regeringen en het internationale bedrijfsleven zouden kunnen doen om kinderarbeid tegen te gaan. De International Labour Organization (ILO) Convention no. 182 verplicht overheden om actie te ondernemen om de ergste vormen van kinderarbeid uit te bannen. Democratische Republiek Congo is ook partij bij deze conventie en kan hier ook op worden aangesproken. Het probleem van kinderarbeid in de kobaltmijnbouw is vermoedelijk bekend bij de Congolese regering en het kabinet wil graag met hen spreken over de mogelijkheden om kinderarbeid tegen te gaan. De Speciaal Gezant Natuurlijke Hulpbronnen zal de Congolese Minister van mijnbouw hierover spreken tijdens het forum van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (hierna «OESO») over conflictmineralen in mei aanstaande.
Heeft u of bent u bereid over deze situatie contact op te nemen met uw Chinese ambtsgenoot, in het verlengde van de oproep van de in het artikel genoemde organisaties om China de Chinese bedrijven in de olie, gas- en mijnbouw in het buitenland hun toeleveringsketen te laten onderzoeken en mensenrechtenschendingen aan te kaarten? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is bereid deze situatie aan te kaarten bij de Chinese regering. In 2015 is China een samenwerking met het OESO-secretariaat aangegaan op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen in de grondstoffensector. Onderdeel van deze samenwerking is het voor Chinese mijnbouwbedrijven toegankelijk maken van de OECD Due Diligence Guidance. Nederland ondersteunt het OESO-secretariaat hierbij financieel. Deze samenwerking biedt een goede gelegenheid om met China in dialoog te gaan.
Tijdens de bilaterale mensenrechtenconsultaties afgelopen december 2015 is ook gesproken over de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen met de Chinese speciale vertegenwoordiger voor de mensenrechten. Het voornemen is dat de mensenrechtenambassadeur dit jaar een bezoek brengt aan China. Dan zal de OECD Due Diligence Guidance ook aan de orde komen.
Het niet bereiken van vrouwen en meisjes in noodsituaties met specifieke hulp |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de uitkomsten van het «Wereldbevolkingsrapport 2015» van het United Nations Population Fund (UNFPA)?1
Ja, het rapport is mij bekend.
Wat is uw reactie op de conclusie dat bijna een derde van de 800 vrouwen die dagelijks sterven als gevolg van complicaties bij zwangerschap of bevalling, zich in crisisgebieden en -situaties bevindt?
Het UNFPA-rapport stelt dat van de 800 vrouwen die dagelijks sterven als gevolg van complicaties bij zwangerschap of bevalling 507 vrouwen zich in noodsituaties of fragiele staten bevinden. Dat is bijna twee derde van het wereldwijde aantal.
Dit zijn schokkende cijfers. Ondanks de vooruitgang die geboekt is op Millennium Ontwikkelingsdoel 5 (verbetering gezondheid van vrouwen en moeders) is de doelstelling om moedersterfte met 75% terug te dringen bij lange na niet gehaald. Daarom zijn seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, alsook vrouwenrechten en gendergelijkheid cruciale aandachtspunten in mijn beleid. Alleen met meer inzet op seksuele en reproductieve gezondheid en rechten kan de Global Goal voor moedersterfte gehaald worden. In 2030 moet deze gedaald zijn tot minder dan 70 vrouwen per 100.000 levendgeborenen (ter referentie: in 2015 was de moedersterfte 218 vrouwen per 100.000 levendgeborenen).
Het UNFPA rapport laat zien dat het bij natuurrampen en in fragiele situaties bijzonder slecht is gesteld met dienstverlening voor vrouwen en meisjes op het terrein van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten. Dit is onaanvaardbaar en ook zorgwekkend. Nederland ondersteunt de oproep van UNFPA om de (humanitaire) agenda meer op vrouwen en meisjes, alsook op seksuele en reproductieve gezondheid en rechten te richten.
Deelt u de frustratie dat ondanks de grote verbeteringen in het beleid ten aanzien van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR), de nodige hulp klaarblijkelijk niet de meest kwetsbaren bereikt? Welke handvatten heeft u om deze kwetsbare groep meisjes en vrouwen alsnog te bereiken?
Het kabinet deelt de frustratie dat humanitaire hulp de meest kwetsbare vrouwen en meisjes onvoldoende bereikt. Zij hebben specifieke behoeften, zeker in de reproductieve fase van hun leven. Afgelopen jaren hebben hulporganisaties richtlijnen en beleid ontwikkeld om te voldoen aan specifieke noden van vrouwen, inclusief seksuele en reproductieve gezondheid en rechten. Dit beleid wordt nog onvoldoende in de praktijk gebracht. Dat toont het UNFPA rapport ook aan.
Nederland zet zich er voor in om deze richtlijnen ook echt naar concrete actie te vertalen.
Zowel tijdens het Nederlandse voorzitterschap van de Europese Unie (EU) als tijdens de World Humanitarian Summit (WHS) vraagt Nederland aandacht voor de rol en de behoeften van vrouwen in crisissituaties. Deze specifieke behoeften van vrouwen, inclusief toegang tot seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, moeten in situatieanalyses, behoeftebepalingen en de respons verankerd worden. Nederland blijft deze thema’s steeds agenderen in de dialoog met betrokken internationale organisaties.
Kunt u toelichten hoe vanuit Nederland en Europa momenteel preventief invulling wordt gegeven aan SRGR in gebieden waar het risico op conflicten en/of noodsituaties bestaat?
Nederland werkt hieraan op een aantal manieren; door financiering, agendering, capaciteitsversterking en uitvoering van internationale afspraken.
Nederland draagt bij aan VN-organisaties die werkzaam zijn op het terrein van noodhulp. Daarmee investeren zij in kwantiteit en kwaliteit van hun staf. Dit heeft tot doel aandacht voor kwetsbare groepen te verbeteren.
Ook brengt Nederland bij partners, zoals UNHCR, steeds de behoeften van vrouwen onder de aandacht, inclusief de behoeften op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten. Op 17 januari jongstleden heb ik dit zelf besproken tijdens mijn kennismaking met de recent aangetreden VN Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen, de heer Filippo Grandi. Hij stelde in dit gesprek groot belang aan dit onderwerp te hechten en zich hiervoor te zullen inzetten.
Volgens het UNFPA-rapport heeft het steeds agenderen tot resultaten geleid. Naast traditionele inzet binnen noodhulp voor water, voedsel en onderdak, komt er de laatste jaren meer aandacht voor de gezondheid van vrouwen en meisjes, HIV preventie en bestrijding van (seksueel) geweld tegen vrouwen. Maar meer inzet blijft nodig, stelt het rapport. Daarom zet Nederland ook in op versterking van de capaciteit van onder andere UNHCR, speciaal gericht op bescherming van kinderen en bestrijding van geweld tegen meisjes en vrouwen. Een voorbeeld hiervan is de plaatsing van een assistent deskundige bij UNHCR in Libanon.
In EU-kader is Nederland een belangrijke speler geweest bij de totstandkoming van de nieuwe agenda voor empowerment van vrouwen en meisjes en gendergelijkheid. Het nieuwe EU Gender Actieplan werd in 2015 uitgewerkt en aangenomen. Onderdeel van dit plan is het bieden van betere gezondheidszorg en dienstverlening op het terrein van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten voor vrouwen en meisjes. Binnen dit plan is ook aandacht voor seksuele voorlichting en preventie van (seksueel) geweld tegen vrouwen en meisjes, onder meer in conflicten en noodhulpsituaties. Uitvoering van het EU plan gaat in 2016 van start.
Nederland geeft ook actief uitvoering aan Veiligheidsraad Resolutie 1325 op het terrein van vrouwen, vrede en veiligheid. Een voorbeeld van Nederlandse inzet is Syrië, waar een grotere politieke participatie van vrouwen in vredesprocessen wordt ondersteund.
Hoe bestempelt u de uitspraak van een van de onderdirecteuren van UNFPA in de Volkskrant, waarmee hij stelt dat VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR niet toekomt aan SRGR voor meisjes en vrouwen? Klopt het dat bij het uitblijven van voldoende financiële middelen voor UNFPA of de urgentie bij organisaties als UNHCR, er tekorten zijn aan basale voorzieningen zoals maandverband in vluchtelingenkampen?2
Bestrijding van geweld tegen vrouwen en meisjes, en seksuele en reproductieve rechten van vrouwen en meisjes maken integraal deel uit van UNHCR’s Global Strategic Goals. De vertaling van beleid naar implementatie in de praktijk door humanitaire organisaties, als UNHCR kan echter beter.
Dat blijkt ook uit een recente studie (2015) van de Inter-Agency Working Group on Reproductive Health in Crises (IAWG). Er wordt meer in gezondheid van vrouwen geïnvesteerd, maar dat is vooral in moeder- en kindzorg. Voor andere belangrijke elementen van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten is binnen noodhulpoperaties te weinig aandacht of financiering. Het gaat daarbij om anticonceptie, de morning after pill, klinische zorg na verkrachting, of afbreking van zwangerschap. Seksuele en reproductieve gezondheid en rechten staan nog niet voldoende op de agenda bij humanitaire hulp en in crises.
Een tekort aan basale voorzieningen zoals maandverband kan dus te maken hebben met budgettaire beperkingen in de humanitaire sector, maar ook met het onvoldoende centraal stellen van vrouwen en meisjes in de vormgeving en uitvoering van de noodhulpprogramma’s.
Bent u bereid dit thema in internationaal verband op te pakken en hier aandacht voor te vragen? Onderschrijft u daarbij de urgentie om al dan niet via UNFPA middelen vrij te maken voor het bereiken van deze meisjes en vrouwen in zowel preventieve als acute zin?
Zoals in de beantwoording van vraag 3 aangegeven, worden het Nederlandse Voorzitterschap van de Europese Unie en de World Humanitarian Summit (WHS) aangegrepen om vrouwen, gender en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten hoog op de humanitaire agenda te zetten. De rol en situatie van vrouwen, gendergelijkheid en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten vormen samen één van de drie hoofdlijnen van de Nederlandse inzet3 voor de WHS. Daarnaast benadrukt Nederland steeds dat vrouwen niet alleen slachtoffer zijn, maar ook een belangrijke rol kunnen spelen in vredesbesprekingen, bestrijding van geweld, politieke besluitvorming en economische ontwikkeling.
Voor de WHS wordt actief samenwerking gezocht met UNFPA dat de ambitie heeft om meer te doen aan seksuele en reproductieve gezondheid en rechten in humanitaire situaties. Nederland steunt UNFPA op dit terrein via een strategische detachering vanaf zomer 2016. Met UNFPA wordt uitgewerkt hoe vrouwen en meisjes beter te bereiken en dienstverlening op het terrein van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten te verbeteren. Om vrouwen en meisjes beter te bereiken zijn goede data een belangrijk startpunt, ook voor UNHCR. Data moeten specifiek voor sekse en leeftijdsgroep zijn. Dan pas kan doelgericht hulp verleend worden aan vrouwen en meisjes, met bijvoorbeeld safe delivery kits en dignity kits, waarin maandverband zit.
Internationale NGO’s zijn eveneens belangrijke partners van Nederland. Marie Stopes International, bijvoorbeeld, is effectief in het bereiken van vrouwen en meisjes – ook in crises en humanitaire situaties, zoals in Jemen. Nederland zet ook in op meer samenwerking met de International Planned Parenthood Federation (IPPF) die als organisatie werkzaam is op seksuele en reproductieve gezondheid en rechten en goed verankerd is in de samenleving. Mede daardoor kan IPPF een bruggenbouwer zijn tussen humanitaire- en reguliere hulpverlening.
De vernieling van drie Nederlandse bedrijven in Ethiopië |
|
Jan Vos (PvdA), Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de berichten «Menigte verwoest Nederlandse bedrijven in Ethiopië: aanval niet te stuiten» en «Protests in Ethiopia leave at least five dead, possibly many more»?1 2
Ja.
Bent u reeds in contact met de volgens het RTL-artikel getroffen Nederlandse bedrijven? Zijn er naast deze drie bedrijven nog meer (al dan niet Nederlandse) bedrijven getroffen? Kunt u daarbij aangeven of de getroffen bedrijven gebruikmaken of hebben gemaakt van het bedrijfsleveninstrumentarium?
De Nederlandse ambassade staat in bijna dagelijks contact met de twee getroffen Nederlandse bedrijven, Solagrow en Grazeland. Ik heb mijn persoonlijke blijk van medeleven laten overbrengen. Andere Nederlandse bedrijven hebben geen schade opgelopen. Grazeland heeft een Private Sector Investering (PSI) subsidie ontvangen ter waarde van bijna 620.000 Euro. Solagrow heeft eerder een Programma Samenwerking Opkomende Markten (PSOM) subsidie ontvangen, maar dit is voornamelijk ten goede gekomen aan een andere, niet getroffen boerderij van Solagrow.
Wat is volgens u de aanleiding van de aanvallen? Deelt u de opvatting uit het RTL-artikel dat de aanval een gevolg is van land grabbing?3
De voorgenomen uitbreiding van de hoofdstad Addis Abeba op het grondgebied van de Oromo bevolking heeft de vrees aangewakkerd voor land grabbing en onteigeningen. Bij betogingen tegen het uitbreidingsplan gaan betogers soms over tot geweld. De directe aanleiding voor het plunderen en in brand steken van de Nederlandse bedrijven is echter niet duidelijk. Het land waarop beide bedrijven zijn gevestigd, was oorspronkelijk niet in individueel maar in gemeenschappelijk gebruik. Voorafgaand aan de vestiging van de Nederlandse bedrijven (Solagrow in 2012 en Grazeland in 2013) heeft in beide gevallen intensief overleg plaatsgevonden tussen de regionale overheid, de lokale boeren en de Nederlandse ondernemers over vormen van economische samenwerking en het aanleggen van voorzieningen voor de gehele gemeenschap. Dit heeft ertoe geleid dat de samenwerking met de bevolking de afgelopen jaren goed is verlopen. Voorlopig moeten we het houden op uit de hand gelopen woede van een bevolking die vreest voor verlies van traditionele landrechten.
Hoe bestempelt u de door Reuters gestelde gang van zaken dat de Ethiopische regering als eerste landeigenaar zonder (enig) overleg met de lokale bevolking land toeschreef aan onder andere buitenlandse investeerders? Kunt u toelichten wat de gang van zaken is bij het verkopen van landbouwgronden aan bedrijven in Ethiopie en bij de getroffen bedrijven in het bijzonder?4
Het ter beschikking stellen aan bedrijven van land dat in individueel gebruik is, gebeurt op basis van een financiële schadeloosstelling. De hoogte hiervan verschilt per regio, maar ook bij de toekenning van land aan de getroffen Nederlandse bedrijven is die schadeloosstelling betaald.
Kunt u toelichten of en hoe de Ethiopische regering heeft gereageerd naar aanleiding van de vernielingen, en wat diens vervolgstappen zijn met betrekking tot bijvoorbeeld vervolging van de daders en het wegnemen van de oorzaken van de onrust?
De Ethiopische overheid biedt waar mogelijk bescherming aan bedrijven in de getroffen gebieden. Daarnaast voert de overheid gesprekken met de lokale bevolking om een vreedzaam einde te maken aan het geweld. De regering heeft bij monde van de premier laten weten dat een definitief besluit over het uitbreidingsplan voor Addis Abeba alleen na uitgebreide consultatie van de bevolking zal worden genomen, maar dat gewelddadige protesten en vernielingen niet zullen worden getolereerd. Tegen de aanstichters van het geweld zullen juridische stappen worden ondernomen.
Was u op de hoogte van de keuze van één van de in het artikel aangehaalde bedrijfseigenaren om wegens onrust in het gebied verderop te gaan wonen? Is er contact geweest tussen ondernemers en de ambassade over dergelijke onrust, en welke rol heeft de ambassade daarbij gespeeld?
Ja, aanvankelijk was er onenigheid tussen één van de genoemde Nederlandse bedrijven en boeren uit de directe omgeving. De Nederlandse ambassade was intensief betrokken bij de oplossing van de gerezen problemen. Dit is ook tot volle tevredenheid van alle betrokkenen gelukt. De bewoners uit de naaste omgeving van het bedrijf hadden ook niets te maken met de recente gewelddadigheden.
Wat kunnen de Nederlandse en Ethiopische overheid naar uw mening doen om ervoor te zorgen dat Nederlandse ondernemers veilig kunnen blijven ondernemen in de buurt van Addis Abeba? Welke van deze mogelijkheden gaat u in gang zetten dan wel bij de Ethiopische regering bepleiten?
Er is intensief overleg tussen de ambassade en de Ethiopische overheid om eventuele veiligheidsproblemen van Nederlandse bedrijven tijdig te kunnen signaleren en passende maatregelen te treffen. Inmiddels heeft een missie, bestaande uit vertegenwoordigers van de federale en lokale overheid, alsook de ambassade, een bezoek aan het getroffen Nederlandse bedrijf Solagrow gebracht om de situatie in ogenschouw te nemen. De missie is ook het gesprek met de lokale bevolking aangegaan over wat er is gebeurd en waarom, en hoe een herhaling van de gebeurtenissen kan worden voorkomen. Een soortgelijke missie wordt georganiseerd naar het andere getroffen Nederlandse bedrijf, Grazeland. Op basis van deze bezoeken en een door de bedrijven op te maken inventarisatie van de schade zal de ambassade overleg tussen de getroffen Nederlandse bedrijven en de Ethiopische overheid faciliteren over eventuele tegemoetkomingen en garanties van de kant van de Ethiopische overheid.
Deelt u de opvatting dat Nederland als partner en promotor van verantwoord ondernemerschap in Ethiopië samen met de Ethiopische regering zorg moet dragen voor een zo goed mogelijk ondernemersklimaat inclusief randvoorwaarden voor verantwoord ondernemen aldaar? Welke (extra) stappen gaat u zetten om daartoe te komen en voedingsbodems voor dergelijke aanvallen weg te nemen?
In EU verband is een beroep gedaan op alle betrokken partijen om af te zien van geweld en opruiende uitspraken en met elkaar in dialoog te gaan. Een goed ondernemingsklimaat is de primaire verantwoordelijkheid van de Ethiopische regering. Gewelddadige betogingen, hoe verklaarbaar ook, zijn niet acceptabel. Maar het is ook van belang dat de vrijheid van meningsuiting en vergadering wordt gerespecteerd. In de gesprekken die Nederland voert met de Ethiopische autoriteiten is een verantwoord ondernemingsklimaat regelmatig onderwerp van gesprek. Voor een aantal activiteiten op het terrein van (economische) ontwikkeling is een verantwoord ondernemingsklimaat zelfs het doel van onze samenwerking.
De bosbranden in Indonesië en het streven naar duurzame palmolie |
|
Jan Vos (PvdA), Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het rapport «Up in smoke: failures in Wilmar’s promise to clean up the palm oil business», van o.a. Friends of the Earth van december 2015?1
Ja
Wat is uw reactie op de conclusies uit het rapport dat palmolieproducenten Wilmar International en Bumitama Agri hun eigen «duurzame palmolie» beleid, de Indonesische wetgeving, alsook de in het rapport genoemde New York Declaration on Forests niet naleven?
Wilmar, Bumitama Agri, andere internationale en ook Nederlandse bedrijven hebben een stap voorwaarts gezet door zich te verbinden aan de verduurzaming van palmolieproductie. Bedrijven leggen hun ambities op verschillende manieren vast; via nationale toezeggingen (zoals in Nederland in 2010 via het Manifest Taskforce Duurzame Palmolie), via bedrijfseigen toezeggingen of als partij bij internationale, vaak sectorbrede of sector-overstijgende verklaringen of fora, zoals Roundtable on Sustainable Palm Oil (RSPO) en de New York Declaration on Forests. Zo heeft Wilmar in 2013 zich publiekelijk gecommitteerd aan een beleid om niet te branden en geen nieuwe veengronden in gebruik te nemen. Deze toezegging strekt zich ook tot toeleverende partners in de palmolieketen. Tegen deze achtergrond zijn de – in het rapport vermelde – branden op plantages van Wilmar en Bumitama Agri zorgwekkend. Beide bedrijven hebben naar aanleiding van het rapport onderzoek gedaan naar de voorvallen en oorzaken ervan. Vervolgens hebben zij hun positie ten aanzien van een geen-branden-beleid opnieuw bevestigd.
Deelt u de mening dat de betrouwbaarheid van de Roundtable on Sustainable Palm Oil (RSPO) in het geding is gekomen nu uit dit rapport blijkt dat 2 van de 3 onderzochte plantages, waar Wilmar palmolie produceert, RSPO-leden zijn?
In de mondiale markt verwelkomt Nederland RSPO als vrijwillige en transparante standaard. Maatschappelijke organisaties stellen deze standaard mede vast en monitoren de naleving ervan. In dit kader heeft het – ook door Milieudefensie bepleite – onafhankelijke toezicht vorm gekregen. Een voorbeeld hiervan is het monitoren via satellieten van ontbossing door het programma Forest Watch. Daaruit blijkt dat het aandeel branden op RSPO gecertificeerde plantages drastisch is gereduceerd. Tevens is geconstateerd dat het systeem niet 100% waterdicht is. Dit is geen reden de betrouwbaarheid van RSPO in twijfel te trekken. RSPO kent een klachtenmechanisme en doet onderzoek naar specifieke schendingen van de standaard door haar leden. Inbreuk op de standaard kan schorsing tot gevolg hebben. Zo werd op 17 november 2014 een aantal RSPO leden dat de standaard had overtreden, geschorst.
Wat betekenen de bevindingen uit dit rapport, zeker met betrekking tot het niet nakomen van de vrijwillig door bedrijven overeengekomen en publiekelijk verklaarde doelstellingen voor duurzame palmolie en RSPO, voor de Europese ambitie die u 7 december jl. lanceerde om in 2020 tot 100 procent duurzame palmolie in Europa te komen?
Eventuele schendingen van de afspraken moeten serieus worden genomen, maar ondermijnen niet de ambities en concrete acties op dit terrein. De ambitie om te komen tot een 100% duurzame palmolie keten in 2020 is met de verklaring van 7 december jl. breder in Europa overgenomen. De verklaring is ondertekend door acht sectororganisaties die actief zijn in tien Europese landen en wordt ondersteund door vijf EU lidstaten (Denemarken, Duitsland, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Nederland). Deze verklaring geeft een krachtig signaal af naar de markt en draagt bij aan het beleid van Nederland om tot verduurzaming in de palmolie-keten te komen.
Om bovenstaande doelstelling te realiseren, is het van belang om de aanbod- en vraagkant van de keten goed op elkaar af te stemmen. Dat is op dit moment nog onvoldoende het geval. Ongeveer de helft van de RSPO-gecertificeerde palmolie wordt als zodanig aangekocht door de vragende partijen. Voor plantagebedrijven en kleine producenten is dat onvoldoende aanmoediging voor extra inspanningen. In deze context zijn het marktsignaal en de inspanningsverplichting op de conferentie van 7 december 2015 essentieel.
Bent u verrast door de conclusies van dit rapport waar het gaat om de mate waarin bedrijven om de nationale wetgeving van Indonesië heen kunnen werken, in het licht van uw inspanningen met de Indonesische overheid op dit thema (zie beantwoording eerdere vragen)?2
Het verder ontwikkelen van lokale capaciteit voor implementatie en handhaving van minimaal de eigen standaard en wetgeving (Indonesian Sustainable Palm Oil, ISPO) is een belangrijk punt van aandacht voor het kabinet. Daarnaast moedigt het kabinet de Indonesische overheid aan snel helderheid te scheppen in landclassificatie en concessieverlening, inclusief eenduidig en door iedereen toe te passen kaarten. Nederland blijft de Indonesische autoriteiten en maatschappelijke partijen ondersteunen bij de opschaling van de duurzame productie van palmolie. Dat gebeurt al met steun aan kleine producenten, programma’s voor kennisontwikkeling en -deling op het gebied van duurzaam landgebruik en innovatie. Tijdens de klimaatconferentie in Parijs sloot het Initiatief Duurzame Handel (IDH) een samenwerkingsovereenkomst af met de gouverneur van Zuid-Sumatra om duurzame productie van palmolie te bevorderen en het probleem van bosbranden en veengronden op provinciaal niveau te helpen aanpakken.
Is in uw ogen de Indonesische wet, die voorschrijft dat bedrijven verantwoordelijk zijn voor alle branden die op hun gronden woeden – ongeacht wie ze heeft aangestoken – te ingewikkeld voor de Indonesische overheid om na te leven? Ziet u aanwijzingen om te concluderen dat de overheid wellicht nalatig is in haar taak om toe te zien op dergelijke wetgeving?
Uit de dialoog met de Indonesische overheid blijkt dat vooral de uitvoering en handhaving van de Indonesische wetgeving ingewikkeld is en tijd vergt. De aanwezigheid van veel kleine boeren compliceert de handhaving. Het platbranden van bossen om nieuwe landbouwgrond te ontwikkelen door kleine boeren is een belangrijke oorzaak van de grote branden. Het is moeilijk om al deze kleine boeren in kaart te brengen en te controleren, zeker omdat platbranden op kleine schaal is toegestaan. De uitdaging ligt in het voorkomen van de branden door kleine boeren. Dit kan door hen te overtuigen van alternatieve manieren van landontginning. Dit vergt kennis en capaciteit bij deze kleine boeren ten aanzien van duurzame productiesystemen en de controle daarover. Mede hiertoe dienen de bij het antwoord op vraag 5 genoemde programma’s.
Welke mogelijkheden ziet u voor de Indonesische overheid om bedrijven alsnog verantwoordelijk te stellen voor branden op hun gronden?
Internationaal opererende bedrijven die vallen onder de OESO-richtlijnen kunnen ter verantwoording worden geroepen. RSPO voorziet verder in de mogelijkheid een onderzoek te starten en sancties toe te passen bij specifieke schendingen van de standaard door haar leden en hun toeleveranciers op gecertificeerde plantages. Verder kent Indonesië wet- en regelgeving met mogelijkheden voor de overheid om bedrijven verantwoordelijk te stellen voor de branden op hun gronden.
Deelt u de stelling dat wanneer de Indonesische overheid op dit terrein in gebreke blijft, de inkopende westerse bedrijven alsook de westerse overheden meer toe moeten zien op het voorkomen van rampen, zoals de branden van de afgelopen maanden? Welke stappen gaat u hiertoe zetten?
Inkopende westerse bedrijven hebben hoe dan ook een eigen verantwoordelijkheid. Internationaal opererende bedrijven worden geacht te ondernemen conform de OESO-richtlijnen. Dit betekent dat zij huidige en potentiële negatieve effecten van hun activiteiten op mens en milieu moeten identificeren, voorkomen of mitigeren en daarover rekenschap moeten afleggen. Als een overheid in gebreke blijft, brengt dit extra risico’s voor bedrijven mee, waarmee zij rekening moeten houden. Deze problematiek vergt een gezamenlijke inzet van bedrijfsleven, NGO’s en overheden op internationaal en nationaal niveau. Bedrijven kunnen, in de vorm van IMVO-convenanten, via hun brancheorganisatie afspraken maken om dit soort risico’s aan te pakken in samenwerking met andere stakeholders. Daarnaast ondersteunt het kabinet met een aantal strategische partnerschappen de capaciteitsopbouw van lokale maatschappelijke actoren in Indonesië om hun invloed te vergroten. Milieudefensie en haar zusterorganisaties zijn ook partij in één van de partnerschappen.
Zoals in het antwoord op vraag 6 is aangegeven, kent de palmolie sector veel MKB en kleine boeren. Veel branden ontstaan bij deze kleine boeren, maar slaan vervolgens over op de concessiegebieden van de grotere bedrijven. Een aantal grote palmolie producerende bedrijven heeft daarom zelf extra maatregelen genomen om verantwoordelijkheid te nemen buiten hun eigen concessiegebieden. Een voorbeeld van een dergelijk initiatief is afkomstig van het bedrijf Sime Darby, dat recentelijk (16-19 november 2015) tijdens de jaarlijkse RSPO conferentie heeft aangekondigd om een fire safe zone met een straal van 5 km te creëren rondom hun concessiegebieden.
De een miljoen kinderen in nood in de Centraal Afrikaanse Republiek |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de alarmerende uitspraak van de VN dat meer dan 1 miljoen kinderen in de Centraal Afrikaanse Republiek (CAR) per direct hulp nodig hebben?1
Ja
Wat is uw reactie op deze uitspraak gezien de Nederlandse inzet en die van de Europese Unie in de CAR?
De opleving van geweld en de humanitaire situatie, in het bijzonder van kinderen, in de Centraal Afrikaanse Republiek zijn zeer zorgwekkend. Vanwege de onrust en gewelddadigheden vormt de toegang van de hulporganisaties tot de bevolking een groot probleem, waardoor humanitaire hulp is vertraagd. Sinds de uitbraak van gewelddadigheden hebben Nederland en de Europese Unie bijgedragen aan het lenigen van de nood. Nederland gaf sinds 2012 in totaal 24,9 mln Euro humanitaire hulp, de Europese Unie 84,5 mln Euro. Binnen deze programma’s krijgen de meest kwetsbaren, waaronder kinderen, de hoogste prioriteit. Nederland blijft de problematiek in de Centraal Afrikaanse Republiek op internationale fora onder de aandacht brengen.
Heeft u een verklaring voor het gegeven dat ondanks de veelvuldige inzet van onder andere Nederland en de EU in de CAR, deze kinderen schijnbaar niet bereikt worden?
Het verlenen van humanitaire hulp in de Centraal Afrikaanse Republiek is sterk bemoeilijkt sinds het oplaaien van het geweld in september 2015. Sommige provincies zijn voor de hulporganisaties nog onveilig en transportmogelijkheden zijn beperkt. Hierdoor kunnen minder goederen en diensten de hulpbehoevenden, waaronder kinderen, bereiken. Daarnaast zijn hulporganisaties zelf ook doelwit van het geweld. Tijdens de meest recente uitbraak van geweld in september zijn hulporganisaties geplunderd en heeft men internationale staf moeten evacueren.
Kunt u toelichten hoe het Bekou Fund, het EU trust fund dat Nederland in samenwerking met Duitsland, Frankrijk en de EU in 2014 lanceerde, functioneert?
Het Bekou Fund richt zich op versterking van weerbaarheid, herstel van overheidsdiensten en basisdienstverlening, voedselzekerheid en stabilisering. Daarnaast biedt het Bekou Fund steun aan vluchtelingen uit de Centraal Afrikaanse Republiek in de buurlanden om de gevolgen van de crisis in de regio op te vangen. Het Bekou Fund werkt hoofdzakelijk met internationale NGO’s, die samenwerken met nationale NGO's en zich ook richten op versterking van de overheid. In 2015 zijn 13 projecten van start gegaan. Hiermee zijn onder meer vrouwengroepen getraind, wederopbouwwerkzaamheden gestart, mensen getraind in vreedzame geschillenbeslechting, kinderen gevaccineerd en boerengroepen getraind. Door het oplaaiend geweld in september zijn deze projecten wel enigszins vertraagd.
Is het bedrag van 64 miljoen euro dat destijds in het fonds werd gestopt voldoende?
Na de startbijdragen van 64 mln Euro ontving het Bekou Fund additionele bijdragen tot een totaal van 74,1 mln Euro in november 2015. Hiermee kan men alle tot dan toe goedgekeurde projectvoorstellen financieren. Daarnaast ontving het Bekou Fund voor het jaar 2016 aanvullende toezeggingen tot een totaal van 108 mln Euro, waarmee nieuwe projecten ontwikkeld kunnen worden. Het fonds beschikt daarmee voorlopig over voldoende financiering.
Hoe beschouwt u de bijdrage van 3 miljoen euro die Nederland destijds overmaakte? Ben u bereid om indien nodig meer middelen beschikbaar te stellen voor dit fonds, al dan niet samen met andere EU-lidstaten?
Naast de humanitaire hulp en de 3 mln Euro voor het Bekou Fund draagt Nederland 4,9 mln Euro bij aan het VN multi-donor Trustfund voor stabilisering en opbouw van de rechtsstaat. De situatie in de Centraal Afrikaanse Republiek blijft onrustig, dat blijkt ook uit de recente onrust rond het referendum over de Grondwet. In 2016, wanneer het verkiezingsproces is afgerond, zal worden bezien op welke terreinen extra Nederlandse hulp nodig en mogelijk is.
Artikel Reuters: «More than one million children need urgent aid in the conflict-torn Central African Republic: U.N.»
DAKAR (Thomson Reuters Foundation) – More than a million children in the Central African Republic are in urgent need of humanitarian aid while almost half of those under five are malnourished, the United Nations said on Friday ahead of Pope Francis» visit to the conflict-torn country.
The majority Christian nation plunged into tumult when mostly Muslim Seleka rebels briefly seized power in a 2013 coup.
Sectarian violence has plagued the country since and fresh fighting broke out in Bangui two months ago, the worst violence in the capital this year, when the murder of a Muslim man triggered reprisal attacks on a largely Christian neighborhood.
Some two million children have been affected by violence which first broke out in December 2012, and 1.2 million now need urgent aid, said the U.N. children's agency, UNICEF.
«The violence that has plagued this country has had a devastating impact on the lives of children,» said Mohamed Fall, UNICEF representative in the Central African Republic.
«The humanitarian needs are overwhelming, to meet them we need access and we need greater international support.»
The conflict has uprooted 400,000 people within the country and forced half a million to seek refuge in neighboring countries, while recent insecurity and attacks on convoys have hindered aid deliveries and lifesaving activities, UNICEF said.
Clashes between mainly Christian anti-balaka militias and mainly Muslim Seleka factions initially cast doubt on the pope's visit, and risk derailing internationally-backed elections now due on Dec. 27 after being postponed in October due to violence.
Pope Francis is due to arrive in the country on Sunday, and Central Africans on both sides of the religious chasm, even the Seleka, have rallied behind the visit, reducing the risk that his presence could add fuel to the fire of communal tensions.
«We are hopeful that... the Pope's visit will promote reconciliation in a country that is in desperate need of peace,» Fall added.
UNICEF has received $ 37 million of the $ 70.9 million it needs to provide urgent lifesaving interventions for the most vulnerable children in the Central African Republic this year.
Kinderarbeid en lage lonen bij Nederlandse en in Nederland actieve zaadbedrijven die in India actief zijn |
|
Joël Voordewind (CU), Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het rapport «Soiled Seeds – Child Labour and Underpayment of Women in Vegetable Seed Production in India» van de Landelijke India Werkgroep?1
Ja.
Wat is uw reactie op de bevindingen van het rapport dat een toenemend aantal kinderen – naar schatting 156.000 – in de Indiase groentezaadteelt werkt, dat vrouwen meestal ver onder het officiële minimumloon worden betaald en dat een aantal Nederlandse en in Nederland actieve zaadbedrijven daarbij zijn betrokken?
Dit vind ik een zeer zorgelijk gegeven. Het probleem van kinderarbeid is breder dan alleen de groentezaadteelt. Volgens de meest recente cijfers van de ILO (2013) zijn er wereldwijd nog steeds 168 miljoen kinderen bij betrokken. Hoewel dit betekent dat kinderarbeid sinds 2000 met een derde is gedaald, moet er nog veel gebeuren. De brede inzet van het kabinet tegen kinderarbeid is verwoord in de recente kamerbrieven naar aanleiding van de initiatiefnota van het lid Van Laar (Kamerstuk 33 963, nrs. 5 en 7).
Bovendien is tijdens de behandeling van de BHOS-begroting voor 2016 per amendement van het lid Van Laar een nieuw kinderarbeidfonds van € 5 miljoen in het leven geroepen. Dit fonds is bedoeld om nieuwe multi-stakeholderinitiatieven tegen kinderarbeid te financieren. Uit het fonds kunnen bijdragen van het bedrijfsleven worden verdubbeld, bijvoorbeeld voor projecten specifiek tegen kinderarbeid in de zaadteelt.
Wat vindt u van het feit dat minstens 19 leden van de brancheorganisatie Plantum in India actief zijn, waarvan er slechts 10 een vorm van controle op kinderarbeid onder de 14 jaar hebben, en dat van de meeste bedrijven niet bekend is of zij ook meewerken aan oplossingen om deze kinderen naar onderwijs te begeleiden?2
Van Nederlandse bedrijven verwacht ik dat zij ondernemen volgens de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Dat betekent dat zij risico’s in hun productieketen in kaart moeten brengen deze aan moeten pakken. Als kinderarbeid in de zadensector als een risico naar voren komt, dan wordt van bedrijven in die sector verwacht dat ze maatregelen nemen.
Branchevereniging Plantum heeft na verschijnen van eerdere rapporten over kinderarbeid in de zadensector eind 2014 geïnventariseerd welke leden in India actief zijn. Met hen is Plantum in gesprek om dit probleem onder de aandacht te brengen en ze bewust te maken van het feit dat hier actie op ondernomen dient te worden. Gezien de urgentie heeft een deel van deze bedrijven beleid ten aanzien van kinderarbeid en een ander deel is dit al aan het ontwikkelen. Plantum ondersteunt haar leden door bijvoorbeeld het organiseren van een bijeenkomst over het invoeren van controle door lokale partijen op het naleven van afspraken met lokale boeren over het uitsluiten van kinderarbeid. Deze maatregelen worden ook genoemd in het rapport «Soiled Seeds – Child Labour and Underpayment of Women in Vegetable Seed Production in India».
De branchevereniging doet het komend jaar een nieuwe inventarisatie van de stand van zaken van de aanpak van kinderarbeid door leden die in India actief zijn.
Om verder invulling te geven aan IMVO wordt met behulp van MVO Nederland in de eerste helft van 2016 een IMVO-risicoanalyse uitgevoerd op grond waarvan bekeken wordt wat verdere maatregelen zouden kunnen zijn. Deze kunnen gaan over loonbetaling en gevaarlijke arbeid door kinderen tussen 14 en 18 jaar en begeleiding naar onderwijs. Hierover wordt onder meer met de Landelijke India Werkgroep contact onderhouden.
Bent u van mening dat Nederlandse zaadbedrijven, die nu in strijd met Conventie 182 van de International Labour Organization (ILO) niets of weinig doen tegen gevaarlijke arbeid van 14 tot 18-jarigen en zodanige prijzen aan boeren betalen dat deze boeren geneigd zijn vrouwen ver onder het minimumloon te betalen, ook deze kwesties actief moeten oppakken?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid bedrijven en de brancheorganisatie Plantum aan te spreken op bovengenoemde kwesties? Vindt u een convenant met de brancheorganisatie, bedrijven, maatschappelijke organisaties en de overheid een geschikt middel om daarover nadere afspraken te maken?
Het ministerie is met brancheorganisatie Plantum hierover al in gesprek, ook in relatie tot het traject om te komen tot IMVO-sectorconvenanten. Een sectorconvenant met de zadensector en direct betrokkenen acht ik een geschikt middel om goed om te gaan met kwesties waar het rapport aandacht voor vraagt. De IMVO-convenanten bieden bedrijven in sectorverband de kans om samen met de overheid en andere partijen, zoals ngo’s en vakbonden, kwesties als kinderarbeid en leefbaar loon structureel aan te pakken en daarmee hun invloed (leverage) te vergroten.
Bent u bereid om Indiase organisaties of nieuwe gezamenlijke initiatieven te steunen waarvan gebleken of te verwachten is dat zij een bijdrage kunnen leveren aan het effectief aanpakken van kinderarbeid in de groentezaadteelt en aan het werken aan tenminste het officiële minimumloon, toewerkend naar een leefbaar loon?
Uiteraard ben ik bereid nieuwe initiatieven op hun merites te beoordelen en per geval na te gaan of steun van het ministerie zinvol en mogelijk is. Het nieuwe Kinderarbeidfonds, dat tijdens de BHOS-begrotingsbehandeling in het leven geroepen is, kan hierbij ingezet worden.
Zijn u en uw collega’s bereid om deze kwestie in de bilaterale contacten met India, inclusief in het kader van het Memorandum of Understanding over Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO), aan te orde te stellen en indien mogelijk samen bij te dragen aan oplossingen?
Ja, ik ben bereid deze kwestie in de daartoe geschikte fora en bilaterale contacten naar voren te brengen.
Ondersteunt u de aanbeveling in het rapport dat bedrijven en brancheorganisaties een effectief klachtenmechanisme zouden moeten hebben om zowel individuele als structurele misstanden actief te kunnen aanpakken en oplossen?
Ja, ik steun de aanbevelingen, die partijen onder meer oproepen te voldoen aan de UNGP’s.
Specifiek wat betreft aanbeveling 7, over leefbaar loon, kan gesteld worden dat opdrachtgevers hun inkooppraktijk zo moeten inrichten dat hun producenten in staat zijn leefbare lonen te betalen aan hun werknemers. Het kunnen betalen van de wettelijke minimumlonen is wel het minste. Als de prijsconcurrentie er nu toe leidt dat boeren een prijs vragen die hen niet in staat stelt de wet na te leven, heeft de opdrachtgever de verantwoordelijkheid de inkooppraktijk zo in te richten dat die wetten wel nageleefd kunnen worden. Een tweede stap is na te gaan of het wettelijk minimumloon op de hoogte ligt van een leefbaar loon en in multi-stakeholderverband stappen te nemen in de richting van een leefbaar loon. Het traject om te komen tot IMVO-convenanten biedt de mogelijkheid om, via brancheorganisatie Plantum, afspraken te maken met de Nederlandse zaadsector over het voldoen aan de UNGP’s.
Onderschrijft u ook de andere aanbevelingen van het rapport en welke mogelijkheden ziet u om aan de uitvoering daarvan bij te dragen?
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden vóór het Algemeen overleg Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) voorzien op 3 december 2015 te beantwoorden?
Per brief van 1 december jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 958) heb ik u geïnformeerd over de redenen waarom ik deze vragen niet voor het AO van 3 december jl. heb beantwoord.
De schrijnende situatie in Burundi |
|
Roelof van Laar (PvdA), Michiel Servaes (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving dat de overheid van Burundi tien maatschappelijk organisaties schorst, ofwel een tijdelijk verbod op activiteiten oplegt?1
Ja.
Bent u bekend met de uitspraak van een woordvoerder van het Ministerie van Binnenlandse Zaken van Burundi aangaande het juridisch vervolgen van tien verschillende maatschappelijke organisaties wegens het plegen van vermeende strafbare feiten tijdens de protesten van het afgelopen half jaar?
De Nederlandse Grote Merengezant heeft van 24 tot 26 november een bezoek gebracht aan Bujumbura. Tijdens dit bezoek hebben de Burundese Ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie bevestigd dat de genoemde organisaties worden verdacht van betrokkenheid bij de couppoging van 13 mei van dit jaar en dat er een gerechtelijk onderzoek tegen hen is ingesteld. De gezant heeft namens Nederland de onvrede over de maatregelen tegen deze organisaties overgebracht.
Ook bracht Minister Koenders deze kwestie specifiek op tijdens zijn gesprekken de afgelopen weken met diverse Burundese gesprekspartners en tijdens de artikel 96 consultaties met Burundi op 8 december in Brussel, die Nederland namens de EU voorzat, op verzoek van Hoge Vertegenwoordiger Mogherini.
Deelt u de opvatting dat de validiteit van de beschuldigingen (aangehaald in vraag 2) en daarmee het juridische proces tegen 10 maatschappelijke organisaties die onder andere actief zijn op het gebied van corruptiebestrijding, mensen- en meer specifiek kinderrechten, in de huidige context van Burundi zeer ongeloofwaardig is?
Zie antwoord op vraag 2.
Heeft Nederland banden met één of meerdere van de betreffende organisaties? Zo ja, welke stappen onderneemt u om deze organisaties bij te staan? Hoeveel organisaties ontvangen momenteel Nederlandse steun en wat is de aard van deze organisaties?
De ambassade en Nederlandse NGO's die actief zijn in Burundi onderhouden intensief contact met meerdere van de genoemde organisaties. Drie van de tien ontvangen op dit moment financiering van Nederland. Een van deze drie organisaties richt zich onder meer op microfinanciering, de andere twee zijn vooral actief op het vlak van de mensenrechten en bestrijding van geweld tegen vrouwen. De beperking van bewegingsruimte van NGO's maakt onderdeel uit van de artikel 96 consultaties tussen de EU en Burundi, die op 8 december in Brussel plaats zullen vinden. Voor verdere stappen te ondernemen wacht Nederland eerst het resultaat van deze dialoog af.
Welke voorwaarden stelt u aan de Burundese overheid ten aanzien van hun beleid aangaande de rol van het maatschappelijk middenveld alvorens u de overheidssteun overweegt te hervatten?
Algemeen stelt Nederland, zoals geformuleerd in de Kamerbrief 29237–165 van 1 juli 2015, dat de hulp aan de overheid pas kan worden hervat als er sprake is van een herstel van een vreedzaam klimaat in het land, herstel van onafhankelijke media, ontwapening van politieke jongerengroeperingen en een goede basis voor de terugkeer van vluchtelingen. Ook moeten de Burundese partijen samen een uitweg uit de crisis vinden en via dialoog consensus bereiken. Uiteraard verwacht Nederland eveneens dat de Burundese regering het maatschappelijk middenveld voldoende ruimte geeft om te kunnen functioneren, zonder angst voor vervolging.
Klopt het dat de Burundese overheid vier Burundese leden van het regionale orgaan de East African Legislative Assembly (EALA) heeft terug gefloten? Kunt u deze zet duiden?2
De voorzitter van het Burundese parlement heeft inderdaad geprobeerd vier van de negen Burundese regionale parlementsleden die zitting hebben in de EALA terug te roepen. Dit moet gezien worden in de context van de pogingen van de getrouwen van Nkurunziza om alle tegenstanders van de derde presidentiële termijn voor Nkurunziza, dus ook de tegenstanders binnen de eigen partij, hard aan te pakken. De EALA stelt dat het terugroepen van deze parlementsleden ingaat tegen het regelement van orde van de EALA en weigert daarom op het verzoek van de Burundese parlementsvoorzitter in te gaan.
Bent u bekend met de berichtgeving over de uitgeroepen sancties van de VS tegen vier Burundese (voormalige, hoge) ambtenaren? Kunt u aangeven wat dit concreet gaat betekenen en voorziet u verder ingrijpen van de VS (los van de VN)?3
De VS heeft, net als de EU, individuele sancties ingesteld tegen Burundese individuen. Concreet betekent dit dat de vier genoemde individuen niet als privépersoon naar de VS kunnen reizen en dat hun banktegoeden in de VS bevroren zijn. Het is denkbaar dat de VS in de toekomst meer personen aan de lijst zal toevoegen. Daarnaast zijn de diplomatieke initiatieven van de VS er op gericht dat er snel een regionaal geleide, inclusieve inter Burundese dialoog van start gaat. Nederland en de EU werken nauw samen met de VS om een eenduidige boodschap over te brengen en om verder geweld in Burundi te voorkomen.
Op welke wijze verleent Nederland momenteel steun in de omringende landen zoals Tanzania, waar veel vluchtelingen onder erbarmelijke omstandigheden worden opgevangen en ziektes als cholera op de loer liggen?4
Nederland blijft gedurende deze crisis waar mogelijk de Burundese bevolking steunen. Sinds april is het aantal Burundese vluchtelingen in de regio opgelopen tot 220.000, waaronder 113.000 in Tanzania en 72.000 in Rwanda. Vanwege de extra noden die hierdoor zijn ontstaan heeft Nederland 300.000 euro vrijgemaakt uit de blokallocatie met het Nederlandse Rode Kruis voor de International Federation of Red Cross and Red Crescent Societies (IFRC) voor de Burundese vluchtelingen. Eerder dit jaar maakte Nederland al 390.000 euro extra vrij voor de IFRC ten behoeve van burundese vluchtelingen.
Het VN appeal voor de Burundicrisis bedraagt 307 miljoen dollar. Tot op heden is hiervan 105 miljoen dollar gedekt. Nederland draagt hieraan bij via het Central Emergency Response Fund (CERF).
Kinderarbeid bij goudwinning voor de elektronicasector |
|
Roelof van Laar (PvdA), Joël Voordewind (CU) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het rapport «Gold from Children’s Hands – Use of child-mined gold by the electronics sector» van SOMO dat gemaakt is in opdracht van de coalitie Stop Kinderarbeid?
Ja.
Wat is uw reactie op het gegeven dat volgens de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) minstens 1 miljoen kinderen wereldwijd in de mijnbouw werken, dat het in Mali om circa 200.000 kinderen in de goudmijnbouw gaat en dat het aantal kindarbeiders in de goudmijnbouw in Mali en andere landen aanzienlijk groeit? Wat bent u van plan te doen tegen deze misstanden?
Dit vind ik een zeer zorgelijk gegeven. Het probleem van kinderarbeid is breder dan alleen de (goud)mijnbouwsector. Volgens de meest recente cijfers van de ILO (2013) zijn er wereldwijd nog steeds 168 miljoen kinderen bij betrokken1. De inzet van het kabinet tegen kinderarbeid is verwoord in de recente kamerbrieven naar aanleiding van de initiatiefnota van het lid Van Laar (Kamerstuk 33 963 nrs. 5 en 7).
Stemt u in met de aanbeveling van het rapport om de verantwoordelijkheid van de elektronicasector voor het bestrijden van kinderarbeid uit te breiden naar landen die goud exporteren dat bij de vervaardiging van producten als mobiele telefoons, laptops en computers wordt gebruikt, naast «conflict-affected areas»? Hoe bent u van plan dit te bevorderen?
Stemt u ook in met de aanbeveling dat de inspanningen voor due diligence door bedrijven bij conflictmineralen versterkt moeten worden, dat smelterijen daarin een actieve rol moeten spelen, dat kinderarbeid en andere arbeidsrechten moeten worden opgenomen in het «conflict free smelters program» en dat daarbij de OECD Due Diligence Guidance for Responsible Supply Chains of Minerals from Conflict-Affected and High-Risk Areas moet worden toegepast? Hoe bent u van plan dit te bevorderen?
De inzet voor conflictvrije mineralen heeft tot de ontwikkeling van verschillende initiatieven geleid, zoals het Conflict Free Smelters Program (CFSP). Ik ben bereid om dit onderwerp in gesprekken met de leden van het CFSP op te brengen en hen te vragen hoe zij omgaan met kinderarbeid en of zij meerwaarde zien in het verbreden van CFSP en kinderarbeid middels dit initiatief aan te pakken. Dat kinderarbeid niet uitgebreid terugkomt in CFSP, wil niet zeggen dat CFSP-leden individueel of binnen andere initiatieven niets tegen kinderarbeid doen.
Bent u van plan om zowel individuele bedrijven als bedrijven in georganiseerd verband aan te spreken op de noodzaak om kinderarbeid in de goudmijnbouw te bestrijden, meer openheid te geven over de herkomst van het goud en andere grondstoffen en mee te werken aan lokale oplossingen die kinderen naar school helpen?
In het traject om te komen tot een IMVO-convenant voor de goudsector is het ministerie in nauw overleg met onder meer enkele bedrijven uit de elektronicasector. Deze bedrijven zijn zich bewust van de uitdagingen op onder meer het gebied van kinderarbeid en hebben toegezegd mogelijke stappen om tot verbetering te komen te gaan inventariseren. Deze stappen worden vastgelegd in het IMVO-sectorconvenant Goud, dat voor de zomer 2016 getekend zou moeten zijn. De genoemde transparantie, het vergroten van keteninzicht en wat partijen gezamenlijk kunnen doen aan het verbeteren van lokale omstandigheden zijn zeker onderwerp van gesprek tussen betrokkenen.
Bent u bereid om in het kader van het EU-voorzitterschap een actieve rol te spelen in het betrekken van andere EU-lidstaten bij het bestrijden van kinderarbeid? Bent u van plan om dit onderwerp op de door uw ministerie georganiseerde conferentie EU and Global Value Chains zowel plenair als in het desbetreffende panel aan de orde te stellen en de Europese Commissie en de lidstaten op te roepen tot gezamenlijke actie?
Ja. Nederland zet in op aanname van EU-Raadsconclusies over kinderarbeid tijdens het Nederlandse voorzitterschap. 2016 is hiervoor een logisch moment, omdat dit jaartal de deadline is die in The Hague Roadmap for Eliminating the Worst Forms of Child Labour is gesteld. Raadsconclusies zijn een goede manier om zowel andere EU-lidstaten als de EU-instellingen te betrekken bij de aanpak van kinderarbeid. De conclusies zouden onder andere kunnen dienen om best practicesuit te dragen, zoals het door Nederland ondersteunde programma voor Child Labour Free Zonesvan de Coalitie Stop Kinderarbeid.
De conferentie die in Amsterdam op 7 december 2015 wordt georganiseerd, richt zich op wat de EU kan doen – met name in haar handels- en ontwikkelingssamenwerkingbeleid – om mondiale waardeketens te verduurzamen. De ergste mensenrechten- en milieuschendingen vinden vooral in productielanden plaats. Kinderarbeid is hiervan een voorbeeld. De conferentie draagt praktijkvoorbeelden aan (zoals IMVO-sectorconvenanten en initiatieven om de private sector te ontwikkelen) die dergelijke mensenrechten- en milieuschendingen aanpakken in specifieke mondiale waardeketens. Als goede praktijkvoorbeelden van IMVO en private sector ontwikkeling naar EU niveau worden opgeschaald en worden gestimuleerd in (onder andere) het EU hulp- en handelsbeleid, zorgt dat voor een evenwichtiger speelveld voor koplopersbedrijven en meer invloed op de verduurzaming van mondiale waardeketens. Hiermee zijn mogelijke oplossingen voor misstanden in de keten, zoals kinderarbeid, onderdeel van de conferentie.
Bent u bereid met de Organisatie voor Economische Samenwerking in Europa (OESO) te bespreken of zij een grotere rol kan spelen bij het bestrijden van kinderarbeid via de haar ter beschikking staande middelen, programma’s en contacten?
De OESO maakt al veel werk van standaarden en hulpmiddelen voor bedrijven in de bestrijding van kinderarbeid. De verantwoordelijkheid van bedrijven om bij te dragen aan de uitbanning van kinderarbeid is onderdeel van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen2 en specifiek voor de delfstoffensector de OESO Due Diligence Guidance for Responsible Supply Chains of Minerals from Conflict-Affected and High-Risk Areas.3 Hiermee biedt de OESO handvatten voor het bedrijfsleven om de ergste vormen van kinderarbeid in mijnbouw tegen te gaan. Nederland zal de OESO in een volgende bijeenkomst van de Working Party on Responsible Business Conductaanmoedigen dit waardevolle werk voort te zetten in de vorm van due diligence guidancevoor sectoren waarin kinderarbeid een probleem vormt.
Bent u bereid om in het kader van de ontwikkelingssamenwerking met partnerland Mali bij te dragen aan programma’s van maatschappelijke organisaties en/of de overheid om kinderarbeid in gebieden met goudmijnbouw terug te dringen en het onderwijs te verbeteren?
Het huidige Meerjarig Strategisch Plan (MJSP) voor Mali ligt vast tot en met 2017 en investeert in drie thematische sectoren: veiligheid en justitie, water en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR). Over de resultaten is uw Kamer vorige maand per brief geinformeerd (kst 33 625 nr. 183).
Naast de reguliere inzet op gebied van ontwikkelingssamenwerking in partnerland Mali besteedt Nederland aandacht aan het thema kinderarbeid. Vanuit het mensenrechtenfonds levert Nederland een bijdrage aan de bestrijding van kinderarbeid in de goudmijnbouwsector in Mali, namelijk via het programma Child Labour Free Zonesvan de Coalitie Stop Kinderarbeid.
Bent u van plan om over kinderarbeid en arbeidsomstandigheden bij de (artisanale) goudwinning ook het gesprek aan te gaan met de regeringen van andere landen waar veel kinderen in de goudmijnbouw werken zoals Burkina Faso, Ghana, Tanzania, de Democratische Republiek Congo, Soedan, Oeganda, Zimbabwe en Peru en zo mogelijk afspraken te maken over oplossingen en ondersteuning van programma’s?
Tijdens mijn bezoeken zal ik dit onderwerp zeker aandacht geven. Ook de ambassades zullen er in voorkomende gevallen over spreken met de autoriteiten. Waar mogelijk zal ik ook bijdragen aan oplossingen.
Gaat u zich inzetten om de onderhavige kwestie ook onderdeel te laten zijn van een mogelijk convenant met betrekking tot Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) in de goudmijnbouw en de elektronicasector?
Ja. Branchevereniging Federatie Goud en Zilver (FGZ), individuele bedrijven (waaronder bedrijven uit de sieraden en juwelensector, de financiële sector, en de elektronicasector), maatschappelijke organisaties, de vakbeweging en de overheid verkennen momenteel wat de mogelijkheden zijn om een IMVO-convenant voor de goudsector af te sluiten.
Als belangrijke stap in het proces om tot dat convenant te komen zullen betrokken partijen naar verwachting op 4 december 2015 het zogenaamde «contourenconvenant Goud» ondertekenen. Ondertekenaars van dit contourenconvenant streven ernaar om voor de zomer van 2016 tot een IMVO-sectorconvenant Goud te komen dat voldoet aan het SER advies IMVO-convenanten en waarmee partijen in gezamenlijkheid afspraken maken over het oplossen van problemen in de goudketen.
Bent u bereid om in het nieuwe beleid voor duurzaam inkopen een actieve aanpak te eisen van kinderarbeid en slechte arbeidsomstandigheden bij de productie van goud en andere grondstoffen in de elektronicasector?
Het plan van aanpak maatschappelijk verantwoord inkopen dat op 11 september jl. aan de Tweede Kamer is aangeboden is gericht op de overheid. Een structurelere toepassing van de Internationale Sociale Voorwaarden bij de inkoop maakt onderdeel uit van het plan. Ik hoop dat dit plan zowel opdrachtgevers (overheid) als opdrachtnemers (bedrijfsleven) bewuster worden van de risico’s in (internationale) productieketens, zoals kinderarbeid en slechte arbeidsomstandigheden. Zo is bijvoorbeeld de MVO Risico Checker van MVO Nederland aangepast voor overheidsinkopers.
Bent u bereid deze vragen vóór het Algemeen overleg IMVO van 3 december 2015 te beantwoorden?
Ja.
Een blokkade die goederen van India naar Nepal tegenhoudt |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving dat er sprake is van een blokkade van India naar Nepal?1
Ja.
Sinds wanneer bent u op de hoogte van de tekorten die volgens de berichten ontstaan onder meer aan brandstof, gas en medicijnen in Nepal?2
Het is mij bekend dat er sinds eind september 2015 een blokkade is bij een aantal grensovergangen tussen India en Nepal.
Klopt het NOS bericht van 1 oktober jl. dat meldt dat uw ministerie eerder dit jaar om bijstand is gevraagd door een particuliere hulporganisatie, die met ingezamelde goederen voor Nepal de grens niet over konden? Zo ja, wat was uw reactie op dit verzoek? Zijn er ook andere hulporganisaties getroffen door de problemen op de grens?
Het is ons bekend dat een particuliere hulporganisatie – die humanitaire goederen had ingezameld ten behoeve van de slachtoffers van de aardbevingen in Nepal – problemen ondervond bij de inklaring van deze goederen in de haven van Kolkata, India. De NOS heeft op 1 oktober jl. over deze kwestie bericht. De problemen bleken veroorzaakt te worden doordat de door de Indiase autoriteiten gevraagde papieren voor inklaring niet volledig en/of juist bleken te zijn. De kosten voor de opslag van de lading in Kolkata liepen door het oponthoud op. De Nederlandse honorair consul in Kolkata en de Nederlandse ambassadeur in New Delhi hebben geïntervenieerd in deze kwestie. Betrokken partijen zijn tot een oplossing gekomen in deze kwestie. Er hebben zich verder geen andere hulporganisaties gemeld met concrete problemen met inklaring van goederen in India.
Hoe bestempelt u de onlangs uitgesproken woorden van de Nepalese premier Oli dat hij de blokkade ziet als een tegenreactie op de nieuwe Nepalese Grondwet die volgens India de Mashesi, een etnische minderheid in Nepal met een Indiase oorsprong, discrimineert?
De nieuwe Nepalese Grondwet is met een grote meerderheid goedgekeurd door de Constituerende Assemblee. Van de 598 vertegenwoordigers stemden 507 voor de nieuwe Grondwet, onder wie een groot aantal Madhesi vertegenwoordigers. Daarmee werd de nieuwe Grondwet op 20 september 2015 een feit. Op 21 september beklaagde India zich over het gebrek aan inclusiviteit in de nieuwe Nepalese Grondwet. Een dag later gaf India aan zich zorgen te maken over de veiligheid van grenstransporten. De facto zijn de blokkades op een aantal grensovergangen tussen India en Nepal eind september 2015 begonnen, volgens India omdat zij vrezen voor de veiligheid van hun chauffeurs.
Hoe beschouwt u de redenering van de Indiase overheid dat de vrachtwagens bij de grens van Nepal niet stilstaan vanwege een vermeende blokkade, maar omdat chauffeurs bang zijn om slachtoffer te worden van geweld in Nepal, en dat diezelfde overheid van mening is dat Nepal in dialoog moet gaan met de Madhesi?
De dialoog tussen de Nepalese regeringspartijen en de Madhesi
vertegenwoordigers (Samyukta Loktantrik Madhesi Morcha) is al enige tijd aan de gang, maar heeft vooralsnog niet tot overeenstemming geleid. De problemen aan de Indiaas-Nepalese grens duren voort. Op basis van de beschikbare informatie kan ik de redenering van de Indiase overheid dat vrachtwagens bij de grens van Nepal stilstaan vanwege de angst van chauffeurs om slachtoffer te worden van geweld in Nepal ontkennen noch bevestigen.
Welke gevolgen hebben de problemen aan de grens voor de bestrijding van de gevolgen van de aardbevingen in Nepal in april 2015? Worden dezelfde mensen nu twee keer slachtoffer van een gebeurtenis waar zij geen controle over hebben?
Door de grensblokkade wordt de aanpak van de gevolgen van de aardbeving zeer bemoeilijkt. Wegens het tekort aan medicijnen sluiten verschillende Nepalese ziekenhuizen hun deuren. Ook bereikt als gevolg van de blokkade slechts een deel van de noodzakelijke hulpgoederen Nepal. De problemen hebben derhalve gevolgen voor het openbare leven en voor de verstrekking van humanitaire hulp, die nog steeds nodig is.
Welke stappen gaat u, via organisaties en/of in internationaal verband, ondernemen om er zorg voor te dragen dat de inwoners van Nepal zo snel mogelijk kunnen beschikken over brandstoffen, gas, medicijnen en hulpgoederen?
Nederland zal waar mogelijk deze kwestie aan de orde stellen, in EU-verband en in samenspraak met gelijkgezinde landen. De Nederlandse ambassade in New Delhi probeert bij concrete problemen rondom Nederlandse hulpgoederen te faciliteren. De secretaris-generaal van de VN Ban Ki Moon heeft op 11 november jl. alle partijen opgeroepen de grensblokkade onmiddellijk op te heffen. Hij onderstreepte het recht van Nepal op vrije doorgang van goederen, een land-locked country,wegens humanitaire redenen en riep alle partijen op de belemmeringen zo spoedig mogelijk op te heffen.
Het tekort aan voedsel in Noord Irak |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het persbericht van World Vision «Over twee maanden geen voedselhulp meer mogelijk door geldgebrek»?1
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen de gevolgen die volgens het bericht dreigen voor vluchtelingen en ontheemden wanneer de voedselrantsoenen verder teruglopen of zelfs verdwijnen?
De situatie in Irak verslechtert en dit baart mij grote zorgen. Er zijn momenteel 5.6 miljoen mensen die humanitaire ondersteuning nodig hebben. Dit betekent dat vele mannen, vrouwen en kinderen onder zware omstandigheden leven. Voedsel is een basisbehoefte van mensen en het is daarom van belang dat organisaties als WFP en World Vision hun werk kunnen blijven uitvoeren. Nederland ondersteunt beide organisaties en roept andere donoren op ook bij te dragen.
Kunt u aangeven hoeveel van de Nederlandse steun momenteel het noorden van Irak bereikt?
Nederland is een actieve donor in Irak. In 2015 heeft Nederland EUR 31 mln bijgedragen aan Irak om humanitaire noden te lenigen. Op het gebied van voedselhulp heeft Nederland EUR 15 mln bijgedragen aan het regionale programma van WFP in de Syrië regio. Daarnaast hebben we onlangs een extra bijdrage van EUR 10 mln gedaan aan het Emergency Response Fund van de VN in Irak. De VN zal dit besteden daar waar de noden het hoogst zijn en bestempelt voedselhulp als een de grootste prioriteiten in Irak.
Nederlandse NGO’s voeren daarnaast binnen de Dutch Relief Alliance (DRA) een programma uit in Noord Irak van EUR 8 mln. Vanwege de hoge noden onder de ontheemden en vluchtelingen in Noord Irak zal het programma in 2016 voortgezet worden met nog eens EUR 8 mln. Hiervan zal een substantieel deel (35%) aan voedselhulp worden besteed.
Naast bovenstaande steun verstrekt Nederland ook algemene ongeoormerkte bijdragen aan internationale noodhulporganisaties -en fondsen die in Irak actief zijn. In 2015 gaat het om: EUR 55 mln euro aan het Central Emergency Response Fund (CERF), EUR 50 mln aan het International Committee of the Red Cross (ICRC), EUR 36 mln aan het World Food Program (WFP), EUR 33 mln aan de United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR), EUR 15 mln euro aan het United Nations Children Fund (UNICEF) en EUR 5 mln euro aan de Office for the Coordination of Humanitarian Affairs (OCHA). Door ongeoormerkte bijdragen te verstrekken, kunnen organisaties het geld inzetten daar waar de humanitaire noden het hoogst zijn. Het Humanitarian Response Plan Irak van de VN laat zien dat de meeste uitvoerende organisaties in Irak in het noorden actief zijn.
Kunt u toelichten of er ook EU-steun naar Noord-Irak gaat? Zo ja, om welk type en om hoeveel steun gaat dat?
Ja, de EU verleent ook steun aan Noord-Irak. Sinds 2013 draagt de Europese Commissie EUR 114,35 mln bij aan het lenigen van humanitaire noden in Irak. Hiervan gaat EUR 90,55 mln naar Irakese ontheemden en Irakese vluchtelingen in de buurlanden; EUR 22 mln gaat naar Syrische vluchtelingen in Irak, en EUR 1,8 mln gaat naar het EU «Children under Peace initiative» in Irak. De Europese Unie verleent humanitaire hulp aan de meest kwetsbare groepen, met een focus op ontheemden en mensen die leven in de moeilijk bereikbare gebieden. De EU heeft een veldkantoor in Noord-Irak, in Erbil, waarvandaan zij hun humanitaire inspanningen coördineren.
Naast de humanitaire steun heeft de EU voor de periode 2014–2020 EUR 75 mln vrijgesteld voor het versterken van mensenrechten en rechtsorde, het verbeteren van het onderwijssysteem en het voorzien in duurzame energie.
Kunt u inzicht geven in het bedrag dat door de lidstaten is toegezegd voor EU-hulp, en hoeveel daarvan nog niet binnen is?
De EU heeft op 23 september een bijdrage van EUR 1 mld aan de Syrië crisis toegezegd namens de Europese Commissie en de EU lidstaten. Het is nog niet duidelijk welk deel daarvan bestemd is voor Irak. De EU lidstaten moeten binnen deze toezegging gezamenlijk EUR 500 mln bijdragen. Momenteel is er door de lidstaten na 23 september EUR 440,41 mln toegezegd. De EU heeft nog geen overzicht welk deel daarvan nog niet ontvangen is.
Deelt u de mening dat, ten opzichte van landen zoals Turkije, Jordanië en Libanon, onvoldoende internationale aandacht uitgaat naar de noordelijke gebieden van Irak en Syrië en dat er daarmee sprake is van onvoldoende noodhulp en ondersteuning bij de wederopbouw voor Koerden? Zo ja, hoe gaat u daar (internationaal) verandering in aanbrengen?
Nee, ook in de noordelijke gebieden van Irak en Syrië wordt veel humanitaire hulp geboden. Nederland steunt de VN en het Rode Kruis die actief zijn in Syrië en de buurlanden. Delen van Noord Syrië en Noord Irak zijn onveilig en moeilijk toegankelijk. VN en Rode Kruis onderhandelen daar met strijdende partijen om toegang tot hulpbehoevenden te verbeteren. De VN is ook regelmatig in gesprek met de Democratische Unie Partij (PYD) in Rojava. Daarnaast zijn particuliere hulporganisaties actief met crossborder hulp vanuit Turkije. Nederland ondersteunt crossborder programma’s vanaf 2013.
In de Koerdische regio van Irak is de toegang tot ontheemden en vluchtelingen goed. De Koerdische autoriteiten werken daar samen met VN en hulporganisaties aan de opvang van en hulp aan slachtoffers. Van de in september toegezegde EUR 110 mln voor humanitaire hulp aan de Syrië regio is EUR 30 mln bestemd voor het VN Emergency Response Fund voor het noorden van Syrië en EUR 10 mln voor het VN Emergency Response Fund voor Irak (zie antwoord op vraag 3). Nederland zal op internationale fora het belang van humanitaire hulp voor de gehele Syrië-regio bij andere donoren onder de aandacht blijven brengen.
Bent u bereid deze vragen vóór het aanstaande Algemeen overleg Noodhulp te beantwoorden?
Ja.
De reis van de voltallige directie Koninkrijksrelaties naar Curaçao |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Wat is de reden dat de voltallige directie Koninkrijksrelaties van uw ministerie een dienstreis heeft gemaakt naar Curaçao? Wat is de reden dat het ermee gepaard gaande jaarlijkse overleg, dat normaal gesproken in Den Haag plaatsvindt, dit keer aan de Caribische Zee moest plaatsvinden?1
Het organisatieonderdeel Koninkrijksrelaties van het Ministerie van BZK bestaat uit de directie Koninkrijksrelaties in Den Haag en de Vertegenwoordiging van Nederland in Aruba, Curaçao en Sint Maarten. Deze organisatie geeft inhoud aan de onderlinge relaties binnen het Koninkrijk: op het terrein van goed bestuur, overheidsfinanciën, rechtshandhaving, economische ontwikkeling, samenwerking en specifiek voor Caribisch Nederland de sociaaleconomische pijlers (armoedebestrijding & economische ontwikkeling).
Tussen de onderdelen in Den Haag en de eilanden is dagelijks contact per telefoon, e-mail, sms en videoconference; eenmaal per jaar treffen de uitgezonden beleidsmedewerkers en de in Nederland werkzame collega’s elkaar. Dit biedt de gelegenheid tot intern en extern strategisch overleg en gezamenlijk relatiebeheer.
Dit jaar is er voor gekozen de bijeenkomst in het Caribisch gebied te organiseren en hierbij ook het lokale personeel en ondersteunende medewerkers te betrekken. Dit bood de mogelijkheid drie dagen gezamenlijk inzichten te verdiepen en kennis te delen, onder andere via werkbezoeken op locatie waaraan tal van personen en instellingen op Curaçao een bijdrage leverden. Als bijlage treft u het programma aan. Werkbezoeken gingen onder meer naar de Isla-raffinaderij, Otrabanda wijk en het Recherche Samenwerkingsteam (RST).
Welke onderbouwing is er voor het feit dat alle 28 ambtenaren van de directie bij de dienstreis aanwezig moesten zijn? Op welke wijze was die maximale aanwezigheid noodzakelijk en van meerwaarde voor de goede taakuitoefening van iedere ambtenaar?
Gelet op de uitdagingen waarvoor het Koninkrijk zich gesteld ziet, variërend van kinderrechten en economische samenwerking, tot financieel toezicht en bestrijding van corruptie, vind ik het belangrijk dat de directie haar netwerk op de eilanden intensief onderhoudt. Dag in, dag uit is er, ook vanuit Den Haag, op alle niveaus contact met ambtenaren, bestuurders, instellingen en bedrijven, telefonisch, via de mail en via de videoconferentie. Dat men elkaar af en toe ook treft, is, vanwege de grote afstand die tussen het Europese deel van het Koninkrijk en de eilanden bestaat (zowel in tijd als in afstand), onontbeerlijk.
Welke doelen had de dienstreis en welke concrete resultaten zijn ermee behaald?
Zie antwoord vraag 1.
Welke kosten zijn met de dienstreis gemoeid?
De kosten van deze reis voor 54 deelnemers (28 vanuit Europees Nederland en 26 vanuit de eilanden) zijn:
– reiskosten
€ 21.992,31
– verblijfskosten (logies en voeding)
€ 27.810,53
– programmakosten
€ 6.593,91
Totale kosten
€ 56.326,75
De reis is sober uitgevoerd door een economy vlucht en een sober arrangement voor verblijf.
Hoe past deze dienstreis in een sober reisbeleid van de directie Koninkrijksrelaties? In welke mate was deze reis noodzakelijk en sober?
De reis was nuttig en noodzakelijk om de redenen hiervoor uiteengezet. Ook in de toekomst blijf ik toezien op een sobere uitvoering van het beleid inzake dienstreizen.
Deelt u de mening dat dit soort kosten-intensieve reizen door het ministerie tot een minimum moeten worden beperkt en zo sober mogelijk vormgegeven moeten worden? Op welke wijze blijft u dat in de toekomst waarborgen?
Zie antwoord vraag 5.
Burgerslachtoffers, oorlogsmisdadenen dreigende hongersnood in Jemen |
|
Michiel Servaes (PvdA), Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u de recente berichten van Amnesty International en Human Rights Watch over grote aantallen burgerslachtoffers en vermeende oorlogsmisdaden in Jemen?1
Ja. Het kabinet vindt de bevindingen in de rapportages van Amnesty International en Human Rights Watch bijzonder verontrustend. Gezien de jarenlange betrokkenheid van Nederland in Jemen en de partnerrelatie worden de ontwikkelingen met grote zorg gevolgd (zie kamerbrief van 21 mei jl. 32 623-151).
Bent u bereid Saoedi-Arabië als aanvoerder van de coalitieaanvallen in Jemen bilateraal en in internationaal verband aan te spreken op de grote aantallen burgerslachtoffers en de berichten over grove schendingen van het oorlogsrecht door de coalitie? Zo nee, waarom niet?
Ja. Nederland is zeer alert op mogelijke mensenrechtenschendingen en schendingen van het humanitair oorlogsrecht in het huidige conflict en stelt deze waar mogelijk bij alle conflictpartijen aan de orde.
Bent u tevens bereid de grote zorgen hieromtrent tijdens de eerstvolgende VN-Mensenrechtenraad en Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) te benoemen en er op aan te dringen dat alle strijdende partijen in Jemen het oorlogsrecht en mensenrechten dienen te respecteren en er alles aan moeten doen om burgerslachtoffers te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet ziet de komende Mensenrechtenraad (MRR) en de AVVN als passende fora om alle conflictpartijen in Jemen op te roepen tot het respecteren van de mensenrechten en het humanitair oorlogsrecht en zal dit ook doen.
Als de conflictpartijen voor de eerstvolgende zitting van de VN-Mensenrechtenraad nalaten om geloofwaardige stappen te zetten om de vermeende schendingen van het humanitair oorlogsrecht te onderzoeken, bent u dan bereid om tijdens die zitting op te roepen een internationale onderzoekscommissie in te stellen om dit onderzoek uit te voeren? Zo nee, waarom niet en op welk moment dan wel?
Het kabinet is zeer bezorgd over beschuldigingen van schendingen van het humanitair oorlogsrecht in Jemen en maakt zich sterk voor onderzoek hiernaar. Het kabinet hecht er belang aan dat dit onderzoek geloofwaardig is en gericht is op de vermeende schendingen door alle conflictpartijen. Nederland heeft een bijzondere positie in de MRR vanwege het co-auteurschap van de jaarlijkse resolutie over Jemen. Het is onze intentie om een onderzoek naar schendingen onderdeel te laten zijn van de resolutie.
Erkent u de zorgelijke waarschuwing van het VN World Food Programme (WFP) voor dreigende hongersnood in Jemen voor 6 tot 13 miljoen mensen en hoe reageert u op de oproep van de WFP om de gemaakte toezeggingen op het gebied van nood- en voedselhulp aan Jemen na te komen?
De berichtgeving over de naderende hongersnood en de grote aantallen ondervoede kinderen in Jemen baart het kabinet grote zorgen. Volgens de VN zijn inmiddels 21,1 miljoen mensen in het land (80% van de gehele bevolking) hulpbehoevend, waaronder 10 miljoen kinderen. Ernstige tekorten aan voedsel, schoon drinkwater, medicijnen, een nijpend tekort aan brandstof en stijgende voedselprijzen hebben grote gevolgen voor het dagelijks leven van de Jemenieten. Derhalve heeft het kabinet besloten tot een humanitaire bijdrage van 10 miljoen euro aan Jemen (zie Kamerbrief met kenmerk DSH-2015.475981). De bijdrage komt bovenop de eerdere bijdrage van 5 miljoen euro in mei jl. en brengt Nederlandse humanitaire bijdrage aan Jemen dit jaar op een totaal van 15 miljoen euro.
Daarnaast verstrekt Nederland algemene ongeoormerkte bijdragen aan internationale noodhulporganisaties en fondsen. In 2015 gaat het om: 55 miljoen euro aan het Central Emergency Response Fund (CERF), 40 miljoen euro aan het International Committee of the Red Cross (ICRC), 36 miljoen euro aan het World Food Program (WFP), 33 miljoen euro aan de United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR), 15 miljoen euro aan het United Nations Children Fund (UNICEF) en 5 miljoen euro aan de Office for the Coordination of Humanitarian Affairs (OCHA). Door ongeoormerkte bijdragen te verstrekken, kunnen organisaties het geld inzetten daar waar de humanitaire noden het hoogst zijn. Aangezien Jemen behoort tot de humanitaire crises met de hoogste prioriteit wordt een deel van de Nederlandse algemene ongeoormerkte bijdragen aan internationale noodhulphulporganisaties besteed aan de humanitaire hulp in Jemen. Vanwege het ongeoormerkte karakter van de Nederlandse steun is pas na afloop van het lopende jaar duidelijk hoeveel Nederlands geld er in Jemen is besteed. Hierover zal het kabinet u informeren in de jaarlijkse Kamerbrief over de besteding van humanitaire hulp.
Met deze recente bijdrage hoopt Nederland een katalyserend effect te sorteren en andere donoren aan te sporen hun toegezegde bijdragen over te maken. Waar mogelijk, zullen wij dit in internationaal verband ook aan de orde stellen. Van het door Saoedi Arabië toegezegde bedrag van 274 miljoen dollar is na het verschijnen van bovengenoemde Kamerbrief inmiddels 241 miljoen dollar overgemaakt aan de VN.
Net als Nederland draagt de Europese Commissie substantieel bij aan het verlichten van de humanitaire noden in Jemen. De Europese Commissie heeft in 2015 tot nu toe een totale bijdrage van 35 miljoen euro gedaan.
Welke extra steun kunnen Nederland en de EU geven om een (nog grotere) humanitaire ramp in Jemen af te wenden? Bent u bereid deze dreigende hongersnood in elk geval tijdens de aankomende Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) en AVVN aan de orde te stellen?2
Zie antwoord vraag 5.
De samenwerking met milities die kindsoldaten inzetten |
|
Roelof van Laar (PvdA), Angelien Eijsink (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Iraqi Militias Train Young Teens to Face the Threat of IS»?1 Bereikten u al eerder berichten dat kinderen worden ingezet in de strijd tegen IS? Zo ja, wanneer en om welke berichten ging dat?
Ja, het bericht is bekend. Er zijn in juni 2015 berichten geweest van Human Rights Watch(HRW) over het inzetten van kinderen in de strijd tegen ISIS door de YPG en de YPJ in Syrië. HRW noemt eveneens inzet van kinderen in de bredere strijd in Syrië door het Syrische regime, ISIS, Jabhat Al Nusra en groepen onder de paraplu van het Vrije Syrische Leger. Eveneens in juni 2015 verscheen een VN-Rapport over kinderen in wereldwijde gewapend conflicten. Daarin worden rekrutering en inzet van kinderen door verschillende partijen in zowel Syrië als Irak genoemd, al dan niet in de strijd tegen ISIS. Voor wat betreft Syrië noemt het rapport dezelfde groepen als HRW. Het rapport bevestigt rekrutering in Irak door ISIS, en noemt waarneming van inzet door Popular Mobilization Forces, Yezidi-milities, Turkmeense milities en soenitische milities.
Heeft Nederland regels of voorwaarden over de samenwerking met buitenlandse troepen en milities? Zo ja, zijn hierin bepalingen opgenomen over de inzet van kindsoldaten?
Nederland werkt niet samen met partijen die kindsoldaten inzetten. Dit beleid berust mede op de verplichting in het humanitair oorlogsrecht om dat recht te doen naleven. Het humanitair oorlogsrecht verbiedt de inzet van kindsoldaten jonger dan vijftien jaar bij vijandelijkheden. De gematigde gewapende groepen in Syrië waaraan Nederland steun verleent zijn getoetst aan een aantal criteria, waaronder toewijding aan de naleving van het humanitair oorlogsrecht.
Welke gevolgen heeft het daadwerkelijk inzetten van kindsoldaten in de strijd tegen IS voor de samenwerking tussen Nederlandse troepen en Iraakse milities?
De Nederlandse trainingsbijdrage richt zich op de training van Iraakse Special Operations Forces(SOF) en Koerdische Peshmerga. Zodoende is er geen sprake van directe samenwerking tussen Nederlandse troepen en Iraakse milities.
Welke inspanning kunt u leveren om de inzet van kindsoldaten in de strijd tegen IS zo snel mogelijk te beëindigen?
Nederland, de Europese Unie, de Verenigde Naties en de leden van de internationale coalitie tegen ISIS blijven over mensenrechtenschendingen in gesprek met de Iraakse en Koerdische autoriteiten. In de trainingen die de coalitie geeft aan Iraakse strijdkrachten, waaronder Peshmerga, wordt aandacht besteed aan het humanitair oorlogsrecht en mensenrechten. Het is de verantwoordelijkheid van de Iraakse overheid om mensenrechtenschendingen te voorkomen en te berechten.
Bent u bereid om met andere landen, UNICEF en andere kinderrechtenorganisaties te onderzoeken hoe u kunt bewerkstelligen dat alle Iraakse kinderen naar school gaan?
Nederland zet zich op dit moment al via UNICEF in voor toegang tot onderwijs in Irak, met een ongeoormerkte bijdrage in 2014/2015 van 43 miljoen euro. Deze organisatie heeft er samen met haar partners voor gezorgd dat in 2014 3,1 miljoen kinderen in Irak en Syrië toegang hadden tot formeel en informeel basisonderwijs.
Het verbeteren van onderwijs in crisis- en noodsituaties is een onderwerp dat internationaal een groeiende belangstelling geniet. De United Nations Special Envoy for Global Education, Gordon Brown, heeft recent het initiatief genomen voor een internationale coalitie die zich zal richten op nieuwe en innovatieve bijdragen aan onderwijs in crisis- en noodsituaties. Hierbij heeft hij ook bijzondere belangstelling voor het onderwijs aan onder meer Iraakse en Syrische vluchtelingen in nabuurlanden. Gordon Brown heeft ook Nederland uitgenodigd zich bij deze coalitie aan te sluiten en zal en marge van de AVVN in New York eind september hiertoe een bijeenkomst beleggen.
Verder heeft de Nederlandse regering een actieve rol gespeeld bij het opstellen van de «Richtlijnen voor de bescherming van scholen en universiteiten tegen militair gebruik tijdens gewapend conflict» die in juni 2015 tijdens de Oslo Conferentie voor Veilige Scholen door 37 landen werden ondersteund. Nederland is bereid zich samen met andere landen, waaronder NAVO-bondgenoten, in te zetten voor de praktische implementatie van deze richtlijnen.
Een half miljoen kinderen die in de katoenzaadproductie werken |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het rapport «Cotton’s Forgotten Children van Dr. Davuluri Venkateswarlu»?
Ja.
Vindt u de schatting van bijna een half miljoen kinderen die in India in de katoenzaadproductie werken reëel? Deelt u de zorgen over het nog altijd stijgende aantal kinderen dat in India aan de katoenzaadproductie werkt?
Ja, de schattingen acht ik reëel. Ook andere bronnen maken melding van circa een half miljoen kinderen onder de 18 jaar die werkzaam zijn in de katoensector. Ik deel uw zorgen over het grote aantal kinderen dat nog steeds werkzaam is in de sector.
Welke mogelijkheden ziet u om de daling van het aantal werkende kinderen in een aantal gebieden zich verder door te laten zetten en uit te breiden naar andere regio's?
Inderdaad geeft het rapport aan dat in een aantal regio’s, met name Andhra Pradesh en Tamil Nadu, positieve trends zijn waar te nemen in het aandeel van kinderarbeid in de katoenzaadproductie sinds 2006–2007. Het rapport maakt niet duidelijk of er specifieke best practices ten grondslag liggen aan deze daling, die in andere deelstaten gerepliceerd zouden kunnen worden.
Op welke manier voorkomen Nederlandse bedrijven dat katoen van zaad geproduceerd door kinderen in hun producten terecht komt? Kunnen zij hier nog meer aan doen? Zorgen deze bedrijven er ook voor dat er een leefbaar loon wordt betaald in hun keten? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Nederlandse bedrijven zijn op grond van de OESO-Richtlijnen voor multinationale ondernemingen verantwoordelijk voor het in kaart brengen en aanpakken van de risico’s in hun productieketen. Als kinderarbeid in de katoenzaadproductie als een risico naar voren komt, dan wordt van het desbetreffende bedrijf verwacht dat het maatregelen neemt. Het bedrijf kan bijvoorbeeld afspraken maken met boeren dat ze toezien op de herkomst van de zaden en zich aansluiten bij de aanpak van Better Cotton. Dit duurzaamheidsinitiatief heeft een aanpak die kinderarbeid bestrijdt, aansluitend bij de lokale context.
In het Plan van Aanpak verduurzaming Nederlandse textiel- en kledingsector is de doelstelling geformuleerd om een leefbaar loon in de hele keten per 2020 te realiseren. De werkgroep leefbaar loon zal daartoe onder andere aansluiting zoeken bij het Strategisch Partnerschap tussen de overheid en de Fair Wear Foundation, CNV Internationaal en Mondiaal FNV. Verder is leefbaar loon een onderwerp van overleg voor het IMVO-convenant in de textielsector.
Oplossingen worden gezocht in het bevorderen van de sociale dialoog en hogere wettelijke minimumlonen. Daar is de door Nederland en Duitsland in 2016 te organiseren conferentie in Pakistan over leefbare lonen in de regionale textielindustrie op gericht. Zolang collectieve afspraken nog niet zijn gerealiseerd, moeten Nederlandse bedrijven inspanningen verrichten op fabrieksniveau. Zij vormen veelal maar een minderheid van de afnemers van een fabriek. Het realiseren van leefbaar loon vergt daarom samenwerking tussen merken die in dezelfde fabrieken produceren, soms deels buitenlandse merken, en met vakbonden. De doelstelling kan dan ook niet anders dan via een proces van stapsgewijze verbeteringen, rekening houdend met verschillen tussen voorlopers en bedrijven die wat meer tijd nodig hebben, worden bereikt.
Hebben Nederlandse zaadbedrijven hun productieketen vrijgemaakt van kinderarbeid? Zo ja, op welke manier? Ziet u mogelijkheden die aanpak verder uit te breiden? Zorgen deze bedrijven er ook voor dat er een leefbaar loon wordt betaald? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Rapporten zoals Cotton’s Forgotten Children van de Landelijke India Werkgroep (LIW) helpen in het tegengaan van kinderarbeid en andere misstanden in de Indiase katoenzaadteelt. In 2013 heeft het rapport A Tale of Two Companies geleid tot afspraken tussen Nederlandse bedrijven zoals Bejo Zaden en Nunhems, brancheorganisatie Plantum en mijzelf. Eind 2014 heeft Plantum een rapportage gepubliceerd over dit onderwerp, met de resultaten van een enquête onder haar leden. Het merendeel van de respondenten met productie in India heeft aangegeven een beleid tegen kinderarbeid te hebben of te willen ontwikkelen. Met bedrijven die in India (laten) produceren maar geen kinderarbeidbeleid hebben is Plantum in gesprek over ontwikkeling van dergelijk beleid. Ook heeft de brancheorganisatie in mei jl. voor haar leden een bijeenkomst georganiseerd over het inrichten van controlemechanismen voor het vergroten van keteninzicht. Momenteel werkt de brancheorganisatie aan een instrument voor haar leden dat moet bijdragen aan het verder vergroten van bewustwording over maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO), waaronder het bestrijden van kinderarbeid en bieden van leefbaar loon.
Samen met collega Kamp streef ik naar het afsluiten van IMVO-convenanten met Nederlandse bedrijfssectoren en maatschappelijk middenveld. Binnen een convenant kunnen bedrijfssectoren, overheid en maatschappelijk middenveld gezamenlijk afspraken maken over hoe kinderarbeid voorkomen en aangepakt kan worden, en een leefbaar loon de norm wordt.
Kinderarbeid is geïdentificeerd als één van de sectoroverstijgende IMVO-risico’s die nadrukkelijk een plek moeten krijgen in de convenanten (althans, voor die sectoren waarin kinderarbeid een risico vormt). UNICEF en de Coalitie Stop Kinderarbeid zijn betrokken bij het convenantentraject, wat betekent dat de aandacht voor de Children’s Rights and Business Principles is gewaarborgd.
Onderschrijft u de 11 aanbevelingen die in het rapport worden gedaan? Welke mogelijkheden ziet u voor uzelf en anderen om de uitvoering van die aanbevelingen vorm te laten krijgen? Kan dit onderwerp bijvoorbeeld aan de orde komen tijdens een volgend bezoek aan India, of in bilaterale contacten?
Ik onderschrijf de elf aanbevelingen. Zoals in het rapport ook staat, is een deel van die aanbevelingen onderdeel van de werkwijze van de grote multinationals in de katoenzaadsector. De situatie op de katoenvelden die onderdeel zijn van multinationals is beter dan degene die onderdeel zijn van Indiase ondernemingen. Voor zover bekend, zijn er geen Nederlandse bedrijven actief in de katoenzaadsector. De uitvoering van de aanbevelingen zal een gedeelde verantwoordelijkheid zijn van de Indiase overheid en het bedrijfsleven.
Nederland heeft een Memorandum of Understanding (MoU) met India op het gebied van corporate governance en corporate social responsibility. Dit MoU biedt een kader voor dialoog met de Indiase overheid, bedrijven en maatschappelijke organisaties over MVO. In maart jl. is vanuit de Directie Internationale Marktordening en Handelspolitiek van mijn ministerie een bezoek gebracht aan India om te spreken op een – door de Indiase overheid georganiseerde – conferentie over MVO in Delhi en af te stemmen hoe de MoU de komende jaren kan worden geïmplementeerd. Een eerste resultaat was de aftrap die ik begin juni tijdens mijn missie naar India mocht geven aan een «MVO dialoog», waar naast Indiase partijen ook Nederlandse bedrijven en organisaties aan deelnemen. De bedoeling is om meerdere keren per jaar met deze groep samen te komen, om verschillende risico’s en kansen in de keten te bespreken en kennis en ervaring uit te wisselen over hoe deze aan te pakken.
Verder zal ik tijdens mijn onderhoud met Kailash Satyarthi, voorzien in december van dit jaar, deze problematiek ook met hem bepreken.
Het bericht 'Afrikaanse voetballers verhandeld in Azie' |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Marith Volp (PvdA), Roelof van Laar (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u de berichtgeving over het verhandelen in Azië van Afrikaanse voetballers? Zo ja, wat is uw opvatting daarover? 1
Van de berichtgeving op de BBC- website heb ik kennisgenomen. Op basis van één persartikel kan ik geen oordeel geven over specifieke situaties die daarin wordt beschreven. Wel kan ik aangeven dat ik handel in jonge spelers verwerpelijk vind.
Zijn er voor zover u bekend naast de schatting van Culture Foot Solidaire dat er zo'n 15.000 kinderen verhandeld zijn voor het voetbal, andere betrouwbare schattingen van het aantal slachtoffers? Indien het u niet bekend is, bent u bereid dit nader te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals uit het artikel blijkt is de FIFA bezig met het verzamelen van alle informatie om deze zaak te beoordelen en de belangen van de betrokkene minderjarigen te behartigen. Aanvullend onderzoek naar aantallen is naar mijn oordeel dan ook niet nodig.
Zijn er sinds de antwoorden op eerdere2 signalen geweest dat er jonge spelers op een verkeerde manier in Nederland terecht zijn gekomen? Zo ja, wat is de omvang hiervan? Bent u bereid dit (nader) te onderzoeken met uw Europese collega's?
Nee, die signalen hebben mij niet bereikt. Op basis van de FIFA Regulations on the Status and Transfer of Players kunnen geen internationale overschrijvingen van spelers onder achttien jaar plaatsvinden behoudens de daarin vastgestelde uitzonderingen. Met ingang van 1 maart jl. hebben alle clubs toestemming nodig van de FIFA als ze spelers vanaf tien jaar uit het buitenland willen halen. Zonder deze toestemming kan een speler niet uitkomen voor zijn nieuwe club in een ander land. Daar bovenop heeft de KNVB als vast beleid dat spelersmakelaars zich moeten onthouden van activiteiten en werkzaamheden voor zover het spelers jonger dan zestien jaar betreft.
Indien er inderdaad nauwelijks sprake lijkt van enige vooruitgang in de bestrijding van de handel in jonge spelers, wat is daarover uw opvatting?
Zoals ook vermeld in het antwoord op vraag 1 vind ik elke vorm van handel in jonge spelers verwerpelijk. Als er sprake is van schending van de regelgeving zoals door de FIFA opgesteld, moet dit door betrokken partijen (te weten de ouders, de clubs, de makelaars en de (inter)nationale federaties en bonden) worden bestreden, waarbij FIFA moet optreden tegen nationale voetbalbonden en individuele clubs als die de regels overtreden. Recent is dit gebeurd met de bestraffing van F.C. Barcelona en de Spaanse voetbalbond voor de transfer van een aantal jeugdspelers waarbij ze niet voldeden aan de uitzonderingsvoorwaarden. De Spaanse voetbalbond en F.C. Barcelona zijn hier voor beboet. F.C. Barcelona heeft hiernaast ook een nog lopend transferverbod van een jaar gekregen.
Kunt u aangeven op welke manier(-en) voetbalbonden de handel in kinderen voor het voetballen effectiever kunnen bestrijden? Zo nee, bent u bereid hierover op kort termijn onderzoek naar te doen? Doen naar uw mening de KNVB, UEFA en FIFA hier voldoende tegen? Is het u bekend of de FIFA en UEFA voldoende zicht hebben op de bewegingen van jonge spelers wereldwijd? Zo nee, bent u bereid hier actie op te ondernemen? Zo ja, welke?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 4 is het aan de betrokken partijen om schending van de regelgeving binnen de voetbalwereld tegen te gaan. De KNVB heeft over transfers van jonge voetballers vaker contact met de FIFA. Specifiek hebben ze in dit geval bij FIFA aangekaart dat de grens van 12 jaar voor het verkrijgen van een International Transfer Certificate (ITC) te hoog zou zijn, en deze is, zoals in het antwoord op vraag 3 ook is aangegeven recentelijk verlaagd naar 10 jaar. Door het Transfer Matching System van de FIFA (een digitaal systeem voor internationale overschrijvingen) en het daarbij behorende ITC systeem hebben nationale voetbalbonden en de FIFA goed zicht op de beweging van jonge spelers omdat elke grensoverschrijdende transfer moet worden goedgekeurd door de FIFA.
Op welke manier kunnen overheden de handel in kinderen voor het voetballen effectiever bestrijden? Hoe gaat u zich daar in Europees en internationaal verband voor inzetten?
In mei 2014 is een Raadsbijeenkomst van de EU Sportministers een resolutie aangenomen betreffende het werkplan van de Europese Unie voor sport voor de jaren 2014–2017 (2014/C 183/03). Eén van de thema’s is de integriteit in de sport, in het bijzonder de bestrijding van doping en wedstrijdvervalsing, de bescherming van minderjarigen, goed bestuur en gendergelijkheid.
Slachtoffers van mensenhandelaren blijven vaak met schulden achter als zij vervroegd teruggaan naar hun eigen land als beloften niet worden nagekomen; kunt u aangeven op welke wijze is te voorkomen dat zij daardoor opnieuw in de problemen komen? Hoe zal dat in het geval van de voetballertjes die naar Laos zijn gegaan worden opgepakt? Welke maatregelen bent u eventueel bereid te nemen om deze slachtoffers bij te staan?
Op basis van de informatie in het BBC-bericht valt niet op te maken of het voorval voldoet aan alle elementen van de definitie van mensenhandel. Blijkens het artikel is in het voorval dat door de BBC wordt beschreven reeds actie ondernomen door FIFPro en FIFA, hetgeen ertoe leidde dat de meeste jonge spelers naar hun land terugkeerden, terwijl een aantal ervoor koos in Laos te blijven. Ik zie derhalve geen aanleiding voor Nederlandse instanties om in dit specifieke geval te interveniëren.
Twee omstreden wetsvoorstellen in Oeganda |
|
Roelof van Laar (PvdA), Michiel Servaes (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Uganda: NGO bill aims to muzzle civil society, say activists»?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit wetsvoorstel een trend volgt in de Hoorn van Afrika (Ethiopië, Zuid-Soedan, Kenia), waarbij regeringen meer greep proberen te krijgen op het werk van non-gouvernementele organisaties (NGO's)?
Het wetsvoorstel past in een wereldwijde trend, ook in de Hoorn van Afrika, waarin restrictieve wetgeving ten aanzien van ngo’s wordt aangenomen. Het is nog niet duidelijk hoe de wet er uiteindelijk uit zal zien. Het is daarom nog niet mogelijk om het voorstel te vergelijken met bestaande wetgeving in andere landen.
Hoe beoordeelt u dit wetsvoorstel dat in komende maanden voorgelegd zal worden aan het Oegandese parlement?
Het wetsvoorstel is deels het gevolg van terechte zorgen van overheid en ngo’s zelf over de transparantie van ngo’s. Tegelijkertijd roept het wetsvoorstel in zijn huidige vorm vragen op over de mate van controle die uitgeoefend zal worden op ngo’s en de mogelijke impact op de vrijheid van vereniging en de vrijheid van meningsuiting. Wordt de wet zonder substantiële wijzigingen aangenomen, dan zal de toepassing ervan de vrijheid van ngo’s flink kunnen inperken.
Deelt u de zorgen van mensenrechtenactivisten dat de Oegandese NGO Board teveel macht naar zich toe zal trekken en dat kritische NGO’s die bijvoorbeeld misstanden rondom corruptie, landrechten en mensenrechtenschendingen aan de kaak willen stellen de mond zal worden gesnoerd? Verwacht u dat door deze wet organisaties die opkomen voor homorechten zullen worden belemmerd?
Tijdens de consultaties en publieke hoorzittingen over het wetsvoorstel heeft het maatschappelijk middenveld in Uganda inderdaad zorgen over ruimte voor tegenspraak naar voren gebracht. De NGO Board bracht samen met het platform van Ugandese ngo’s (NGO Forum) eerder dit jaar een werkbezoek aan Nederland. Het bezoek heeft bijgedragen aan een betere dialoog tussen het NGO Forum en de Board en een meer open houding van de Board ten aanzien van het aanstellen van vertegenwoordigers van ngo’s binnen de Board en bij monitoringscomités op districtsniveau.
Het wetvoorstel gaat niet specifiek in op ngo’s die zich inzetten voor gelijke rechten van LHBTI’s in Uganda. Wel zal, indien de wet zoals deze nu voorligt wordt aangenomen, de toepassing ervan ngo’s belemmeren op alle terreinen, ongeacht doelstellingen, werkwijzen of doelgroepen. Dit geldt dus ook voor ngo’s die zich inzetten voor gelijke rechten van LHBTI’s in Uganda.
Kunt u toelichten hoe de Oegandese regering gereageerd heeft op de geuite zorgen in het kader van de artikel 8 dialoog? Wat zijn de vervolgstappen die worden ondernomen door Nederland en de EU?
De Ugandese regering heeft met belangstelling kennis genomen van de zorgen die in het kader van de artikel 8 dialoog zijn geuit. De EU sprak eveneens haar zorgen uit tijdens gesprekken met de premier van Uganda, met leden van het kabinet en met parlementariërs. De EU heeft specifieke opmerkingen en zorgen over het wetsvoorstel onder de aandacht gebracht van de Ugandese parlementaire commissie van Defensie en Binnenlandse Zaken, die verantwoordelijk is voor hoorzittingen over het wetsvoorstel.
Bent u bereid consequenties te verbinden aan de hulp die weer is hervat als deze wet wordt aangenomen? Zo ja, aan welke gevolgen denkt u? zo nee, waarom niet?
Afgewacht moet worden hoe het uiteindelijke voorstel eruit ziet en wanneer het wordt aangenomen. Pas dan kunnen de mogelijke effecten van de nieuwe wet worden beoordeeld.
Kunt u uw veronderstelling dat het andere omstreden wetsvoorstel – de anti-homo wetgeving – voorlopig niet in stemming wordt gebracht toelichten?2 Kunt u aangeven wat de laatste ontwikkelingen zijn rondom de nieuwe anti-homo wet, die in november jl. is ingediend door Oegandese parlementariërs, die deze wet eind december jl. in stemming hadden willen brengen? Klopt het dat die stemming uitgesteld is? Is het bekend wanneer- en of die stemming gaat plaatsvinden?
Er zijn nog steeds geen ontwikkelingen die er op wijzen dat een nieuw anti-homo wetsvoorstel zal worden ingediend. Er was eind vorig jaar even sprake van een wetsvoorstel waarvan de oorsprong en status niet konden worden vastgesteld. Dit voorstel is nooit officieel ingediend voor parlementaire behandeling en er is dus geen sprake van een al dan niet uitgestelde stemming.
Klopt het bericht dat na verwerping van de wet door het Constitutionele Hof in augustus jl. voorstanders van de wet de zaak hebben opgebracht bij het hooggerechtshof? Zo ja, kunt u toelichten hoe die zaak verlopen is en wat de uitkomst hiervan is?
Nee, dit bericht klopt niet. Deze zaak is verder niet meer aanhangig gemaakt.
Hoe beoordeelt u deze twee omstreden wetsvoorstellen in het kader van het hervatten van de hulp aan de regering van Oeganda? Hoe beoordelen de andere donoren waarmee Nederland actief is in het Justice, Law and Order Sector (JLOS)-programma bovengenoemde ontwikkelingen?
Het gaat om één wetsvoorstel dat los staat van de beslissing van het kabinet om een deel van de hulp aan de Justice, Law and Order Sector (JLOS) te hervatten. Zoals al toegelicht, heeft het voorstel geleid tot consultaties over specifieke zorgpunten. De dialoog over het wetsvoorstel wordt gevoerd in EU-verband. De overige JLOS donoren zijn lidstaten van de EU en hebben dezelfde zorgen als Nederland.
Kinderarbeid in Syrië |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Small hands heavy burden: how the Syria conflict is driving more children into the workforce»1 van Unicef en Save the Children?
Ja.
Klopt het bericht dat in driekwart van de Syrische gezinnen kinderen moeten bijdragen aan het gezinsinkomen, zowel in Syrië zelf als in omliggende landen zoals Libanon en Jordanië waar ze hun toevlucht hebben gezocht?
Hoewel exacte metingen in conflictgebieden erg lastig zijn, heeft het kabinet geen reden te twijfelen aan de bevindingen van UNICEF en Save the Children. Het rapport geeft aan dat kinderen in driekwart van de gezinnen binnen Syrië bijdragen aan het gezinsinkomen. Onder Syrische vluchtelingen in Jordanië geldt dat voor de helft van de gezinnen. Over Libanon geeft het rapport geen vergelijkbare cijfers. Hoe dan ook is de situatie zeer zorgelijk.
Kunt u bevestigen dat op dit moment 2.7 miljoen Syrische kinderen geen toegang hebben tot onderwijs?
Zoals UNICEF en Save the Children in hun rapport aangeven, is het aantal kinderen in Syrië dat onderwijs volgt recentelijk sterk afgenomen. Hierover is ook gerapporteerd door onder andere de VN Office for the Coordination of Humanitarian Affairs (OCHA).2 Deze afname wordt veroorzaakt door meerdere factoren die samenhangen met het conflict: veel gezinnen zijn binnen Syrië op de vlucht; scholen zijn vernietigd; en onderwijzend personeel is gevlucht of omgekomen.
Over het onderwijs in Libanon is bekend dat ongeveer 400.000 Syrische kinderen in de leeftijdscategorie 4 t/m 17 jaar zijn geregistreerd en ongeveer 30% daarvan regulier onderwijs heeft kunnen volgen in 2014. In Turkije heeft iedere Syriër recht op onderwijs (primair en secundair), maar pas recentelijk is onderwijs in het Arabisch mogelijk gemaakt.
Bent u bereid er in internationaal verband voor te pleiten dat binnen de lopende noodhulpprgramma’s de toegang tot kwalitatief goed onderwijs als prioriteit wordt aangewezen?
Nederland gaat een actieve rol vervullen in de door de VN Speciaal Gezant voor Wereldwijd Onderwijs, Gordon Brown, in het leven geroepen Champions» Group on Education in Emergencies and Protracted Crisis. Deze groep wordt mede gedragen door Noorwegen, UNICEF, UNHCR en het Global Partnership for Education. Tijdens de komende zitting van de Algemene Vergadering van de VN vindt een side-event plaats over dit thema. Het doel is meer aandacht te genereren voor het belang van onderwijs in noodsituaties, ideeën uit te wisselen over verbetering van de hulparchitectuur, en nieuwe bronnen van financiering aan te boren. Uitgewerkte voorstellen zullen op de World Humanitarian Summit (mei 2016) gepresenteerd worden.
Op wat voor manier zet u zich in internationaal verband in om kinderarbeid onder Syrische kinderen – die al het hardste geraakt worden door de humanitaire crisis – tegen te gaan en te voorkomen dat er een «verloren generatie» ontstaat? Hoe past dit binnen uw huidige activiteiten om kinderarbeid te bestrijden?
Nederland zet zich actief in voor de strijd tegen kinderarbeid. Alleen wanneer kinderen kunnen leren en spelen krijgen zij de kans om te bouwen aan hun toekomst en kunnen ze opgroeien tot de geschoolde werknemers en mondige burgers die nodig zijn voor welvaart en ontwikkeling in hun land. Nederland maakt zich in multilateraal verband sterk voor de strijd tegen kinderarbeid en dringt ook in EU-verband bij verschillende landen aan op betere uitvoering van ILO-conventie 182 tegen de ergste vormen van kinderarbeid. Daarnaast draagt Nederland met verschillende projecten, die deels door de ILO worden uitgevoerd, bij aan de strijd tegen kinderarbeid en bewustwording rond «fatsoenlijk werk» in toeleveringsketens. Voor meer algemene details over de Nederlandse inzet tegen kinderarbeid wordt verwezen naar de Kamerbrief in reactie op de recente initiatiefnota van Kamerlid van Laar (Kamerstukken 33 963, nr. 3).
In Syrië zelf is het, vanwege het voortslepend conflict, lastig om directe activiteiten tegen kinderarbeid te steunen. Het door Nederland gesteunde Child Labour Free Zones-programma bijvoorbeeld, dat in verschillende landen goede resultaten laat zien, vereist een zekere mate van stabiliteit in de gemeenschap om te kunnen slagen. In de buurlanden van Syrië valt makkelijker te opereren. Nederland steunt in Turkije bijvoorbeeld een project dat kinderarbeid in de hazelnootoogst bestrijdt. Dit project wordt in verschillende Turkse regio’s uitgevoerd door de ILO in samenwerking met de hazelnootbranchevereniging CAOBISCO en Turkse autoriteiten. Het project is onlangs met drie jaar verlengd. Er zijn geen cijfers over eventuele betrokkenheid van de omvangrijke groep Syrische vluchtelingen in Turkije bij kinderarbeid in de hazelnootsector.
Om te voorkomen dat er een verloren generatie van Syrische kinderen ontstaat, is het van groot belang te investeren in onderwijs. Daarom levert Nederland voor de periode januari 2014 tot december 2015 een bijdrage van 7 miljoen euro aan het «No Lost Generation Initiative» van UNICEF ten behoeve van onderwijs voor Syrische vluchtelingen in Libanon en Jordanië. Verder ondersteunt Nederland op voorstel van de Tweede Kamer 80 Syrische studenten door een gezamenlijk project van stichting SPARK en de universiteit van Gaziantep.
Daarnaast zijn de volgende maatregelen aangekondigd in de Kamerbrief over humanitaire hulp in de Syriëregio en Irak, die u kort voor deze antwoorden toeging:
Ondanks deze initiatieven en de inzet van de internationale gemeenschap, waaronder Nederland, blijft het risico van een «verloren generatie» levensgroot. Ook de Syriërs zelf zijn hierover zeer bezorgd. Uiteindelijk ligt de oplossing in een beëindiging van de conflicten en het initiëren van een vredesproces in Syrië. Nederland tracht daar een actieve bijdrage aan te leveren door steun aan de VN en de initiatieven van Speciaal Gezant De Mistura.
Bent u bereid in internationaal verband ervoor te pleiten dat binnen de lopende noodhulpprogramma’s geld beschikbaar wordt gesteld voor inkomensgenererende activiteiten van vluchtelingen, zowel in Syrië als in de landen in de regio waar veel Syriërs onderdak hebben gevonden? Zo ja, op wat voor manier krijgt dat vorm? Zo nee, waarom niet?
In crises als deze is het van groot belang om vluchtelingen zoveel mogelijk in staat te stellen voor zichzelf te zorgen. In de eerste plaats omdat vluchtelingen zelf niets liever willen dan een menswaardig bestaan opbouwen. In de tweede plaats wordt het voor de internationale gemeenschap steeds lastiger om grote aantallen vluchtelingen voor langere perioden van voldoende hulp te voorzien. Hoe meer vluchtelingen in staat worden gesteld om inkomensgenererende activiteiten te ondernemen, hoe beter de hulp kan worden gericht op de meest kwetsbare groepen. In de derde plaats kunnen vluchtelingen ook bijdragen aan de lokale economie in de landen van opvang. Er zijn echter ook vaak beperkende factoren. Dit kan gaan om economische problemen in landen van opvang, zoals werkloosheid, of het wordt de vluchtelingen niet toegestaan om te werken.
Met het Nederlandse innovatieve beleid op humanitair terrein en de additionele middelen die daarvoor zijn gereserveerd wordt onder andere beoogd de zelfredzaamheid van vluchtelingen te vergroten door bijvoorbeeld contant geld aan te bieden in plaats van hulpgoederen zodat dit kan worden gebruikt voor het opstarten van eigen ondernemingen. Dit heeft niet alleen een positief effect op het welzijn van de vluchteling, maar ook op de economie van het gastland. Nederland ondersteunt waar mogelijk overheden die bereid zijn economische activiteiten van vluchtelingen mogelijk te maken. Op internationaal niveau wordt bekeken hoe de belemmerende factoren hierbij zoveel mogelijk weggenomen kunnen worden.
Bent u op de hoogte van het «No Lost Generation Initiative»? Op wat voor manier is Nederland betrokken bij dit initiatief?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u inzicht geven hoe de aangenomen VN-Mensenrechtenraad resolutie dat kindhuwelijken worden aangemerkt als mensenrechtenschendingen, heeft geleid tot een verbetering van de positie van Syrische meisjes?2 Op wat voor manier zet Nederland zich in internationaal verband in om hier vervolg aan te geven?
De VN-Mensenrechtenraad nam tweemaal (september 2013 en juni 2015), mede op Nederlands initiatief, een resolutie aan inzake de bestrijding van kindhuwelijken. Er valt geen direct verband te leggen tussen de resoluties en eventuele verbeteringen voor Syrische meisjes. Hoewel resoluties van de VN-Mensenrechtenraad niet bindend zijn, hebben ze een sterk normerend karakter; beide resoluties erkennen expliciet dat kindhuwelijken resulteren in mensenrechtenschendingen. Algemeen wordt erkend dat de relatief nieuwe aandacht voor dit fenomeen in VN-fora heeft bijgedragen aan het internationale bewustzijn over de schadelijke effecten van, alsmede aan steun (financieel en anderszins) aan organisaties die zich inzetten voor de bestrijding van kindhuwelijken, waaronder het consortium Girls not Brides.
Nederland zet zich actief in om uitvoering van de twee genoemde resoluties te bevorderen, maar die inspanningen richten zich niet specifiek op Syrië. Waar mogelijk en noodzakelijk stellen onder meer de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de Mensenrechtenambassadeur tijdens hun reizen de resoluties aan de orde. Nederland maakt tevens gebruik van de Universal Periodic Review om VN-lidstaten, zoals Jemen, aanbevelingen te doen op het gebied van kindhuwelijkenbestrijding.
Nederland draagt verder via een bijdrage van EUR 20 miljoen aan UNICEF, bij aan het «Global Programme to accelerate action to end child marriages»dat door UNICEF en UNFPA wordt uitgevoerd in 12 landen.4 Syrië maakt geen deel uit van de geselecteerde landen voor dit programma.
In welke mate wordt er binnen lopende noodhulpprogramma’s extra aandacht besteed aan de bescherming van meisjes tegen uithuwelijking?
In zowel het Syria Regional Refugee & Resilience Plan en het Syria Response Plan (SRP) van de VN wordt aandacht besteed aan vroegtijdige huwelijken en huwelijksdwang. In het Syria Regional Refugee & Resilience Plan 2015–2016 voor Irak, Jordanië, Egypte, Turkije en Libanon zijn activiteiten opgenomen die nationale kinderbeschermingssystemen ondersteunen, en die families en gemeenschappen helpen om kinderen te beschermen, o.a. als antwoord op vroegtijdige huwelijken en uitbuiting. Binnen dit programma kunnen 895.000 jongens en meisjes deelnemen aan gestructureerde, duurzame kinderbescherming of psychosociale hulpprogramma’s en 18.000 mensen getraind worden over kinderbescherming en seksueel geweld. Door een geldige huwelijksakte als vereiste te nemen voor geboorteregistratie van kinderen, wordt eveneens beoogd het aantal illegale of informele huwelijken, waaronder vroegtijdige huwelijken, te verminderen.
Naast de aandacht in de plannen van de VN zijn meisjes door de Dutch Relief Alliance voor Syrië, Jordanië en Libanon geïdentificeerd als kwetsbare groep. Specifieke programma’s zijn voorzien, zoals het bieden van veilige ruimtes voor vrouwen en life skills-trainingen voor tienermeisjes. Daarnaast word gewerkt aan capaciteitsopbouw van lokale partners in het bieden van diensten die bescherming vergroten, zoals psychosociale hulp aan vrouwen en kinderen, vooral slachtoffers van gender based violence. Ook wordt beoogd bewustzijn in de gemeenschappen te creëren over kinderbescherming en weerbaarheid.
Bovendien bieden de door Nederland direct gesteunde programma’s van UNICEF en UN WOMEN in Libanon en Jordanië seksuele voorlichting, psychologische ondersteuning en trainingen om zelfstandigheid van meisjes te vergroten. UNICEF-interventies om seksueel geweld te voorkomen en de gevolgen te beperken zijn gericht op individuele ondersteuning, politieke lobby en dialoog met religieuze leiders. Individuele ondersteuning richt zich op:
Samenwerking met religieuze leiders om geloofsgemeenschappen voor te lichten over de risico’s van vroegtijdig huwelijk is effectief. Zo schrijven lokale partnerorganisaties mee aan de teksten van religieuze voordrachten. Op nationaal niveau zetten partnerorganisaties zich in om wetgeving over de minimumleeftijd van huwelijken te handhaven.
Kinderarbeid |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Kinderarbeid in Thaise garnalenindustrie» en «Gevaarlijke kinderarbeid in goudmijnen Ghana»?1 2
Ja.
Klopt het bericht dat er in de Thaise garnalenindustrie vooral migrantenkinderen werken, om zo schulden van hun ouders die ze zijn aangegaan bij tussenpersonen om op een illegale manier te kunnen werken, terug te kunnen betalen?
Het is mij bekend dat in de garnalenindustrie in Thailand slechte arbeidsomstandigheden en misstanden voorkomen. Vooral arbeidsmigranten zijn kwetsbaar voor exploitatie in deze sector en worden getroffen door afpersing met dreiging voor deportatie, langere werktijden en zeer lage lonen. Ook is bekend dat er kinderen in deze industrie werkzaam zijn, waarvan de meerderheid migrantkind is. De tussenpersonen die u noemt zijn een versterkende factor van dit probleem, doordat zij druk uitoefenen op migrantfamilies om schulden snel terug te betalen.
Omdat de meeste garnalenpellers jongeren tussen de 15 en 17 jaar oud zijn, is voor hen onschadelijk licht werk (zoals garnalen pellen) volgens ILO-verdrag Minimum Leeftijd (138) niet verboden. De root causes van deze kinderarbeid en eventuele uitbuiting liggen echter met name in de zeer lage lonen voor migrantfamilies in Thailand.
Deelt u de mening dat kinderarbeid bij migrantenkinderen blijft bestaan zolang de ouders geen leefbaar loon ontvangen? Kunt u aangeven wat de voortgang is van het Actieplan Leefbaar Loon dat eind 2013 werd aangenomen in Berlijn? Heeft u uw voornemen binnen de Europese Unie en andere internationale fora zoals ILO, OESO, VN en de Wereldhandelsorganisatie het belang van leefbaar loon en de verbetering van arbeidsomstandigheden op de agenda te zetten, waargemaakt? Zo ja, wat hebben die inspanningen tot nog toe opgeleverd? Zo nee, wanneer bent u van plan dat te doen?
Een belangrijke bijdrage aan de bestrijding van kinderarbeid is het bevorderen van leefbare lonen voor de ouders van werkende kinderen. Na de Europese Conferentie voor leefbare lonen in 2013 worden vervolgactiviteiten ontplooid in lijn met de in Berlijn aangenomen Roadmap. De conferentie in Berlijn ging niet uitsluitend, maar wel voornamelijk over de textielsector. Ik tref voorbereidingen voor een regionale vervolgconferentie in Pakistan in 2016. Daar zullen sociale partners en overheden van textiel productielanden samengebracht worden met internationale modemerken. Er zal worden samengewerkt met de ILO.
Een groep van 15 grote internationale modemerken werkt aan een overeenkomst van de internationale vakbond IndustriAll over uitgangspunten voor het realiseren van leefbare lonen. Dit najaar zal in Cambodja voor het eerst een tripartiete loononderhandeling in de textielsector op nationaal niveau plaats vinden, waarbij de internationale modemerken zullen worden betrokken om hun steun te betuigen aan dit nationale proces. Een nieuwe stap in de geglobaliseerde arbeidsverhoudingen. Nederland heeft bij de ILO conferentie over lonen in de textiel- en lederwarenindustrie in 2014 bijgedragen aan de acceptatie van de rol van internationale merken bij het realiseren van leefbare lonen in toeleveringsketens.
Op de leefbaar loon conferentie in Berlijn presenteerde IDH het voorbeeld van de theeproductie in Malawi. De lonen op de theeplantages in Malawi zijn extreem laag, ook in vergelijking met andere thee producerende landen. Onlangs hebben alle stakeholders, waaronder ook de overheid van Malawi, zich uitgesproken om samen te werken naar het bereiken van een leefbaar loon en leefbaar inkomen in de theesector in Malawi in 2020.
Tevens ondersteun ik sinds dit jaar de koepelorganisatie van keurmerken ISEAL bij de ontwikkeling van benchmarks voor leefbaar loon in ontwikkelingslanden, dus de hoogte van een leefbaar loon per land. Hierbij zijn zes keurmerken betrokken, waaronder Utz, Fair Trade en FSC. Deze keurmerken zullen de benchmarks gebruiken bij de certificering van het productieproces in ontwikkelingslanden (betaalt koffieboer X een leefbaar loon aan zijn arbeiders?) en de organisaties die de producten verkopen aan consumenten (bijvoorbeeld de supermarkten) bij dit proces betrekken. ISEAL zal samenwerken met de ook door Nederland gesteunde Loonwijzer.
De bovengenoemde Roadmap noemt de mededingingsregels van de EU als mogelijk knelpunt voor samenwerking van bedrijven voor het realiseren van leefbaar loon in hun toeleveringsketens. Nederland heeft in dit kader een gesprek tussen de FairWearFoundation en de Europese Commissie over de aanpak van leefbaar loon gefaciliteerd. De uitkomst van dit gesprek met de Commissie is dat kledingbedrijven de aanpak van FairWear kunnen toepassen zonder in strijd te komen met de EU-mededingingsregels.
Last but not least, mede dankzij de inspanning van Nederland zijn Decent Work en de Social Protection Floor opgenomen in de VN duurzame ontwikkelingsdoelen.
Klopt de bewering dat door gebrekkige transparantie in de keten het op dit moment niet duidelijk is hoeveel gebruik gemaakt wordt van kinderarbeid in de Thaise fabrieken en dat Europese inkopers dus niet weten onder wat voor omstandigheden de garnalen gepeld en gesorteerd zijn?
Aangezien ketentransparantie verschilt per productieketen, zal ook het inzicht van de Europese inkopers in de omstandigheden waaronder de garnalen worden verwerkt verschillen, dit kan betekenen dat het voor inkopers mogelijk niet duidelijk is hoeveel gebruik wordt gemaakt van kinderarbeid in de Thaise fabrieken.
Binnen het IMVO-convenantentraject heeft de voedingsmiddelensector, inclusief de supermarktbranche, het initiatief genomen om de mogelijkheden te onderzoeken om een overkoepelend IMVO-convenant op te stellen waarin belangrijke sociale en milieuthema’s worden uitgewerkt, conform SER-advies. Dit zal worden gedaan in samenwerking met IDH en in dialoog met andere stakeholders. De afspraken die worden vastgelegd in een mogelijk convenant zullen ook betrekking hebben op de visimporteurs als toeleveranciers van de Nederlandse supermarkten.
Zijn er nu al mogelijkheden deze garnalen van de Europese markt te weren? Zo niet, bent u bereid in Europees verband ervoor te pleiten dat deze mogelijkheden worden onderzocht?
Die mogelijkheden zijn zeer beperkt. Het kabinet ging daar al uitgebreid op in in de kabinetsreactie op de initiatiefnota van Kamerlid Van Laar d.d. 20 januari 2015 (Kamerstuk 33 963 nr. 5). Over de mogelijkheden voor EU-inzet tegen kinderarbeid ontving u op 1 juli 2015 een separate brief (Kamerstuk 33 963, nr. 7).
Klopt de bewering dat Europese bedrijven goud inkopen in Ghana, terwijl ze niet precies op de hoogte zijn waar deze edelmetalen vandaan komen en wat het risico is dat er kinderrechtenschendingen hebben plaatsgevonden bij de winning ervan?
Uit het rapport «Precious Metals, Cheap Labor: Child Labor and Corporate Responsibility in Ghana’s Artisanal Gold Mines» van Human Rights Watch blijkt dat de leveringsketen van goud uit Ghanese mijnen lang en onduidelijk is. Ghanese handelaren met vergunning kopen ook goud van mijnen zonder vergunning, waar kinderarbeid voorkomt. Dit resulteert er in dat Europese bedrijven die goud uit Ghana kopen van bijvoorbeeld Zwitserse raffinaderijen geen volledige zekerheid hebben over waar het goud vandaan komt en of er kinderarbeid aan de goudwinning te pas is gekomen. De in het rapport geïnterviewde Zwitserse raffinaderijen lijken hun due diligence goed op orde te hebben en zijn alert op leemtes in hun keten, maar dat is geen 100% garantie dat zij goud verwerken waar geen kinderarbeid aan verbonden is.
Op wat voor manier is de strijd tegen kinderarbeid onderwerp van gesprek in de dialoog die Nederland met Ghana voert in het kader van de transitie die dit partnerland doormaakt van ontwikkelingsrelatie naar een relatie gebaseerd op handel en bilaterale economische betrekkingen? Heeft dit onderwerp al prioriteit in de dialoog? Zo niet, bent u bereid dit onderwerp hoog op de agenda te zetten en zo mogelijk voorwaarden te stellen aan de Ghanese overheid?
Kinderarbeid werd en wordt regelmatig aan de orde gesteld in zowel de dialoog tussen Nederland en Ghana als de dialoog tussen de EU en Ghana.
De Ghanese overheid, vooral de Minister for Gender, Children and Social Protection, is zeer actief op dit thema. De Ghanese overheid maakt met name sinds 2012 gericht beleid en stelde instituties in. Dit heeft effect zowel op nationaal als districtsniveau, waardoor kinderarbeid en andere vormen van geweld tegen kinderen beter gemonitored en bestreden kunnen worden. Alhoewel er nog onvoldoende betrouwbare statistieken beschikbaar zijn, rapporteert de Ghanese overheid wel over voortgang in aantallen kinderen die gered zijn en terug naar school gaan, aantallen gemeenschappen die worden gesensibiliseerd en ambtenaren die worden getraind.
Het voorkomen van kinderarbeid is integraal onderdeel van de beoordeling van door Nederland gefinancierde projecten (zoals het Programma Publiek Private Samenwerking en het Private Sector Investeringsprogramma) en bilaterale programma’s, onder andere in de cacaosector. Nederlandse bedrijven worden gestimuleerd in Ghana maatschappelijk verantwoord te ondernemen. Daarnaast zijn verschillende organisaties met steun van de Nederlandse overheid actief in de strijd tegen kinderarbeid in Ghana, zoals het «Gold» programma van Solidaridad, maar ook de programma’s van het IOM, die zich richten op kinderarbeid in o.a. de visserij. Ook UNICEF is in Ghana actief op het thema kind huwelijken en andere vormen van geweld tegen kinderen, waaraan Nederland 6 MLN EUR bijdraagt, samen met Canada voor de periode 2014–2016. Het betreft 28 districten in de Volta regio, en in de Noordelijke en Westelijke regio van Ghana. Nederland is ook actief in de strijd tegen kinderhandel en werkt hierin nauw samen met de Ghanese overheid en andere EU lidstaten.
Tot slot heeft Nederland zich de afgelopen maanden ingezet om de IMVO-risico's in de goudketen, waaronder kinderarbeid, aan te pakken. Als eerste is een studie georganiseerd naar deze risico's en naar wat Nederland zou kunnen doen. Deze zijn besproken tijdens een Nationale Ronde Tafel over goud op 9 juni 2015. Meer dan honderd deelnemers, van juweliers tot de financiële sector en van ngo’s en vakbonden tot organisaties uit de elektronicasector, namen deel. Meerdere bedrijven, zoals Gassan Diamonds en Schöne Edelmetaal, deden toezeggingen over hoe ze er voor gaan zorgen dat hun producten gegarandeerd kinderarbeid vrij zullen worden. Besloten is om tot een sectorconvenant te komen en het streven is om deze afspraken eind 2015 vast te leggen, waarbij zeker ook aandacht geschonken zal worden aan kinderarbeid.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat Nederlandse bedrijven in hun hele inkoop- en productieketen kinderrechten respecteren? Kunt u aangeven op wat voor manier de plicht van bedrijven kinderarbeid uit te bannen opgenomen gaat worden in de MVO-convenanten met risicosectoren?3 Zijn de «Children’s Rights and Business Principles» hiervoor leidend?
Voor het IMVO-convenantentraject wordt het SER-advies gevolgd. Volgens dit advies moet een convenant voldoen aan de OESO-richtlijnen en de United Nations Guiding Principles (UNGPs) on Business and Human Rights. De UNGPs stellen dat bedrijven zich moeten houden aan de fundamentele ILO-conventies, waaronder ILO-conventie 182 ten aanzien van de ergste vormen van kinderarbeid. De UNGPs geven ook aan dat wanneer de activiteiten van bedrijven impact hebben op individuen die behoren tot specifieke groepen of minderheden, bedrijven de plicht hebben om de mensenrechten van deze groepen te respecteren. In dit verband worden de instrumenten van de Verenigde Naties genoemd en vormen de Children’s Rights and Business Principles (CRBP) een onderdeel van deze instrumenten.
In het SER-advies is één van de kernelementen voor effectieve IMVO-convenanten een betekenisvolle stakeholderdialoog. De maatschappelijke organisaties gericht op de strijd tegen kinderarbeid hebben de mogelijkheid om deel te nemen aan deze multi-stakeholderdialoog en om als partij te participeren in een convenant. Zo is UNICEF betrokken bij het convenantenproces in de kleding- en textielsector. Aangezien de CRBPs zijn ontwikkeld door UNICEF, zal UNICEF de afspraken zeker toetsen aan deze principes. Ook levert de coalitie Stop Kinderarbeid input over de manier waarop maatregelen tegen kinderarbeid in de sectorconvenanten vorm kunnen krijgen en neemt de coalitie deel aan een overleg tussen het ministerie en stakeholders over hoe de sectoroverstijgende thema’s binnen het IMVO-convenantentraject moeten worden meegenomen. Een ander kernelement is dat het convenant gebaseerd moet zijn op een identificatie van risico’s in het due diligence-proces. Als kinderarbeid geïdentificeerd wordt als een hoog risico in een bepaalde sector dan zal in multi-stakeholder verband besproken moeten worden hoe dit plaats krijgt in een IMVO-convenant.
Op wat voor manier wordt de strijd tegen kinderarbeid gewaarborgd binnen de SDG- agenda? Bent u bereid het uitbannen van kinderarbeid tot prioriteit te maken van uw inzet?4
Zoals besproken in het AO RBZ-OS van 11 december 2014, is het opnemen van uitbanning van kinderarbeid één van mijn prioriteiten in de SDGs. In de lopende onderhandelingen pleit het kabinet ervoor dat het resultaat van de VN Open Working Group (OWG) wordt behouden. Kinderarbeid is daarin opgenomen in doel 8, het doel over groei en werkgelegenheid. Het betreffende subdoel is 8.7: «Take immediate and effective measures to secure the prohibition and elimination of the worst forms of child labour, eradicate forced labour and, by 2025, end child labour in all its forms, including the recruitment and use of child soldiers». In de lopende onderhandelingen die leiden naar de SDG top in september zal het kabinet pleiten voor behoud van deze OWG doelen.
Het bericht dat de inwoners van Curaçao bezorgd zijn over de rookgassen uit de raffinaderij in Willemstad |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Curaçaoënaars bezorgd over «kankerverwekkend» groen spul»?1
Ja
Wat is uw reactie op dit bericht?
Ik acht de toename uitstoot van de Isla raffinaderij en de daardoor veroorzaakte milieuschade zorgelijk. Het betreft echter een autonome aangelegenheid van de Curaçaose regering, namens het Nederlandse kabinet heb ik hierover regelmatig contact met de Curaçaose regering.
Is het waar dat er in de woonwijken nabij de Isla raffinaderij nieuwe signalen zijn van de uitstoot van zware, kankerverwekkende metalen? Zo, ja, op welke wijze wordt hier, door deskundigen ter plaatse, zo snel mogelijk onderzoek naar gedaan? Is er al iets bekend over de samenstelling van het «groene spul»? Is er een verband met veranderingen binnen de Isla-raffinaderij, bijvoorbeeld de verwerking van andersoortige olie?
Voor zover mij bekend wordt in opdracht van Minister Whiteman op dit moment door Ecovision onafhankelijk onderzoek gedaan naar de samenstelling van «het groene spul». Hierbij is ook TNO betrokken. Naar ik heb begrepen worden de resultaten hiervan in de loop augustus verwacht. Op de openbare website www.luchtmetingencuracao.org, waarop de meetresultaten van de twee meetstations worden geregistreerd, valt waar te nemen dat de uitstoot van onder andere zwaveldioxide de laatste jaren een sterke stijging vertoont. Verder laat het Ministerie van Defensie, als onderdeel van haar personele verantwoordelijkheid voor het daar woonachtige defensiepersoneel en met instemming van Minister Whiteman, metingen uitvoeren naar de luchtkwaliteit in Julianadorp. De GGD Amsterdam is bezig de infrastructuur daarvoor aan te leggen en zal starten met meten in januari 2016.
Onlangs is door twee belangengroeperingen op Curaçao een kort geding gestart waarin wordt geëist dat door de regering op korte termijn een onderzoek wordt gestart naar de samenstelling van de groene substantie en de gezondheidsklachten van de mensen die onder de rook van de Isla wonen. Verder eisen de stichtingen dat de bewoners in de wijken onder de rook volledige en adequate toelichting krijgen over de gevolgen van de uitstoot van de Isla en welke voorzorgsmaatregelen ze kunnen treffen om gezondheidsschade te voorkomen. Ik vind die duidelijkheid ook belangrijk en heb begrepen dat partijen daarover op dit moment met elkaar in gesprek zijn.
Bent u bereid er bij de autoriteiten op Curaçao op aan te dringen dat er zo snel mogelijk onderzoek wordt uitgevoerd, en dat aan de inwoners in het gebied zo veel en snel mogelijk openheid over de situatie en de bevindingen wordt gegeven? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord bij vraag 2 en 3.
Deelt u de mening dat het maximale moet worden gedaan om bewoners en toeristen te beschermen tegen de uitstoot van voor de gezondheid gevaarlijke stoffen van de raffinaderij in Willemstad? Zo ja, bent u bereid hierover met de autoriteiten op Curaçao in gesprek te gaan?
Zie mijn antwoord bij vraag 2 en 3
Slavernij en kinderarbeid in steengroeves |
|
Joël Voordewind (CU), Roelof van Laar (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de uitzendingen van de Keuringsdienst van Waarde1 over de herkomst van grafstenen en het rapport Rock Bottom – Modern Slavery and Child labour in South Indian granite Quarries?2
Ja.
Bent u bereid om met Nederlandse bedrijven en brancheorganisaties in de graniet- en grafstenensector in gesprek te gaan om hen aan te zetten tot actieve due diligence met betrekking tot het bestrijden van slavernij en kinderarbeid en het verbeteren van de arbeidsomstandigheden?
Ja, daar ben ik toe bereid. De winning van natuursteen is in de Sector Risico Analyse (SRA) van KPMG aangemerkt als een activiteit met verhoogd risico op onveilige en ongezonde arbeidsomstandigheden binnen de bouwsector, detailhandel en groothandel. Deze drie sectoren zijn binnen de SRA als prioritair benoemd. Ik ben in gesprek met de desbetreffende brancheorganisaties over de ondersteuning die de overheid kan bieden aan de sectoren om te komen tot IMVO afspraken, waaronder afspraken over het bestrijden en voorkomen van slavernij en kinderarbeid binnen hun productieketens en het verbeteren van arbeidsomstandigheden.
Ook zal ik deze sectoren activeren om hun responsibility to respect in te vullen en een multi stakeholderdialoog op te zetten. Hierbij zoek ik samenwerking met bestaande IMVO initiatieven op dit terrein. Zo heeft bijvoorbeeld The Forest Trust (TFT) een Responsible Stone programma op het gebied van de winning van natuursteen; het bestrijden van schending van arbeids- en mensenrechten is onderdeel van dit programma (http://www.tft-earth.org/wp-content/uploads/2015/03/About-the-TFT-Responsible-Stone-Programme.pdf en http://www.duurzamenatuursteen.nl/).
Bent u bereid de slavernij en kinderarbeid in granietgroeves die onder meer aan westerse bedrijven leveren tijdens uw komende bezoek aan India aan de orde te stellen bij uw Indiase collega’s en samen initiatieven te nemen om deze misstanden te bestrijden?
Het belang van het nemen van verantwoordelijkheid door zowel het Nederlandse als het Indiase bedrijfsleven om kinderarbeid uit te bannen, zal aan de orde komen tijdens het bezoek aan India. Een moment waarop hierover gesproken kan worden, is tijdens het India-Dutch platform on Corporate Social Responsibility, dat ik tijdens de reis zal lanceren. Dit is een Platform waarin Indiase en Nederlandse bedrijven, maatschappelijke organisaties en de beide overheden ervaringen uitwisselen over maatschappelijk verantwoord ondernemen en hoe bedrijven dit doen. Bedrijven kunnen van elkaars aanpak leren op diverse thema's, als ketenverantwoordelijkheid, anti-corruptie, milieu impact, gedwongen en kinderarbeid, gender, maar ook hoe invulling wordt gegeven aan de Indiase regel dat bedrijven twee procent van hun winst aan sociale ontwikkeling moeten besteden.
Hoe bent u van plan te bevorderen dat er in drie risicosectoren uit de «MVO Sector Risico Analyse» waarin natuursteen wordt gebruikt of verhandeld (bouw, groothandel en detailhandel) afspraken worden gemaakt over het voorkomen en bestrijden van schending van arbeids- en mensenrechten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat u er voor zorgen dat de rijksoverheid en andere overheden die graniet uit India (of elders) gebruiken voor onder meer gebouwen, monumenten en bestrating, schending van arbeidsrechten als beschreven in het rapport voorkomen en bestrijden? Hoe gaat u andere overheden zoals gemeenten, provincies en waterschappen hier op aanspreken?
Sinds begin 2013 worden bij alle grote opdrachten van het rijk de zogenaamde internationale sociale voorwaarden (ISV) toegepast, tenzij er in een specifiek geval redenen zijn om daarvan af te zien. Deze voorwaarden verplichten opdrachtnemers die op aanbestedingen inschrijven waarbij sprake is van risico’s op schendingen van de mensenrechten tot het treffen van maatregelen om deze schendingen te voorkomen of bij voorkeur uit te bannen.
Op dit moment zijn voor een aantal productgroepen zoals catering (koffie en thee), drankautomaten (cacao), bedrijfskleding (textiel) en bloemen door het kabinet aanvullende ISV geformuleerd. In die gevallen moeten opdrachtnemers ook risico’s op schending van een aantal specifieke normen, zoals veiligheid en gezondheid op de werkplek en leefbaar inkomen, meenemen.
In 2014 is de toepassing van de ISV binnen de rijksinkoop geëvalueerd. Een belangrijke aanbeveling in het evaluatierapport is om de ISV in lijn te brengen met de OESO-richtlijnen. Ik heb aan de Kamer toegezegd om met betrekking tot de inkopen door het rijk na te gaan op welke wijze dat kan geschieden. Nadat het in lijn brengen van de ISV met de OESO-richtlijnen is doorgevoerd, betekent dit dat in principe alle aan een bepaald product of dienst verbonden risico’s meegenomen zullen worden in het bestek of programma van eisen. Het onderscheid tussen de huidige generieke en aanvullende voorwaarden komt hiermee dan te vervallen.
Een andere aanbeveling in het evaluatierapport is om de uniforme toepassing van de ISV in alle sectoren van de overheid en semioverheid te stimuleren. Deze aanbeveling zal worden meegenomen in het plan van aanpak duurzaam inkopen dat tijdens het AO Duurzaam Inkopen op 5 februari jl. (Kamerstuk 30 196, nr. 299) door Staatssecretaris Mansveld aan de Kamer is toegezegd.
Vindt u dat er gezien de ernst van de kwestie in India onderzoek moet worden gedaan naar de arbeidssituatie bij leveranciers voor recente en lopende opdrachten op het gebied van graniet, waaruit ook aanbevelingen voor de betrokken bedrijven en inkopende overheid voortvloeien?
Het kabinet verwelkomt het onderzoek van de Landelijke India Werkgroep en beschouwt dit als een belangrijk signaal dat wordt meegenomen in de besprekingen over IMVO afspraken in de genoemde bedrijfssectoren. Ik acht die actie belangrijker dan het verrichten van meer onderzoek.
Bent u van mening dat de uitzendingen van de Keuringsdienst van Waarde en het rapport «Rock Bottom» extra aanleiding zijn om de aanbevelingen van het in januari 2015 aan de Kamer aangeboden rapport «Evaluatie sociale voorwaarden Rijksinkoopbeleid» volledig uit te voeren? Bent u bereid om de Kamer hierover te informeren voorafgaand aan het Algemeen overleg voorzien op 3 juni aanstaande?
De uitzendingen van de Keuringsdienst van Waarde en het rapport «Rock Bottom» laten zien dat er nog veel verbeterd kan worden, Het kabinet neemt deze signaleringen serieus. In de kabinetsreactie naar aanleiding van de evaluatie is aangegeven dat zal worden nagegaan op welke wijze de aanbevelingen kunnen worden overgenomen. Onderdeel daarvan is het uitvoeren van een aantal pilotaanbestedingen door het rijk. Deze aanbestedingstrajecten komen eind dit jaar tot een einde. De opgedane ervaringen bij zowel de aanbestedende diensten als bij de betrokken marktpartijen worden verwerkt in het inkoopkader voor de internationale sociale voorwaarden voor de rijksoverheid. Zoals ook in het rapport wordt geadviseerd en de Minister voor Wonen en Rijksdienst u heeft gemeld in zijn brief van 30 januari jl., zal de implementatiedatum gelijk getrokken worden met de ingangsdatum van de nieuwe Europese richtlijn voor aanbestedingen in april 2016.
Hoe hebt u de toezegging gestand gedaan om in gesprek te gaan met gemeenten, provincies en waterschappen om sociaal verantwoord inkopen te bevorderen, onder meer door middel van de «Toolkit Kinderarbeidvrij inkopen door overheidsinstanties» van de Stop Kinderarbeid coalitie?
PIANOo, expertisecentrum aanbesteden, spant zich in om de internationale sociale voorwaarden breder bekend en toegepast te krijgen. In dit kader zijn in 2014 twee praktische kennissessies georganiseerd voor overheidsinkopers waarbij inkopers van de medeoverheden goed vertegenwoordigd waren. In deze sessies is uitgebreid stilgestaan bij de beschikbare tools en is ook de «Toolkit Kinderarbeidvrij inkopen door overheidsinstanties» gepresenteerd.
Daarnaast heeft op 17 november 2014 een rondetafelbijeenkomst plaatsgevonden georganiseerd door de ministeries van BZK, BZ en SZW en PIANOo, waarbij gesproken is met een aantal inkopers en beleidsmedewerkers van verschillende gemeentes en een provincie over de mogelijkheden om medeoverheden beter te betrekken bij het inkoopbeleid op het terrein van de internationale sociale voorwaarden.
Begin 2015 heeft PIANOo een vereenvoudigde handleiding internationale sociale voorwaarden ontwikkeld, en is daarnaast op dit moment bezig met MVO Nederland een nieuwe versie van de MVO Risico checker speciaal voor overheidsinkopers te ontwikkelen. Bij de ontwikkeling van beide instrumenten zijn overheidsinkopers van medeoverheden gevraagd input te leveren.
Op de website van PIANOo verschijnen met enige regelmaat artikelen in het kader van internationale sociale voorwaarden, zo is er o.a. in april 2014 een artikel verschenen over de «Toolkit Kinderarbeidvrij inkopen door overheidsinstanties». De toolkit zelf is ook te vinden op de website.
Bent u bereid de bovenstaande vragen vóór aanvang van uw werkbezoek aan India te beantwoorden?
Ja.