Gepubliceerd: 17 november 2017
Indiener(s): Johannes Sibinga Mulder
Onderwerpen: openbare orde en veiligheid terrorisme
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34808-5.html
ID: 34808-5

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 17 november 2017

De vaste commissie voor Financiën, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

De fungerend voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, Anne Mulder

De adjunct-griffier van de commissie, Bartman

INLEIDING

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn. Zij vinden een stevige aanpak van het tegengaan van witwassen en het bestrijden van terrorismefinanciering van groot belang. Zonder financiering heeft terrorisme minder kans. Deze leden steunen dan ook maatregelen die dit op een effectieve en efficiënte manier kunnen voorkomen. De voorgenoemde leden hebben echter nog wel een aantal vragen.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Zij zien het belang van het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering en zien daar in deze richtlijn handvatten voor. Deze leden maken van de gelegenheid gebruik tot het stellen van vragen.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel tot implementatie van de vierde anti-witwasrichtlijn. Deze leden hebben nog een aantal vragen.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel ter implementatie van de vierde anti-witwasrichtlijn.

ALGEMEEN

Kan de regering een reactie geven op de inbreng van de Register Belastingadviseurs (RB) op het onderhavige wetsvoorstel, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Kan een overzicht gegeven worden van alle lidstaatopties en keuzes die mogelijk zijn in het kader van de vierde anti-witwasrichtlijn en wat de regering daarmee heeft gedaan? Hoe hebben andere EU-lidstaten dat gedaan c.q. welke keuzes hebben andere EU-lidstaten daarbij gemaakt? Waar gaat de regering in deze implementatiewet verder dan de vierde anti-witwasrichtlijn en waarom?

In het wetsvoorstel wordt een groot aantal zaken uitgewerkt in nadere regelgeving zoals de ministeriële regeling of de algemene maatregel van bestuur, zo merken de leden van de VVD-fractie op. Hoe wordt de Tweede Kamer betrokken bij die nadere regelgeving? Waarom is ervoor gekozen zo veel zaken te regelen in lagere regelgeving en niet in de wet? Kan de regering per delegatiebepaling aangeven waarom er niet gekozen is voor een voorhangprocedure en wat de voor- en nadelen van het opnemen van een voorhangprocedure zijn? Kan per delegatiebepaling aangegeven worden wanneer de lagere regelgeving gereed is, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

De leden van de SP-fractie juichen maatregelen die terrorismefinanciering, witwassen en belastingfraude tegengaan toe, wanneer deze effectief zijn. Van bepaalde onderdelen van deze implementatiewet verwachten deze leden dat dit bijdraagt aan de opsporing en het voorkomen van witwassen, terrorismefinanciering en belastingfraude. Zij betreuren het, dat het wetsvoorstel dat het onderdeel van de richtlijn dat ziet op het instellen van een register met informatie over uiteindelijk belanghebbenden (ultimate beneficial owners, UBO) pas op een later tijdstip wordt ingediend. Naar de mening van de SP-fractie is dit een van de belangrijkste onderdelen van de vierde anti-witwasrichtlijn. Zij vragen de regering wanneer dit wetsvoorstel naar de Kamer komt en welke maatregelen zijn getroffen om de benodigde ICT-ondersteuning vorm te geven. Is hierbij een ook een BIT-advies verstrekt, zo ja, kan de regering die naar de Kamer sturen? Garandeert de regering dat het UBO-register geen gevolmachtigden zal accepteren als uiteindelijk belanghebbende?

De leden van de SP-fractie vragen de regering op welke onderdelen nationale overheden verder mogen gaan dan de vierde anti-witwasrichtlijn voorschrijft. Wil de regering dit aangeven en per lidstaatoptie aangeven waarom hier al dan niet voor is gekozen?

De leden van de SP-fractie lezen in de memorie van toelichting dat een groot aantal zaken in nadere regelgeving wordt uitgewerkt. Klopt het, vragen zij, dat het om tien zaken gaat die in lagere regelgeving worden uitgewerkt? Kan de regering per delegatiebepaling aangeven waarom deze in lagere regelgeving wordt uitgewerkt? Is het de bedoeling van de regering om hiermee de inspraak van de Kamer te beperken, zo vragen deze leden. Zo nee, is de regering dan bereid om bij alle zaken die uit de vierde anti-witwasrichtlijn voortvloeien en die de regering in lagere regelgeving wordt uitgewerkt, de Kamer de mogelijkheid te geven inspraak te krijgen? Hoe gaat de regering hier zorg voor dragen? Waarom is niet op voorhand al besloten tot een voorhangprocedure voor deze zaken? Kan de regering per delegatiebepaling aangeven wanneer de Kamer hiervan een concept ontvangt, zodat de Kamer kan meebeslissen?

De leden van de SP-fractie merken op, dat tijdens de parlementaire ondervraging fiscale constructies is gebleken dat het vanaf het vermoeden van belastingfraude tien tot twaalf jaar kan duren tot een aanslag kan worden opgelegd, omdat de belastingplichtige veel mogelijkheden heeft om bezwaar en beroep aan te tekenen en zelfs procedures kan starten tegen de belastingdienst en/of belastingambtenaren. Deze leden vragen de regering of zij dit gewenst vindt en of zij bereid is te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om dit traject flink te verkorten. Is het bijvoorbeeld mogelijk om, wanneer er een low tax jurisdiction meespeelt in een constructie, de bewijslast te verzwaren en/of om de mogelijkheden om bezwaar en beroep aan te tekenen, te beperken. De leden van de SP-fractie vragen de regering ook zo uitvoerig mogelijk uiteen te zetten hoe een dergelijk traject gaat, vanaf het moment dat de inspecteur een vermoeden van belastingfraude ziet, inclusief alle mogelijke bezwaar- en beroepsmogelijkheden.

2. Inhoud richtlijn en verordening

§ 2.1 Vierde anti-witwasrichtlijn

De leden van de VVD-fractie vragen waarom het onderdeel UBO-register dat ook onderdeel is van de vierde anti-witwasrichtlijn niet wordt geregeld in het onderhavige wetsvoorstel. Wanneer kan dit voorstel wel naar de Tweede Kamer worden gestuurd en worden behandeld? Welke gevolgen kan het separaat behandelen hebben?

De richtlijn biedt de mogelijkheid van een openbaar UBO-register en een niet-openbaar UBO-register. Beide waren volgens de regering geschikt om witwassen en het financieren van terrorisme tegen te gaan. De leden van de VVD-fractie hebben zich daarom eerder uitgesproken voor een niet-openbaar register, omdat er ook zaken als privacy en veiligheid spelen. De leden van de VVD-fractie willen graag weten welke keuzes andere EU-lidstaten inmiddels hebben gemaakt op dit punt, dan wel gaan maken. Het houden van een percentage aandelen of stemrechten is slechts één van de gevallen waarin sprake kan zijn van een UBO. In welke andere gevallen kan dit ook het geval zijn? Welke personen vallen onder de binnenlandse en buitenlandse politiek prominente personen (politically exposed persons, PEP’s)? Vallen hier straks ook alle lokale politici onder? Waarom zijn de definities van de PEP’s nog niet via algemene maatregelen van bestuur gepubliceerd? Wanneer worden deze verwacht? Hoe lang krijgen meldingsplichtigen vervolgens de tijd om hun systemen aan te passen?

De leden van de VVD-fractie vragen voorts waarom het risico van de Nederlandse Minister-President en alle parlementsleden gelijk wordt gesteld aan buitenlandse politieke personen? In hoeverre is er hier sprake van een risico-georiënteerde benadering? Waarom wordt er geen onderscheid gemaakt tussen binnenlandse en buitenlandse PEP’s? Hoe wordt dit in andere EU-lidstaten geregeld? Klopt het, dat in het Verenigd Koninkrijk wel een onderscheid wordt gemaakt en dit ook in de FATF-richtlijnen (Financial Action Task Force) is opgenomen? Wat betekent dit voor de binnenlandse politieke personen?

De leden van de CDA-fractie vragen naar de definitie van een «ongebruikelijke transactie». Deze leden begrijpen dat dit in de context is van de bestrijding van witwassen en terrorismefinancieríng, maar zij verwijzen naar andere regelgeving waarin de verplichting tot het doen van een melding ook geldt voor andere vormen van criminaliteit, zoals drugshandel, mensenhandel, verduistering van goederen of anderszins maatschappelijk ongewenste of verboden activiteiten. Kan de regering uiteenzetten waarom voor specifiek witwassen en terrorismefinanciering aparte regelgeving nodig is?

De leden van de CDA-fractie vragen naar de gevolgen voor PEP’s. Deze leden vragen naar een aantal praktische voorbeelden voor wanneer een cliëntenonderzoek volgens de richtlijn noodzakelijk is, als het bijvoorbeeld gaat om Kamerleden. Wordt er voor hen een extra cliëntenonderzoek gedaan als zij een bankrekening openen? Of als zij een hypotheek afsluiten? Of wanneer zij als vrijwilliger bij een sportvereniging betrokken zijn en daar financiële zaken afhandelen, bijvoorbeeld als penningmeester? Acht de regering het wenselijk dat politiek prominente personen op deze wijze op voorhand een strengere controle op hun financiële handel en wandel moeten ondergaan? Waar stelt de regering hier de grens? Verder verwijzen deze leden naar de vragen die zij onder paragraaf 6.2 over dit zelfde onderwerp stellen.

De leden van de CDA-fractie vragen naar de veranderingen die zijn aangebracht in de definitie van de UBO. In het bijzonder vragen zij aandacht voor de bijzondere positie van Algemeen Nut Beogende Instellingen (ANBI’s). Kan de regering aangeven of zij alsnog wil besluiten om voor ANBI’s een uitzondering te maken voor opname in het UBO-register, net zoals dat voor kerkgenootschappen is gebeurd, met als belangrijkste argument dat ANBI’s geen natuurlijk persoon als «belanghebbende» kunnen hebben, aangezien dat altijd het beoogde algemene nut het doel zal zijn?

De leden van de CDA-fractie vragen naar de uitwisseling van gegevens tussen de financiële inlichtingen eenheden uit de verschillende EU-lidstaten. Deze leden lezen dat uitwisseling van informatie tussen deze eenheden mogelijk moet zijn, tenzij uitwisseling in strijd zou zijn met de fundamentele beginselen van nationaal recht. Kan de regering een aantal voorbeelden geven wanneer uitwisseling in strijd is met de beginselen van nationaal recht? Voorts op dit onderwerp vragen de leden van de CDA-fractie naar het «aanmoedigen» van het gebruik van het Financial Intelligence Platform. Waarom wordt dit slechts aangemoedigd en niet verplicht?

De leden van de SP-fractie vragen ten aanzien van de twee kernverplichtingen of het enige nieuwe dat voortvloeit uit de vierde anti-witwasrichtlijn is dat de twee kernverplichtingen nu ook gaan gelden voor aanbieders van kansspelen en personen die beroeps- of bedrijfsmatig in goederen handelen.

De leden van de SP-fractie vragen de regering enige uitleg te geven over de risicogebaseerde benadering. Kan de regering uitleggen hoe dit in de praktijk werkt, aan de hand van een aantal voorbeelden? Kan de regering ingaan op de vraag hoe de risico gebaseerde benadering uitwerkt voor trustkantoren? Klopt het, dat iedere klant een risicoprofiel krijgt en dat transacties vanuit die profielen worden beoordeeld? Hoe kan er worden ingegrepen als een financiële instelling of trustkantoor onvoldoende serieus risicoprofielen opstelt, waardoor het zicht op verdachte transacties onvoldoende is?

Wie controleert de beoordeling van de risico’s op witwassen en financiering van terrorisme die instellingen moeten opstellen, zo vragen de leden van de SP-fractie. Worden de supranationale en nationale risicobeoordelingen openbaar gemaakt, zo nee, waarom niet?

Kan de regering aangeven welke vormen van trusts zij kent en of deze allen in het UBO-register terecht zullen komen, zo vragen de leden van de SP-fractie. In mediaberichten werd enige tijd geleden gesuggereerd dat UBO’s kunnen voorkomen om in het UBO-register te worden opgenomen door een Angelsaksische trust aan te gaan. Klopt deze suggestie, zo vragen de leden van de SP-fractie. Komen de uiteindelijk belanghebbenden van een fonds voor gemene rekening ook in het UBO-register terecht?. Kan de regering verder aangeven of zij op de hoogte is van mogelijke ontsnappingsmogelijkheden waarvan het bestaan ook is gemeld tijdens de parlementaire ondervraging fiscale constructies, en hoe zij voornemens is deze mogelijkheden te beperken of weg te nemen?

De leden van de SP-fractie verwonderen zich over de gewijzigde definitie van een UBO. Naar de mening van deze leden is het hebben van 25% van de aandelen van een vennootschap een duidelijk teken dat een persoon een uiteindelijk belanghebbende is. Deze leden vragen de regering te reflecteren op de keuze om de definitie te wijzigen, wat haar input is geweest in deze discussie en welke argumenten ten grondslag liggen aan deze keuze. De voorgenoemde leden verwelkomen wel dat ook in gevalvan indirect eigendom sprake kan zijn van een UBO.

Wat betekent het feit dat ook hoger leidinggevend personeel als UBO kan worden aangemerkt voor trustkantoren, zo vragen de leden van de SP-fractie. Heeft dit enige invloed op de trustsector? De leden van de SP-fractie vragen de regering aan te geven waar het verscherpte cliëntenonderzoek ten aanzien van PEP’s uit bestaat. Ook vragen zij de regering meer uitleg te geven over het begrip PEP. Kan de regering dit toelichten?

Tijdens de parlementaire ondervraging fiscale constructies en ook uit nieuwsbrieven van DNB is verschillende malen gebleken dat trustkantoren hun poortwachtersfunctie niet goed uitoefenen, zo merken de leden van de SP-fractie op. Zij vragen of de vierde anti-witwasrichtlijn hier invloed op heeft. Zo ja, welke? Wat gaat de regering hier aan doen in de wet toezicht trustkantoren? Welke gevolgen heeft DNB en de regering gekoppeld aan de vaststelling dat de trustsector in Nederland geen zelfreinigend vermogen heeft? Hoeveel trustkantoren hebben hun vergunning ingetrokken gezien of ingeleverd? Kan de regering een overzicht geven van het verloop van vergunningen, vanaf de introductie van de Wet toezicht trustkantoren?

Wordt erop toegezien dat de melding van ongebruikelijke transacties ook terechtkomt bij de instanties van het land waar het onderzoek naar de melding het best kan plaatsvinden, zo vragen de leden van de SP-fractie. Door wie wordt hierop toegezien? Hoe wordt beoordeeld waar dit onderzoek het beste kan plaatsvinden? Zijn fundamentele beginselen van het Nederlandse recht in strijd met het uitwisselen van dergelijke informatie, zo vragen de leden van de SP-fractie. Als voorbeeld noemen zij de fiscale geheimhoudingsplicht. In dit kader merken deze leden op dat door Nederlandse instellingen relatief weinig meldingen worden gedaan van ongebruikelijke transacties. Zij vragen de regering aan te geven wat hiervan de oorzaak is. Hoeveel meldingen zijn de laatste jaren gedaan door de verschillende instellingen? Hoe is het verloop? Hoe wordt er op toegezien dat meldingen die ongebruikelijk zijn ook worden geïdentificeerd en er vervolgens melding wordt gemaakt? Wat gebeurt er in de huidige situatie bij ongebruikelijke transacties? Worden deze door financiële partijen ook geweigerd? Zo ja, onder welke voorwaarden mogen of moeten financiële instellingen dergelijke transacties weigeren?

De leden van de SP-fractie lezen in het commentaar van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) de volgende passage: «Het aantal meldingen van ongebruikelijke transacties en zeker het aantal transacties dat vervolgens als verdacht wordt aangemerkt staat (met uitzondering van de financiële sector) nu al in schril contrast tot de inspanningen die instellingen moeten leveren en de kosten die zij moeten maken om aan alle verplichtingen met betrekking tot het cliëntenonderzoek ingevolge de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) te voldoen. De effectiviteit van deze inspanningen wordt verder nog beperkt door de kennelijk geringe (opsporings)capaciteit bij de FIU, politie, FIOD-ECD en Openbaar Ministerie.» Deze leden vragen de regering hierop in te gaan. Erkent zij, dat de capaciteit bij de door de NOB genoemde instanties te wensen overlaat? Is de regering het eens met de NOB die lijkt te suggereren dat meldingen niet voldoende grondig kunnen worden nagekeken vanwege tekortschietende capactiteit? Zo nee, hoe bewijst de regering het tegendeel? Kan de regering een overzicht geven van de inzet in fte bij de verschillende toezichthoudende instanties?

De leden van de SP-fractie vragen de regering uit te leggen hoe de sancties in de vierde anti-witwasrichtlijn zich verhouden tot de huidige in de Nederlandse wet opgenomen sancties.

§ 2.2. Verordening betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie

De leden van de VVD-fractie vragen wat betekent of wordt verstaan onder «alle» noodzakelijke informatie over de afzender en de begunstigde van een transactie? Kan een aantal concrete voorbeelden worden gegeven van de genoemde wijziging van het toepassingsbereik van de verordening?

De leden van de VVD-fractie vinden het goed dat er voorwaarden worden gesteld aan de verdere verwerking van persoonsgegevens en dat deze niet voor commerciële doeleinden is verboden. Hoe wordt of kan dit worden geborgd? Wat als de instelling de gegevens ook al verzamelt op een andere manier of voor andere doeleinden?

De leden van de CDA-fractie zien de noodzaak van het verplicht toevoegen van informatie over de rekeninghouder aan een geldovermaking. De traceerbaarheid van een overboeking wordt hiermee gewaarborgd. In dit kader vragen deze leden hoe geldovermaking met gebruik van een cryptocurrency als bitcoin onder deze verordening vallen. Bij gebruikmaking van cryptocurrency’s kan betrekkelijk anoniem geld worden overgemaakt, waarmee het risico van witwassen en terrorismefinanciering reëel is. Kan de regering aangeven hoe deze verordening en richtlijn op deze nieuwe ontwikkeling ingaan? Welke maatregelen ziet de regering voor zich als het gebruik van cryptocurrency’s niet onder deze verordening en richtlijn valt? Is de regering het met de leden van de CDA-fractie eens dat ook deze route voor witwassen en terrorismefinanciering gesloten moet worden?

De leden van de CDA-fractie vragen naar het in de memorie van toelichting gevraagde onderscheid tussen overschrijvingen die plaats vinden geheel binnen de Unie, overschrijvingen van buiten naar binnen de Unie en overschrijvingen die vanuit de Unie naar een derde land wordt gedaan. Hoe wordt dit onderscheid precies bedoeld? Wat gebeurt in de ene situatie niet wat in de andere situatie wel gebeurd?

De leden van de CDA-fractie vragen naar de uitwisseling van persoonsgegevens, en dat dit ook mag gebeuren naar landen waar de bescherming van persoonsgegevens van een ander niveau is. Deze leden maken zich hier zorgen over, het zou immers kunnen betekenen dat gegevens van Nederlanders op straat komen te liggen, omdat de bescherming van gegevens in een andere EU-lidstaat minder goed is geregeld. Bijvoorbeeld in combinatie met het gegeven dat financiële handelingen van politiek prominente personen toch al strenger wordt gecontroleerd, leidt dit tot de vraag of hier een wenselijke situatie ontstaat. De leden van de CDA-fractie erkennen in beginsel dat het doel van tegengaan van witwassen en terrorismefinanciering een groot belang dient, maar kan de regering toch enkele garanties of waarborgen bieden om er voor te zorgen dat gegevens niet zomaar via een andere EU-lidstaat openbaar worden gemaakt?

De leden van de SP-fractie vragen de regering aan te geven hoe de nieuwe regels betreffende de informatie bij geldovermakingen zich verhoudt tot de huidige gang van zaken. Kan de regering aangeven wat de verschillen zijn? Kan de regering aangeven hoe dit de opsporing van belastingfraude vergemakkelijkt?

3. Hoofdpunten van het wetsvoorstel

§ 3.1. Uitbreiding reikwijdte

De leden van de VVD-fractie vragen of een overzicht kan worden gegeven van de reikwijdte van de derde anti-witwasrichtlijn en van de vierde anti-witwasrichtlijn. Wat zijn de gevolgen in de praktijk en concreet van het naast verkopers ook kopers onder de reikwijdte van de richtlijn brengen? Onder strikte voorwaarden kunnen bepaalde kansspeldiensten geheel of gedeeltelijk worden vrijgesteld bij ministeriële regeling, merken de leden van de VVD-fractie op. Wanneer is die ministeriële regeling bekend? Is de regering van plan gebruik te maken van deze mogelijkheid? Zo nee, waarom niet? In hoeverre zijn speelautomatenhallen met speelautomaten waar slechts met zeer kleine bedragen kan worden gespeeld, een risico op witwassen of het financieren van terrorisme? Hoe gaat de regering daarmee om? Hoeveel tijd krijgen deze instellingen om dit in te regelen?

De leden van de CDA-fractie vragen naar de vrijstelling voor bepaalde aanbieders van de verplichtingen die voortkomen uit onderhavige richtlijn. De memorie van toelichting rept over een ministeriële regeling waarin de voorwaarden hiervoor worden vastgesteld. In dit verband vragen deze leden naar het advies van de Raad van State, waarin wordt aanbevolen om dit per algemene maatregel van bestuur te regelen. Is de regering bereid om dit ook zo te gaan doen, zoals zij in haar reactie op het advies van de Raad van State lijkt te zeggen?

§ 3.2. Risicogebaseerde benadering

De leden van de VVD-fractie vragen wat er gebeurt indien er een verschil van inzicht is tussen de instelling en de toezichthouders over de invulling van de risico gebaseerde benadering? Welke rol is daarbij weggelegd voor het ministerie?

De leden van de CDA-fractie vragen naar de passage dat sommige risico’s in het geheel vermeden moeten worden, indien een instelling onvoldoende beheersmaatregelen kan nemen. Deze leden vragen of dit in de praktijk ook kan betekenen dat bepaalde activiteiten bij bedrijven in zijn geheel gestaakt moeten worden, met mogelijk verlies van dienstverlening voor de consument tot gevolg. Deze leden vragen of dit de bedoeling kan zijn van de richtlijn en of een andere aanpak mogelijk is waarbij activiteiten niet gestaakt hoeven te worden.

De leden van de CDA-fractie vragen wat wordt bedoeld met een «correspondentrelatie».

§ 3.3. Cliëntenonderzoek

De leden van de VVD-fractie vragen wat de gevolgen zijn van het aanpassen van de UBO-definitie? Wie vallen hier straks extra onder? Graag een paar concrete voorbeelden.

Wanneer is de lagere regelgeving gereed? Gaat het hier om een ministeriële regeling of een algemene maatregel van bestuur? Is de verplichting van financiële dienstverleners om cliëntenonderzoek uit te voeren beperkt tot de financiële dienstverlening en is niet van toepassing voor andere niet-vergunningplichtige activiteiten die de financiële onderneming uitvoert bijvoorbeeld operational lease, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

De leden van de D66-fractie zijn van mening dat een goed UBO-register van fundamenteel belang is bij het bestrijden van witwassen. Deze leden constateren dat de precieze invulling van de definitie van een uiteindelijke belanghebbende van groot belang is. Deze leden vragen de regering daarom wanneer het wetsvoorstel inzake het UBO-register verwacht kan worden.

§ 3.4. Handhavinginstrumentarium toezichthoudende autoriteiten

De leden van de VVD-fractie vragen wat het verschil nog is tussen het boetestelsel van de Wet op het financieel toezicht (Wft) en de Wwft.

§ 3.4.1. Boetehoogtes

De leden van de CDA-fractie vragen naar de situatie dat het falen van een onder toezicht staande instelling er direct toe leidt, dat terrorisme wordt gefinancierd en een aanslag daadwerkelijk plaatsvindt. Bijvoorbeeld door het niet doen van een cliëntonderzoek. Kan deze instelling, of kunnen personen werkzaam bij deze instelling, dan ook strafrechtelijk worden vervolgd? Of is dat uitgesloten?

§ 3.4.2. Intrekken vergunning

De leden van de VVD-fractie vragen wanneer een vergunning van een instelling kan worden ingetrokken. En wat als de instelling niet vergunningplichtig is?

De leden van de SP-fractie hebben enkele vragen met betrekking tot het afnemen van vergunningen bij een overtreding van de Wwft. Zij vragen de regering of een overtreding van de Wwft in de toekomst automatisch leidt tot het intrekken van de vergunning. Zo nee, in welke gevallen wel en in welke niet? Mogen deze leden aannemen dat, wanneer meermaals de Wwft wordt overtreden, wel automatische de vergunning wordt ingetrokken? Voorts vragen de voorgenoemde leden welke invloed het intrekken van een vergunning heeft voor de leidinggevenden van de betreffende instantie. Kunnen leidinggevenden na het intrekken van de vergunning bijvoorbeeld zomaar weer elders in de zelfde branche terecht?

§ 3.5. Publicatiebevoegdheden toezichthoudende autoriteiten

De leden van de CDA-fractie steunen de uitgebreide publicatiebevoegdheid van de toezichthoudende autoriteiten. Zij erkennen de afschrikwekkende werking die hier van uit kan gaan. Daarbij vragen deze leden aandacht voor het prudent omgaan met deze bevoegdheid en in dit kader willen zij de regering bevragen op de casus dat een toezichthouder tot publicatie van een boetebesluit over gaat nog voor dat er beroep is aangetekend, het betreffende bedrijf door forse publicitaire druk en weglopende klanten uiteindelijk failliet gaat en het boetebesluit uiteindelijk onterecht blijkt. Welke rechten zijn er dan nog voor het bedrijf of de getroffen crediteuren? Kan deze situatie voorkomen worden, of bestaat er altijd een kans dat de geschetste gebeurtenissen zich voor doen? Acht de regering deze situatie wenselijk, of een noodzakelijk kwaad gezien het grotere belang dat deze richtlijn nastreeft?

De leden van de D66-fractie vragen de regering te reageren op de kritische kanttekening van de Raad van State ten aanzien van de mogelijke nadelige gevolgen van het publiceren van sanctiebesluiten voordat die onherroepelijk zijn. Deze leden vragen de regering toe te lichten welke redenen volgens de regering rechtvaardigen om dergelijke besluiten te publiceren, en in hoeverre hier rekening wordt gehouden met de kwalijke gevolgen van dien als het besluit later geen stand houdt.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het feit dat elke twee jaar een verslag van de geïdentificeerde, geanalyseerde en beoordeelde nationale risico’s op witwassen en het financieren van terrorisme wordt gepubliceerd. Deze leden vragen de regering in hoeverre het mogelijk is om ieder jaar een verslag te publiceren.

4. Gegevensbescherming

De leden van de VVD-fractie lezen dat de vierde anti-witwasrichtlijn slechts in beperkte mate wijzigingen met zich meebrengt voor de verwerking en bescherming van persoonsgegevens. Om welke wijzigingen gaat het dan? Er is een privacy impact assessment uitgevoerd? Ging dit privacy impact assessment ook over een openbaar of niet openbaar UBO-register? Zo ja, wat is daar uitgekomen? Zo nee, waarom niet en gaat de regering dit alsnog doen voor dat aspect?

§ 4.1. Persoonsgegevens in het kader van het cliëntenonderzoek

De regering schrijft dat instellingen «in beginsel gehouden zijn de persoonsgegevens na het verstrijken van de bewaartermijn van vijf jaar te vernietigen». Volgens de leden van de CDA-fractie impliceert «in beginsel» dat er ook gevallen zijn dat persoonsgegevens niet worden vernietigd. Kan de regering aangeven wanneer dit het geval is?

De leden van de SP-fractie juichen toe dat maatregelen worden genomen die het uitpluizen van geldstromen en het ontdekken van mogelijke belastingfraude vergemakkelijken. Tegelijkertijd vragen deze leden hoe er wordt toegezien op de beveiliging van betaalgegevens, wanneer deze door de hele betaalketen worden gedeeld. Hoe wordt voorkomen dat deze persoonsgegevens uitlekken, zo vragen deze leden.

§ 4.3. Publicatiebevoegdheden toezichthouders

De leden van de VVD-fractie vragen of de publicatiebevoegdheden verschillen van de toezichthouders in het kader van de Wwft ten opzichte van andere wetten? Zo ja, waar en hoe? Hoe wordt in andere EU-lidstaten omgegaan met het publiceren van sanctiebesluiten, voordat deze besluiten onherroepelijk zijn geworden? Kunnen concrete praktijkvoorbeelden worden gegeven, waarbij het voor de consumenten en/of andere instellingen nuttig is om de sanctiebesluiten te publiceren voordat deze onherroepelijk zijn geworden, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

De leden van de CDA-fractie vragen naar de situatie waarin de toezichthouder zich genoodzaakt ziet om een besluit over een natuurlijk persoon openbaar te maken, alvorens het beroep op dit besluit zich heeft voltrokken. Welke rechten heeft een dergelijk persoon, zeker in het geval het besluit onterecht was, dus als het beroep wordt toegekend. Is er dan bijvoorbeeld sprake van enige vorm van een schadevergoeding?

5. Gevolgen van het wetsvoorstel

§ 5.1. Gevolgen voor het bedrijfsleven

De leden van de CDA-fractie vragen of bedrijven die betaaldiensten aanbieden, zoals Apple, Google en Facebook, ook onder deze richtlijn vallen. Daarnaast vragen deze leden naar de ontwikkelingen op het gebied van FinTech. Klopt het, dat alle FinTech-bedrijven die iets met betaaldiensten van doen hebben ook onder deze richtlijn vallen? Voorts vragen de leden van de CDA-fractie naar aanbieders van kansspelen op afstand. In hoeverre vallen of gaan zij vallen onder de reikwijdte van deze richtlijn?

§ 5.1.3. Risicomanagement

De leden van de VVD-fractie vragen wat het betekent dat maatregelen die een instelling neemt om een risicobeoordeling op te stellen, dienen te worden afgestemd op de aard en omvang van de instelling? Hoe kan een instelling daar uiteindelijk duidelijkheid over krijgen? Voor een aantal instellingen zullen nalevingskosten voortvloeien uit de voorgestelde verplichting om een compliance functie en auditfunctie in te richten. Om welke instellingen gaat het dan? Moet het hier altijd gaan om een aparte persoon? In hoeverre mag dit ook extern geregeld worden?

§ 5.1.5. Cliëntenonderzoek

De leden van de VVD-fractie zien dat slechts in een beperkt aantal gevallen de instellingen, die naar huidig recht reeds onder de werking van de Wwft zullen vallen, voor het eerst cliëntenonderzoek moeten verrichten. Om welke instellingen gaat het dan?

§ 5.2. Gevolgen voor toezichthoudende autoriteiten

De leden van de VVD-fractie vragen waarom het Wwft-toezicht voor de aanbieders van de kansspelen wordt neergelegd bij de kansspelautoriteit, want deze heeft hier toch geen enkele ervaring mee, en niet bij het Bureau Toezicht Wwft? Kan inmiddels aangegeven worden wat de gevolgen zijn voor de kansspelautoriteit en het Bureau Toezicht Wwft van de vierde anti-witwasrichtlijn? Bijvoorbeeld als het gaat om het aantal fte’s en/of de extra kosten? Hoe worden deze toezichtkosten doorberekend?

§ 5.3 Gevolgen voor de FIU

De leden van de VVD-fractie vragen of inmiddels al wel kan worden aangegeven dat de gevolgen zijn voor de FIU voor de te maken kosten die gepaard zullen gaan met deze werkzaamheden? Wanneer is dit wel duidelijk? Hoe wordt dit financieel opgelost?

6. Consultatie

De leden van de VVD-fractie vragen waarom de adviezen van de Nederlandse Vereniging voor de Rechtspraak en de toezichthouders niet expliciet zijn opgenomen in de memorie van toelichting. Wat is er gedaan met deze adviezen c.q. hoe zijn deze verwerkt in het wetsvoorstel?

Wat zijn de gevolgen van deze wetgeving voor de FinTech-sector en de telecomsector? Welk overleg heeft er met deze sectoren plaatsgevonden en wat is daar uitgekomen?

§ 6.1. Algemene reacties

In deze paragraaf wordt gesproken over disproportionele gevolgen voor kleinere instellingen. De leden van de VVD-fractie vragen waaraan dan moet worden gedacht. Welke oplossingen zouden hiervoor mogelijk zijn? Als er geen oplossingen zijn, waarom is bij het maken van de richtlijn dan geen oog geweest voor de proportionaliteit van de regelgeving voor kleinere instellingen? Wat wordt bedoeld met de aard en omvang van de instelling als het gaat om de kleinere instellingen?

In hoeverre worden de gevolgen van deze wet- en regelgeving voor de kleinere instellingen gemonitord en bekeken of ze in de praktijk werkbaar zijn? Wanneer wordt de vierde anti-witwasrichtlijn geëvalueerd, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

De leden van de CDA-fractie vragen naar de (kleinere) instellingen en de genoemde flexibiliteit die mogelijk is om de normen van het wetsvoorstel nader in te vullen. Deze leden vragen wat hiermee wordt bedoeld. Deze leden vragen of dit er toe kan leiden dat kleinere instellingen mogelijk een minder goed cliëntonderzoek hoeven te doen? Leidt dit er niet toe dat er een perverse prikkel in het systeem zit waarbij terroristen liever zaken doen via kleinere instellingen omdat daar «flexibele eisen» gelden ten aanzien van de normen in het wetsvoorstel? Indien dit niet het geval is, kan de regering aangeven waar de flexibiliteit dan in wordt gevonden.

De leden van de SP-fractie vragen de regering aan te geven waarom de adviezen van de Nederlandse Vereniging voor de Rechtspraak, de toezichthoudende en andere autoriteiten niet expliciet zijn opgenomen in de memorie van toelichting. Zij vragen de regering of zij bereid is deze adviezen alsnog met de Kamer te delen.

§ 6.2. Begrips- en reikwijdtebepalingen

De leden van de VVD-fractie vragen waarom het begrip UBO niet verder op wetsniveau is geregeld. Waarom wordt dit bij algemene maatregel van bestuur geregeld? Wanneer is deze gereed? Hoe wordt de Tweede Kamer daarbij betrokken? Waarom is er geen voorhangprocedure bij de Tweede Kamer? Hoeveel tijd krijgen meldingsplichtigen om hun systemen in te richten en aan te passen?

Waarom is de vrijstelling om de UBO vast te stellen van beursgenoteerde ondernemingen niet opgenomen in het wetsvoorstel? Hoe draagt dit bij tot het tegengaan van witwassen en het bestrijden van terrorismefinanciering? Hoe gebeurt dit in andere EU-lidstaten? In hoeverre worden hiermee de administratieve lasten in Nederland substantieel hoger dan in andere Europese landen?

Waarom wordt gesproken over «hoger leidinggevend personeel» en niet «senior management»? Wat is het verschil, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

De leden van de CDA-fractie hebben vragen over de begripsbepaling van een «politiek prominent persoon», «familielid van een politiek prominent persoon» en «persoon bekend als naast geassocieerde van een politiek prominent persoon» en hoe ver dit strekt. Vallen bijvoorbeeld medewerkers van een Kamerlid of een Minister ook onder deze begrippen? En betekent dit, dat ook voor hen een cliëntonderzoek zal plaatsvinden indien zij bepaalde financiële handelingen doen? Geldt het cliëntonderzoek in dat geval voor álle financiële handelingen, of zijn er bepaalde drempels vanaf wanneer een onderzoek verplicht is? Kan de regering in dit kader ingaan op het voorbeeld dat een Minister met zijn medewerkers uit eten gaat, de rekening voorschiet en dat zijn medewerkers hetgeen zij verschuldigd zijn weer overmaken aan de Minister? Geldt dit al als een verdachte transactie? Kan de regering voorts ingaan op het voorbeeld van een «politiek prominent persoon» die de kosten van een verbouwing á € 15.000 voorschiet voor een familielid. Geldt dit als een verdachte transactie? Klopt het, dat de richtlijn ruimte biedt onderscheid te maken tussen binnenlandse PEP’s en buitenlandse PEP’s? Zo ja, welke ruimte biedt de richtlijn hiervoor? Voorts over dit onderwerp vragen deze leden wanneer de AMvB, die de definitie van een «PEP» zal vaststellen, wordt gepubliceerd. Is er na publicatie voor instellingen die hier mee te maken hebben nog voldoende tijd om wetgeving te implementeren?

§ 6.4. Cliëntenonderzoek

De leden van de VVD-fractie zien dat de voorwaarden voor introducerend cliëntenonderzoek op grond van artikel 5 van de Wwft strenger zijn dan de voorwaarden die de vierde anti-witwasrichtlijn stelt. Waar zit het verschil? Waarom is dit het geval? Waarom is de Nederlandse regelgeving niet in lijn gebracht met de EU-regelgeving?

§ 6.5. FIU en melden ongebruikelijke transacties

De leden van de CDA-fractie vragen naar de passage waarin wordt gesproken dat de geheimhoudingsplicht van artikel 11a van de Advocatenwet niet van toepassing is, voor zover advocaten aan verplichtingen op grond van de Wwft zijn onderworpen. Begrijpen deze leden de passage goed, dat advocaten zich niet mogen beroepen op geheimhouding indien zij weten dat hun cliënt zich schuldig maakt aan de feiten (zoals een transactie om wit te wassen of terrorisme te financieren) die met onderhavige richtlijn gemoeid zijn? In hoeverre kan informatie verstrekt door advocaten en notarissen, die normaliter onder hun geheimhoudingsplicht zou vallen, worden gedeeld met andere landen? Is er wat betreft deze meldingen sprake van aan afgeleide geheimhoudingsplicht bij de FIU?

§ 6.7. Bewaarplicht en gegevensbescherming

De leden van de VVD-fractie zien dat in de consultatieronde is aangegeven dat persoonsgegevens die worden gebruikt voor het cliëntenonderzoek ook voor andere doeleinden of andere wettelijke verplichtingen worden verzameld en verwerkt. Om welke persoonsgegevens gaat het dan? Welke verduidelijkingen zijn er aangebracht in de wet?

De leden van de CDA-fractie vragen naar het verder verwerken van persoonsgegevens zoals beschreven in artikel 6, vierde lid, en dat dit is toegestaan indien de betrokkende daar toestemming voor geeft. Deze leden vragen naar de relatie met de nog te behandelen Payment Service Directive 2 (PSD2). Verder vragen deze leden waarom een consument toestemming zou willen geven voor het verder verwerken van zijn persoonsgegevens? Mogen deze verder verwerkte persoonsgegevens ook gebruikt worden voor commerciële doeleinden? Welke mogelijkheden zijn er voor een consument die toestemming heeft gegeven voor het verder verwerken van zijn persoonsgegevens, maar hier spijt van heeft en de toestemming wil intrekken? Hoe gaat dat in zijn werk? Zijn de eerder verder verwerkte gegevens dan ook nog «terug te krijgen», of is dat niet meer mogelijk?

7. Implementatietermijn

De leden van de VVD-fractie vragen waarom de implementatie van de vierde anti-witwasrichtlijn in Nederland niet tijdig plaats kon vinden. Hoe ver is de implementatie in andere EU-lidstaten?

De leden van de CDA-fractie vragen naar de spoedige implementatie van het wetsvoorstel, vlak na het aannemen ervan in de Eerste Kamer. Deze leden vragen waarom haast is geboden, aangezien de regering zelf aangeeft dat de late implementatie in de praktijk weinig betekent. Is er naar het oordeel van de regering bij een implementatie op korte termijn voldoende tijd voor partijen in het veld om in te spelen op de nieuwe wetgeving?

De leden van de D66-fractie vragen de regering een toelichting te geven over de voortgang en wijze van implementatie van de vierde anti-witwasrichtlijn in nationale regelgeving door andere EU-lidstaten.

ARTIKELSGEWIJS

Kan de regering aangeven of het op afstand identificeren door middel van afgeleide identificatie nog steeds is toegestaan onder de nieuwe wet, zo vragen de leden van de VVD-fractie. En als dit niet meer is toegestaan, waarom is dit dan niet meer het geval?

Artikel 33,tweede lid, sub a

Waarom mogen Wwft-instellingen bij een laag risico niet (alleen) vertrouwen op het UBO-register als onafhankelijke en betrouwbare bron, zo vragen de leden van de VVD-fractie.