Het bericht 'Amsterdamse politie presenteert uitvinden tegen discriminatie: ‘De paal bepaalt’' |
|
Marieke Wijen-Nas (BBB) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Amsterdamse politie presenteert uitvinding tegen discriminatie: «De paal bepaalt»»?1
Ja
Kunt u aangeven hoe u kijkt naar de manier van werken bij de politie met een dergelijke selectiepaal zoals deze?
Deze selectiepaal kan worden ingezet bij aselectieve controle- en fouilleeracties. Dit zijn bijvoorbeeld (kluis)controles op scholen en preventief fouilleren acties in een veiligheidsrisicogebied. Deze selectiepaal is een hulpmiddel voor professioneel controleren en het tegengaan van etnisch profileren. De basis voor het professioneel controleren blijft de openbare handreiking professioneel controleren van de politie, niet dit hulpmiddel. Het is aan het lokale gezag om de voorwaarden te bepalen van aselectieve controle- en fouilleeracties.
Wanneer iemand verdacht gedrag vertoont (op objectiveerbare gronden) blijft de politie de mogelijkheid houden om deze persoon te controleren of te fouilleren.
Erkent u dat goed getrainde agenten juist door hun vakmanschap en ervaring in staat zijn verdacht gedrag te herkennen dat niet door een willekeurig systeem kan worden vastgesteld?
Ja, ik wil mijn vertrouwen uitspreken in het vakmanschap van de politieagent op straat. Deze paal vervangt dat vakmanschap mijn inziens ook op geen enkele wijze.
Hoe wordt voorkomen dat de paal slechts symboolpolitiek is en in de praktijk leidt tot minder effectieve opsporing van strafbare feiten?
Zoals ook benoemd in de beantwoording van vraag 2 is deze selectiepaal een hulpmiddel bij aselectieve controle- en fouilleeracties. Derhalve raakt het de opsporing niet.
Kunt u garanderen dat het gebruik van de paal niet leidt tot een vermindering van het oplossingspercentage van misdrijven in Amsterdam?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u bevestigen dat de selectiepaal op dit moment uitsluitend in Amsterdam wordt ingezet?
De selectiepalen zijn landelijk aan te vragen door de Regionale Eenheden. Op dit moment heeft de Eenheid Amsterdam hier gebruik van gemaakt.
Kunt u garanderen dat de paal niet wordt uitgerold als werkmethode door heel Nederland zonder voorafgaande instemming van de Tweede Kamer?
Het is aan de burgemeester in samenspraak met het OM en de politie om de voorwaarden te bepalen van aselectieve controle- en fouilleeracties.
Bent u bereid om de selectiepaal af te schaffen en dit instrument definitief af te wijzen als werkmethode?
Zie antwoord vraag 7.
Het besluit van het CBR om de theorie-examens in Maastricht per juli 2025 te verplaatsen naar Roermond |
|
Marieke Wijen-Nas (BBB) |
|
Rijkaart |
|
|
|
|
Bent u bekend met het besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) om de theorie-examens in Maastricht per juli 2025 te verplaatsen naar Roermond?1
Ja. Het CBR heeft aangegeven dat de oorspronkelijke planning juli 2025 was. De actuele planning is dat op 17 november 2025 de eerste theorie-examens in Roermond worden afgenomen, in de periode daarna sluit de locatie Maastricht.
Hoe rijmt u de claim van het CBR dat de verhuizing van de theorie-examens van Maastricht naar Roermond de dienstverlening zou verbeteren, met de feitelijke toename van reistijd, kosten en de verminderde bereikbaarheid per openbaar vervoer voor inwoners van Maastricht en omliggende gemeenten?
Als publieke dienstverlener wil het CBR zo dichtbij mogelijk bij klanten gehuisvest zijn. Roermond is als standplaats voor theorie-examens gekozen omdat dit een locatie is die centraal in Limburg ligt. Daarnaast heeft het CBR voor de theorie-locatie in Roermond expliciet gekozen voor een locatie dichtbij het treinstation zodat deze gemakkelijk met het openbaar vervoer te bereiken is. Het afgelopen jaar zijn door het CBR gedegen analyses uitgevoerd naar reistijden en reisafstanden. Deze analyses laten zien dat voor het grootste deel de bereikbaarheid van een theoriecentrum voor kandidaten in Limburg beter wordt dan in de huidige situatie. Voor mensen die nu dichtbij het theoriecentrum in Maastricht wonen, zal de reistijd langer worden. Tegelijkertijd zal voor veel kandidaten in Limburg die wat verder van Maastricht wonen de reistijd naar een theoriecentrum van het CBR verbeteren. Het theorie-examencentrum zal voor alle kandidaten in Limburg gemiddeld genomen binnen één uur met het openbaar vervoer te bereiken zijn.
Hoe verhoudt dit besluit zich tot uw eerdere toezegging dat het kabinet zich inzet voor een betere spreiding van rijksdiensten en rijksbanen, met speciale aandacht voor Limburg, terwijl dit besluit feitelijk leidt tot centralisering en verschraling?
Er is geen sprake van verschraling. De omvang van de dienstverlening voor theorie-examens van het CBR in Limburg blijft gelijk. De dienstverlening wordt zelfs uitgebreid met ruimere openingstijden op de nieuwe locatie in Roermond. Ook de werkgelegenheid blijft gelijk met de huidige situatie. Het is een verplaatsing van dienstverlening binnen de provincie Limburg.
Acht u het wenselijk dat zelfstandige bestuursorganen (zbo's) zoals het CBR besluiten nemen die haaks staan op het kabinetsbeleid rond spreiding en bereikbaarheid? Welke instrumenten heeft u als Minister om te voorkomen dat zbo’s de kabinetsdoelstellingen doorkruisen en bent u bereid deze hier in te zetten?
Zelfstandige bestuursorganen (zbo's) zijn organisaties van de Rijksoverheid die zelfstandig publieke taken uitvoeren, maar niet direct onder een ministerie vallen en daardoor een grotere afstand tot de politieke leiding hebben. Ze zijn bij wet ingesteld of aangewezen en hebben eigen bevoegdheden om te reguleren, controleren, vergunningen te verlenen of adviezen te geven, en staan los van het hiërarchisch gezag van een ministerie. In de Kamerbrief van 8 mei2 is omschreven op welke wijze huisvesting van zbo’s onderdeel kunnen zijn van de aanpak spreiding rijkswerkgelegenheid. Door de grotere afstand van zbo’s tot de politieke leiding is er bij zbo’s met eigen rechtspersoonlijkheid (zoals het CBR) geen mogelijkheid tot directe sturing op huisvesting, daarom vallen zbo’s niet onder de adviesprocedure. De verplaatsing van de CBR examenlocatie van Maastricht naar Roermond valt daarmee niet onder de invloedsfeer van de Minister van BZK. De Minister van IenW kan het onderwerp huisvesting bespreken met de eigen zbo, in dit geval het CBR. De Minister van IenW heeft echter geen verplichtend instrumentarium om het huisvestingsbeleid van het CBR, gelet op het zelfstandige karakter van een zbo, aan te passen.
De dienstverlening van het CBR blijft in Limburg en blijft dus in de regio. Wel verplaatst het theorie-examencentrum naar een meer centrale locatie in de provincie, die tegelijkertijd beter bereikbaar is met het openbaar vervoer. Dit is van belang voor het overgrote deel van de kandidaten die nog geen rijbewijs hebben. De zorgvuldige analyses van het CBR maken dit inzichtelijk.
Vindt u het aanvaardbaar dat inwoners van Zuid-Limburg tot een uur moeten reizen voor een theorie-examen, terwijl dit examen in de meeste andere regio’s wél in de nabijheid van grotere steden beschikbaar blijft?
Ja, dit past binnen de bredere context van het uitgangspunt van een gelijke toegang tot publieke voorzieningen. De meeste kandidaten bezoeken het examencentrum slechts één of twee keer in hun leven om hun theorie-examen te doen.
Met het verplaatsen van het examencentrum van Maastricht naar Roermond verbetert de bereikbaarheid van het CBR in heel Limburg. Sommige kandidaten zullen langer moeten reizen dan nu het geval is, voor anderen zal de reistijd juist afnemen. In veel gevallen neemt de gemiddelde reistijd af, waarbij kandidaten gemiddeld genomen binnen één uur het examencentrum kunnen bereiken met het openbaar vervoer. Het CBR heeft het besluit gebaseerd op zorgvuldige analyses die dit laten zien.
Deelt u de zorg dat juist jongeren en kwetsbare groepen zonder auto in Zuid-Limburg onevenredig hard worden geraakt door dit besluit? Hoe rijmt u dit met het uitgangspunt van gelijke toegang tot publieke voorzieningen?
Het is juist vanuit het uitgangspunt van gelijke toegang tot publieke voorzieningen dat het CBR de huisvestingsstrategie heeft aangepast en de theorie-examencentra loskoppelt van de locaties voor praktijkexamens (meestal aan randen van de stad en dichtbij de snelweg) wat nu het geval is. Door deze te plaatsen in de buurt van een station worden de theorie-examenlocaties van het CBR veel beter bereikbaar met het openbaar vervoer, wat van belang is voor met name jongere kandidaten zonder rijbewijs. Het overgrote deel van de jongeren die een theorie-examen komt doen bij het CBR komt voor een theorie-examen voor de auto. Dit theorie-examen moet met succes zijn afgerond voor men het praktijkexamen auto kan aanvragen. Zij hebben over het algemeen dus nog geen auto.
Hoe verklaart u dat Maastricht, als grootste stad van Zuid-Limburg, met meer dan 120.000 inwoners en uitstekende infrastructuur, géén CBR-examencentrum voor theorie meer heeft, terwijl kleinere steden elders in Nederland deze wel behouden?
Zie ook het antwoord bij vraag 5. Er zijn veel steden (ook groter dan Maastricht) die geen theorie-examencentrum hebben. Optimale bereikbaarheid voor kandidaten in de hele regio is het belangrijkste criterium voor het CBR bij de keuze voor examenlocaties. Daarbij kiest het CBR voor een optimale verdeling en efficiënte spreiding van de examenlocaties over de regio, zodat deze voor alle inwoners, en niet alleen de kandidaten in de grote steden, gemiddeld genomen binnen één uur met het openbaar vervoer te bereiken zijn.
Limburg verloor de afgelopen jaren als enige provincie rijksbanen. Hoe rijmt u dit nieuwe besluit en de mogelijkheid voor een inhaalslag in deze provincie met de uitgangspunten van Elke regio telt!?
De gerapporteerde krimp van de rijkswerkgelegenheid in 2023 in de provincie Limburg lag aan uitzonderlijke eenmalige omstandigheden bij de Dienst Justitiële Inrichtingen. De rijkswerkgelegenheid in de provincie Limburg groeide in 2024 met 2,6%. De Minister van BZK is met concrete casussen aan de slag om de rijkswerkgelegenheid is Limburg te laten groeien. Onder meer huisvesting voor de Belastingdienst, Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidzorg en Instituut Mijnbouwschade Limburg in Heerlen. Het Ministerie van BZK is tevens in overleg met lokale bestuurders zoals de burgemeesters van Heerlen en Roermond over de kansen voor meer rijkswerkgelegenheid in Limburg. Met de verplaatsing van de theorie-examenlocatie van het CBR van Maastricht naar Roermond verliest de provincie Limburg geen rijkswerkgelegenheid, de locatie blijft immers in Limburg.
Welke betrokkenheid heeft u gehad bij dit besluit van het CBR? Is er vooraf advies gevraagd of overleg geweest over de effecten op spreiding en bereikbaarheid? Zo nee, hoe beoordeelt u het dat een zbo met een publieke taak zulke besluiten zonder politieke verantwoording kan nemen?
De aanpak spreiding rijksdiensten en rijkswerkgelegenheid is gericht op het beter spreiden van rijkswerkgelegenheid over Nederland. In die aanpak zijn Ministers waarbij nieuwe dienstonderdelen ontstaan, groeien, krimpen en bij grensoverschrijdende verplaatsingen vanaf 100 fte, gehouden advies te vragen over de locatiekeuze aan de Minister van BZK. De verplaatsing van de examenlocatie van het CBR is binnen de provincie Limburg, kent geen groei of krimp en valt zodoende dus buiten de voorwaarden voor advies. Daarnaast is, zoals omschreven in antwoord op vraag 4, het CBR een zbo met eigen bevoegdheden. Het is dus niet aan de Minister van BZK om hierover advies uit te brengen of geconsulteerd te worden. Het CBR is een zbo van het Ministerie van IenW. Het is van belang dat publieke diensten goed bereikbaar zijn, van goede kwaliteit zijn en tegen redelijke kosten worden geleverd. Het CBR heeft het besluit om de dienstverlening voor de theorie-examens te verplaatsen zorgvuldig voorbereid en daar grondige analyses voor gedaan. De dienstverlening blijft op minimaal hetzelfde niveau en de bereikbaarheid verbetert. Het CBR realiseert zich dat een wijziging in de huisvesting voor de inwoners van Limburg impactvol kan zijn. Daarom heeft het CBR een zorgvuldige belangenafweging gemaakt voor alle inwoners in heel Limburg.
Bent u bereid dit besluit te heroverwegen en het CBR te verzoeken minimaal een theorie-examenlocatie in Maastricht te behouden? Zo nee, hoe gaat u anders zorgen dat Limburg niet opnieuw de dupe wordt van Haagse centralisering?
Zoals omschreven in antwoord op vraag 4 en 9 hebben de Ministers van BZK en IenW geen grond om het CBR te verzoeken de verplaatsing te heroverwegen. Het kabinet onderstreept het belang van het toewerken naar een betere spreiding van de rijkswerkgelegenheid over Nederland de komende jaren. Over de acties die de afgelopen periode zijn ingezet om dat te bereiken heb ik uw Kamer geïnformeerd op 19 september jl. Het regiobelang weegt sinds de nieuwe aanpak spreiding rijksdiensten en rijkswerkgelegenheid zwaarder mee bij besluitvorming omtrent rijkshuisvesting, het is echter niet de enige factor waar rekening mee dient te worden gehouden en beslissingen zullen niet altijd de kant van de regio opvallen. Het is een kabinetsbrede verantwoordelijkheid om de rijkswerkgelegenheid beter over Nederland te spreiden.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja, zie antwoorden vraag 1 t/m 10.
Kunt u uw antwoorden doen toekomen voorafgaand aan het commissiedebat Regio’s en grensoverschrijdende samenwerking van 2 oktober 2025?
Ja.
Het bericht ‘Moordenaar krijgt na jaren cel en tbs baan in zorgkliniek: ’Hoe kan zo iemand werken met kwetsbare personen?’ |
|
Marieke Wijen-Nas (BBB) |
|
Struycken |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Moordenaar krijgt na jaren cel en tbs baan in zorgkliniek: «Hoe kan zo iemand werken met kwetsbare personen?»?1
Ja.
Op welke manier is het mogelijk dat een persoon met een ernstig geweldsverleden een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) heeft kunnen verkrijgen voor een functie in de zorg?
Het leven van nabestaanden is blijvend veranderd door het leed dat hen is aangedaan. Tegelijkertijd is het van belang dat veroordeelden, nadat zij hun straf hebben uitgezeten en/of zijn behandeld, kunnen terugkeren in de samenleving en aan het werk gaan als dit op een veilige manier kan.
Vanwege de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen kan ik niet ingaan op individuele casussen. In het algemeen kan ik aangeven dat bij iedere VOG-beoordeling een belangenafweging plaatsvindt. Met de VOG komen meerdere belangrijke maatschappelijke doelen samen:2
Aan ernstige geweldsdelicten kent Justis veel gewicht toe vanuit het belang van de bescherming van de maatschappij tegen de risico’s die uitgaan van een dergelijk delictverleden. Bij elke VOG-aanvraag waarbij justitiële gegevens aanwezig zijn beoordeelt de screeningsautoriteit Justis de relatie tussen dat justitieel gegeven en de functie die de aanvrager gaat vervullen. Die relatie bepaalt of dat gegeven, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormt voor een behoorlijke uitoefening van de functie. Vervolgens worden ook de omstandigheden van het geval betrokken in de beoordeling. De VOG blijft een afweging tussen de verschillende maatschappelijke doelen die het instrument nastreeft.
Is bij het afgeven van de VOG rekening gehouden met het feit dat het hier een moord betrof, gepleegd met 40 messteken, in de aanwezigheid van een kind?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het verantwoord dat personen met een dergelijk verleden werkzaam zijn binnen instellingen voor geestelijke gezondheidszorg waar zij in contact komen met kwetsbare cliënten?
De inzet van ervaringsdeskundigen binnen zorginstellingen kan verantwoord zijn en passen binnen een professioneel zorgkader. Voorwaarde daarbij is dat aan de eisen van een veilig behandelklimaat wordt voldaan.
Om in een zorginstelling te kunnen werken dient eenieder conform de richtlijnen in ieder geval in het bezit van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) te zijn. Daarbij komt dat screening onderdeel is van een breder integriteitsbeleid.
Zowel in de geestelijke gezondheidszorg als in de forensische zorg wordt het belang van de inzet van ervaringsdeskundigen onderschreven door veldpartijen en de verantwoordelijke ministeries. Ervaringsdeskundigen in de forensische zorg zijn daartoe opgeleide personen met een verleden van delictgedrag samenhangend met een stoornis of een ander relevant herstelverhaal. Ervaringsdeskundigen kunnen een brugfunctie vervullen tussen patiënten of cliënten en professionals en zij kunnen daarin beide perspectieven belichten vanuit hun ervaring en opleiding. Voor de forensische zorg geldt dat de inzet van ervaringsdeskundigen is opgenomen in het Kwaliteitskader forensische zorg 2022–2028.3
Klopt het dat in een vergelijkbare zaak, waarbij een ex-tbs’er met een levensdelict werkzaam wilde zijn als ervaringsdeskundige in een tbs-kliniek en in een adviesraad, in 2022 geen VOG werd afgegeven?
Het klopt dat in een andere zaak geen VOG is afgegeven. Vanwege de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen kan ik niet ingaan op de beoordeling in individuele casussen. De beoordeling van VOG-aanvragen wordt altijd gedaan op basis van de omstandigheden van het geval, zoals de afdoening van de strafzaak, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten.
Hoe verklaart u het verschil tussen deze casus en de situatie bij GGNet, waarin een soortgelijk delict wel leidde tot het verkrijgen van een VOG?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat mensen met een dergelijk strafverleden nooit met kwetsbare personen mogen werken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid om te nemen?
Het is van belang dat veroordeelden, nadat zij hun straf hebben uitgezeten en/of zijn behandeld, kunnen terugkeren in de samenleving en aan het werk gaan als dit op een veilige manier kan. Daarom wordt met de VOG beoordeeld wat het risico is van recidive in de betreffende functie. Daarbij worden bij VOG-aanvragen voor functies waarin in een omgeving met kwetsbaren wordt gewerkt, relevante delicten zwaarder meegewogen. Justis dient daarbij altijd te bezien of een weigering proportioneel en evenredig is.
Optredens van de haatprediker Bob Vylan in Nederland |
|
Claudia van Zanten (BBB), Martin Oostenbrink (BBB), Caroline van der Plas (BBB), Agnes Joseph (BBB), Henk Vermeer (BBB), Mariska Rikkers (BBB), Marieke Wijen-Nas (BBB), Cor Pierik (BBB) |
|
Foort van Oosten (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Moes , David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel van De Telegraaf waarin wordt beschreven dat de artiest Bob Vylan tijdens een uitverkocht concert in Paradiso de moord op Charlie Kirk heeft verheerlijkt en heeft opgeroepen tot geweld tegen zionisten, het Israelisch Defensieleger (IDF) en personen met een ander gedachtengoed, waarbij hij expliciet uitsprak: «Ga ze vinden op straat»?
Ja, we zijn bekend met het artikel.
Kunt u een feitelijke omschrijving geven van wat «zionisten» zijn?
Er is geen standaard overheidsdefinitie van zionisme en dus ook niet van zionisten. Het woord verwijst naar een hele diverse groep van mensen met een streven, ideologie of beweging die door henzelf maar ook door anderen op hele verschillende manier wordt geladen variërend van scheld- tot geuzennaam. De grootst gemene deler van de verschillende definities en appreciaties van zionisme is het streven naar of behoud van de Joodse staat.
Deelt u de opvatting dat deze oproepen kwalificeren als opruiing en haatzaaien in de zin van artikel 137d van het Wetboek van Strafrecht? Zo nee, waarom niet?
Het is aan het Openbaar Ministerie om te onderzoeken wat er precies is gezegd. Het politieonderzoek hiernaar loopt nog. De aangiften worden momenteel behandeld door de politie en het Openbaar Ministerie, en het Openbaar Ministerie zal beoordelen of de uitspraken strafbaar zijn en, zo ja, op welke strafgrond. Het is uiteindelijk aan de rechter om hierover te beslissen.
Kunt u aangeven onder welk artikel van het Wetboek van Strafrecht de uitspraken van Bobby Vylan strafbaar zijn en wat de maximum straf daarvoor is?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 3. Het is niet aan mij om een oordeel te geven over de strafbaarheid van specifieke uitingen, noch op welk artikel dit zou kunnen en wat dan de maximale straf zou zijn.
Hoe beoordeelt u de vergelijking met eerdere oproepen van Amsterdamse taxichauffeurs tot een «Jodenjacht» op 8 november 2024, die breed veroordeeld werden als antisemitisch en gevaarlijk?
Ik kan deze uitspraken niet vergelijken. De feiten en omstandigheden/context waarbinnen de uitspraken zijn gedaan verschillen. Daarnaast is het niet aan mij om te oordelen over individuele zaken.
Vindt u het aanvaardbaar dat een artiest die openlijk geweld verheerlijkt en aanzet tot haat en straatterreur een podium krijgt in Nederland?
In zijn algemeenheid sluit ik mij aan bij eerdere uitspraken van de Amsterdamse burgemeester Femke Halsema dat artistieke vrijheid nooit kan betekenen dat er wordt opgeroepen tot bedreiging, haat of geweld. Of sprake was van strafbare feiten is aan het OM en uiteindelijk de rechter, ik wacht de uitkomsten van het onderzoek af.
Bent u bereid om geen nieuwe optredens van Bob Vylan in Nederland meer toe te staan en desnoods gebruik te maken van uw bevoegdheid om deze persoon de toegang tot Nederland te ontzeggen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar de antwoorden van 4 september jl. op vragen van het lid Vondeling (PVV) aan de Ministers van Asiel en Migratie en de toenmalig Minister van Justitie en Veiligheid over het toen nog aanstaande optreden van het punkduo Bob Vylan in Amsterdam en Tilburg. Op individuele zaken kan de Minister van Asiel en Migratie niet ingaan.
In algemene zin kan ik zeggen dat voor het weren van een vreemdeling die een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid, bijvoorbeeld vanwege het uitdragen van extremisme, de vreemdeling op grond van de Schengengrenscode de toegang tot Nederland (en het Schengengebied) geweigerd kan worden door de Minister van Asiel en Migratie. Dit is mogelijk middels onder andere een ongewenstverklaring en/of een signalering in het Schengeninformatiesysteem (SIS III). Om over te kunnen gaan tot een dergelijke maatregel, dient de IND over informatie te beschikken die hier voldoende grondslag voor kan bieden. Daarbij kan gebruik gemaakt worden van duidingen van de NCTV, ambtsberichten van de AIVD en/of informatie uit de lokale driehoek. Eventuele rechterlijke uitspraken worden vanzelfsprekend betrokken bij besluitvorming, binnen het geldende wettelijke kader. Op individuele casuïstiek kan de Minister van Asiel en Migratie niet ingaan.
Hoe kijkt u in dit licht aan tegen het feit dat Paradiso zich in eerdere verklaringen zelfs positief heeft uitgelaten over de bijdrage van deze artiest aan het publieke debat, terwijl er feitelijk sprake is van het verspreiden van haat en oproepen tot geweld?
Ik ga niet in op individuele zaken.
Deelt u de mening dat het verheerlijken van geweld tegen Joden, Israëliërs of zionisten op gespannen voet staat met het kabinetsbeleid om antisemitisme krachtig te bestrijden? Welke concrete stappen gaat u zetten om dit soort optredens te voorkomen?
Het verheerlijken van geweld tegen groepen staat op gespannen voet met het kabinetsbeleid. Dat geldt ook voor antisemitisme. De afweging voor het laten plaatsvinden van een evenement ligt bij de organisatie van het evenement en de burgemeester. Het vooraf verbieden van een optreden is alleen mogelijk als er aantoonbare sprake is van ernstige wanordelijkheden of een concrete en ernstige vrees voor het ontstaan daarvan en, gelet op de ernst van de (te vrezen) wanordelijkheden, in redelijkheid gemeend kan worden dat de situatie met feitelijke (bijvoorbeeld de inzet van politie) of juridische minder verstrekkende middelen niet meer beheerst kan worden. De Gemeentewet biedt geen grondslag om preventief de vrijheid van meningsuiting te beperken (vanwege het verbod op censuur).
Hoe beoordeelt u de rol van gemeenten zoals Amsterdam, Nijmegen en Tilburg, die dergelijke optredens mogelijk maken? Bent u bereid in overleg te treden met burgemeesters om optreden tegen deze vorm van haatprediking hoog op de agenda te zetten?
Ik verwijs u naar de eerder genoemde antwoorden van 4 september jl. op vragen van het lid Vondeling (PVV) waarin staat dat het lokaal bestuur verantwoordelijk is voor de handhaving van de openbare orde en daarin een eigen afweging maakt. Het vooraf verbieden van een optreden is alleen mogelijk als er aantoonbare sprake is van ernstige wanordelijkheden of een concrete en ernstige vrees voor het ontstaan daarvan en, gelet op de ernst van de (te vrezen) wanordelijkheden, in redelijkheid gemeend kan worden dat de situatie met feitelijke (bijvoorbeeld de inzet van politie) of juridische minder verstrekkende middelen niet meer beheerst kan worden. De Gemeentewet biedt geen grondslag om preventief de vrijheid van meningsuiting te beperken (vanwege het verbod op censuur). Wel kan de inhoud van uitingen het startpunt zijn van een keten van aanleidingen die leidt tot ingrijpen zoals het verbieden van een optreden. Daarbij heeft de burgemeester dan niet de uitlatingen zelf in gedachten, maar de objectiveerbare vrees voor wanordelijkheden waar die toe kunnen leiden.
Bent u bereid in kaart te brengen welke andere artiesten of sprekers in de nabije toekomst in Nederland staan geprogrammeerd die bekendstaan om vergelijkbare haatdragende of antisemitische uitingen, zodat tijdig maatregelen kunnen worden genomen?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u een inschatting geven van wat zo’n oproep tot geweld tegen Joden, Israëliërs en – wat Vylan zionisten – noemt, betekent voor de veiligheid van de Joodse gemeenschap?
Ik ga niet in op individuele zaken. In het algemeen onderken ik dat haatzaaiende uitingen tegen bepaalde groepen kunnen bijdragen aan gevoelens van onveiligheid en uitsluiting. Dat is verwerpelijk.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoorden, gezien het feit dat Bob Vylan komende week opnieuw in Nederland optreedt?
Er staan inmiddels geen nieuwe optredens meer gepland.
Het artikel 'Wethouder eist dat ontwikkelaar niet meer dan 2 procent winst maakt' |
|
Marieke Wijen-Nas (BBB) |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Wethouder eist dat ontwikkelaar niet meer dan 2 procent winst maakt»?1
Deelt u de mening dat het stellen van een maximale winstnorm van 2 procent voor projectontwikkelaars volstrekt marktverstoring in de hand werkt, het investeringsklimaat ondermijnt en de toch al stagnerende woningbouw verder kan frustreren?
Hoe beoordeelt u de actie van de wethouder in het licht van het landelijk beleid, waarin juist uniformiteit en voorspelbaarheid richting marktpartijen wordt nagestreefd om nieuwbouw te versnellen?
Acht u het wenselijk dat individuele gemeenten verregaande eigen voorwaarden opleggen aan projectontwikkelaars, die afwijken van landelijke kaders? Zo ja, hoe voorkomt u dan dat er een lappendeken van regels ontstaat die de bouw verder vertraagt?
Erkent u dat projectontwikkeling per definitie risico’s en fluctuaties kent, waardoor een maximumwinst van 2 procent feitelijk betekent dat investeerders wegblijven of kosten elders doorschuiven, bijvoorbeeld richting kopers of huurders?
Deelt u de analyse dat dit beleid op termijn juist kan leiden tot mínder betaalbare woningen, omdat minder marktpartijen bereid zullen zijn in te schrijven op aanbestedingen?
Bent u voornemens om de gemeente Heemskerk of andere gemeenten die vergelijkbare plannen hebben, terug te fluiten? Zo nee, waarom niet?
Kunt u toelichten hoe dit gemeentelijke experiment zich verhoudt tot de aangenomen landelijke doelstellingen voor woningbouw en betaalbaarheid, en of deze aanpak daar niet haaks op staat?
Acht u het aanvaardbaar dat een wethouder in een lopende verkiezingsperiode beleid voert dat sterk afwijkt van het landelijke kader, terwijl zij zelf kandidaat is voor de Tweede Kamer namens GroenLinks-PvdA? Hoe voorkomt u dat beleid op lokaal niveau als politiek podium wordt gebruikt in plaats van als middel voor solide woningbouwbeleid?
Deelt u de mening dat transparantie in kosten wenselijk is, maar dat het afdwingen van volledige openheid in bedrijfsadministratie de concurrentiepositie van bedrijven kan ondermijnen en leidt tot een oneerlijke verhouding tussen overheid en markt?
Wat gaat u concreet doen om ervoor te zorgen dat landelijke spelregels leidend blijven, zodat woningbouwprojecten niet verder vastlopen door willekeurige gemeentelijke ingrepen?
Selectieprocedures bij collectieve en groene woonprojecten (CPO, Cohousing, Buurtschappen) en de toegankelijkheid van de woningmarkt. |
|
Marieke Wijen-Nas (BBB) |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de voorbeelden van woonprojecten in onder meer Eindhoven en Amsterdam, waarbij bewoners via een «sollicitatie» of andere selectieprocedure worden gekozen op basis van mindset, gewenste bijdrage aan de gemeenschap of mate van «natuurliefhebberij»?
Bent u het eens dat deze procedure in strijd kan zijn met de beginselen van eerlijke en openbare toewijzing van woningen?
Welke juridische kaders gelden er voor CPO-verenigingen of projecten met een collectief beheer om te voorkomen dat selectieprocedures voor woningen, waaronder sociale huur of door de gemeente gefaciliteerde kavels leiden tot discriminatie of uitsluiting van bepaalde groepen woningzoekenden die niet voldoen aan de (soms subjectieve) eisen van een «juiste mindset»?
In hoeverre is het toelaatbaar dat een dergelijke selectieprocedure wordt toegepast op sociale huurwoningen binnen deze projecten, gezien de wettelijke toewijzingsregels op basis van inkomen en urgentie?
Welke concrete stappen onderneemt u om te controleren of woningcorporaties zich aan de regels voor de toewijzing houden bij gemengde woonvormen als deze?
Deelt u de mening dat, gelet op de woningnood, de focus bij de toewijzing van woningen (zeker in het sociale en middensegment) primair moet liggen op woonbehoefte in plaats van op de mate van betrokkenheid bij de gemeenschap of de levensstijl van de aanvrager? Zo nee, waarom niet?
Welke maatregelen is de Minister bereid te nemen om te garanderen dat gemeenten, woningcorporaties en projectontwikkelaars bij de ontwikkeling en toewijzing van collectieve projecten een transparante en objectieve selectieprocedure hanteren, zodat deze innovatieve woonvormen toegankelijk blijven voor alle lagen van de bevolking, inclusief mensen die wel in de buurt willen wonen maar niet noodzakelijk direct kunnen of willen bijdragen?
De randweg Abdissenbosch |
|
Marieke Wijen-Nas (BBB) |
|
Rijkaart |
|
|
|
|
Bent u bekend met het feit dat de randweg Abdissenbosch al jarenlang op zich laat wachten, terwijl de verkeersdruk en leefbaarheidsproblemen in de dorpskern aanhouden?1
Wat is de huidige stand van zaken van het project «Randweg Abdissenbosch» en de verbindingsweg naar de Duitse B221n?
Klopt het dat door de aanleg van de randweg de woonwijken veiliger en leefbaarder kunnen worden gemaakt, met meer ruimte voor langzaam verkeer zoals fietsers en voetgangers?
Kunt u bevestigen dat de aanleg van een randweg ook bijdraagt aan de economische vitaliteit en bereikbaarheid van de regio Parkstad en daarmee een belangrijke impuls kan geven aan een gebied dat al langere tijd met achterstanden kampt?
Deelt u de analyse dat het uitblijven van deze randweg de achterstandspositie van deze regio verder vergroot?
Wat is uw analyse waarom de start van de aanleg van de randweg in Nederland niet van gang komt, terwijl Duitsland al in de startblokken staat om met de aanleg van haar deel van het traject te beginnen?
In hoeverre is de vertraging in Nederland van invloed op de Duitse plannen en welke gevolgen heeft dit voor de grensoverschrijdende samenwerking in de Euregio Maas-Rijn?
Klopt het dat de vertraging komt doordat Nederlandse milieuregelgeving strenger is dan in Duitsland?
Deelt u de zorgen dat de huidige milieuregelgeving onevenredig hard uitpakt voor (grens)regio’s, omdat noodzakelijke infrastructuurprojecten hierdoor moeilijker of later van de grond komen?
Wat vindt u ervan dat Nederland bij de aanleg van deze randweg achterblijft, terwijl Duitsland wél doorpakt en middelen beschikbaar stelt, waardoor de regio kansen dreigt mis te lopen?2
Wat gaat u doen zodat deze randweg sneller kan worden gerealiseerd, de leefbaarheid wordt verbeterd én een grensoverschrijdend project met Duitsland niet spaak loopt?
Het besluit van het CBR om de theorie-examens in Maastricht per juli 2025 te verplaatsen naar Roermond |
|
Marieke Wijen-Nas (BBB) |
|
Rijkaart |
|
|
|
|
Bent u bekend met het besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) om de theorie-examens in Maastricht per juli 2025 te verplaatsen naar Roermond?1
Ja. Het CBR heeft aangegeven dat de oorspronkelijke planning juli 2025 was. De actuele planning is dat op 17 november 2025 de eerste theorie-examens in Roermond worden afgenomen, in de periode daarna sluit de locatie Maastricht.
Hoe rijmt u de claim van het CBR dat de verhuizing van de theorie-examens van Maastricht naar Roermond de dienstverlening zou verbeteren, met de feitelijke toename van reistijd, kosten en de verminderde bereikbaarheid per openbaar vervoer voor inwoners van Maastricht en omliggende gemeenten?
Als publieke dienstverlener wil het CBR zo dichtbij mogelijk bij klanten gehuisvest zijn. Roermond is als standplaats voor theorie-examens gekozen omdat dit een locatie is die centraal in Limburg ligt. Daarnaast heeft het CBR voor de theorie-locatie in Roermond expliciet gekozen voor een locatie dichtbij het treinstation zodat deze gemakkelijk met het openbaar vervoer te bereiken is. Het afgelopen jaar zijn door het CBR gedegen analyses uitgevoerd naar reistijden en reisafstanden. Deze analyses laten zien dat voor het grootste deel de bereikbaarheid van een theoriecentrum voor kandidaten in Limburg beter wordt dan in de huidige situatie. Voor mensen die nu dichtbij het theoriecentrum in Maastricht wonen, zal de reistijd langer worden. Tegelijkertijd zal voor veel kandidaten in Limburg die wat verder van Maastricht wonen de reistijd naar een theoriecentrum van het CBR verbeteren. Het theorie-examencentrum zal voor alle kandidaten in Limburg gemiddeld genomen binnen één uur met het openbaar vervoer te bereiken zijn.
Hoe verhoudt dit besluit zich tot uw eerdere toezegging dat het kabinet zich inzet voor een betere spreiding van rijksdiensten en rijksbanen, met speciale aandacht voor Limburg, terwijl dit besluit feitelijk leidt tot centralisering en verschraling?
Er is geen sprake van verschraling. De omvang van de dienstverlening voor theorie-examens van het CBR in Limburg blijft gelijk. De dienstverlening wordt zelfs uitgebreid met ruimere openingstijden op de nieuwe locatie in Roermond. Ook de werkgelegenheid blijft gelijk met de huidige situatie. Het is een verplaatsing van dienstverlening binnen de provincie Limburg.
Acht u het wenselijk dat zelfstandige bestuursorganen (zbo's) zoals het CBR besluiten nemen die haaks staan op het kabinetsbeleid rond spreiding en bereikbaarheid? Welke instrumenten heeft u als Minister om te voorkomen dat zbo’s de kabinetsdoelstellingen doorkruisen en bent u bereid deze hier in te zetten?
Zelfstandige bestuursorganen (zbo's) zijn organisaties van de Rijksoverheid die zelfstandig publieke taken uitvoeren, maar niet direct onder een ministerie vallen en daardoor een grotere afstand tot de politieke leiding hebben. Ze zijn bij wet ingesteld of aangewezen en hebben eigen bevoegdheden om te reguleren, controleren, vergunningen te verlenen of adviezen te geven, en staan los van het hiërarchisch gezag van een ministerie. In de Kamerbrief van 8 mei2 is omschreven op welke wijze huisvesting van zbo’s onderdeel kunnen zijn van de aanpak spreiding rijkswerkgelegenheid. Door de grotere afstand van zbo’s tot de politieke leiding is er bij zbo’s met eigen rechtspersoonlijkheid (zoals het CBR) geen mogelijkheid tot directe sturing op huisvesting, daarom vallen zbo’s niet onder de adviesprocedure. De verplaatsing van de CBR examenlocatie van Maastricht naar Roermond valt daarmee niet onder de invloedsfeer van de Minister van BZK. De Minister van IenW kan het onderwerp huisvesting bespreken met de eigen zbo, in dit geval het CBR. De Minister van IenW heeft echter geen verplichtend instrumentarium om het huisvestingsbeleid van het CBR, gelet op het zelfstandige karakter van een zbo, aan te passen.
De dienstverlening van het CBR blijft in Limburg en blijft dus in de regio. Wel verplaatst het theorie-examencentrum naar een meer centrale locatie in de provincie, die tegelijkertijd beter bereikbaar is met het openbaar vervoer. Dit is van belang voor het overgrote deel van de kandidaten die nog geen rijbewijs hebben. De zorgvuldige analyses van het CBR maken dit inzichtelijk.
Vindt u het aanvaardbaar dat inwoners van Zuid-Limburg tot een uur moeten reizen voor een theorie-examen, terwijl dit examen in de meeste andere regio’s wél in de nabijheid van grotere steden beschikbaar blijft?
Ja, dit past binnen de bredere context van het uitgangspunt van een gelijke toegang tot publieke voorzieningen. De meeste kandidaten bezoeken het examencentrum slechts één of twee keer in hun leven om hun theorie-examen te doen.
Met het verplaatsen van het examencentrum van Maastricht naar Roermond verbetert de bereikbaarheid van het CBR in heel Limburg. Sommige kandidaten zullen langer moeten reizen dan nu het geval is, voor anderen zal de reistijd juist afnemen. In veel gevallen neemt de gemiddelde reistijd af, waarbij kandidaten gemiddeld genomen binnen één uur het examencentrum kunnen bereiken met het openbaar vervoer. Het CBR heeft het besluit gebaseerd op zorgvuldige analyses die dit laten zien.
Deelt u de zorg dat juist jongeren en kwetsbare groepen zonder auto in Zuid-Limburg onevenredig hard worden geraakt door dit besluit? Hoe rijmt u dit met het uitgangspunt van gelijke toegang tot publieke voorzieningen?
Het is juist vanuit het uitgangspunt van gelijke toegang tot publieke voorzieningen dat het CBR de huisvestingsstrategie heeft aangepast en de theorie-examencentra loskoppelt van de locaties voor praktijkexamens (meestal aan randen van de stad en dichtbij de snelweg) wat nu het geval is. Door deze te plaatsen in de buurt van een station worden de theorie-examenlocaties van het CBR veel beter bereikbaar met het openbaar vervoer, wat van belang is voor met name jongere kandidaten zonder rijbewijs. Het overgrote deel van de jongeren die een theorie-examen komt doen bij het CBR komt voor een theorie-examen voor de auto. Dit theorie-examen moet met succes zijn afgerond voor men het praktijkexamen auto kan aanvragen. Zij hebben over het algemeen dus nog geen auto.
Hoe verklaart u dat Maastricht, als grootste stad van Zuid-Limburg, met meer dan 120.000 inwoners en uitstekende infrastructuur, géén CBR-examencentrum voor theorie meer heeft, terwijl kleinere steden elders in Nederland deze wel behouden?
Zie ook het antwoord bij vraag 5. Er zijn veel steden (ook groter dan Maastricht) die geen theorie-examencentrum hebben. Optimale bereikbaarheid voor kandidaten in de hele regio is het belangrijkste criterium voor het CBR bij de keuze voor examenlocaties. Daarbij kiest het CBR voor een optimale verdeling en efficiënte spreiding van de examenlocaties over de regio, zodat deze voor alle inwoners, en niet alleen de kandidaten in de grote steden, gemiddeld genomen binnen één uur met het openbaar vervoer te bereiken zijn.
Limburg verloor de afgelopen jaren als enige provincie rijksbanen. Hoe rijmt u dit nieuwe besluit en de mogelijkheid voor een inhaalslag in deze provincie met de uitgangspunten van Elke regio telt!?
De gerapporteerde krimp van de rijkswerkgelegenheid in 2023 in de provincie Limburg lag aan uitzonderlijke eenmalige omstandigheden bij de Dienst Justitiële Inrichtingen. De rijkswerkgelegenheid in de provincie Limburg groeide in 2024 met 2,6%. De Minister van BZK is met concrete casussen aan de slag om de rijkswerkgelegenheid is Limburg te laten groeien. Onder meer huisvesting voor de Belastingdienst, Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidzorg en Instituut Mijnbouwschade Limburg in Heerlen. Het Ministerie van BZK is tevens in overleg met lokale bestuurders zoals de burgemeesters van Heerlen en Roermond over de kansen voor meer rijkswerkgelegenheid in Limburg. Met de verplaatsing van de theorie-examenlocatie van het CBR van Maastricht naar Roermond verliest de provincie Limburg geen rijkswerkgelegenheid, de locatie blijft immers in Limburg.
Welke betrokkenheid heeft u gehad bij dit besluit van het CBR? Is er vooraf advies gevraagd of overleg geweest over de effecten op spreiding en bereikbaarheid? Zo nee, hoe beoordeelt u het dat een zbo met een publieke taak zulke besluiten zonder politieke verantwoording kan nemen?
De aanpak spreiding rijksdiensten en rijkswerkgelegenheid is gericht op het beter spreiden van rijkswerkgelegenheid over Nederland. In die aanpak zijn Ministers waarbij nieuwe dienstonderdelen ontstaan, groeien, krimpen en bij grensoverschrijdende verplaatsingen vanaf 100 fte, gehouden advies te vragen over de locatiekeuze aan de Minister van BZK. De verplaatsing van de examenlocatie van het CBR is binnen de provincie Limburg, kent geen groei of krimp en valt zodoende dus buiten de voorwaarden voor advies. Daarnaast is, zoals omschreven in antwoord op vraag 4, het CBR een zbo met eigen bevoegdheden. Het is dus niet aan de Minister van BZK om hierover advies uit te brengen of geconsulteerd te worden. Het CBR is een zbo van het Ministerie van IenW. Het is van belang dat publieke diensten goed bereikbaar zijn, van goede kwaliteit zijn en tegen redelijke kosten worden geleverd. Het CBR heeft het besluit om de dienstverlening voor de theorie-examens te verplaatsen zorgvuldig voorbereid en daar grondige analyses voor gedaan. De dienstverlening blijft op minimaal hetzelfde niveau en de bereikbaarheid verbetert. Het CBR realiseert zich dat een wijziging in de huisvesting voor de inwoners van Limburg impactvol kan zijn. Daarom heeft het CBR een zorgvuldige belangenafweging gemaakt voor alle inwoners in heel Limburg.
Bent u bereid dit besluit te heroverwegen en het CBR te verzoeken minimaal een theorie-examenlocatie in Maastricht te behouden? Zo nee, hoe gaat u anders zorgen dat Limburg niet opnieuw de dupe wordt van Haagse centralisering?
Zoals omschreven in antwoord op vraag 4 en 9 hebben de Ministers van BZK en IenW geen grond om het CBR te verzoeken de verplaatsing te heroverwegen. Het kabinet onderstreept het belang van het toewerken naar een betere spreiding van de rijkswerkgelegenheid over Nederland de komende jaren. Over de acties die de afgelopen periode zijn ingezet om dat te bereiken heb ik uw Kamer geïnformeerd op 19 september jl. Het regiobelang weegt sinds de nieuwe aanpak spreiding rijksdiensten en rijkswerkgelegenheid zwaarder mee bij besluitvorming omtrent rijkshuisvesting, het is echter niet de enige factor waar rekening mee dient te worden gehouden en beslissingen zullen niet altijd de kant van de regio opvallen. Het is een kabinetsbrede verantwoordelijkheid om de rijkswerkgelegenheid beter over Nederland te spreiden.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja, zie antwoorden vraag 1 t/m 10.
Kunt u uw antwoorden doen toekomen voorafgaand aan het commissiedebat Regio’s en grensoverschrijdende samenwerking van 2 oktober 2025?
Ja.
Optredens van de haatprediker Bob Vylan in Nederland |
|
Claudia van Zanten (BBB), Martin Oostenbrink (BBB), Caroline van der Plas (BBB), Agnes Joseph (BBB), Henk Vermeer (BBB), Mariska Rikkers (BBB), Marieke Wijen-Nas (BBB), Cor Pierik (BBB) |
|
Foort van Oosten (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Moes , David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel van De Telegraaf waarin wordt beschreven dat de artiest Bob Vylan tijdens een uitverkocht concert in Paradiso de moord op Charlie Kirk heeft verheerlijkt en heeft opgeroepen tot geweld tegen zionisten, het Israelisch Defensieleger (IDF) en personen met een ander gedachtengoed, waarbij hij expliciet uitsprak: «Ga ze vinden op straat»?
Ja, we zijn bekend met het artikel.
Kunt u een feitelijke omschrijving geven van wat «zionisten» zijn?
Er is geen standaard overheidsdefinitie van zionisme en dus ook niet van zionisten. Het woord verwijst naar een hele diverse groep van mensen met een streven, ideologie of beweging die door henzelf maar ook door anderen op hele verschillende manier wordt geladen variërend van scheld- tot geuzennaam. De grootst gemene deler van de verschillende definities en appreciaties van zionisme is het streven naar of behoud van de Joodse staat.
Deelt u de opvatting dat deze oproepen kwalificeren als opruiing en haatzaaien in de zin van artikel 137d van het Wetboek van Strafrecht? Zo nee, waarom niet?
Het is aan het Openbaar Ministerie om te onderzoeken wat er precies is gezegd. Het politieonderzoek hiernaar loopt nog. De aangiften worden momenteel behandeld door de politie en het Openbaar Ministerie, en het Openbaar Ministerie zal beoordelen of de uitspraken strafbaar zijn en, zo ja, op welke strafgrond. Het is uiteindelijk aan de rechter om hierover te beslissen.
Kunt u aangeven onder welk artikel van het Wetboek van Strafrecht de uitspraken van Bobby Vylan strafbaar zijn en wat de maximum straf daarvoor is?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 3. Het is niet aan mij om een oordeel te geven over de strafbaarheid van specifieke uitingen, noch op welk artikel dit zou kunnen en wat dan de maximale straf zou zijn.
Hoe beoordeelt u de vergelijking met eerdere oproepen van Amsterdamse taxichauffeurs tot een «Jodenjacht» op 8 november 2024, die breed veroordeeld werden als antisemitisch en gevaarlijk?
Ik kan deze uitspraken niet vergelijken. De feiten en omstandigheden/context waarbinnen de uitspraken zijn gedaan verschillen. Daarnaast is het niet aan mij om te oordelen over individuele zaken.
Vindt u het aanvaardbaar dat een artiest die openlijk geweld verheerlijkt en aanzet tot haat en straatterreur een podium krijgt in Nederland?
In zijn algemeenheid sluit ik mij aan bij eerdere uitspraken van de Amsterdamse burgemeester Femke Halsema dat artistieke vrijheid nooit kan betekenen dat er wordt opgeroepen tot bedreiging, haat of geweld. Of sprake was van strafbare feiten is aan het OM en uiteindelijk de rechter, ik wacht de uitkomsten van het onderzoek af.
Bent u bereid om geen nieuwe optredens van Bob Vylan in Nederland meer toe te staan en desnoods gebruik te maken van uw bevoegdheid om deze persoon de toegang tot Nederland te ontzeggen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar de antwoorden van 4 september jl. op vragen van het lid Vondeling (PVV) aan de Ministers van Asiel en Migratie en de toenmalig Minister van Justitie en Veiligheid over het toen nog aanstaande optreden van het punkduo Bob Vylan in Amsterdam en Tilburg. Op individuele zaken kan de Minister van Asiel en Migratie niet ingaan.
In algemene zin kan ik zeggen dat voor het weren van een vreemdeling die een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid, bijvoorbeeld vanwege het uitdragen van extremisme, de vreemdeling op grond van de Schengengrenscode de toegang tot Nederland (en het Schengengebied) geweigerd kan worden door de Minister van Asiel en Migratie. Dit is mogelijk middels onder andere een ongewenstverklaring en/of een signalering in het Schengeninformatiesysteem (SIS III). Om over te kunnen gaan tot een dergelijke maatregel, dient de IND over informatie te beschikken die hier voldoende grondslag voor kan bieden. Daarbij kan gebruik gemaakt worden van duidingen van de NCTV, ambtsberichten van de AIVD en/of informatie uit de lokale driehoek. Eventuele rechterlijke uitspraken worden vanzelfsprekend betrokken bij besluitvorming, binnen het geldende wettelijke kader. Op individuele casuïstiek kan de Minister van Asiel en Migratie niet ingaan.
Hoe kijkt u in dit licht aan tegen het feit dat Paradiso zich in eerdere verklaringen zelfs positief heeft uitgelaten over de bijdrage van deze artiest aan het publieke debat, terwijl er feitelijk sprake is van het verspreiden van haat en oproepen tot geweld?
Ik ga niet in op individuele zaken.
Deelt u de mening dat het verheerlijken van geweld tegen Joden, Israëliërs of zionisten op gespannen voet staat met het kabinetsbeleid om antisemitisme krachtig te bestrijden? Welke concrete stappen gaat u zetten om dit soort optredens te voorkomen?
Het verheerlijken van geweld tegen groepen staat op gespannen voet met het kabinetsbeleid. Dat geldt ook voor antisemitisme. De afweging voor het laten plaatsvinden van een evenement ligt bij de organisatie van het evenement en de burgemeester. Het vooraf verbieden van een optreden is alleen mogelijk als er aantoonbare sprake is van ernstige wanordelijkheden of een concrete en ernstige vrees voor het ontstaan daarvan en, gelet op de ernst van de (te vrezen) wanordelijkheden, in redelijkheid gemeend kan worden dat de situatie met feitelijke (bijvoorbeeld de inzet van politie) of juridische minder verstrekkende middelen niet meer beheerst kan worden. De Gemeentewet biedt geen grondslag om preventief de vrijheid van meningsuiting te beperken (vanwege het verbod op censuur).
Hoe beoordeelt u de rol van gemeenten zoals Amsterdam, Nijmegen en Tilburg, die dergelijke optredens mogelijk maken? Bent u bereid in overleg te treden met burgemeesters om optreden tegen deze vorm van haatprediking hoog op de agenda te zetten?
Ik verwijs u naar de eerder genoemde antwoorden van 4 september jl. op vragen van het lid Vondeling (PVV) waarin staat dat het lokaal bestuur verantwoordelijk is voor de handhaving van de openbare orde en daarin een eigen afweging maakt. Het vooraf verbieden van een optreden is alleen mogelijk als er aantoonbare sprake is van ernstige wanordelijkheden of een concrete en ernstige vrees voor het ontstaan daarvan en, gelet op de ernst van de (te vrezen) wanordelijkheden, in redelijkheid gemeend kan worden dat de situatie met feitelijke (bijvoorbeeld de inzet van politie) of juridische minder verstrekkende middelen niet meer beheerst kan worden. De Gemeentewet biedt geen grondslag om preventief de vrijheid van meningsuiting te beperken (vanwege het verbod op censuur). Wel kan de inhoud van uitingen het startpunt zijn van een keten van aanleidingen die leidt tot ingrijpen zoals het verbieden van een optreden. Daarbij heeft de burgemeester dan niet de uitlatingen zelf in gedachten, maar de objectiveerbare vrees voor wanordelijkheden waar die toe kunnen leiden.
Bent u bereid in kaart te brengen welke andere artiesten of sprekers in de nabije toekomst in Nederland staan geprogrammeerd die bekendstaan om vergelijkbare haatdragende of antisemitische uitingen, zodat tijdig maatregelen kunnen worden genomen?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u een inschatting geven van wat zo’n oproep tot geweld tegen Joden, Israëliërs en – wat Vylan zionisten – noemt, betekent voor de veiligheid van de Joodse gemeenschap?
Ik ga niet in op individuele zaken. In het algemeen onderken ik dat haatzaaiende uitingen tegen bepaalde groepen kunnen bijdragen aan gevoelens van onveiligheid en uitsluiting. Dat is verwerpelijk.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoorden, gezien het feit dat Bob Vylan komende week opnieuw in Nederland optreedt?
Er staan inmiddels geen nieuwe optredens meer gepland.
Bent u bekend met het bericht: «Middelbare scholen in Beverwijk en Heemskerk dicht vanwege jongerengeweld»?1 Herkent u in de recente gebeurtenissen in Beverwijk en Heemskerk een bredere maatschappelijke dreiging, waarbij jongerengeweld, sociale media en digitale intimidatie elkaar versterken?
Hoe beoordeelt u het feit dat scholen hun deuren moeten sluiten vanwege dreiging en onveiligheidsgevoelens onder jongeren? Acht u dit een incident of een symptoom van een structureel probleem?
Welke rol speelt de georganiseerde jongerencriminaliteit in deze incidenten? Wordt dit actief gemonitord en aangepakt door politie, Openbaar Ministerie (OM) en Veiligheidshuizen?
Hoe beoordeelt u het gebruik van AI en deepfakes bij het verspreiden van dreigende beelden van geweld en explosies op scholen? Wordt dit gezien als een vorm van digitale ondermijning?
Welke rol spelen sociale media zoals TikTok en Snapchat in het aanwakkeren of verspreiden van geweld tussen jongeren en welke mogelijkheden ziet u om hier snel en effectief op in te grijpen?
Hoe wordt de samenwerking tussen politie, OM en Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid versterkt om sneller te reageren op digitale dreiging die leidt tot paniek en schoolsluiting?
Wordt overwogen om geweldsverheerlijking via sociale media strafbaar te stellen als digitale opruiing?
Hoe wordt de aanpak van jongerengeweld afgestemd op de bredere strategie tegen High Impact Crimes en ondermijning?
Hoe beoordeelt u het instellen van een noodbevel, inclusief samenscholingsverbod en preventief fouilleren, in deze context?
Welke structurele maatregelen worden genomen om gemeenten te ondersteunen bij het voorkomen van escalatie, bijvoorbeeld via extra inzet van wijkagenten, digitale recherche en jongerenwerk?
Welke impact heeft deze situatie op de scholieren, het onderwijs en de continuïteit van het leerproces? Welke ondersteuning wordt de komende periode aan deze school geboden?
Welke rol ziet u voor scholen in het vroegtijdig signaleren van spanningen en het bieden van preventieve ondersteuning?
Bent u bereid om scholen in risicogebieden structureel te ondersteunen met preventiemedewerkers, schoolmaatschappelijk werk en samenwerking met jongerenhubs?
Hoe wordt de rol van leraren versterkt in het signaleren van spanningen en het begeleiden van leerlingen die betrokken zijn bij of slachtoffer zijn van online geweld?
Hoe wordt de veiligheid van onderwijspersoneel geborgd in situaties van dreiging en geweld? Wordt dit meegenomen in het lerarenbeleid?
Het bericht 'Amsterdamse politie presenteert uitvinden tegen discriminatie: ‘De paal bepaalt’' |
|
Marieke Wijen-Nas (BBB) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Amsterdamse politie presenteert uitvinding tegen discriminatie: «De paal bepaalt»»?1
Ja
Kunt u aangeven hoe u kijkt naar de manier van werken bij de politie met een dergelijke selectiepaal zoals deze?
Deze selectiepaal kan worden ingezet bij aselectieve controle- en fouilleeracties. Dit zijn bijvoorbeeld (kluis)controles op scholen en preventief fouilleren acties in een veiligheidsrisicogebied. Deze selectiepaal is een hulpmiddel voor professioneel controleren en het tegengaan van etnisch profileren. De basis voor het professioneel controleren blijft de openbare handreiking professioneel controleren van de politie, niet dit hulpmiddel. Het is aan het lokale gezag om de voorwaarden te bepalen van aselectieve controle- en fouilleeracties.
Wanneer iemand verdacht gedrag vertoont (op objectiveerbare gronden) blijft de politie de mogelijkheid houden om deze persoon te controleren of te fouilleren.
Erkent u dat goed getrainde agenten juist door hun vakmanschap en ervaring in staat zijn verdacht gedrag te herkennen dat niet door een willekeurig systeem kan worden vastgesteld?
Ja, ik wil mijn vertrouwen uitspreken in het vakmanschap van de politieagent op straat. Deze paal vervangt dat vakmanschap mijn inziens ook op geen enkele wijze.
Hoe wordt voorkomen dat de paal slechts symboolpolitiek is en in de praktijk leidt tot minder effectieve opsporing van strafbare feiten?
Zoals ook benoemd in de beantwoording van vraag 2 is deze selectiepaal een hulpmiddel bij aselectieve controle- en fouilleeracties. Derhalve raakt het de opsporing niet.
Kunt u garanderen dat het gebruik van de paal niet leidt tot een vermindering van het oplossingspercentage van misdrijven in Amsterdam?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u bevestigen dat de selectiepaal op dit moment uitsluitend in Amsterdam wordt ingezet?
De selectiepalen zijn landelijk aan te vragen door de Regionale Eenheden. Op dit moment heeft de Eenheid Amsterdam hier gebruik van gemaakt.
Kunt u garanderen dat de paal niet wordt uitgerold als werkmethode door heel Nederland zonder voorafgaande instemming van de Tweede Kamer?
Het is aan de burgemeester in samenspraak met het OM en de politie om de voorwaarden te bepalen van aselectieve controle- en fouilleeracties.
Bent u bereid om de selectiepaal af te schaffen en dit instrument definitief af te wijzen als werkmethode?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Moordenaar krijgt na jaren cel en tbs baan in zorgkliniek: ’Hoe kan zo iemand werken met kwetsbare personen?’ |
|
Marieke Wijen-Nas (BBB) |
|
Struycken |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Moordenaar krijgt na jaren cel en tbs baan in zorgkliniek: «Hoe kan zo iemand werken met kwetsbare personen?»?1
Ja.
Op welke manier is het mogelijk dat een persoon met een ernstig geweldsverleden een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) heeft kunnen verkrijgen voor een functie in de zorg?
Het leven van nabestaanden is blijvend veranderd door het leed dat hen is aangedaan. Tegelijkertijd is het van belang dat veroordeelden, nadat zij hun straf hebben uitgezeten en/of zijn behandeld, kunnen terugkeren in de samenleving en aan het werk gaan als dit op een veilige manier kan.
Vanwege de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen kan ik niet ingaan op individuele casussen. In het algemeen kan ik aangeven dat bij iedere VOG-beoordeling een belangenafweging plaatsvindt. Met de VOG komen meerdere belangrijke maatschappelijke doelen samen:2
Aan ernstige geweldsdelicten kent Justis veel gewicht toe vanuit het belang van de bescherming van de maatschappij tegen de risico’s die uitgaan van een dergelijk delictverleden. Bij elke VOG-aanvraag waarbij justitiële gegevens aanwezig zijn beoordeelt de screeningsautoriteit Justis de relatie tussen dat justitieel gegeven en de functie die de aanvrager gaat vervullen. Die relatie bepaalt of dat gegeven, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormt voor een behoorlijke uitoefening van de functie. Vervolgens worden ook de omstandigheden van het geval betrokken in de beoordeling. De VOG blijft een afweging tussen de verschillende maatschappelijke doelen die het instrument nastreeft.
Is bij het afgeven van de VOG rekening gehouden met het feit dat het hier een moord betrof, gepleegd met 40 messteken, in de aanwezigheid van een kind?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het verantwoord dat personen met een dergelijk verleden werkzaam zijn binnen instellingen voor geestelijke gezondheidszorg waar zij in contact komen met kwetsbare cliënten?
De inzet van ervaringsdeskundigen binnen zorginstellingen kan verantwoord zijn en passen binnen een professioneel zorgkader. Voorwaarde daarbij is dat aan de eisen van een veilig behandelklimaat wordt voldaan.
Om in een zorginstelling te kunnen werken dient eenieder conform de richtlijnen in ieder geval in het bezit van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) te zijn. Daarbij komt dat screening onderdeel is van een breder integriteitsbeleid.
Zowel in de geestelijke gezondheidszorg als in de forensische zorg wordt het belang van de inzet van ervaringsdeskundigen onderschreven door veldpartijen en de verantwoordelijke ministeries. Ervaringsdeskundigen in de forensische zorg zijn daartoe opgeleide personen met een verleden van delictgedrag samenhangend met een stoornis of een ander relevant herstelverhaal. Ervaringsdeskundigen kunnen een brugfunctie vervullen tussen patiënten of cliënten en professionals en zij kunnen daarin beide perspectieven belichten vanuit hun ervaring en opleiding. Voor de forensische zorg geldt dat de inzet van ervaringsdeskundigen is opgenomen in het Kwaliteitskader forensische zorg 2022–2028.3
Klopt het dat in een vergelijkbare zaak, waarbij een ex-tbs’er met een levensdelict werkzaam wilde zijn als ervaringsdeskundige in een tbs-kliniek en in een adviesraad, in 2022 geen VOG werd afgegeven?
Het klopt dat in een andere zaak geen VOG is afgegeven. Vanwege de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen kan ik niet ingaan op de beoordeling in individuele casussen. De beoordeling van VOG-aanvragen wordt altijd gedaan op basis van de omstandigheden van het geval, zoals de afdoening van de strafzaak, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten.
Hoe verklaart u het verschil tussen deze casus en de situatie bij GGNet, waarin een soortgelijk delict wel leidde tot het verkrijgen van een VOG?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat mensen met een dergelijk strafverleden nooit met kwetsbare personen mogen werken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid om te nemen?
Het is van belang dat veroordeelden, nadat zij hun straf hebben uitgezeten en/of zijn behandeld, kunnen terugkeren in de samenleving en aan het werk gaan als dit op een veilige manier kan. Daarom wordt met de VOG beoordeeld wat het risico is van recidive in de betreffende functie. Daarbij worden bij VOG-aanvragen voor functies waarin in een omgeving met kwetsbaren wordt gewerkt, relevante delicten zwaarder meegewogen. Justis dient daarbij altijd te bezien of een weigering proportioneel en evenredig is.
Het bericht ‘Door nieuwe verhuurregels komen studenten nóg moeilijker aan een kamer’ |
|
Marieke Wijen-Nas (BBB) |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichtgeving over de structurele kamernood en het sterk teruglopende aanbod van studentenwoningen, zoals onder andere beschreven in Nieuwsuur?
Ja.
Hoe duidt u het feit dat het aanbod van studentenkamers (<25 m2) in een jaar tijd met ruim 30% is gedaald, terwijl de vraag juist toeneemt?
NRC heeft 2 juli jl. een analyse gepubliceerd van de aangeboden kamers in het tweede kwartaal van 2025 op de verhuurwebsite www.rent.nl, en deze vergeleken met die van een jaar eerder. Uit deze analyse zou een afname van het aanbod op deze verhuursite blijken van bijna 30%. Dit betreft een specifiek aanbod van kamers op één verhuurwebsite. In de Landelijke Monitor Studentenhuisvesting die op 4 september is gepubliceerd, wordt het totale aanbod geschat op 322.400 wooneenheden. Dit zou een afname van 4% betekenen ten opzichte van een jaar eerder.
Hoeveel permanente studentenwoningen zijn er in 2024 gerealiseerd in Nederland, en hoeveel daarvan in studentensteden zoals Amsterdam, Utrecht, Groningen, Leiden en Nijmegen?
In de Landelijke Monitor Studentenhuisvesting is bij 19 belangrijke studiegemeenten het aantal realisaties uitgevraagd. In 2024 zijn in deze gemeenten 5.000 eenheden voor permanente bewoning gerealiseerd. Het is niet bekend hoeveel studentenwoningen er exact buiten deze gemeenten zijn gerealiseerd.
Hoeveel studentenwoningen zijn het afgelopen jaar verloren gegaan door verkoop of herbestemming?
De verkoop van studentenwoningen op de particuliere markt heeft het afgelopen jaar voor een afname van het aanbod aan studentenhuisvesting gezorgd van naar schatting circa 9.000 wooneenheden.
Wat doet u eraan om te voorkomen dat nog meer studentenhuizen worden verkocht?
Ik neem verschillende maatregelen om dit te voorkomen. Recent is het woningwaarderingsstelsel voor onzelfstandige woonruimte (WWSO) gemoderniseerd. Onderdeel van deze aanpassingen is dat de puntprijs met 25% omhoog is gegaan. De verhoging van de puntprijs maakt het voor verhuurders aantrekkelijker om onzelfstandige woningen te bouwen en verhuren, wat nodig is om het tekort aan studentenkamers aan te pakken. Voor studenten betekent dit weliswaar dat de maximale huur die zij mogelijk moeten betalen ook omhoog is gegaan, maar daar staat uiteraard een kwalitatief goede kamer tegenover.
Daarnaast heb ik in mijn brief van 10 april1 wijzigingen aangekondigd op de Wet betaalbare huur en de Wet vaste huurcontracten. Op 15 juli jl. heb ik deze wijzigingen in openbare internetconsultatie gebracht. De wijzigingen zien op het wegnemen van specifieke knelpunten die verhuurders ervaren bij de verhuur van hun woningen. Zo heb ik onder andere aangekondigd dat ik tijdelijke huurcontracten voor alle studenten mogelijk wil maken. Ook bereid ik een wetsvoorstel voor om hospitaverhuur te stimuleren. Dit wetsvoorstel is recent in internetconsultatie gegaan. Ook ben ik bezig met een verkenning naar de kamerverhuurvrijstelling en de mogelijkheden en belemmeringen bij eventuele uitbreiding daarvan, samen met de Staatssecretaris van Financiën. Mede door gebrek aan onderzoeksdata duurt het langer om deze verkenning af te ronden. Ik streef ernaar deze zo spoedig mogelijk naar uw Kamer te sturen.
Ook woningdelen (waaronder kamergewijze verhuur) kan een bijdrage leveren aan het huisvestingsvraagstuk van studenten. Om woningdelen te stimuleren zet ik in op het verbeteren van de informatievoorziening aan gemeenten, particuliere huiseigenaren en woningcorporaties. Platform31 heeft dit jaar handreikingen gemaakt voor woningcorporaties en gemeenten. Het streven is dat er in het najaar diverse sessies over woningdelen in het land georganiseerd worden om dit verder te stimuleren. Dit kan er aan bijdragen dat gemeenten kamergewijze verhuur vaker toe staan in gebieden waar dit passend is en daarmee het aanbod vergroot wordt. Er wordt een ook onderzoek uitgevoerd om woningdelers en hun behoeften beter in beeld te brengen. Daarnaast is er beleidsinzet op woningdelen die zich niet specifiek op de doelgroep studenten richt. Dit wordt nader toegelicht in de kamerbrief die dit najaar volgt
Hoe beoordeelt u de effecten van de Wet betaalbare huur op het aanbod van kamers voor studenten in de vrije sector?
Het is op dit moment te vroeg om iets te zeggen over de langdurige effecten van de Wet betaalbare huur op kamerverhuur. Wel bereiken mij al signalen over het teruglopende aanbod aan huurwoningen. Ik neem deze zorgen uiterst serieus en monitor de ontwikkelingen nauwgezet. Ook werk ik op dit moment enkele gerichte maatregelen uit om op relatief korte termijn knelpunten bij de verhuur van woningen weg te nemen.2 Tegelijkertijd zijn er meerdere factoren die een effect op het aanbod aan huurwoningen hebben, waar de Wet betaalbare huur er slechts één van is.
De Wet betaalbare huur en onderliggende regelgeving hebben twee grote wijzigingen doorgevoerd met betrekking tot kamerverhuur. Ten eerste is het WWS, en dus ook het WWSO, dwingend geworden. Ten tweede is het WWSO gemoderniseerd, geobjectiveerd en vereenvoudigd ten opzichte van het WWSO dat tot 1 juli 2024 gold. Ik ga hierna verder in op deze twee wijzigingen.
Met het dwingend maken van het WWS(O) is het wettelijk verboden een te hoge huur te vragen. In het geval van kamerverhuur betekent dit dat een verhuurder niet meer huur mag vragen voor een kamer dan het WWSO toelaat. Gemeenten houden hier toezicht op, en kunnen handhavend optreden als de verhuurder in overtreding is. Dit heeft het effect dat sommige verhuurders hun huurprijs zullen moeten verlagen als gevolg van de Wet betaalbare huur. Deze huurprijsbescherming bestond voor onzelfstandige woningen echter al vóór de Wet betaalbare huur. Voor alle kamerverhuur geldt al sinds jaar en dag de huurprijsbescherming van het WWSO. Een onzelfstandige woonruimte (kamer) kan ook niet liberaliseren.3 Een studentenkamer kan dus niet in de vrije sector verhuurd worden. Dit betekent dat iemand die een kamer of deel van een zelfstandige woning huurt, altijd recht had en heeft op huurprijsbescherming – en daarmee een gereguleerde huurprijs. Dit is door de Wet betaalbare huur niet gewijzigd. Wel is verduidelijkt dat kamerverhuur altijd via het WWSO moet worden beprijsd en dus niet kan liberaliseren. Ook kan het zijn dat verhuurders hun woningen verkopen nu zij een boete van een gemeente riskeren als zij te veel huur vragen.
Ten tweede is het WWSO per 1 juli 2024 gemoderniseerd, geobjectiveerd en vereenvoudigd. Onderdeel hiervan is een verhoging van de puntprijs binnen het WWSO van 25 procent. Verhuurders mogen dus sinds de invoering van de Wet betaalbare huur en onderliggende regelgeving in veel gevallen meer huur vragen onder het nieuwe WWSO dan onder het oude WWSO. Met de verhoging van de puntprijs in het WWSO hebben verhuurders dus juist meer ruimte gekregen om hun kamers marktconform te verhuren.
Evenwel blijf ik de effecten van huurregulering en andere factoren op het woningaanbod monitoren. Halfjaarlijks informeer ik uw Kamer hierover. In mijn antwoord op vraag 7 ga ik nader in op de evaluatie van de Wet betaalbare huur.
Bent u bereid om de effecten van deze wet specifiek voor studentenhuisvesting te evalueren en, indien nodig, bij te stellen?
De beleidsevaluatie van de Wet betaalbare huur is voorzien voor 2027. De effecten van deze wet op specifiek de studentenhuisvesting zijn een integraal onderdeel van deze beleidsevaluatie en zullen dan meegewogen worden. Indien daartoe noodzaak bestaat op grond van die evaluatie, zal de wetgeving waar mogelijk bijgesteld worden. Ik houd de ontwikkelingen op de huurmarkt in aanloop naar die evaluatie doorlopend in de gaten, op grond van de transactiecijfers van het Kadaster elk kwartaal, eigen onderzoek en signalen uit de sector. Over deze monitoring wijd ik verder uit in mijn antwoord op vraag 14.
Acht u het wenselijk dat gemeenten studentenhuisvesting beperken door vergunningplichten en verboden op kamerverhuur aan meer dan twee personen
Het is wenselijk om de optimale benutting van de bestaande woningvoorraad zoveel mogelijk te stimuleren, onder andere door in te zetten op woningdelen. Dit draagt niet alleen bij aan het vergroten van het aantal beschikbare studenteneenheden, maar sluit ook aan bij de actuele woonbehoefte onder en voor studenten.
Tegelijkertijd is het van belang dat lokale overheden de ruimte behouden om op basis van hun eigen inzichten en knelpunten keuzes te maken. Gemeenten zijn zelf in staat om een weloverwogen afweging te maken tussen het behoud van leefbaarheid en het vergroten van het aanbod aan woonruimte. Ik wil gemeenten daarbij aanmoedigen om in hun afwegingen het belang van alle studenten om op een fijne manier (samen) te kunnen wonen zwaar mee te wegen.
Kunt u uitleggen waarom er vaak een vergunning nodig is om aan meer dan twee studenten te verhuren? Wat is het oorspronkelijke doel hiervan?
Zie antwoord vraag 8.
Denkt u dat de huidige regels rondom kamerverhuur (zoals vergunningplicht) te streng zijn geworden?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om te onderzoeken of kamerverhuur aan studenten onder voorwaarden vergunningvrij kan worden gemaakt?
Ik moedig gemeenten aan om kritisch naar hun eisen te kijken waaronder een kamerverhuurvergunning wordt verleend. Voor gemeenten maakte Platform31 een handreiking met dertig tips hoe zij woningdelen (juridisch-planologisch) kunnen faciliteren.4 De inzet is dat Platform31 in het najaar diverse sessies in het land organiseert om woningdelen verder te stimuleren. Daarnaast worden gemeenten met het wetsvoorstel Versterking regie volkshuisvesting verplicht om in hun volkshuisvestingsprogramma beleidsmaatregelen op te nemen ten aanzien van het «beter benutten van de bestaande gebouwen», waaronder woningdelen.
Ook verken ik hoe we woningdelen verder kunnen stimuleren door landelijke regelgeving aan te passen. Hier spelen verschillende factoren een rol, zoals de vrijheid van gemeenten om zelf beleid te maken, de leefbaarheid van de omgeving en de wens voor duidelijk landelijk beleid.
Wat vindt u van het idee om landelijke regels of richtlijnen te versoepelen, of om gemeenten actief aan te sporen om soepeler kamerverhuurbeleid te voeren?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid om samen met gemeenten afspraken te maken over het verbeteren van de studentenhuisvesting?
In 2022 hebben gemeenten, huisvesters, universiteiten, hogescholen, studenten en de Ministeries van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) de handen ineengeslagen, en samen het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting (LAS) opgesteld en ondertekend. De hoofddoelstelling van dit actieplan is om het tekort aan studentenhuisvesting te verminderen door het realiseren van 60.000 betaalbare studentenwoningen in de periode van 2022 tot en met 2030 via nieuwbouw en een betere benutting van de bestaande woningvoorraad. Het huidige kabinet zet deze aanpak voort.
Recent zijn er aanvullende afspraken gemaakt tussen de partijen in het Landelijk Platform Studentenhuisvesting (LPS) die zijn opgenomen in de Oplegger Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting 2022–2030. Hierover heb ik uw Kamer op 4 september geïnformeerd. Gemeenten verruimen waar mogelijk de mogelijkheden om vergunningsvrij wonen toe te staan van 2 naar 3 (of meer) personen per huishouden zodat woningdelen wordt gestimuleerd voor alle doelgroepen, waaronder studenten. Waar mogelijk vergemakkelijken de gemeenten de kamergewijze verhuur door versoepeling van het beleid rondom omzettingsvergunningen.
Verder voeren gemeenten informatiecampagnes gericht op studentenhuisvesting uit en wijzen gemeenten op blijvende en nieuwe mogelijkheden voor verhuurders. Het betreft vooral de mogelijkheden onder de recente huurwetgeving en de invloed van het nieuwe WWSO. Dit kan bijdragen aan het behoud van de particuliere voorraad in de verschillende gemeenten.5
Bovendien is het zaak dat de nieuwe colleges van alle studentengemeenten en gemeenten die studenten huisvesten, het actieplan opnieuw verankeren in college- en uitvoeringsprogramma’s na de verkiezingen in 2026.
Eind 2022 is ook de studentenhuisvestingsregisseur benoemd die namens het LPS en het Ministerie van VRO de gemeenten en alle partijen aanspreekt op hun verantwoordelijkheden, belemmeringen wegneemt en de bouwproductie aanjaagt. Gezien de bouwplannen wordt er ook, naar vermogen en gezien de moeilijke omstandigheden, aanzienlijke nieuwbouw gepleegd. Het grote probleem blijft de grondposities.
Kunt u verklaren waarom het voor particuliere verhuurders steeds minder aantrekkelijk is om aan studenten te verhuren?
Per brief van 10 april jl.6 heb ik uw Kamer op de hoogte gesteld van mijn analyse van de ontwikkelingen op de huurmarkt. Daaruit volgt dat de combinatie van verschillende huurmaatregelen, fiscale maatregelen en andere (macro-economische) omstandigheden ervoor heeft gezorgd dat verhuurders minder flexibel en rendabel kunnen verhuren. Voor verhuur aan studenten geldt onder meer ook de gemeentelijke regelgeving en vergunningverlening. De combinatie van deze maatregelen treft volgens de verhuurders hun te behalen rendement en verdienvermogen dusdanig dat particuliere verhuur aan studenten niet meer rendabel wordt gevonden. Tegelijkertijd is met de modernisering van het WWSO juist een verhoging van de puntprijs met 25% doorgevoerd, waarmee het rendabeler is om volgens het WWSO te verhuren.
Ik heb uw Kamer toegezegd de ontwikkelingen op de huurmarkt en in het bijzonder uitpondingen van huurwoningen te monitoren en uw Kamer hierover jaarlijks te informeren. In het derde kwartaal van dit jaar ontvangt u van mij een nieuwe brief met daarin onder meer een analyse van de Kadastercijfers over de eerste helft van dit jaar.
Hoe zorgt u ervoor dat particuliere verhuurders niet massaal stoppen met studentenhuisvesting door nieuwe regelgeving?
Zie het antwoord bij vraag 5.
Heeft u zicht op hoeveel particuliere verhuurders momenteel overwegen hun panden te verkopen?
Nee.
Bent u bereid de puntentelling in het woningwaarderingsstelsel te herzien voor studentenkamers, zodat verhuurders uitkomen met hun kosten?
Nee, hiertoe ben ik niet bereid. Recent is het woningwaarderingsstelsel voor onzelfstandige woonruimte (WWSO) gemoderniseerd. Onderdeel van deze aanpassingen is dat de puntprijs met 25% omhoog is gegaan. De verhoging van de puntprijs maakt het voor verhuurders aantrekkelijker om onzelfstandige woningen te bouwen, wat nodig is om het tekort aan studentenkamers aan te pakken. Voor studenten betekent dit weliswaar dat de maximale huur die zij mogelijk moeten betalen ook omhoog is gegaan, maar daar staat uiteraard een kwalitatief goede kamer tegenover.
Deelt u de zorg dat de woningnood de toegankelijkheid van het hoger onderwijs beperkt, doordat studenten hun gewenste opleiding niet kunnen volgen vanwege gebrek aan betaalbare huisvesting?
Het kabinet vindt het van groot belang dat alle aspirant-studenten die over de juiste vooropleiding beschikken, toegang moeten hebben tot een gewenste studie aan een hogeschool of universiteit, die bij hun talenten en capaciteiten past.7 Nederland kent wat dat betreft een zeer toegankelijk stelsel. Het kabinet erkent dat gebrek aan betaalbare huisvesting de studiekeuze kan beïnvloeden en daarmee een impact kan hebben op de toegankelijkheid van bepaalde instellingen en opleidingen voor studenten. Vooral ook als de opleiding niet elders in het land wordt aangeboden.
Het Ministerie van OCW biedt tal van ondersteuningsmaatregelen om deze impact op de toegankelijkheid te beperken. Het studentenreisproduct helpt studenten om opleidingen fysiek zo bereikbaar mogelijk te houden. Uit onderzoek weten we dat reistijd (tenzij deze boven de anderhalf uur is) veel minder zwaar weegt bij een studiekeuze, dan bijvoorbeeld de inhoud van de studie.8 Mochten studenten geen huisvesting kunnen vinden in de studiestad, dan kunnen zij in omliggende gemeenten wonen en voordelig reizen om toch de opleiding van hun (eerste) keuze te kunnen volgen. Daarnaast dragen de basisbeurs en aanvullende beurs bij aan de toegankelijkheid van het stelsel.
Hoe rechtvaardigt u dat studenten zich soms moeten inschrijven voor kamers in andere steden, ver buiten hun opleiding?
Iedere student wil in beginsel zo dicht mogelijk bij de campus wonen en liefst ook nog op de plek waar het studentenleven zich afspeelt. Dat is echter in Nederland bijna nooit op één plek gecentreerd geweest en dus ook niet haalbaar als woonvoorkeur. Er zijn steden waar de hele binnenstad min of meer als campus fungeert (de oudere studentensteden) en steden waar de campus buiten de binnenstad gelegen is (zoals in Enschede en Wageningen). De aantrekkelijkheid van dergelijke campussen buiten de binnenstad als woongebied hangt vervolgens ook weer af van de voorzieningen en het studentenleven aldaar.
Daarnaast zien we de laatste jaren een duidelijke trend dat randgemeenten of steden in de regio ook een rol vervullen in studentenhuisvesting. Sprekende voorbeelden hiervan (deels in de nabije toekomst) zijn: Schiedam, Helmond en Almere. Deze lijst zou nog verder uit te breiden zijn met gemeenten die juist graag een rol willen spelen in het opvangen van het tekort aan studentenhuisvesting. Het betreft daarbij steeds gemeentes die een goede OV-verbinding hebben met de studiestad of campus. Internationaal gezien is dat overigens helemaal niet vreemd; in het buitenland worden soms hele regio’s tot het voedingsgebied van studentensteden gezien. Het kan een grote meerwaarde zijn voor een regiogemeente om studentenhuisvesting aan te bieden en de student is geholpen aan een passende woonplek.
Wat vindt u van de roep om meer gebruik te maken van campuscontracten, zodat afgestudeerde studenten sneller doorstromen en kamers vrijkomen?
Een campuscontract geeft een verhuurder én huurder zekerheid. Zo is de huurder verzekerd van huisvesting gedurende de studie en is de verhuurder verzekerd van een einde aan de huurovereenkomst, wanneer de student afgestudeerd is. De studentenwoning kan na afloop van de studietijd weer gebruikt worden voor het huisvesten van een andere student. In dit opzicht is het een goed doelmatige middenweg tussen tijdelijke en vaste contracten.
Hoe kijkt u in het algemeen aan tegen het instrument campuscontract als oplossing voor de doorstroomproblematiek?
Zie antwoord vraag 20.
Deelt u de opvatting dat onderwijsinstellingen ook een verantwoordelijkheid hebben in de huisvesting van studenten?
Het terugdringen van het studentenhuisvestingstekort heeft alleen kans van slagen als er een nauwe samenwerking is tussen een breed scala aan actoren. Hoewel de verantwoordelijkheid voor studentenhuisvesting primair valt onder het Ministerie van VRO en de gemeenten, betreft het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting (LAS) juist een gezamenlijke aanpak van het Rijk (Ministerie van VRO en Ministerie van OCW), samen met gemeenten, sociale en commerciële studentenhuisvesters en de onderwijsinstellingen.
De koepelorganisaties Vereniging Hogescholen (VH), Universiteiten van Nederland (UNL) en de MBO-Raad hebben zich gecommitteerd aan het uitvoeren van het LAS. Ook zijn VH9 en UNL10 in de zelfregieplannen, die zijn vormgegeven in het kader van het wetsvoorstel Wet Internationalisering in Balans, ingegaan op hun inzet op studentenhuisvesting. Daarnaast zijn er in de Gedragscode Internationale Student in het Hoger Onderwijs11 afspraken opgenomen met betrekking tot de voorlichting van internationale studenten rondom het vinden van geschikte huisvesting.
Wat kunnen onderwijsinstellingen volgens u doen om actief bij te dragen aan betere studentenhuisvesting?
Zie antwoord vraag 22.
Deelt u de analyse dat dit tekort niet alleen de persoonlijke ontwikkeling van studenten belemmert, maar ook een bedreiging vormt voor de toegankelijkheid van het onderwijs en daarmee voor de Nederlandse kenniseconomie?
Het kabinet erkent dat, naast andere factoren, een tekort aan geschikte huisvesting negatieve invloed kan hebben op de persoonlijke ontwikkeling van studenten en de toegankelijkheid van het onderwijs op individueel niveau. Zie hierover mijn antwoord op vraag 18.
Welke concrete maatregelen heeft u sinds het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting (LAS) uit 2022 genomen om dit tekort terug te dringen?
Sinds het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting uit 2022 hebben de daarbij betrokken partners gewerkt aan het terugdringen van het tekort door te investeren in de bouw van duizenden extra studentenwoningen, onder andere via de Regeling Huisvesting Aandachtsgroepen van het Ministerie van VRO. Ik heb een studentenhuisvestingsregisseur aangesteld om gemeenten aan te sporen hun bouwopgave waar te maken en ik stimuleer specifiek de bouw van onzelfstandige woonruimten, die betaalbaarder zijn voor studenten.
Daarnaast heb ik maatregelen genomen om hospitaverhuur en woningdelen aantrekkelijker te maken en via wetgeving, zoals de Wet betaalbare huur, ervoor gezorgd dat studenten niet langer te veel huur betalen. Ook heb ik samen met onderwijsinstellingen stappen gezet om grip te krijgen op de instroom van internationale studenten en hebben woningcorporaties met mijn steun het landelijk inschrijfportaal ROOM gelanceerd, zodat studenten makkelijker een woning kunnen vinden.12
Deelt u de zorg dat commerciële studentenwoningen vaak op termijn verdwijnen naar andere doelgroepen, waardoor structurele capaciteit verloren gaat?
Uit het recente verleden zijn er inderdaad voorbeelden van grote complexen die door commerciële aanbieders zijn gerealiseerd en aanvankelijk voor studenten waren bedoeld, maar al heel snel «verkleurd» zijn naar andere doelgroepen tegen andere verhuurtarieven. Dergelijke praktijken zijn goed te voorkomen via afspraken in de anterieure overeenkomsten die gesloten worden tussen verschillende partijen rondom studentenhuisvesting. Daar wordt inmiddels op grote schaal gebruik van gemaakt. Om gemeenten hiertoe te ondersteunen is ook een handreiking studentenhuisvesting13 opgesteld door de studentenhuisvestingsregisseur.
Wat vindt u van het idee om huurtoeslag ook mogelijk te maken voor kamers met gedeelde voorzieningen, in plaats van uitsluitend voor zelfstandige studio’s?
De afweging of een student in een studentenhuis gaat samenwonen is vaak van meerdere factoren afhankelijk. Het wel of niet krijgen van huurtoeslag kan hierbij een rol spelen. Het samenwonen op jonge leeftijd heeft verschillende positieve effecten op het welzijn. Onzelfstandige woonruimtes (kamers) met gedeelde voorzieningen stimuleren onderling contact en helpen studenten die nieuw zijn in de stad om daar gemakkelijker hun weg te vinden. Ook bevordert het de ontwikkeling van vaardigheden, zoals het leren omgaan met verschillende mensen.
Het uitbreiden van de huurtoeslag naar onzelfstandige woonruimten is echter niet zomaar te realiseren. De mogelijkheden hiervoor zijn eerder verkend, maar hebben vooralsnog geen uitvoerbare en haalbare uitwerking op de korte of middellange termijn opgeleverd. Om het recht en de hoogte op huurtoeslag vast te stellen, maakt Dienst Toeslagen gebruik van gegevens uit onder andere de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG). Zonder deze gegevens kan namelijk niet vastgesteld worden of de woning voldoet aan de (minimum)eisen voor huurtoeslag, of dat voor de betreffende woning reeds huurtoeslag is aangevraagd. In de BAG worden momenteel echter geen onzelfstandige woonruimtes geregistreerd. Hierdoor is een uitbreiding van de huurtoeslag naar onzelfstandige woonruimtes niet uitvoerbaar. Een uitbreiding kan dus pas overwogen worden als onzelfstandige woonruimtes adequaat worden geregistreerd in een (landelijk) systeem. Deze ontwikkeling wordt bezien in relatie tot de verkenning naar de mogelijkheden voor een huurregister.
Naast de uitvoeringstechnische belemmeringen, brengt een uitbreiding van de huurtoeslag ook financiële gevolgen met zich mee waarvoor geen budgettaire dekking is. Naar schatting zullen de kosten voor de huurtoeslag tussen de € 1 á € 1,5 mld. per jaar stijgen. Dit is exclusief de kosten die gepaard gaan met het registreren van onzelfstandige woonruimtes.
Denkt u dat het huidige toeslagsysteem een onbedoelde financiële prikkel creëert om vooral studio’s te bouwen, terwijl dit juist vereenzaming onder jongeren in de hand werkt?
Ja.
Bent u bereid om, samen met het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en gemeenten, tot een herijking te komen van het huidige studentenhuisvestingsbeleid, met aandacht voor betaalbaarheid, sociale binding, doorstroming en voldoende aanbod?
Zie het antwoord op vraag 13.
Het bericht 'Pijnlijk: Terwijl homoacceptatie vrijwel overal groeit, daalt die in ‘gaycapital’ Amsterdam’' |
|
Marieke Wijen-Nas (BBB) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel over «Pijnlijk: Terwijl homoacceptatie vrijwel overal groeit, daalt die in «gaycapital» Amsterdam»?1
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat uit het onderzoek van de Universiteit van Amsterdam (UvA) blijkt dat jongeren met een migratieachtergrond of een etnische minderheidsstatus gemiddeld minder positieve opvattingen hebben over homoseksuele personen dan jongeren zonder deze kenmerken?
Deze literatuurstudie is een eerste deel van het onderzoek naar de opvattingen over lhbtiq+ personen onder jongeren. Dit onderzoek wordt uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De tweede deelstudie volgt later dit najaar. De onderzoekers concluderen in dit deel van het onderzoek dat verschillen in de opvattingen van jongeren over homoseksualiteit samenhangen met een complex samenspel van factoren, waarvan niet één factor als enige aanwijsbaar is. Zo spelen gender, leeftijd, leerweg, religie en de sociale omgeving van jongeren een significante rol. De onderzoekers schrijven dat jongeren met een migratieachtergrond of etnische minderheidsstatus gemiddeld minder positieve opvattingen rapporteren over homoseksuele personen dan jongeren zonder deze kenmerken. Zij benadrukken daarbij ook dat hieruit geen eenduidige conclusies kunnen worden getrokken. Daarnaast dienen deze indicaties «met de nodige voorzichtigheid te worden geïnterpreteerd, gezien het beperkte aantal studies en het ontbreken van bredere empirische onderbouwing».
Hoe kijkt u ertegenaan dat dit in eerste instantie werd ontkend door het Amsterdamse stadbestuur?
Dit is aan het Amsterdamse stadsbestuur.
Kunt daarbij ook aangeven hoe u denkt dat het mogelijk is dat de acceptatie toeneemt, behalve in Amsterdam?
Acceptatie is overal in Nederland belangrijk, niet alleen in Amsterdam en ook niet alleen in de grote steden. De Gezondheidsmonitor Jeugd 2023 bevatte een vraag over opvattingen van jongeren over homoseksualiteit in de vragenlijst van acht GGD-regio’s: Gooi en Vechtstreek, Noord-Holland Noord, Gelderland-Zuid, Noord- en Oost-Gelderland, Twente, Zaanstreek-Waterland, Utrecht en Amsterdam.
De onderzoekers van de Universiteit van Amsterdam stellen in hun rapport dat er wetenschappelijk gezien «minimaal drie meetmomenten nodig» zijn om te kunnen spreken van een trend. Voor de drie eerstgenoemde GGD-regio’s is dat het geval. In deze drie regio’s is van 2015 naar 2019 een stijging te zien van het percentage jongeren dat homoseksualiteit normaal vindt, maar tussen 2019 en 2023 een afname tot onder het percentage van 2015. Het gaat in deze regio’s dus om een regionale trend. Vier andere regio’s, waaronder GGD-regio Amsterdam, beschikken slechts over twee meetmomenten van dataverzameling over acceptatie. Hoewel we hierdoor niet kunnen spreken van een regionale trend, is in al deze regio’s het percentage jongeren dat homoseksualiteit normaal vindt in 2023 lager dan dat in de eerdere meting. Van één regio, Noord- en Oost-Gelderland, is er uitsluitend een meting uit 2023.
Het onderzoek van de Universiteit van Amsterdam concludeert daarnaast op basis van meerdere landelijke onderzoeken sinds 2010 dat de homoacceptatie onder Nederlandse jongeren is toegenomen. De toenemende acceptatie betreft dus een landelijke en langjarige trend, terwijl het bij de afnemende acceptatie in drie GGD-regio’s om een regionale trend gaat en er in andere GGD-regio’s waaronder Amsterdam (nog) niet van een trend gesproken kan worden. De onderzoekers van de Universiteit van Amsterdam stellen daarom op landelijk niveau: «Van een structurele dalende trend is echter (nog) geen sprake». Daarom stellen zij dat aanvullende meetmomenten noodzakelijk zijn, om te kunnen beoordelen of deze recente daling een blijvende en landelijke ontwikkeling markeert.
Kunt u aangeven wat de strafeisen en vonnissen zijn in zaken waarbij sprake is van discriminatie en/of geweld waar geaardheid een rol speelt?
Er is geen overzicht voorhanden van strafeisen en vonnissen waarbij sprake is van discriminatie en/of geweld waar geaardheid een rol speelt. Uit het rapport Strafbare Discriminatie in beeld 2024 blijkt dat het Openbaar Ministerie in 2024 160 specifieke discriminatiefeiten geregistreerd. Dit heeft in 57 gevallen geleid tot een veroordeling. Er zijn 523 commune feiten met een discriminatieaspect geregistreerd. Zoals gezegd is het uitgangspunt dat hierbij een hogere strafeis wordt gehanteerd.
In algemene zin geldt voor de strafrechtelijke aanpak van discriminatie – óók daar waar discriminatie en/of geweld heeft plaatsgehad en waarbij geaardheid (of beter: seksuele gerichtheid) een factor van belang is gebleken – dat het strafvorderingsbeleid is neergelegd in de Aanwijzing kader strafvordering meerderjarigen (2019A003) en de Strafvorderingsrichtlijn discriminatie. (2015R001). Dit zijn voor de strafeisen de relevante kaders voor respectievelijk zaken waarin het gaat om commune delicten waarin discriminatie een rol heeft gespeeld (tot voor kort de «codis-feiten») en de specifieke discriminatiefeiten. Deze laatste staan opgenomen in de artikelen 137c, 137d, 137, 137f en 429quater van het Wetboek van Strafrecht. Bij codis-feiten spreekt het Openbaar Ministerie in beginsel een 100% hogere strafeis uit dan bij het basisdelict (bijvoorbeeld mishandeling) gebruikelijk is. Het is vervolgens aan de rechter om in een zaak een straf toe te kennen op basis van de omstandigheden van het specifieke geval. Rechters houden bij het bepalen van de straf rekening met de effecten daarvan op de verdachte en de samenleving. Daarbij betrekken zij een veelheid aan relevante factoren zoals de speciale en generale preventie die van de straf kan uitgaan, alsmede de mate van recidive en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Ook houden zij rekening met de belangen van eventuele slachtoffers en nabestaanden. De rechters leveren derhalve maatwerk bij het bepalen van de vorm en de hoogte van de straf. Welke factoren de rechter laat meewegen bij de strafoplegging is geheel aan de rechter gelaten en kan per casus verschillen.
Kunt u daarbij ook uitleggen in hoeveel van die gevallen de strafverzwaringsgrond die mogelijk is wordt toegepast?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om een onderzoek te starten naar de homo-acceptatie in specifieke wijken in Amsterdam en hier vervolgens wijkgericht beleid op te voeren?
In opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap wordt er momenteel onderzoek uitgevoerd naar de opvattingen over lhbtiq+ personen onder jongeren, zoals vermeld in het antwoord op vraag 2. Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap gaat in gesprek met de gemeente Amsterdam over de aanpak die de gemeente hanteert voor het bevorderen van acceptatie onder jongeren. Het ontwikkelen van een lokale en wijkgerichte aanpak is aan de gemeente Amsterdam. Desgevraagd heeft de Amsterdamse gemeenteraad recent een brief gedeeld over de inzet van het college op het bevorderen van lhbtiq+-acceptatie onder jongeren.2
Bent u bereid om met het Amsterdamse stadsbestuur in gesprek te gaan hoe zij deze problematiek gaan aanpakken?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om met het Openbaar Ministerie in gesprek te gaan om strafvorderingsrichtlijnen te verhogen wanneer er sprake is van discriminatie en/of geweld waar geaardheid een rol speelt?
Ik zie momenteel geen aanleiding tot het voeren van dergelijke gesprekken. Zoals toegelicht bij het antwoord op vragen 5 en 6, hanteert het Openbaar Ministerie het beleid dat een discriminatie-aspect als strafverzwarende omstandigheid in de strafeis moet worden betrokken, waarbij een strafverzwaring van 100% (verdubbeling) ten opzichte van het uitgangspunt in de richtlijn voor het betreffende feit als vertrekpunt geldt. Bovendien is op 1 juli jl., als gevolg van de Wet discriminatoir aspect als strafverzwaringsgrond, artikel 44bis aan het Wetboek van Strafrecht toegevoegd, waarmee voornoemd beleid van het Openbaar Ministerie nu ook in de wet verankerd is. Zoals toegezegd tijdens de plenaire behandeling van het Initiatiefvoorstel-Timmermans en Bikker Invoering van het discriminatoir aspect als strafverzwaringsgrond op 18 december 2024 zal bij het toesturen van de jaarlijkse discriminatiecijfers door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in 2026 worden ingaan op de eventuele knelpunten uit de praktijk rond dit nieuwe strafrechtartikel.
Bent u bereid om met de raad voor de rechtspraak in gesprek te gaan om oriëntatiepunten in de straftoemeting te verhogen?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor aanvang van het commissiedebat over politie?
Dat is helaas niet gelukt.
Het bericht ‘Hoogkarspel Zuid krijgt vorm: geen rijkssteun, wel plannen voor supermarkt en levendig buurtcentrum’ |
|
Marieke Wijen-Nas (BBB) |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het genoemde artikel?1 Bent u bekend met de plannen voor Hoogkarspel Zuid?
Ja, ik heb kennisgenomen van het genoemde artikel en ben bekend met het woningbouwplan voor Hoogkarspel Zuid.
Wanneer is het beoordelingskader van het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening gewijzigd?
Er is geen sprake geweest van een wijziging van het beoordelingskader. In navolging van het regeerprogramma zijn tijdens de Bestuurlijke Overleggen Leefomgeving vier gemeenten benoemd waarbinnen een kansrijke grootschalige woningbouwlocatie ligt. Bij de selectie van de gemeenten is gekeken naar onder andere de omvang van de potentiële woningbouwlocatie, de complexiteit van de opgaven en het tempo waarin de woningen kunnen worden gerealiseerd. Daarnaast is ook gekeken naar regionale context van de woningbouwlocatie.2
Is dit beoordelingskader gewijzigd na het indienen van de aanvraag?
Nee, zie antwoord op vraag 2.
Wat betekende deze wijziging van het beoordelingskader voor de lopende aanvragen en specifiek voor Hoogkarspel Zuid?
Zie antwoord op vraag 2.
Wat was de reden voor de wijziging waarbij nog maar één gemeente en één plangebied per aanvraag is toegestaan?
Het Rijk kan niet op alle woningbouwlocaties in Nederland mede regie voeren. Daarbij is het belangrijk indien regie door het Rijk wordt gevoerd om te kunnen leveren op de aangewezen locaties. Dit pleit ervoor om een beperkt aantal nieuwe grootschalige woningbouwlocaties aan te wijzen. Er zijn vanuit het kabinet (financiële) middelen beschikbaar gesteld voor de stimulering en ontsluiting van de woningbouw van grootschalige woningbouwlocaties. Het toevoegen van een veelvoud aan extra grootschalige plangebieden zou leiden tot een verdunning van de beschikbare middelen per grootschalige woningbouwlocaties, waarmee randvoorwaardelijke investeringen in deze gebieden verder onder druk komen staan. Om de middelen effectief en doelmatig in te zetten is het noodzakelijk om zorgvuldig om te gaan met de beschikbaarheid van deze middelen per grootschalige woningbouwlocatie.
Hoeveel geld is de regio Noord-Holland Noord hierdoor misgelopen?
Geen. Zie ook het antwoord op vraag 15.
Zijn er aanvragen uit Noord-Holland Noord gehonoreerd?
De periode voor het aanvragen van bijdragen uit de regeling in het antwoord op vraag 6 loopt momenteel nog of moet nog starten. De aanvragen in het kader van het Gebiedsbudget en de Woningbouw op Kort termijn- regelingen dienden voor 31 augustus 2025 te worden ingediend en worden getoetst. Voor de Woningbouwimpuls, de Realisatiestimulans en de Regeling Grondverwerving voor Woningbouw starten de aanvraagprocedures, respectievelijk in het najaar van 2025 en 2026. Dit betekent dat er momenteel nog geen aanvragen uit deze instrumenten gehonoreerd zijn.
Had de gemeente Drechterland met een individuele aanvraag voor Hoogkarspel-Zuid aan de criteria kunnen voldoen?
Bij de selectie van potentiële nieuwe grootschalige woningbouwlocatie zijn alle locaties die onderdeel uitmaken van de woondeals meegenomen. Vervolgens zijn de locaties getoetst op onder andere de omvang en samenhang van de potentiële woningbouwlocatie (minimaal 3.500 woningen t/m 2034), de complexiteit van de opgaven en het tempo waarin de woningen kunnen worden gerealiseerd. Daarnaast is ook gekeken naar de regionale context van de woningbouwlocatie.
Is er contact geweest met de gemeente over een mogelijke hersteltermijn?
Voor de selectie van de potentiële nieuwe grootschalige woningbouwlocaties is geen sprake geweest van het indienen van een aanvraagformulier of propositie. Bij de selectie van potentiële locaties zijn de woondeals als vertrekpunt genomen. Daarnaast is gebruik gemaakt van openbare bronnen, zoals de nieuwbouwmonitor. Gegeven deze werkwijze was contact met geen enkele gemeente nodig.
Zo nee, waarom is er geen contact geweest?
Er is gekozen om op basis van bestaande informatie de selectie te maken voor nieuwe grootschalige woningbouwlocaties. Daarom was contact met de gemeente niet nodig.
Wat betekent het mislopen van de steun voor de versnelling van dit woningbouwproject?
Er is geen sprake van het mislopen van financiële middelen.
Wat betekent dit voor andere woningbouwprojecten in Noord-Holland Noord?
Voor andere woningbouwprojecten in Noord-Holland Noord geldt hetzelfde als hiervoor toegelicht.
Wat betekent de aanpassing van de regeling voor de regionale samenwerking op het gebied van woningbouw?
De keuze voor nieuwe grootschalige woningbouwgebieden loopt niet via een regeling.
In hoeverre is deze nieuwe regeling nadelig voor kleinere gemeentes in het kader van aantallen woningen en beschikbare ambtelijke kennis en capaciteit?
Er is geen sprake van een nieuwe regeling. Zie ook antwoord op vraag 15.
Wat kunt u doen om rijkssteun ook voor kleinere gemeentes haalbaar en uitvoerbaar te houden?
In mijn brief van 19 mei (kamerstuk 32 847, nr. 1344, Financieel instrumentarium woningbouw) heb ik toegelicht hoe ik de beschikbare middelen voor woningbouw inzet via een pakket aan regelingen. Doel is dat deze voor álle gemeenten toegankelijk en laagdrempelig zijn, ook voor kleinere gemeenten die vaak niet voldoen aan een minimumaantal woningen en beperkte ambtelijke capaciteit hebben. Daarom is de realisatiestimulans ontwikkeld: een eenvoudige regeling zonder minimumaantal woningen, met een standaardbedrag van € 7.000 per betaalbare woning bij start bouw. Daarbovenop zijn er toeslagen voor zorggeschikte woningen en kwetsbare gebieden, en komt er een aanvullende regeling voor het versterken van de ambtelijke capaciteit.
Momenteel bestaan ook nog de Stimuleringsregeling Flex- en transformatiewoningen en de Regeling Huisvesting aandachtgroepen. Ook hier kunnen ook kleinere gemeenten een beroep op doen. Daarnaast blijven de bestaande Woningbouwimpuls en het gebiedsbudget beschikbaar voor grotere projecten en locaties met complexe knelpunten. Voor financiële ondersteuning van mobiliteitsopgaven ten behoeve van woningbouw heeft het Ministerie van IenW de regeling Woningbouw op korte termijn (WOKT)
Blijft bij de regeling Woningbouw en kwaliteit (WOKT) een gezamenlijke aanvraag van meerdere gemeenten mogelijk?
Bij de beantwoording van bovenstaande vraag ga ik er vanuit dat het Kamerlid Wijen-Nass doelt op de Woningbouw op Korte Termijn- regeling vanuit IenW. Deze regeling biedt gemeenten ondersteuning bij het ontsluiten en bereikbaar maken van nieuwe woningen. Deze regeling bevat de mogelijkheid om als gemeente een aanvraag in te dienen namens meerdere gemeenten. De deadline voor het indienen van een WoKT aanvraag was 31 augustus 2025. Momenteel toetsen Ministeries van IenW en VRO de ingediende aanvragen.
Deelt u de mening dat rijkssteunregelingen onoverzichtelijk worden wanneer de ene keer individueel en de andere keer gezamenlijk moet worden aangevraagd?
Ik deel uw mening dat uniformiteit in de aanvraagprocedure wenselijk is. Voor alle bovengenoemde regelingen (regeling in het kader van grootschalige woningbouw, woningbouwimpuls, realisatiestimulans en de Woningbouw op Korte Termijn) geldt daarom ook dat een individuele gemeenten een aanvraag indienen.
Kunt u toelichten waarom er gekozen is voor deze verschillende aanvraagvormen per regeling?
Zie antwoord 17.
Op welke manier wordt gemeenten duidelijk gemaakt wat per regeling wel en niet is toegestaan bij het indienen van een aanvraag?
Gemeenten, provincies en koepelorganisaties worden via diverse (informatie)kanalen geïnformeerd over de uitgangpunten van de regelingen. U kunt hierbij denk aan de websites (bijvoorbeeld de website Volkshuisvestingnederland.nl), webinars of bijeenkomsten. Ook worden de aanvraagformats tijdig beschikbaar gesteld, zodat gemeenten hun aanvraag goed kunnen voorbereiden en zijn er vaak regionale bijeenkomsten waar uitleg wordt gegeven en hulp wordt aangeboden.
Wordt overwogen om meer uniformiteit aan te brengen in de aanvraagprocedures voor woningbouwsubsidies?
Ja, waar mogelijk proberen we de aanvraagprocedures zoveel mogelijk te uniformeren om zo ook de administratieve last bij gemeenten te beperken. Zo werk ik bijvoorbeeld bij de grootschalige woningbouwgebieden met één (gezamenlijk) aanvraagformulier voor de VRO en IenW middelen. Het is niet altijd mogelijk dezelfde aanvraagformulieren te gebruiken, omdat de inhoud en doelstelling van regelingen van elkaar verschillen. Daar waar niet gewerkt kan worden met een gezamenlijk aanvraagformulier wordt getracht de regelingen zoveel mogelijk in samenhang te bekijken. Dit gebeurt bijvoorbeeld bij de Woningbouwimpuls en de Woningbouw op Korte Termijn-regeling.
Het bericht 'Gemeente vs. echtpaar Bos in Bruinisse: 'Onwerkelijk hoe ons leven zo verdwijnt'' |
|
Marieke Wijen-Nas (BBB) |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht in PZC over de situatie van het echtpaar Bos in Bruinisse, dat geconfronteerd wordt met hoge dwangsommen en strenge handhaving vanwege permanent wonen in een vakantiewoning?
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel gemeenten in Nederland op dit moment een streng handhavingsbeleid hanteren ten aanzien van permanent wonen in recreatiewoningen, ondanks uw oproep om terughoudend te handhaven?
Eind vorig jaar heb ik gemeenten opgeroepen om een pas op de plaats te maken met handhaving.1 Ik ga er vanuit dat het grootste deel van de gemeenten gehoor geeft aan mijn oproep om terughoudend te zijn met handhaving. Ik kan individuele situaties niet beoordelen, maar in deze tijden van woningnood is het van groot belang om de menselijke maat te hanteren en zoveel mogelijk te voorkomen dat mensen een dak boven het hoofd verliezen. Voornoemde terughoudendheid geldt temeer nu ik het uitgewerkte concept van de instructieregel eind mei jl. bekend heb gemaakt en hierin is te lezen hoe de conceptregeling eruit ziet. Een proportioneel optredende overheid dient perspectieven op legalisatie mee te nemen in de handhavingsafweging.
Bent u van mening dat de gemeente Schouwen-Duiveland met haar huidige handhavingsbeleidniet in lijn handelt met uw oproep om een menselijke maat te hanteren?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat handhavers bij controles op recreatieparken over schuttingen klimmen en tuinen betreden zonder toestemming van bewoners?
Acht u deze manier van handhaven proportioneel en in lijn met de beginselen van behoorlijk bestuur?
Hoe beoordeelt u de situatie waarin de commissie bezwaarschriften van de gemeente een bewoner in het gelijk stelt, maar het college van burgemeester en wethouders dit advies naast zich neerlegt?
Is het juridisch houdbaar dat gemeenten blijven handhaven op permanent verblijf in recreatiewoningen, terwijl de nieuwe regelgeving binnenkort kan voorzien in legalisering onder bepaalde voorwaarden?
In principe is de gemeente bevoegd om handhavend op te treden. Daarbij zullen de omstandigheden van het geval en voorgenomen beleid ook een rol spelen in de afweging om wel of niet handhavend op te treden. Er is een uitspraak bekend van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over handhavend optreden op een vakantiepark3, ondanks mijn oproep aan gemeenten om een pas op de plaats te maken. De rechter heeft in dit geval de gemeente in het gelijk gesteld; dat kwam met name doordat het handhavingstraject reeds in 2023 was opgestart (de gemeente kon nog geen weet hebben van het komende kabinetsbeleid), en doordat de voorwaarden nog niet bekend waren. Zicht op legalisatie was hiermee nog onvoldoende concreet. De situatie is inmiddels veranderd, nu ik het concept besluit bekend heb gemaakt. Ik ga er vanuit dat een rechter bij nieuwe soortgelijke zaken deze nieuwe situatie meeweegt.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de gemeente Schouwen-Duiveland en andere streng handhavende gemeenten om hen te verzoeken tijdelijk terughoudend op te treden in afwachting van de nieuwe regelgeving?
Bij deze roep ik gemeenten nogmaals op om de menselijke maat te betrachten bij permanente bewoners op vakantieparken. Gemeenten kunnen in de concept AMvB nagaan in welke situaties permanente bewoning mogelijk na inwerkingtreding wordt toegestaan. Ik kan echter niet in individuele situaties treden.
Wanneer verwacht u de nieuwe regelgeving voor permanent wonen in recreatiewoningen gereed te hebben en in werking te laten treden?
De consultatieperiode loopt tot eind juli a.s. Ik ben voornemens het voorstel daarna zo spoedig mogelijk via de ministerraad ter voorhang aan de Tweede – en Eerste Kamer aan te bieden, zodat de regelgeving in 2026 in werking kan treden.
Bent u bekend met het bericht «XR kondigt aanvallen met boterzuur aan, gemeente Eindhoven laat het begaan; geeft ondernemers tips over ventilatie en EHBO»?1
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen de actie van Extinction Rebellion om boterzuur te gebruiken bij een klimaatactie in Eindhoven?
In algemene zin keur ik dergelijke acties ten zeerste af, dat geldt dus ook voor deze actie. Ik vind het verwerpelijk om ondernemers, winkelend publiek en aanwezige politiemedewerkers opzettelijk te confronteren met een chemische stof om een overtuiging over te brengen. Dit is geen passende manier om een punt te maken, zeker niet nadat eerder bij een vergelijkbare actie mensen onwel zijn geworden. Het is ook geen onderwerp om grappen over te maken. Dat vind ik misplaatst.
Wat vindt u ervan dat het lokaal gezag zegt niet in te grijpen, omdat zij stellen dat dit onder het demonstratierecht valt?
Het waar mogelijk faciliteren van een demonstratie en de beoordeling wat wel en niet nodig en mogelijk is aan (preventieve) maatregelen is aan de burgemeester. Hierover vindt afstemming plaats in de lokale driehoek. Het is een lokale aangelegenheid en de burgemeester legt daarover verantwoording af aan de gemeenteraad. Het is dan ook niet aan mij om in deze beoordeling te treden of om daarop vooruit te lopen.
In algemene zin vind ik dat demonstreren moet gebeuren binnen de grenzen van de wet. Geweld gebruiken of intimidatie hoort daar niet bij, dus ook het gebruik van boterzuur niet. Het jaagt mensen angst aan en tast het gevoel van veiligheid aan. Ik sta dan ook achter burgemeesters die maatregelen treffen om de gezondheid van mensen te beschermen, bijvoorbeeld door voorwaarden te stellen aan deze demonstraties met boterzuur.
Deelt u de ernstige zorgen over de veiligheid en gezondheid van politie en burgers, omdat boterzuur een chemische stof is die bij inademing ernstige gezondheidsklachten kan veroorzaken, zoals misselijkheid en irritatie aan de neus, keel en longen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat politieagenten en burgers geen gevaar lopen?
Het gebruik van een chemische stof om een punt te maken keur ik ten zeerste af, zeker omdat is gebleken dat bij eerdere vergelijkbare acties mensen onwel zijn geworden. Maak je punt zonder anderen in gevaar te brengen.
Politiemedewerkers, hulpverleners en andere personen met een publieke taak staan altijd voor Nederland klaar om iedereen veilig te houden. Zij moeten veilig hun werk kunnen doen, zonder dat zij te maken krijgen met agressie en geweld in welke vorm dan ook. Acties en een manier van actievoeren waarbij politiemedewerkers en burgers in gevaar komen mag nooit normaal worden.
Bent u van plan om (juridische) stappen te ondernemen om op deze manier de veiligheid en volksgezondheid te beschermen van burgers en politieagenten?
Het waar mogelijk faciliteren van een demonstratie en de beoordeling wat wel en niet nodig en mogelijk is aan (preventieve) maatregelen is aan de burgemeester. Hierover vindt afstemming plaats in de lokale driehoek. Het is een lokale aangelegenheid en de burgemeester legt daarover verantwoording af aan de gemeenteraad. Het is dan ook niet aan mij om in deze beoordeling te treden of om daarop vooruit te lopen. Daarnaast is het aan het Openbaar Ministerie en uiteindelijk de rechter om te bepalen of er in een bepaald geval sprake is van een strafbaar feit.
In algemene zin vind ik dat demonstreren moet gebeuren binnen de grenzen van de wet. Geweld gebruiken of intimidatie hoort daar niet bij, dus ook het gebruik van boterzuur niet. Het jaagt mensen angst aan en tast de openbare veiligheid aan. Ik sta dan ook achter burgemeesters die maatregelen treffen om de gezondheid van mensen te beschermen, bijvoorbeeld door voorwaarden te stellen aan deze demonstraties met boterzuur.
Deelt u de mening dat wanneer er aangekondigd wordt boterzuur te gebruiken, de organisatie voldoet aan de definitie van terrorisme, zoals in het Wetboek van Strafrecht wordt gehanteerd, namelijk «opzettelijke handelingen die een land of internationale organisatie ernstig kan schaden, wanneer zij worden gepleegd met als doel: een bevolking ernstig angst aanjagen.»?
In het Wetboek van Strafrecht is geen definitie opgenomen van het begrip «terrorisme». Wel is bepaald welke misdrijven kunnen worden aangemerkt als terroristische misdrijven. Daarbij gaat het – kort samengevat – om misdrijven die zijn gepleegd met een terroristisch oogmerk.
Boterzuur is een stof die ook wordt gebruikt in bijvoorbeeld de tuinbouw. De beoordeling of het specifieke gebruik van een bepaalde stof in een bepaalde context strafbaar is, is aan de rechter. Zoals hierboven ook aangegeven vind ik het verwerpelijk om chemische stoffen te gebruiken bij protesten of demonstraties, omdat anderen erdoor in gevaar kunnen worden gebracht.
Het is niet aan het kabinet maar aan het Openbaar Ministerie en uiteindelijk de rechter om te bepalen of er in bepaald geval sprake is van een terroristisch misdrijf of een criminele organisatie. Daarnaast is het tevens aan het Openbaar Ministerie om te bezien of er redenen zijn waarom een organisatie verboden moet worden, en zo ja, om aan de rechtbank een verzoek te doen om deze organisatie te verbieden en te ontbinden.
Deelt u de mening dat wanneer er aangekondigd wordt boterzuur te gebruiken, de organisatie voldoet aan de definitie van een criminele organisatie?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat Extinction Rebellion aan de definities van een terroristische- en criminele organisatie voldoet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u van plan om Extinction Rebellion te betitelen als terroristische- of criminele organisatie, zodat deze organisatie verboden kan worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat de radicalisering van Extinction Rebellion, meer en meer een patroon wordt die in lijn ligt met de extreemlinkse actiegroep RaRa, die in de jaren 80 en 90, bomaanslagen pleegde in naam van het activisme? Kunt u uitleggen hoe u hiernaar kijkt?
De Revolutionaire Anti-Racistische Actiegroep (RaRa) werd door de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) gezien als een Nederlandse terroristische organisatie. De groepering werd verantwoordelijk gehouden voor verschillende gewelddadige acties, zoals aanslagen en sabotage, waaronder het plaatsen van explosieven. De gepleegde acties van Extinction Rebellion komen niet overeen met het voorgenoemde.
Kunt u deze vragen met spoed beantwoorden, voor morgen 11 april 2025?
Ik heb de vragen zo snel mogelijk beantwoord.
Het vertrek van rijksdiensten uit Roermond |
|
Marieke Wijen-Nas (BBB) |
|
Judith Uitermark (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (NSC) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichtgeving over het vertrek van rijksdiensten uit Roermond en de brief van de gemeente Roermond gericht aan u van 18 februari jongsleden over de ongelijke spreiding van rijksbanen?1
Ja, de stand van de rijkswerkgelegenheid in de provincie Limburg is vaker onder mijn aandacht gebracht. De brief van de gemeente Roermond waar het lid Wijen-Nass naar verwijst, refereert onder meer aan mijn Kamerbrief van 25 oktober 2024.2 In de brief heb ik uiteengezet dat de wisselende ontwikkeling in rijkswerkgelegenheid over het land, met in 2023 zelfs een afname van rijkswerkgelegenheid in de provincie Limburg, de noodzaak onderstreept kabinetsbreed een extra inspanning te leveren. Ik merk hierbij wel op dat een bijzondere, eenmalige omstandigheid ten grondslag lag aan de afname in de provincie Limburg in 2023. Dit licht ik in het antwoord op vraag 7 toe.
In de brief van de gemeente Roermond wordt het aanbod gedaan om samen te kijken naar de kansen die de gemeente biedt om bij te dragen aan een betere spreiding van rijkswerkgelegenheid over Nederland. Ik ga graag, middels een ambtelijke verkenning, het gesprek met de gemeente aan. Ik hecht aan dergelijke signalen uit het land. Deze worden gebruikt bij het concretiseren van de kabinetsaanpak. Momenteel vindt een ronde langs alle provincies plaats. Naast gesprekken met Commissarissen van de Koning, wordt gesproken met burgemeesters en vindt ambtelijk overleg plaats. Hierbij wordt stilgestaan bij verschuivingen in de huisvesting van en de werkgelegenheid bij nieuwe en uitbreidende rijksdiensten. De reacties van provincies en gemeenten zijn soms kritisch, maar er is ook begrip voor de bredere opgave van het Rijk.
Zijn er bij u andere gemeenten bekend die, net zoals Roermond, een veelheid aan rijkdiensten en zelfstandige bestuursorganen (zbo’s) en enorme aantallen banen zijn kwijtgeraakt? En zo ja, welke gemeenten zijn dat dan?
De lijst van rijksdiensten die sinds 2005 zijn gegroeid, gekrompen, opgericht, opgeheven of verplaatst, en het aantal banen dat hiermee is gemoeid, is aanzienlijk. Dit onderstreept dat de rijksoverheid sterk in beweging is. Ik heb oog voor de consequenties hiervan, zoals in het geval van Roermond. Het algehele beeld is dat in meerdere gemeenten sprake was van verlies van rijkswerkgelegenheid, terwijl elders juist groei plaatsvond. Daar lagen verschillende oorzaken aan ten grondslag. Zo was in opeenvolgende kabinetten Balkenende en Rutte verhoging van de efficiency van de rijksoverheid een van de hoofdprioriteiten. Voor de rijkshuisvesting leidde dit tot concentratie op minder locaties in het land. Dit vraagstuk kent een lange historie en is met enige regelmaat met uw Kamer besproken, als het over het functioneren van het Rijk als organisatie ging of – uitgewerkt in concrete plannen – de masterplannen voor de rijkskantoorhuisvesting betrof.
Ik zet samen met regionale partners in op het verbeteren van de kwaliteit van het wonen, werken en leven in de regio, zoals recentelijk toegelicht in mijn brief van 20 december 2024.3 Onderdeel hiervan is het toewerken naar een betere spreiding van rijksdiensten over het land, in het belang van een rijksdienst en tegelijkertijd in het belang van heel Nederland. In het kabinet zijn daarom afspraken gemaakt waarmee ik als Minister van Binnenlandse Zaken een sterkere coördinerende en adviserende rol heb gekregen.4 Centraal staat dat alle Ministers werken aan een betere spreiding van hun organisatie. De afspraken in het kabinet zijn een breuk met hoe tot nu toe locatiekeuzes door ministeries worden gemaakt. Het kabinet wil hiermee borgen dat in de komende periode stappen worden gezet. In mijn adviezen aan collega-bewindspersonen betrek ik de effecten op de regionale economie en werkgelegenheid als gevolg van krimp, opheffing of verplaatsing van een rijksdienst.
Hoe beoordeelt u de gevolgen voor de regionale economie en werkgelegenheid in situaties zoals zich in Roermond hebben voorgedaan?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat, in situaties zoals die in Roermond, een vorm van compensatie ter demping van het vertrek van dergelijke aantallen rijksdiensten en de gevolgen hiervan voor de regionale economie en werkgelegenheid gerechtvaardigd is? En zo ja, hoe zou die compensatie er dan uit kunnen zien?
In de brief van de gemeente Roermond wordt de periode 2005–2025 als referentie genomen, een periode waarin bij de rijksoverheid efficiency leidend was. Voor de rijkshuisvesting lag de focus op doelmatigheid, het terugdringen van leegstand en het beheersen van kosten. Inzoomend op de rijkskantoorhuisvesting, vond in die jaren, in overleg met de Tweede Kamer, een ingrijpende herschikking van de vastgoedportefeuille plaats. Overigens kon daarmee ook een kwaliteitsverhoging in rijkskantoren worden doorgevoerd. Zoals ik in het antwoord op vragen 2 en 3 aangeef, heeft deze herschikking in meerdere gemeenten tot vertrek van rijksdiensten en verlies van rijkswerkgelegenheid geleid. Ik acht een structurele compensatie niet wenselijk en niet werkbaar. De samenleving verandert voortdurend, en de rijksoverheid, provincies en gemeenten moeten zich aanpassen aan ontwikkelingen. Wel acht ik het van belang met een bredere blik te kijken naar regio’s waar de kwaliteit van het wonen, werken en leven achterblijft, om daar gezamenlijk en met gerichte maatregelen in te zetten op verbetering.
In de periode 2005–2025 was er in Roermond, naast krimp en vertrek, wel degelijk ook sprake van groei en nieuwe vestigingen. Ik noem als voorbeeld de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), een samenvoeging destijds van diverse onderdelen van de voormalige ministeries van EZ en LNV. Een deel van deze onderdelen is juist naar Roermond gekomen, zoals Agentschap NL in 2014. Inmiddels werken 307 fte (stand eind februari 2025) bij RVO in Roermond.
Wat is uw reactie op het voorstel van de gemeente Roermond om het leegstaande voormalig belastingkantoor in Roermond te benutten voor nieuwe rijksdiensten? Bent u bereid hierover op korte termijn in gesprek te gaan met het gemeentebestuur?
Binnen het Rijkshuisvestingsstelsel voor kantoren en specialties verstrek ik opdracht aan het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) om te zorgen voor locaties om te voldoen aan de behoefte van ministeries aan kantoorruimte. Hiertoe worden om de vijf jaar nieuwe masterplannen voor de rijkskantoorhuisvesting opgesteld. De huidige masterplannen, met een looptijd tot en met 2028, zijn in uw Kamer besproken in het commissiedebat Rijksvastgoed en renovatie Binnenhof van 29 mei 2024. Vervolgens zijn de masterplannen door de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken vastgesteld. Daarmee liggen in beginsel de mutaties in de rijkskantorenportefeuille voor de komende jaren vast. Voor Roermond is besloten het huidige rijkskantoor, dat huisvesting biedt aan RVO en Rijkswaterstaat, intensiever te benutten met andere diensten. Tezamen met het hybride werken, digitale ontwikkelingen en het landelijk netwerk van rijksontmoetingspleinen, krijgen medewerkers zo meer mogelijkheden om op afstand te werken. Rijksmedewerkers kunnen hierdoor in Roermond (blijven) wonen.
In de loop van het jaar stuur ik uw Kamer het jaarlijkse overzicht van de spreiding van rijkswerkgelegenheid. In de brief zal ik rapporteren over de casussen die ik oppak om tot een betere spreiding over het land te komen. Daar zijn voorbeelden bij voor de rijkskantoorhuisvesting, waarvoor ik een opdrachtgevende rol heb, en voorbeelden voor andere onderdelen van de rijkshuisvesting waar collega-bewindspersonen de opdrachtgevende rol hebben en mijn rol adviserend is. Ik kan hier niet op vooruitlopen, noch voor Roermond, noch voor andere gemeenten. Het nu aankondigen van een eventueel gesprek met het gemeentebestuur van Roermond acht ik dan ook niet opportuun. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1, zal het Ministerie van BZK met de gemeente Roermond wel een ambtelijke verkenning uitvoeren naar mogelijkheden en kansen.
Roermond ligt in Midden-Limburg, een van de regio’s die is geselecteerd in het kader van de nadere uitwerking van «Elke regio telt!». Bent u van mening dat, in lijn met de uitgangspunten van «Elke Regio Telt!», binnen afzienbare tijd een rijksdienst of zbo moet worden gevestigd in Roermond om negatieve gevolgen voor Roermond en regio te compenseren? Zo nee, waarom niet?
Het toewerken naar een betere spreiding is een proces van de lange adem. Daar werk ik aan, samen met mijn collega’s in het kabinet. Het van tevoren noemen van concrete resultaten, i.c. regio’s of rijksdiensten, is niet wenselijk. Waar het mij om gaat is dat de rijksoverheid en regio’s elkaar versterken. Dit vraagt om een secuur proces. Om de kansen hiervoor inzichtelijk te krijgen, worden onder meer gesprekken gevoerd met Commissarissen van de Koning en burgemeesters. Daar ben ik met een langetermijnblik mee bezig. Mede aan de hand van de opgehaalde informatie, kunnen matches worden gemaakt tussen een rijksdienst en een regio. Op dit moment werken de regio’s uit het Nationaal Programma Vitale Regio’s (NPVR) aan hun plannen voor de regio. Hierin schetsen zij een toekomstbeeld voor hun regio, waaraan gewerkt zal worden binnen het NPVR. In voorkomende gevallen, zullen de plannen voor de regio worden meegenomen in de vastgoedopgave van het Rijk voor de komende jaren.
In uw brief aan de Tweede Kamer van 25 oktober 2024 rapporteert u dat alleen de provincie Limburg een daling in rijkswerkgelegenheid heeft gekend.2 In het rapport «Elke Regio Telt!» wordt benadrukt dat de spreiding van werkgelegenheid bijdraagt aan regionale economische ontwikkeling en brede welvaart. Hoe verklaart u dat Limburg, ondanks deze aanbevelingen, de afgelopen jaren juist rijksbanen is verloren? Welke concrete maatregelen heeft u sindsdien genomen om dit recht te zetten?
Als enige van de twaalf provincies liet de provincie Limburg in 2023 een afname van rijkswerkgelegenheid zien: min 108 fte, zijnde een daling met 0,9 procent voor de provincie. De afname kwam grotendeels door minder werkgelegenheid bij de Dienst Justitiële Inrichtingen, als gevolg van verplaatsing van de Rijks Justitiële Jeugdinrichting (RJJI) van Horst aan de Maas naar Zeist.
Er zullen altijd gevallen zijn van politieke keuzes, organisatieontwikkelingen of anderszins met een impact op de huisvesting en rijkswerkgelegenheid. Dit kan van interne aard zijn, maar ook van externe aard. Zo was in het geval van de RJJI sprake van een gebouw dat niet meer in gebruik genomen kon worden als gevolg van weersomstandigheden. Dergelijke ontwikkelingen en de daarbij behorende verplaatsingen zullen zich altijd voordoen binnen het grotere geheel van de rijksoverheid.
Welke verdere plannen heeft het kabinet om te zorgen voor een eerlijkere verdeling van rijksbanen, specifiek in Limburg?
Vanuit mijn coördinerende en adviserende rol bij de spreiding van rijkswerkgelegenheid verzamel ik bij ministeries informatie over organisatieontwikkelingen en wijzigingen in de huisvestingsbehoefte. Ik probeer de regionale effecten voor de komende jaren, bijvoorbeeld door daling van het aantal fte bij een rijksdienst, naar de beste kennis van nu in te schatten. Er is geen vast stramien voor hoe de kabinetsaanpak vervolgens vorm krijgt. Mochten meerdere ontwikkelingen tezamen tot een ongewenste uitkomst voor een regio leiden, dan zal ik daar in het kabinet aandacht voor vragen. Overigens kan er ook sprake zijn van beleidsintensiveringen die het effect van een krimp, opheffing of verplaatsing dempen.
Verspreid over het land zijn initiatieven rond de thema’s arbeidsmarkt en werkgelegenheid. Als voorbeeld van hoe onderling tussen overheden, regionale partners en bedrijven zorg wordt gedragen dat lokale werkgelegenheid en kennis niet verloren gaat, noem ik de recent gelanceerde samenwerking in Fryslân onder de naam «Platform zakelijke dienstverlening Leeuwarden». Twintig bedrijven in de zakelijke dienstverlening, onderwijsinstellingen en overheden slaan de handen ineen en werken samen aan de uitdagingen op de arbeidsmarkt in Leeuwarden. Daarbij gaat het om behoud van talent in de regio en behoud en het aantrekken van werkgelegenheid. Rijksdiensten participeren in het traject.
Bent u bereid om een actieplan op te stellen om de ongelijkheid in rijkswerkgelegenheid recht te trekken? Zo nee, waarom niet?
In de Kamerbrief van 25 oktober 2024 heb ik een reactie gegeven op de door uw Kamer aangenomen motie-Flach/Zeedijk (verzoek om een actieplan met concrete doelstellingen om te komen tot een meer evenredige verdeling van rijkswerkgelegenheid over de provincies).6 In de Kamerbrief licht ik toe welke acties worden opgepakt. Het gepresenteerde actieplan behelst een overzicht van maatregelen. Per maatregel is omschreven welk doel wordt beoogd en welke stappen worden gezet om dit te bereiken. Concrete resultaten zijn iets van de lange adem. Dit betekent overigens niet dat ik een afwachtende houding aanneem. Ik adviseer collega-bewindspersonen over vestigingslocaties daar waar zij de opdrachtgevende rol hebben, en ik zoek oplossingen die bijdragen aan een betere spreiding. Daar heb ik wel, naast alle Ministers, ook de provincies bij nodig.
Bent u bereid om bij de herverdeling van rijkswerkgelegenheid voorrang te geven aan de in het kader van «Elke regio telt!» aangewezen regio’s? Zo nee, waarom niet?
Bij nieuwe rijksdiensten of bij uitbreiding van een rijksdienst wordt als eerste gekeken naar locaties buiten de Randstad. Hieronder vallen zeer zeker ook de regio’s die zijn opgenomen in het NPVR. Het uitgangspunt bij het vestigen van een rijksdienst moet zijn de meerwaarde voor rijksdienst én regio. Dat is het startpunt van waaruit ik adviseer aan collega’s over vestigingslocaties. Verder vind ik het van belang dat mensen uit het hele land bij het Rijk kunnen werken en hun perspectieven kunnen inbrengen bij de vorming en uitwerking van beleid. Dit kan alleen als in het hele land goede werkplekken worden gecreëerd. Dit komt een duurzame samenwerkingsrelatie tussen Rijk en regio ten goede.
Het bericht ‘Huurders eisen nu echt actie tegen schimmel in huis’ |
|
Marieke Wijen-Nas (BBB) |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het nieuwsbericht «Huurders eisen actie tegen schimmel in huis: «Te lang was de boodschap: eigen schuld, dikke bult»»?1
Ja, ik ben bekend met dit nieuwsbericht.
Hoe verklaart u dat ondanks de aangenomen motie van het lid Wijen-Nass (Kamerstuk 32 847, nr. 1267), waarin de regering wordt verzocht extra aandacht te besteden aan de problematiek van schimmelwoningen en concrete afspraken te maken met woningcorporaties, nog steeds 25% van de huurwoningen te kampen heeft met schimmel?
De motie Wijen-Nass verzoekt de regering om extra aandacht te besteden aan de problematiek van de schimmelwoningen en verzoekt in gesprek te gaan met woningcorporaties om concrete afspraken te maken over structurele verbeteringen in onderhoud en snelle afhandeling van de klachten.2
Geheel in de lijn van deze motie heb ik de afgelopen maanden gesproken met Aedes en de VNG over de vocht- en schimmelproblematiek in huurwoningen. In de Nationale Prestatieafspraken (NPA), waarover uw Kamer op 11 december 2024 is geïnformeerd, is afgesproken dat woningcorporaties zich maximaal inzetten om vocht en schimmel op te lossen of beheersbaar te houden.3
Daar waar het aan het gebruik van de woning ligt, helpen woningcorporaties proactief om samen met de huurder de problematiek aan te pakken. Er gaat hierbij extra aandacht uit naar ventilatie van de woning. Vocht en schimmelproblematiek komt ook regelmatig voor in woningen die goed zijn geïsoleerd. In deze woningen is ventileren, mechanisch of handmatig, nog belangrijker om dat dit niet meer op een natuurlijke wijze gaat. Als de mechanische installaties niet goed zijn ingesteld kan dit leiden tot vocht en schimmelproblematiek. Geïsoleerde woningen vragen vaak ook een aangepast gebruik met betrekking tot ventileren.
Daar waar onduidelijkheid bestaat over de oorzaak van de problematiek (gebouw of bewoning) kunnen vaak onafhankelijke experts worden ingezet van de corporatie of gemeente om dit te beoordelen. Het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, de VNG en Aedes zijn met elkaar in gesprek over de verdere invulling en bekostiging van de onafhankelijk experts. Daarnaast zullen woningcorporaties tot en met 2030 jaarlijks 200 miljoen euro extra in woningverbetering steken. Hierbij is, naast de aanpak asbest en loden leidingen, extra aandacht voor vocht- en schimmelproblematiek. Verder committeren woningcorporaties zich eraan dat er vanaf 2026 geen woningen meer zijn met een slechte staat van onderhoud (categorie 5 of 6), tenzij er voor deze woningen concrete sloop-of renovatieplannen zijn. Met de Nationale Prestatieafspraken en de uitvoering daarvan geef ik invulling aan de motie Wijen-Nass.
Het Rijk, woningcorporaties en gemeenten nemen de vocht- en schimmelaanpak serieus. Vocht- en schimmel problematiek in heel Nederland is echter, gezien de complexiteit, niet in enkele weken geheel op te lossen. We blijven met Aedes en de VNG de Nationale Prestatieafspraken monitoren, waaronder de afspraken over vocht- en schimmel. Als we zien dat de resultaten achterlopen op de doelstellingen gaan we met Aedes en de VNG in gesprek om de aanpak te versnellen.
Welke concrete maatregelen gaat u nemen om dit percentage te verlagen?
Naast de Nationale Prestatieafspraken, zoals u kunt lezen in mijn beantwoording van vraag 2, wordt er in de handreiking lokale prestatieafspraken extra aandacht besteed aan de aanpak van vocht- en schimmelproblematiek. Deze handreiking stimuleert corporaties, gemeenten en huurdersorganisaties om op lokaal niveau concrete afspraken te maken. Lokale partijen (bewoners, huurderverenigingen, gemeenten en corporaties) hebben het beste zicht op de problematiek en een passende aanpak. Corporaties moeten ook in hun bod voor de lokale prestatieafspraken ingaan op de onderwerpen kwaliteit en leefbaarheid. Vocht en schimmel valt onder deze onderwerpen.
Vocht- en schimmelproblematiek speelt niet alleen in corporatiewoningen. De Wet goed verhuurderschap heeft ten aanzien van de particuliere huursector een landelijke basisnorm voor goed verhuurderschap in de vorm van algemene regels geïntroduceerd. Huurders kunnen een melding maken bij de gemeente. Gemeenten hebben met deze wet de bevoegdheid gekregen om een verhuurvergunning te eisen, waarmee zij extra voorwaarden kunnen stellen aan verhuurders ten aanzien van bijvoorbeeld onderhoud.
De Wet betaalbare huur en onderliggende regelgeving heeft een groter deel van de Nederlandse huurmarkt toegang gegeven tot de Huurcommissie. Ook huurders én verhuurders in de middenhuursector kunnen nu hun geschillen aan de Huurcommissie voorleggen, waaronder geschillen over (onderhouds)gebreken zoals schimmel. Naast de wijzigingen in regelgeving uit de Wet betaalbare huur heeft de Huurcommissie veel stappen gezet om haar toegankelijkheid te vergroten. Zo kent de Huurcommissie een klantcontactcentrum dat huurders en verhuurders bijstaat bij het beantwoorden van vragen over hun (ver)huursituatie. Daarmee is de Huurcommissie beter te bereiken als aanspreekpunt voor huurders en verhuurders, ook op het gebied van schimmelproblemen.
Op de website van VRO (volkshuisvestingnederland.nl), is een dossier opgenomen over de vocht- en schimmelaanpak. In verschillende infographics wordt ingegaan op zaken als ventileren en technische aspecten waarmee bij de bouw of verbouwing rekening moet worden gehouden om vocht- en schimmelvorming te voorkomen. Ook Aedes en de Woonbond delen deze informatie. Hiermee is de informatievoorziening verbeterd.
Erkent u dat woningcorporaties onvoldoende verantwoordelijkheid genomen hebben in het verleden bij de aanpak van schimmelproblemen?
Het is mogelijk dat er in het verleden voorbeelden zijn waarbij woningcorporaties onvoldoende verantwoordelijkheid hebben genomen om vocht- en schimmelproblematiek op te lossen. Echter, ik zie dat woningcorporaties en gemeenten de problematiek serieus nemen. In zowel de nationale als in de lokale prestatieafspraken is er meer aandacht voor vocht- en schimmel in sociale huurwoningen. Daarnaast investeren corporaties volgens branchevereniging Aedes steeds meer in het opleiden van vocht- en schimmelmedewerkers en het renoveren en onderhouden van woningen. Zo is er in de NPA afgesproken om uiterlijk in 2026 geen corporatiebezit meer te hebben met een conditiescore 5 of 6, tenzij er voor deze woningen concrete sloop- of renovatieplannen zijn. Naar verwachting zijn dat er in 2028 nog 4.000 (0,002% van alle corporatiewoningen), hiervoor zijn plannen om te renoveren (62%) en te slopen (38%). Daarnaast staat de afspraak om uiterlijk in 2028 alle E, F en G-labels uit de sector te laten verdwijnen.
Welke stappen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat woningcorporaties hun verantwoordelijkheid in de toekomst wel nemen?
Zie mijn beantwoording van vraag 2 en vraag 3.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat woningcorporaties daadwerkelijk structurele oplossingen bieden voor schimmelproblemen, in plaats van oppervlakkige maatregelen (bijvoorbeeld nieuwe verf)?
De verantwoordelijkheid voor de aanpak vocht- en schimmelproblematiek ligt primair bij de lokale partijen zoals de woningcorporatie, gemeente en huurdersorganisaties. De lokale partijen gaan over hun eigen aanpak, zij hebben het beste inzicht in de problematiek en de mogelijke oplossingen. In de Nationale Prestatieafspraken is wel afgesproken dat VRO, Aedes en de VNG ondersteuning bieden aan de lokale partijen. Op nationaal niveau intensiveren we onze inzet om het melden van vocht en schimmelproblematiek te verhogen zodat de problematiek tijdig kan worden geadresseerd en er meer inzicht over de omvang ontstaat. Daar waar lokaal onduidelijkheid bestaat over de oorzaak van vocht- en schimmel kunnen vaak experts worden ingezet van de gemeente of corporatie om de problematiek, de oorzaken en de aanpak te beoordelen. VRO, de VNG en Aedes zijn op dit moment met elkaar in gesprek over de verdere invulling en bekostiging van deze onafhankelijk experts.
In hoeverre bent u het eens met het advies van de Woonbond om eerst naar het eigen handelen van huurders te kijken voordat ze contact opnemen met de verhuurder?
De Woonbond geeft op de website aan dat goed ventileren en verwarmen helpt tegen vocht en schimmel. Ik zie dat mede door de energiecrisis er een toename is van vocht- en schimmel. Dit komt doordat huishoudens door de hoge energiekosten minder zijn gaan stoken en ventileren.
Echter, de oorzaken van vocht- en schimmelproblematiek zijn verschillend en er is vaak sprake van een hoge mate van complexiteit. Vaak ligt de oorzaak van vocht- en schimmelproblematiek aan een combinatie van gebruik van de woning en de bouwtechnische kwaliteit van de woning. Regelmatig hebben ook de grondwaterstand en slechte technische installaties invloed op vocht- en schimmelvorming. Deze diffuse oorzaken hebben als gevolg dat er geen eenduidige aanpak mogelijk is en dat de corporatie zowel in gesprek moet gaan met de bewoners als de technische en bouwkundige oorzaken moet onderzoeken.
Bent u bereid om te onderzoeken of de huidige wet- en regelgeving voldoende is om de gezondheid van huurders te beschermen, gezien het feit dat vocht en schimmel een verhoogd risico geven op longproblemen, en zo nodig aanpassingen door te voeren?
Ik ben van mening dat de huidige wet- en regelgeving voldoende is. Zie ook mijn beantwoording van vraag 3. Ernstige vocht en schimmel is een onderhoudsgebrek, deze verantwoordelijkheid ligt bij de verhuurder. De bouwregelgeving en de huur(prijs)regelgeving (via de Huurcommissie of rechter) bieden instrumenten voor betrokken partijen om op te treden.
Het bericht ‘Jongeren verlaten sociale advocatuur om vergoedingen’ |
|
Marieke Wijen-Nas (BBB) |
|
Struycken |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Jongeren verlaten sociale advocatuur om vergoedingen»?1
Ja
Deelt u de mening dat de vergrijzing binnen de sociale advocatuur en het afnemend aantal sociaal advocaten een gevaar zijn voor de rechtszekerheid in Nederland?
Toegang tot het recht is een fundament van onze democratische rechtsstaat. Sociaal advocaten zijn van wezenlijk belang voor deze toegang voor de meest kwetsbare mensen in onze samenleving. Deze dalende trend is daarom zorgwekkend en het tij moet gekeerd worden. Iedereen in Nederland moet een passende en duurzame uitkomst kunnen vinden voor een (juridisch) probleem. Het recht op rechtsbijstand is in Nederland een grondrecht en is vastgelegd in artikel 18, tweede lid, van de Grondwet. Het is daarom ook van groot belang dat de toegang tot rechtsbijstand is gegarandeerd.
Bent u bereid om maatregelen te nemen voor dit probleem? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke?
Ja. De afgelopen jaren zijn al verschillende maatregelen genomen om de sociale advocatuur te versterken.2 Zo is met de invoering van scenario 1 van de Commissie-Van der Meer I per 1 januari 2022 structureel geïnvesteerd in de sociale advocatuur en in december 2023 is een eenmalige compensatie van in totaal 26 miljoen euro uitgekeerd. Verder worden sinds 2021 de kosten van de beroepsopleiding voor advocaat-stagiaires in de sociaal advocatuur vergoed. Daarnaast lopen er verschillende initiatieven om de aandacht voor de sociale advocatuur in het onderwijs te vergroten. Voortbordurend op de al in gang gezette maatregelen en initiatieven zie ik twee wegen waarlangs de versterking van de sociaal advocatuur verder kan worden bevorderd: een redelijke vergoeding en bestaanszekerheid. Dit doe ik in gezamenlijke verantwoordelijkheid met de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) en de Raad voor Rechtsbijstand (RvR). Ik zal uw Kamer hier nog voor het commissiedebat gesubsidieerde rechtsbijstand op 1 april a.s. nader over informeren.
Op welke manieren kunt u het beroep van sociaal advocaat aantrekkelijker maken?
Zie het antwoord op vraag 3.
Hoe kijkt u naar de afname van sociaal advocaten in de regio?
De sociale advocatuur staat onder druk. De berichtgeving hierover is zorgelijk, maar niet nieuw. Het is van belang de in- en uitstroom van sociaal advocaten te monitoren. De commissie-Van der Meer II beveelt dit ook aan in haar rapport.3 Het Kenniscentrum Stelsel Gesubsidieerde Rechtsbijstand houdt al gegevens bij over de ontwikkeling in het aantal sociaal advocaten in de afgelopen vijf jaar. Ik heb het Kenniscentrum gevraagd nader onderzoek te doen naar de ontwikkeling van het aanbod van sociaal advocaten en daarbij onder meer te differentiëren naar rechtsgebied en regio. Dit onderzoek zal op korte termijn van start gaan.
Deelt u de zorgen dat vooral de regio onevenredig benadeeld wordt door deze problemen?
Ja. Ik ben bekend met de signalen dat het in sommige regio’s en op specifieke rechtsgebieden knelt. Dus die zorgen deel ik.
Bent u bereid om in de (plattelands)regio’s extra maatregelen te nemen of daar extra te investeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier?
In algemene zin geldt dat er momenteel nog voldoende sociaal advocaten zijn om aan de vraag van rechtzoekenden te voldoen. Wel zijn er signalen dat het in sommige regio’s en in specifieke rechtsgebieden knelt. Het plan van aanpak sociale advocatuur waarin een menukaart van oplossingsrichtingen in beeld is gebracht voor de aanwas van sociaal advocaten, is nog steeds van kracht.4 Ter uitvoering van dit plan zijn verschillende maatregelen en initiatieven gestart om het aanbod van sociaal advocaten te stimuleren, zoals de subsidieregeling beroepsopleiding sociaal advocaten en verschillende initiatieven in het rechtenonderwijs. Het Kenniscentrum houdt gegevens bij over de ontwikkeling in het aantal sociaal advocaten in de afgelopen vijf jaar. De gegevens over sociaal advocaten zijn uitgesplitst naar leeftijd, locatie en de verschillende rechtsgebieden. Verder heb ik zoals hiervoor aangegeven het Kenniscentrum gevraagd onderzoek te doen naar de ontwikkeling van het aanbod van sociaal advocaten met daarbij een onderscheid naar rechtsgebied en regio. Op basis van de bevindingen van dit onderzoek zal ik nader bekijken of en zo ja welke specifieke maatregelen vereist zijn.
Bent u ook van mening dat het systeem van toevoegingen moet worden herzien?
Het probleem in het aanbod van sociaal advocaten wordt niet direct veroorzaakt door het toevoegingensysteem an sich. Uit onderzoek5 is wel gebleken dat de hoogte van de vergoedingen impact heeft op dit aanbod. Het momentum is nu om te kijken naar en te werken aan maatregelen en initiatieven die noodzakelijk zijn op de lange termijn. Waar willen we over 5–10 jaar staan met de sociale advocatuur? De dalende trend van het aanbod sociale advocatuur moet doorbroken worden. Daarom is het van belang om samen met onder meer de NOvA, de RvR en de Vereniging Sociale Advocatuur Nederland een vernieuwende, concrete en inspirerende visie vorm te geven. Daarbij zal nagedacht worden over fundamentele vraagstukken over hoe de sociale advocatuur er in de toekomst georganiseerd kan worden. Vanuit ieders gedeelde verantwoordelijkheid wil ik gericht doelen stellen en vervolgmaatregelen afspreken die bij dragen aan een volwaardig en toekomstgericht beroep van sociaal advocaat. Zodat daarmee de toegang tot het recht voor de rechtsbijstandsgerechtigde ook naar de toekomst toe geborgd blijft.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat over gesubsidieerde rechtsbijstand op 13 maart 2025?
Ja. Het commissiedebat is inmiddels verplaatst naar 1 april a.s.
Het bericht ‘Nieuwe trend bij online pesten: ‘Het is ongelooflijk triest gedrag’’ |
|
Marieke Wijen-Nas (BBB) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe trend bij online pesten: «Het is ongelooflijk triest gedrag»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat consistent pestgedrag buitengewoon invasief is voor het slachtoffer en schadelijk voor de geestelijke gezondheid?
Ja. Consistent (online) pestgedrag kan een buitengewoon invasieve en schadelijke impact hebben op de geestelijke gezondheid van slachtoffers. Het kan leiden tot ernstige emotionele en psychologische problemen, zoals angst, depressie en een verminderd zelfbeeld. Het is belangrijk dat we deze problematiek serieus nemen.
Bent u bereid om pestgedrag op te nemen in de voorgenomen Wet strafbaarstelling psychisch geweld?
Pestgedrag kan een grote impact hebben op degene die gepest wordt en zijn directe omgeving. Zoals in het aangehaalde krantenbericht ook wordt aangegeven, biedt het huidige strafrechtelijk kader mogelijkheden om specifieke gedragingen of uitingsvormen van pesten aan te pakken, bijvoorbeeld door vervolging wegens bedreiging, smaad, laster, mishandeling of belaging (stalking). Momenteel worden onder regie van de Minister en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid gesprekken gevoerd met verschillende organisaties en deskundigen over de contouren van een wetsvoorstel dat strekt tot een aparte strafbaarstelling van psychisch geweld. Hierbij wordt onder meer gekeken naar de reikwijdte en aard van gedragingen die onder een dergelijke strafbepaling zouden kunnen vallen. Uw Kamer wordt voor de zomer 2025 geïnformeerd over de contouren van dit wetsvoorstel.
Bent u bereid om het voor scholen mogelijk te maken, pesters door te verwijzen naar bureau-HALT, wanneer de school kan aantonen dat het pestgedrag dermate ernstig is?
Als sprake is van strafbaar gedrag kan er aangifte worden gedaan en kan de zaak, indien deze bewijsbaar is, naar Halt worden verwezen. Het is aan de politie en het Openbaar Ministerie om te beoordelen of een verdachte voor deze interventie in aanmerking komt.
Als er geen aangifte wordt gedaan of geen sprake is van strafbare gedragingen, dan is er een preventieve Halt-interventie mogelijk die gericht is op het grensoverschrijdende gedrag. Hiervoor moet dan wel een gemeentelijke subsidieopdracht aan Halt zijn verleend. Indien er sprake is van een subsidieafspraak kan de betrokken jongere naar het spreekuur worden verwezen waarin een medewerker een gesprek met hem of haar voert en eventueel een opdracht mee kan geven. Ook kan een herstelgesprek met een slachtoffer worden opgezet. Naast individuele interventies biedt Halt ook groepsgerichte interventies, zoals voorlichtingen op verschillende thema’s (https://www.halt.nl/voorlichtingen), kunnen klassendialogen worden ingezet en zijn onlangs zogenoemde herstelcirkels ontwikkeld.
De situatie in de middenhuur |
|
Marieke Wijen-Nas (BBB) |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat er 10.000 inschrijvingen zijn geweest voor 200 middenhuurwoningen in de nieuwe woontoren Benelux901 in Utrecht?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de enorme vraag naar middenhuurwoningen in relatie tot het huidige en toekomstige woningaanbod?
De 10.000 inschrijvingen voor de middenhuurwoningen illustreren het tekort aan betaalbare woningen op de woningmarkt. Ik vind het zorgelijk dat ook deze mensen niet altijd een betaalbare woning kunnen vinden. Om aan de grote vraag tegemoet te komen is het zaak om te blijven investeren in voldoende betaalbare nieuwbouw. Van de ruim 1.053.000 woningen in de plancapaciteit tot en met 2044 waarvan het prijssegment bekend is, zijn 165.000 woningen een middenhuurwoning. Dat is ongeveer 16%. Samen met sociale huur en betaalbare koop zorgen de middenhuurwoningen voor een aandeel van twee derde in het aantal betaalbare woningen in de plancapaciteit waarvan het prijssegment bekend is.
De actuele vraag naar middenhuurwoningen bereken ik op basis van de woonbehoefte van middeninkomens die volgt uit de cijfers van het driejaarlijkse Woononderzoek. Het nieuwe Woononderzoek over 2024 wordt gepubliceerd op 10 april. Dan kan ik een actuele inschatting maken van de vraag naar middenhuurwoningen.
Deelt u de zorgen van vastgoedontwikkelaars en beleggers dat onder de huidige regelgeving en economische omstandigheden (zoals stijgende rente en bouwkosten) de bouw van nieuwe middenhuurwoningen ernstig onder druk komt te staan?
Ik zie dat institutionele partijen ook onder de huidige regelgeving en economische omstandigheden blijven investeren in nieuwe middenhuurwoningen.2 Tegelijkertijd ontvang ik ook zorgelijke signalen die mijn aandacht hebben. Op de Woontop is afgesproken om samen met marktpartijen mogelijkheden om nu in de middenhuur te investeren te onderzoeken. Dit heb ik opgepakt samen met de Staatssecretaris van Financiën. Wij zullen uw Kamer later dit jaar informeren over de uitkomsten van dit onderzoek.
Ook bezie ik op dit moment de ontwikkelingen in de bestaande huurvoorraad. Daarbij kijk ik onder meer naar de invloed van huurregelgeving en fiscale regelgeving. Indien blijkt dat de regelgeving te veel knelt, onderzoek ik mogelijkheden om investeerders meer ruimte te bieden. Daarbij is het wel belangrijk om op te merken dat de huurregelgeving recentelijk ingrijpend is gewijzigd. Om nieuwbouw te stimuleren is het van groot belang om voor rust en stabiliteit te zorgen op de markt. Grote investeerders roepen daarom ook op om de huurregelgeving niet te wijzigen.3 Op korte termijn informeer ik uw Kamer over mijn bevindingen.
Welke maatregelen heeft u genomen om te voorkomen dat projecten in de middenhuursector niet meer rendabel zijn vanwege de gestegen bouwkosten, rente en strengere eisen?
Een goed investeringsklimaat voor middenhuurwoningen is essentieel. In de vormgeving van de Wet betaalbare huur is daarom rekening gehouden met de investeringsbereidheid in nieuwbouw onder institutionele partijen. Zo is voor nieuwbouwwoningen een nieuwbouwopslag opgenomen in het Woningwaarderingsstelsel (WWS), waardoor voor deze woningen een opslag van 10% boven op de maximale huurprijs mag worden gevraagd. Ook krijgen woningen met goede energielabels sinds de wetswijziging extra punten in het WWS, wat leidt tot een hogere maximale huurprijs. Hiermee wordt gezorgd dat investeren in nieuwbouw mogelijk blijft. Daarnaast zijn verschillende fiscale maatregelen getroffen. Zo wordt de overdrachtsbelasting voor investeerders in woningen verlaagd naar 8% en is de maximale renteaftrek van de vennootschapsbelasting verruimd van 20% naar 24,5% van de EBITDA. Ook wordt de realisatiestimulans voor nieuwbouw op dit moment voorbereid. Daarmee wordt een bedrag van € 2,5 mld beschikbaar gesteld voor nieuwbouw tot en met 2029. Met de realisatiestimulans ontvangen gemeenten straks een vast bedrag per betaalbare woning op het moment dat de woningen gerealiseerd zijn. Dit stimuleert de bouw van sociale huurwoningen, middenhuurwoningen en betaalbare koopwoningen.
Daarnaast onderzoek ik samen met de Staatssecretaris van Financiën mogelijkheden om in de middenhuur te investeren. Voor meer toelichting hierover verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3.
Welke maatregelen heeft u genomen of overweegt u te nemen om de bouw van middenhuurwoningen aantrekkelijker te maken voor ontwikkelaars en beleggers?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat door de invoering van de Wet betaalbare huur, woningen in dit prijssegment een stuk kleiner zijn geworden, omdat projecten anders niet uit kunnen? Wat vindt u van deze ontwikkeling en hoe gaat u ervoor zorgen dat er ook grotere huurwoningen in het middensegment worden gebouwd voor gezinnen met kinderen?
De Wet betaalbare huur is op 1 juli 2024 in werking getreden. Het is daarom te vroeg om conclusies te trekken over de effecten van de wet op nieuwbouwwoningen. Ik zal dit punt meewegen in de evaluatie van de wet.
Het is vooral belangrijk dat de omvang van de woningen die worden gerealiseerd aansluit bij wat er nodig is gezien de woonbehoefte, de huidige en verwachte bevolkingssamenstelling en de ontwikkeling van het aantal mensen per huishoudens. Die ontwikkeling laat zien dat er meer kleine huishoudens komen. De toename daarvan betekent dat er meer vraag zal komen naar kleinere appartementen.
Acht u de huidige huurprijsgrens voor middenhuurwoningen realistisch, gezien het ontbreken van huurtoeslag en de relatief hoge inkomenseisen voor de woningen?
Ja. De maximale huurprijsgrenzen uit het WWS zijn zo vormgegeven dat de huren betaalbaar zijn voor middeninkomens. De grote vraag naar middenhuurwoningen zoals uit het artikel van de Telegraaf blijkt, wijst erop dat deze woningen gewild zijn onder middeninkomens. Huurders die op basis van hun inkomen niet in aanmerking komen voor deze middenhuurwoningen, komen wel in aanmerking voor huurwoningen in het laagsegment.
Wat is uw reactie op de waarschuwingen uit de sector dat de recente wet- en regelgeving, zoals bijvoorbeeld de Wet betaalbare huur en strengere gemeentelijke eisen, de bouw van middenhuurwoningen eerder zal ontmoedigen dan stimuleren?
Ik bezie op dit moment of wijziging van de regulering nodig en mogelijk is, zonder onzekerheid in de markt te laten ontstaan. Onzekerheid over wijzigingen kan investeringen in nieuwbouw namelijk juist frustreren. Tegelijkertijd zie ik wel een risico met betrekking tot aanvullende eisen die gemeenten stellen bij nieuwbouwprojecten. Daarom heb ik bij de Woontop afspraken gemaakt dat gemeenten geen strengere bouwtechnische eisen stellen. Daarnaast is ook in het kader van de Woontop afgesproken dat in het kader van het programma STOER ook voorstellen worden gedaan over exploitatie-eisen. Onderdeel daarvan zijn ook bovenmatige lokale eisen ten aanzien van betaalbaarheid.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat gemeenten bovenwettelijke exploitatie-eisen stellen bij de realisatie van koop- en huurwoningen in het middensegment?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht ‘Fundamentele koerswijziging OM: Dieven en oplichters zo min mogelijk voor de strafrechter’ |
|
Marieke Wijen-Nas (BBB) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Fundamentele koerswijziging OM: Dieven en oplichters zo min mogelijk voor de strafrechter»?1
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen de koerswijziging van het Openbaar Ministerie (OM) om verdachten van misdrijven onder de zes jaar vrijheidsstraf, via een strafbeschikking af te doen?
Het OM heeft sinds 1 januari 2008 de bevoegdheid om een strafbeschikking op te leggen, via de Wet OM-afdoening. Door middel van een strafbeschikking kan een officier van justitie een overtreding of misdrijf zelfstandig afdoen. Het gaat om strafbare feiten waarop maximaal zes jaar gevangenisstraf is gesteld, zoals eenvoudige mishandeling, winkeldiefstal, openbare dronkenschap, bedreiging en rijden onder invloed. Het doel van de strafbeschikking is om de doorlooptijden van strafzaken te verkorten, de rechtspraak te ontlasten en voorraden af te bouwen. Het OM heeft besloten om vaker een strafbeschikking uit te vaardigen in zaken op het gebied van veelvoorkomende criminaliteit. Hierdoor wordt de strafrechter ontlast en kan de rechterlijke capaciteit worden benut voor de zwaardere strafzaken. Daarnaast streeft het OM ernaar om hiermee meer strafzaken te kunnen afhandelen. Dit leidt er dus toe dat tegen meer criminaliteit sneller adequaat kan worden opgetreden.
Ik steun in algemene zin het doel om doorlooptijden van strafzaken te verkorten en meer criminaliteit aan te pakken. Het vaker afdoen van strafzaken met een strafbeschikking is met het oog op dat doel een geschikt middel. Daarbij worden vanzelfsprekend alle wettelijke waarborgen – zoals het taakstrafverbod – rondom de uitvaardiging van strafbeschikkingen in acht genomen, terwijl ook de rechten van de verdachten en rechten en belangen van slachtoffers gewaarborgd blijven. Daarnaast blijft de officier van justitie bevoegd om in individuele zaken toch over te gaan tot het uitbrengen van een dagvaarding en bij de rechter een vrijheidsstraf te eisen.
Deelt u de mening dat stafbare feiten waar maximaal zes jaar op staat, ernstige strafbare feiten zijn waar de rechter een vrijheidsstraf moet kunnen overwegen?
Het gaat hier om zaken waarvoor de wetgever het OM de bevoegdheid heeft gegeven om deze met een strafbeschikking af te doen (zie ook het antwoord op vraag 2). Dit betekent niet dat alle delicten waar zes jaar gevangenisstraf op staat ook daadwerkelijk met een strafbeschikking zullen worden afgedaan. Bij deze strafbare feiten geldt namelijk dat het strafmaximum van zes jaar gevangenisstraf alleen in beeld komt bij de ernstigste verschijningsvormen van de desbetreffende strafbare feiten. Binnen de kaders van dit maximum kunnen zich ook minder ernstige gevallen voordoen, waarbij een strafbeschikking houdende een (forse) taakstraf of een (forse) geldboete een adequate reactie vormt. In gevallen waarin de officier van justitie het noodzakelijk vindt dat het desbetreffende feit met een vrijheidsstraf wordt bestraft, kan hij nog steeds tot dagvaarding overgaan.
Hoe verhoudt de nieuwe koers van het OM zich tot het taakstrafverbod? Bij recidive, en een eerder taakstraf, geldt een taakstrafverbod, hoe gaat dit straks in de praktijk? Wordt dit dan (bewust) omzeild?
Zoals toegelicht in de antwoorden op de voorgaande vragen is het gebruik van de strafbeschikking geen nieuwe koers. Het OM heeft via de nieuwe werkinstructie een verruiming van het beleid aangekondigd. Het OM oefent zijn taken uit binnen de kaders van de wet. Met een strafbeschikking kan bijvoorbeeld ook een geldboete, schadevergoeding of rijontzegging worden opgelegd. In gevallen waarin de officier van justitie het noodzakelijk vindt dat het desbetreffende feit met een vrijheidsstraf wordt bestraft, kan hij nog steeds tot dagvaarding overgaan.
Kunt u uitleggen hoe deze koerswijziging zich verhoudt tot straffen die de wetgever hiervoor heeft gesteld?
Het vaker toepassen van de wettelijke bevoegdheid om een strafbeschikking uit te vaardigen vindt plaats binnen de kaders die de wetgever heeft bepaald. De wetgever bepaalt de maximale straffen en het OM heeft daarbinnen de ruimte om maatwerk toe te passen.
Bent u bereid om met het OM in gesprek te gaan om deze koerswijziging terug te draaien. Zo nee, waarom niet?
Ik voer regelmatig overleg met het OM over het vervolgingsbeleid. Ik heb ook met het OM gesproken over deze verruiming van het strafbeschikkingenbeleid. Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb toegelicht steun ik in algemene zin het doel van het nieuwe beleid om doorlooptijden van strafzaken te verkorten en meer criminaliteit aan te pakken. Het OM heeft in de tijdelijke instructie laten weten dat de instructie de start is van een traject gericht op het vaker uitvaardigen van strafbeschikkingen voor strafbare feiten waarvoor dat wettelijk gezien mogelijk is. Het OM heeft mij geïnformeerd dat, mede gelet op de ontstane vragen, ruim de tijd wordt genomen voor een zorgvuldige monitoring van de huidige uitbreiding en voorbereiding van mogelijke toekomstige uitbreidingen. Dit betekent dat pas in de loop van het najaar een volgende stap wordt overwogen door het OM. Ik ben en blijf hierover met het OM in overleg.
Het OM heeft sinds 2008 de wettelijke bevoegdheid om strafbare feiten waar minder dan zes jaar vrijheidsstraf op staat, af te doen via een strafbeschikking. Bent u bereid deze wettelijke grens te verlagen naar bijvoorbeeld twee, drie of vier jaar? Zo nee, waarom niet?
Het verlagen van de grens om een strafbeschikking uit te vaardigen heeft als gevolg dat minder strafzaken met een strafbeschikking kunnen worden afgedaan. Voor zover door een verlaging van de wettelijke grens meer feiten bij de rechter worden aangebracht, leidt dat tot een verdere verhoging van de druk op de strafrechtketen en een verlenging van de toch al lange doorlooptijden. Uitgaande van de beperkte rechterlijke capaciteit zou het resultaat uiteindelijk kunnen zijn dat feiten die niet meer met een strafbeschikking kunnen worden afgedaan voortaan onbestraft blijven. Daar komt bij dat zich binnen de bandbreedte van het wettelijke strafmaximum ook veel relatief lichte feiten kunnen voordoen die op passende wijze met een strafbeschikking kunnen worden afgedaan (zie ook het antwoord op vraag 3).
Ik vind het gelet op de essentiële rol van de strafbeschikking in de strafrechtspraktijk belangrijk om de discussie over de strafbeschikking verder met uw Kamer te voeren. Op 26 maart aanstaande vindt een ronde tafel plaats en op 8 april staat het debat hierover gepland. Het WODC zal de komende periode onderzoek verrichten naar de ervaringen van procesdeelnemers, waaronder slachtoffers, met de wijze waarop de strafbeschikking in de praktijk wordt ingezet. Ook de procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft een vervolgonderzoek naar de strafbeschikking aangekondigd. Dat onderzoek zal gericht zijn op de vraag in hoeverre door het OM uitvoering is gegeven aan de aanbevelingen uit het eerdere rapport van de procureur-generaal naar de OM-strafbeschikking. In het vervolgonderzoek zal ook aandacht worden besteed aan de recente beleidswijziging van het OM. Ik hecht eraan om de resultaten van deze onderzoeken mee te laten wegen bij eventuele aanpassingen ten aanzien van de strafbeschikking.
Het artikel “Weer meer wethouders gestopt in 2024, roep om uitbreiding van colleges” |
|
Marieke Wijen-Nas (BBB) |
|
Judith Uitermark (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (NSC) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het NOS-artikel «Weer meer wethouders gestopt in 2024, roep om uitbreiding van colleges»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel van deze terugtredingen plaatsvonden in kleine en middelgrote gemeenten?
Op basis van de gegevens, die mij in het kader van de tweejaarlijkse trendrapportage «Staat van het Bestuur» ter beschikking staan, zijn in 2024 in totaal 24 wethouders voortijdig teruggetreden in 20 kleine gemeenten (tot 20.000 inwoners). In middelgrote gemeenten (20.000 tot 100.000 inwoners) gaat het om een aantal van 83 wethouders in 58 verschillende gemeenten.
Voor de volledigheid merk ik daarbij op dat volgens mijn informatie in 2024 in totaal 157 wethouders tussentijds zijn vertrokken. Dat aantal verschilt van het aantal van 225 wethouders dat genoemd is in het onderzoek in opdracht van het blad Binnenlands Bestuur. Dit verschil wordt in belangrijke mate verklaard doordat bij het onderzoek in opdracht van Binnenlands Bestuur ook tijdelijk teruggetreden wethouders en teruggetreden interim-wethouders zijn meegerekend.
Welke maatregelen worden overwogen om de werkdruk voor wethouders, met name in kleine gemeenten, te verlagen?
In het commissiedebat over bestuurlijke inrichting en democratie van 12 februari jl. heb ik toegezegd Uw Kamer voor het zomerreces nader te zullen informeren omtrent de aantrekkelijkheid van het ambt van volksvertegenwoordigers en bestuurders. Bij die gelegenheid zal ik nader ingaan op eventuele maatregelen om de werkdruk van wethouders te verlagen.
In het artikel wordt gepleit voor uitbreiding van het aantal wethouders in colleges om de werkdruk te verminderen. Hoe staat u tegenover dit voorstel?
Recent heb ik in antwoord op de vragen van het lid Inge van Dijk (CDA) over de noodklok van de Wethoudersvereniging over onuitvoerbaar beleid (ingezonden 21 november 2024) herbevestigd dat zal worden bezien of de wettelijke bepaling omtrent het maximumaantal wethouders en gedeputeerden aanpassing behoeft.2 Zoals ik bij die gelegenheid heb aangegeven ga ik daarbij eveneens in op het fenomeen van deeltijd-wethouders. In het commissiedebat over bestuurlijke inrichting en democratie van 12 februari jl. heb ik toegezegd deze vraagstukken te betrekken bij de brief die ik heb aangekondigd over de aantrekkelijkheid van het ambt van volksvertegenwoordigers en bestuurders waarvan ik voornemens ben deze voor het zomerreces aan Uw Kamer toe te zenden.
Welke stappen kunnen worden genomen om een dergelijke uitbreiding te faciliteren?
Een eventuele ophoging van het wettelijk maximum aantal wethouders per gemeente, dan wel het afschaffen van het wettelijk maximum (en daarmee gemeenteraden de vrijheid laten om zelf het aantal wethouders te bepalen) vergt wijziging van artikel 36 van de Gemeentewet. Deze bepaling normeert immers momenteel het maximum aantal wethouders per gemeente.
Zijn er financiële ondersteuningsmaatregelen in overweging om kleine en middelgrote gemeenten te helpen bij het uitbreiden van hun colleges?
Nee. Aangezien het maximum aantal wethouders wettelijk is bepaald en uitbreiding van de colleges van burgemeester en wethouders niet zonder wetswijziging mogelijk is, zijn dergelijke maatregelen nu niet opportuun.
Welke ondersteuning en begeleiding worden momenteel geboden aan wethouders om hen te helpen omgaan met de hoge werkdruk en de complexiteit van hun functie?
Voor wethouders bestaan momenteel verschillende vormen van ondersteuning. Ten eerste biedt de Wethoudersvereniging ondersteuning en begeleiding door onder anderen belangenbehartiging, onderzoeken en ontwikkeling.3 Voorbeelden van dat laatste zijn de basistraining wethoudersambt, verdiepende leergangen en intervisiegroepen. Daarnaast biedt de vereniging ondersteuning en advies op maat en vervult daarmee een vertrouwensfunctie voor wethouders. Ook voor het omgaan met hoge werkdruk en de complexiteit van hun functie kunnen wethouders bij de vereniging terecht. Vanuit mijn ministerie bieden we hiervoor financiële ondersteuning.
Ten tweede verzorgen landelijke politieke partijen voor wethouders van deze partijen trainingen, advies en ondersteuning op maat. Voor wethouders van lokale partijen wordt training en ondersteuning vanuit het Kennispunt lokale politieke partijen aangeboden.
Ten slotte bieden grotere gemeenten ook eigen ondersteuning en training aan hun wethouders.
Zijn er specifieke programma's of initiatieven gericht op wethouders in kleine gemeenten en regionale gebieden?
Ja. Wethouders van kleine en middelgrote gemeenten maken gebruik van het aanbod van de Wethoudersvereniging. De Wethoudersvereniging heeft leden door het hele land en ook in de regio’s. Ook heeft de vereniging regio-ambassadeurs en organiseert de vereniging met hen regelmatig regionale bijeenkomsten.
Vanuit mijn ministerie bestaan verschillende initiatieven waarmee specifiek kleine gemeenten worden ondersteund en waarbij vaak wethouders betrokken zijn. Sinds enkele jaren zijn zogeheten Town Deals gesloten met een aantal kleinere gemeenten.4 Hierbij werken ministeries, provincies, kennisinstellingen en adviesbureaus op locatie bij gemeenten aan nieuwe oplossingen voor specifieke vraagstukken. Verder maakt het Ondersteuningsteam Weerbaar Bestuur sinds 2022 een ronde langs alle gemeenteraden en colleges om de collectieve bewustwording van en over agressie, intimidatie en bedreiging te bevorderen.5 Kleine en middelgrote gemeenten vragen vaker om deze vorm van ondersteuning en worden begeleid bij de follow-up. Tenslotte noem ik de financiële ondersteuning die alle provincies recent hebben ontvangen om de slagkracht van kleinere gemeenten tegen oneigenlijke druk te vergroten, bijvoorbeeld ten behoeve van juridische ondersteuning en Bibob-zaken.
Hoeveel van de wethouders die zijn gestopt hadden naast hun wethouderschap nog een andere baan? Ofwel: hoeveel wethouders hadden én de taak van wethouder én daarnaast nog een parttime baan?
Het onderzoek van De Collegetafel in opdracht van het blad Binnenlands Bestuur bevat geen informatie daarover. Mijn ministerie beschikt evenmin over dergelijke specifieke gegevens. Overigens wijs ik erop dat, afgezien van de mogelijkheid naast het wethouderschap een parttime baan te vervullen, ook diverse wethouders qualitate qua bestuurlijke nevenfuncties vervullen die tijd en aandacht vragen.