Het bericht ‘Arbeidsmigrant heeft vaker ongeluk op de werkvloer. ‘Weinig aandacht voor arbeidsveiligheid’’ |
|
Ilse Saris (CDA) |
|
Nobel , Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Arbeidsmigrant heeft vaker ongeluk op de werkvloer. «Weinig aandacht voor arbeidsveiligheid»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat ruim 88 procent van de arbeidsmigranten in een kwetsbare positie een vorm van flexibele arbeidsrelatie heeft, terwijl het vaak om structureel werk gaat? Zo ja, hoe gaat het kabinet deze doorgeschoten flexibilisering terugdringen?
Ook als je in aanmerking neemt dat een deel van de arbeidsmigranten tijdelijk in Nederland komt werken, zie je dat te veel arbeidsmigranten in flexibele arbeidsrelaties zitten. Het kabinet zet erop in dat mensen in flexibele contracten meer zekerheid krijgen over hun inkomen en hun rooster en dat schijnzelfstandigheid wordt teruggedrongen. Het wetsvoorstel «Meer zekerheid flexwerkers» bevat maatregelen die de inkomens- en roosterzekerheid voor uitzendkrachten, oproepkrachten en tijdelijke contracten verbetert. Tegelijkertijd hebben werkgevers hier natuurlijk ook zelf een belangrijke rol om hun personeel juist te behandelen. Niet voor niets hebben ook sociale partners in het SER MLT-advies het uitgangspunt onderschreven dat bij structureel werk een vast contract hoort.
Hoe beoordeelt u de constatering van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) dat arbeidsmigranten volgens uiteenlopende schattingen 1,4 tot 5 keer zo vaak betrokken zijn bij arbeidsongevallen dan andere werknemers?
Er vinden onevenredig meer arbeidsongevallen met arbeidsmigranten plaats, ten opzichte van overige werknemers. Werkgevers hebben de verantwoordelijkheid om te zorgen voor het gezond en veilig werken van alle werkenden, inclusief arbeidsmigranten. Uitzendkrachten, waaronder veel arbeidsmigranten, werken vaker onregelmatig en hebben fysiek zwaar werk. Arbeidsmigranten hebben vaker ongevallen met machines en gereedschap2. Bij overige werknemers gaat het vaker om het vallen.
Het kabinet zet daarom onverminderd in op het uitvoeren van de aanbevelingen van het Aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten om de positie van deze groep te verbeteren. Hierover is uw Kamer geïnformeerd via de jaarrapportage Arbeidsmigranten 20243. Eén van de aanbevelingen gaat over het invoeren van een meldplicht voor uitzendbureaus bij arbeidsongevallen. Dit wetsvoorstel is inmiddels aan uw Kamer gestuurd.
Erkent u dat het problematisch is dat gebrekkige communicatie een van de oorzaken van arbeidsonveiligheid is, omdat arbeidsmigranten de taal niet altijd (goed) spreken? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om dit fors te verbeteren?
Communicatie op de werkvloer is belangrijk voor de arbeidsveiligheid. Uit de bevindingen van de Arbeidsinspectie blijkt dat communicatie «in brede zin» een rol kan spelen bij ongevallen. Dan gaat het om onderlinge afstemming of onbekendheid met regels en veiligheidsinstructies als iemand voor het eerst op een locatie werkt.
Deze communicatieverschillen kunnen een risico zijn, daar moet de werkgever alert op zijn en zo nodig maatregelen nemen zodat het werk veilig kan worden uitgevoerd. De werkgever is verantwoordelijk om werknemers in te lichten over de risico’s op het werk en over de maatregelen om die risico’s te voorkomen.
Deze instructie is vormvrij. Voor een aantal gereglementeerde werkzaamheden en een aantal sectoren bestaat een taaleis, zoals bij kraanmachinisten en bij deskundige asbestverwijderaars. Aan die taaleis wordt overigens ook voldaan als duidelijk is dat werknemers kunnen communiceren in een voor hen begrijpelijke taal en de werkzaamheden op een verantwoorde wijze kunnen worden uitgevoerd.
De werkgever moet daar zo nodig maatregelen voor treffen, zoals het opstellen van een Risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) dat dit adresseert, zodat het werk veilig uitgevoerd kan worden.
Alhoewel het dus gaat om meer dan het onvoldoende beheersen van de Nederlandse taal is het belangrijk dat arbeidsmigranten ook de Nederlandse taal leren. De Nederlandse taal is immers vaak de sleutel om echt deel te kunnen nemen aan de Nederlandse samenleving. Daarom zet het kabinet in op het verbeteren van de taalvaardigheid van arbeidsmigranten. Uw Kamer is geïnformeerd over de aanpak hierop bij brief van 28 mei 2025.4
Herkent u het geschetste beeld dat er nu vaak een soort niemandsland is tussen de zorgplicht van het uitzendbureau en de zorgplicht van de werkgever, waarin de arbeidsmigrant verdwaald raakt?
Dit beeld is herkenbaar. Gezond en veilig werken gaat alle inleners en uitleners aan. De Arbeidsomstandighedenwet gaat met name in op wat de inlener als werkgever moet doen om risico’s op de arbeidsplaats te beperken. De uitlener, die werkgever in formele zin is, heeft ook een zorgplicht naar de ter beschikking gestelde werknemer. Deze zorgplicht is in mindere mate uitgewerkt in de Arbeidsomstandighedenwet. Mede daarom ligt er nu een wetsvoorstel meld- en vergewisplicht arbeidsongevallen bij uw Kamer. Met dit voorstel wordt de zorgplicht van het uitzendbureau nader ingevuld. Het uitzendbureau krijgt een plicht om ernstige en/of dodelijke ongevallen van uitzendkrachten te melden bij de Arbeidsinspectie. Daarnaast krijgt het uitzendbureau ook een vergewisplicht. Om hieraan te voldoen moeten het uitzendbureau en de inlenende werkgever regelmatig het gesprek voeren over de arbeidsomstandigheden, zeker na een arbeidsongeval. De inlenende werkgever moet zorgen dat er na een ongeval weer gezond en veilig gewerkt kan worden. Dit directe contact draagt bij aan het beperken van risico’s en betere arbeidsomstandigheden van kwetsbare arbeidsmigranten.
Naast dit wetsvoorstel is de Arbovisie 2040 relevant. Die richt zich op zowel preventie als op betere naleving van de arboregelgeving. Hiermee wil het kabinet bereiken dat het aantal arbeidsongevallen en zieken door en op het werk significant daalt. Onderdeel hiervan is het verder brengen van verantwoord opdrachtgeverschap in ketenverband, zoals bij uitzendkrachten. Dit door te kijken wat nodig is voor elke schakel in de keten om de daarbij behorende rol en verantwoordelijkheid te nemen voor goede arbeidsomstandigheden. Uw Kamer wordt hierover nader in het najaar geïnformeerd.
Op welke wijze kunnen arbeidsmigranten vooraf beter geïnformeerd worden over de weg naar passende zorg, financiële hulp of juridische bijstand als een ongeval heeft plaatsgevonden?
Een werkgever moet instructie, ofwel voorlichting en onderricht, geven aan alle werkenden over veilig werken en over het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen. De werkgever moet dit in begrijpelijke taal doen.
Om arbeidsmigranten verder te ondersteunen kunnen zij ook in contact treden met de Work in NL-punten, waar brede hulp en ondersteuning geboden kan worden.
Wat is uw boodschap aan de werkgeversorganisaties op basis van de uitkomsten van het rapport van de OVV?
De werkgever is vanuit zijn of haar zorgplicht verantwoordelijk voor een veilige en gezonde werkomgeving. Hij heeft deze zorg voor alle werknemers, waaronder ook uitzendkrachten en arbeidsmigranten. Zo moet de werkgever, ook als deze inlener is, ervoor zorgen dat er een RI&E opgesteld wordt waarin risico’s met betrekking tot werknemers (waaronder ook arbeidsmigranten) zijn opgenomen. Na een arbeidsongeval moet de werkgever de RI&E actualiseren.
Goed werkgeverschap en verantwoord opdrachtgeverschap zijn cruciaal. Sinds 2015 stimuleert het kabinet werkgevers, opdrachtgevers en uitvoerenden tot verantwoord opdrachtgeverschap. Dit betekent dat werkgevers en opdrachtgevers niet alleen moeten voldoen aan wettelijke eisen, maar (ook) actief moeten bijdragen aan het realiseren en bevorderen van een cultuur van veiligheid en gezondheid op de werkvloer.
Hoe gaat u de Arbeidsinspectie in staat stellen om harder op te treden tegen onveilige arbeidsomstandigheden voor arbeidsmigranten?
De Arbeidsinspectie gebruikt een brede mix aan interventies en instrumenten die is gericht op het behalen van maatschappelijk effect. Daarbij is de inzet van de Arbeidsinspectie vooral gericht op werkgevers waar de risico’s hoog zijn. De Arbeidsinspectie richt zich dus niet specifiek op arbeidsmigranten, maar door de correlatie met situaties waar veel arbeidsmigranten werken, komt de Arbeidsinspectie hen wel meer dan evenredig tegen bij de uitoefening van het toezicht op werkgevers.
De Arbeidsinspectie houdt dus vanwege het risicogerichte toezicht bij uitstek rekening met factoren waar kwetsbare werkenden zoals arbeidsmigranten mee te maken hebben. De Arbeidsinspectie komt in het actieve toezicht, bijvoorbeeld via de programma's arbeidsuitbuiting, uitzendbureaus en migratieregelingen, juist op die plekken waar arbeidsmigranten oververtegenwoordigd zijn. Ook onderzoekt de Arbeidsinspectie meldingsplichtige arbeidsongevallen waarbij uitzendkrachten (waaronder arbeidsmigranten) ook vaker slachtoffer zijn.
Op 9 juli jl. is de kabinetsreactie op het onderzoek naar de effectiviteit van het handhavingsinstrumentarium over de naleving van de arbeidswetten op het terrein van eerlijk werk aan uw Kamer gestuurd5. Het onderzoek doet verschillende aanbevelingen. Eén daarvan ligt op het terrein van het indexeren van de boetenormbedragen. Op dit moment wordt verkend of indexatie moet plaatsvinden voor Arbowet- en regelgeving en de Arbeidstijdenwet.
Bent u bereid om een integrale Kabinetsreactie te geven op de uitkomsten van het rapport «Veiligheid Arbeidsmigranten»?2
Zoals toegezegd bij het commissiedebat Arbeidsmigratie op 11 september jongstleden zal er voor het einde van het jaar een reactie komen op het rapport van de OVV over de veiligheid van arbeidsmigranten.
Het bericht ‘Communicatieplannen grote fondsen laten tegenvallers onbesproken’ |
|
Ilse Saris (CDA) |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Communicatieplannen grote fondsen laten tegenvallers onbesproken»?1
Ja.
Wat is uw duiding van de constatering van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) dat veel communicatieplannen lacunes bevatten?
Met de AFM deel ik dat het belangrijk is deelnemers goed mee te nemen in de transitie naar de nieuwe pensioenregelingen. Tijdens de Kamerbehandeling van het wetsvoorstel verlenging pensioentransitie zijn er aanvullende maatregelen toegezegd.2 Onderdeel daarvan is een aanscherping van de regelgeving voor pensioenuitvoerders die er beter dan voorheen voor zorgt dat de getoonde transitie-informatie leidt tot realistische verwachtingen bij deelnemers. Het streven is om dit voor het eind van het jaar in regelgeving op te nemen.
Mondiale economische ontwikkelingen en fluctuaties op financiële markten kunnen van invloed zijn op de waarde van beleggingen die pensioenfondsen aanhouden en daarmee op de dekkingsgraad. In het transitieplan van het pensioenfonds moet beschreven staan welke procedure in werking treedt en welke alternatieve transitie-afspraken van toepassing worden als in aanloop naar de transitie de dekkingsgraad zakt onder een kritische grens.3 Het beeld is dat transitieplannen hieraan voldoen.
Onderschrijft u de aansporing van de AFM aan fondsen om na te denken over de communicatie bij het scenario dat de ambities voor de overgang niet worden gehaald en dit te verwerken in het communicatieplan? Zo ja, hoe bent u voornemens dat onder de aandacht te brengen bij pensioenfondsen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de recente turbulente ontwikkelingen in de wereld waar de AFM op wijst het belang onderstrepen van tijdige en realistische communicatie aan deelnemers over de voordelen en nadelen van de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel?
Het is niet voorgeschreven om in het communicatieplan vast te leggen wat pensioenfondsen gaan doen bij tegenvallers; dat staat aangegeven in het transitieplan. Wat beschreven staat in de communicatieplannen hoeft geen uitputtende opsomming te zijn van de communicatie-uitingen en informatiedragers die pensioenuitvoerders bij de transitie (gaan) inzetten. In de Pensioenwet is voorgeschreven dat pensioenfondsen rond de transitiedatum hun deelnemers op een duidelijke, evenwichtige en correcte wijze informeren over hun te verwachten pensioen in de oude en in de nieuwe situatie; wat kon men verwachten in de oude regeling en hoeveel wordt het in de nieuwe regeling. Onderdeel van dit voorschrift is ook om te tonen wat het verwachte pensioenbedrag wordt als het heel erg tegen zit. AFM houdt hier toezicht op.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat diverse grote fondsen die per 1 januari 2026 overgaan naar het nieuwe stelsel in tegenspraak met de wens van de AFM niets hebben vastgelegd in hun communicatieplan over wat ze gaan doen bij tegenvallers?
Volgens de jaarverslagen over 2024 hebben de genoemde pensioenfondsen gezamenlijk in totaal meer dan 5,5 miljoen (gewezen) deelnemers.4
Hoeveel (gewezen) pensioendeelnemers vertegenwoordigen Pensioenfonds Zorg en Welzijn (PFZW), Pensioenfonds Metaal en Techniek (PMT) en Detailhandel gezamenlijk?
Alle deelnemers aan pensioenregelingen moeten in de communicatie van de pensioenuitvoerder ook gewezen worden op mogelijke tegenvallers die voor hun verwacht pensioen kunnen ontstaan. De wijze waarop tegenvallende pensioenuitkomsten getoond en berekend moeten worden, is wettelijk voorgeschreven in de Pensioenwet en in de regels van de uniforme rekenmethode.5
Deelt u de mening dat het hier gaat om een substantiële groep deelnemers, en dat deze groep in de communicatie ook gewezen moet worden op mogelijke tegenvallers? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij antwoord 2 en 3, is het streven voor het einde van het jaar de betreffende regelgeving aan te passen.
Ziet u aanleiding om de wettelijke vereisten voor pensioencommunicatie aan te scherpen op basis van de ervaringen met de koplopers en het recente transitiebulletin van de AFM? Zo nee, waarom niet?
Bent u bekend met de regionale scholingsfondsen Twente Fonds en het Achterhoeks Talentenfonds Opijver?1
Ja.
Deelt u de mening dat regionale scholingsfondsen zoals Het Twents Fonds voor Vakmanschap en het Achterhoeks Talentenfonds Opijver een significante bijdrage leveren aan een toekomstbestendige leercultuur en belangrijk zijn voor de arbeidsmarktvraagstukken van nu en de toekomst? Zo nee, waarom niet?
Wij delen de mening dat regionale scholingsfondsen een significante bijdrage kunnen leveren aan een toekomstbestendige leercultuur en belangrijk kunnen zijn voor de arbeidsmarktvraagstukken van nu en de toekomst. Het interessante aan regionale scholingsfondsen is dat dit uit de regio zelf komt en vaak ook gebaseerd is op een intensieve samenwerking met onderwijs en bedrijfsleven in de regio. In verdiepende gesprekken met (vertegenwoordigers van) provincies, gemeenten en regionale scholingsfondsen bekijken we of en hoe het mogelijk is de regionale scholingsfondsen te verbinden met de regionale arbeidsmarktinfrastructuur.
Bent u het er mee eens dat deze arbeidsmarktvraagstukken zoals een groot onbenut arbeidspotentieel vragen om structurele financiële borging van scholingsfaciliteiten in de regionale arbeidsmarktinfrastructuur?
In de lopende verkenningen en programma’s onderzoeken we hoe we de basisinfrastructuur voor LLO kunnen vormgeven en wat dit vraagt aan financiële middelen. Onderdeel van de basisinfrastructuur moet een goede ondersteuningsinfrastructuur zijn, juist voor mensen die niet snel tot scholing geneigd zijn. Hiervoor willen we aansluiten op de Werkcentra. De uitwerking van de basisinfrastructuur, in samenwerking met alle betrokken partners, is een belangrijke opgave voor een nieuw kabinet.
Herkent u het beeld dat veel partijen nu afzien van een aanvraag bij de SLIM-regeling vanwege de complexiteit en het ontbreken van (financiële) zekerheid over de borging?
Sommige sectoren hebben inderdaad aangegeven geen collectieve aanvraag in te dienen. Sectoren die niet aanvragen hebben hiervoor ieder hun eigen redenen die breder zijn dan complexiteit en het ontbreken van (financiële) zekerheid. Bijvoorbeeld een afweging over hoe capaciteit wordt ingezet als er ook elders mogelijkheden voor subsidies zijn. Mijn ministerie is voortdurend in goed overleg met sectoren die de SLIM-scholingssubsidie kunnen aanvragen en speelt waar mogelijk in op signalen van deze sectoren als blijkt dat er onbedoelde complexiteit in de regeling zit.
Ziet u dat de SLIM-regeling nu moeilijk gebruikt kan worden voor initiatieven zoals in Twente en de Achterhoek, terwijl die regeling nu juist bedoeld zou moeten zijn voor dergelijke initiatieven? Zo niet, wat is er dan voor nodig om dit budget wel toegankelijk te maken voor deze initiatieven?
Vanwege de noodzakelijke verbinding met werkplekken bij werkgevers en de inzet op scholing voor huidig personeel gaat de SLIM-scholingssubsidie uit van (paritaire) collectieve aanvragen vanuit sectoren. Regionale scholingsfondsen kunnen geen hoofdaanvrager zijn. Regionale scholingsfondsen kunnen, als zij deel uitmaken van de regionale arbeidsmarktinfrastructuur, betrokken zijn bij de uitvoering van de collectieve subsidieaanvraag door onderdeel uit te maken van een collectief dat subsidie aanvraagt. Daarvoor zijn wel samenwerkingsafspraken met sectoren nodig.
Voor de inzet van scholing voor werkzoekenden bevat de SLIM-regeling een verplichting voor sectoren om met de 35 arbeidsmarktregio’s samen te werken. Sectoren zijn verplicht bij hun aanvraag samen te werken met arbeidsmarktregio's die dat willen. De centrumgemeente is dan namens de arbeidsmarktregio medeondertekenaar van de aanvraag.
Met de in het antwoord op vraag 2 genoemde verdiepende gesprekken willen we eraan bijdragen dat waar de toegang via verbinding met de regionale arbeidsmarktinfrastructuur er nog niet is, die alsnog komt.
Bent u bereid de niet benutte gelden van de SLIM-regeling beschikbaar te stellen voor regionale scholingsfondsen om een overbrugging te kunnen maken naar het uitwerken van structurele borging in de dienstverlening en financiering vanuit het Rijk?
Er zijn geen middelen beschikbaar voor structurele borging, waardoor een overbrugging naar structurele borging niet reëel is. Daar komt bij dat vooralsnog de prognose is dat de middelen uit het collectieve aanvraagtijdvak volledig worden aangevraagd. De SLIM-scholingssubsidie kent sectorale budgetplafonds. Vanwege het wegvallen van aanvragen vanuit een drietal sectoren zijn de budgetplafonds voor de overige sectoren aangepast. Op basis van een inventarisatie van de behoeften bij de andere maatschappelijk cruciale sectoren is het budget over deze sectoren herverdeeld. Die behoeften telden op tot globaal het beschikbare budget van 22 miljoen euro.
Wat is de stand van zaken van de Leven Lang Ontwikkelen (LLO) Agenda waar het kabinet gezamenlijk aan werkt?
Het kabinet werkt momenteel aan de gezamenlijke LLO agenda. Leven Lang Ontwikkelen is immers van groot belang voor mensen die zich willen blijven ontwikkelen tijdens hun loopbaan. We zijn voornemens voor het einde van dit jaar een brief naar uw Kamer te sturen. In deze brief informeren we u over de stand van zaken, de resultaten tot nu toe, en de stappen die nog worden gezet.
Hoe bent u voornemens te komen tot een landelijk dekkend stelsel van regionale talent- en scholingsfondsen?
Bij de Werkcentra die in alle arbeidsmarktregio’s worden geopend, kunnen alle mensen en werkgevers terecht voor laagdrempelig en vrijblijvend advies over werk en scholing. Naar verwachting zijn begin 2026 in alle regio’s Werkcentra actief. In veel regio’s zijn ook scholingsfondsen actief om scholingsmiddelen vanuit verschillende publieke en private regelingen te ontsluiten. Hiervoor wordt over het algemeen samengewerkt met de Werkcentra. SZW zet zich samen met VNG, IPO en de G40 in om in de regio’s deze verbinding tot stand te brengen.
Op welke wijze wilt u succesvolle voorlopers zoals de arbeidsmarktregio’s Twente en de Achterhoek betrekken bij het verder uitwerken van de gezamenlijke LLO-agenda en een dergelijk landelijk dekkend stelsel van regionale scholingsfondsen?
Het kabinet hecht groot belang aan de inbreng van arbeidsmarktregio’s en andere betrokken bij het opstellen van een nieuwe LLO-agenda. Zoals hiervoor aangegeven, zet SZW zich samen met VNG, IPO en G40 in om in alle regio’s deze verbinding tot stand te brengen. Ook vindt periodiek overleg plaats met de partijen achter HC-NL, de landelijke structuur rondom regionale scholingsfondsen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het geplande commissiedebat Arbeidsmarktbeleid en Arbeidsmarktdiscriminatie op 24 september?
Ja.
Het bericht dat het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) de wet overtreedt bij keuringen op arbeidsongeschiktheid door een tekort aan personeel |
|
Ilse Saris (CDA) |
|
Eddy van Hijum (minister sociale zaken en werkgelegenheid, minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de voorzitter van de vereniging van verzekeringsartsen dat de wet wordt overtreden bij het keuren op arbeidsongeschiktheid door het tekort aan artsen?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit zorgelijke bericht?
Zoals mijn ambtsvoorganger vaker heeft aangegeven, staat UWV onder grote druk. Als je arbeidsongeschikt raakt wil je snel duidelijkheid. Helaas moeten veel mensen nu lang wachten op een beoordeling. De achterstanden zijn fors en lopen de komende jaren alleen maar verder op. Dat is zorgelijk. Ik heb begrepen dat er een signaal is dat bij het kantoor in Heerlen mogelijk dingen zijn misgegaan en dat UWV dit signaal meteen serieus heeft opgepakt. Dit signaal gaat over vijf dossiers. UWV doet hier onderzoek naar2.
In de berichtgeving wordt gesteld dat met een telefonische sociaal-medische beoordeling de wet wordt overtreden. Dat is feitelijk onjuist, want de telefonische beoordeling is – afhankelijk van de omstandigheden – een volgens de Nederlandse Vereniging voor Verzekeringsgeneeskunde (NVVG) toegestane methode. Bij de beoordeling moet het belang van de cliënt voorop staan. Daarom hanteert UWV het uitgangspunt dat mensen voor een sociaal-medische beoordeling worden gezien door een verzekeringsarts. In de meeste gevallen heeft dat namelijk de voorkeur. In sommige gevallen kan een verzekeringsarts, op basis van voorafgaand dossieronderzoek en in overleg met de cliënt, een professionele afweging maken dat de beoordeling telefonisch kan plaatsvinden. Het is belangrijk dat UWV in nauw overleg met de cliënt en vanuit diens belang bepaalt of er afgeweken wordt van een fysiek overleg.
Kunt u aangeven welke (additionele) richtlijnen er vanuit het UWV-hoofdkantoor zijn voor het borgen van de kwaliteit van de keuring door artsen?
Voor de juiste uitvoering van de sociaal-medische beoordeling heeft de NVVG protocollen en richtlijnen opgesteld. Op basis hiervan voeren de medisch-specialisten van UWV de beoordeling uit. Specifiek voor verzekeringsartsen werkzaam bij UWV hebben UWV, de NVVG en de beroepsvereniging en vakbond van de verzekeringsartsen bij UWV (NOVAG) het professioneel statuut verzekeringsartsen opgesteld. In dit statuut worden de uitgangspunten en randvoorwaarden geëxpliciteerd van waaruit verzekeringsartsen hun medisch oordeel moeten geven, zodat de kwaliteit geborgd wordt. Het bovenstaande vertaalt zich onder andere in specifieke checklists die gebruikt worden bij de kwaliteitstoetsing.
Hoe houdt het UWV bij of deze richtlijnen goed worden toegepast?
Om de kwaliteit te borgen voert UWV periodieke integrale kwaliteitsonderzoeken uit. Daarnaast doet UWV specifieke risicogerichte onderzoeken waar nodig. Sinds eind 2024 hanteert de divisie Sociaal-Medische Zaken (SMZ) van UWV voor het integrale kwaliteitsonderzoek de Meting Operationele Kwaliteit (MOK). Dit onderzoek wordt voor de WIA vier keer per jaar uitgevoerd en heeft zowel het doel om te rapporteren over de kwaliteit van de beoordeling als om te zorgen voor verbetering van de kwaliteit. Het instrument werkt op dit moment nog niet zoals zou moeten, omdat er te veel variatie bestaat in de uitvoering van de controles. De evaluatiepunten uit de eerste twee metingrondes zijn meegenomen in de MOK die nu wordt uitgevoerd; UWV verwacht daarom vanaf deze ronde verbeteringen in de betrouwbaarheid van de MOK te zien. Over de resultaten van de laatste MOK heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer in de voortgangsbrief verbeteraanpak UWV van 11 juli jl. geïnformeerd. Over de hierop volgende MOK-rondes wordt uw Kamer periodiek geïnformeerd.
Naast de MOK voert UWV ook risicogerichte onderzoeken uit, wanneer daar aanleiding voor is. Deze onderzoeken focussen zich doorgaans op een specifiek onderdeel van de claimbeoordeling of een specifiek kantoor/district en zijn bedoeld om de uitvoering op specifieke punten te verbeteren. Het lopende onderzoek naar de kwaliteit in UWV-kantoor Heerlen waar in het artikel van EenVandaag aan gerefereerd wordt, is zo’n risicogericht onderzoek.
Zijn er audits of onderzoeken vanuit de afdeling Business Control en Kwaliteit (BC&K) op de kwaliteit? En hoe worden de resultaten hiervan meegenomen in de verbetering van de kwaliteit?
Zie het antwoord op vraag 4.
Kunt u aangeven op welke manier cliënten van het UWV hier wat van merken?
De verbetering van de kwaliteitscontroles moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van de sociaal-medische beoordeling toeneemt. De controles geven inzicht in de ontwikkelpunten van het beoordelingsproces, en helpen UWV om gerichte verbeteringen te realiseren. Als deze punten aangepast worden, zorgt dat voor minder inconsistenties in de uitkomst van de beoordeling. Het voornaamste ontwikkelpunt dat uit de eerste twee rondes van de MOK is gekomen, is dat de toelichting bij de bevindingen duidelijker opgeschreven moet worden, waardoor beoordelingen en beslissingen beter navolgbaar worden. Als bij de kwaliteitsmetingen fouten gevonden worden, herstelt UWV die. Hierbij houdt UWV rekening met de individuele situatie van de cliënt.
Vindt er los van de auditdienst ook steeksproefsgewijs een controle plaats? En waarop wordt dan gecontroleerd?
Zie voor een toelichting van de verschillende kwaliteitscontroles die UWV uitvoert het antwoord op vraag 4. Deze controles worden uitgevoerd door divisie SMZ. De auditdienst van UWV voert daarnaast rechtmatigheidscontroles uit.
Worden deze resultaten ook gerapporteerd naar het hoofdkantoor van het UWV en bent u van deze resultaten op de hoogte? Zo ja, kunt u de resultaten dan delen met de Kamer?
De resultaten van de MOK’s van UWV worden gedeeld met SZW en Tweede Kamer. In de laatste Kamerbrief over de verbeteraanpak UWV van 11 juli is uw Kamer geïnformeerd over de resultaten van de meest recente integrale kwaliteitsmeting van de WIA en Wajong. Risicogerichte onderzoeken worden op het hoofdkantoor besproken binnen de divisie SMZ en met de portefeuillehouder SMZ uit de Raad van Bestuur. Indien de uitkomsten van een onderzoek daartoe aanleiding geven, deelt UWV deze met mijn ministerie, waarna wordt bepaald of er aanleiding is om de uitkomsten met uw Kamer te delen.
Het aanpakken van sluiproutes voor derdelanders om toegang te krijgen tot de Nederlandse arbeidsmarkt |
|
Ilse Saris (CDA), Eddy van Hijum (minister sociale zaken en werkgelegenheid, minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
van Marum |
|
|
|
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «Honderden Georgiërs werken illegaal in hotels door «gat» in systeem»?1
Bent u zich ervan bewust dat derdelanders zich op grote schaal via de sluiproute van (te) makkelijk te verkrijgen burgerservicenummers (BSN) toegang verschaffen tot de Nederlandse arbeidsmarkt?
Klopt het dat uit een analyse van de Arbeidsinspectie blijkt dat duizenden migranten in de Registratie Niet-Ingezeten (RNI) onder een andere nationaliteit geregistreerd staan dan in de polis-administratie van het UWV en de Belastingdienst? Wat gaat u eraan doen om de registratie bij de RNI-loketten op orde te brengen?
Hoeveel mensen beschikken naar schatting over een BSN, zonder dat zij het recht hebben om in Nederland te werken, inclusief ook (schijn)zelfstandigen en mensen die hier zwart werken?
Bent u bereid om per direct te stoppen met het verstrekken van het BSN via de RNI-loketten? Bent u bereid om het BSN aan derdelanders, als onderdeel van de toets op het recht op verblijf en arbeid, voortaan door de Immigratie- en Naturalisatiedienst te laten verstrekken?
Welke sancties bestaan er in het huidige wettelijk regime voor werkgevers die derdelanders illegaal te werk stellen, al dan niet via tussenkomst van een uitzendbureau? Bent u bereid om de wettelijke sancties zowel voor inleners als uitzendbureaus verder aan te scherpen?
Welke sancties zijn er voor derdelanders die illegaal in Nederland werken, als zij door de Arbeidsinspectie worden aangetroffen? Wordt hun verblijfsstatus gecontroleerd en worden zij uitgezet indien zij geen verblijfsrecht hebben? Worden zij uitgeschreven bij het RNI-loket? Wordt hun BSN ingetrokken en de toegang tot overheidsdiensten (zoals een beroep op mogelijk onterecht opgebouwde socialezekerheidsrechten) ontzegd? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot de invoering van een aanwezigheidsmelding voor arbeidsmigranten direct na binnenkomst, ter vervanging van de registratie via de RNI? Bent u bereid om het verblijfsadres en contactgegevens bij de aanmelding verplicht te stellen, inclusief een verplichting tot adreswijziging bij verhuizing?
Bent u bereid om deze vragen binnen twee weken te beantwoorden?
Het bericht 'Basisscholen mogen helft van de lessen in het Engels, Duits of Frans geven: ‘een verrijking’' |
|
Ilse Saris (CDA), Rosanne Hertzberger (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Becking |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht van RTL Nieuws van 3 oktober 2025 met de kop «Basisscholen mogen helft van de lessen in het Engels, Duits of Frans geven: «een verrijking»» over dat scholen voortaan maximaal 50% van hun onderwijs in het Nederlands hoeven aan te bieden?
Klopt het dat in het vmbo-basis en vmbo-kader twee derde van de leerlingen in het tweede leerjaar nog onder 1F-niveau leest?
Klopt het dat 1,8 miljoen Nederlanders laaggeletterd zijn en klopt het dat in de meest recente «Staat van het Onderwijs» de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) constateert dat de taalprestaties van vooral de vmbo basis- en kaderleerlingen onder het verwachte niveau blijven?
Hoe denkt u dat het verder terugdringen van het Nederlands in het basisonderwijs de taalvaardigheid beïnvloedt en ziet u hierin een risico?
Vindt u het verantwoord om scholen waar een deel van de leerlingen nu al de referentieniveaus voor het Nederlands niet haalt, de mogelijkheid te bieden om nog maar 50% van het onderwijs in het Nederlands te geven?
Klopt het dat in de «Staat van het Onderwijs» de inspectie het belang benadrukt van het werken aan taalleerdoelen in andere vakken en hoe beïnvloedt het terugdringen van het Nederlands in niet-taalvakken de taalvaardigheid?
Hoe verhoudt het besluit om scholen in staat te stellen het Nederlands tot maximaal 50% terug te dringen zich tot het wetsvoorstel Wet herziening wettelijke grondslagen kerndoelen, waarin juist wordt ingezet op versterking van de basisvaardigheden Nederlands en rekenen door het gehele curriculum heen?
Erkent u dat de beleidsdoelen van enerzijds versterking van basisvaardigheden en anderzijds verruiming van anderstalig onderwijs potentieel op gespannen voet staan en hoe weegt u deze twee beleidsdoelen tegen elkaar af?
Bent u van mening dat het gebruik van het Nederlands als instructietaal in het primair onderwijs een intrinsieke waarde heeft, los van meetbare effecten op taalvaardigheid?
Wat vindt u ervan dat het Nederlands door arbeids- en studiemigratie steeds minder vaak wordt gesproken op de werkvloer, in het hoger onderwijs, in de winkelstraat en in de horeca?
Welke rol speelt de Nederlandse taal voor u in de Nederlandse samenleving, in wat ons bindt, en wat zegt de keuze om in het onderwijs een andere taal net zo belangrijk te maken in het onderwijs als de Nederlandse?
Wat zijn de gevolgen van het terugdringen van het Nederlands in het funderend onderwijs voor het gebruik van Nederlandse bronnen in het onderwijs zoals kranten, tijdschriften en boeken?
Erkent u dat de scholen die deelnamen aan de pilot tweetalig primair onderwijs (TPO), waarop dit besluit werd gebaseerd, grotendeels scholen zijn met hoogopgeleide ouders, een sterke schoolcultuur en relatief weinig leerlingen met een migratieachtergrond en klopt het dat 75% van de ouders hoog opgeleid waren vergeleken met 50% in een vergelijkbare Nederlandse leeftijdsgroep (20–40)? Acht u de scholen die deelnamen daarmee representatief voor een Nederlandse school?
Denkt u dat de positieve leerresultaten van de pilot zouden kunnen zijn beïnvloed door deze achtergrondkenmerken?
Op welke wijze wordt geborgd dat scholen met minder gunstige uitgangsposities – bijvoorbeeld met een hoger aandeel leerlingen met taalachterstanden – toch de Nederlandse taalvaardigheid van leerlingen het vereiste peil bereikt?
Acht u de resultaten van de pilot TPO, gelet op het onderzoeksdesign met een quasi-experimenteel karakter en vrijwillige aanmelding door scholen, een voldoende stevige basis om de verruiming van de wettelijke norm voor anderstalig onderwijs structureel in wetgeving te verankeren?
Klopt het dat de norm voor het maximumaandeel anderstalig onderwijs in het primair onderwijs niet in de wet zelf is vastgelegd, maar bij ministerieel besluit kan worden gewijzigd?
Hoe rijmt u dat in het hoger onderwijs er met de wet Internationalisering in balans (WIB) wél een wettelijke norm is voor gebruik van het Nederlands en dat die strenger is dan in het funderend onderwijs waar scholieren juist worden geacht hun Nederlandse taalvaardigheid op te doen?
Kunt u deze vragen allemaal los van elkaar beantwoorden binnen de daarvoor gestelde termijn?
Het memo uniforme beoordeling duurzaamheid long covid |
|
Ilse Saris (CDA) |
|
Mariëlle Paul (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het memo uniforme beoordeling duurzaamheid long covid?1
Hoeveel mensen ontvangen er op dit moment een arbeidsongeschiktheidsuitkering waarbij a) long covid de hoofddiagnose betreft en b) long covid als nevendiagnose is vermeld?
Bent u bereid om jaarlijks aan de Kamer te rapporteren in de vorm van een long covid monitor over de ontwikkeling van het aantal mensen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering met long covid als hoofd- of nevendiagnose, inclusief beoordeling, bezwaar en cliënttevredenheid?
Hoe beoordeelt u de aanbevelingen voor uniforme beoordeling uit het memo?
Op welke wijze gaat er binnen het UWV opvolging worden gegeven aan de aanbevelingen uit het memo?
In welk stadium verkeert de aangekondigde actualisering van de Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid uit 2015?
Hoe worden ervaringsdeskundigen met long covid betrokken bij de ontwikkeling van kennis en expertise over long covid in de beoordeling door het UWV?
Welke stappen bent u voornemens te zetten om op zowel beleidsinhoudelijk als financieel vlak meer interdepartementaal samen te werken met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport om mensen met long covid zo goed en passend mogelijk te ondersteunen?
Wat is de stand van zaken van de aangenomen motie Saris/Ceder over onderzoek naar regionale verschillen in kennis en expertise over long covid in de beoordeling door het UWV? Hoe wordt dit memo hierbij betrokken?2
Wanneer gaat u duidelijkheid verschaffen over de gevolgen voor lopende en toekomstige beoordelingen van de tussenuitspraken van de Centrale Raad van Beroep over arbeidsongeschiktheidsuitkeringen van mensen met ME/CVS?3
Het bericht ‘Voor 325.000 huishoudens dreigt pensioenarmoede’ |
|
Ilse Saris (CDA) |
|
Mariëlle Paul (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Voor 325.000 huishoudens dreigt pensioenarmoede»?1
Wat verstaat u onder een toereikend pensioen? Op welke wijze worden daarin inzichten meegenomen uit rapporten van bijvoorbeeld de Commissie sociaal minimum?
Kunt u een overzicht geven van het huidige beleid dat wordt gevoerd om het aantal mensen dat geen of te weinig aanvullend pensioen opbouwt terug te dringen?
Hoe kijkt u naar de grote verschillen in de hoogte van pensioenen die Nederlandse huishoudens opbouwen, waarbij de 10% hoogste inkomens kunnen rekenen op 85.000 euro bruto per jaar en de 10% laagste inkomens slechts op zo’n 18.000 euro?
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat ongeveer 325.000 huishoudens na pensionering dreigen te moeten rondkomen van minder dan de AOW en zo door de armoedegrens zakken? Zo ja, hoe bent u voornemens dit aantal zoveel mogelijk terug te dringen?
Hoe beoordeelt u dat migranten achterlopen op alle pijlers van het pensioen, en dat het mediane pensioen voor mensen met migratieachtergrond 27.000 euro bruto per jaar is ten opzichte van 55.000 euro voor mensen zonder migratieachtergrond?
Op welke wijze kan er meer inzicht worden verkregen in de eerdere pensioenopbouw van migranten in het buitenland?
Wat zou er volgens u moeten worden meegenomen in de vaststelling van de hoogte van het pensioen van een zelfstandige, en horen daar wat u betreft spaargeld, beleggingen, overwaarde van het huis en de waarde van het bedrijf van de zelfstandige bij? Zo ja, waarom?
Het Bureau InformatieDiensten Nederland |
|
Ilse Saris (CDA), Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mariëlle Paul (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het Bureau InformatieDiensten Nederland (BIDN), voorheen het Inlichtingenbureau (IB)?1
Zijn de statuten die gepaard gaan met de naamswijziging van het Inlichtingenbureau naar het Bureau InformatieDiensten Nederland reeds gedeeld met de Tweede Kamer? Zo nee, bent u bereid dit per ommegaande alsnog te doen?
Kunt u bevestigen dat het IB/BIDN op dit moment geen wettelijke basis heeft voor bepaalde taken, zoals het faciliteren van het berichtenverkeer tussen gemeenten en zorgaanbieders, de systemen voor vroegtijdige schoolverlaters en de rekentool van de belastingvrije voet?
Op welke wijze gaat het takenpakket van het IB/BIDN in zijn totaliteit wettelijk worden verankerd? Met welk specifiek wetsvoorstel bent u voornemens dit te realiseren?
Hoe houdt de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA) op dit moment toezicht op het IB/BIDN?
Kunt u bevestigen dat het BIDN op dit moment niet onder het toezicht van de Nationale ombudsman en de Wet Open Overheid (WOO) valt? Zo ja, hoe wenselijk is dat wat u betreft?
Geldt naar uw inschatting de onschuldpresumptie nog in hoe het BIDN uitvoering geeft aan het verrichten van haar taken en met name de schaal waarop dit gebeurt? Zo ja, waarom?
Herkent u het beeld dat gemeenten verschillend omgaan met de signalen van het bureau, waarbij dat varieert van het uitnodigen van de uitkeringsgerechtigde voor een gesprek tot het direct tijdelijk stopzetten van de uitkering?
Bent u bereid om wetgeving voor te bereiden om het BIDN om te vormen tot een zelfstandig bestuursorgaan (vergelijkbaar met het UWV of SVB), om de transparantie en democratische controle te vergroten en het toezicht en klachtenprocedures beter te borgen? Zo nee, waarom niet?
De teloorgang van de iconische fietsenfabriek Batavus in Heerenveen en nieuwe kansen voor de maakindustrie |
|
Ilse Saris (CDA), Wytske de Pater-Postma (CDA), Eddy van Hijum (minister sociale zaken en werkgelegenheid, minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Karremans |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht in de Volkskrant: «Terwijl Batavus vertrekt naar Hongarije, haalt Ebike4Delivery de productie terug uit Polen»?1
Hoe beoordeelt u het besluit van Accell Group om na de overname door Kohlberg Kravis Roberts & Co. (KKR) de productie van Batavus-fietsen te verplaatsen van Heerenveen naar Hongarije, met een verlies van 160 banen tot gevolg?
Deelt u het oordeel dat Batavus – ooit een familiebedrijf dat stond voor kwaliteit, continuïteit en goed werkgeverschap – door private equity is gereduceerd tot louter een merk?
In hoeverre speelt mee dat private equity-bedrijven zoals KKR vooral gericht zijn op kostenreductie en een snelle exit binnen enkele jaren, en minder op duurzame waardecreatie?
Herkent u het feit dat de overheveling van de productie, net als de eerdere verplaatsing van de productie van Vredestein-banden uit Enschede, mede het gevolg is van de Hongaarse industriepolitiek die buitenlandse investeringen en verplaatsingen naar het land actief bevordert?
Heeft het besluit van Accell Group mede te maken met het feit dat Hongarije op basis van EU-regels meer ruimte heeft om staatssteun te geven aan maakbedrijven?
Staat u, gezien de negatieve gevolgen voor de werkgelegenheid in Friesland, in contact met lokale bestuurders en Accell Group, en heeft u geprobeerd om deze verplaatsing van de productie tegen te houden?
Deelt u de mening dat de maakindustrie in Nederland gekoesterd moet worden, zeker als het gaat om een typisch Nederlands product zoals de fiets?
Hoe voorkomt u dat zich opnieuw situaties voordoen zoals bij Batavus en eerder bij Vredestein, waar productie en werkgelegenheid naar lage lonenlanden zoals Hongarije verdwijnen?
Wat kan geleerd worden van bedrijven als Ebike4Delivery (Nijmegen) en Van Raam (Varsseveld), die er bewust voor kiezen de productie van fietsen in Nederland te houden of zelfs naar ons land terug te brengen?
Bent u bereid een nationaal innovatieprogramma «Fabriek van de toekomst» te starten, gericht op slimme en schone productietechnieken, zodat bedrijven productie weer meer in eigen hand nemen of houden?
Heeft u kennisgenomen van beide artikelen?1, 2
Herkent u de cijfers van makelaarsvereniging NVM die aantonen dat dit jaar twee keer zoveel woningen in Nederland gekocht zijn door expats en buitenlandse studenten in verhouding tot vijf jaar geleden en kunt u uw antwoord onderbouwen?
Herkent u het gemiddelde bedrag van € 591.000 dat door expats betaald wordt voor woningen?
Bent u het eens dat de vermogende expats die duurdere woningen opkopen de beschikbare woningen als betaalbaarheid van deze woningen steeds onder druk zetten. Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Welke acties gaat u concreet nemen om de Nederlandse woningzoekende niet mis te laten grijpen door over biedingen van expats?
Overweegt u een registratieplicht voor werkgevers/relocation-bureaus die woningen inkopen of (bulk)huren voor expats, met gemeentelijke instemmingsvoorwaarde bij schaarste?
Wat vindt u van het idee om een gemeentelijke instemmingsvoorwaarde te vereisen in geval van schaarste op de woningmarkt?
Ziet u ook dat het belastingvoordeel waardoor werkgevers expats vijf jaar lang 30% van hun salaris belastingvrij mogen uitbetalen (vanaf 2027 nog 27%) zorgt voor oneerlijke situaties tussen buitenlandse werknemers en Nederlandse huizenkopers, en kunt u uw antwoord onderbouwen?
Hoe kijkt u naar de oproep van de Woonbond, Triodos Bank, CNV Jongeren, FNV Young & United en de LSVb om dit belastingvoordeel voor expats te beëindigen?
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de instroom van kennismigranten (expats) voor bedrijven wordt beperkt tot specialisten met kennis en expertise die in Nederland onvoldoende aanwezig zijn, onder andere om de woningmarkt niet nog verder te verstoren?
Kan de Minister «kennismigranten/expats» voortaan gescheiden rapporteren per route (Kennismigrantenregeling, EU-Blauwe Kaart, ICT-richtlijn, start-up/essentieel personeel, oriëntatiejaar, wetenschappelijk personeel), inclusief juridische grondslag, toelatingscriteria en gezinsherenigingsrechten?
Kunt u per tekortsector aangeven hoe u eerst Nederlandse en EU-interne arbeid activeert (LLO, leerwerk, WBSO voor arbeidsbesparing, startbanen toevoegen?, deels arbeidsongeschikten toevoegen?) vóórdat bedrijven naar kennismigratie grijpen?
Herkent u het beeld dat expats onvoldoende integreren in de samenleving en de Nederlandse taal vaak niet spreken? Zo ja, hoe gaat u dit verbeteren?
Waarom wordt er niet veel meer geïnvesteerd in een Leven Lang Ontwikkelen (LLO) om het grote onbenutte arbeidspotentieel in Nederland beter te begeleiden naar werk in strategische sectoren?
Op welke wijze bent u voornemens via regionale afspraken en gezamenlijke investeringen met onderwijsinstellingen en bedrijven in te zetten op het door laten stromen van technisch talent uit mbo-, hbo- en wo-opleidingen naar strategische sectoren?
Kunt u deze vragen voor het verkiezingsreces en één voor één beantwoorden?
Bent u bekend met de regionale scholingsfondsen Twente Fonds en het Achterhoeks Talentenfonds Opijver?1
Ja.
Deelt u de mening dat regionale scholingsfondsen zoals Het Twents Fonds voor Vakmanschap en het Achterhoeks Talentenfonds Opijver een significante bijdrage leveren aan een toekomstbestendige leercultuur en belangrijk zijn voor de arbeidsmarktvraagstukken van nu en de toekomst? Zo nee, waarom niet?
Wij delen de mening dat regionale scholingsfondsen een significante bijdrage kunnen leveren aan een toekomstbestendige leercultuur en belangrijk kunnen zijn voor de arbeidsmarktvraagstukken van nu en de toekomst. Het interessante aan regionale scholingsfondsen is dat dit uit de regio zelf komt en vaak ook gebaseerd is op een intensieve samenwerking met onderwijs en bedrijfsleven in de regio. In verdiepende gesprekken met (vertegenwoordigers van) provincies, gemeenten en regionale scholingsfondsen bekijken we of en hoe het mogelijk is de regionale scholingsfondsen te verbinden met de regionale arbeidsmarktinfrastructuur.
Bent u het er mee eens dat deze arbeidsmarktvraagstukken zoals een groot onbenut arbeidspotentieel vragen om structurele financiële borging van scholingsfaciliteiten in de regionale arbeidsmarktinfrastructuur?
In de lopende verkenningen en programma’s onderzoeken we hoe we de basisinfrastructuur voor LLO kunnen vormgeven en wat dit vraagt aan financiële middelen. Onderdeel van de basisinfrastructuur moet een goede ondersteuningsinfrastructuur zijn, juist voor mensen die niet snel tot scholing geneigd zijn. Hiervoor willen we aansluiten op de Werkcentra. De uitwerking van de basisinfrastructuur, in samenwerking met alle betrokken partners, is een belangrijke opgave voor een nieuw kabinet.
Herkent u het beeld dat veel partijen nu afzien van een aanvraag bij de SLIM-regeling vanwege de complexiteit en het ontbreken van (financiële) zekerheid over de borging?
Sommige sectoren hebben inderdaad aangegeven geen collectieve aanvraag in te dienen. Sectoren die niet aanvragen hebben hiervoor ieder hun eigen redenen die breder zijn dan complexiteit en het ontbreken van (financiële) zekerheid. Bijvoorbeeld een afweging over hoe capaciteit wordt ingezet als er ook elders mogelijkheden voor subsidies zijn. Mijn ministerie is voortdurend in goed overleg met sectoren die de SLIM-scholingssubsidie kunnen aanvragen en speelt waar mogelijk in op signalen van deze sectoren als blijkt dat er onbedoelde complexiteit in de regeling zit.
Ziet u dat de SLIM-regeling nu moeilijk gebruikt kan worden voor initiatieven zoals in Twente en de Achterhoek, terwijl die regeling nu juist bedoeld zou moeten zijn voor dergelijke initiatieven? Zo niet, wat is er dan voor nodig om dit budget wel toegankelijk te maken voor deze initiatieven?
Vanwege de noodzakelijke verbinding met werkplekken bij werkgevers en de inzet op scholing voor huidig personeel gaat de SLIM-scholingssubsidie uit van (paritaire) collectieve aanvragen vanuit sectoren. Regionale scholingsfondsen kunnen geen hoofdaanvrager zijn. Regionale scholingsfondsen kunnen, als zij deel uitmaken van de regionale arbeidsmarktinfrastructuur, betrokken zijn bij de uitvoering van de collectieve subsidieaanvraag door onderdeel uit te maken van een collectief dat subsidie aanvraagt. Daarvoor zijn wel samenwerkingsafspraken met sectoren nodig.
Voor de inzet van scholing voor werkzoekenden bevat de SLIM-regeling een verplichting voor sectoren om met de 35 arbeidsmarktregio’s samen te werken. Sectoren zijn verplicht bij hun aanvraag samen te werken met arbeidsmarktregio's die dat willen. De centrumgemeente is dan namens de arbeidsmarktregio medeondertekenaar van de aanvraag.
Met de in het antwoord op vraag 2 genoemde verdiepende gesprekken willen we eraan bijdragen dat waar de toegang via verbinding met de regionale arbeidsmarktinfrastructuur er nog niet is, die alsnog komt.
Bent u bereid de niet benutte gelden van de SLIM-regeling beschikbaar te stellen voor regionale scholingsfondsen om een overbrugging te kunnen maken naar het uitwerken van structurele borging in de dienstverlening en financiering vanuit het Rijk?
Er zijn geen middelen beschikbaar voor structurele borging, waardoor een overbrugging naar structurele borging niet reëel is. Daar komt bij dat vooralsnog de prognose is dat de middelen uit het collectieve aanvraagtijdvak volledig worden aangevraagd. De SLIM-scholingssubsidie kent sectorale budgetplafonds. Vanwege het wegvallen van aanvragen vanuit een drietal sectoren zijn de budgetplafonds voor de overige sectoren aangepast. Op basis van een inventarisatie van de behoeften bij de andere maatschappelijk cruciale sectoren is het budget over deze sectoren herverdeeld. Die behoeften telden op tot globaal het beschikbare budget van 22 miljoen euro.
Wat is de stand van zaken van de Leven Lang Ontwikkelen (LLO) Agenda waar het kabinet gezamenlijk aan werkt?
Het kabinet werkt momenteel aan de gezamenlijke LLO agenda. Leven Lang Ontwikkelen is immers van groot belang voor mensen die zich willen blijven ontwikkelen tijdens hun loopbaan. We zijn voornemens voor het einde van dit jaar een brief naar uw Kamer te sturen. In deze brief informeren we u over de stand van zaken, de resultaten tot nu toe, en de stappen die nog worden gezet.
Hoe bent u voornemens te komen tot een landelijk dekkend stelsel van regionale talent- en scholingsfondsen?
Bij de Werkcentra die in alle arbeidsmarktregio’s worden geopend, kunnen alle mensen en werkgevers terecht voor laagdrempelig en vrijblijvend advies over werk en scholing. Naar verwachting zijn begin 2026 in alle regio’s Werkcentra actief. In veel regio’s zijn ook scholingsfondsen actief om scholingsmiddelen vanuit verschillende publieke en private regelingen te ontsluiten. Hiervoor wordt over het algemeen samengewerkt met de Werkcentra. SZW zet zich samen met VNG, IPO en de G40 in om in de regio’s deze verbinding tot stand te brengen.
Op welke wijze wilt u succesvolle voorlopers zoals de arbeidsmarktregio’s Twente en de Achterhoek betrekken bij het verder uitwerken van de gezamenlijke LLO-agenda en een dergelijk landelijk dekkend stelsel van regionale scholingsfondsen?
Het kabinet hecht groot belang aan de inbreng van arbeidsmarktregio’s en andere betrokken bij het opstellen van een nieuwe LLO-agenda. Zoals hiervoor aangegeven, zet SZW zich samen met VNG, IPO en G40 in om in alle regio’s deze verbinding tot stand te brengen. Ook vindt periodiek overleg plaats met de partijen achter HC-NL, de landelijke structuur rondom regionale scholingsfondsen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het geplande commissiedebat Arbeidsmarktbeleid en Arbeidsmarktdiscriminatie op 24 september?
Ja.
Het bericht ‘Arbeidsmigrant heeft vaker ongeluk op de werkvloer. ‘Weinig aandacht voor arbeidsveiligheid’’ |
|
Ilse Saris (CDA) |
|
Nobel , Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Arbeidsmigrant heeft vaker ongeluk op de werkvloer. «Weinig aandacht voor arbeidsveiligheid»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat ruim 88 procent van de arbeidsmigranten in een kwetsbare positie een vorm van flexibele arbeidsrelatie heeft, terwijl het vaak om structureel werk gaat? Zo ja, hoe gaat het kabinet deze doorgeschoten flexibilisering terugdringen?
Ook als je in aanmerking neemt dat een deel van de arbeidsmigranten tijdelijk in Nederland komt werken, zie je dat te veel arbeidsmigranten in flexibele arbeidsrelaties zitten. Het kabinet zet erop in dat mensen in flexibele contracten meer zekerheid krijgen over hun inkomen en hun rooster en dat schijnzelfstandigheid wordt teruggedrongen. Het wetsvoorstel «Meer zekerheid flexwerkers» bevat maatregelen die de inkomens- en roosterzekerheid voor uitzendkrachten, oproepkrachten en tijdelijke contracten verbetert. Tegelijkertijd hebben werkgevers hier natuurlijk ook zelf een belangrijke rol om hun personeel juist te behandelen. Niet voor niets hebben ook sociale partners in het SER MLT-advies het uitgangspunt onderschreven dat bij structureel werk een vast contract hoort.
Hoe beoordeelt u de constatering van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) dat arbeidsmigranten volgens uiteenlopende schattingen 1,4 tot 5 keer zo vaak betrokken zijn bij arbeidsongevallen dan andere werknemers?
Er vinden onevenredig meer arbeidsongevallen met arbeidsmigranten plaats, ten opzichte van overige werknemers. Werkgevers hebben de verantwoordelijkheid om te zorgen voor het gezond en veilig werken van alle werkenden, inclusief arbeidsmigranten. Uitzendkrachten, waaronder veel arbeidsmigranten, werken vaker onregelmatig en hebben fysiek zwaar werk. Arbeidsmigranten hebben vaker ongevallen met machines en gereedschap2. Bij overige werknemers gaat het vaker om het vallen.
Het kabinet zet daarom onverminderd in op het uitvoeren van de aanbevelingen van het Aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten om de positie van deze groep te verbeteren. Hierover is uw Kamer geïnformeerd via de jaarrapportage Arbeidsmigranten 20243. Eén van de aanbevelingen gaat over het invoeren van een meldplicht voor uitzendbureaus bij arbeidsongevallen. Dit wetsvoorstel is inmiddels aan uw Kamer gestuurd.
Erkent u dat het problematisch is dat gebrekkige communicatie een van de oorzaken van arbeidsonveiligheid is, omdat arbeidsmigranten de taal niet altijd (goed) spreken? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om dit fors te verbeteren?
Communicatie op de werkvloer is belangrijk voor de arbeidsveiligheid. Uit de bevindingen van de Arbeidsinspectie blijkt dat communicatie «in brede zin» een rol kan spelen bij ongevallen. Dan gaat het om onderlinge afstemming of onbekendheid met regels en veiligheidsinstructies als iemand voor het eerst op een locatie werkt.
Deze communicatieverschillen kunnen een risico zijn, daar moet de werkgever alert op zijn en zo nodig maatregelen nemen zodat het werk veilig kan worden uitgevoerd. De werkgever is verantwoordelijk om werknemers in te lichten over de risico’s op het werk en over de maatregelen om die risico’s te voorkomen.
Deze instructie is vormvrij. Voor een aantal gereglementeerde werkzaamheden en een aantal sectoren bestaat een taaleis, zoals bij kraanmachinisten en bij deskundige asbestverwijderaars. Aan die taaleis wordt overigens ook voldaan als duidelijk is dat werknemers kunnen communiceren in een voor hen begrijpelijke taal en de werkzaamheden op een verantwoorde wijze kunnen worden uitgevoerd.
De werkgever moet daar zo nodig maatregelen voor treffen, zoals het opstellen van een Risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) dat dit adresseert, zodat het werk veilig uitgevoerd kan worden.
Alhoewel het dus gaat om meer dan het onvoldoende beheersen van de Nederlandse taal is het belangrijk dat arbeidsmigranten ook de Nederlandse taal leren. De Nederlandse taal is immers vaak de sleutel om echt deel te kunnen nemen aan de Nederlandse samenleving. Daarom zet het kabinet in op het verbeteren van de taalvaardigheid van arbeidsmigranten. Uw Kamer is geïnformeerd over de aanpak hierop bij brief van 28 mei 2025.4
Herkent u het geschetste beeld dat er nu vaak een soort niemandsland is tussen de zorgplicht van het uitzendbureau en de zorgplicht van de werkgever, waarin de arbeidsmigrant verdwaald raakt?
Dit beeld is herkenbaar. Gezond en veilig werken gaat alle inleners en uitleners aan. De Arbeidsomstandighedenwet gaat met name in op wat de inlener als werkgever moet doen om risico’s op de arbeidsplaats te beperken. De uitlener, die werkgever in formele zin is, heeft ook een zorgplicht naar de ter beschikking gestelde werknemer. Deze zorgplicht is in mindere mate uitgewerkt in de Arbeidsomstandighedenwet. Mede daarom ligt er nu een wetsvoorstel meld- en vergewisplicht arbeidsongevallen bij uw Kamer. Met dit voorstel wordt de zorgplicht van het uitzendbureau nader ingevuld. Het uitzendbureau krijgt een plicht om ernstige en/of dodelijke ongevallen van uitzendkrachten te melden bij de Arbeidsinspectie. Daarnaast krijgt het uitzendbureau ook een vergewisplicht. Om hieraan te voldoen moeten het uitzendbureau en de inlenende werkgever regelmatig het gesprek voeren over de arbeidsomstandigheden, zeker na een arbeidsongeval. De inlenende werkgever moet zorgen dat er na een ongeval weer gezond en veilig gewerkt kan worden. Dit directe contact draagt bij aan het beperken van risico’s en betere arbeidsomstandigheden van kwetsbare arbeidsmigranten.
Naast dit wetsvoorstel is de Arbovisie 2040 relevant. Die richt zich op zowel preventie als op betere naleving van de arboregelgeving. Hiermee wil het kabinet bereiken dat het aantal arbeidsongevallen en zieken door en op het werk significant daalt. Onderdeel hiervan is het verder brengen van verantwoord opdrachtgeverschap in ketenverband, zoals bij uitzendkrachten. Dit door te kijken wat nodig is voor elke schakel in de keten om de daarbij behorende rol en verantwoordelijkheid te nemen voor goede arbeidsomstandigheden. Uw Kamer wordt hierover nader in het najaar geïnformeerd.
Op welke wijze kunnen arbeidsmigranten vooraf beter geïnformeerd worden over de weg naar passende zorg, financiële hulp of juridische bijstand als een ongeval heeft plaatsgevonden?
Een werkgever moet instructie, ofwel voorlichting en onderricht, geven aan alle werkenden over veilig werken en over het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen. De werkgever moet dit in begrijpelijke taal doen.
Om arbeidsmigranten verder te ondersteunen kunnen zij ook in contact treden met de Work in NL-punten, waar brede hulp en ondersteuning geboden kan worden.
Wat is uw boodschap aan de werkgeversorganisaties op basis van de uitkomsten van het rapport van de OVV?
De werkgever is vanuit zijn of haar zorgplicht verantwoordelijk voor een veilige en gezonde werkomgeving. Hij heeft deze zorg voor alle werknemers, waaronder ook uitzendkrachten en arbeidsmigranten. Zo moet de werkgever, ook als deze inlener is, ervoor zorgen dat er een RI&E opgesteld wordt waarin risico’s met betrekking tot werknemers (waaronder ook arbeidsmigranten) zijn opgenomen. Na een arbeidsongeval moet de werkgever de RI&E actualiseren.
Goed werkgeverschap en verantwoord opdrachtgeverschap zijn cruciaal. Sinds 2015 stimuleert het kabinet werkgevers, opdrachtgevers en uitvoerenden tot verantwoord opdrachtgeverschap. Dit betekent dat werkgevers en opdrachtgevers niet alleen moeten voldoen aan wettelijke eisen, maar (ook) actief moeten bijdragen aan het realiseren en bevorderen van een cultuur van veiligheid en gezondheid op de werkvloer.
Hoe gaat u de Arbeidsinspectie in staat stellen om harder op te treden tegen onveilige arbeidsomstandigheden voor arbeidsmigranten?
De Arbeidsinspectie gebruikt een brede mix aan interventies en instrumenten die is gericht op het behalen van maatschappelijk effect. Daarbij is de inzet van de Arbeidsinspectie vooral gericht op werkgevers waar de risico’s hoog zijn. De Arbeidsinspectie richt zich dus niet specifiek op arbeidsmigranten, maar door de correlatie met situaties waar veel arbeidsmigranten werken, komt de Arbeidsinspectie hen wel meer dan evenredig tegen bij de uitoefening van het toezicht op werkgevers.
De Arbeidsinspectie houdt dus vanwege het risicogerichte toezicht bij uitstek rekening met factoren waar kwetsbare werkenden zoals arbeidsmigranten mee te maken hebben. De Arbeidsinspectie komt in het actieve toezicht, bijvoorbeeld via de programma's arbeidsuitbuiting, uitzendbureaus en migratieregelingen, juist op die plekken waar arbeidsmigranten oververtegenwoordigd zijn. Ook onderzoekt de Arbeidsinspectie meldingsplichtige arbeidsongevallen waarbij uitzendkrachten (waaronder arbeidsmigranten) ook vaker slachtoffer zijn.
Op 9 juli jl. is de kabinetsreactie op het onderzoek naar de effectiviteit van het handhavingsinstrumentarium over de naleving van de arbeidswetten op het terrein van eerlijk werk aan uw Kamer gestuurd5. Het onderzoek doet verschillende aanbevelingen. Eén daarvan ligt op het terrein van het indexeren van de boetenormbedragen. Op dit moment wordt verkend of indexatie moet plaatsvinden voor Arbowet- en regelgeving en de Arbeidstijdenwet.
Bent u bereid om een integrale Kabinetsreactie te geven op de uitkomsten van het rapport «Veiligheid Arbeidsmigranten»?2
Zoals toegezegd bij het commissiedebat Arbeidsmigratie op 11 september jongstleden zal er voor het einde van het jaar een reactie komen op het rapport van de OVV over de veiligheid van arbeidsmigranten.
Het bericht ‘Communicatieplannen grote fondsen laten tegenvallers onbesproken’ |
|
Ilse Saris (CDA) |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Communicatieplannen grote fondsen laten tegenvallers onbesproken»?1
Ja.
Wat is uw duiding van de constatering van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) dat veel communicatieplannen lacunes bevatten?
Met de AFM deel ik dat het belangrijk is deelnemers goed mee te nemen in de transitie naar de nieuwe pensioenregelingen. Tijdens de Kamerbehandeling van het wetsvoorstel verlenging pensioentransitie zijn er aanvullende maatregelen toegezegd.2 Onderdeel daarvan is een aanscherping van de regelgeving voor pensioenuitvoerders die er beter dan voorheen voor zorgt dat de getoonde transitie-informatie leidt tot realistische verwachtingen bij deelnemers. Het streven is om dit voor het eind van het jaar in regelgeving op te nemen.
Mondiale economische ontwikkelingen en fluctuaties op financiële markten kunnen van invloed zijn op de waarde van beleggingen die pensioenfondsen aanhouden en daarmee op de dekkingsgraad. In het transitieplan van het pensioenfonds moet beschreven staan welke procedure in werking treedt en welke alternatieve transitie-afspraken van toepassing worden als in aanloop naar de transitie de dekkingsgraad zakt onder een kritische grens.3 Het beeld is dat transitieplannen hieraan voldoen.
Onderschrijft u de aansporing van de AFM aan fondsen om na te denken over de communicatie bij het scenario dat de ambities voor de overgang niet worden gehaald en dit te verwerken in het communicatieplan? Zo ja, hoe bent u voornemens dat onder de aandacht te brengen bij pensioenfondsen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de recente turbulente ontwikkelingen in de wereld waar de AFM op wijst het belang onderstrepen van tijdige en realistische communicatie aan deelnemers over de voordelen en nadelen van de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel?
Het is niet voorgeschreven om in het communicatieplan vast te leggen wat pensioenfondsen gaan doen bij tegenvallers; dat staat aangegeven in het transitieplan. Wat beschreven staat in de communicatieplannen hoeft geen uitputtende opsomming te zijn van de communicatie-uitingen en informatiedragers die pensioenuitvoerders bij de transitie (gaan) inzetten. In de Pensioenwet is voorgeschreven dat pensioenfondsen rond de transitiedatum hun deelnemers op een duidelijke, evenwichtige en correcte wijze informeren over hun te verwachten pensioen in de oude en in de nieuwe situatie; wat kon men verwachten in de oude regeling en hoeveel wordt het in de nieuwe regeling. Onderdeel van dit voorschrift is ook om te tonen wat het verwachte pensioenbedrag wordt als het heel erg tegen zit. AFM houdt hier toezicht op.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat diverse grote fondsen die per 1 januari 2026 overgaan naar het nieuwe stelsel in tegenspraak met de wens van de AFM niets hebben vastgelegd in hun communicatieplan over wat ze gaan doen bij tegenvallers?
Volgens de jaarverslagen over 2024 hebben de genoemde pensioenfondsen gezamenlijk in totaal meer dan 5,5 miljoen (gewezen) deelnemers.4
Hoeveel (gewezen) pensioendeelnemers vertegenwoordigen Pensioenfonds Zorg en Welzijn (PFZW), Pensioenfonds Metaal en Techniek (PMT) en Detailhandel gezamenlijk?
Alle deelnemers aan pensioenregelingen moeten in de communicatie van de pensioenuitvoerder ook gewezen worden op mogelijke tegenvallers die voor hun verwacht pensioen kunnen ontstaan. De wijze waarop tegenvallende pensioenuitkomsten getoond en berekend moeten worden, is wettelijk voorgeschreven in de Pensioenwet en in de regels van de uniforme rekenmethode.5
Deelt u de mening dat het hier gaat om een substantiële groep deelnemers, en dat deze groep in de communicatie ook gewezen moet worden op mogelijke tegenvallers? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij antwoord 2 en 3, is het streven voor het einde van het jaar de betreffende regelgeving aan te passen.
Ziet u aanleiding om de wettelijke vereisten voor pensioencommunicatie aan te scherpen op basis van de ervaringen met de koplopers en het recente transitiebulletin van de AFM? Zo nee, waarom niet?
Het bericht dat het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) de wet overtreedt bij keuringen op arbeidsongeschiktheid door een tekort aan personeel |
|
Ilse Saris (CDA) |
|
Eddy van Hijum (minister sociale zaken en werkgelegenheid, minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de voorzitter van de vereniging van verzekeringsartsen dat de wet wordt overtreden bij het keuren op arbeidsongeschiktheid door het tekort aan artsen?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit zorgelijke bericht?
Zoals mijn ambtsvoorganger vaker heeft aangegeven, staat UWV onder grote druk. Als je arbeidsongeschikt raakt wil je snel duidelijkheid. Helaas moeten veel mensen nu lang wachten op een beoordeling. De achterstanden zijn fors en lopen de komende jaren alleen maar verder op. Dat is zorgelijk. Ik heb begrepen dat er een signaal is dat bij het kantoor in Heerlen mogelijk dingen zijn misgegaan en dat UWV dit signaal meteen serieus heeft opgepakt. Dit signaal gaat over vijf dossiers. UWV doet hier onderzoek naar2.
In de berichtgeving wordt gesteld dat met een telefonische sociaal-medische beoordeling de wet wordt overtreden. Dat is feitelijk onjuist, want de telefonische beoordeling is – afhankelijk van de omstandigheden – een volgens de Nederlandse Vereniging voor Verzekeringsgeneeskunde (NVVG) toegestane methode. Bij de beoordeling moet het belang van de cliënt voorop staan. Daarom hanteert UWV het uitgangspunt dat mensen voor een sociaal-medische beoordeling worden gezien door een verzekeringsarts. In de meeste gevallen heeft dat namelijk de voorkeur. In sommige gevallen kan een verzekeringsarts, op basis van voorafgaand dossieronderzoek en in overleg met de cliënt, een professionele afweging maken dat de beoordeling telefonisch kan plaatsvinden. Het is belangrijk dat UWV in nauw overleg met de cliënt en vanuit diens belang bepaalt of er afgeweken wordt van een fysiek overleg.
Kunt u aangeven welke (additionele) richtlijnen er vanuit het UWV-hoofdkantoor zijn voor het borgen van de kwaliteit van de keuring door artsen?
Voor de juiste uitvoering van de sociaal-medische beoordeling heeft de NVVG protocollen en richtlijnen opgesteld. Op basis hiervan voeren de medisch-specialisten van UWV de beoordeling uit. Specifiek voor verzekeringsartsen werkzaam bij UWV hebben UWV, de NVVG en de beroepsvereniging en vakbond van de verzekeringsartsen bij UWV (NOVAG) het professioneel statuut verzekeringsartsen opgesteld. In dit statuut worden de uitgangspunten en randvoorwaarden geëxpliciteerd van waaruit verzekeringsartsen hun medisch oordeel moeten geven, zodat de kwaliteit geborgd wordt. Het bovenstaande vertaalt zich onder andere in specifieke checklists die gebruikt worden bij de kwaliteitstoetsing.
Hoe houdt het UWV bij of deze richtlijnen goed worden toegepast?
Om de kwaliteit te borgen voert UWV periodieke integrale kwaliteitsonderzoeken uit. Daarnaast doet UWV specifieke risicogerichte onderzoeken waar nodig. Sinds eind 2024 hanteert de divisie Sociaal-Medische Zaken (SMZ) van UWV voor het integrale kwaliteitsonderzoek de Meting Operationele Kwaliteit (MOK). Dit onderzoek wordt voor de WIA vier keer per jaar uitgevoerd en heeft zowel het doel om te rapporteren over de kwaliteit van de beoordeling als om te zorgen voor verbetering van de kwaliteit. Het instrument werkt op dit moment nog niet zoals zou moeten, omdat er te veel variatie bestaat in de uitvoering van de controles. De evaluatiepunten uit de eerste twee metingrondes zijn meegenomen in de MOK die nu wordt uitgevoerd; UWV verwacht daarom vanaf deze ronde verbeteringen in de betrouwbaarheid van de MOK te zien. Over de resultaten van de laatste MOK heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer in de voortgangsbrief verbeteraanpak UWV van 11 juli jl. geïnformeerd. Over de hierop volgende MOK-rondes wordt uw Kamer periodiek geïnformeerd.
Naast de MOK voert UWV ook risicogerichte onderzoeken uit, wanneer daar aanleiding voor is. Deze onderzoeken focussen zich doorgaans op een specifiek onderdeel van de claimbeoordeling of een specifiek kantoor/district en zijn bedoeld om de uitvoering op specifieke punten te verbeteren. Het lopende onderzoek naar de kwaliteit in UWV-kantoor Heerlen waar in het artikel van EenVandaag aan gerefereerd wordt, is zo’n risicogericht onderzoek.
Zijn er audits of onderzoeken vanuit de afdeling Business Control en Kwaliteit (BC&K) op de kwaliteit? En hoe worden de resultaten hiervan meegenomen in de verbetering van de kwaliteit?
Zie het antwoord op vraag 4.
Kunt u aangeven op welke manier cliënten van het UWV hier wat van merken?
De verbetering van de kwaliteitscontroles moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van de sociaal-medische beoordeling toeneemt. De controles geven inzicht in de ontwikkelpunten van het beoordelingsproces, en helpen UWV om gerichte verbeteringen te realiseren. Als deze punten aangepast worden, zorgt dat voor minder inconsistenties in de uitkomst van de beoordeling. Het voornaamste ontwikkelpunt dat uit de eerste twee rondes van de MOK is gekomen, is dat de toelichting bij de bevindingen duidelijker opgeschreven moet worden, waardoor beoordelingen en beslissingen beter navolgbaar worden. Als bij de kwaliteitsmetingen fouten gevonden worden, herstelt UWV die. Hierbij houdt UWV rekening met de individuele situatie van de cliënt.
Vindt er los van de auditdienst ook steeksproefsgewijs een controle plaats? En waarop wordt dan gecontroleerd?
Zie voor een toelichting van de verschillende kwaliteitscontroles die UWV uitvoert het antwoord op vraag 4. Deze controles worden uitgevoerd door divisie SMZ. De auditdienst van UWV voert daarnaast rechtmatigheidscontroles uit.
Worden deze resultaten ook gerapporteerd naar het hoofdkantoor van het UWV en bent u van deze resultaten op de hoogte? Zo ja, kunt u de resultaten dan delen met de Kamer?
De resultaten van de MOK’s van UWV worden gedeeld met SZW en Tweede Kamer. In de laatste Kamerbrief over de verbeteraanpak UWV van 11 juli is uw Kamer geïnformeerd over de resultaten van de meest recente integrale kwaliteitsmeting van de WIA en Wajong. Risicogerichte onderzoeken worden op het hoofdkantoor besproken binnen de divisie SMZ en met de portefeuillehouder SMZ uit de Raad van Bestuur. Indien de uitkomsten van een onderzoek daartoe aanleiding geven, deelt UWV deze met mijn ministerie, waarna wordt bepaald of er aanleiding is om de uitkomsten met uw Kamer te delen.
Het bericht ‘Mogelijk lichtpuntje voor werknemers Apollo Vredestein: Europese miljoenen voor re-integratie’ |
|
Wytske de Pater-Postma (CDA), Ilse Saris (CDA) |
|
Karremans |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Mogelijk lichtpuntje voor werknemers Apollo Vredestein: Europese miljoenen voor re-integratie» en de antwoorden van de Europese Commissie op vragen uit het Europees parlement?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het betreffende bericht.
Deelt u het standpunt van de Europese Commissie dat een herziening van de geldende staatssteunregels niet nodig is? Zo ja, waarom?
De staatssteunregels bevatten reeds bepalingen die verplaatsing van economische activiteiten vanwege staatssteun binnen de interne markt beogen te voorkomen, bijvoorbeeld door beperkingen op steun aan ondernemingen die recent elders in de EU activiteiten hebben afgebouwd. Het zogeheten verbod op steun bij relocatie, is op zichzelf waardevol. Tegelijkertijd is het in de praktijk vaak lastig om de causaliteit tussen staatssteun en verplaatsing van activiteiten aan te tonen. De effectiviteit van de anti-relocatiebepalingen hangt daarbij in belangrijke mate af van de beoordeling en het toezicht door de Europese Commissie.
Op basis van deze afweging ziet het kabinet op dit moment geen noodzaak tot herziening, maar blijft aandachtig volgen of de anti-relocatiebepalingen en de toepassing ervan in de praktijk toereikend zijn.
Bent u bereid om in Europees verband te pleiten voor een herziening van de geldende staatssteunregels?
Ten algemene is de Nederlandse lijn voor staatssteun terughoudend maar biedt ruimte om voor gericht herzieningen te pleiten mits onderbouwd met een goede probleemanalyse. Zoals in het antwoord op de voorgaande vraag is aangegeven ziet het kabinet vooralsnog geen aanleiding om in EU verband te pleiten voor een herziening van de anti-relocatiebepalingen, zoals toegepast in de diverse staatssteunkaders. Het kabinet heeft oog voor de zorgen rondom de praktische effectiviteit van de anti-relocatiebepalingen, mede ook in relatie tot recente verruimingen van de staatssteunregels. In dat kader is hier recent nog aandacht voor gevraagd in de Nederlandse reactie op de publieke consultatie over de het nieuwe staatssteunkader onder de Clean Industrial Deal, het CISAF. Deze reactie is met uw Kamer gedeeld via de EU-kwartaalrapportage van Q1 2025 op 19 mei j.l.2
Op welke wijze kan het ESF+ fonds gebruikt worden door Twente als een van de 35 Nederlandse arbeidsmarktregio’s om de getroffen medewerkers te ondersteunen?
Het Nederlandse programma ESF+ is gericht op de ondersteuning van mensen met een kwetsbare arbeidsmarktpositie. Dit kunnen zowel werkenden als werkzoekenden zijn. De 35 arbeidsmarktregio’s kunnen middelen uit het ESF+ aanvragen voor het opleiden en naar werk begeleiden van een brede doelgroep van mensen met een kwetsbare arbeidsmarktpositie die is opgenomen in de subsidieregeling ESF+. De arbeidsmarktregio’s maken hierbij zelf de keuze voor de nadere invulling van het project als het gaat om activiteiten en doelgroepen, zolang dit in overeenstemming is met de voorwaarden die zijn gesteld in de subsidieregeling ESF+. Naar verwachting wordt eind 2025 een nieuw tijdvak voor dit onderdeel uit het ESF+ programma opengesteld.
Deelt u de mening dat de getroffen medewerkers van Apollo Vredestein zo goed mogelijk moeten worden ondersteund in het verliezen van hun baan in de zomer van 2026?
Ja, in aansluiting op de afspraken tussen werkgever en werknemers kan het vinden van nieuw werk worden ondersteund door de werkgeversdienstverlening vanuit UWV en gemeenten. Vanuit het Werkplein en op termijn het Werkcentrum Twente (dit Werkcentrum is in oprichting) is goed zicht op de vraag naar personeel binnen de desbetreffende arbeidsmarktregio en kan ook dienstverlening aan werkzoekenden worden geboden. Binnen het Werkcentrum werken werkgeversorganisaties, werknemersorganisaties, gemeenten, UWV, onderwijsinstellingen en de samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) samen. Zij kunnen binnen het Werkcentrum gebruik maken van elkaars expertise gericht op het ondersteunen naar nieuw werk.
Bent u in dat geval voornemens om namens de rijksoverheid een aanvraag te doen bij het Europese globaliseringsfonds (EGF) om de getroffen medewerkers financieel te ondersteunen door middel van re-integratie, scholing en begeleiding? Zo niet, waarom niet?
Het ESF+ en het EGF zijn dossiers van de Staatssecretaris van SZW. Medewerkers van het Ministerie van SZW zijn inmiddels in contact met Apollo Vredestein en de betreffende arbeidsmarktregio om de mogelijkheden voor Europese subsidie te verkennen.
Bent u bereid om alsnog naar Enschede af te reizen, om in overleg te treden met de betreffende partijen om te bezien hoe de getroffen medewerkers zo goed mogelijk ondersteund kunnen worden?
Zoals ook reeds aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen van 25 april jl. over de situatie bij Apollo Vredestein, volgt het kabinet de ontwikkelingen nauwgezet. Voordat ik een eventueel bezoek aan Enschede overweeg, is het van belang dat er eerst meer duidelijkheid komt over de verdere plannen van de directie van Apollo Vredestein. Het kabinet wil daar op dit moment niet op vooruitlopen.
De vertraging van het UWV-onderzoek naar de beoordeling van postcovid-patiënten |
|
Mariëtte Patijn (GroenLinks-PvdA), Julian Bushoff (PvdA), Mirjam Bikker (CU), Ilse Saris (CDA) |
|
Eddy van Hijum (minister sociale zaken en werkgelegenheid, minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «UWV-onderzoek naar beoordeling postcovid-patiënten vertraagd: «Geen gevoel van urgentie»»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat het onderzoek naar hoe mensen met postcovid zijn beoordeeld door het UWV met bijna een jaar is vertraagd, ondanks eerdere toezeggingen om haast te maken? Deelt u de mening dat patiënten met post-covid hier niet op kunnen wachten, gezien de grote impact wanneer zij geen of onvoldoende WIA-uitkering ontvangen?
Ik betreur dat het onderzoek vertraging heeft opgelopen. Het Academisch Kenniscentrum Arbeid en Gezondheid Zuid-Oost Nederland (AKAG-ZON) en UWV voeren dit onderzoek uit, omdat uit vooronderzoek2 is gebleken dat er hiaten in de kennis van sommige verzekeringsartsen zitten over de klachten en belemmeringen die zijn beschreven als passend bij post-COVID. Hoewel dit een signaal is dat serieus genomen moet worden, hoeft dat niet te betekenen dat mensen geen of onvoldoende WIA-uitkering ontvangen.
Klopt het dat pas in april 2025 is gestart met het verzamelen van gegevens, terwijl de signalen over problematische beoordeling van post-covid patiënten al langer bekend waren?
Nee, dat klopt niet. UWV voert het kwalitatieve onderzoek uit in samenwerking met AKAG-ZON. In juli 2024 is gestart met het verzamelen van de dataset. Wel heeft het onderzoek vertraging opgelopen. UWV heeft eerder op hun website een toelichting gegeven op deze vertraging3. Op dit moment is het onderzoek in volle gang en wordt het naar verwachting in september afgerond.
Herkent u het geschetste beeld dat er binnen het UWV weinig urgentie lijkt te zijn om dit probleem aan te pakken, ondanks herhaalde oproepen van patiëntenorganisaties, artsen en de Kamer?
Dit beeld herken ik niet. UWV is zich er van bewust dat het gaat om mensen die in een kwetsbare positie verkeren en ziet uit naar de bevindingen van dit onderzoek, omdat het kan bijdragen aan de verbetering van de sociaal-medische beoordeling van mensen met post-COVID. Echter, het uitvoeren van een kwalitatief dossieronderzoek van duizenden dossiers vergt veel tijd. Daarbij is de voortgang beïnvloed door afstemming met de mede-initiatiefnemer en persoonlijke omstandigheden bij de hoofdonderzoeker van UWV.
Welke acties zijn in gang gezet sinds in juli 2024 bekend werd dat de medische gegevens van long-covid patiënten onvoldoende werden meegewogen bij de aanvraag voor een WIA-uitkering?2 Is er sindsdien iets veranderd aan de bij- en nascholing van verzekeringsartsen over post-covid en andere post-acute infectieussyndromen?
De arbeidsongeschiktheidsbeoordeling heeft impact op de financiële situatie en toekomst van mensen. Het is daarom belangrijk dat de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling zorgvuldig is onderbouwd. Het vooronderzoek van UWV liet zien dat er hiaten in de kennis van sommige verzekeringsartsen zitten over de klachten en belemmeringen die zijn beschreven als passend bij post-COVID. Ik vind het belangrijk dat verzekeringsartsen praktische handvatten krijgen voor de beoordeling van mensen met post-COVID. Ik heb daarover gesprekken gevoerd met de Nederlandse Vereniging van Verzekeringsgeneeskunde (NVVG). We hebben afgesproken dat zij met ondersteuning vanuit mijn ministerie een handreiking en voorbeeldcasuïstiek post-COVID ontwikkelen. De concept handreiking zal eind 2025 gereed zijn. Daarna wordt de handreiking voorgelegd aan stakeholders, waaronder ervaringsdeskundigen en patiënten. De voorbeeldcasuïstiek volgt medio 2026. De NVVG heeft de ambitie om daarna een wetenschappelijke richtlijn post-COVID te ontwikkelen, waarbij ze samenwerking zoeken met de wetenschappelijke beroepsvereniging voor en door bedrijfsartsen (NVAB) en andere relevante disciplines. Deze inzet draagt bij aan de kwaliteit van de sociaal-medische beoordeling van mensen met post-COVID.
UWV heeft in oktober 2024 verzekeringsartsen en verpleegkundigen middels een symposium van een dag de laatste stand van zaken rondom post-COVID gepresenteerd. Daarnaast zijn er verschillende geaccrediteerde scholingen geweest waar veel verzekeringsartsen van UWV ook naar toe zijn gegaan.
Hoe wordt voorkomen dat mensen met post-covid klachten in financiële problemen raken omdat zij geen of onvoldoende uitkering ontvangen?
Het beeld dat mensen met post-COVID geen of onvoldoende uitkering ontvangen herken ik niet. Het stelsel van sociale zekerheid biedt een vangnet voor alle werknemers die ziek worden, ongeacht de aard of oorzaak van de ziekte. De WIA is erop gericht om inkomen uit arbeid te verzekeren en een terugval in inkomsten door ziekte (gedeeltelijk) op te vangen. Het uitgangspunt hierbij is wat iemand gegeven zijn ziekte of beperking nog kan. Uit cijfers van UWV blijkt dat ruim 85% van de WIA-aanvragen waarbij post-COVID een rol speelt leidt tot een WIA-uitkering vanwege (volledige of gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid.
Als een WIA-aanvraag wordt afgewezen, zijn er verschillende vangnetten (WW en bijstand) en ondersteuningsmogelijkheden beschikbaar in om financiële problemen te voorkomen.
Deelt u de zorgen van patiëntenorganisaties en artsen dat het UWV de complexiteit van post-covid klachten structureel onderschat en dat dit het afgelopen jaar nauwelijks aantoonbaar verbeterd is?
De zorgen van patiëntenorganisaties zijn mij bekend. Dit past bij een relatief nieuw ziektebeeld waarvan de kennis nog in opbouw is in de gehele curatieve sector. Het beeld dat post-COVID klachten structureel worden onderschat herken ik niet gelet op de cijfers van UWV waaruit blijkt dat ruim 85% van de WIA-aanvragen met post-COVID als hoofddiagnose leidt tot een WIA-uitkering vanwege (volledige of gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid. UWV ziet dat dit percentage in 2025 tot en met april is gestegen naar bijna 91%. Tegelijkertijd blijkt uit vooronderzoek van UWV dat er hiaten in de kennis van sommige verzekeringsartsen zitten over post-COVID. Daarom zijn er verschillende maatregelen in gang gezet zoals beschreven bij antwoord 5. Ik wacht de resultaten van het lopende onderzoek van UWV af en bekijk daarna samen met UWV of en welke vervolgactie nodig is.
Hoeveel mensen met post-covid klachten zijn sinds 2021 beoordeeld voor een WIA-uitkering en hoeveel daarvan zijn (gedeeltelijk) afgewezen? Hoeveel van deze afwijzingen zijn later herzien of aangevochten?
UWV beschikt over cijfers van het aantal mensen dat een WIA-aanvraag doet met als hoofd- of nevendiagnose post-COVID. Tot 2024 was hierin een stijgende trend te zien. In 2021 ging het om ruim 600 WIA-beoordelingen. In 2022 om ruim 3.000, in 2023 ruim 5.000 en in 2024 bijna 7.000 WIA-beoordelingen. Tussen 2022 en 2024 is het aantal WIA-beoordelingen met post-COVID als hoofd- of nevendiagnose dus verdubbeld. In 2025 is er tot nu toe sprake van een dalende trend. Tot april 2025 zijn 1.400 mensen beoordeeld voor de WIA met als hoofd- of nevendiagnose post-COVID. Dit past bij de verwachting van UWV dat er vanaf 2026 minder mensen met post-COVID in de WIA terecht zullen komen ten opzichte van 2024.
UWV heeft onderscheid gemaakt naar de verschillende uitkomsten van de WIA-beoordelingen. Dit betreffen percentages mensen van wie de hoofddiagnose na de WIA-beoordeling na einde wachttijd post-COVID was. De nevendiagnose post-COVID en herbeoordelingen zijn niet meegenomen in deze cijfers. Ook zijn de cijfers uit 2020 niet meegenomen vanwege de lage aantallen, die zorgen voor grote fluctuaties in de percentages. Onderstaande percentages zijn stabiel over de jaren 2021 tot en met 2024.5 In 2025 ziet UWV een verschuiving. Mogelijke verklaringen hiervoor zijn dat naast bij- en nascholing en intervisie, ook het juridische kader en de wettenschappelijke medische kennis over post-COVID zich de afgelopen jaren verder heeft ontwikkeld.
IVA
8–9%
23%
WGA 80–100
49–53%
50%
WGA 35–80
25–26%
18%
Geen recht
12–16%
9%
Er zijn op dit moment geen cijfers beschikbaar hoeveel mensen met post-COVID bezwaar hebben gemaakt tegen hun WIA-beoordeling.
In hoeverre heeft het grote tekort aan UWV-keuringsartsen3 invloed op de (her)keuring van post-covid patiënten? Kunt u aangeven of deze groep mensen hierdoor nog langer moet wachten op een eerlijke beoordeling?
De vraag naar sociaal-medische beoordelingen is groter dan het aantal beoordelingen dat UWV kan uitvoeren. Ik heb daarom afspraken gemaakt met UWV over de prioritering van sociaal-medische beoordelingen. De mismatch heeft een diepgaande impact op het gehele proces van sociaal-medische beoordelingen, waar WIA-aanvragen en herbeoordelingen onder vallen, ongeacht het specifieke ziektebeeld. Voor alle aanvragers van een WIA-uitkering, of het nu gaat om mensen met fysieke beperkingen, psychische aandoeningen of complexe ziektebeelden zoals post-COVID, betekent de mismatch vaak langere wachttijden en vertragingen.
Binnen de sociaal-medische beoordelingen zijn de WIA-claimbeoordeling en Wajong-beoordeling geprioriteerd. Het gevolg daarvan is dat andere beoordelingen minder plaatsvinden of dat wachttijden toenemen. Ook bij herbeoordelingen nemen de wachttijden daardoor toe. In schrijnende gevallen pakt UWV waar mogelijk nog wel herbeoordelingen op.
Is de standaard Duurbelastbaarheid uit 2015 wat u betreft nog actueel genoeg? Klopt het dat moeilijk te objectiveren aandoeningen zoals longcovid, ME/CVS en andere postvirale aandoeningen ontbreken in de huidige richtlijn? Zo ja, betekent dit wat u betreft dat de richtlijn herzien moet worden?
De standaard «duurbelastbaarheid in arbeid» is een ziekte overstijgende standaard. Dat betekent dat de beoordeling van de duurbelastbaarheid in arbeid bij elk ziektebeeld en klachtencomplex vanuit het kader van deze standaard bekeken kan worden. De laatste grote herziening was in 2015. De versie daarvoor was vastgesteld in 2000. In 2024 heeft een verrijking van de standaard uit 2015 plaatsgevonden naar aanleiding van een promotieonderzoek over dit thema, vooral met epidemiologische kennis. Door vragen die ontstonden tijdens de verrijking en op basis van feedback van patiëntenverenigingen onderzoekt het UWV nu of er voldoende nieuwe wetenschappelijke inzichten zijn om de standaard volledig te gaan herzien.
Bent u bereid om, vooruitlopend op de resultaten van het onderzoek, te kijken naar tijdelijke aanpassingen in het beoordelingskader van het UWV, waarbij bijvoorbeeld het oordeel van de behandelend arts zwaarder weegt?
Een sociaal-medische beoordeling is een complexe beoordeling. Deze beoordeling wordt uitgevoerd door verzekeringsartsen die in staat zijn om de vertaalslag te maken van de beperkingen die iemand heeft vanuit ziekte of gebrek naar wat iemand gegeven die beperkingen nog met werk kan verdienen. Dit beoordelingskader geldt voor alle ziektebeelden en draagt bij aan een eenduidige werkwijze bij de sociaal-medische beoordelingen. Ik zie op dit moment geen reden om aanpassingen te doen in het beoordelingskader. Na afronding van het onderzoek bekijk ik samen met UWV of en welke vervolgactie nodig is.
Deelt u de mening dat een structurele oplossing nodig is voor de erkenning en beoordeling van postvirale aandoeningen, en dat deze problematiek breder speelt dan alleen bij post-covid? Zo ja, welke acties gaat u hiertoe ondernemen?
Bij de uitwerking van de motie Van Kent7, die oproept tot een protocol te komen waarbij «moeilijk objectiveerbare» aandoeningen in het kader van de ZW en WIA worden erkend en serieus genomen, zijn er vanuit mijn ministerie expertbijeenkomsten georganiseerd. Tijdens de bijeenkomsten is in gesprek met onder andere de patiëntvertegenwoordigers van mensen met postinfectieuze aandoeningen (waaronder PostCovidNL en LongCovid Nederland) naar voren gekomen dat zij soms ervaren dat verzekeringsartsen wisselend omgaan met hun aandoening. Ik ben mij er van bewust dat het ingrijpend is voor mensen als zij minder of in het geheel niet meer kunnen werken door ziekte en daarnaast ook nog eens aanlopen tegen onbegrip. Meer onderzoek en bekendheid over postinfectieuze aandoeningen draagt bij aan een zorgvuldige sociaal-medische beoordeling. In de bijeenkomsten is gekeken wat er mogelijk is om uitvoering te geven aan de motie en om de ervaren problemen op te lossen. In het najaar informeer ik uw Kamer over de stappen die zijn gezet bij de uitwerking van de motie Van Kent.
Bent u bereid gehoor te geven aan de oproep van Long Covid Nederland en PostCovid NL om in gesprek te gaan om de problemen gezamenlijk aan te pakken?
Het afgelopen jaar zijn er bijeenkomsten geweest waarbij er gesproken is over wat mogelijke manieren zijn om de situatie van mensen met «moeilijk objectiveerbare» aandoeningen die arbeidsongeschikt raken te verbeteren. Patiëntenorganisaties waren hierbij aanwezig. Samen met UWV en NVVG ben ik bezig om de acties die in gezamenlijkheid zijn geformuleerd tijdens deze bijeenkomsten uit te voeren. Een daarvan is dat UWV voornemens is jaarlijks een bijeenkomst te organiseren om in gesprek te gaan met alle vertegenwoordigers van verschillende patiëntenorganisaties. Daar zullen deze partijen ook voor uitgenodigd worden. SZW zal in elk geval bij de eerste bijeenkomst, nog dit najaar, aansluiten.
Het bericht ‘Groot tekort UWV-keuringsartsen, wachtlijst dreigt op te lopen van 30.000 naar 100.000’ |
|
Ilse Saris (CDA) |
|
Eddy van Hijum (minister sociale zaken en werkgelegenheid, minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Groot tekort UWV-keuringsartsen, wachtlijst dreigt op te lopen van 30.000 naar 100.000»?1
Ja. Dit artikel is verschenen naar aanleiding van de Kamerbrief die ik op 11 juni jl. aan uw Kamer heb gestuurd2.
In hoeverre was het volgens u voorzienbaar dat de wachtlijst voor een Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen(WIA)-claimbeoordeling bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen(UWV) in deze mate (naar verwachting) zal gaan oplopen?
Vorig jaar heb ik aangegeven dat de verwachting is dat de achterstanden de komende jaren weer zullen gaan oplopen en dat deze oploop niet binnen het huidige stelsel opgelost kan worden. Daarvoor is het verschil tussen de vraag en het aanbod naar sociaal-medische beoordelingen te groot. Er is een herziening van het stelsel nodig om de problematiek op te lossen3. Ik heb destijds niet expliciet gemaakt wat de prognose voor de komende jaren was, maar dat heb ik nu wel gedaan omdat deze dermate negatief is.
Dat de achterstanden zo zouden oplopen als ik in de brief van 11 juni jl. heb geschetst, had ik niet voorzien. Het aantal beoordelingen dat UWV de komende jaren kan doen neemt fors af doordat UWV-artsen die als zelfstandige voor UWV werken vanaf dit jaar niet meer in zal huren. UWV is deze inhuur momenteel aan het afbouwen. Daarnaast worden er meer mensen ziek, die uitvallen op hun werk en een beroep moeten doen op het arbeidsongeschiktheidsstelsel. Dit komt doordat er meer mensen werken en de AOW-leeftijd stijgt, waardoor de verzekerde populatie toeneemt. Daarnaast stijgt het aantal aanvragen als gevolg van post-covid en psychische klachten.
Herkent u de observatie dat het tekort aan verzekeringsartsen al langere tijd speelt bij het UWV?
Het stelsel van ziekte en arbeidsongeschiktheid staat al een aantal jaar onder druk. Vanaf 2015 is de vraag naar sociaal-medische beoordelingen groter dan het aantal beoordelingen dat UWV kan verrichten en is er sprake van een mismatch. De achterstanden van sociaal-medische beoordelingen zijn de afgelopen jaren opgelopen en lopen nog steeds op. De afgelopen periode heb ik daarom verschillende maatregelen genomen om de oploop van de achterstanden te dempen en om de negatieve gevolgen die daardoor optreden te beperken. Meest recent heb ik bij de voorjaarsbesluitvorming van dit jaar extra middelen geregeld om UWV te ondersteunen bij de omslag naar sociaal-medische centra (SMC’s). Ook ben ik voornemens de 60-plusmaatregel opnieuw in te voeren van 1 september 2025 tot 1 september 2027. Tot slot ben ik voornemens het tijdelijke kwijtscheldingsbeleid van WIA-voorschotten structureel en binnenwettelijk te maken.
Deelt u in dat geval de mening dat het tekort aan verzekeringsartsen een gegeven is waar het UWV ook zélf beter op moet sturen? Zo niet, waarom niet?
Ja, ik deel de mening dat UWV zelf ook beter moet sturen op het slim inzetten van de beschikbare verzekeringsartsen. Daarnaast blijft de mismatch van sociaal-medische beoordelingen het resultaat van de vraag naar beoordelingen enerzijds en het aantal beoordelingen dat UWV kan uitvoeren met de beschikbare capaciteit anderzijds. UWV kan slechts beperkt sturen op de vraag, en er zijn al jaren actieve wervingsstrategieën om artsen aan te trekken, op te leiden en te behouden. UWV werkt daarnaast hard aan de vormgeving van SMC’s. Deze transitie is erop gericht om kwantitatieve en kwalitatieve verbeteringen te realiseren in de sociaal-medische dienstverlening. Er ligt voor UWV de komende jaren een belangrijke opgave om te sturen op de verdere ontwikkeling van SMC’s. Om ervoor te zorgen dat UWV deze inspanning kan doorzetten, zijn in de afgelopen voorjaarsbesluitvorming middelen vrijgemaakt, structureel € 36 miljoen. Het geld dat ik hiermee investeer is niet vrijblijvend; ik heb met UWV een prestatieafspraak gemaakt die ziet op het verhogen van de productiviteit, zodat ik inzicht krijg in de effecten van de investering. Ik blijf daarnaast in gesprek met UWV hoe deze doelstelling ook past binnen alle maatregelen om de kwaliteit van de sociaal-medische dienstverlening te verbeteren.
Hoe verklaart u dat slechts 72 fte's aan zzp-artsen verantwoordelijk zijn voor ongeveer 20% van het totaal aantal claimbeoordelingen?
Eind 2024 werkten er voor UWV 739 FTE aan artsen, waarvan 72 fte extern werd ingehuurd (10%). Extern ingehuurde artsen zijn verantwoordelijk voor ongeveer 20% van het totaal aantal WIA-claimbeoordelingen, maar beslaan minder dan 20% van de artsencapaciteit. Dit komt doordat extern ingehuurde artsen bijna volledig ingezet worden bij de WIA-claimbeoordeling en minder bij overige sociaal-medische beoordelingen. De andere beoordelingen die UWV verricht zijn onder andere voor de Wajong en Ziektewet. Als gekeken wordt naar het aandeel van extern ingehuurde artsen van het totaal aantal sociaal-medische beoordelingen, ligt dat percentage rond de 8%.
Bent u bereid om met het UWV in gesprek te gaan over hoe een oplossing kan worden gevonden voor de uitstroom van verzekeringsartsen op zzp-basis als gevolg van het opheffen van het handhavingsmoratorium? Zo niet, waarom niet?
Ik ben doorlopend met UWV in gesprek over oplossingen voor de mismatch tussen vraag en aanbod van sociaal-medische beoordelingen. Dit uiteraard binnen de kaders van wet- en regelgeving, waaronder de wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties (wet DBA). UWV doet er alles aan om betreffende verzekeringsartsen te behouden. De artsen die bij UWV werken via een ZZP-constructie hebben meerdere keren een aanbod gekregen om bij UWV in dienst te treden. Dit aanbod blijft de komende tijd van kracht.
Welke aanvullende maatregelen kunt u nemen in aanvulling op het bestaande strategische personeelsplan van het UWV om het capaciteitsprobleem binnen de sociaal-medische dienstverlening terug te dringen?
De maatregelen die ik neem zijn erop gericht om de druk op UWV te verlichten door de vraag naar sociaal-medische beoordelingen te dempen. Zoals uiteengezet in de Kamerbrief van 11 juni jl., hanteert UWV al jarenlang diverse wervingsstrategieën om artsen aan te trekken. Dit omvat onder meer het uitbreiden van coschappen, een proef met het werven van artsen uit het buitenland, actieve werving via sociale media, de inzet van professionele wervingsbureaus en ambassadeurs, aanwezigheid op beurzen en uitgebreide mogelijkheden voor artsen om binnen UWV mee te lopen.
Het structurele tekort aan verzekeringsartsen maakt het noodzakelijk om ook te kijken naar aanpassingen in de organisatie en vormgeving van het werk, bijvoorbeeld middels taakdelegatie- en ondersteuning.
Deelt u de mening dat preventie een centrale plek moet krijgen in ons arbeidsongeschiktheidsstelsel? Zo ja, op welke wijze?
Ja, preventie is van groot belang voor de houdbaarheid van ons ziekte- en arbeidsongeschiktheidsstelsel. Hierbij kan het gaan om bijvoorbeeld preventie van uitval door werk en om preventie van instroom in ons stelsel. De regels op het terrein van arbeidsomstandigheden beogen dat iedereen gezond en veilig werkt en dat mensen niet ziek worden of overlijden door hun werk en geen arbeidsongeval krijgen. Daar werkt het kabinet hard aan. De naleving van de verplichtingen uit de Arbowet, zoals het hebben van een actuele Risico-Inventarisatie en Evaluatie (RI&E) met bijbehorend plan van aanpak, blijft met name in het mkb achter. Daarom wordt bijvoorbeeld onderzocht welke financiële prikkels werkgevers kunnen stimuleren meer werk te maken van preventie, zodat het aantal ongevallen, gezondheidsproblemen, zieken en doden op en door werk vermindert. De SER roept ook op tot versterking van preventie en betere uitvoerbaarheid en effectiviteit van arboregels. De Staatssecretaris Participatie en Integratie zal u over dit SER-advies in het najaar nader informeren.
Door risico’s vroegtijdig te signaleren en maatregelen te nemen voordat gezondheidsklachten ontstaan, kunnen verzuim en arbeidsongeschiktheid worden voorkomen. Preventieve arbeidsgerelateerde zorg is daarbij cruciaal. Via het subsidieprogramma Innovatieve Arbozorg wordt een impuls gegeven aan nieuwe ideeën, werkwijzen en samenwerkingen op het terrein van arbozorg, met focus op preventie en blijvende resultaten. Als iemand door ziekte is uitgevallen, wordt door de werkgever en werknemer samen er alles aan gedaan om te zorgen dat iemand op een duurzame manier terug kan keren naar werk. Dat geldt ook voor de re-integratieverplichtingen van ZW-gerechtigden met UWV of bij eigenrisicodragerschap samen met de voormalige werkgever. Ook de voorgenomen beleidsagenda duurzame inzetbaarheid draagt bij aan het voorkomen van uitval door werk.
Hoe is het UWV volgens u in staat om enerzijds om te gaan met dit toenemende capaciteitsprobleem en anderzijds de kwaliteit van de sociaal-medische dienstverlening weer op orde te krijgen?
Zoals uiteengezet in de Kamerbrief van 11 juni jl. en bij het antwoord op vraag 3, tref ik diverse maatregelen om de achterstanden minder snel te laten oplopen. Ik vind het van groot belang dat de capaciteitsproblemen niet ten koste gaan van de kwaliteit. Om die reden heb ik met UWV afgesproken dat er dit jaar nog geen productiviteitsverbetering wordt verwacht van de investeringen in de ontwikkeling van de SMC’s. Op deze manier probeer ik UWV zo goed mogelijk in staat te stellen om zowel de kwantitatieve als kwalitatieve problematiek het hoofd te bieden.
Acht u het waarschijnlijk dat dit toenemende capaciteitsprobleem in de toekomst weer zal leiden tot nieuwe fouten in sociaal-medische beoordelingen? Zo ja, welke stappen bent u voornemens te zetten om dit te voorkomen?
Het is nooit volledig te voorkomen dat er (nieuwe) fouten gemaakt worden. De diverse maatregelen zoals uiteengezet in de Kamerbrief van 11 juni jl. helpen om de impact van de capaciteitsproblemen zoveel mogelijk te beperken. Om het risico op fouten in de toekomst te beperken werkt UWV aan het herstel van gemaakte fouten, en structurele verbeteringen in kwaliteitsbewaking. In de voortgangsbrief over de verbeteraanpak WIA wordt u hierover binnenkort nader geïnformeerd.
Het bericht ‘UWV gaat opnieuw de fout in, deze keer met de Ziektewet: 55.000 extra dossiers gecontroleerd’ |
|
Ilse Saris (CDA) |
|
Eddy van Hijum (minister sociale zaken en werkgelegenheid, minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «UWV gaat opnieuw de fout in, deze keer met de Ziektewet: 55.000 extra dossiers gecontroleerd»?1
Ja.
Hoe kijkt u naar de stelling uit het artikel dat met de fouten in de Ziektewet nu de bingokaart van ellende vol is?
Bij UWV werken 22.000 mensen en de dienstverlening is breed en divers. Er gaat veel goed in de dienstverlening van UWV, maar op dit moment gaat er helaas te veel mis waar burgers de dupe van zijn. Dat betreur ik.
Voor UWV als geheel ligt er een grote opgave om onder meer de dienstverlening en kwaliteitsborging te uniformeren en te verbeteren. Zo worden op verschillende plekken structurele controles opnieuw ingevoerd en wordt er aan verbeteringen in het kwaliteitsmanagementsysteem gewerkt. Ik blijf de ontwikkelingen die UWV doorvoert nauwlettend volgen en houd daarbij oog voor de context en druk op de dienstverlening bij UWV. Ook zal aan de hand van de uitkomsten van onderzoek van de Algemene Rekenkamer worden gekeken naar noodzakelijke aanpassingen in de sturing, die kunnen bijdragen aan het voorkomen en/of eerder signaleren van fouten.
Vanaf welk moment waren deze fouten in Ziektewet bekend binnen het UWV zelf?
Eind 2024 is bij een risicogerichte kwaliteitscontrole het probleem binnen UWV aan het licht gekomen.
Kunt u ophelderen hoe deze fouten in de Ziektewet al sinds 2016 worden gemaakt maar pas bijna 10 jaar later openbaar zijn geworden?
Door onvoldoende borging in het ICT-systeem was het mogelijk dat het proces van inkomstenkorting niet of niet volledig werd doorlopen. Hierdoor kon de uitkeringsdeskundige de uitkering vaststellen, zonder de doorgegeven inkomsten te korten. Uitkeringsgerechtigden en werkgevers hebben inkomsten doorgegeven, maar UWV heeft deze inkomsten in een deel van de gevallen niet op de uitkering gekort. In een ander deel heeft UWV deze doorgegeven inkomsten wel gekort op de uitkering, maar heeft er geen definitieve vaststelling van de uitkering plaatsgevonden.
Bij een kwaliteitscontrole is dit aan het licht gekomen. Er is een aanvullende signalering in het systeem ingebouwd, waardoor uitkeringsdeskundigen een signaal ontvangen als het proces van de inkomstenkorting niet is afgerond. Daarnaast kwam naar voren dat er bij een (klein) deel van de Wet arbeid en zorg (Wazo) uitkeringen ten onrechte inkomsten zijn gekort. UWV heeft op dat moment maatregelen genomen om dit in de toekomst te voorkomen.
Hoe lang zal het duren om de lopende 3.000 Ziektewet-dossiers te controleren?
UWV en mijn ministerie zijn met elkaar in overleg over hoe we omgaan met de situaties die zich voordoen. Daarin bekijken we ook hoeveel tijd en capaciteit dit vraagt en hoe dit zich verhoudt tot de andere hersteloperaties. Zodra hier duidelijkheid over is, informeren we uw Kamer.
Wat betekent het controleren van de Ziektewet-dossiers voor de andere lopende hersteloperaties bij het UWV?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer verwacht u opheldering te kunnen geven over de uitvoering en de reikwijdte van een mogelijke herstelactie?
Zodra de herstelaanpak duidelijk is, informeren we uw Kamer hierover zo spoedig mogelijk.
Bent u bereid om uit te sluiten dat terugvorderingen aan de orde komen als mensen te veel uitkering hebben ontvangen? Zo niet, waarom niet?
Ik ben met UWV in overleg over de herstelaanpak. Zoals toegezegd in het Kamerdebat over de suppletoire begroting van 17 juni jl. informeer ik uw Kamer voor het plenaire debat, uiterlijk eind september, over de actuele stand van zaken en financiële gevolgen.
Deelt u de mening dat het UWV onvoldoende is doordrongen van de gevolgen die fouten in de uitvoering kunnen hebben op mensen vanwege de reactie «Bij de uitvoering van complexe wet- en regelgeving gaan helaas soms dingen niet goed»? Zo niet, waarom niet?
Uit mijn gesprekken met UWV blijkt wel degelijk dat ook zij zich ten volle bewust zijn van de impact van fouten op mensen. Ik vind het van belang dat er snel verbeteringen worden gerealiseerd in de aansturing en de organisatie van UWV, zodat de fouten sneller in beeld zijn en het aantal fouten wordt teruggedrongen. Over de aanpak voer ik eens per drie weken overleg met het UWV. Daarbij hebben we ook oog voor de complexiteit van wet- en regelgeving en de groeiende druk op de organisatie van UWV.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden voor het plenaire debat over fouten bij de berekening van de ziektewetuitkeringen door het UWV?
Ja.
De ‘crisismodus’ bij Apollo Vredestein in Enschede. |
|
Ilse Saris (CDA), Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Eddy van Hijum (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Dirk Beljaarts (minister economische zaken) (PvdV) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het krantenartikel ««Crisismodus» bij Vredestein: fabriek plat, 500 medewerkers bijeen geroepen»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het betreffende bericht. Ik begrijp de zorgen van de medewerkers van Apollo Vredestein goed. Voor hen en hun gezinnen breekt een ingrijpende en onzekere periode aan. Ook voor Enschede en de regio is dit een verdrietig besluit.
Herinnert u zich de antwoorden op eerder gestelde Kamervragen over eerdere ontslagrondes bij Apollo/Vredestein?
Ja. In de afgelopen vijf jaar zijn er meerdere keren Kamervragen gesteld over dit onderwerp. De beantwoording daarvan is mij bekend.
Heeft u signalen ontvangen van een dreigende sluiting en hebt u contact met de directie van Apollo/Vredestein met betrekking tot de recente ontwikkelingen?
In 2020 en 2021 zijn wij intensief in gesprek geweest met zowel de Indiase eigenaren als het bestuur van Vredestein. Minister-President Rutte heeft tweemaal persoonlijk contact gehad, en ook verschillende van mijn voorgangers hebben zich hiervoor ingezet. Vervolgens is het contact overgedragen aan de regionale ontwikkelingsmaatschappijen, die ons sindsdien regelmatig op de hoogte hebben gehouden van ontwikkelingen. Recentelijk is er op ambtelijk niveau contact geweest met een lid van de Raad van Commissarissen van Apollo Vredestein.
Wij hebben geprobeerd het bedrijf te overtuigen van de voordelen van productie in Nederland, met name door te focussen op hoogwaardige, innovatieve productie. Daarbij hebben wij ondersteuning aangeboden om de business case hier aantrekkelijker te maken.
De eigenaren hebben echter steeds benadrukt dat het bedrijf zich, vanwege de ervaren concurrentiedruk, genoodzaakt ziet vooral op kosten te sturen. Deze aanpak sluit niet aan bij de Nederlandse strategie, die gericht is op een hoogwaardige, kennisintensieve maakindustrie. Uiteindelijk bleek het verschil in visie te groot om tot een gezamenlijke oplossing te komen. Om die reden hadden wij dan ook verwacht dat dit besluit vroeg of laat genomen zou worden.
Zo ja? Wat waren de grootste uitdagingen waar het bedrijf mee te maken had?
Het is primair aan het bedrijf zelf om inzicht te geven in de overwegingen achter de voorgenomen reorganisatie. Het bedrijf noemt als voornaamste redenen macro-economische verstoringen, fors gestegen energie- en loonkosten, en een afnemende vraag naar de banden die in Enschede worden geproduceerd.
Heeft u gesprekken gehad over de hoge personeelskosten en hoge energiekosten?
Ja, deze onderwerpen zijn circa vijf jaar geleden, in de nasleep van een eerdere ontslagronde, besproken met de directie van het bedrijf. In die periode is vanuit mijn ministerie, in samenwerking met de provincie Overijssel, de gemeente Enschede, de Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) en de regionale ontwikkelingsmaatschappij Oost NL, actief meegedacht over mogelijkheden om kosten te reduceren, onder meer door inzet op innovatie en efficiëntere productieprocessen.
Bent u het met ons eens dat bedrijven als deze belangrijk zijn voor de regio?
Ja, bedrijven zoals Apollo Vredestein spelen een belangrijke rol in de regionale economie. Ze zorgen voor directe en indirecte werkgelegenheid en leveren een bijdrage aan de economische vitaliteit en sociale cohesie in de regio. Tegelijkertijd moeten we realistisch zijn over de uitdagingen waar de sector mee te maken heeft, zoals wereldwijde concurrentie en de toenemende druk op kostenbeheersing.
Herinnert u zich dat in de beantwoording van eerdere Kamervragen aangegeven wordt dat door middel van inzet van onder andere Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) en regionale ontwikkelmaatschappijen, getracht wordt hoogwaardige industriële bedrijven zoveel mogelijk te binden aan de regio, door het scheppen van juiste voorwaarden?2
Ja, die beantwoording ken ik. In zijn algemeenheid kan ik u zeggen, dat de NFIA en haar regionale partners van het Invest in Holland-netwerk zich richten op het aantrekken van buitenlandse bedrijven die waarde toevoegen aan nationale, regionale en lokale ecosystemen en de Nederlandse economie. Daarnaast proberen ze dit soort bedrijven, na hun vestiging in Nederland, te verankeren in onze ecosystemen. Daartoe horen ook inspanningen voor behoud van deze bedrijven voor Nederland als het vestigings- en ondernemingsklimaat onder druk komt te staan.
De bovenstaande werkwijze geldt zeker voor hoogwaardige industriële bedrijvigheid. De NFIA en haar regionale partners hebben hiertoe verschillende instrumenten. Het verstrekken van feitelijke informatie over vergunningsprocedures, wet- en regelgeving, financiering, subsidies en regelingen en het makelen en schakelen tussen relevante partijen als gemeenten, provincies, departementen, netbeheerders, toezichthouders en andere uitvoeringsorganisaties als RVO zijn hiervan voorbeelden.
Specifiek in de casus van Apollo Vredestein hebben de NFIA en Oost NL de afgelopen jaren gezamenlijk contact onderhouden met het bedrijf. In de periode 2020–2021 is door NFIA, OostNL, provincie Overijssel en EZ een voorstel gedaan waarin werd uitgewerkt hoe Apollo Vredestein haar hoogwaardige industriële activiteiten in Nederland zou kunnen voortzetten en ontwikkelen, met gebruik van beschikbare instrumenten van de Nederlandse overheid. Zoals eerder genoemd in de beantwoording van vraag 3, gaf het bedrijf echter aan zich vanwege de hoge concurrentiedruk vooral te moeten richten op kostenbeheersing. Hierdoor is het niet gelukt om gezamenlijk tot een duurzame oplossing te komen.
Oost NL heeft sinds dit traject intensief contacten onderhouden met de directie van de fabriek in Enschede. Zo is er onder meer informatie uitgewisseld over technieken om energie te besparen en andere mogelijk relevante innovaties. Ook heeft Oost NL, samen met NFIA in New Delhi, in 2023 de directie van het moederbedrijf in India bezocht om de waardering voor de fabriek in Enschede uit te spreken en om over vestigingsklimaatfactoren te praten.
Hoe heeft u hier opvolging aan gegeven en is dit in uw ogen voldoende geweest? Zo ja waarom?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven in hoeverre de hoge energiekosten onderdeel zijn geweest van de hogere kosten die het bedrijf heeft?
Volgens Apollo Vredestein hebben de hoge energiekosten een belangrijke rol gespeeld in de stijgende bedrijfskosten en daarmee bijgedragen aan het besluit om de fabriek in Enschede te sluiten. Het bedrijf noemt als voornaamste redenen macro-economische verstoringen, fors gestegen energie- en loonkosten, en een afnemende vraag naar de banden die in Enschede worden geproduceerd.
Kunt u aangeven wat de energiekosten zijn in Hongarije en kunt u aangegeven of en welke daar steun maatregelen worden gegeven?
Het geven van een algemeen antwoord over energiekosten in verschillende landen is complex, vooral als het gaat om de kosten voor bedrijven. De elektriciteitskosten voor burgers en bedrijven bestaan uit drie componenten: 1) de elektriciteitsprijs/gasprijs 2) de nettarieven en 3) belastingen en overige heffingen.
Volgens gegevens van Eurostat3 bedroegen in de tweede helft van 2024 de elektriciteitsprijzen voor niet-huishoudelijke verbruikers (bedrijven) in Hongarije € 0,21 per kWh, terwijl die in Nederland € 0,16 per kWh waren. De gasprijzen lagen in Hongarije op € 0,055 per kWh en in Nederland op € 0,043 per kWh.
Een volledige vergelijking van de energiekosten, inclusief nettarieven en heffingen, is echter zeer complex. Hiervoor zijn vaak uitgebreide studies nodig waarbij gegevens uit uiteenlopende bronnen worden samengebracht. Deze informatie hebben wij op dit moment niet beschikbaar.
Wat betreft de steunmaatregelen is er, op 12 april 2020, in antwoord op Kamervragen door mijn voorganger informatie verstrekt over de steunmaatregelen die destijds zijn toegekend aan de Hongaarse vestiging van Apollo Tyres. Bij de opening van de nieuwe fabriek in 2017 heeft de Hongaarse overheid, volgens de Europese Commissie, 48,2 miljoen euro aan directe subsidie verleend, 2,8 miljoen euro aan werkgelegenheidssubsidie toegekend en daarnaast belastingvoordelen verstrekt die kunnen oplopen tot 44,7 miljoen euro. In totaal komt dit neer op een maximale steun van circa 95,7 miljoen euro.
Welke steunmaatregelen/subsidie heeft dit bedrijf de afgelopen vijf jaar ontvangen?
Apollo Vredestein heeft in de afgelopen vijf jaar gebruikgemaakt van diverse generieke Nederlandse coronasteunmaatregelen. In 2020 ontving het bedrijf ruim 6 miljoen euro via de NOW-regeling (Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid). Daarnaast kreeg het bedrijf bijzonder uitstel van belastingbetaling in het kader van de coronamaatregelen.
Verder ontving Apollo Vredestein circa 2 miljoen euro aan subsidies via de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), specifiek binnen de regelingen Circular Plastics NL (CPNL) en Praktijkleren (PL).
RVO mag niet rapporteren over fiscale instrumenten op individueel bedrijfsniveau. Daarom kunnen wij geen uitspraken doen over eventuele steun die Apollo Vredestein via bijvoorbeeld de WBSO (Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk) heeft ontvangen.
Kunt u aangeven of Apollo Vredestein aan het wachten was op een aansluiting op het elektriciteitsnet?
Deze informatie is niet openbaar en is niet bij mij bekend.
Bent u bereid om de komende week naar Enschede af te reizen, om in overleg te treden met betreffende partijen? Zo nee? Waarom niet?
Voordat ik een dergelijk bezoek overweeg, is het van belang dat er eerst meer duidelijkheid ontstaat over de verdere stappen die de directie van Apollo Vredestein voornemens is te nemen. Het kabinet wil hier niet op vooruitlopen.
Kunt u aangegeven of u anticipeert op eventuele ontslagen en wat kunt u doen om de klap op te vangen?
Een bedrijfssluiting betreft een bedrijfseconomische beslissing die, rekening houdende met geldende wet- en regelgeving, in beginsel behoort tot de verantwoordelijkheid van de ondernemer. Dat geldt ook in geval van de voorgenomen beëindiging van de bedrijfsactiviteiten bij Apollo Vredestein in Enschede.
Het is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de ondernemer om als werkgever met werknemers, vaak vertegenwoordigd door de ondernemingsraad en de vakbonden, afspraken te maken over de gevolgen van een sluiting, vermindering van werk of verlies van werkgelegenheid. Ander werk, omscholing en herplaatsing zijn onderwerpen die thuishoren in het gesprek tussen werkgever en werknemer. Hierover zijn, naar ik begrepen heb, reeds gesprekken gaande.
In aansluiting op de afspraken tussen werkgever en werknemers kan het vinden van nieuw werk worden ondersteund door de werkgeversdienstverlening vanuit UWV en gemeenten. Vanuit het Werkplein en op termijn het Werkcentrum Twente (dit Werkcentrum is in oprichting) is goed zicht op de vraag naar personeel binnen de desbetreffende arbeidsmarktregio en kan ook dienstverlening aan werkzoekenden worden geboden. Binnen het Werkcentrum werken werkgeversorganisaties, werknemersorganisaties, gemeenten, UWV, onderwijsinstellingen en de samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) samen. Zij kunnen binnen het Werkcentrum gebruik maken van elkaars expertise gericht op het ondersteunen naar nieuw werk.
Bent u bereid om, samen met de provincie Overijssel, naar Brussel af te reizen om Europese middelen aan te vragen?
Voordat we verdere stappen overwegen, is het belangrijk om eerst goed in kaart te brengen welke verdere stappen genomen gaan worden door de directie. Zolang daarover nog geen uitsluitsel is, wil het kabinet niet op de zaken vooruitlopen.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden en zo spoedig mogelijk, liefst binnen een week aan de Kamer doen toekomen?
Ik begrijp het belang van een snelle beantwoording en hecht eraan om de Kamer tijdig te informeren. Wij hebben alles in het werk gesteld om zo spoedig mogelijk te antwoorden, maar vanwege het voorjaarsreces en de benodigde interdepartementale afstemming is het helaas niet gelukt om binnen de gevraagde termijn van een week te antwoorden.
Het bericht ‘Nederland laat kansen liggen en moet Leven Lang Ontwikkelen wél een prioriteit maken' |
|
Ilse Saris (CDA) |
|
Eddy van Hijum (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Dirk Beljaarts (minister economische zaken) (PvdV) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Nederland laat kansen liggen en moet Leven Lang Ontwikkelen wél een prioriteit maken»?1
Ja.
Hoe kijkt u terug op de georganiseerde top over arbeidsmarktkrapte, en welke inzichten heeft u daar opgedaan voor het arbeidsmarktbeleid?2
Als kabinet kijken wij positief terug op de top arbeidsmarktkrapte. In totaal waren ongeveer 250 mensen aanwezig, van sociale partners en brancheorganisaties tot kennisorganisaties en individuele werkgevers. Vanuit het kabinet waren we met vijf bewindspersonen vertegenwoordigd. Zo waren ook de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en de Staatssecretaris Funderend Onderwijs en Emancipatie (OCW) aanwezig. Arbeidsmarktkrapte is namelijk een belangrijk onderwerp voor dit kabinet, een thema dat veel beleidsterreinen raakt.
Marieke Blom (hoofdeconoom ING) gaf een keynote speech. Haar hoofdboodschap was om te kiezen, ook als overheid. Niet alle maatschappelijke doelen kunnen tegelijkertijd bereikt worden. Daar hebben wij als bewindspersonen over doorgepraat in het plenaire panelgesprek. In de interactieve deelsessies is input opgehaald op gebied van productiviteit, aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt, duurzame arbeidsparticipatie en slimmer werken in de (semi-)publieke sector. Er wordt momenteel een verslag van de top opgesteld. In dit verslag gaan we nader in op de verzamelde inzichten. Wij sturen het verslag naar de Kamer in de aanloop naar het geplande Commissiedebat arbeidsmarktkrapte van 21 mei 2025.
Wat is de gedeelde visie van het kabinet op de dalende arbeidsmarktproductiviteit, de toenemende vergrijzing en de tekorten in cruciale sectoren?
Al enkele jaren is er sprake van grote krapte op de arbeidsmarkt. De verwachting is dat door vergrijzing de schaarste van arbeid ook in de toekomst een grote uitdaging zal blijven. In lijn met motie Omtzigt3 zal het kabinet zorgen dat de effecten van demografische ontwikkelingen op de arbeidsmarkt verder inzichtelijk worden gemaakt. Zoals in de Kamerbrief van december 2024 beschreven is het aanwenden van extra arbeidsaanbod niet voldoende om de (toekomstige) tekorten volledig op te lossen.4 Dit is ook nog benadrukt op de top arbeidsmarktkrapte. Daarom moeten we ook aan de slag met arbeidsproductiviteit. Productiviteitsgroei is – zeker gezien de demografische verwachtingen – een bepalende factor om onze welvaart te behouden.
In hoofdstuk 10a van het Regeerprogramma beschrijft het kabinet de gedeelde kijk op productiviteit in relatie tot de vergrijzing en arbeidsmarktkrapte.5 In dit hoofdstuk wordt ook de productiviteitsagenda van dit kabinet aangekondigd. December jongstleden is de voortgang van de agenda met uw Kamer gedeeld.6 De verdere uitwerking van de productiviteitsagenda volgt deze zomer.
In hoofdstuk 10b van het Regeerprogramma beschrijft het kabinet de gedeelde kijk op arbeidsmarktkrapte en gaat in op de aanpak daarvan. Dit gaat ook over keuzes maken voor en binnen cruciale sectoren in relatie tot de vergrijzing en arbeidsmarktkrapte.7
Met de uitwerking van motie Vijlbrief zal het kabinet verder ingaan op de ontwikkeling van de economie in de toekomst, deze ontvangt uw Kamer voor de begrotingsbehandeling van SZW.
Hoe bent u voornemens om uitvoering te geven aan de oproep uit het artikel om gezamenlijk met werkgevers en opleiders verantwoordelijkheid te nemen om te werken aan een ambitieus en voortvarend arbeidsmarktbeleid?
Als kabinet werken we voortdurend samen met sociale partners aan ambitieus en voortvarend arbeidsmarktbeleid. Dat doen we onder andere via de eind vorig jaar gepresenteerde brede arbeidsmarktagenda (zie beantwoording vraag 3). Het hanteerbaar maken van arbeidsmarktkrapte is immers een uitdaging voor zowel werkgevers als werknemers.
Ook werken we aan een gezamenlijke LLO-agenda. Dit gezien het belang van Leven Lang Ontwikkelen (LLO) voor de arbeidsmarkt, de productiviteitsagenda en de bestaans- en werkzekerheid van mensen. Daarmee geven we uitwerking aan het Regeerprogramma. Bij die agenda betrekken we het LLO-veld, waaronder werkgevers, sociale partners, opleiders, arbeidsmarktregio’s en uitvoeringsorganisaties.
Wat is de stand van zaken van de uitwerking van de Leven Lang Ontwikkelen (LLO)-agenda, en wanneer wordt deze uiterlijk naar de Kamer gestuurd?
De contouren voor de gezamenlijke LLO-agenda bespreken wij samen met de Minister van OCW in mei. Een centraal element is hoe we kunnen komen tot een effectievere benutting van de bestaande publieke en private investeringen in LLO. We zijn voornemens de kamerbrief hierover rond de zomer naar de Kamer te sturen.
Bent u bereid om Leven Lang Ontwikkelen expliciet te verankeren in de productiviteitsagenda en andere economische langetermijnstrategieën?
Leven Lang Ontwikkelen is van grote waarde voor de productiviteitsagenda en is daarbinnen een belangrijk element. In de gezamenlijke LLO-agenda zal de bijdrage aan productiviteit zeker een prominente plek krijgen, in nauwe afstemming met de productiviteitsagenda en andere economische en sociale doelen van LLO.
LLO helpt mensen om hun kennis en vaardigheden te onderhouden en verbeteren, en draagt bij aan het vermogen van mensen om zich te blijven ontwikkelen. LLO is daarmee nodig voor de noodzakelijke productiviteitsstijging. Daarbij heeft LLO waarde voor werkgevers, om innovatief en productief te blijven, maar ook om een aantrekkelijke werkgever te zijn op de krappe arbeidsmarkt. Daarnaast heeft LLO ook waarde voor de aanpak van andere grote maatschappelijke opgaven. Zoals de aanpak van krapte op de arbeidsmarkt, de duurzame inzetbaarheidsagenda, het ondernemerspact, de aanpak van laaggeletterdheid, het voorkomen van werkloosheid. En niet in de laatste plaats, LLO is voor iedereen belangrijk om jezelf te ontwikkelen, loopbaanstappen te kunnen zetten, te groeien in je vak en je salaris en om plezier te houden in je werk.
Deelt u de mening dat de huidige arbeidsmarktkrapte in cruciale sectoren vraagt om meer aandacht en concrete actie voor (om)scholing? Zo ja, welke stappen wilt u hiervoor gaan zetten?
De huidige arbeidsmarktkrapte in cruciale sectoren vraagt om aandacht en concrete actie voor (om)scholing. De aanpak van arbeidsmarkkrapte hebben wij gedeeld in de kraptebrief van 13 december jongstleden8.
Voldoende gekwalificeerd personeel is nodig om de gewenste of noodzakelijke dienstverlening in maatschappelijke cruciale sectoren en ambities voor maatschappelijke doelen te realiseren. De huidige arbeidsmarktkrapte zet die dienstverlening en ambities onder druk. De huidige arbeidsmarktkrapte vraagt in de eerste plaats van werkgevers om zich hierop aan te passen en te zoeken naar andere oplossingen, bijvoorbeeld slimmere roostering en innovatie.
De rol die (om)scholing kan bieden is o.a. uiteengezet in de Kamerbrief Slim Investeren in Leven Lang Ontwikkelen van november jl.9 Het is in de eerste plaats aan werkgevers om te voorzien in scholing die nodig is om inzetbaar te blijven voor hun werk, ook als dat aan verandering onderhevig is. Het helpt daarbij als organisaties een cultuur hebben die leren en ontwikkelen ondersteunt en stimuleert. De SLIM-regeling stimuleert bedrijven aandacht te hebben voor en te investeren in leren en ontwikkelen. Allereerst door MKB-bedrijven te ondersteunen bij het werken aan een leercultuur in de organisatie.
Aanvullend daarop maken de door diverse sectoren, met steun van SZW, uitgewerkte sectorale ontwikkelpaden inzichtelijk hoe scholing bijdraagt aan in- of doorstroom in sectoren. Daarbij is specifiek voor maatschappelijk cruciale sectoren de SLIM scholingssubsidie relevant. Deze subsidie is een tegemoetkoming in de kosten die werkgevers maken voor het scholen van mensen die in- of doorstromen op functies in maatschappelijk cruciale sectoren. Daarmee stimuleert het kabinet dat werkgevers zich ook richten op werknemers die nog niet helemaal voldoen aan de eisen, en bieden we antwoord op de mismatch die kan bestaan tussen vraag en aanbod. De regeling bouwt voort op de eerdergenoemde sectorale ontwikkelpaden. In de periode 2025–2027 is er € 73,8 miljoen beschikbaar voor de SLIM scholingssubsidie. Tot en met eind juni staat het eerste aanvraagtijdvak open voor individuele werkgevers. In september opent een tijdvak voor sectorale aanvragen.
Tot slot werken we in het kader van de herziening van de arbeidsmarktinfrastructuur aan landelijke en regionale meerjarenagenda’s, waarin ook wordt ingezet op voldoende personeel voor cruciale publieke sectoren en waarbij de verbinding wordt gemaakt met (sectorale) Human Capital Agenda’s en de (provinciale) Economic boards.
Welke rol ziet u weggelegd voor een persoonlijk ontwikkelbudget voor alle werkenden om ontwikkeling en scholing te stimuleren?
De ideeën over persoonlijke ontwikkelbudgetten spreken ons zeer aan. Er is al veel over geschreven, bijvoorbeeld door de commissie Borstlap en door de SER. Wij verwachten dan ook dat deze ideeën aan de orde zullen komen in de brief over de gezamenlijke LLO-agenda die we rond de zomer aan uw Kamer versturen. Een onderdeel van die agenda is namelijk een verkenning naar hoe we de bestaande publieke en private LLO-middelen beter en effectiever kunnen benutten.
Hoe kijkt u naar de voornemens van de Europese Commissie om de tekorten in cruciale sectoren terug te dringen door middel van zogenoemde «flagships» met concrete maatregelen en gerichte actie?
Het kabinet vindt het goed om te zien dat er ook op Europees niveau lidstaten worden aangemoedigd om de arbeidsmarktkrapte terug te dringen. Het rapport van Draghi over de toekomst van het Europese concurrentievermogen toont aan dat het aanpakken van arbeidsmarktkrapte in Europa onverminderd belangrijk is. Ook uit een recent WRR-rapport blijkt dat de meeste Europese landen de komende decennia de gevolgen zullen merken van de vergrijzing en daarbij behorende krimpende beroepsbevolking en lagere economische groei.10 Dit doet Europa mede door het inzetten van «flagships». Europese projecten die bedoeld zijn om hervormingen aan te jagen, waaronder het aanpakken van tekorten in cruciale sectoren. Tegelijkertijd blijft aanvullende nationale inzet ook nodig. De nationale context van Nederland met een lage werkloosheid, hoge participatiegraad en specifieke tekorten met bijbehorende sectorstructuur is uniek in Europa.
Niet alles binnen het Europees beleidsdomein en flagships initiatieven is vertaalbaar naar de Nederlandse situatie. Daarom heeft dit kabinet ook diverse plannen over de aanpak van arbeidsmarktkrapte opgenomen in hoofdstuk 10b van het Regeerprogramma en nader uitgewerkt in de kraptebrief van 13 december jongstleden.11
Welke mogelijkheden ziet u om in Europees verband samen te werken om de arbeidsmarktkrapte terug te dringen?
De huidige mondiale omstandigheden tonen wederom het belang van Europese samenwerking aan. Zo lanceert de Commissie binnenkort een Coördinatie-instrument voor concurrentievermogen («Competitiveness Coordination Tool»), dat samen met de lidstaten zal bijdragen aan een betere strategische beleidscoördinatie van zorgen voor de uitvoering op EU- en nationaal niveau gedeelde concurrentiedoelstellingen, waaronder arbeidsmarktkrapte. Onder de paraplu van de Unie van Vaardigheden worden tevens meerdere initiatieven ontwikkeld om samenwerking op Europees niveau vorm te geven waar het gaat om het ontwikkelen van een leven lang leren, tegengaan van tekorten in bepaalde vaardigheden en inwoners weerbaarder te maken voor de groene -en digitale transitie. De Commissie heeft aangekondigd dat het concurrentievermogen een van de speerpunten van het aanstaande MFK wordt. Zoals het kabinet met uw Kamer deelde12 is concurrentievermogen, met daarin o.a. focus op de investering in vaardigheden, één van de prioriteiten van dit kabinet voor het aanstaande meerjarig financieel kader. Dit kan een belangrijke bijdrage leveren aan het bestrijden van arbeidsmarktkrapte op Europees niveau en zorgen van een intensievere inzet op om- en bijscholing, met name op het gebied van STEM- en VET-vaardigheden. Het kabinet blijft zich binnen Europees verband hard maken voor een Europese inzet op arbeidsmarkttekorten, het ontwikkelen van vaardigheden en het competitiever maken van de Unie.
Het bericht ‘Arbeidsongeschikten zien inkomen fors dalen door beëindigen arbeidskorting’ |
|
Ilse Saris (CDA), Nicolien van Vroonhoven-Kok (CDA) |
|
Eddy van Hijum (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Tjebbe van Oostenbruggen (NSC) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Arbeidsongeschikten zien inkomen fors dalen door beëindigen arbeidskorting»?1
Ja.
Deelt u de stelling uit het artikel dat het besluit de noodzaak toont van de herziening van uitkeringen, belastingkortingen en toeslagen? Zo nee, waarom niet?
De uitspraak laat zien dat het goed is om meer fundamenteel stil te staan bij de arbeidskorting. Als een werkende ziek of arbeidsongeschikt raakt, ontvangt hij of zij een uitkering. Deze uitkering is een percentage van het laatstgenoten bruto inkomen tot een maximumbedrag. Het exacte percentage is afhankelijk van het uitkeringsregime waar hij of zij mee te maken krijgt. In aanvulling daarop, verliest deze persoon het recht op arbeidskorting over de uitkering. Hierdoor wordt het netto inkomen in dat geval nog lager en het verschil in inkomen vanwege de arbeidsongeschiktheid in verhouding met het laatstgenoten bruto inkomen nog groter. In onze brief illustreren wij dit aan de hand van een hypothetische situatie.2 Een fundamentele aanpassing van de arbeidskorting vergt tijd, heeft budgettaire gevolgen en heeft voldoende draagvlak nodig. Het kabinet kiest er wel voor om de samenloop van uitkering, heffingskortingen (zoals de arbeidskorting) en toeslagen te verkennen.
Kunt u inzicht geven in de inkomensdaling van gedeeltelijk arbeidsongeschikten in het slechtste scenario bij het schrappen van de arbeidskorting vanaf 2027?
Naar aanleiding van het oordeel van de Hoge Raad verandert het kabinet de regels rondom de samenvoegbepaling en daarmee ook de arbeidskorting. Als de werkgever de socialezekerheidsuitkering betaalt gaat deze niet langer onderdeel vormen van de grondslag voor het berekenen van de hoogte van de arbeidskorting.3 Wij beseffen ons dat het besluit voor de groep mensen die het betreft, onrechtvaardig kan voelen en dat dit besluit forse negatieve inkomensgevolgen kan hebben. Het besluit is dan ook niet lichtvaardig genomen. Gemiddeld genomen gaan de 11.000 uitkeringsgerechtigden die met de aanpassing te maken krijgen er netto 3.000 per jaar op achteruit. Dit gemiddelde bedrag is inclusief de groep die er voordeel van gaat ondervinden, hierdoor zal de daling in netto inkomen van de groep die er nadeel van gaat ondervinden gemiddeld hoger liggen dan netto 3.000 euro per jaar.
Het aanpassen van de samenvoegbepaling pakt het meest negatief uit voor werknemers die gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn, gebruikmaken van de samenvoegbepaling en ook recht hebben op de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK). Zoals ook aangegeven in de Kamerbrief hangt de IACK namelijk – net als de arbeidskorting – af van het arbeidsinkomen. Door het samenvoegen van uitkering en loon telt de uitkering mee als arbeidsinkomen en kan er een hoger recht op IACK, en in veel gevallen ook een hoger recht op arbeidskorting ontstaan. Hierbij moet worden benadrukt dat dit slechtste scenario waarschijnlijk zeer uitzonderlijk is. De mensen waarvoor de samenvoegbepaling wordt toegepast moeten dan een inkomen uit uitkering en inkomen uit tegenwoordige dienstbetrekking hebben zoals de voorbeelden in Tabel 1. Bovendien moet er worden voldaan aan de voorwaarden voor de IACK (de persoon moet een minstverdiener of alleenstaande zijn met thuiswonende kinderen jonger dan 12 jaar). Er zijn geen gegevens beschikbaar over hoeveel mensen die nu gebruikmaken van de samenvoegbepaling ook recht hebben op IACK.
Het nadeel is het grootst voor mensen met een heel klein arbeidsinkomen en een hogere uitkering. In 2027 bereikt de arbeidskorting een maximum van € 5.892 bij een inkomen van € 47.319.4 Bij dat inkomen is ook de IACK maximaal en kunnen alle heffingskortingen verzilverd worden.5 Tabel 1 laat het brutonetto traject zien voor iemand met een inkomen van € 47.319 waarbij de uitkering als gevolg van de samenvoegbepaling tot het arbeidsinkomen wordt gerekend, en de gevolgen bij aanpassing van de samenvoegbepaling.
Vóór het aanpassen van de samenvoegbepaling is het niet relevant welk deel van het inkomen loon is en welk deel bestaat uit een uitkering. Het geheel wordt samengevoegd en belast alsof het arbeidsinkomen is. Bij het totale inkomen ontstaat in de huidige situatie (d.i. vóór aanpassen samenvoegbepaling) een maximaal recht op arbeidskorting en IACK (zie Tabel 1). Na aanpassing van de samenvoegbepaling verliest deze persoon het recht op arbeidskorting en IACK over de uitkering. In de (theoretische) situatie waarin het arbeidsinkomen minimaal is (€ 1) verliest de belastingplichtige het volledige recht op arbeidskorting en IACK, een nadeel van ruim € 8.800 in 2027 (scenario 1).
Aan de tabel is ook nog een tweede scenario toegevoegd waarin het arbeidsinkomen gelijk is aan het inkomen waarbij de IACK begint op te bouwen (€ 6.464 in 2027). In die situatie bedraagt het nadeel ruim € 8.300, omdat dan nog wel een beperkt recht op arbeidskorting blijft bestaan, namelijk over het gedeelte van het inkomen dat daadwerkelijk arbeidsinkomen is.
Voor aanpassing
samenvoegbepaling
Na aanpassing
samenvoegbepaling
Scenario 1
Scenario 2
Arbeidsinkomen
Irrelevant
€ 1
€ 6.464
Inkomen uit uitkering
Irrelevant
€ 47.318
€ 40.855
Belastbaar inkomen
€ 47.319
€ 47.319
€ 47.319
Belasting box 1
€ 16.953
€ 16.953
€ 16.953
Algemene heffingskorting (AHK)
€ 2.212
€ 2.212
€ 2.212
Arbeidskorting
€ 5.892
€ 0
€ 505
IACK
€ 2.985
€ 0
€ 0
Totaal betaalde belasting
€ 5.864
€ 14.741
€ 14.236
Netto-inkomen
€ 41.455
€ 32.578
€ 33.083
Verschil
– € 8.877
– € 8.372
In welke gevallen kan het schrappen van de arbeidskorting gunstig uitpakken voor gedeeltelijk arbeidsongeschikten?
Het scenario waarin uitkeringsgerechtigden erop vooruit gaan door aanpassing van de samenvoegbepaling komt beperkt voor. Het aanpassen van de samenvoegbepaling pakt gunstig uit voor gedeeltelijk arbeidsongeschikten die met hun totale inkomen (inkomen uit tegenwoordige dienstbetrekking + uitkering) in het afbouwtraject van de arbeidskorting zitten én een niet te hoge uitkering hebben. De voorbeelden in Tabel 2 illustreren dit. Een belastingplichtige met een totaal inkomen van € 57.319 krijgt in 2027 € 5.241 arbeidskorting als het inkomen wordt samengevoegd. Als het inkomen niet wordt samengevoegd kan het recht op arbeidskorting oplopen tot maximaal € 5.892 (in het voorbeeld is dat bij een uitkeringshoogte van € 10.000, scenario 1). Voor belastingplichtigen met een relatief hoge uitkering zal het recht op arbeidskorting wel dalen als de samenvoegbepaling wordt aangepast (scenario 2). Dit is de grootste groep. Gemiddeld genomen gaan de 11.000 uitkeringsgerechtigden die met de aanpassing te maken krijgen er netto 3.000 per jaar op achteruit.
Voor aanpassing
samenvoegbepaling
Na aanpassing
samenvoegbepaling
Scenario 1
Scenario 2
Arbeidsinkomen
Irrelevant
€ 47.319
€ 27.319
Inkomen uit uitkering
Irrelevant
€ 10.000
€ 30.000
Belastbaar inkomen
€ 57.319
€ 57.319
€ 57.319
Belasting box 1
€ 20.707
€ 20.707
€ 20.707
Algemene heffingskorting (AHK)
€ 1.594
€ 1.594
€ 1.594
Arbeidskorting
€ 5.241
€ 5.892
€ 5.135
Totaal betaalde belasting
€ 13.871
€ 13.220
€ 13.977
Netto-inkomen
€ 43.448
€ 44.099
€ 43.342
Verschil
€ 651
– € 106
Welke mogelijkheden ziet u om deze groep gedeeltelijk arbeidsongeschikten zo goed mogelijk te begeleiden naar de inkomensdaling vanaf 2027?
Het kabinet realiseert zich goed dat de wijziging grote financiële gevolgen heeft voor mensen die die nu wel arbeidskorting ontvangen over hun socialezekerheidsuitkering. Het kabinet vindt het daarom belangrijk dat uitkeringsgerechtigden die door het besluit worden geraakt tijdig te informeren, zodat zij niet worden geconfronteerd met een te abrupte inkomensdaling. Dat zal niet in alle gevallen goed mogelijk zijn. Voor welke uitkeringsgerechtigden het UWV een werkgeversbetaling doet is bekend. Niet iedereen die de uitkering krijgt uitbetaald door de werkgever, krijgt echter te maken met de aanpassing van de samenvoegbepaling. Daarvoor is het ten eerste van belang of er in dezelfde periode naast de uitkering wordt gewerkt én ten tweede of de werkgever voor die periode het loon en de uitkering samenvoegt. Hier zijn geen volledige gegevens over beschikbaar. Daarnaast gaat de aanpassing vanaf 2027 in. Dat houdt in dat de groep die nu een werkgeversbetaling ontvangt, waarschijnlijk niet volledig aansluit met de groep die vanaf 2027 een werkgeversbetaling krijgt en op dat moment geraakt wordt door de aanpassing. Het is zodoende een uitdaging om de groep uitkeringsgerechtigden die door dit besluit wordt geraakt te informeren. Het kabinet treedt daarom in gesprek met werkgevers, het UWV en de Belastingdienst om te kijken welke manieren er zijn om deze groep zo goed als mogelijk in beeld te brengen en zo snel mogelijk te informeren.
Wat is uw duiding van de stijging van de maximale arbeidskorting van € 920 naar € 5.599 sinds 2001?
Bij de invoering van de arbeidskorting in 2001 is in de memorie van toelichting een tweetal doelen opgenomen. Compensatie voor de gemaakte arbeidskosten en het bevorderen van arbeidsparticipatie. In de loop der tijd is de focus van de arbeidskorting steeds meer te komen liggen op het stimuleren van de arbeidsparticipatie. Het doel om arbeidsparticipatie te stimuleren is bijvoorbeeld terug in te zien in de opbouw van de arbeidskorting. Dit leidt tot een lagere marginale druk voor inkomens in het opbouwtraject, waardoor het lonender is om meer te werken. Dat de nadruk steeds meer ligt op het arbeidsparticipatiedoel in plaats van de kostenvergoeding is terug te zien in de afbouw van de arbeidskorting naar nihil. Immers, werkenden met een hoger inkomen ontvangen door deze afbouw minder of geen arbeidskorting, maar zij hebben niet per definitie minder arbeidskosten dan werkenden met een lager inkomen. Ook in de stijging van de maximale arbeidskorting van € 920 naar € 5.599 is terug te zien dat het doel van stimuleren van de arbeidsparticipatie meer naar de voorgrond is getreden.
Hoe verhoudt het afschaffen van de arbeidskorting voor gedeeltelijk arbeidsongeschikten zich tot de eenverdienersproblematiek in algemene zin en specifiek ten aanzien van de Wet tijdelijke regeling alleenverdienersproblematiek?
De alleenverdienersproblematiek ziet op een groep eenverdienerhuishoudens die door een samenloop van fiscaliteit, toeslagen en sociale zekerheid een lager besteedbaar inkomen heeft dan een paar in de bijstand. Dit komt voornamelijk doordat de betrokken groep eenverdienerhuishoudens door een hoger bruto inkomen minder recht op toeslagen heeft. Het gaat jaarlijks om circa 6.000 eenverdienerhuishoudens. Het kabinet vindt deze situatie onwenselijk en heeft daarom een fiscale oplossing geïntroduceerd in de vorm van een belastingkorting voor eenverdieners met een laag inkomen.6 Beoogd wordt om deze oplossing per 2028 in werking te laten treden.7 Ter overbrugging naar deze fiscale oplossing voeren gemeenten sinds begin 2025 de Wet tijdelijke regeling alleenverdienersproblematiek uit.
Door de voorgenomen aanpassing van de samenvoegbepaling in de arbeidskorting kan het aantal huishoudens in de alleenverdienersproblematiek tussen 2027 en 2038 toenemen.8 Door de aanpassing zal een groep uitkeringsgerechtigden minder arbeidskorting ontvangen dan in de huidige situatie. Omdat het verschil tussen het netto en bruto inkomen hierdoor toeneemt, neemt voor eenverdienerhuishoudens binnen deze groep uitkeringsgerechtigden de kans op de alleenverdienersproblematiek toe. De eenverdienerhuishoudens die als gevolg van de aanpassing in 2027 in de alleenverdienersproblematiek terechtkomen, kunnen voor dat jaar aanspraak maken op de tegemoetkoming op grond van de Wet tijdelijke regeling alleenverdienersproblematiek.
Hoeveel huishoudens dit precies zal betreffen, is echter niet bekend. Van deze personen is de specifieke huishoudsituatie niet bekend, en dus ook niet in welke mate hier sprake is van eenverdienerhuishoudens. De verwachting is dat het zal gaan om een klein deel van de jaarlijks 11.000 uitkeringsgerechtigden die nu nog arbeidskorting over hun uitkering berekend krijgen. Niet veel uitkeringsgerechtigden zullen aan alle noodzakelijke huishoudkenmerken voldoen. Om na de aanpassing in de alleenverdienersproblematiek terecht te komen, moet de uitkeringsgerechtigde bijvoorbeeld een partner hebben die geen of een klein inkomen heeft. Daarnaast moet de baanomvang van de uitkeringsgerechtigde klein zijn en moet de hoogte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering binnen bepaalde grenzen liggen. Van alle personen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering in 2023 werd minder dan 1% geraakt door de alleenverdienersproblematiek. Voor mensen met ook inkomen uit werk – zoals de 11.000 betrokkenen bij de aanpassing – is dit percentage nog kleiner.
Hoe verhoudt het besluit om de arbeidskorting af te schaffen voor gedeeltelijk arbeidsongeschikten zich tot de geldende Europese wet- en regelgeving over sociale zekerheid?
De arbeidskorting is een fiscale maatregel. Werkenden krijgen deze korting op het bedrag aan inkomstenbelasting en premie volksverzekering dat zij moeten betalen. De Europese wet- en regelgeving op het gebied van de sociale zekerheid ziet niet op fiscale maatregelen.
Het bericht 'Steeds meer longcovidpatiënten arbeidsongeschikt, 'topje van de ijsberg'' |
|
Ilse Saris (CDA) |
|
Eddy van Hijum (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Steeds meer longcovidpatiënten arbeidsongeschikt, «topje van de ijsberg»»?1
Ja.
Kunt u inzicht geven in hoeveel van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA-)instroom sinds 2020 gerelateerd is aan long covid?
UWV beschikt over cijfers waaruit het aantal mensen dat een WIA-aanvraag doet met COVID-19 of post-covid2 als hoofddiagnose. In 2022, twee jaar na de start van de pandemie, ging dit om bijna 2.000 gevallen. In 2023 zijn het 4.000 gevallen en in 2024 5.500. Bij 85% van deze beoordelingen, constateert UWV dat er sprake is van 35% of meer inkomensverlies en dus recht op een uitkering op grond van de Wet WIA. Het gemiddelde toekenningspercentage bij alle WIA-aanvragen is 70%.
In de periode januari 2022 tot en met december 2024 is bij circa 5% van de WIA-uitkeringen sprake van post-COVID als hoofddiagnose.
Kunt u bij deze cijfers onderscheid maken tussen 35–80 Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA), 80–100 WGA, Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA) en geen recht op een uitkering?
Het onderscheid volgt in onderstaande tabel. Deze percentages betreffen mensen van wie de hoofddiagnose na de WIA-beoordeling na einde wachttijd post-covid was. Herbeoordelingen zijn niet meegenomen in deze cijfers. Ook zijn de cijfers uit 2020 niet meegenomen vanwege de lage aantallen, die zorgen voor grote fluctuaties in de percentages. Onderstaande percentages zijn stabiel over de jaren 2021 tot en met 2024.3
IVA
8–9%
WGA 80–100
49–53%
WGA 35–80
25–26%
Geen recht
12–16%
Het grootste deel van de mensen, ongeveer 85%, krijgt dus een WIA-uitkering toegekend.
Welke richtlijnen zijn er op dit moment over long covid in de sociaal-medische beoordelingen bij het UWV?
Er bestaat een ziektespecifieke leidraad voor bedrijfsartsen, die door de verzekeringsarts vooral wordt gebruikt bij de toetsing van het re-integratieverslag. Deze leidraad is te vinden op Leidraad_Post-COVID_Syndroom_2022.pdf. Verzekeringsartsen maken ook gebruik van richtlijnmodules over COVID-19 van de federatie medisch specialisten en van beschikbare (wetenschappelijke) bronnen. Voor de verzekeringsgeneeskundige beoordeling binnen het UWV werkt de verzekeringsarts vanuit het wettelijk kader (WIA en schattingsbesluit) en de richtlijn «Medisch arbeidsongeschiktheidscriterium».4
De Nederlandse Vereniging voor Verzekeringsgeneeskunde (NVVG) is de wetenschappelijke beroepsvereniging van verzekeringsartsen en artsen in opleiding tot verzekeringsarts. De NVVG werkt aan een factsheet en voorbeeldcasuïstiek voor post-covid. Het doel daarvan is om verzekeringsartsen op korte termijn aanvullende, praktische handvatten te kunnen bieden. In een volgende fase wil de NVVG een wetenschappelijk onderbouwde (multidisciplinaire) richtlijn PCS ontwikkelen.
Op welke manier worden verzekeringsartsen bij het UWV gestimuleerd om scholing te volgen over long covid?
Van verzekeringsartsen wordt verwacht dat zij bij- en nascholing volgen en zij hebben daarbij vrijheid in het bepalen van de onderwerpen. Verzekeringsartsen zijn hierbij bovengemiddeld geïnteresseerd in een nieuw ziektebeeld. Daarnaast is er in oktober 2024 voor alle verzekeringsartsen en verpleegkundigen een verplichte bijscholing georganiseerd over post-COVID, het «Symposium covid & postinfectieuze ziektebeelden», met betrokkenheid van C-support en de Stichting Long Covid.
Herkent u de signalen dat het voor bedrijfs- en verzekeringsartsen moeilijk is om in te schatten hoelang iemand met long covid ziek blijft en of iemand een terugval krijgt? Zo ja, hoe wordt daar rekenschap aan gegeven door het UWV in de sociaal-medische beoordelingen?
Post-covid is een relatief nieuw ziektebeeld en in het algemeen geldt dat de kennis hierover nog in opbouw is in de gehele medische sector. Er is in deze sector dus nog geen duidelijkheid over de prognose. Daarom kan ik mij goed voorstellen dat het voor bedrijfs- en verzekeringsartsen lastig is om het verloop van de belastbaarheid goed in te schatten. Als er geen ziektespecifieke handvatten zijn, moeten de bedrijfs- en verzekeringsartsen terugvallen op meer algemene handvatten. Bijvoorbeeld de richtlijn «Chronisch zieken en werk».5
Ook kunnen deze professionals praktijkervaring gebruiken die ze hebben opgedaan bij andere postinfectieuze en/of «moeilijk objectiveerbare» aandoeningen. Uit eigen ervaring, op kantoor in casuïstiekbesprekingen of landelijk vanuit de zogenaamde mediprudentiedatabase (beheerd door de Nederlandse Vereniging Verzekeringsgeneeskunde (NVVG)). Verzekeringsartsen van UWV kunnen daarbij het UWV-beoordelingskader «Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen» gebruiken. De factsheet die binnen de NVVG in ontwikkeling is over post-COVID, zal op korte termijn aanvullend houvast bieden bij beoordelingen voor verzekeringsartsen.
Deelt u de verwachting van het UWV dat het aantal long covid patiënten dat in de WIA terechtkomt de komende jaren nog op zal lopen? Zo ja, kunt u een prognose geven van de toename van de long covid gerelateerde instroom in de WIA voor de komende vijf jaar?
Het aantal mensen met post-covid liep op omdat het gaat om een relatief nieuw ziektebeeld. Er worden nog steeds nieuwe mensen beoordeeld met dit ziektebeeld. Ook zijn er (nog) weinig mensen met post-covid die uit de WIA stromen.
Ik kan geen specifieke prognose geven van de toename van het aantal mensen met post-covid die in de WIA belanden. Het UWV neemt aan dat er vanaf 2026 minder mensen met post-covid in de WIA terecht zullen komen ten opzichte van 2024. Er zijn verschillende oorzaken voor. Veel mensen zijn ondertussen gevaccineerd en/of hebben immuniteit tegen COVID-19 opgebouwd. Ook lijken de nieuwe coronavarianten minder vaak tot langdurige klachten leiden.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het tweeminutendebat Arbeidsongeschiktheid (CD 18/2)?
Hierbij stuur ik u de antwoorden voorafgaand aan het tweeminutendebat.
Het niet verlengen van de 60-plusmaatregel |
|
Ilse Saris (CDA) |
|
Eddy van Hijum (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kunt u bevestigen dat de Kamer op 23 oktober 2024 is geïnformeerd over het niet verlengen van de 60-plusmaatregel?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er in deze Kamerbrief geen voornemens worden geschetst om een alternatieve (en vergelijkbare) regeling uit te werken voor de 60-plusmaatregel?
Ja.
Bent u bekend met de berichtgeving over de uitwerking van een zogenoemde «62+ regeling»?2
Ja, ik ben bekend met deze berichtgeving. Inmiddels heeft UWV ook aangegeven dat zij de betreffende prioritering heeft stopgezet, omdat deze leidt tot vragen en onduidelijkheden. Ik kan mij goed vinden in deze beslissing. Wel betreur ik het dat de berichtgeving onnodig onzekerheid heeft gebracht bij mensen die wachten op de beoordeling van hun WIA-aanvraag. De beoordeling van een WIA-aanvraag is in veel gevallen het sluitstuk van een langere periode van onzekerheid die begon bij een ongeval of ziekte. Ik wil voor al die mensen mij inzetten om de achterstanden te beperken. Daarover ben ik met UWV in gesprek. Ik vind het belangrijk om dit via een ordentelijk proces te doen, waarbij gevolgen eerst in kaart worden gebracht voordat keuzes worden gemaakt. Ook vind ik het belangrijk uw Kamer te informeren over dergelijke keuzes. Zoals eerder aan uw Kamer toegezegd stuur ik voor de zomer een brief over de voortgang rondom de mismatch en geef ik daarin aan welke stappen we willen zetten.
Omdat er nu dus geen sprake meer is van de zogenoemde 62+ regeling, ga ik hieronder niet in op een aantal vragen die daarover zijn gesteld.
Wordt er op dit moment een regeling uitgewerkt voor of door het UWV die vergelijkbaar is met de eerdere 60-plusmaatregel?
Als er sprake is van de uitwerking van een dergelijke regeling, wanneer en op welke wijze is de Kamer geïnformeerd over deze voornemens?
Hoe wenselijk zou het volgens u zijn om mensen van 62 jaar en ouder in afwachting van een dergelijke regeling (tijdelijk) te weren van de WIA-beoordeling?
Wat zou het (tijdelijk) weren van mensen van 62 jaar en ouder van een WIA-beoordeling betekenen voor de inkomenszekerheid van deze groep?
Hoe zou het (tijdelijk) weren van mensen van 62 jaar en ouder van een WIA-beoordeling zich verhouden tot de toegang tot en het recht op een IVA-uitkering?
Zijn er regels of wetsgronden om (tijdelijk) onderscheid te maken op basis van leeftijd in de prioritering van WIA-aanvragen?
Kunt u ingaan op welke andere mogelijke maatregelen u overweegt om (op korte termijn) de druk op de uitvoering van het UWV te verlichten?
Kunt u deze vragen één voor éen beantwoorden voor het commissiedebat Arbeidsongeschiktheid op 18 februari?
Ik heb mijn best gedaan om de antwoorden uw Kamer zo snel mogelijk te doen toekomen. Aangezien UWV het voornemen tot prioritering heeft ingetrokken, ben ik op een aantal vragen niet nader ingegaan.