De vergoeding van fysiotherapie als behandeling van endometriose |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Eddy van Hijum (minister , minister ) (CDA) |
|
![]() |
Wat is de reden dat endometriose niet op de lijst van chronische aandoeningen staat waarvoor fysiotherapie wel vergoed wordt? Hoe verhoudt dit zich tot het feit dat fysiotherapie een bewezen effectief onderdeel is van de behandeling voor endometriose?1
Ik ga ervan uit dat u met «de lijst van chronische aandoeningen waarvoor fysiotherapie wordt vergoed» doelt op bijlage 1 van het Besluit zorgverzekering (Bzv), ook wel de «chronische lijst» genoemd. De basis voor de lijst is het Nivel-rapport De omvang van fysiotherapeutische behandeling naar verschillende patiëntencategorieën uit 1995. Endometriose werd in dit rapport niet expliciet genoemd.
Aandoeningen kunnen aan bijlage 1 van het Bzv worden toegevoegd wanneer de behandeling daarvoor voldoet aan het wettelijke criterium «de stand van de wetenschap en praktijk»2. In andere woorden, of het effectief is. Zorginstituut Nederland (hierna: het Zorginstituut) beoordeelt dit en adviseert hierover. Het Zorginstituut kan dit uit eigen beweging doen, of op verzoek van de politiek of veldpartijen. Voor fysiotherapie bij endometriose heeft geen beoordeling plaatsgevonden.
Naar aanleiding van uw vragen heb ik het Zorginstituut verzocht de systematische review van Abril Coello et al. (2023), waar u in uw vraag naar verwijst, door te nemen. Het Zorginstituut heeft mij laten weten dat er geen onomstotelijk wetenschappelijk bewijs is dat fysiotherapie effectief is bij vrouwen met endometriose. In de systematische review zijn namelijk verschillende soorten behandelingen3 samengevoegd. Niet al deze behandelingen vallen binnen het beroepsprofiel van de fysiotherapeut. Daarnaast zijn de effecten direct na de behandeling gemeten, en zijn de effecten op de langere termijn onbekend. Bovendien is het de vraag of de effecten klinisch relevant4 zijn.
Bent u ervan op de hoogte dat endometriose leidt tot veel klachten voor vrouwen die hieraan lijden en als gevolg daarvan een grote impact heeft op hun leven?
Ja, ik ben hiervan op de hoogte. Endometriose heeft een grote impact op het dagelijkse leven van vrouwen door onder andere hevige pijnklachten, mogelijke onvruchtbaarheid en negatieve gevolgen op de fysieke en mentale gezondheid. Mede daarom zet ik met de recent gelanceerde Nationale Strategie Vrouwengezondheid5 in op de verbetering van de gezondheid van vrouwen met bijvoorbeeld endometriose, zodat zij tijdig passende zorg en ondersteuning ontvangen.
In het document van WOMEN Inc., waar u in vraag 3 naar verwijst, staat dat het ongeveer 7 tot 10 jaar duurt voordat de diagnose endometriose wordt gesteld en een adequate behandeling wordt gestart. Dit leidt tot veel onnodig lijden voor vrouwen en niet-passende zorg. Ook het Zorginstituut wijst mij hierop. Daarom vind ik vroege diagnostiek bij endometriose een belangrijk verbeterpunt. Veldpartijen zijn hiermee al aan de slag gegaan via een financiële bijdrage van ZonMw. In een consortium werken zij aan het bouwen van een platform waarin alle informatie over endometriose overzichtelijk bij elkaar gebracht wordt en geschikt is om te gebruiken door patiënten, zorgverleners en geïnteresseerden. Binnenkort wordt dit platform rondom endometriose gelanceerd.
Bent u ervan op de hoogte dat endometriose leidt tot € 2,3 miljard aan verzuim per jaar?2
Ja, ik ben hiervan op de hoogte.
Bent u bereid om in gesprek te treden met vrouwen die lijden aan endometriose en fysiotherapeuten om te horen wat de toegevoegde waarde zou zijn van het vergoeden van fysiotherapie bij endometriose?
Ik ben altijd bereid over de vergoeding van deze zorg in gesprek te gaan met vrouwen die lijden aan endometriose en met de behandelaars die bij hun zorg betrokken zijn. Ik kan echter zelf geen inhoudelijk oordeel vellen over de toegevoegde waarde van een behandeling. Dat is aan de betrokken beroepsgroepen, zorgverzekeraars en patiënten(vertegenwoordigers).
Bent u bereid om het Zorginstituut te vragen om te beoordelen of endometriose alsnog aan de lijst met chronische aandoeningen kan worden toegevoegd?
Zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven, is het allerminst zeker dat fysiotherapie effectief is voor de behandeling van endometriose. Als de zorg niet effectief is, dan kan het niet vergoed worden uit het basispakket. Daarom vind ik het op dit moment belangrijker dat de relevante veldpartijen goed onderzoek uitvoeren naar de effectiviteit van fysiotherapie bij endometriose.
In hoeverre wordt de vraag welke behandelingen voor vrouwspecifieke en vrouwsensitieve aandoeningen worden vergoed ook meegenomen in de Nationale Strategie Vrouwengezondheid?
In de Nationale Strategie Vrouwengezondheid wordt niet ingegaan op de vraag welke behandelingen voor vrouwspecifieke en vrouwsensitieve aandoeningen worden vergoed. Wel richt het zich op het opschalen van reeds beschikbare kennis over vrouwspecifieke gezondheidsproblematiek. Ook richt het zich op het faciliteren van passende zorg en ondersteuning voor vrouwen.
Bent u het ermee eens dat het feit dat fysiotherapie niet volledig in het basispakket is opgenomen dit soort onuitlegbare verschillen in vergoedingen veroorzaakt? Zo ja, bent u bereid om fysiotherapie alsnog op te nemen in het basispakket?
Ik deel uw opvatting niet. Om voor vergoeding uit het basispakket in aanmerking te komen, moet de effectiviteit van zorg aantoonbaar zijn. Dit is voor een groot deel van de fysiotherapie (nog) niet het geval, zoals het Zorginstituut stelt7. Daarom ben ik niet bereid om fysiotherapie alsnog volledig op te nemen in het basispakket. Wel ben ik bereid om te kijken of onderdelen van de fysiotherapeutische zorg aan het basispakket toegevoegd kunnen worden als deze effectief blijken te zijn.
Bent u bekend met het bericht «Trump wil duizenden illegalen naar Guantánamo Bay sturen, ook Nederlanders»?1
Ja, ik heb kennis genomen van de berichten hierover in de pers. Kort na het verschijnen van de berichten heeft de woordvoerder van het Witte Huis Leavitt op X gemeld dat het om «fake news» gaat.
Op basis van de laatste informatie lijkt het bericht dat de Trump administratie zich voorbereidt op de overplaatsing van buitenlanders die illegaal in de VS verblijven naar de Amerikaanse basis in Guantánamo Bay voorbarig.
Er zijn ook geen indicaties dat de Verenigde Staten voornemens is Nederlandse staatsburgers uit te zetten via Guantánamo Bay.
Deelt u de opvatting dat het onacceptabel is om mensen, zonder enige vorm van proces, vast te zetten in het detentiecentrum in Guantánamo Bay?
Zie verder het antwoord op vraag 1.
Klopt het dat de Trump-regering geen contact met de Nederlandse overheid heeft opgenomen om u op de hoogte te stellen van de opsluiting van Nederlanders?
Ik verwijs voor de beantwoording van deze vragen naar het antwoord op vraag 1
Heeft u naar aanleiding van deze berichtgeving zelf al contact opgenomen met uw Amerikaanse collega om aan te geven dat van de opsluiting van Nederlanders op deze manier geen sprake kan zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Is bij de ambassade en consulaten in de Verenigde Staten (VS) bekend om welke personen het gaat? En wordt reeds bijstand aan deze Nederlanders verleend?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid, samen met Europese collega’s, duidelijk te maken aan de VS dat het zonder proces vastzetten van EU-burgers in Guantánamo Bay consequenties met zich mee zal brengen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u, gezien de urgentie, deze vragen voor vrijdag 13 juni om 12.00 uur beantwoorden?
De beantwoording van deze vragen zal binnen de daarvoor geldende termijn plaatsvinden.
De doorvoer van wapenonderdelen naar Israël via de Rotterdamse haven |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Maersk reageert voor het eerst op demonstraties in Rotterdam om vervoer F-35-onderdelen: «Misleidende claims»»?1
Klopt het dat de export en doorvoer van F-35-onderdelen naar Israël vanuit Nederland stil ligt sinds de rechter op 12 februari 2024 in hoger beroep deze export heeft verboden? Zo nee, waarom niet?
Garandeert u dat sinds 12 februari 2024 geen F-35-onderdelen vanuit Nederland zijn geëxporteerd of doorgevoerd in de richting van Israël? Zo nee, waarom niet?
Klopt het dat Maersk F-35-onderdelen van F-35-vliegtuigen via de Rotterdamse haven heeft verscheept, zoals de woordvoerder van Maersk zelf aangeeft in het artikel?
Klopt het dat de Rotterdamse wethouder Simons heeft gezegd dat F-35-onderdelen door Maersk niet waren gemeld bij de douane en na controle niet op het schip zijn gevonden?2
Hoe verklaart u de verschillende verklaringen vanuit Maersk en de gemeente Rotterdam?
Kunt u reageren op de volgende passage in het artikel: «Het verschepen van onderdelen, ook als die dus gebruikt worden om gevechtsvliegtuigen te maken, ziet het bedrijf niet als het vervoeren van wapens.»? Deelt u de mening dat dit wel als wapenexport geldt? Zo nee, waarom niet?
Wat zegt het feit dat de door Maersk toegegeven verscheping van F-35-onderdelen niet bij de douane bekend was volgens u over de betrouwbaarheid van het Nederlandse wapenexportcontrolebeleid? Deelt u de mening dat dit niet moet kunnen?
Bent u bereid een onderzoek uit te voeren naar de vraag of via Nederland F-35-onderdelen worden geëxporteerd of doorgevoerd naar Israël? Zo nee, waarom niet?
Wat gaat u extra doen om te garanderen dat F-35-onderdelen niet vanuit Nederland worden geëxporteerd of doorgevoerd naar Israël?
Herinnert u zich uw uitspraak over exportvergunningen met bestemming Israël in het commissiedebat Wapenexportbeleid dat «het echt onwaarschijnlijk (is) dat er een vergunning wordt verleend voor de uitvoer naar Israël van wapens die kunnen bijdragen aan de activiteiten van het Israëlische leger in Gaza of op de Westelijke Jordaanoever»?3
Aangezien uit onlangs gepubliceerde nieuwe vergunningsgegevens blijkt dat sinds het debat nog een reeks vergunningen met bestemming Israël is afgegeven, kunt u voor elk van de volgende vergunningen apart aangeven op basis waarvan uitgesloten werd geacht dat deze goederen, meer in het bijzonder de wapensystemen waarvoor deze goederen bestemd zijn, door Israël ingezet zouden kunnen worden in Gaza of de Westelijke Jordaanoever: NL0074CDIU0184006, Elektronica voor vliegerhelmen; NL0074CDIU0184345, Elektronica voor vliegerhelmen; NL0074CDIU0184525, Delen voor oorlogsschepen; NL0074CDIU0182267, Delen voor korvetten; NL0074CDIU0185272, Delen voor korvetten; NL0074CDIU0185706, Communicatiesystemen en; NL0074CDIU0185558, Delen voor radarsystemen?4
Kunt u voor de twee «tijdelijke» vergunningen, namelijk NL0074CDIU0183705, Warmtebeeldcamera’s en NL0074CDIU0186462, Programmatuur voor beveiligde communicatie, aangeven wat de aard hiervan was? Ging het om reparatie, demonstratie of iets anders? Kunt u voor beide vergunningen apart aangeven op basis waarvan uitgesloten werd geacht dat ze door Israël ingezet zouden kunnen worden in Gaza of de Westelijke Jordaanoever?
Kunt u alsnog nader ingaan op uw uitspraken in het hierboven genoemde commissiedebat over de vergunning van 4 oktober 2024, NL0074CDIU0181899, Delen, gereedschappen en technologie voor F-16 gevechtsvliegtuigen, waarover u toen zei dat «deze vergunning de uitvoer (betreft) van onderdelen voor productiedoeleinden in Israël» en «de onderdelen na de productiehandeling terug (komen) naar Nederland» en «de goederen niet in Israël (worden) gebruikt»? Hoe kan het dan dat het volgens het vergunningsoverzicht van uw ministerie gaat om goederen afkomstig en geproduceerd in Nederland die naar Israël gaan en geen andere eindbestemming dan Israël hebben? Als Nederland de eindbestemming zou zijn geweest zou dat toch in de desbetreffende kolom vermeld hebben moeten staan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Weet u zeker dat exportvergunningen voor onderdelen van F-16-gevechtsvliegtuigen met bestemming VS (zoals bijvoorbeeld NL0074CDIU0187011 van 30 januari jl.) dat land inderdaad als uiteindelijke bestemming hebben? Hoe controleert u dat en wordt uitgesloten dat deze onderdelen uiteindelijk alsnog in Israël terechtkomen?
Bent u gegeven de extreme situatie in Gaza inmiddels bereid in Europa steun te vragen voor een EU-wapenembargo, zoals de EU eerder deed tegen Rusland, Soedan en Myanmar, en, zolang er nog geen Europese aanpak is, een nationaal wapenembargo tegen Israël in te stellen? Zo nee, waarom niet?
De bouw van 22 nieuwe Israëlische nederzettingen op illegaal bezet Palestijns land. |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel inThe Times of Israel van 29 mei 2025 waarin wordt gemeld dat de Israëlische regering toestemming heeft gegeven voor de bouw van 22 nieuwe nederzettingen op de bezette Westelijke Jordaanoever, en waarin Minister van Buitenlandse Zaken Israel Katz verklaart dat dit bedoeld is voor «het voorkomen van een Palestijnse staat»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u deze uitspraak van Minister Katz in het licht van het officiële Nederlandse en Europese beleid dat uitgaat van een tweestatenoplossing? Acht u de recente Israëlische besluiten en uitspraken daarmee strijdig? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet veroordeelt deze uitspraken van Minister Katz, net als de recente goedkeuring door het Israëlische kabinet van 22 nieuwe nederzettingen op de bezette Westelijke Jordaanoever die het vooruitzicht op een tweestatenoplossing en op duurzame vrede op afstand zet. Deze goedkeuring zet de al gespannen situatie op de bezette Westelijke Jordaanoever nog verder onder druk.
Erkent u dat deze stap in lijn ligt met dede facto annexatiepolitiek van Israël, die reeds in de motie-Karabulut van 22 juni 2020 expliciet wordt genoemd als reden voor het instellen van sancties? Welke conclusies verbindt u daaraan?2
Het Israëlische besluit past in de trend van de groei en toename van nederzettingen en maakt onderdeel uit van een actief Israëlisch nederzettingenbeleid. In overeenstemming met het advies van het Internationaal Gerechtshof (IGH) van 19 juli 2024, erkent het kabinet dat de Israëlische bezetting van de Palestijnse Gebieden onrechtmatig is. Dit komt overeen met de reeds jarenlang bestaande kabinetspositie dat de nederzettingen en de uitbreiding daarvan, vernielingen of uithuisplaatsingen in de bezette gebieden, in strijd zijn met het internationaal recht. Het kabinet blijft zowel bilateraal als in EU-verband druk uitoefenen op Israël om dit besluit, en het nederzettingenbeleid in den brede, terug te draaien en stop te zetten, zodat ook een tweestatenoplossing kans van slagen heeft. Voorts is de door u hierboven genoemde motie-Karabulut van 22 juni 2020 reeds afgedaan.4
Hoe verhoudt deze aangekondigde uitbreiding van nederzettingen zich tot het juridisch bindende advies van het Internationaal Gerechtshof (IGH) van juli 2024, waarin werd vastgesteld dat Israëls nederzettingenbeleid en bezetting illegaal zijn en dat staten verplicht zijn geen hulp of bijstand te verlenen aan deze situatie?3
Zie antwoord vraag 3.
Welke stappen overweegt het kabinet om te voldoen aan de verplichtingen die derde staten volgens het advies van het Internationaal Gerechtshof van juli 2024 hebben om te verzekeren dat Israël zich houdt aan het internationaal humanitair recht zoals vastgelegd in de Vierde Conventie van Geneve?
Zoals in het antwoord op vraag 3 en 4 is aangegeven, erkent het kabinet dat de Israëlische bezetting van de Palestijnse Gebieden onrechtmatig is. Het kabinet schaart zich eveneens achter de oproep van het Internationaal Gerechtshof (IGH) om de bezetting zo spoedig mogelijk te beëindigen, met inachtneming van de legitieme veiligheidsbelangen van Israël. In de Kamerbrief van 9 december 2024 constateert het kabinet dat het advies van het IGH van 19 juli 2024 de instandhouding van het huidige Nederlandse beleid rechtvaardigt en dat aanvullende maatregelen in beginsel een EU-competentie betreffen.
Nederland geeft op verschillende manieren invulling aan de verplichting om de onrechtmatige situatie niet te erkennen, samen te werken om de onrechtmatige situatie tot een einde te brengen en geen hulp of bijstand te verlenen aan de instandhouding van de onrechtmatige situatie. Zo heeft Nederland al jaren een ontmoedigingsbeleid ten aanzien van activiteiten die Nederlandse bedrijven ontplooien in of ten behoeve van Israëlische nederzettingen in bezette gebieden en het beleid ten aanzien van implementatie van bilaterale verdragen tussen Israël en Nederland in de bezette gebieden. Daarnaast spreekt het kabinet zich actief uit tegen het Israëlische nederzettingenbeleid en kolonistengeweld. Nederland blijft zich daarom inzetten om gewelddadige kolonisten en kolonistenorganisaties te sanctioneren.5 Sancties vereisen EU-unanimiteit en tot op heden is er nog geen overeenstemming over een derde pakket aan sancties tegen gewelddadige kolonisten en organisaties die hen faciliteren. Nederland blijft zich samen met Frankrijk onverminderd inzetten om dit draagvlak te vergroten. Daarnaast heeft Nederland in EU verband opgeroepen tot het sanctioneren van Ministers Ben-Gvir en Smotrich. Zij hebben herhaaldelijk geweld door kolonisten aangewakkerd tegen de Palestijnse bevolking, zij bepleiten voortdurend de uitbreiding van illegale nederzettingen en roepen op tot etnische zuivering in de Gazastrook.
Ten slotte heeft Nederland in de Raad van Buitenlandse Zaken van 23 juni jl. benadrukt dat de uitkomsten van de evaluatie over de naleving door Israël van artikel 2 moet worden gebruikt om als EU gezamenlijk de diplomatieke druk op Israël op te voeren om de situatie te verbeteren, waarbij specifiek het belang van een staakt-het-vuren en toelating van humanitaire hulp voor Gaza is genoemd. Dat betekent onder andere dat Israël geen stappen moet zetten die een tweestatenoplossing verder bemoeilijken.
Het kabinet zal naar aanleiding van de ontwikkelingen steeds de inzet blijven wegen en bezien welke instrumenten, maatregelen of stappen kunnen worden ingezet ten behoeve van verbetering aldaar.
Welke implicaties verbindt u aan de plicht tot non-assistance zoals voortvloeit uit het IGH-advies en artikel 41 van de International Law Commission Articles on State Responsibility? Bent u bereid bestaande vormen van samenwerking met Israël, inclusief economische en militaire, opnieuw tegen het licht te houden?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid in navolging van deze ontwikkeling de Palestijnse staat te erkennen, mede als politiek signaal tegen de voortschrijdende annexatie en als middel om de tweestatenoplossing te beschermen? Zo nee, waarom niet?
De uiteindelijke erkenning van de Palestijnse staat moet voor Nederland onderdeel zijn van het politieke proces dat leidt tot een duurzame oplossing die door beide partijen wordt gedragen, waarbij de tweestatenoplossing het uitgangspunt is. Erkenning vraagt om een zorgvuldige afweging, waarbij niet alleen moet worden gekeken naar hetgeen dit kan betekenen voor een eventuele duurzame oplossing, maar ook naar hetgeen wordt verwacht van de Palestijnse Autoriteit ten aanzien van de (implementatie van) noodzakelijke hervormingen.
Bent u bereid om als reactie op deze Israëlische aankondiging alle handel en andere economische relaties met Israëlische nederzettingen in bezet Palestijns gebied te stoppen? Zo nee, waarom niet?
Nederland ontmoedigt al jaren economische activiteiten van Nederlandse bedrijven die direct bijdragen aan de aanleg en instandhouding van illegale nederzettingen in de door Israël bezette gebieden. Producten die zijn geproduceerd in illegale Israëlische nederzettingen komen daarnaast ook niet in aanmerking voor EU-handelsvoordelen. Nederland ziet toe op juiste etikettering van dergelijke producten. Het gemeenschappelijke handelsbeleid betreft een exclusieve EU-competentie. Nederland kan niet eigenstandig een handelsverbod invoeren. De Hoge Vertegenwoordiger Kallas heeft tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 23 juni jl. aangegeven de Europese Commissie te zullen vragen om een analyse van de consequenties van het IGH-advies voor het beleid van de EU. Nederland verwelkomt dit voornemen en roept hier in EU-verband al langere tijd toe op, in lijn met motie van Baarle.6 De Staatssecretaris Buitenlandse Handel heeft als bekend op 30 juni aan uw Kamer toegezegd binnenkort terug te komen op het ontmoedigingsbeleid.
Hoe verhoudt deze stap zich tot de motie-Servaes, Knops en Sjoerdsma van 9 juni 2016, die oproept tot het nemen van maatregelen tegen partijen die vredesinitiatieven actief blokkeren? Acht u deze motie van toepassing op de huidige situatie? Zo nee, waarom niet?4
Motie-Servaes, Knops en Sjoerdsma van 9 juni 2016 is reeds afgedaan.8
Bent u bereid de Verenigde Naties (VN)-resoluties van september 2024, waarin staten worden opgeroepen om binnen 12 maanden effectieve stappen te nemen tegen de illegale bezetting, te implementeren met concrete beleidsmaatregelen, zoals sancties of exportrestricties? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord 5 en 6. Tevens heeft het kabinet bijgedragen aan het rapport van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties van 19 december 2024 over de implementatie van bovengenoemde resolutie van september 2024.9
Bent u bekend met het artikel «Europese Unie stelt in gelekt rapport zèlf oorlogsmisdaden in Gaza vast, toch blijft het stil over sancties tegen Israël»?1
Ja.
Betreft dit artikel het rapport van de Europese Unie (EU) Speciaal Gezant waar u naar verwees in uw brief aan Hoge Vertegenwoordiger Kaja Kallas, d.d. 6 mei 2025?
Ja.
Deelt u de conclusie van het rapport dat Israël systematisch burgerdoelen bombardeert en dat dit een duidelijke schending is van het internationaal humanitair oorlogsrecht? Zo nee, waarom niet?
Het rapport trekt zelf deze conclusie niet, maar verwijst wel naar conclusies van het Bureau van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de Verenigde Naties (OHCHR) op dit punt. Het kabinet heeft meermaals aangegeven dat het bombarderen van burgerobjecten in Gaza een duidelijke schending is van het humanitair oorlogsrecht. Samen met de conclusie van de Europese Dienst voor Extern Optraden (EDEO) dat er aanwijzingen zijn dat Israël in strijd zou handelen met zijn verplichtingen onder artikel 2 van het akkoord, heeft het kabinet besloten zowel nationaal alsmede via het EU-spoor maatregelen te nemen.
Deelt u de conclusie van het rapport dat Israël uithongering inzet als oorlogswapen en dat dit een duidelijke schending is van het internationaal humanitair oorlogsrecht? Zo nee, waarom niet?
Het rapport trekt zelf deze conclusie niet, maar verwijst wel naar conclusies van de OHCHR op dit punt. Het kabinet deelt in algemene zin de conclusie dat de inzet van honger als methode van oorlogvoering nooit mag en een duidelijke schending is van het internationaal humanitair recht.
Vindt u dat het rapport voldoende bewijs geeft dat Israël in overtreding is van artikel twee van het Associatieverdrag met de Europese Unie, waarin beide partijen zich committeren aan het respecteren van mensenrechten? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet neemt de constateringen van de rapporten van de Speciaal Vertegenwoordiger voor mensenrechten zeer serieus. Het kabinet heeft de inhoud van de rapporten dan ook meegewogen in het besluit om een evaluatie van Israëls naleving van artikel 2 van het associatieakkoord te initiëren. Deze evaluatie is reeds uitgevoerd en besproken tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 23 juni jl. De Kamer is hier middels het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van juni 2025 over geïnformeerd2: de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) heeft geconcludeerd dat er aanwijzingen zijn dat Israël in strijd zou handelen met zijn verplichtingen onder artikel 2 van het akkoord. Ook het recente voorstel van de Europese Commissie tot opschorting van de samenwerking tussen Israël en de European Innovation Council (EIC), een onderdeel van Horizon Europe, het grootste onderzoeks- en innovatieprogramma van de EU, onderschrijft deze conclusie. Hierop volgend heeft het kabinet besloten zowel nationaal alsmede via het EU-spoor maatregelen te nemen. Hier is uw Kamer over geïnformeerd middels een brief op 28 juli jl.3
Staat u open voor opschorting van de handelsvoordelen die Israël geniet onder het EU-Israël Associatieverdrag, als consequentie voor de schending van het verdrag door Israël? Zo nee, waarom niet?
Ja, in lijn met de Kamerbrief van 28 juli jl.4 pleit Nederland voor een opschorting van het handelsdeel van het Associatieakkoord tussen de EU en Israël. Het kabinet zet zich in de daarvoor geëigende Brusselse gremia en in relevante bilaterale contacten met andere EU-lidstaten momenteel hiervoor in.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk en voor woensdag 18 juni beantwoorden?
De vragen zijn afzonderlijk beantwoord. Het is helaas niet gelukt deze voor 18 juni te beantwoorden.
Het burgerschip de Madleen die met humanitaire hulp richting Gaza vaart |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat er ongewapende burgers aan boord zijn van het schip de Madleen, waaronder een Nederlandse burger, en dat de Madleen humanitaire hulp voor Gaza vervoert?
Ja.
Bent u bekend met het bericht van Israëlische defensieminister Katz dat de Israel Defense Forces (IDF) het schip de Madleen zal tegenhouden, met alle mogelijke middelen? Erkent u dat van deze uitspraak een dreiging uitgaat en dat de veiligheid van de Madleen daarmee niet gegarandeerd is, net zoals de vrije toegang van humanitaire hulp tot Gaza?
Ja. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft de Israëlische autoriteiten geïnformeerd over de aanwezigheid van een Nederlands staatsburger aan boord en Israël opgeroepen geen geweld te gebruiken tegen het schip en zijn opvarenden.
Erkent u dat de Israëlische regering humanitaire hulp moet toelaten tot Gaza en dat een blokkade daarvan onacceptabel is?
Ja.
Erkent u dat het blokkeren van humanitaire hulp en het inzetten van honger als wapen een oorlogsmisdaad is, en dat dus ook het blokkeren van de Madleen een oorlogsmisdaad is?
Het structureel blokkeren van humanitaire hulp voor de noodlijdende bevolking van de Gazastrook vormt een schending van het humanitair oorlogsrecht. Dit heeft Nederland dan ook veroordeeld. Het inzetten van honger als oorlogswapen is een oorlogsmisdrijf. De kwestie of Israël zich hier schuldig aan heeft gemaakt moet worden bekeken door onafhankelijke onderzoekers en juridische instanties, zoals het Internationaal Gerechtshof.
Nederland maakt zich ernstige zorgen over de aanhoudende voedselcrisis in de Gazastrook die wordt veroorzaakt door een schrijnend gebrek aan toegang van humanitaire hulp. Nederland meent dat Israël dergelijke toegang per ommegaande moet verlenen aan professionele, gemandateerde hulporganisaties zoals de VN, de Rode Kruis- en Halve Maanbeweging en de relevante internationale ngo’s. Er staan duizenden vrachtwagens met hulp klaar om de grens met de Gazastrook over te steken. De VN geven aan in staat te zijn heel de Gazastrook van voedsel en andere essentiële goederen te voorzien.
Erkent u dat het een plicht is van de Nederlandse overheid om Nederlandse burgers te beschermen, en dus ook de Nederlandse burger die zich bevindt op de Madleen?
De Nederlandse overheid heeft de verantwoordelijkheid om Nederlandse staatsburgers in het buitenland waar mogelijk consulaire bijstand te verlenen wanneer zij in moeilijkheden verkeren. Dit geldt ook voor de Nederlandse burger die zich op de Madleen bevond, aan wie prompt consulaire bijstand is verleend zodra deze daarom heeft verzocht. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken volgt de situatie nauwgezet en verleent consulaire bijstand conform de geldende richtlijnen en mogelijkheden.
Bent u het ermee eens dat het blokkeren van de humanitaire hulp op de Madleen tot Gaza onacceptabel is, en dat het gebruik van geweld onacceptabel is?
De opvarenden hebben bevestigd dat de humanitaire hulp op de Madleen voornamelijk symbolisch van aard was. Voor het werkelijk lenigen van de extreme humanitaire noden in de Gazastrook is, naast een staakt-het-vuren, structurele en ongehinderde humanitaire toegang nodig voor professionele, gemandateerde hulporganisaties. Dat neemt niet weg dat het kabinet de zorgen van de opvarenden over de catastrofale humanitaire situatie in de Gazastrook deelt. Het kabinet blijft, zowel bilateraal als multilateraal, maximale druk uitoefenen op onmiddellijk herstel van humanitaire toegang over land door professionele en gemandateerde organisaties. Ook staat het kabinet in nauw contact met de humanitaire partnerorganisaties die hun essentiële werk proberen te doen in de Gazastrook.
Wat heeft u gedaan om de veiligheid van de Nederlandse burger aan boord van de Madleen te waarborgen en om toegang van de humanitaire hulp op de Madleen tot Gaza te bewerkstelligen? Heeft u contact gehad met de Israëlische regering over de Madleen? Welke boodschap heeft u afgegeven en wat is daarvan het resultaat geweest? Welke andere acties heeft u ondernomen om de Madleen en de Nederlandse burger aan boord te beschermen?
Nadat de Madleen was vertrokken, heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken de Israëlische autoriteiten geïnformeerd over de aanwezigheid van een Nederlands staatsburger aan boord van het schip en Israël opgeroepen geen geweld te gebruiken tegen het schip en zijn opvarenden. Aan betrokkene is prompt consulaire bijstand verleend, zodra deze daarom heeft verzocht.
Welke acties gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat de humanitaire hulp op de Madleen niet wordt geblokkeerd en dat er geen geweld tegen de burgers op de Madleen zal worden gebruikt door de Israëlische regering? Als uw acties tot nu toe niet effectief zijn gebleken, welke andere acties gaat u dan inzetten? Wanneer gaat u over tot sancties, een wapenembargo, een handelsembargo, of andere maatregelen?
Zie antwoord vraag 7.
Gezien de ontwikkelingen die nu plaatsvinden, bent u bereid zich met spoed in te zetten voor de veiligheid en de toegang tot Gaza van de Madleen?
De Madleenis op maandag 9 juni 2025 onderschept en naar de haven van Ashdod gebracht. Op dit moment is geen sprake van een verdere veilige doorgang van de Madleen. Het staat zoals gezegd buiten kijf dat – naast een staakt-het-vuren – onmiddellijke, veilige en onvoorwaardelijke humanitaire toegang moet worden gefaciliteerd. Hiervoor blijft het kabinet zich onverminderd inzetten. Overigens moet worden opgemerkt dat voor de Gazastrook een rood reisadvies geldt.
Het bericht dat de kraamzorg in Nederland onder druk staat |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Eddy van Hijum (minister , minister ) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat de kraamzorg in Nederland onder druk staat?1
Beseft u dat de huidige werkdruk, slechte werkomstandigheden en magere vergoeding ervoor zorgen dat het vak van kraamverzorger steeds onaantrekkelijker wordt?
Beseft u dat de tekorten in de kraamzorg die daardoor zijn ontstaan ervoor zorgen dat mensen steeds vaker niet de juiste zorg voor hun pasgeboren baby kunnen krijgen?
Beseft u dat het dringend nodig is om zo snel mogelijk de werkdruk, werkomstandigheden en vergoeding te verbeteren voor zorgverleners in de kraamzorg?
Wat bent u van plan om de crisis in de kraamzorg aan te pakken?
Bent u bekend met het bericht «Tweelingbroer Staatssecretaris gaat bij dronebedrijf werken, terwijl leger miljoenen investeert»?1
Ja.
Klopt het dat de tweelingbroer van een zittende Staatssecretaris van Defensie een functie heeft aanvaard bij een bedrijf dat actief is op een terrein waarop Defensie momenteel fors investeert?
Ja.
Hoe kan het dat de Minister van Defensie, die politiek verantwoordelijk is, niet op de hoogte was van de nieuwe baan van de broer van de Staatssecretaris van Defensie?
Het was binnen de relevante onderdelen van de defensieorganisatie bekend.
Vindt u, in het licht van de opmerkingen vanuit de legerleiding over het heersende ongemak en de mogelijke kwetsbaarheid, de huidige regels rondom integriteit en aanbestedingen binnen Defensie en de Rijksoverheid strikt genoeg om belangenverstrengeling en oneigenlijke beïnvloeding te voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Defensie heeft regels ingesteld om belangenverstrengeling en oneigenlijke beïnvloeding te voorkomen.
In de Gedragsregels Defensie is de zogenaamde «afkoelperiode» vastgelegd. Deze houdt in dat Defensie voormalige medewerkers tijdens de eerste twee jaar na beëindiging van het dienstverband niet als gesprekspartner of bemiddelaar van het bedrijfsleven voor commerciële activiteiten accepteert. Defensiemedewerkers die zakelijke contacten met bedrijven onderhouden, moeten bij de vertegenwoordigers van die bedrijven navraag doen naar een eventueel verleden bij Defensie.
Op oud-defensiemedewerkers rust de verantwoordelijkheid dat zij hier transparant in zijn, zowel naar hun nieuwe werkgever als naar Defensie toe. Aanvullend geldt dat medewerkers van Defensie een geheimhoudingsplicht hebben met betrekking tot het gebruik van vertrouwelijke informatie.
Verder geldt voor alle bewindspersonen de «Gedragscode integriteit bewindspersonen». Daarbij gaat het onder meer om een geheimhoudingsplicht, het zorgvuldig omgaan met overheidsinformatie en het bewust zijn van privécontacten en eventuele daaraan verbonden integriteitsrisico’s.
Hoe wordt in deze kwestie nu concreet voorkomen dat bij de aankoop van nieuw materieel andere belangen dan louter inhoudelijke en zorgvuldige professionele afwegingen een rol spelen? Hoe kan daarop worden gecontroleerd?
In het geval van de uitdiensttreding van de broer van Staatssecretaris Tuinman gelden dezelfde afspraken zoals die gelden voor alle uitdienst tredende defensieambtenaren, die overstappen naar een commerciële werkgever. Deze zijn gebaseerd op de Gedragsregels Defensie, zoals hierboven toegelicht.
Verder geldt dat de Staatssecretaris terughoudend zal zijn in directe contacten met AI Armaments en dat specifieke communicatie over en/of specifieke samenwerking met AI Armaments onder de verantwoordelijkheid van de Minister valt.
Hoe kan voorkomen worden dat in een casus zoals deze staatsgeheimen van het Ministerie van Defensie uitlekken naar particuliere bedrijven?
Voor alle Nederlandse burgers is het lekken van staatsgeheimen strafbaar.
Wat vindt u van de kritiek van integriteitsexperts die spreken van een duidelijke «schijn van belangenverstrengeling» en die stellen dat Nederland achterloopt op het terrein van transparantie rond potentiële belangenverstrengeling?
De regelgeving en de reeds aanwezige maatregelen, zoals boven benoemd, bieden waarborgen om belangenverstrengeling te voorkomen.
Welke maatregelen bent u van plan te nemen om zowel belangenverstrengeling als de schijn daarvan in dit soort gevallen te voorkomen of te corrigeren? Bent u van plan deze maatregelen te betrekken bij de evaluatie van het integriteitskader bewindspersonen?
Zoals boven toegelicht bieden de regelgeving en de reeds aanwezige maatregelen waarborgen om belangenverstrengeling te voorkomen. De regels en maatregelen van de Gedragscode integriteit bewindspersonen zullen onderdeel zijn van een eventuele, toekomstige evaluatie.
Welke regels zijn er van toepassing voor familieleden van bewindspersonen? Hoe wordt eventuele bevoordeling of een andere vorm van verstrengeling van belangen voorkomen in een zaak zoals deze, waar nauwe familiebanden een rol spelen?
In de «Gedragscode integriteit voor bewindspersonen» zijn regels omtrent familieleden opgenomen. Daarin staat dat een bewindspersoon niet deelneemt aan de besluitvorming over zaken die zijn of haar partner, kinderen, andere familie, zakenrelaties, belangen of vroegere functies raken, voor zover deelneming in strijd zou kunnen komen met een goede ambtsuitoefening.
Deelt u de opvatting dat het bij integriteit en het voorkomen van de schijn van belangenverstrengeling niet alleen gaat om het naleven van regels, maar vooral ook om het hanteren van normen, zelfs als bepaalde gedragingen formeel niet verboden zijn? Zo ja, hoe oordeelt u daar dan over in deze kwestie? Hoe zorgt u ervoor dat dit normbesef ook binnen het kabinet en bij bewindspersonen heerst?
Integriteit is niet altijd in regels te vatten. Een eigen, moreel kompas is steeds van belang.
Het belang van verslavingsartsen en de resultaten van een enquête hierover |
|
Michiel van Nispen , Sarah Dobbe (SP) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met de rapportage van de Vereniging Verslavingsgeneeskunde Nederland (VVGN), waarin inzicht wordt gegeven in wat de medische beroepspraktijk vindt van het uitbreiden van de opleiding tot verslavingsarts met 1 jaar interdisciplinaire stage?1
Wat vindt u van de conclusies over de ervaringen van de verslavingsartsen dat de huidige tweejarige opleiding te kort is en inhoudelijk te smal voor een goede start in de praktijk?
Wat vindt u ervan dat 94% van de respondenten vindt dat verslavingsartsen, om mensen met een verslavingsprobleem optimale zorg te kunnen bieden, kennis en ervaring zouden moeten opdoen buiten de verslavingszorg: in de psychiatrie, het ziekenhuis en binnen het sociaal domein?
Deelt u de mening dat het niet ideaal is dat er momenteel in de opleiding geen sprake is van het opdoen van praktijkervaring middels een stage?
Kunt u reflecteren op de conclusie dat verslavingsartsen en aios-verslavingsgeneeskunde, maar ook andere artsen, vinden dat de voorgenomen uitbreiding van de opleiding een inhoudelijke verrijking zou zijn?
Deel u de conclusies van de rapportage dat een uitbreiding van de opleiding van 2 jaar naar 3 jaar ook geen effect zal hebben op de bereidheid om wel of niet aan de opleiding te beginnen, wat als positief kan worden gezien?
Deelt u de mening dat de uitbreiding van de opleiding van toegevoegde waarde kan zijn voor de kwaliteit van de verslavingszorg in Nederland?
Bent u bereid om te onderzoeken of het financieel mogelijk zou zijn de opleiding tot verslavingsarts uit te breiden van 2 naar 3 jaar en welke kosten hieraan verbonden zijn?
Bent u bekend met het gehouden rondetafelgesprek over de situatie in Gaza d.d. 28 mei jl. en bijbehorende position papers?
Ja.
Bent u van mening dat er een ernstig risico bestaat dat er genocide wordt gepleegd in Gaza? Zo ja, vanaf wanneer ziet u dit risico?
Nederland is in de regel terughoudend met het kwalificeren van situaties als genocide. Om genocide vast te stellen, moet aan alle elementen van de juridische definitie van genocide uit het Genocideverdrag worden voldaan. Er moet dus sprake zijn van één of meerdere handelingen uit het Genocideverdrag én van genocidale opzet. Bij dit misdrijf geldt een hoge bewijslast. Hiervoor is het noodzakelijk om voldoende bewijs te vergaren, dit materiaal te analyseren en dat te beoordelen. Uitspraken van internationale gerechts- en strafhoven, eenduidige conclusies volgend uit wetenschappelijk onderzoek, of vaststellingen door de VN-Veiligheidsraad zijn dan ook voor het kabinet zwaarwegend bij het kwalificeren van dergelijke handelingen als genocide. Hoewel de aandacht in het maatschappelijk debat vooral uitgaat naar genocide, is het kabinet van mening dat binnen het internationaal recht geen hiërarchie bestaat tussen de verschillende internationale misdrijven. Tegelijkertijd moet de terughoudendheid om zaken te kwalificeren als genocide zeker niet worden gezien als ontkenning van de ernst van de catastrofale situatie in de Gazastrook.
Het kwalificeren van een situatie als genocide door Nederland of andere staten is geen vereiste voor de toepasselijkheid van verplichtingen voor derde landen onder het Genocideverdrag. Zoals ook gesteld in de Kamerbrief van 21 januari 2025 ontstaat de verplichting om genocide te voorkomen en de bijbehorende plicht om te handelen op het moment dat een (derde) staat verneemt, of normaal gesproken had moeten weten, van het bestaan van een ernstig risico op genocide. Derhalve hoeft hiervoor niet op een rechterlijk oordeel te worden gewacht. De reikwijdte van de verplichting voor derde staten, zoals Nederland, hangt af van hun mogelijkheden om invloed uit te oefenen op mogelijke plegers van genocide. Over de exacte afbakening van dit begrip bestaan, ook onder juristen, verschillende inzichten. Het kabinet weegt continu af op welke wijze het beste invloed kan worden uitgeoefend.
Sinds het eerste bindende tussenvonnis met voorlopige maatregelen van het Internationaal Gerechtshof in bovengenoemde zaak, heeft Nederland in Kamerbrief van 13 februari 2024 aangegeven deze uitspraak te respecteren en heeft de partijen, ook in de bilaterale contacten, opgeroepen de uitspraak na te leven.
Nederland neemt elk risico op genocide zeer serieus en heeft, mede in het licht van de genoemde verplichting, al langere tijd stappen ondernomen om de situatie naar vermogen te verbeteren, zoals ook in de Kamerbrief van 21 januari 2025 is omschreven
Het kabinet zal naar aanleiding van de ontwikkelingen op de grond steeds de inzet blijven wegen en bezien welke instrumenten, maatregelen of stappen op het terrein van diplomatie, humanitair veiligheid en bestrijding van straffeloosheid kunnen worden ingezet ten behoeve van daadwerkelijke verbetering van de catastrofale situatie in de Gazastrook en de Westelijke Jordaanoever.
Bent u het met de auteurs dr.mr. Marieke de Hoon en prof.dr.mr. Göran Sluiter eens dat de uiterlijke datum waarop de Nederlandse staat op de hoogte kwam van het serieuze risico dat genocide gepleegd wordt in Gaza op zijn laatst 26 januari 2024 was, toen het Internationaal Gerechtshof (IGH) oordeelde dat het aannemelijk was dat de rechten van de Palestijnen onder het genocideverdrag worden geschonden? Zo nee, waarom niet?
Zie de beantwoording van vraag 2.
Acht u de rechterlijke tussenuitspraken van het IGH op 26 januari 2024, 28 maart 2024 en 24 mei 2024 als zodanig bewijs van een ernstig risico op genocide in Gaza? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u zich bewust van de uitspraak van het IGH in de zaak Bosnië tegen Servië (paragraaf 182) dat de verplichting van een staat om genocide te voorkomen, en de corresponderende verplichting om te handelen, ontstaat op het moment dat een staat op de hoogte komt van het bestaan van een serieus risico op genocide en dat een rechterlijke vaststelling daar niet voor nodig is?1
Ja. Zoals weergegeven in de Kamerbrieven van 21 januari en 18 juni 2025, is het kwalificeren van een situatie als genocide door Nederland of andere staten geen vereiste voor de toepasselijkheid van verplichtingen onder het Genocideverdrag, waaronder de verplichting om genocide te voorkomen. Deze verplichting treedt immers in werking bij een betrouwbare aanwijzing van een ernstig risico op genocide. Ook in situaties waarin niet vaststaat of daden van geweld zijn aan te merken als genocide dient reeds te worden overgegaan tot actie, binnen de mogelijkheden van de betreffende staat, ter preventie van verdere gruwelijkheden.
Bent u zich ervan bewust dat het IGH stelt dat de inspanningsverplichtingen om genocide in Gaza te voorkomen en te beëindigen een zelfstandige en individuele verantwoordelijkheid van verdragsstaten, en dus ook van Nederland, zelf is?
Ja. Zoals weergegeven in Annex 1 in de Kamerbrief van 21 januari 2025, is de verplichting om genocide te voorkomen primair gericht op de staat met controle over de handelingen of het grondgebied, maar niet territoriaal begrensd. De reikwijdte van de verplichting voor derde staten, zoals Nederland, hangt af van hun mogelijkheden om invloed uit te oefenen op mogelijke plegers van genocide.
Kunt u aangeven welke concrete stappen u namens Nederland heeft gezet sinds 26 januari 2024, om genocide in Gaza te voorkomen – en ondertussen te beëindigen – zoals verplicht wordt in artikel 1 van het Genocideverdrag?
Nederland neemt elk risico op genocide zeer serieus en heeft, mede in het licht van de genoemde verplichting, al langere tijd stappen ondernomen om de situatie naar vermogen te verbeteren, zoals ook in de Kamerbrief van 21 januari 2025 is omschreven. Het kabinet blijft naar aanleiding van de ontwikkelingen ter plaatse steeds de inzet blijven en beziet welke instrumenten, maatregelen of stappen op het terrein van diplomatie, humanitair, veiligheid en bestrijding van straffeloosheid kunnen worden ingezet ten behoeve van verbetering van de situatie in Israël en de Palestijnse gebieden.
Recent heeft het kabinet daarom verdere stappen gezet, waarbij het belangrijkste doel steeds was om Israël te bewegen de humanitaire blokkade op te heffen en de partijen tot een staakt-het-vuren te laten komen en geen stappen te zetten die tweestatenoplossing verder uit zicht brengt. Zo is het kabinet op 7 april overgegaan tot intrekking van de algemene vergunning NL002 en aanpassing algemene vergunning NL007 NL010 door Israël uit te sluiten als land van eindbestemming. Op 9 april heeft Nederland – als eerste EU-lidstaat sinds het einde van het staakt-het-vuren op 18 maart jl. – de Israëlische ambassadeur ontboden naar aanleiding van de aanval op een Palestijns hulpkonvooi met ambulancemedewerkers. Op 6 mei heeft Nederland tevens een brief aan de EU Hoge Vertegenwoordiger verstuurd met het verzoek om de naleving door Israël van artikel 2 van het EU-Israël Associatieakkoord te evalueren. Het is van belang dat deze stap in Europees verband is gezet, omdat gezamenlijk opvoeren van de druk meer gewicht in de schaal legt. Op 23 juni heeft de Raad Buitenlandse Zaken gesproken over de uitkomsten van het onderzoek aangaande mogelijke schending van artikel 2 van het Associatieakkoord EU-Israël. Voor verdere informatie verwijs ik uw Kamer naar het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken. Daarnaast blijft Nederland in Europees verband zich als initiatiefnemer inzetten om gewelddadige en kolonistenorganisaties te sanctioneren. Verder hebben verschillende demarches plaatsgevonden in Israël over de catastrofale humanitaire situatie in de Gazastrook, waaronder in EU-verband en met gelijkgezinde landen als het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk, en is met de betrokken partners steeds contact geweest over de onderhandelingen ten aanzien van een staakt-het-vuren. Ook heeft Nederland op 18 juni jl. zich aangesloten bij het Zweedse initiatief om EU-sancties tegen de extremistische Ministers Ben-Gvir en Smotrich in te stellen.
Bent u in het licht van bovenstaande van mening dat Nederland al het mogelijke in haar macht (all means reasonably available to them) doet om genocide in Gaza te voorkomen of te beëindigen? Zo ja, kunt u dat uitleggen?
Ja. Daarbij weegt het kabinet de Nederlandse inzet voortdurend en bepaalt steeds naar aanleiding van de ontwikkelingen ter plaatse op welke wijze de druk op de meest effectieve wijze kan worden opgevoerd om een einde te maken aan de catastrofale situatie in de Gazastrook. Zie ook het antwoord bij vraag 2 en bij vraag 7.
Sinds de tussenuitspraak van het IGH op 26 januari 2024 is de situatie in Gaza verder verslechterd, bent u van mening dat de acties van Nederland Israël voldoende hebben bewogen om van koers te veranderen? Zo ja, kunt u dat uitleggen? Zo nee, kunt u dan uitleggen waarom u geen extra stappen hebt ondernomen zoals verplicht onder het Genocideverdrag?
Zie de beantwoording van vraag 7.
Bent u van mening dat de Nederlandse oproep voor een onderzoek naar de schending van Artikel 2 van het EU-Israël Associatieakkoord door Israël in de buurt komt van de eis van het Genocideverdrag om al het mogelijke te doen om genocide in Gaza te voorkomen of te beëindigen?
Dit is één element van de wijze waarop Nederland invulling hieraan geeft. Zie verder het antwoord op vraag 7.
Bent u van mening dat Nederland, als bondgenoot en handelspartner van Israël meer invloed heeft dan veel andere landen om Israël onder druk te zetten de genocide en oorlogsmisdaden dat het land begaat in Gaza te beëindigen?
Het kabinet is van mening dat collectieve druk meer impact heeft dan individuele druk en zet zich daarom waar mogelijk in op initiatieven in EU-verband of ander breed verband (zoals bij de demarches). Desalniettemin heeft het kabinet de afgelopen maanden naast een gezamenlijke Europese koers ook meerdere nationale stappen gezet. Realiteitszin is geboden, ook gezien de beperkte invloed die Nederland kan uitoefenen in het Midden-Oosten. Op het gebied van handel is het daarnaast van belang dat rekening wordt gehouden met de EU-competenties.
Hoe vergelijkt u de Nederlandse inspanningsverplichting om genocide in Gaza te voorkomen en te beëindigen met die van Zuid-Afrika, dat bijvoorbeeld een zaak heeft aangespannen tegen Israël?
Iedere staat geeft zijn eigen invulling aan de inspanningsverplichting om genocide te voorkomen. Nederland zet zowel in bilateraal als multilateraal verband druk om de situatie op de grond te verbeteren. Zo zijn er diverse maatregelen genomen, zie het antwoord bij vraag 7.
Bent u van mening dat Nederland, als hechte bondgenoot en handelspartner van Israël, een nog grotere verplichting heeft om genocide in Gaza te voorkomen en te beëindigen dan een land als Zuid-Afrika dat minder politieke, economische en militaire relaties heeft met Israël? Zo nee, waarom niet?
Het is aan staten zelf om hun verplichtingen vorm te geven. Zoals toegelicht in mijn brief van 21 januari 2025, hangt de mogelijkheid om invloed uit te oefenen op vermeende daders onder meer af van de geografische afstand en van de sterkte van de politieke, militaire en financiële banden tussen de autoriteiten van de staat en de belangrijkste bij de gebeurtenissen betrokken personen. Zie verder het antwoord op vraag 12.
Bent u van mening dat aansluiten bij de genocidezaak die Zuid-Afrika heeft aangespannen tegen Israël bij het IGH zou bijdragen aan de Nederlandse inspanningsverplichting om genocide in Gaza te voorkomen of te beëindigen? Zo nee, waarom niet?
Nee. De genoemde verplichting omvat niet het initiëren van juridische procedures of het interveniëren in bestaande procedures bij het Internationaal Gerechtshof. Daarnaast kan een interventie van Nederland in de zaak die Zuid-Afrika aangespannen heeft tegen Israël niet bijdragen aan het voorkomen of beëindigen van de vermeende genocide in de Gazastrook. Nederland kan zich niet «aansluiten» bij deze zaak. Het Statuut van het Internationaal Gerechtshof biedt Nederland alleen de mogelijkheid in deze procedure een interventie in te dienen die zich richt op de constructie (interpretatie) van het verdrag. Een dergelijke interventie kan niet ingaan op de feiten van de zaak, of op de vraag of Israël zijn verplichtingen onder het Genocideverdrag geschonden heeft.
Bent u van mening dat het stoppen van Nederlandse wapenexport en wapenimport naar en van Israël zou bijdragen aan de Nederlandse inspanningsverplichting om genocide in Gaza te voorkomen of te beëindigen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is van mening dat het huidige toetsingsbeleid volstaat om ongewenste transacties te voorkomen. Het kabinet toetst vergunningaanvragen voor de uitvoer van militaire goederen zorgvuldig per geval. Daarbij gaat het kabinet zeer gedegen te werk. Daar waar een duidelijk risico wordt geconstateerd dat militaire goederen kunnen bijdragen aan ernstige schendingen van de mensenrechten of het humanitair oorlogsrecht, wordt een vergunningaanvraag afgewezen. Zo wordt geen vergunning verleend voor de uitvoer van militaire goederen als een duidelijk risico bestaat dat die zullen bijdragen aan activiteiten van de Israëlische krijgsmacht in de Gazastrook of op de Westelijke Jordaanoever. Dat het kabinet hiermee voldoet aan zijn (internationaalrechtelijke) verplichtingen is door de voorzieningenrechter van het gerechtshof in Den Haag bevestigd in het vonnis van 13 december 2024.
Het kabinet hecht er tot slot aan te benadrukken dat er binnen de Europese kaders voor wapenexportcontrole geen onderscheid wordt gemaakt tussen offensieve en defensieve wapens. Bij elke vergunningaanvraag wordt per geval beoordeeld of de betreffende export duidelijke risico’s op ongewenst eindgebruik met zich meebrengt. In dat licht kan kortom gesteld worden dat, gegeven de huidige situatie in de Gazastrook en de Westelijke Jordaanoever, de uitvoer naar Israël van goederen die gebruikt kunnen worden bij ernstige schendingen van mensenrechten en het humanitair oorlogsrecht niet wordt toegestaan. Tegelijkertijd laat dit beleid wel ruimte voor de uitvoer van militaire goederen die enkel voor zelfverdedigingsdoeleinden kunnen worden gebruikt, zoals onderdelen voor het Iron Dome systeem. Het kabinet blijft deze uitvoer – gezien het belang van de veiligheidswaarborging voor burgers in Israël – toestaan zo lang deze de toets aan de Europese kaders voor wapenexportcontrole doorstaat.
Bent u van mening dat economische sancties tegen Israël zouden bijdragen aan de Nederlandse inspanningsverplichting om Genocide te voorkomen of te beëindigen? Zo nee, waarom niet?
De reikwijdte van de verplichting voor derde staten, zoals Nederland, hangt af van hun mogelijkheden om invloed uit te oefenen op mogelijke plegers van genocide.
Het kabinet weegt continu af op welke wijze het beste invloed uitgeoefend kan worden. Hierbij worden op voorhand geen opties uitgesloten. In algemene zin wordt bij sancties gestreefd naar een zo groot mogelijke effectiviteit, waarbij een weging moet worden gemaakt van het politieke doel, de haalbaarheid (o.a. het Europese krachtenveld) en de juridische vereisten. Zie verder het antwoord op vraag 11.
Bent u van mening dat sancties tegen regeringsleiders die oproepen tot etnische zuivering, honger als wapen en de vernietiging van Gaza, zoals Netanyahu, Smotrich, Ben-Gvir en Katz zouden bijdragen aan de Nederlandse inspanningsverplichting om genocide in Gaza te voorkomen of te beëindigen? Zo nee, waarom niet?
De reikwijdte van de verplichting voor derde staten, zoals Nederland, hangt af van hun mogelijkheden om invloed uit te oefenen op mogelijke plegers van genocide.
Het kabinet weegt continu af op welke wijze het beste invloed uitgeoefend kan worden. Hierbij worden op voorhand geen opties uitgesloten. In algemene zin wordt bij sancties gestreefd naar een zo groot mogelijke effectiviteit, waarbij een weging moet worden gemaakt van het politieke doel, de haalbaarheid (o.a. het Europese krachtenveld) en de juridische vereisten. Op basis van deze weging heeft Nederland op 18 juni jl. zich aangesloten bij het Zweedse initiatief richting de Hoge Vertegenwoordiger van de EU om sancties tegen de extremistische Ministers Ben-Gvir en Smotrich in te stellen.
Hoe beoordeelt u het feit dat auteurs dr.mr. Marieke de Hoon en prof.dr.mr. Göran Sluiter stellen dat het «een misverstand is dat er op een rechterlijk oordeel moet worden gewacht» om het risico op genocide te erkennen?
Dit is conform het standpunt van het kabinet. Zoals in Annex 1 van mijn brief aan uw Kamer van 21 januari 2025 is toegelicht, ontstaat de verplichting om genocide te voorkomen en de bijbehorende plicht om te handelen op het moment dat de (derde) staat verneemt, of normaal gesproken had moeten weten, van het bestaan van een ernstig risico dat genocide zal worden gepleegd. Derhalve hoeft hiervoor niet op een rechterlijk oordeel te worden gewacht. Wel kan een staat alleen aansprakelijk worden gehouden voor het schenden van de verplichting tot voorkomen van genocide wanneer daadwerkelijk vast staat dat genocide heeft plaatsgevonden. Nederland heeft hierop volgend de afgelopen maanden diverse maatregelen genomen, zie het antwoord bij vraag 7.
Bent u het eens met de stelling van auteurs dr.mr. Marieke de Hoon, prof.dr.mr. Göran Sluiter en de uitspraak in het rondetafelgesprek d.d. 28 mei jl. van prof. mr. dr. G.G.J.A. Knoops dat het rechtelijke oordeel of genocide is gepleegd vaak pas ruimschoots komt nadat die genocide heeft plaatsgevonden en dat hierop wachten in strijd is met de verplichting om genocide te voorkomen en/of te beëindigen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 18.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de Commissie van advies inzake volkenrechtelijke vraagstukken (CAVV), uit het advies Het gebruik door politici van de term genocide, dat «[h]et oordelen van staten over internationaalrechtelijke kwesties inherent is aan het systeem van het volkenrecht» en dat het in beginsel aan staten is «om een oordeel te vellen over volkenrechtelijk relevante handelingen van andere staten of andere personen»?
Het kabinet erkent dat uitingen van staten van belang zijn bij de vorming en ontwikkeling van het internationaal recht. Een belangrijke nuance, die ook de CAVV daarbij maakt, is dat dergelijke uitingen van staten van belang zijn om de effectiviteit van het volkenrecht te waarborgen, wanneer bijvoorbeeld geen rechterlijk orgaan met verplichte rechtsmacht beschikbaar is. Ook betekent het feit dat staten zich kunnen uitlaten over kwesties van volkenrecht niet dat een staat verplicht zou zijn een bepaalde situatie te voorzien van een internationaalrechtelijke kwalificatie.
Bent u het met de CAVV en auteurs dr.mr. Marieke de Hoon en prof.dr.mr. Göran Sluiter eens dat bovenstaande impliceert dat ook parlementen niet belemmerd worden door een regel dat alleen de rechter zich zou kunnen uitspreken over genocide of misdrijven tegen de menselijkheid?
Dit is aan het parlement zelf.
Hoe beoordeelt u de constatering van auteurs dr.mr. Marieke de Hoon en prof.dr.mr. Göran Sluiter dat bij de erkenning van genocide door een staat het gaat om het geheel van bekende feiten en omstandigheden en de beoordeling daarvan door gezaghebbende instanties en wetenschappers?
Zoals uiteengezet in de Kamerbrief van 17 juni en de Kamerbrief van 21 januari 2025 is Nederland in de regel terughoudend om situaties als genocide te kwalificeren. Om genocide vast te stellen, moet aan alle elementen van de juridische definitie van genocide uit het Genocideverdrag worden voldaan. Er moet dus sprake zijn van één of meerdere handelingen uit het Genocideverdrag én van genocidale opzet. Bij dit misdrijf geldt een hoge bewijslast. Hiervoor is het noodzakelijk om voldoende bewijs te vergaren, dit materiaal te analyseren en dat te beoordelen. Uitspraken van internationale gerechts- en strafhoven, eenduidige conclusies volgend uit wetenschappelijk onderzoek, of vaststellingen door de VN-Veiligheidsraad zijn dan ook voor het kabinet zwaarwegend bij het kwalificeren van dergelijke handelingen als genocide.
Bent u zich bewust van het feit dat talloze gezaghebbende internationale humanitaire organisaties – waaronder Amnesty International en Human Rights Watch en wetenschappers – waarschuwen voor een genocide in Gaza?
Ja.
Heeft het kabinet een ander standpunt ingenomen ten opzichte van het vorige kabinet over het erkennen van genocides?
Nee.
Bent u bekend met de uitspraak van voormalig Minister van Justitie Dilan Yesilgöz die aan de Kamer schreef «Voor de Nederlandse regering zijn bij de erkenning van genocides uitspraken van internationale gerechts- en strafhoven, eenduidige conclusies volgend uit wetenschappelijk onderzoek en vaststellingen door de VN leidend»? Onderschrijft u deze uitspraak?
Ja, ik ben hiermee bekend. Voor de meest recente toelichting op het kabinetstandpunt verwijs ik u naar het antwoord op vraag 22.
Welke andere afweging maakt u ten opzichte van Dilan Yesilgöz, toenmalig Minister van Justitie, die beoordeelde dat Islamitische Staat (IS) zich hoogstwaarschijnlijk schuldig heeft gemaakt aan genocide tegen Yezidis, nog voordat er uitspraken van internationale rechtbanken waaruit – het risico op – genocide kon worden afgeleid, beschikbaar waren?
Zoals uiteengezet in de Kamerbrief van 17 juni jl. en de Kamerbrief van 21 januari jl. is Nederland in de regel terughoudend om situaties als genocide te kwalificeren. Om genocide vast te stellen, moet aan alle elementen van de juridische definitie van genocide uit het Genocideverdrag worden voldaan. Er moet dus sprake zijn van één of meerdere handelingen uit het Genocideverdrag én van genocidale opzet. Bij dit misdrijf geldt een hoge bewijslast. Hiervoor is het noodzakelijk om voldoende bewijs te vergaren, dit materiaal te analyseren en dat te beoordelen. Uitspraken van internationale gerechts- en strafhoven, eenduidige conclusies volgend uit wetenschappelijk onderzoek, of vaststellingen door de VN-Veiligheidsraad zijn dan ook voor het kabinet zwaarwegend bij het kwalificeren van dergelijke handelingen als genocide.
Bent u het ermee eens dat – indachtig alle rapporten (van Amnesty International, Human Rights Watch, Artsen zonder Grenzen, verschillende wetenschappers en verschillende internationale organisaties) waarin vanuit de beschikbare feiten wordt geconcludeerd dat de behandeling van de Palestijnse bevolking door Israël wordt gekwalificeerd als genocide en indachtig het regeringsstandpunt met betrekking tot de vaststelling van genocides zoals dat enige jaren geleden bij de genocide op Yezidis werd toegepast – er voldoende feiten zijn vastgesteld om te kunnen stellen dat Israël zich hoogstwaarschijnlijk schuldig heeft gemaakt en maakt aan genocide in Gaza? Zo nee, waarom niet?
Over het kwalificeren van genocide, zie het antwoord bij vraag 2.
Vereist het doel en de strekking van het genocideverdrag niet dat er betekenisvolle en maximale invulling wordt gegeven aan de preventieplicht?
Ja. Zie het antwoord op vraag 7 voor de Nederlandse invulling hieraan.
Bent u bereid deze vragen los van elkaar en binnen een week te beantwoorden?
Er is getracht om de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Het dreigende verlies van zorgaanbod in Zeeuws-Vlaanderen |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de signalen dat Zeeuws-Vlaanderen zorgvoorzieningen dreigt te verliezen?1 2
Ik ben bekend met de signalen dat het zorgaanbod in Zeeuws-Vlaanderen onder druk staat. Zoals ook in antwoord op eerdere vragen van uw Kamer is aangegeven, sta ik in nauw contact met ZorgSaam over de huidige situatie en de verkenning van de (versterking van de) samenwerking met Adrz.3
Deelt u de mening dat het onwenselijk is om zorgaanbod af te breken in grote en geografisch afgezonderde regio’s zoals Zeeuws-Vlaanderen, zeker gezien daar al veel andere voorzieningen zijn verdwenen?
Ik maak me sterk voor toegankelijke zorg in de regio, ook in Zeeuws-Vlaanderen. Ik deel het beeld dat de samenwerking tussen de ziekenhuizen ZorgSaam en Adrz erop is gericht de zorg af te breken niet. Gezien de uitdagingen in de regio, onder meer op het gebied van beschikbaarheid van personeel, willen beide ziekenhuizen intensiever samenwerken om behoud en continuering van zorg mogelijk te maken in Zeeuws-Vlaanderen.
Deelt u de mening dat het een onacceptabele uitkomst zou zijn als de spoedeisende hulp en/of de acute verloskunde helemaal uit Zeeuws-Vlaanderen zouden verdwijnen?
Ik heb van de besturen van beide ziekenhuizen begrepen dat dit niet aan de orde is. Het uitgangspunt van de samenwerking tussen ZorgSaam en Adrz is twee volwaardige ziekenhuizen in Zeeland met IC, SEH en acute geboortezorg, waarbij 24/7 acute zorg in Zeeuws-Vlaanderen niet verdwijnt.
In hoeverre wordt de stem van gemeenten, patiënten en zorgverleners momenteel meegenomen bij de besluitvorming over de toekomst van het zorgaanbod in Zeeuws-Vlaanderen?
Recent heeft het Ministerie van VWS met de besturen van ZorgSaam en Adrz over dit onderwerp gesproken. Daarbij is gewezen op het belang van het bieden van transparantie en het betrekken van alle relevante actoren waaronder gemeenten, patiënten en zorgverleners. In het gesprek heeft het ZorgSaam-ziekenhuis aangegeven dat het betrekken van gemeenten, cliëntenraden, adviesraden,
ondernemingsraden en burgerparticipatie expliciet onderdeel zal zijn van het vervolgproces. Momenteel wordt een aantal inhoudelijke scenario’s opgesteld met het medisch personeel van beide ziekenhuizen. Deze zullen op een later moment besproken worden met alle andere betrokkenen, voorafgaand aan verdere besluitvorming.
Begrijpt u dat er onder bewoners van Zeeuws-Vlaanderen en onder zorgverleners veel onrust bestaat over de toekomst van de zorg in deze regio? Zo ja, bent u bereid zich in te zetten voor het behoud van zorgvoorzieningen in Zeeuws-Vlaanderen? Zo nee, bent u bereid om in gesprek te gaan met deze mensen om hun zorgen beter te begrijpen?
Ik begrijp dat bewoners in Zeeuws-Vlaanderen zich zorgen kunnen maken over het zorgaanbod en de toegankelijkheid van zorg in de nabije toekomst. Zoals ik ook in eerdere brieven4 heb aangegeven, dienen keuzes over de inrichting van het ziekenhuisaanbod uiteindelijk door het ziekenhuis gemaakt te worden, in goede afstemming met de stakeholders. Vanuit mijn verantwoordelijkheid werk ik aan verschillende maatregelen die bij kunnen dragen aan het behoud van zorgvoorzieningen in Zeeuws-Vlaanderen. Met budgetbekostiging van spoedeisende hulp, acute verloskunde en de intensive care afdelingen en meerjarige afspraken tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders wil ik zorgen voor meer financiële zekerheid voor het ziekenhuis in de regio. Daarnaast werk ik aan aanpassing van regelgeving over de stappen die moeten worden doorlopen als overwogen wordt om het (acute) zorgaanbod aan te passen. Mijn inzet is erop gericht om de consultatie van deze wetgeving in september 2025 te starten. In dit kader wordt ook een handreiking voor wijzigingen in het regionale zorgaanbod ontwikkeld. Ik verwacht deze na de zomer aan Kamer te sturen.
Bent u bereid om met ZorgSaam in gesprek te gaan over het belang van het behoud van zorgvoorzieningen in Zeeuws-Vlaanderen en zich ervoor in te zetten dat het zorgaanbod in Zeeuws-Vlaanderen niet verslechtert?
Ik ben in gesprek met beide ziekenhuizen over de voortgang en dat blijf ik doen. Voor het tweede deel van uw vraag verwijs ik u naar de beantwoording vraag 5.
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Radio Boos over het Nederlandse busbedrijf EBS?
Ja.
Klopt het dat het Israëlische bedrijf Egged Transportation Ltd. het moederbedrijf is van het Nederlandse busbedrijf EBS?
Ja.
Klopt het dat Egged Transportation Ltd. op een lijst van de Verenigde Naties staat als betrokken bij Israëlische kolonisatie van illegaal bezet Palestijns gebied?1
Ja.
Hoe verhoudt dit feit zich tot het Nederlandse ontmoedigingsbeleid jegens zakelijke activiteiten op illegaal bezet Palestijns gebied? Zijn er contacten geweest met EBS en/of Egged Transportation Ltd.? Zo ja, wat was de inhoud van deze contacten? Zo nee, waarom niet?
Gezien de Nederlandse positie over de onrechtmatigheid van de Israëlische bezetting ontmoedigt de Nederlandse overheid economische relaties met bedrijven in illegale Israëlische nederzettingen in de bezette gebieden. Dit beleid is van toepassing op activiteiten van Nederlandse bedrijven als die direct bijdragen aan de aanleg en instandhouding van nederzettingen of die de aanleg of instandhouding direct faciliteren. Het gaat om activiteiten in nederzettingen, activiteiten met bedrijven gevestigd in nederzettingen, en activiteiten buiten nederzettingen die ten gunste komen aan nederzettingen. Tijdens het wetgevingsoverleg van 30 juni 2025 jl. is toegezegd2 om in het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 15 juli 2025 terug te komen op het actiever uitdragen van het ontmoedigingsbeleid. Het ministerie doet geen uitspraken over (contacten met) individuele bedrijven. De Nederlandse overheid verleent geen diensten aan Nederlandse bedrijven waar het gaat om activiteiten die zij ontplooien in of ten behoeve van Israëlische nederzettingen in bezet gebied. Het ontmoedigingsbeleid van de Nederlandse overheid is een aanvulling op de eigen maatschappelijke verantwoordelijkheid van bedrijven om mensenrechten te respecteren. Het is uiteindelijk de verantwoordelijkheid van Nederlandse private partijen zelf om beslissingen te maken binnen de kaders van de wet.
Hoe verhoudt dit feit zich tot de adviserende opinie van het Internationaal Gerechtshof aan de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties waarin volgens uw eigen lezing wordt gesteld dat «Andere staten (waaronder Nederland) onder internationaal recht de verplichting [hebben] om de situatie die is ontstaan door de onrechtmatige bezetting van Israël van de Palestijnse Gebieden niet te erkennen en om geen hulp of assistentie te bieden die bijdraagt aan het handhaven van de onrechtmatige situatie»?
In overeenstemming met het advies van het Internationaal Gerechtshof (IGH) van 19 juli 20243, erkent het kabinet dat de Israëlische bezetting van de Palestijnse Gebieden onrechtmatig is. Dit komt overeen met de reeds jarenlang bestaande kabinetspositie dat de nederzettingen en het uitbreiden daarvan in de bezette gebieden in strijd zijn met internationaal recht. In het advies wordt geen uitspraak gedaan over de reikwijdte van de verantwoordelijkheid van derde staten voor de activiteiten van private partijen. De Nederlandse overheid ontmoedigt al jaren economische relaties met bedrijven in Israëlische nederzettingen in de bezette gebieden. Het is niet verboden voor private partijen in Nederland om (ondersteunende) relaties aan te gaan met partijen uit Israëlische nederzettingen. Het kabinet acht het echter wel onwenselijk.
Zoals gesteld in de Kamerbrief4 van 9 december 2024, is geconcludeerd dat het advies van het Internationaal Gerechtshof ten aanzien van de Israëlische bezetting van de Palestijnse Gebieden de instandhouding van het huidige Nederlandse beleid rechtvaardigt.
Deelt u de opvatting dat de zakelijke verhouding tussen EBS en Egged Transportation Ltd. wel degelijk een vorm van hulp of assistentie aan de illegale bezetting is, namelijk in de vorm van dividenden? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft geen zicht op de zakelijke verhouding en financiële stromen tussen EBS en Egged Transportation Ltd. en kan hier dus geen uitspraken over doen.
In welke provincies rijden bussen van EBS? Klopt het dat deze in ieder geval in Zeeland rondrijden?
EBS verzorgt openbaar vervoer in de concessies Zaanstreek-Waterland (onder de merknaam MeerPlus), Voorne-Putten & Rozenburg, Haaglanden en IJssel-Vecht (onder de merknaam RRReis).5 Er rijden dus bussen van EBS in de Vervoerregio Amsterdam, de Metropoolregio Rotterdam Den Haag, Gelderland, Overijssel en Flevoland. EBS gaat vanaf december 2026 het busvervoer in Zeeland verzorgen.
Klopt het dat studenten met een studentenreisproduct in bussen van EBS kunnen betalen? Klopt het dat daarmee geld van de Nederlandse overheid via EBS bij Egged Transportation Ltd. terecht komt? Hoe verhoudt dit zich tot het Nederlandse ontmoedigingsbeleid en de uitspraak van het gerechtshof?
Ja, het klopt dat studenten met een studentenreisproduct vrij of met korting kunnen reizen in bussen van EBS binnen de concessies genoemd in het antwoord op vraag 7. Het kabinet heeft geen zicht op de financiële stromen tussen EBS en Egged Transportation Ltd. en kan hier dus geen uitspraken over doen.
Zie verder de antwoorden op vragen 4 en 5 met daarin de toelichting op het Nederlandse ontmoedigingsbeleid en de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof.
Deelt u de opvatting dat het onwenselijk is dat Nederlandse provincies gebruik maken van de diensten van een bedrijf dat banden houdt met de illegale bezetting van Palestijns gebied? Zo ja, hoe gaat u dit stoppen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet acht het onwenselijk dat individuen of organisaties bijdragen aan nederzettingen of de instandhouding hiervan. Dat geldt ook voor Nederlandse bedrijven. Het is Nederlandse private partijen evenwel niet verboden om (ondersteunende) relaties aan te gaan met partijen uit Israëlische nederzettingen.
Zie verder het antwoord op vraag 4 en daarin de toelichting op het Nederlandse ontmoedigingsbeleid. De Rijksoverheid spoort decentrale overheden dit beleid ook te volgen wanneer decentrale overheden zich melden.
Deelt u de opvatting dat Nederland iedere vorm van medewerking aan de illegale bezetting van Palestijns land door Israël moet stoppen en voorkomen? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de opvatting dat het Nederlands ontmoedigingsbeleid te vrijblijvend is om medewerking aan de illegale bezetting tegen te gaan? Zo ja, wanneer gaan wij over tot een boycot van illegale economische activiteiten op bezet gebied? Zo nee, waarom niet?
Nederland ontmoedigt al jaren economische relaties met bedrijven in Israëlische nederzettingen in de door Israël bezette Palestijnse gebieden. Zoals gesteld in de Kamerbrief6 van 9 december 2024, is geconcludeerd dat het advies van het Internationaal Gerechtshof ten aanzien van de Israëlische bezetting van de Palestijnse Gebieden de instandhouding van het huidige Nederlandse beleid rechtvaardigt.
Het bericht dat het internationaal Strafhof hard geraakt is door de sancties |
|
Sarah Dobbe (SP), Kati Piri (PvdA), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() ![]() |
Tijdens het mondelinge vragenuur op 20 mei gaf u aan dat de inzet van het kabinet om het Internationaal Strafhof te steunen effectief is, terwijl de praktijk laat zien dat het werk van het Internationaal Strafhof nagenoeg stilligt; hoe kijkt u terug op deze kwalificatie van effectiviteit? Op welke manier is het handelen van het kabinet effectief geweest?
Zoals reeds aangegeven tijdens het mondelinge vragenuur, herkent het kabinet het beeld niet dat het werk van het gehele Internationaal Strafhof (ISH) nagenoeg stilligt. Ondanks de in februari opgelegde sancties tegen de hoofdaanklager van het ISH, is het Hof vooralsnog in staat geweest verreweg de meeste werkzaamheden ongehinderd voort te zetten, zowel in Nederland als in de verschillende landen waar het Hof actief is. Zo is de aanhouding, overlevering en voorgeleiding van de voormalige Filipijnse president Duterte afgelopen maart een voorbeeld van het feit dat het Hof ook in deze tijd zijn werk kan voortzetten. Andere voorbeelden zijn de uitspraken die de rechters van het Hof in april hebben gedaan in meerdere zaken. Wel is het zo dat de tegen de hoofdaanklager gerichte sancties het werk van met name het Parket van de Aanklager in verschillende opzichten hebben bemoeilijkt, onder meer omdat de sancties impact hebben op de dienstverlening van een aantal commerciële partijen aan het Hof en zijn landenkantoren. Op 5 juni jl. heeft de VS de sanctielijst uitgebreid met vier rechters van het Hof. Zowel het kabinet als het Hof houden de gevolgen van de (nieuwe) sancties zorgvuldig in de gaten. Met steun van de verdragspartijen bij het Statuut van Rome, waaronder gastland Nederland, worden de gevolgen hiervan door het Hof zo goed mogelijk gemitigeerd.
Heeft u hierover contact gehad met functionarissen van het Strafhof? Zo ja, kunnen zij deze berichtgeving bevestigen? Zo nee, waarom niet?
Als gastland van het ISH staat Nederland in nauw contact met het Hof en er vinden zeer regelmatig gesprekken plaats met de meest relevante functionarissen over de (mogelijke) gevolgen van de sancties. Zo heb ik zelf op 11 juni jl. met de President en de eerste Vice-President van het ISH gesproken over de gevolgen van de (nieuwe) sancties. Door de functionarissen van het ISH is bevestigd dat het recentelijk door enkele mediaberichten verspreide beeld dat het werk van het gehele Hof nagenoeg stilligt niet strookt met de werkelijkheid.
Tijdens de mondelinge vragen gaf Minister Brekelmans aan de berichtgeving over dat het werk van het strafhof nagenoeg stilligt niet te herkennen; welke informatie heeft het kabinet om te beoordelen dat deze berichtgeving niet klopt?
Het kabinet baseert zich daarbij op de gesprekken die Nederland als gastland voert met de functionarissen van het Hof. Zij zijn het best in staat om de impact van de sancties op hun eigen werkzaamheden te beoordelen. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Heeft u bij de Amerikaanse regering gericht aangedrongen op het intrekken van de sancties tegen het Internationaal Strafhof, ook in uw recente gesprek met uw Amerikaanse ambtsgenoot? Zo ja, hoe heeft u dat gedaan? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is op meerdere niveaus in gesprek met de VS gebleven om de reikwijdte en effecten van de sancties zoveel mogelijk te beperken. Zo heb ik de Nederlandse zorgen over de sancties onder de aandacht gebracht bij de Amerikaanse Secretary of State Rubio. Naar aanleiding van het uitbreiden van de sanctielijst met vier rechters van het Hof op 5 juni jl. is de Amerikaanse tijdelijk zaakgelastigde uitgenodigd op het Ministerie van Buitenlandse Zaken om een toelichting te geven. Daarbij is aangegeven dat Nederland de sancties tegen ambtsdragers van het ISH afkeurt en Nederland pal achter het Hof staat. Ook andere verdragspartijen hebben hun zorgen over de sancties uitgesproken, aangezien zij eveneens een belangrijke verantwoordelijkheid hebben voor het zo onbelemmerd mogelijk laten functioneren van het Hof.
Kunt u toezeggen dat u op nationaal niveau en in Europese Unie (EU)-verband alles in het werk zult stellen om het functioneren en voortbestaan van het Internationaal Strafhof te waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet blijft zich op nationaal niveau, in EU-verband en richting de overige verdragspartijen bij het Statuut van Rome onverminderd inzetten om de impact van de huidige sancties zoveel mogelijk te mitigeren en om het Hof zo onbelemmerd mogelijk te laten functioneren. Afgelopen maanden heeft Nederland ten volle invulling gegeven aan zijn verplichtingen en verantwoordelijkheden als gastleden.
Deelt u de mening dat Nederland, als gastland van het internationaal Strafhof, een bijzondere verantwoordelijkheid draagt om het Internationaal Strafhof en het werk dat daar gedaan wordt te beschermen? Zo nee, waarom niet?
Als gastland van het Hof heeft Nederland een aantal bijzondere verplichtingen om ervoor te zorgen dat het Hof zo onbelemmerd mogelijk kan functioneren. Deze verplichtingen zijn vastgelegd in het Zetelverdrag tussen het Internationaal Strafhof en het Gastland.1
Deelt u de mening dat het internationaal Strafhof een cruciale rol speelt in het internationale recht en het tegengaan van straffeloosheid? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Bent u bereid om deze sancties publiekelijk te veroordelen? En ook met het woord «veroordelen»? Zo nee, waarom niet?
De inzet van het kabinet is erop gericht het Hof zo onbelemmerd mogelijk te laten functioneren. Dat acht het kabinet belangrijker dan het gebruik van specifieke woorden. Zie overigens het antwoord op vraag 4.
Heeft u concrete maatregelen genomen om de toegang van Hoofdaanklager Karim Khan tot voorzieningen te garanderen, die voor diens werk en functioneren van vitaal belang zijn, waaronder IT- en bancaire voorzieningen?
Het kabinet erkent de rechtsmacht die de VS heeft over Amerikaanse bedrijven. Het kabinet is op meerdere niveaus in gesprek met de VS om de effecten van de huidige sancties zo veel mogelijk te beperken. Nederland staat in contact met het Nederlandse bedrijfsleven over de kwestie van de Amerikaanse sancties tegen het ISH, onder meer om zogenaamde overcompliance(verder gaan dan de sancties vergen) te voorkomen. Wegens de vertrouwelijkheid kan er niet in detail worden getreden over de inhoud van deze gesprekken. Bij het mitigeren van de gevolgen van de sancties trekt Nederland zoveel mogelijk op met andere verdragspartijen en roept hen, zowel in EU-verband als in een veelvoud van bilaterale contacten, op om hierbij een actieve rol te spelen. Bijvoorbeeld door in gesprek te gaan met bedrijven die in hun land gevestigd zijn. Alle 125 verdragspartijen hebben namelijk een rol te spelen om het Hof zo onbelemmerd mogelijk te laten functioneren.
Herinnert u zich het bezoek dat de president van het Internationaal Strafhof, rechter Tomoko Akane, op 19 maart jl. aan Brussel heeft gebracht, waarin zij de EU dringend heeft opgeroepen om onmiddellijk het blokkeringsstatuut in te zetten, om het internationaal Strafhof tegen de Amerikaanse sancties te beschermen?
Ja.
Heeft u dat specifieke verzoek van president Akane ondersteund richting de EU en andere EU-lidstaten, conform de motie Piri c.s. (Kamerstuk 21 501-02, nr. 3019? Zo ja, en op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Conform de motie Piri is de inzet van de EU-antiboycotverordening, waar uw vraag naar verwijst, één van de instrumenten die er zijn om de gevolgen van de sancties van de VS tegen het Hof te mitigeren. Zoals eerder aangegeven in het verslag Raad Buitenlandse Zaken van 17 maart,2 zitten er voor- en nadelen aan de inzet van dit instrument. De strategische timing en proportionaliteit van het eventueel activeren van de antiboycotverordening zullen goed moeten worden afgewogen.
Waarom is het Internationaal Strafhof tot op heden nog niet binnen het bereik van het blokkeringsstatuut gebracht, c.q. geactiveerd? Welke obstakels en weerstanden liggen hieraan ten grondslag?
Besluitvorming over het activeren van de EU-antiboycotverordening is in eerste instantie aan de Europese Commissie en het is vervolgens aan de Raad en het Europees parlement om stilzwijgend of uitdrukkelijk kenbaar te maken daar geen bezwaar tegen te hebben. Het kabinet blijft over de inzet en de strategische timing in gesprek met de Commissie en andere lidstaten. Hierbij wordt onder andere gekeken naar de verwachte impact op de lopende diplomatieke inzet richting de VS. Bovendien heeft de antiboycotverordening voor- en nadelen. Sowieso zal de antiboycotverordening bijvoorbeeld alleen gelden voor EU bedrijven en niet voor andere internationale bedrijven die met het Hof samenwerken.
Heeft u juridische, financiële en/of andere steun verleend aan Ngo’s, gericht op voortzetting van hun samenwerking met het Internationaal Strafhof? Zo ja, welke concrete steun heeft u hiervoor geboden? Zo nee, waarom niet?
Nederland levert financiële bijdragen aan enkele organisaties van het maatschappelijke middenveld die zich inzetten voor het versterken van het ISH, bijvoorbeeld door de universele ratificatie en implementatie van het Statuut van Rome te ondersteunen. Daarnaast organiseert Nederland samen met NGO’s regelmatig side events bij internationale conferenties over thema’s die raken aan het werk van het ISH en ook in EU-verband is er doorlopend contact met de meest relevante lokale en internationale NGO’s. Nederland heeft van deze NGO’s vooralsnog geen verzoeken ontvangen om steun te verlenen die specifiek is gericht op de voortzetting van hun samenwerking met het Hof in de context van de huidige sancties.
Is het kabinet in principe bereid politiek asiel aan te bieden c.q. te verlenen aan (voormalige) Amerikaanse medewerkers van het Internationaal Strafhof, indien zij het risico lopen in hun land van herkomst gearresteerd te worden vanwege hun werkzaamheden in het verleden of heden voor het Strafhof? Zo nee, waarom niet?
De mogelijkheid dat de sancties worden uitgebreid naar (voormalig) Amerikaanse medewerkers van het Internationaal Strafhof is op zichzelf bezien niet redengevend om een asielvergunning te verlenen. Ook wordt asiel niet aangeboden, maar dient een persoon die in aanmerking wil komen voor asiel, persoonlijk een verzoek daartoe in te dienen. Het is aan (voormalig) Amerikaanse medewerkers van het ISH zelf om eventueel een asielverzoek in te dienen. Bij de beoordeling daarvan maakt de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) een zorgvuldige afweging of iemand voldoet aan de voorwaarden voor asiel. Hierbij wordt gekeken naar de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene en de situatie in het land van herkomst.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van advocaat Geert-Jan Knoops dat Nederland «op grond van Europese wetgeving garanties [kan] geven aan banken dat ze worden gevrijwaard van claims»?
Ja.
Is het kabinet bereid dergelijke garanties aan banken te geven, die door de Amerikaanse sancties (dreigen te) worden belemmerd c.q. bedreigd? Zo nee, waarom niet?
De Europese wetgeving waaraan wordt gerefereerd, is waarschijnlijk de EU-antiboycotverordening. Zie daarvoor het antwoord op vraag 12. In aanvulling daarop geldt dat de antiboycotverordening banken en andere ondernemingen slechts in beperkte mate garanties kan bieden, zeker als zij een belangrijke relatie met de VS hebben.
Kunt u gedetailleerd en uitvoerig toelichten hoe u opvolging heeft gegeven aan de aangenomen motie Piri c.s. (Kamerstuk 21 501-02, nr. 3019)? Kunt u een overzicht geven van de concrete stappen en maatregelen die u in dat verband heeft genomen, op nationaal niveau en in EU-verband?
Voor de opvolging van de motie Piri wordt verwezen naar het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 31 maart jl.3 De afgelopen maanden is de hierin beschreven inzet voortgezet. Het kabinet blijft op meerdere niveaus in gesprek met de VS om de effecten van de sancties zo veel mogelijk te beperken. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4, zijn de Nederlandse zorgen over de sancties nadrukkelijk onder de aandacht gebracht bij de Amerikaanse Secretary of State Rubio en is afkeuring geuit aan de Amerikaanse tijdelijk zaakgelastigde, die daartoe was uitgenodigd op het ministerie. Daarnaast heb ik op 6 juni jl. met de Hoge Vertegenwoordiger van de EU en op 11 juni jl. met de President en de eerste Vice-President van het ISH onze gedeelde zorgen over de (nieuwe) sancties besproken. Nederland staat verder voortdurend in nauw contact met het Hof. De gevolgen van de sancties worden zo goed mogelijk door het Hof gemitigeerd, met de steun van de verdragspartijen. Nederland draagt hieraan bij, door zorgvuldig te kijken wat het kan en moet doen op grond van de gastlandverplichtingen. Achter de schermen is in dit kader in het afgelopen jaar vanuit verschillende departementen gewerkt aan het in kaart brengen van de risico’s en het waar mogelijk nemen van mitigerende maatregelen. Om succesvol te kunnen zijn, is het noodzakelijk dat dit werk in een vertrouwelijke context plaatsvindt en daarom kan hier niet teveel over in detail worden getreden. Nederland zet de contacten met het (Nederlandse) bedrijfsleven over de kwestie van de Amerikaanse sancties tegen het ISH voort, onder meer om zogenaamde overcompliance te voorkomen. Ook blijft Nederland, zowel in EU-verband als in een veelvoud van bilaterale contacten, andere verdragspartijen oproepen om eveneens een actieve rol te spelen bij het mitigeren van de sancties.
Vindt u het gedrag van deze Amerikaanse regering richting het Strafhof en Nederland het gedrag dat je van een bondgenoot mag verwachten? Zo nee, wat betekent dit voor het bondgenootschap tussen Nederland en de Verenigde Staten?
De trans-Atlantische relatie is cruciaal voor de Europese veiligheid en welvaart. Ondanks uitdagingen, zoals de sancties die zijn opgelegd tegen de hoofdaanklager van het ISH, is het belangrijk een positieve relatie met de VS te onderhouden en in te zetten op een diplomatieke oplossing.
Tijdens het mondelinge vragenuur op dinsdag 20 mei 2025 stelde Minister Brekelmans dat Poetin als oorlogsmisdadiger gezocht werd door het internationaal Strafhof. Bent u inmiddels bereid om Benyamin Netanyahu en Yoav Gallant ook als oorlogsmisdadigers te omschrijven omdat zij, net als Poetin, door het ICC worden gezocht? Zo nee, waarom niet?
Op 21 november 2024 heeft de Kamer van vooronderzoek van het ISH arrestatiebevelen uitgevaardigd tegen premier Netanyahu en voormalig Minister van Defensie Gallant. Volgens de Kamer van Vooronderzoek zijn er redelijke gronden om aan te nemen dat Netanyahu en Gallant zich schuldig hebben gemaakt aan het (mede)plegen van oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid. Het is aan de rechters van het ISH om te beoordelen of zij ook daadwerkelijk oorlogsmisdrijven hebben begaan.
Wilt u deze vragen elk afzonderlijk en vanwege de hoge urgentie binnen 14 dagen na indiening beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
De uitbuiting van buitenlandse zorgverleners |
|
Sarah Dobbe |
|
Eddy van Hijum (minister ) (CDA), Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Arbeidsinspectie onderzoekt mogelijk misbruik van arbeidsmigranten in pgb-fraudeconstructie: «We moesten 24 uur per dag beschikbaar zijn»»?1
Welke stappen gaat u zetten om ervoor te zorgen dat de zorgverleners die in deze situatie zijn uitgebuit goede nazorg en ondersteuning krijgen?
Bent u ervan op de hoogte dat dit soort uitbuiting van buitenlandse zorgverleners vaker voorkomt en dat dit voor sommige uitzendbureaus ook een verdienmodel is?2
Welke stappen gaat u zetten om dit perverse verdienmodel aan te pakken?
Deelt u de zorgen over de kwetsbare positie en de uitbuiting van zorgverleners die 24-uurszorg aan huis leveren?
Heeft u voldoende zicht op hoe vaak misstanden, zoals onderbetaling en structureel overwerk, bij deze constructie voorkomen? Zo ja, kunt u de cijfers hierover delen? Zo nee, hoe gaat u ervoor zorgen dat u deze misstanden beter in het vizier krijgt?
Hoe is het toezicht op deze risicovolle constructies nu geregeld? Bent u van mening dat dit voldoende is om te voorkomen dat er op grote schaal uitbuiting plaatsvindt?
Bent u bereid om de Nederlandse Arbeidsinspectie te vragen deze uitzendbureaus en de locaties waar zij zorgverleners inzetten vaker te controleren? Bent u ook bereid om hen dat proactief te laten doen, in plaats van enkel reactief?
Is het nu verplicht voor deze uitzendbureaus om met de Nederlandse Arbeidsinspectie te delen waar deze mensen gedetacheerd worden, zodat deze onaangekondigde controles kan uitvoeren?
In hoeverre kunnen zorgkantoren nu voldoende toezicht houden op deze zorgvorm? Mogen zij bijvoorbeeld onaangekondigde huisbezoeken afleggen?
Bent u bereid om u ervoor in te zetten om deze vorm van uitbuiting van zorgverleners tegen te gaan? Zo ja, welke stappen gaat u daarvoor zetten?
Bent u het ermee eens dat de zorgverleners die zijn uitgebuit ook daarna goed ondersteund moeten worden? Zo ja, welke stappen gaat u daarvoor zetten?
Bent u zich ervan bewust dat de politieke keuzes om te bezuinigen op reguliere ouderenzorg en om mensen koste wat kost zo lang mogelijk thuis te laten wonen ervoor zorgt dat de risico’s op dit soort uitbuiting groter worden?
Het bericht ‘Na vier maanden strengere zzp-handhaving knelt het vooral nog in de zorg’ |
|
Jimmy Dijk (SP), Sarah Dobbe (SP) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Na vier maanden strengere zzp-handhaving knelt het vooral nog in de zorg»?1
Tijdens het Commissiedebat van 19 december 2024, en in de brief van 17 december jl., heeft de Minister van VWS reeds aangegeven dat het voldoen aan de wet- en regelgeving en de opheffing van het handhavingsmoratorium inspanning vergt en een spannend moment kan zijn voor werkgevers en werkenden. Daarbij heeft zij erkend dat het kan gebeuren dat er op bepaalde plekken (tijdelijk) gaten vallen doordat schijnzelfstandigen niet meer ingezet worden. Ook voor de opheffing van het handhavingsmoratorium was het soms al heel lastig om de roosters rond te krijgen; de uitstroom van medewerkers in loondienst naar het zzp-schap is daarbij vaak als een van de oorzaken genoemd. Ik herhaal de eerdere gedeelde verwachting dat de voordelen van de opheffing van het handhavingsmoratorium op schijnzelfstandigheid zullen opwegen tegen de situatie van voor 1 januari 2025 waarin het handhavingsmoratorium nog bestond. Daarbij geldt voor 2025 een zachte landing. De Belastingdienst legt over 2025 geen boetes op en zal in principe eerst in gesprek gaan. Op deze wijze krijgen ondernemers de ruimte om het goed te doen en zich te houden aan de wet- en regelgeving. Uiteraard blijf ik de ontwikkelingen nauwgezet volgen.
Hoeveel zzp’ers zijn er het afgelopen jaar in loondienst getreden bij zorgaanbieders?
Ik beschik niet over cijfers over het aantal zzp’ers dat afgelopen jaar in loondienst is getreden bij zorgaanbieders. In de werkgeversenquête van het onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (AZW) is dit voorjaar gevraagd aan werkgevers of zij mensen in loondienst hebben genomen die eerder voor hen werkten als zzp’er. De resultaten hiervan worden in het najaar verwacht.
Bent u het ermee eens dat de te grote afhankelijkheid van zzp’ers in de zorg niet alleen kan worden opgelost door het minder aantrekkelijk te maken om zzp’er te worden, maar dat het vooral noodzakelijk is om het werken in loondienst aantrekkelijker te maken?
Ik ben met u van mening dat op beide sporen moet worden ingezet.
Welke stappen worden er gezet om het voor zzp’ers aantrekkelijker te maken om in loondienst te komen en het voor zorgverleners die al in loondienst werken aantrekkelijker te maken om in loondienst te blijven?
Ondanks de uitdagingen zie ik dat al veel werkgevers de organisatie anders aan het inrichten zijn. Zij hebben eerder de nadelen ervaren van te veel zzp’ers en gaan nu handelen conform wet- en regelgeving. Een deel van de werkgevers ervaart daar inmiddels ook al de voordelen van.
De afgelopen periode is door veel zorgwerkgevers al actief ingezet op goed en modern werkgeverschap. Hierbij hebben zij rekening gehouden met de eerder door zzp’ers aangegeven redenen voor vertrek uit loondienst. Bijvoorbeeld de wens voor een betere werk/privé balans.
In hoeverre worden zorgaanbieders gestimuleerd om zorgverleners in loondienst meer zeggenschap te geven over hun werk en hun roosters? Welke stappen bent u van plan te zetten om deze zeggenschap te vergroten?
Zeggenschap voor professionals, bijvoorbeeld over het rooster, is essentieel voor werkplezier en behoud. Daarvoor is een cultuur nodig in organisaties waar zeggenschap de norm is. Werkgevers in zorg en welzijn zijn hiervoor aan zet. Ik bied hen ondersteuning op verschillende manieren. Zo zijn in de afgelopen drie jaar 316 subsidies verstrekt via de Subsidieregeling Veerkracht en Zeggenschap. De uitvoering hiervan loopt tot en met 2026. Verder ondersteun ik werkgevers en professionals via de projectsubsidie voor het Landelijk Actieplan Zeggenschap (LAZ), dat leermiddelen ontwikkelt en (intervisie)bijeenkomsten organiseert. Ook wordt zeggenschap landelijk gemonitord via de Monitor Zeggenschap. Hiernaast is op landelijk niveau structureel aandacht voor de zeggenschap van professionals. Onder andere met de maandelijkse klankbordgroep van VWS onder leiding van de Chief Nursing Officer. En met verschillende events, zoals «VOICE: op weg naar de zorgtop», van 7 april jl.
Wat gaat u doen om de nog steeds bestaande loonkloof tussen de zorg en andere sectoren in de publieke sector te dichten, om de zorg aantrekkelijker te maken om te werken?
Uit onderzoeken blijkt dat het gemiddelde uurloon van zorgmedewerkers redelijk vergelijkbaar is met de vergelijkbare medewerkers in de marktsector. Wel is er binnen de zorg een gedifferentieerd beeld wat betreft de marktconformiteit van de salarissen tussen verschillende zorgbranches en ook tussen verschillende groepen binnen dezelfde branche. Zo liggen bijvoorbeeld de salarissen binnen de umc’s ruim boven marktconform. Maar er zijn ook groepen zorgmedewerkers die een salaris verdienen wat lager ligt dan vergelijkbare groepen buiten de zorg. Het gaat bijvoorbeeld om de salarissen in het midden van het loongebouw in de meeste grote zorgcao’s (het zogenaamde «buikje»). Die salarissen optrekken kost structureel enkele miljarden euro’s. Vanwege de staat van de overheidsfinanciën zie ik geen ruimte om – bovenop de jaarlijkse overheidsbijdrage voor de arbeidskostenontwikkeling die dit kabinet al beschikbaar stelt (voor 2025 circa 3,6 miljard euro structureel) – nog extra middelen vrij te maken voor verbetering van arbeidsvoorwaarden binnen zorg en welzijn.
Wat doet uw ministerie om mensen te werven om in de zorg te gaan werken?
Tijdens de Zorgtop van 2 juni heeft de Minister van VWS het Platform Afwenden Arbeidsmarkttekort gelanceerd. Dit platform belicht veel initiatieven die bijdragen aan het anders werken en het vergroten van vakmanschap en werkplezier. Zodoende heeft dit platform mede tot doel om de aantrekkelijkheid van de sector zorg en welzijn te vergroten. Het zal daarmee een wervende kracht kunnen zijn.
Bent u het met ons eens dat geleerd kan worden van de schijnbaar succesvolle wervingscampagne van Defensie om nieuw personeel aan te trekken? Welke onderdelen van de campagne van Defensie om mensen te werven gaat u ook toepassen om mensen aan te trekken om in de zorg te gaan werken?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u op de hoogte van het bericht «African Lion 25: Largest US-led military exercise in Africa kicks off across four nations»?1
Ja.
Klopt het dat Nederlandse militairen samen met Israëlische troepen deelnemen aan de Amerikaanse oefening African Lion 25? Kunt u uitleggen wat het doel en de inhoud van deze oefeningen zijn?
Hebben Nederlandse militairen in de afgelopen anderhalf jaar op andere locaties ook samen met het Israëlische leger getraind of geoefend? Zo ja, op welke plekken, wanneer en wat hielden deze oefeningen in?
Eenheden van de Nederlandse krijgsmacht hebben de afgelopen anderhalf jaar geen gezamenlijke oefeningen doorlopen met de Israëlische strijdkrachten of direct met Israëlische eenheden getraind.
Acht u het gepast dat Nederlandse militairen samen oefenen met een leger dat volgens diverse mensenrechtenorganisaties en Verenigde Naties (VN)-instanties verantwoordelijk is voor ernstige oorlogsmisdaden in Gaza? Zo ja, waarom wel, en zo nee, waarom niet?
Waarom is ervoor gekozen om desondanks gezamenlijk te oefenen met het Israëlische leger? Kunt u deze beslissing nader toelichten?
Kan worden uitgesloten dat Israëlische militairen die deelnemen aan African Lion 25 betrokken zijn (geweest) bij mensenrechtenschendingen of oorlogsmisdaden in Gaza? Indien ja, op welke wijze is dat vastgesteld? Indien nee, waarom is dat niet mogelijk?
Nederland heeft geen zicht op de achtergrond en activiteiten van militairen die vanuit andere landen aan African Lion deelnemen.
Bent u bereid de Nederlandse deelname aan oefeningen met de Israëlische krijgsmacht te stoppen en toekomstige gezamenlijke oefeningen met Israëlische militairen af te zeggen? Indien nee, wat is daarvoor de reden?
Zie het antwoord op vraag 4 en 5.
Deelt u de mening dat, gezien de talloze aanwijzingen voor mensenrechtenschendingen, oorlogsmisdaden en aannemelijke Israëlische genocide op Palestijnen, militaire samenwerking met Israël direct moet worden gestaakt?
Zoals eerder aangegeven wordt elke vorm van defensiesamenwerking met Israël zorgvuldig en afzonderlijk afgewogen en in het licht van de actuele ontwikkelingen bezien, hetgeen in de praktijk heeft geleid tot een minimale, praktisch vrijwel opgeschorte, samenwerking gericht op materieel en kennisuitwisseling.
Deelt u de mening dat het Verdrag met de Staat Israël inzake de status van hun strijdkrachten niet moet worden geratificeerd? Bent u bereid het voorstel in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Het hebben van statusverdragen is voor Defensie van groot belang met het oog op personeelszorg en goed werkgeverschap. Wanneer defensiepersoneel in Israël aanwezig is, bijvoorbeeld voor de repatriëring van Nederlanders of kennisuitwisseling, zijn juridisch bindende afspraken over de status van het personeel nodig. Het draagt ook bij aan duidelijkheid en zekerheid in de planning van militaire activiteiten. Defensie streeft er naar met zoveel mogelijk landen statusverdragen af te sluiten, zodat de juridische status van Nederlands defensiepersoneel bij aanwezigheid in het buitenland goed geregeld is. De behandeling van het statusverdrag met Israël is door de Eerste Kamer tot nader order opgeschort. Het kabinet begrijpt deze keuze in het licht van de huidige situatie in het Midden-Oosten.
Deelt u de mening dat iedere vorm van wapenhandel met Israël dient te stoppen? Zo nee, waarom niet?
Nederland gaat op het vlak van de uitvoer van militaire goederen gedegen te werk. Vergunningaanvragen worden zorgvuldig getoetst aan de criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport. Daarmee voldoet de Staat aan haar internationaalrechtelijke verplichtingen ten aanzien van wapenexportcontrole. Dat is onlangs bevestigd in het vonnis van de voorzieningenrechter in de zaak Al-Haq c.s. tegen de Staat (d.d. 13 december 2024). Daar waar een duidelijk risico bestaat dat uit te voeren goederen kunnen worden gebruikt voor ernstige schendingen van de mensenrechten of het humanitair oorlogsrecht, wordt een vergunningaanvraag afgewezen. Datzelfde geldt voor de beoordeling van vergunningaanvragen voor de export van dual use-goederen. Ook hier vindt per aanvraag een risicobeoordeling plaats waarbij wordt gekeken naar de aard van het goed, eindgebruik, eindgebruiker en land van bestemming. Nederland hecht waarde aan het recht op zelfverdediging van Israël en in de huidige omstandigheden blijft uitvoer mogelijk van bijvoorbeeld onderdelen voor een luchtverdedigingssysteem, zodat Israël zich kan verdedigen tegen regionale dreiging.
Wat betreft de import van militaire goederen uit Israël heeft Defensie vanwege de toegenomen dreigingen en de veroudering van het huidige materieel, op zeer korte termijn behoefte aan het beste materieel om de taken van de krijgsmacht te kunnen blijven uitvoeren. Dit is noodzakelijk voor de veiligheid van Nederland en Europa. In sommige gevallen is het beste materieel dat tijdig verkrijgbaar is, afkomstig uit Israël. Dit materieel is van belang voor de bestaande slagkracht en veiligheid van onze krijgsmacht.
Kunt u uitsluiten dat de Nederlandse staat Israëlische wapens koopt die zijn «uitgetest» op Palestijnen?
Het kabinet heeft geen zicht op de precieze wijze waarop de aanwezige kennis binnen de Israëlische defensie-industrie tot stand komt, zoals dat geldt voor de defensie-industrie in ieder land.
De catastrofale humanitaire situatie in Gaza |
|
Jan Paternotte (D66), Sarah Dobbe (SP), Stephan van Baarle (DENK), Laurens Dassen (Volt), Kati Piri (PvdA), Christine Teunissen (PvdD), Derk Boswijk (CDA) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Israel’s total blockade of Gaza has created «catastrophic» conditions, doctors say» in de New York Times d.d. 4 mei 2025?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat Israël zich schuldig maakt aan het bewust uithongeren van de bevolking in Gaza door al twee maanden geen hulpgoederen toe te laten? Zo nee, waarom niet?
Het tegenhouden van humanitaire hulp door Israel druist in tegen het humanitair oorlogsrecht. Hier heeft Nederland Israël veelvuldig op aangesproken. De humanitaire blokkade staat ook op gespannen voet met de afspraken die hierover zijn gemaakt onder andere in de VN Veiligheidsraad-resolutie 2417 daterend uit 2018, waarvan Nederland penvoerder was. Deze resolutie veroordeelt het uithongeren van een burgerbevolking als methode van oorlogsvoering. In lijn met resolutie 2417 wijst Nederland Israël consequent op de verplichtingen onder het humanitair oorlogsrecht.
Deelt u de opvatting van Verenigde Naties (VN)-organisaties dat de bevolking van Gaza zich op de rand van een omvangrijke hongersnood bevindt?
Het kabinet deelt de zorgen van de Verenigde Naties over de impact van de humanitaire blokkade, zoals onder meer omschreven in het statement dat op 1 mei jl. werd gepubliceerd door Tom Fletcher, de ondersecretaris-generaal van de VN voor Humanitaire Zaken en Noodhulp. Het is evident dat er honger is in de Gazastrook, onder andere als gevolg van de blokkade, en dat hongersnood zich verder dreigt te ontvouwen indien humanitaire hulp niet wordt gefaciliteerd. Nederland roept Israël op om hulporganisaties waaronder de Rode Kruis- en Halve Maanbeweging en de VN-organisaties, die klaar staan aan de grens om hulpgoederen te leveren, onmiddellijk toegang te verlenen.
Deelt het kabinet de mening van VN secretaris-generaal Guterres en een twintigtal internationale hulporganisaties dat het Israëlische voornemen om slechts zeer beperkt hulp toe te laten en te distribueren met hulp van private Amerikaanse beveiligingsbedrijven in strijd is met internationale wetgeving? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is kritisch over het voorstel, waarvan tot op heden weinig details bekend zijn gemaakt. Het voorgestelde mechanisme lijkt op gespannen voet te staan met het humanitair oorlogsrecht en de humanitaire principes van neutraliteit, onafhankelijkheid en onpartijdigheid, en lijkt geen realistische manier te bieden om hulp bij alle burgers in nood in de hele Gazastrook te krijgen. Deze Nederlandse zorgen hierover zijn onder meer aanleiding geweest voor de brief aan EU Hoge Vertegenwoordiger Kallas van 6 mei jl.
Hoe zet het kabinet de «goede relaties» met Israël in om de regering Netanyahu ervan te overtuigen om onmiddellijk de blokkade van Gaza op te heffen en humanitaire/medische hulp aan de bevolking ongehinderd toe te laten?
Sinds het uitbreken van de oorlog heeft Nederland zich naar vermogen ingezet om die situatie te verbeteren en partijen opgeroepen zich aan het humanitair oorlogsrecht te houden. Dit heeft het kabinet zowel voor als achter de schermen gedaan. Zoals genoemd in de beantwoording van vraag 1, heeft het kabinet meermaals en duidelijk aangegeven dat het door Israël tegenhouden van humanitaire hulp indruist tegen het humanitair oorlogsrecht. Het kabinet heeft Israël hier ook meermaals op aangesproken. Zoals reeds aan uw Kamer2 medegedeeld heeft Nederland middels een brief aan de EU Hoge Vertegenwoordiger Kallas verzocht om de naleving door Israël van Artikel 2 van het Associatieakkoord te evalueren. In afwachting hiervan zal Nederland niet instemmen met verlenging van het EU-Israël Actieplan.
Op welke manier wordt er met bondgenoten gewerkt aan een plan om – desnoods zonder instemming van de Israëlische regering – humanitaire hulp te leveren aan de bevolking in Gaza?
Nederland onderhoudt nauw contact met gelijkgezinde landen en humanitaire partnerorganisaties over de toegangssituatie. Hulporganisaties, waaronder partners van Nederland, staan klaar om op grote schaal hulp te leveren zodra Israël de blokkade opheft en er werkbare condities worden gecreëerd voor humanitaire organisaties. Er kan geen humanitaire hulp geleverd worden zolang Israël de blokkade in stand houdt.
Overweegt het kabinet om desnoods via zee of via de lucht (zoals reeds bepleit in aangenomen moties) humanitaire hulp te leveren aan de bevolking in Gaza? Zo nee, waarom niet?
Toegang tot de Gazastrook wordt militair gecontroleerd door Israël. Dat betreft ook de zee en het luchtruim. Initiatieven waarvoor geen toestemming is gegeven, zouden vrijwel zeker door het Israëlische leger worden tegengehouden, hetgeen uiterst gevaarlijk kan zijn voor hulpverleners, burgers en andere betrokkenen. Dat maakt dat humanitaire hulp simpelweg niet zonder instemming kan worden geleverd. Toegang over land wordt gezien als de enige manier om op effectieve wijze hulp te bieden, ook op de schaal die nodig is. Het is daarom essentieel dat Israël de blokkade van hulp direct opheft.
Deelt het kabinet de opvatting dat het toch niet zo kan zijn dat de internationale gemeenschap zwijgend en verlamd toekijkt terwijl honger als wapen wordt ingezet tegen 2,2 miljoen Palestijnen in Gaza?
Zie beantwoording vraag 5. Het enorme leed in de Gazastrook laat niemand onberoerd. Het is van groot belang dat de bevolking van Gaza de hulp krijgt die zo hard nodig is. Het kabinet blijft zich hier onverminderd voor inzetten.
Kunt u bovenstaande vragen elk afzonderlijk binnen 24 uur beantwoorden?
De gevraagde termijn van 24 uur konden wij niet honoreren. Wel hebben wij beantwoording verzonden vóór het plenaire debat over het Midden-Oosten van 13 mei. Het streven is altijd om schriftelijke vragen van uw Kamer tijdig af te doen.
Het bericht ‘Pentagon chief scraps program from first Trump term to boost women in security’ |
|
Daniëlle Hirsch (GL), Mpanzu Bamenga (D66), Jan Paternotte (D66), Sarah Dobbe (SP), Derk Boswijk (CDA) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), Ruben Brekelmans (minister ) (VVD), Reinette Klever (PVV) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het nieuwsbericht dat de Verenigde Staten een streep zet door het eigen Vrouwen, Vrede en Veiligheidsprogramma?1
Ja.
Kunt u toezeggen om bij uw Amerikaanse ambtsgenoten eropaan te dringen zich te houden aan de – mede door de Verenigde Staten aangenomen – bindende Women, Peace and Security (WPS) VN Veiligheidsraad Resoluties 1325 (2000), 1820 (2008), 1888 (2009), 1889 (2009), 1960 (2010), 2106 (2013), 2122 (2013), 2242 (2015), 2467 (2019), 2493 (2019) en 2538 (2020), alsook het bindende VN-Vrouwenrechtenverdrag (1979) en het bindende VN-Wapenhandelsverdrag (2013) en internationaal humanitair recht?
Nederland spreekt zich voor en achter gesloten deuren uit over het belang van implementatie en naleving van internationale afspraken en verdragen, waaronder de VN-Veiligheidsraad resoluties over Vrouwen, Vrede en Veiligheid, het VN-Vrouwenrechtenverdrag, het VN-Wapenhandelsverdrag en de naleving van het internationaal humanitair recht. Het bevorderen van die principes is van belang in bilaterale en multilaterale dialoog, inclusief met de Verenigde Staten.
Overigens hebben de Verenigde Staten het VN- Vrouwenrechtenverdrag en het Wapenhandelsverdrag niet geratificeerd.
Kunt u toezeggen – exact 25 jaar nadat WPS Resolutie 1325 werd aangenomen – zich in Europese Unie (EU)-, Verenigde Naties (VN)- en NAVO-verband hard te maken voor de volledige uitvoer van bovengenoemde internationale afspraken en verdragen aangaande Vrouwen, Vrede en Veiligheid, inclusief de in 2024 aangenomen NATO Women, Peace and Security policy en de in 2021 aangenomen EU Gender Action Plan-3?
Zoals ook aangegeven in de brief van 20 februari 2025 en het verslag van een schriftelijk overleg over de Rapportage 2022–2023 inzake het Nationaal Actieplan Vrouwen, Vrede en Veiligheid2, voert het kabinet genoemde afspraken uit op het gebied van Vrouwen, Vrede en Veiligheid. In multilateraal verband blijft Nederland waar opportuun het belang van vrouwenrechten en participatie van vrouwen in vredesprocessen benadrukken.
Wilt u op EU- en VN-niveau met medestanders zich hard maken voor extra WPS-financiering om de kaalslag en de afbraak van WPS te voorkomen, zodat onder andere de vrouwen in Afghanistan, Congo, Soedan, en Syrië zich in kunnen blijven zetten voor duurzame vrede en veiligheid voor iedereen?
Zoals benoemd in het antwoord op vraag 3 benadrukt Nederland op EU- en VN-niveau, wanneer opportuun met gelijkgezinde landen, het belang van het waarborgen van Vrouwen, Vrede en Veiligheid, inclusief financiering daarvan.
Nederland blijft zich diplomatiek, financieel en (militair)operationeel inzetten voor de uitvoering van de WPS-resoluties. Zo zet het kabinet ook in het nieuwe kader voor samenwerking met maatschappelijke organisaties een instrument op voor Vrouwen, Vrede en Veiligheid.3 Ter uitvoering van de motie Dobbe4 wordt binnen het partnerschap met PAX een bedrag van 18.000 Euro beschikbaar gesteld voor de versterking van maatschappelijk middenveld in Syrië, voor activiteiten van de door vrouwen geleide non-gouvernementele organisatie Women Now for Developmenten de organisatie Justice for Life.
Ook in multilateraal verband blijft Nederland het belang van vrouwenrechten en deelname van vrouwen aan vredes- en veiligheidsprocessen benadrukken. Tijdens het jaarlijkse Open Debat over Vrouwen, Vrede en Veiligheid in de VN Veiligheidsraad zal Nederland zich op nationaal en in EU-verband uitspreken voor de uitvoering van de WPS-resoluties. Zoals tijdens de BZ begrotingsbehandeling in de Tweede en Eerste Kamer van respectievelijk 26 maart en 22 april jl. aangegeven, wordt bekeken of rond de NAVO-top aandacht besteed kan worden aan WPS. Gesprekken ter zake zijn gaande, gezocht wordt naar een manier om aan het thema in het bredere kader van de NAVO-top passende invulling te geven.
Daarnaast spant Defensie zich in het kader van het Defensie Actieplan 1325 in voor een verbeterde integratie van het genderperspectief in militaire operaties. In dit kader verzorgt Nederland regelmatig workshops, trainingen en bijdragen aan conferenties over Vrouwen, Vrede en Veiligheid. Zo wordt tweemaal per jaar samen met het Spaanse Ministerie van Defensie de training A Comprehensive Approach to Gender in Operationsverzorgd.
Sinds 2017 levert Defensie een genderadviseur aan de United Nations interim- Force in Lebanon (UNIFIL) en vanaf 2025 een genderadviseur aan de missie United Nations Command (UNC) in Zuid-Korea. Daarnaast werkt Defensie nauw samen met de EU, de NAVO en het Nordic Center for Gender in Military Operations op het gebied van beleid, trainingen en uitvoering.
Welke acties onderneemt u zelf om de WPS-resoluties uit te voeren- zowel in termen als financiering als via eigen beleid en programma’s?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat ongediplomeerd personeel in dienst is bij zorgverleners |
|
Jimmy Dijk (SP), Sarah Dobbe (SP) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat ongediplomeerd personeel in dienst is bij zorgverleners?1
Ik vind het zeer zorgelijk als ongediplomeerd personeel is ingeroosterd voor werkzaamheden waarvoor een diploma wel vereist is. Het is de verantwoordelijkheid van de zorginstellingen om toe te zien op de bekwaamheid van personeel. Zie ook mijn antwoord op vraag 9.
In de zorg en welzijn is er ook ruimte voor mensen die (nog) geen opleiding hebben afgerond en (nog) geen formeel diploma of certificaat hebben, mits zij bekwaam zijn voor de handelingen die zij uitvoeren. Zorgbehoevenden moeten wel te allen tijde de zorg kunnen krijgen die nodig is.
Is het wettelijk toegestaan dat ongekwalificeerd personeel werkt in zorg verlenende functies zoals in de jeugdzorg en de zorg voor mensen met een handicap? Zo nee, zijn er hierop uitzonderingen voor uitzendpersoneel?
Op grond van de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz) zijn zorgaanbieders eindverantwoordelijk voor het leveren van goede zorg. Ook wanneer zorgaanbieders personeel via een uitzendbureau werven, dragen zij de verantwoordelijkheid om de bekwaamheid en bevoegdheid van deze zorgmedewerkers te controleren en zich ervan te vergewissen dat zij over de juiste kwalificaties beschikken. Er zijn geen uitzonderingen voor uitzendpersoneel. Hierbij geldt dat het niet is toegestaan dat ongekwalificeerd personeel zelfstandig zorg verleent waarvoor een specifieke opleiding of registratie vereist is.
In de Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (Wet BIG) is vastgelegd welke handelingen alleen door BIG-bevoegde (en dus gekwalificeerde) zorgverleners uitgevoerd mogen worden, de zogenoemde voorbehouden handelingen. Toch is er in de praktijk ook ruimte voor mensen zonder diploma of certificaat om in de zorg en welzijn te werken, mits zij bekwaam zijn voor de handelingen die zij uitvoeren. Het uitgangspunt hierbij is: bekwaam is inzetbaar. Dit betekent dat iemand bepaalde zorg- of ondersteuningstaken mag uitvoeren als die persoon de nodige kennis en vaardigheden bezit én in staat is deze handelingen veilig en verantwoord uit te voeren. Of iemand bekwaam is om een voorbehouden handeling in opdracht van een BIG-geregistreerde zorgverlener uit te voeren is de verantwoordelijkheid van de BIG-geregistreerde opdrachtgever en degene die de handeling uitvoert, de opdrachtnemer.
Is het uw beleidsvoornemen om meer mogelijkheden te creëren voor ongekwalificeerd personeel om (als uitzendkracht) in de zorg te werken? Zo nee, wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Nee, ik ben niet voornemens meer mogelijkheden te creëren voor ongekwalificeerd personeel om in de zorg of welzijn te werken dan dat er nu zijn. Het is de verantwoordelijkheid van de zorginstellingen om toe te zien op de bekwaamheid van personeel. Dit kan zowel vast personeel betreffen als uitzendkrachten.
Zijn er andere berichten of informatie beschikbaar bij uw ministerie of de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) die erop duiden dat dit vaker voorkomt? Zo ja, kunt u een overzicht delen van deze informatie en specifiek de hoeveelheid incidenten? Zo nee, gaat u hier onderzoek naar laten doen?
De IGJ heeft mij laten weten dat er incidenten en calamiteiten zijn geweest door het inzetten van onbevoegd en onbekwaam personeel, maar dat zij daarover geen aantallen bijhoudt. Een landelijk dekkend overzicht van incidenten en calamiteiten in de zorg die rechtstreeks zijn toe te schrijven aan de inzet van onbevoegd en onbekwaam personeel is er niet.
Klopt het dat de IGJ wél contact heeft opgenomen met de afnemers van diensten van Allround Care, maar níet met Allround Care zelf? Zo ja, waarom is dit het geval en deelt u de mening dat dit wel moet gebeuren? Zo nee, wat is het resultaat van dit contact geweest?
De IGJ is niet bevoegd om toe te zien op uitzend- of bemiddelingsbureaus. Allround Care is dan ook geen object van IGJ-onderzoek. De zorgaanbieders die diensten afnemen van Allround Care vallen wel onder het toezicht van de IGJ en de IGJ heeft dan ook met hen contact opgenomen. De betrokken zorgaanbieders zijn geschrokken van de uitkomsten van de controles en hebben maatregelen genomen om herhaling te voorkomen.
Deelt u de mening dat bestuurders van organisaties die diensten in de zorg aanbieden en daarbij structureel ongekwalificeerd personeel inzetten gesloten en vervolgd dienen te worden?
Het is de verantwoordelijkheid van de zorginstellingen om toe te zien op de bekwaamheid van personeel. In de zorg en welzijn is er ook ruimte voor mensen die (nog) geen opleiding hebben afgerond en (nog) geen formeel diploma of certificaat hebben, mits zij bekwaam zijn voor de handelingen die zij uitvoeren. Patiënten, cliënten, werkgevers of andere betrokkenen die te maken hebben (gehad) met problemen daaromtrent worden aangeraden aangifte te doen, zodat het Openbaar Ministerie tot vervolging kan overgaan. Het is aan de opsporingsdiensten criminele activiteiten nader te onderzoeken.
Welke stappen worden gezet om grote zorginstellingen hun verantwoordelijkheid te laten nemen bij het controleren van diploma’s van uitzendkrachten?
Op 31 maart jl. heb ik in samenwerking met de Minister van OCW een kamerbrief verzonden met daarin de aanpak fraude en criminaliteit in de zorgketen. In deze brief zijn ook diverse maatregelen opgenomen gericht op bewustwording van aanbieders rond de inzet van EVC’s en het controleren van diploma’s. Zorgaanbieders worden gewezen op de vergewisplicht en de mogelijkheden hoe deze goed uit te voeren. De vergewisplicht is het onderzoek dat van zorgaanbieders wordt verwacht naar de geschiktheid van zorgverleners (ook Zzp’ers, uitzendkrachten of gedetacheerden). Dat kan bijvoorbeeld door navraag te doen bij eerdere werkgevers, het BIG-register te bekijken en door een VOG te verlangen. Om diplomafraude tegen te gaan stimuleert DUO het gebruik van het gratis digitale uittreksel uit Mijn diploma's. Ook is er nu een mogelijkheid waarmee zorgaanbieders op de website van DUO eenvoudig kunnen controleren of een uittreksel uit «Mijn diploma's» echt is. Deze mogelijkheid wordt op dit moment onder de aandacht gebracht bij de doelgroep. Sinds begin 2023 roept de IGJ de zorgsector regelmatig op om alert te zijn op valse diploma’s, VOG’s en gesjoemel met EVC’s (Erkenning verworven competenties) en opleidingen voor de zorg.
Deelt u de mening dat er onderzoek moet komen naar eventuele negatieve gevolgen voor de patiënten van ongekwalificeerd personeel en dat de kosten en schadevergoeding hiervoor verhaald moeten worden op het bestuur van organisaties die dit personeel hebben ingezet?
Het is primair aan de direct betrokkenen zoals de zorgaanbieder en/of patiënt/cliënt of diens naasten om aangifte te doen tegen de betreffende ongekwalificeerde zorgverlener en vervolgens al dan niet te besluiten om een juridische procedure te starten waarvan schadevergoeding een onderdeel kan zijn.
Wat is uw reactie op de uitspraak «Vrijwel alle zorginstellingen in Nederland zetten ongediplomeerde medewerkers in op functies waarvoor een diploma niet vereist is»? Wat gaat u hier aan doen?
Het is de verantwoordelijkheid van werkgevers dat zij toezien op de bekwaamheid van hun personeel. Op grond van de vergewisplicht dient een instelling van te voren te onderzoeken of een zorgverlener voldoende bevoegd en bekwaam is voor hetgeen deze wordt ingezet. Bij functies in de zorg waarvoor geen diploma is vereist is het belangrijk dat de werkgever toeziet op de bekwaamheid van deze mensen.
Wat is uw reactie op de uitspraak «Er zijn vriendjes en vriendinnetjes die een dienst draaien op naam van iemand anders die wel de juiste papieren heeft»? Wat gaat u hier aan doen?
Zie mijn antwoord op vraag 9. In aanvulling daarop: de IGJ heeft mij laten weten dat zorgaanbieders nog nauwelijks identiteitscontroles hebben ingeregeld omdat ze zich nog onvoldoende bewust zijn van deze specifieke risico’s. Om die reden wijst de IGJ zorgaanbieders op de risico’s met betrekking tot identiteitsfraude op de werkvloer.
Heeft de IGJ voldoende budget, mensen en middelen om deze en andere situaties te achterhalen?
Het tegengaan van zorgfraude is een gezamenlijke opgave van toezichthouders in de zorg, opsporingsinstanties en het Informatieknooppunt Zorgfraude (IKZ). De toename van zorgfraude, criminaliteit en ondermijning in de zorg vraagt steeds meer aandacht van het toezicht van de IGJ gelet op de risico’s voor de kwaliteit en veiligheid van de zorg en jeugdhulp. Dat leidt binnen de bestaande grote toezichtlast van de IGJ inmiddels tot scherpe keuzes, ook ten aanzien van het organisatieonderdeel dat zich bezig houdt met opsporing en het toezicht op integere bedrijfsvoering in relatie tot de kwaliteit en veiligheid van de zorg.
Hoe vaak heeft de inzet van ongediplomeerd personeel van Allround Care geleid tot incidenten? Om wat voor incidenten ging het hier en wat waren de gevolgen hiervan?
De IGJ ziet toe op de betrokken zorgaanbieders maar niet op Allround Care omdat de IGJ geen bevoegdheid heeft om toe te zien op bemiddelings- en uitzendbureaus (zie ook mijn antwoord op vraag 5). Los van de casus Allround Care heeft de IGJ mij laten weten dat er in algemene zin incidenten en calamiteiten zijn geweest door het inzetten van onbevoegd en onbekwaam personeel, maar dat IGJ daarover geen aantallen bijhoudt (zie ook mijn antwoord op vraag 4).
In hoeverre speelde Allround Care een rol bij de diplomafraude?
Zie mijn antwoord op vraag 12.
Is er in deze casus aangifte gedaan van diplomafraude tegen Allround Care en/of de betrokken zorgverleners?
Ja, de IGJ heeft tegen de betrokken zorgverleners aangifte gedaan van valsheid in geschrifte en oplichting.
Het bericht ‘150.000 extra hiv-doden in Afrika verwacht na stop hulp uit VS’ |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat er naar verwachting 150.000 extra doden door hiv zullen vallen in Afrika, als gevolg van de Amerikaanse bezuinigingen op het U.S. President’s Emergency Plan for AIDS Relief (PEPFAR) programma?1
Het Erasmus Medisch Centrum heeft onderzoek gedaan naar de gevolgen van de tijdelijke Amerikaanse opschorting van 90 dagen van het PEPFAR programma, onder verschillende scenario’s. In dit onderzoek is meegenomen dat de VS levensreddende activiteiten vanuit PEPFAR, o.a. gericht op vrouwen en kinderen, heeft uitgezonderd van de opschorting. Het onderzoek geeft aan dat deze uitzondering in veel gevallen nog niet heeft geleid tot het herstarten van behandelingen. Dat komt omdat de bezuinigingen op USAID en PEPFAR hebben geleid tot organisatorische, administratieve en logistieke belemmeringen die een herstart bemoeilijken. Het onderzoek van het Erasmus Medisch Centrum geeft aan dat deze situatie kan leiden tot tussen de 40.000 en 150.000 additionele hiv doden in Sub-Sahara Afrika. Alle scenario’s in het onderzoek gaan ervanuit dat de opschorting van PEPFAR 90 dagen duurt, en dat de VS PEPFAR daarna weer zoals vanouds financiert. Nederland volgt deze ontwikkelingen nauwgezet en hoewel veel nog onzeker is zet Nederland met andere donoren in op een zo efficiënt mogelijke besteding van de nog beschikbare middelen.
Deelt u de mening dat het wegvallen van PEPFAR en de verwachte gevolgen buitengewoon onwenselijk zijn? Zo nee, waarom niet?
De jarenlange omvangrijke Amerikaanse steun aan de wereldwijde hiv/aids bestrijding heeft vele mensenlevens gered. PEPFAR speelt hierin een belangrijke rol. Op dit moment is het nog niet duidelijk of en hoe de VS een vervolg gaat geven aan PEPFAR. Daarvoor zal de Amerikaanse regering eerst een evaluatie van het Amerikaanse ontwikkelingshulpprogramma afronden. Het gedeeltelijk of volledig wegvallen van PEPFAR kan grote en zorgelijke gevolgen hebben voor mensen die leven met hiv-aids en voor de bestrijding van hiv-aids.
Heeft de Nederlandse regering contact gehad met de Amerikanen over het wegvallen van PEPFAR? Zo ja, wat was de inhoud van deze contacten? Zo nee, waarom niet?
Middels de contacten van de Nederlandse ambassade in Washington heeft Nederland de herziening van USAID en de gevolgen daarvan besproken met de Amerikaanse autoriteiten. Nederland spreekt daarnaast in multilateraal verband met vertegenwoordigers van de Amerikaanse overheid over verschuivingen in de financiering van mondiale gezondheid. De situatie rondom PEPFAR is daarbij ook onderwerp van gesprek. Nederland neemt actief deel aan de bestuursvergaderingen van gezondheidsorganisaties, waarin ook de VS een rol spelen. Veel is nog onzeker. Gegeven de grote financieringsbehoefte zet Nederland met andere donoren in op een zo efficiënt mogelijke besteding van de nog beschikbare middelen. Daarin staat de toegang tot hiv-aidspreventie en -zorg voor vrouwen, meisjes en kwetsbare groepen centraal.
Is er binnen het Global Fund to Fight AIDS, Tuberculosis and Malaria (GFATM), waarin Nederland participeert, overleg geweest over deze terugtrekking van de VS uit de hiv-bestrijding? Zo ja, welke acties worden overwogen om de impact op te vangen?
Ja, binnen het Global Fund is overleg geweest over de nieuwe koers van de VS. De Amerikaanse regering heroverweegt momenteel het gehele Amerikaanse ontwikkelingshulpprogramma, waaronder de steun aan het Global Fund. Veel is nog in beweging. De bestuursraad van het Global Fund – waarin Nederland is vertegenwoordigd – werkt daarom aan verschillende toekomstscenario’s. Met minder geld, kan minder hulp worden verleend. Levensreddende zorg in de meest kwetsbare landen heeft daarbij voorrang. Ook wordt gekeken naar nog betere samenwerking met andere gezondheidsorganisaties zoals Gavi (de Vaccin Alliance), bijvoorbeeld op het gebied van data- en bevoorradingssystemen.
In welke landen en regio’s verwacht u de grootste gevolgen van het wegvallen van PEPFAR-hulp, en hoe schat u de risico’s in voor het bredere volksgezondheidsbeleid en de gezondheidszorginfrastructuur?
Het is op dit moment nog niet duidelijk hoe de VS de bijdrage aan PEPFAR na afronding van de evaluatie van het Amerikaanse ontwikkelingshulpprogramma zal vormgeven. Nederland volgt deze ontwikkelingen op de voet.
PEPFAR financiert hiv/aids programma’s in meer dan 50 landen, voornamelijk in Afrika, maar ook in delen van Azië, Latijns-Amerika en het Caribisch gebied. Daarnaast financiert PEPFAR ook onderzoek naar hiv-vaccins en preventie, die van grote waarde zijn voor het bredere volksgezondheidsbeleid. In landen waar de gezondheidsinfrastructuur sterk afhankelijk is van Amerikaanse financiering, zijn de gevolgen van de gedeeltelijke opschorting van PEPFAR financiering het grootst.
Is Nederland bereid om, eventueel met gelijkgezinde landen binnen de EU of andere donoren, een initiatief te nemen om de gaten te dichten die ontstaan door het terugtrekken van de VS, bijvoorbeeld door extra middelen vrij te maken voor het GFATM of UNAIDS?
Nederland onderhoudt nauw contact met gelijkgezinde EU-lidstaten en andere donoren over de koerswijziging van de Verenigde Staten en de gevolgen daarvan voor de financiering van het Global Fund (GFATM) en UNAIDS.
Nederland blijft deze instellingen ondersteunen. Op dit moment biedt Nederland flexibiliteit aan partners zoals UNAIDS om reeds ontvangen Nederlandse bijdragen in te zetten waar deze het hardst nodig zijn. Daarnaast ontwikkelt Nederland een nieuw financieringsinstrument voor maatschappelijke organisaties dat inzet op de preventie en bestrijding van hiv-infecties in Zuidelijk Afrika.
Echter, net als andere gelijkgezinde landen, heeft ook het Nederlandse kabinet een bezuinigingsopdracht. Dit betekent dat er geen ruimte is voor extra investeringen op mondiale gezondheid. Gezondheid blijft wel degelijk een prioriteit binnen ons beleid. Een significant deel van de begroting voor mondiale gezondheid en SRGR wordt ingezet op de bestrijding van infectieziekten, waaronder hiv/aids.
Bent u bereid om in internationale fora, zoals de VN en de Wereldgezondheidsorganisatie, de gevolgen van het wegvallen van PEPFAR aan de orde te stellen en te pleiten voor een brede internationale respons?
De VS heeft nog geen definitief besluit genomen over het al dan niet voortzetten van PEPFAR. Wel is duidelijk dat de VS zich terugtrekt uit de WHO en de financiering van diverse gezondheidsorganisaties heeft beëindigd of opgeschort. Binnen internationale fora bespreekt Nederland de bredere context van toenemende druk op de financiering van mondiale gezondheidsinstellingen. Nederland pleit daarbij voor een scherpere focus op kerntaken en een herijking van prioriteiten, en voor een herinrichting van de mondiale gezondheidsarchitectuur op de middellange termijn. Een dergelijke hervorming is noodzakelijk om de steeds schaarsere middelen doeltreffend, en doelmatig in te zetten.