Gepubliceerd: 3 februari 2016
Indiener(s): Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA)
Onderwerpen: beroepsonderwijs onderwijs en wetenschap
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34402-3.html
ID: 34402-3

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

De regels in dit wetsvoorstel gelden ook voor het middelbaar beroepsonderwijs op het gebied van landbouw, natuurlijke omgeving en voedsel. Het wetsvoorstel en de toelichting zijn in overeenstemming met de Staatssecretaris van Economische Zaken tot stand gekomen. Er is niet voorzien in medeondertekening van de beoogde wet door de Staatssecretaris van Economische Zaken, aangezien dit wetsvoorstel het mbo in algemene zin betreft en niet specifiek het groene mbo-onderwijs.

Algemeen

1. Inleiding

Gelet op de civiele waarde van diploma’s is het belangrijk dat studenten, werkgevers en instellingen voor vervolgonderwijs vertrouwen hebben dat een afgegeven diploma een deugdelijk bewijs is dat de gediplomeerde de kwalificatie-eisen van de afgeronde opleiding in voldoende mate beheerst. Onvoldoende (borging van de) examenkwaliteit zet het vertrouwen in mbo-diploma’s onder druk. De vereiste basiskwaliteit is aangegeven in de Regeling standaarden examenkwaliteit mbo 2012. De standaarden hebben betrekking op het exameninstrumentarium, de processen van afname en beoordeling van de examens en de diplomering, waarbij ook het functioneren van de examencommissie aan de orde is.

Aanleiding voor deze wetswijziging

De aanleiding voor de voorliggende wetswijziging is dat de kwaliteit van de examinering in het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) bij veel opleidingen al vele jaren niet op orde is. Dit houdt in dat de examinering niet voldoet aan een of meer van de standaarden voor de examenkwaliteit. Zo laten de Onderwijsverslagen 2012–20131 en 2013–20142 zien dat in het jaar 2013 bij 51% van de bekostigde opleidingen sprake is van onvoldoende examenkwaliteit; in 2014 geldt dat voor 47% van de bekostigde opleidingen. Ook bij de niet-bekostigde opleidingen is nog te vaak sprake van onvoldoende examenkwaliteit: het Onderwijsverslag 2013–2014 laat zien dat in de periode 2012–2014 bij 50 van de 105 onderzochte opleidingen onvoldoende examenkwaliteit werd geconstateerd door de inspectie van het onderwijs.

Dat de examenkwaliteit bij teveel opleidingen niet op orde is, brengt risico’s met zich mee. Zo is er het risico dat bij opleidingen met onvoldoende examenkwaliteit deelnemers het diploma krijgen uitgereikt terwijl niet zeker is of ze de kwalificatie-eisen in voldoende mate beheersen voor het behalen van het diploma. Onvoldoende examenkwaliteit zet het vertrouwen in de examenkwaliteit en diploma’s onder druk, kan leiden tot imagoschade voor het mbo en kan gevolgen hebben voor de instroom en de doorstroom naar de arbeidsmarkt alsmede naar het vervolgonderwijs.

Het op orde krijgen van de examenkwaliteit is dan ook een belangrijke opgave.

Bij een opleiding met onvoldoende examenkwaliteit kan overigens niet automatisch de conclusie worden getrokken dat betreffende deelnemers ten onrechte een diploma hebben behaald, want er kan sprake zijn van veelsoortige tekortkomingen ten opzichte van de bovengenoemde standaarden voor de examenkwaliteit.

Tekortkomingen

Uit de onderwijsverslagen komen twee grote tekortkomingen bij de examens in het mbo naar voren:

  • de examens zelf en

  • het functioneren van examencommissies.

Wat betreft de kwaliteit van de examens zelf, ook wel de exameninstrumenten genoemd, blijkt dat in 2014 bij 18% van de opleidingen de zelf ontwikkelde exameninstrumenten van onvoldoende kwaliteit zijn. Dit is bijvoorbeeld het geval als het volgende niet op orde is:

  • de dekking van het examen ten opzichte van het kwalificatiedossier; bijvoorbeeld als er onvoldoende werkprocessen per kerntaak worden geëxamineerd of als niet alle wettelijke beroepsvereisten uit het kwalificatiedossier worden geëxamineerd;

  • de beoordelingswijze; bijvoorbeeld als er onvoldoende richtlijnen zijn meegegeven voor de beoordeling van het examen;

  • de transparantie; bijvoorbeeld als deelnemers en beoordelaars onvoldoende zijn geïnformeerd over de beoordelingscriteria.

Wat betreft het functioneren van examencommissies blijkt dat dit in 2014 bij meer dan 40% van de opleidingen onvoldoende was. Onvoldoende functioneren doet zich bijvoorbeeld voor als de examencommissie onvoldoende zicht heeft op de kwaliteit van de examinering, of omdat ze onvoldoende controleert of ingezette verbeteracties worden uitgevoerd. In die gevallen weet de examencommissie, als verantwoordelijke voor de borging van de kwaliteit van de examinering, bijvoorbeeld niet of de exameninstrumenten wel echt van voldoende kwaliteit zijn en daarmee ook niet of hier actie op moet worden ondernomen.

Een belangrijke oorzaak dat bij veel opleidingen de verantwoordelijkheid van de examencommissie voor de examenkwaliteit onvoldoende is, is dat de taken niet duidelijk genoeg zijn belegd. Daarnaast blijkt dat de examencommissie vaak onvoldoende onafhankelijk is gepositioneerd.3

De problemen die er zijn met betrekking tot de examenkwaliteit en de borging ervan worden onvoldoende aangepakt door de betreffende instellingen c.q. examencommissies.

Maatregelen

Om te zorgen dat er meer stappen worden gezet om de examenkwaliteit op orde te krijgen, heb ik in de brief Ruim baan voor vakmanschap: een toekomstgericht mbo 4 twee aanvullende maatregelen aangekondigd, te weten:

  • de instellingen worden verplicht om voor alle opleidingen gebruik te maken van bij gecertificeerde examenleveranciers ingekochte examens of om hun gezamenlijk of individueel ontwikkelde examens extern te laten valideren;

  • in de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) worden de taken van de examencommissie verduidelijkt en nadere eisen gesteld aan examencommissies.

De eerste maatregel (inkoop en validering van exameninstrumenten) zal op een later moment in het Examen- en kwalificatiebesluit beroepsopleidingen WEB worden vastgelegd. Voor de tweede maatregel treft u hier het wetsvoorstel aan.

De bovengenoemde twee aanvullende maatregelen komen bovenop de reeds bestaande maatregelen om de examenkwaliteit te verbeteren waaronder: de verdere standaardisering van examens, de bevordering van inkoop van exameninstrumenten, de ondersteuning van instellingen, de ontwikkeling en beschikbaarstelling van handreikingen voor instellingen, de inzet van additionele middelen voor professionalisering van examenfunctionarissen en de dienstverlening door het Servicepunt examinering mbo.

2. Doel

Het hoofddoel van het examenbeleid van de regering waaronder dit wetsvoorstel is om te bewerkstelligen dat de kwaliteit van de examinering in het mbo over de hele linie wordt verhoogd, zodat de samenleving en de deelnemers kunnen vertrouwen op de deugdelijkheid van afgegeven diploma’s.

Daarom is het belangrijk dat binnen alle instellingen bij elke opleiding de examencommissie haar werk goed uitvoert. De examencommissie moet garant kunnen staan voor de bekwaamheid van deelnemers aan wie een diploma wordt afgegeven, afgemeten aan de kwalificatie-eisen zoals beschreven in het kwalificatiedossier en – na de inwerkingtreding op 1 augustus 2016 van de wet van 14 oktober 2015 tot wijziging van onder meer de Wet educatie en beroepsonderwijs in verband met het regelen van keuzedelen waarop beroepsopleidingen mede worden gebaseerd5 (hierna: wet keuzedelen) – de eisen van één of meer keuzedelen.

De examencommissie is daarmee een cruciale actor bij de examinering en diplomering binnen de instellingen.

Daarvoor is het nodig dat:

  • a. de taken van de examencommissie worden aangescherpt en dat de taakverdeling tussen de examencommissie en het bevoegd gezag duidelijk is, en

  • b. de taken van het bevoegd gezag ten aanzien van de instelling, benoeming en samenstelling van de examencommissie duidelijk zijn.

Dit wetsvoorstel voorziet daarin.

Het doel van de aanscherping en verduidelijking van de taken van en eisen aan examencommissies is dat de taken van examencommissies goed worden belegd en examencommissies beter functioneren, omdat voor hen duidelijker is wat hun taken en verantwoordelijkheden zijn. Daarnaast is het van belang dat instellingen, waar nodig en meer dan nu het geval is, kunnen worden aangesproken op niet goed functionerende examencommissies.

Tevens regelt het wetsvoorstel dat de examencommissie op verzoek van de deelnemer een instellingsverklaring moet afgeven als de deelnemer een of meer onderdelen van de opleiding heeft behaald waarvoor bij beëindiging van de opleiding geen diploma of certificaat kan worden uitgereikt. Een dergelijk voorschrift geldt al voor het voortgezet en het hoger onderwijs. Het doel van deze verplichting is de mbo deelnemer meer rechtsbescherming te geven. Bovendien helpen afgegeven instellingsverklaringen (andere) examencommissies bij beslissingen over het verlenen van vrijstellingen.

3. Kern van het wetsvoorstel

Uitgangspunten

  • Uitgangspunt blijft dat instellingen zelf verantwoordelijk zijn voor de examenkwaliteit van door hen aangeboden opleidingen.

  • Een tweede uitgangspunt is dat voor de in dit wetsvoorstel opgenomen voorschriften – zo veel als mogelijk is – wordt aangesloten bij de voorschriften betreffende examencommissies in het hoger onderwijs (ho). Dat is gedaan met in achtneming van zowel de overeenkomsten als de verschillen tussen het ho-stelsel en het mbo-stelsel, met elk een onderscheiden samenstel van «checks and balances».

  • Een derde uitgangspunt is dat de taken van de examencommissie en van het bevoegd gezag betreffende de examencommissie in de wet worden opgenomen in plaats van in lagere regelgeving. Daarmee worden de taken en eisen zoveel als mogelijk op één plaats aangegeven en heeft het parlement vanwege het maatschappelijk belang van diploma’s zeggenschap over deze taken en eisen. Ook in het ho zijn de voorschriften betreffende de examencommissie opgenomen in de wet (de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW)).

a. Taken en bevoegdheden van de examencommissie

Momenteel staan de taken en bevoegdheden van de examencommissie verspreid aangegeven in de WEB, het Examen- en kwalificatiebesluit beroepsopleidingen WEB (EKB WEB) en de Regeling standaarden examenkwaliteit mbo 2012. Door de hoofdlijnen van de taken en bevoegdheden van de examencommissies op te nemen in het nieuwe artikel 7.4.5a van de WEB en te verduidelijken, krijgen instellingen en examencommissies een beter overzicht. Daarnaast is de examencommissie beter in staat om – indien nodig – haar taken en bevoegdheden op te eisen binnen de instellingen. Vanwege het maatschappelijk belang van diploma’s krijgt het parlement – door opname in de WEB – zeggenschap over deze taken en eisen. Tevens komen de voorschriften betreffende de examencommissies in het mbo en ho na de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel meer overeen.

Reeds bestaande taken en bevoegdheden van de examencommissie die in het nieuwe artikel 7.4.5a WEB zijn opgenomen:

  • Vaststellen van de instellingsexamens (dit betreft het vaststellen van de exameninstrumenten die de instelling inzet bij het instellingsexamen; vaststelling van de centrale examens (voor de generieke examenonderdelen Nederlandse taal, rekenen en – voor middenkader- en specialistenopleidingen – Engels) vindt plaats door het College voor toetsen en examens).

  • De borging van de kwaliteit van de examinering (dat wil zeggen de afname en beoordeling van de instellingsexamens en de afname van de centrale examens) en de kwaliteit van de instellingsexamens.

  • Vaststellen of een deelnemer voldoet aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een diploma of certificaat.

  • Verlenen van vrijstellingen voor (een deel van) het examen aan deelnemers.

Overigens zijn enkele bestaande taken en bevoegdheden van examencommissies die reeds zijn opgenomen in de WEB niet ondergebracht in het nieuwe artikel 7.4.5a WEB. Het betreft hier bijvoorbeeld het vaststellen van regels met betrekking tot de goede gang van zaken tijdens het examen of examenonderdelen (7.4.8, vijfde lid, WEB) en het uitreiken van diploma’s (7.4.6, eerste lid, WEB). Ook de bestaande meer gespecificeerde taken en bevoegdheden van examencommissies ten aanzien van de generieke examenonderdelen Nederlandse taal, rekenen en – voor de middenkader- en specialisten opleidingen (niveau 4) – Engels zijn niet ondergebracht in het nieuwe artikel 7.4.5a WEB. Deze zijn al opgenomen in het EKB WEB.

Met dit wetsvoorstel worden daarnaast enkele nieuwe taken en bevoegdheden toegevoegd aan de bestaande taken en bevoegdheden van de examencommissie, te weten:

  • Het, op verzoek van de deelnemer, uitreiken van een instellingsverklaring aan de deelnemer als deze één of meer onderdelen van de opleiding met goed gevolg heeft afgesloten, maar daarmee geen diploma of certificaat heeft behaald.

  • Op basis van deze verklaring kan een deelnemer op de arbeidsmarkt of bij een vervolgopleiding aantonen welke onderdelen van een opleiding hij beheerst.

  • Het opstellen van een verslag over de examenkwaliteit per opleiding en de werkzaamheden van de examencommissie en het verstrekken van dat verslag aan het bevoegd gezag. Hiermee verantwoordt de examencommissie zich onder andere naar het bevoegd gezag van de instelling.

  • Het bij de slaag-zakbeslissing betrekken dat de deelnemer al examen heeft afgelegd voor een keuzedeel in het kader van een eerder door hem gevolgde beroepsopleiding, maar dat niet met goed gevolg heeft afgesloten.

  • Indien een deelnemer fraudeert, kan de examencommissie de deelnemer het recht ontnemen één of meer door de examencommissie aan te wijzen examens af te leggen, gedurende een door de examencommissie te bepalen termijn van ten hoogste een jaar. Bij ernstige fraude kan de examencommissie het bevoegd gezag adviseren om de inschrijving van de deelnemer voor de betreffende opleiding definitief te beëindigen. Deze taak is opgenomen om beter te kunnen optreden in geval van fraude.

De examencommissie kan door het bevoegd gezag tevens worden belast met andere dan de wettelijke taken en bevoegdheden op het vlak van de examinering.

De examencommissie stelt regels vast over de uitvoering van de taken en bevoegdheden van de examencommissie en de maatregelen die de commissie in verband met een en ander kan nemen.

b. Taken van het bevoegd gezag ten aanzien van de instelling, benoeming en samenstelling van de examencommissie

Om ervoor te zorgen dat de examencommissie haar taken goed kan uitvoeren, is het belangrijk dat de leden van de examencommissie deskundig zijn en objectief te werk gaan. Daarom worden in dit wetsvoorstel ook nadere eisen gesteld aan de samenstelling van de examencommissie en aan de onafhankelijke positie van de examencommissie. Het bevoegd gezag is verantwoordelijk voor de instelling, benoeming en samenstelling van een examencommissie en het waarborgen van het onafhankelijk en deskundig functioneren van de examencommissie. Daarom zijn deze voorschriften gericht tot het bevoegd gezag. Hierbij wordt aangesloten bij de adviezen uit het rapport Vreemde ogen dwingen van de commissie Bruijn6, dat weliswaar is gericht op het hoger onderwijs, maar ook waardevolle aanknopingspunten biedt voor het functioneren van examencommissies in het mbo.

Wat betreft de samenstelling van de examencommissie, volgt het wetsvoorstel grotendeels de in de Wet versterking kwaliteitswaarborgen hoger onderwijs7 ingezette lijn in het hoger onderwijs. Zo wordt ook voor de examencommissie in het mbo als nieuwe verplichting vastgelegd dat:

  • deze ten minste één lid heeft van buiten de opleiding of groep van opleidingen waarvoor de commissie is ingesteld (bijvoorbeeld een deskundige uit het beroepenveld);

  • deze ten minste één lid heeft die als docent is verbonden aan de opleiding of groep van opleidingen waarvoor de commissie is ingesteld;

  • leden van het bevoegd gezag en personen die anderszins financiële verantwoordelijkheid dragen binnen de instelling hier geen onderdeel van uitmaken (wat betreft personen met financiële verantwoordelijkheid is voor het mbo een afwijkingsmogelijkheid opgenomen).

Het is belangrijk dat de examencommissie haar taken goed en onafhankelijk kan uitvoeren. Immers, de examencommissie mag zich in de uitvoering van haar werkzaamheden niet laten beïnvloeden door druk van buitenaf, maar moet kunnen instaan voor een verstrekt diploma en daarmee ook voor de kwaliteit van de examinering die tot dat diploma heeft geleid. Daarom mag van het bevoegd gezag, dat eindverantwoordelijk is voor het onderwijs en de examinering, worden verwacht dat het waarborgt dat de examencommissie haar taken op een goede en onafhankelijke manier kan vervullen.

De volgende nieuwe verplichtingen (waarbij eveneens grotendeels de ingezette lijn in het hoger onderwijs in de Wet versterking kwaliteitswaarborgen hoger onderwijs is gevolgd) zijn opgenomen:

  • Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat het onafhankelijk en deskundig functioneren van de examencommissie voldoende wordt gewaarborgd.

  • Het bevoegd gezag benoemt de leden van de examencommissie op basis van hun deskundigheid op het gebied van de desbetreffende opleiding of groepen van opleidingen of op het gebied van examinering.

  • Alvorens tot benoeming van een lid over te gaan, hoort het bevoegd gezag de leden van de desbetreffende examencommissie en toetst het de deskundigheid en de onafhankelijkheid van het te benoemen lid.

Dit betekent onder andere dat het bevoegd gezag bepaalt of een te benoemen nieuw lid van de examencommissie geschikt is om deel uit te maken van de examencommissie en dat de samenstelling van een examencommissie voldoet aan de eisen zoals vastgelegd in het nieuwe artikel 7.4.5 van de WEB. Vanaf het moment van inwerkingtreding van het nieuwe artikel 7.4.5 moet het bevoegd gezag er zorg voor dragen dat de samenstelling van alle zittende examencommissies voor de aangeboden mbo-opleidingen, al dan niet met aanvulling van nieuwe commissieleden, voldoet aan de in het artikel vastgelegde eisen.

Het bevoegd gezag kan besluiten om één centrale examencommissie en verschillende decentrale examencommissies in te stellen waarbij de taken worden verdeeld over die commissies. De wettelijke eisen met betrekking tot instelling, samenstelling en benoeming van de leden van de examencommissie gelden zowel voor de centrale examencommissie als voor de decentrale examencommissies.

Binnen een examencommissie kan ook sprake zijn van subcommissies (die bestaan uit leden van de examencommissie) gericht op één taak, zoals het vaststellen van exameninstrumenten of het beoordelen of examenkandidaten voldoen aan de voorwaarden voor het uitreiken van het diploma. Het bevoegd gezag mag formele taken en bevoegdheden van de examencommissie niet beleggen buiten de examencommissie. En evenmin mag de examencommissie haar taken en bevoegdheden delegeren. Wel kunnen bijvoorbeeld werkgroepen of externe deskundigen de examencommissie advies leveren bij de uitvoering van haar taken en de uitoefening van haar bevoegdheden, bijvoorbeeld ten aanzien van de vaststelling van exameninstrumenten.

c. Verhouding bevoegd gezag – examencommissie

Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat het onafhankelijk en deskundig functioneren van de examencommissie voldoende is gewaarborgd. Dat betekent enerzijds dat het bevoegd gezag de examencommissie moet faciliteren en controleren. Als de examencommissie niet goed functioneert, dient het bevoegd gezag de examencommissie daarop aan te spreken. Als ultimum remedium kan het bevoegd gezag de benoeming van een examencommissielid beëindigen, uiteraard zonder dat het onafhankelijk functioneren van de commissie in gevaar komt. Het betekent anderzijds dat het bevoegd gezag geen richtlijnen en aanwijzingen kan geven aan de examencommissie over de beoordeling van examenkandidaten en dat in de examencommissie enkel deskundigen zitting hebben. Het bevoegd gezag onthoudt zich van inmenging in de taken van de examencommissie. De examencommissie is een functioneel onafhankelijk orgaan, dat wil zeggen dat de leden in hun functioneren als lid van de examencommissie niet in een hiërarchische relatie staan ten opzichte van het bevoegd gezag. Dit volgt ook uit het feit dat de taken van de examencommissie zijn geattribueerd. Het bevoegd gezag blijft wel eindverantwoordelijk voor de kwaliteit van het onderwijs, inclusief de kwaliteit van de examinering en diplomering. Een examencommissie moet handelen binnen de grenzen van de onderwijs- en examenregeling (artikel 7.4.8, tweede lid, WEB). Hierdoor is tevens geborgd dat de wijze van examinering past in het kader van de opleiding.

Om het onafhankelijke karakter van de examencommissie ten opzichte van het bevoegd gezag te benadrukken, is niet alleen gekozen voor het expliciet formuleren van het onafhankelijke functioneren en de exclusieve taken en bevoegdheden van de examencommissie, maar ook voor het in stand houden van de Commissie van beroep voor de examens als intern orgaan waar geschillen naar aanleiding van beslissingen van de examencommissie en examinatoren worden beoordeeld (hoofdstuk 7, titel 5, van de WEB).

d. Instellingsverklaring

Het wetsvoorstel (artikel 7.4.6a) regelt het recht van de deelnemer om op zijn verzoek een instellingsverklaring van de examencommissie te ontvangen waarop de behaalde onderdelen van een opleiding zijn aangegeven, als de deelnemer niet voldoet aan de voorwaarden om daarvoor een diploma of certificaat te ontvangen. Deze instellingsverklaringen (nu vaak «schoolverklaring» genoemd) kunnen nu ook al worden afgegeven. Er is echter momenteel nog geen verplichting voor examencommissies in het mbo om dergelijke verklaringen af te geven op verzoek van de deelnemer, in tegenstelling tot het voortgezet en hoger onderwijs. Deze verplichting levert meer rechtsbescherming op voor de deelnemer. Bovendien helpen afgegeven instellingsverklaringen (andere) examencommissies bij beslissingen over het verlenen van vrijstellingen. Een instellingsverklaring geeft geen recht op vrijstelling; de examencommissie beslist over het al dan niet verlenen van vrijstellingen.

De examencommissie moet een instellingsverklaring uitreiken aan de deelnemer aan het einde van de opleiding bij de desbetreffende instelling, want dan is duidelijk welke onderdelen van de opleiding de deelnemer met goed gevolg heeft afgesloten en of de deelnemer al dan niet voldoet aan de voorwaarden om daarvoor een diploma of certificaat te ontvangen. De examencommissie is dus niet verplicht om al eerder, dus tijdens de opleiding bij de desbetreffende instelling, een instellingsverklaring uit te reiken. Het betreft onderdelen van de kwalificatie en – na inwerkingtreding van de wet keuzedelen – een of meer keuzedelen of onderdelen van keuzedelen die deel uitmaken van de opleiding. Op de instellingsverklaring moeten de door de deelnemer met goed gevolg afgelegde onderdelen van de opleiding worden vermeld. Dat zijn onderdelen waarvoor bij het examen ten minste «voldoende» of ten minste het cijfer 6 is behaald, of, indien het loopbaan en burgerschap betreft, de eindwaardering «voldaan» is verkregen (zie artikel 17 van het Examen- en kwalificatiebesluit beroepsopleidingen WEB voor de beoordelingswijzen). Het gevolgd hebben van onderdelen is niet genoeg. Op de resultatenlijst worden de examenresultaten per behaald onderdeel vermeld, bijvoorbeeld het cijfer 7 of de aanduiding «ruim voldoende». De examencommissie is niet verplicht resultaten van overige onderdelen van de opleiding op de resultatenlijst te vermelden. Op verzoek van de deelnemer kan dat wel, maar dan is het wel zaak dat duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen behaalde en overige onderdelen van de opleiding. Overige onderdelen van de opleiding zijn bijvoorbeeld niet behaalde examenonderdelen en met een positieve beoordeling voltooide beroepspraktijkvorming.

Met een instellingsverklaring kan een deelnemer die geen diploma heeft behaald toch aan een werkgever of een instelling voor vervolgonderwijs een – door de examencommissie afgegeven – bewijs overleggen van onderdelen van een mbo opleiding die hij met goed gevolg heeft afgelegd. Dat kan van nut zijn voor het verkrijgen van een baan of het verkrijgen van vrijstelling bij een vervolgopleiding. Vooral voor jongeren in een kwetsbare positie kan een dergelijk bewijs van nut zijn voor hun vervolgloopbaan en civiele waarde hebben op de arbeidsmarkt of bij vervolgonderwijs. Daarmee kunnen ze bewijzen wat ze wél kunnen. De instellingsverklaring kan voor hen ook een extra stimulans zijn om zoveel mogelijk onderdelen van de opleiding te behalen, ook als er geen uitzicht meer is op het betreffende diploma.

Diploma’s, certificaten en instellingsverklaringen moeten goed van elkaar onderscheiden worden. Hoewel ze allemaal een bewijs van beheersing zijn, verschilt de reikwijdte ervan en daarmee ook het civiel effect.

4. Draagvlak

Er is op hoofdlijnen draagvlak bij de MBO Raad, AOC Raad, NRTO en SBB. Ook is er overleg geweest met VNO-NCW, MKB-Nederland en FNV. De MBO Raad en NRTO zijn geen voorstander van het opnemen van de verplichting betreffende de instellingsverklaring (in het nieuwe artikel 7.4.6a), omdat een geformaliseerde (verplichte) instellingsverklaring zou kunnen worden verward met een diploma of certificaat. Naar aanleiding hiervan is ervan afgezien dat bij ministeriële regeling een model voor de instellingsverklaring wordt vastgesteld. Ik zal de MBO Raad en NRTO vragen om een model instellingsverklaring op te stellen als handreiking voor de instellingen.

5. Administratieve lasten en regeldruk

Administratieve lasten kunnen worden gedefinieerd als de kosten om te voldoen aan verplichtingen tot informatieverschaffing aan de overheid, welke verplichtingen voortvloeien uit wet- en regelgeving van de overheid. Bij de voorbereiding van dit wetsvoorstel is nagegaan of er sprake is van administratieve lasten voor instellingen, bedrijfsleven of burgers. Daarbij is het wetsvoorstel intern ter beoordeling voorgelegd voor toetsing op administratieve lasten. De gevolgen van deze wetswijziging voor de administratieve lasten zijn beperkt.

Dit voorstel heeft beperkte gevolgen voor de administratieve lasten van instellingen als gevolg van de nieuwe verplichtingen ten aanzien van examencommissies betreffende het verslag over de kwaliteit van de examens en de werkzaamheden van de commissie en het afgeven van instellingsverklaringen. De uitvoering hiervan brengt aan administratieve lasten voor mbo instellingen in totaal € 574.000,– met zich mee. De inspectie kan namelijk na inwerkingtreding van de wetswijziging, in het kader van onderzoek naar de examenkwaliteit of de naleving van wet- en regelgeving, ook verzoeken om inzage in instellingsverklaringen bij betreffende opleidingen (om na te gaan of deze op goede gronden zijn afgegeven) of inzage in het verslag over de kwaliteit van de examens en de werkzaamheden van de examencommissie (bijvoorbeeld om na te gaan of de examencommissie zelf tekortkomingen in de examenkwaliteit bij betreffende opleidingen in beeld heeft). Overigens hoeven instellingen de verslagen niet aan de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) te leveren. Evenmin hoeven zij de uitreiking van instellingsverklaringen aan DUO te melden.

6. Uitvoerings- en handhavingsgevolgen

DUO heeft aangegeven dat het wetvoorstel geen uitvoeringsconsequenties heeft voor DUO. De inspectie houdt bij het toezicht op de kwaliteit van opleidingen bij instellingen ook toezicht op de naleving van de voorschriften betreffende examencommissies en op het functioneren van examencommissies op basis van het Toezichtkader mbo.

7. Financiële gevolgen voor de rijksbegroting

Dit voorstel heeft geen gevolgen voor de rijksbegroting.

8. Bescherming persoonsgegevens

Dit voorstel heeft geen gevolgen voor bescherming van persoonsgegevens. Het wetsvoorstel bevat geen bepalingen die uitwisseling van persoonsgegevens betreffen. Informatie over instellingsverklaringen (die persoonsgegevens betreffen) hoeven door de instellingen niet met DUO te worden uitgewisseld. DUO registreert desbetreffende informatie niet.

9. Caribisch Nederland

De voorgestelde wijzigingen hebben ook betrekking op Caribisch Nederland. Het voorliggende wetsvoorstel bevat overeenkomstige wijzigingen van de Wet educatie en beroepsonderwijs BES (WEB BES). Naar verwachting zal de op grond van artikel IV bij koninklijk besluit te bepalen datum van inwerkingtreding later zijn voor Caribisch Nederland dan voor het Europese deel van Nederland.

10. Internetconsultatie

De concept-tekst van dit wetsvoorstel is van 14 juli 2015 tot en met 11 augustus 2015 opengesteld voor internetconsultatie, waarbij vier vragen zijn gesteld. Er zijn in totaal 50 reacties binnengekomen, voornamelijk van personeelsleden van mbo-instellingen.

Een meerderheid van de respondenten heeft instemmend gereageerd op de concept-tekst van het wetsvoorstel, maar bij enkele bepalingen zijn ook kanttekeningen, risico’s en soms ook alternatieven en verzoeken ter verduidelijking aangegeven. Een aantal respondenten geeft aan dat het wetsvoorstel herkenbare taken belegt bij onderscheidenlijk het bevoegd gezag en de examencommissie en dat het wetsvoorstel goed aansluit op de praktijk bij hun instelling.

De reacties hebben geleid tot wijziging van het voor de internetconsultatie aangeboden wetsvoorstel en van het algemene en artikelsgewijze deel van de memorie van toelichting. Hieronder wordt nader ingegaan op de hoofdlijnen van de reacties.

Vraag 1: Wat vindt u van de taken en bevoegdheden die het bevoegd gezag krijgt voor de instelling, benoeming en samenstelling van de examencommissie (artikel 7.4.5)?

Veel respondenten waarderen dat naast de taken van de examencommissie ook de taken van het bevoegd gezag ten aanzien van de examencommissie zijn aangegeven. Dat maakt de toedeling van de onderscheiden verantwoordelijkheden en de wederzijdse verwachtingen duidelijker.

Door een ruime meerderheid van de respondenten wordt de voorgestelde bepaling over de taken die het bevoegd gezag krijgt voor de instelling, benoeming en samenstelling van de examencommissie (artikel 7.4.5) positief beoordeeld. Er is wel een punt van kritiek. Dit betreft de passage dat personen die financiële verantwoordelijkheid dragen niet mogen worden benoemd tot lid van de examencommissie. Een ruime meerderheid van respondenten onderkent wel het risico van ongewenste belangenverstrengeling bij personen met financiële verantwoordelijkheden, maar men geeft aan dat dit risico op andere manieren kan worden ondervangen. Een dergelijke uitsluiting zou volgens respondenten een averechts effect kunnen hebben, omdat nu goed functionerende examencommissieleden uit examencommies verwijderd moeten worden als ze financiële verantwoordelijkheid dragen en dat een dergelijke uitsluiting het benoemen van managers in examencommissies belemmert. Daarbij verwijzen respondenten ook naar publicaties over examencommissies in het mbo8. Naar aanleiding van de reacties is het wetsvoorstel aangepast: De «pas toe of leg uit» bepaling is vervangen door de bepaling dat personen die financiële verantwoordelijkheid dragen wel mogen worden benoemd tot lid van de examencommissie indien de examencommissie regels vaststelt ter voorkoming van belangenverstrengeling bij de toedeling en uitvoering van haar taken. Deze bepaling biedt alle mbo-instellingen de mogelijkheid om personen met financiële verantwoordelijkheid te benoemen in de examencommissie, mits op andere wijze (regeling van de examencommissie) belangenverstrengeling wordt voorkomen. Deze regeling dient overigens ook betrekking te hebben op andere gevallen van tegenstrijdige belangen bij een lid van de examencommissie (zie toelichting op artikel I, onderdeel B, laatste alinea).

Vraag 2: Wat vindt u van de taken en bevoegdheden die de examencommissies krijgen (artikel 7.4.5a)?

Door een ruime meerderheid van de respondenten wordt de voorgestelde bepaling over de taken en bevoegdheden van de examencommissie (artikel 7.4.5a) positief beoordeeld. Men waardeert de duidelijkheid over de voorgeschreven taken en bevoegdheden van de examencommissie en de overzichtelijke weergave ervan. Dat geeft aan wat verwacht mag worden van examencommissies, laat de vereiste reikwijdte van de bevoegdheden van de examencommissie zien en kan examencommissies beter in positie brengen.

Door een paar respondenten worden kanttekeningen geplaatst bij de verplichting dat de examencommissie een verslag van haar werkzaamheden verstrekt aan het bevoegd gezag. Zij vinden een dergelijke verplichting niet nodig en wijzen op de administratieve last die dat teweeg brengt. Zij vinden dat het bevoegd gezag kan bepalen hoe de examencommissie zich moet verantwoorden over de uitvoering van de taken en bevoegdheden

Naar aanleiding van de reacties is in de memorie van toelichting (paragraaf 3a) een nadere toelichting opgenomen als reactie op bij de internetconsultatie geleverde verzoeken ter verduidelijking.

Vraag 3: Wat vindt u van de verplichting betreffende de instellingsverklaring in het middelbaar beroepsonderwijs (artikel 7.4.6a)?

Door een ruime meerderheid van de respondenten wordt de voorgestelde verplichting betreffende de instellingsverklaring, die de deelnemer desgevraagd van de examencommissie ontvangt voor behaalde onderdelen als geen diploma of certificaat kan worden uitgereikt, positief beoordeeld. Deze respondenten vinden het zinvol dat deelnemers in dat geval recht hebben op een bewijs van beheersing voor behaalde onderdelen van de opleiding en sommigen benadrukken het belang dat de verklaring wordt afgegeven door de examencommissie. Een aantal respondenten geeft aan dat dit bij hun instelling al de praktijk is.

Door een aantal respondenten is opgemerkt dat een model instellingsverklaring nuttig kan zijn voor het vergroten van de transparantie en het civiel effect van instellingsverklaringen.

Naar aanleiding van de reacties zal ik de MBO Raad plus de NRTO verzoeken een model instellingsverklaring te ontwikkelen en als handreiking voor alle instellingen beschikbaar te stellen. Verder is een nadere toelichting opgenomen in paragraaf 3, onderdeel d, van de memorie van toelichting.

Vraag 4: De vierde vraag was een open vraag en de reacties hierop hadden betrekking op bovengenoemde punten.

11. Consultatie Caribisch Nederland

Een concept van het onderhavige wetsvoorstel is via de Rijksdienst Caribisch Nederland voorgelegd aan de scholen in Caribisch Nederland. Twee van de drie scholen hebben gereageerd. Uit de reacties blijken geen bezwaren tegen (onderdelen) van dit wetsvoorstel. De scholen geven aan de wijzigingen mee te zullen nemen in de ontwikkeling van de examencommissies.

12. Stimulerende en ondersteunende maatregelen

Naast het onderhavige voorstel tot wijziging van de WEB blijft er worden ingezet op professionalisering van examenfunctionarissen, waaronder leden van de examencommissie. De afgelopen jaren hebben de instellingen al aanvullende middelen ontvangen voor de professionalisering van examenfunctionarissen. Vanaf 2015 maken deze middelen onderdeel uit van het investeringsbudget van de kwaliteitsafspraken. De instellingen kunnen – naast de middelen uit de lump sum – deze aanvullende middelen inzetten voor het verder professionaliseren van onder andere de leden van hun examencommissies.

Instellingen kunnen bij het verbeteren van de examinering (waaronder het functioneren van de examencommissies) gebruik maken van diverse vormen van ondersteuning. Dat betreft bijvoorbeeld handreikingen ten behoeve van examencommissies.

Ik heb subsidies verstrekt aan bijvoorbeeld de MBO Raad en SBB voor het uitvoeren van projecten die instellingen ondersteunen bij het verbeteren van hun examenkwaliteit. Zo is onder andere het Servicepunt examinering mbo ingericht.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A

Aan artikel 1.1.1 WEB worden begripsbepalingen toegevoegd voor «centraal examen» en «instellingsexamen» omdat deze begrippen een aantal keren voorkomen in het nieuwe artikel 7.4.5a WEB. De definities komen overeen met die in artikel 1 van het EKB WEB, met dien verstande dat in artikel 1.1.1 WEB bij «centraal examen» wordt verwezen naar «bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen eisen» en in artikel 1 EKB WEB naar «bij of krachtens dit besluit te stellen eisen».

Artikel I, onderdeel B

Het tweede, derde, vijfde, zesde, zevende en achtste lid van artikel 7.4.5 WEB zijn nieuw en het vierde lid is gedeeltelijk nieuw.

Op grond van het tweede lid kan het bevoegd gezag een deel van de taken en bevoegdheden van een examencommissie opdragen aan een centrale examencommissie. Zie verder de voorlaatste alinea van paragraaf 3, onderdeel b, van het algemeen deel van de toelichting.

Op grond van het derde lid heeft het bevoegd gezag de plicht om ervoor te zorgen dat het onafhankelijk en deskundig functioneren van de examencommissie voldoende is gewaarborgd. Deze bepaling komt inhoudelijk overeen met artikel 7.12a, tweede lid, van de WHW. Zij legt een zorgplicht bij het bevoegd gezag. Deze heeft consequenties voor het instellen van de examencommissie, het benoemen van de leden van die commissie en het faciliteren en controleren van de commissie. Wat het faciliteren van de commissie betreft, kan worden gedacht aan het ter beschikking stellen van voldoende middelen en faciliteiten. Als de commissie niet goed functioneert, moet het bevoegd gezag ingrijpen zonder dat het onafhankelijk functioneren van de commissie in gevaar komt. Zie voor het onafhankelijk en deskundig functioneren van de examencommissie ook paragraaf 3, onderdeel b, van deze memorie van toelichting.

De zorgplicht is gedeeltelijk uitgewerkt in het vierde lid (benoeming op basis van deskundigheid), het vijfde lid (horen leden examencommissie en toetsen deskundigheid van het te benoemen lid) en het zesde, zevende en achtste lid (ten minste één lid van buiten de desbetreffende opleiding of groep van opleidingen en één docent van de desbetreffende opleiding of groep van opleidingen; géén lid van het bevoegd gezag van de instelling en geen persoon die anderszins financiële verantwoordelijkheid draagt binnen de instelling (van het laatste kan worden afgeweken; zie hieronder)).

De deskundigheid van het te benoemen lid kan worden getoetst aan de zogenoemde Beschrijving examentaken (BETS) die in opdracht van de MBO Raad is ontwikkeld. Verder is het denkbaar dat het bevoegd gezag zelf nog profielen ontwikkelt waaraan de leden van de examencommissie moeten voldoen. Het bevoegd gezag kan het toetsen van de deskundigheid van de te benoemen leden overlaten aan anderen (bijvoorbeeld een directeur of de examencommissie). Het bevoegd gezag blijft er zelf verantwoordelijk voor dat dit toetsen goed gebeurt.

Van de bepaling dat geen personen mogen worden benoemd die anders dan als lid van het bevoegd gezag financiële verantwoordelijkheid dragen binnen de instelling, kan worden afgeweken als de examencommissie regels vaststelt over het voorkomen van belangenverstrengeling bij het toedelen en uitvoeren van haar taken en bevoegdheden. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan de regel dat een examencommissielid dat in een andere rol (manager met financiële verantwoordelijkheid, docent, examinator, toetsontwikkelaar) betrokken is bij een bepaald examen niet deelneemt aan de besluitvorming over dat examen. Voorkomen moet worden dat door ongewenste rolvermenging oneigenlijke drijfveren meespelen in de besluiten van de examencommissie. Dit kan namelijk leiden tot onterechte diplomatoekenning of onterechte vaststelling van exameninstrumenten.

Artikel I, onderdeel C

Artikel 7.4.5a WEB is een geheel nieuw artikel. De in het eerste lid, onder a tot en met e, genoemde taken en bevoegdheden van de examencommissie zijn ontleend aan de in artikel 7.12b, eerste lid, WHW opgenomen taken en bevoegdheden. Wel is de terminologie afgestemd op de examens in het mbo (met instellingsexamens, centrale examens, diploma’s, certificaten en instellingsverklaringen). De onder b en c genoemde taken en bevoegdheden hebben alleen betrekking op de instellingsexamens. Het borgen van de kwaliteit van de examinering (onderdeel a) en de onderdelen d, e en f hebben mede betrekking op centrale examens. Verder zijn er specifieke taken en bevoegdheden van de examencommissie met betrekking tot uitsluitend centrale examens opgenomen in het EKB WEB. Op grond van onderdeel c is het de verantwoordelijkheid van de examencommissie om de instellingsexamens vast te stellen.

De in artikel 7.4.5a, eerste lid, onder f, opgenomen bevoegdheid van de examencommissie houdt verband met de bepaling dat een opleiding eerst dan met goed gevolg is afgesloten als tevens examen is afgelegd in een of meer keuzedelen (deze bepaling wordt per 1 augustus 2016 opgenomen in artikel 7.4.6 WEB). Het voorgestelde artikel 7.4.5a, eerste lid, onder f, regelt dat de examencommissie een keuzedeel waarin de deelnemer in het kader van een eerder door hem gevolgde beroepsopleiding examen heeft afgelegd maar dat niet met goed gevolg door hem is afgesloten, kan betrekken bij de uitslag van het examen. Op grond hiervan kan de examencommissie beslissen dat een deelnemer die overstapt naar een andere beroepsopleiding niet opnieuw examen hoeft af te leggen in hetzelfde keuzedeel.

Vanaf 1 augustus 2018 is het voor het behalen van een diploma niet meer voldoende dat examen is afgelegd in de keuzedelen, maar moet daarin met goed gevolg examen zijn afgelegd. Artikel 7.4.5a, eerste lid, onder f, behoudt echter ook na 1 augustus 2018 een functie, namelijk als voor een keuzedeel niet ten minste een voldoende eindwaardering is behaald: dan kan dat voor de slaag-zakbeslissing voor het diploma worden gecompenseerd door de eindwaardering van een of meer andere keuzedelen (zie artikel 17, tweede lid, onderdeel d, van het EKB WEB zoals luidend vanaf 1 augustus 2018).

Op grond van artikel 7.4.5a, tweede lid, WEB kunnen bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld met betrekking tot de in het eerste lid genoemde taken en bevoegdheden en kunnen andere taken en bevoegdheden worden toegekend aan de examencommissie. In het EKB WEB zijn al diverse taken en bevoegdheden van de examencommissie opgenomen (zie de artikelen 3a, 3b, 9, 10, 12a, 13, 14a, 15 en 16). Deze artikelen zijn nu gebaseerd op artikel 7.4.3a WEB. Na de inwerkingtreding van artikel 7.4.5a, tweede lid, WEB zijn zij mede gebaseerd op dit artikellid.

Artikel 7.4.5a, derde tot en met zesde lid, WEB is ontleend aan artikel 7.12b, tweede tot en met vijfde lid, WHW. De tweede volzin van het derde lid van artikel 7.12b WHW is niet overgenomen in artikel 7.4.5a, vierde lid. Op grond van deze volzin kan de examencommissie in het hoger onderwijs bepalen dat niet ieder tentamen met goed gevolg hoeft te zijn afgelegd om vast te stellen dat het examen met goed gevolg is afgelegd. Aan een soortgelijke regel bestaat in de WEB geen behoefte, omdat in het EKB WEB (artikel 17) een uitslagbepaling is opgenomen.

Op grond van artikel 7.4.5a, derde lid, WEB stelt de examencommissie regels vast over de uitvoering van de in het eerste lid genoemde taken en bevoegdheden. Deze regels kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op: de wijze waarop wordt verantwoord dat een examen voldoende dekkend is ten opzichte van de kwalificatie-eisen, het te hanteren beoordelingsmodel, de wijze waarop wordt verantwoord dat is voldaan aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een diploma, certificaat of instellingsverklaring, de wijze van borging van de examenkwaliteit en de kaders en procedure voor het verlenen van vrijstellingen en het beslissen op verzoeken om aangepaste examinering. Ten slotte dienen regels te worden vastgesteld over maatregelen die de examencommissie met betrekking tot de organisatie van de examens of jegens de deelnemers aan de examens kan nemen. In het nieuwe vierde lid van artikel 7.4.5a zijn enige bevoegdheden opgenomen die de examencommissie heeft bij examenfraude door een deelnemer (zie de volgende alinea, daarin wordt ook verwezen naar enige andere wettelijke regelingen op dit gebied). Er kunnen echter ook onregelmatigheden (anders dan fraude) optreden bij instellingsexamens. De examencommissie kan regels stellen over maatregelen die in dit geval kunnen worden genomen (op dit gebied zijn er geen wettelijke regelingen). Andere gevallen waarin de examencommissie maatregelen zou kunnen treffen en waarover regels zouden kunnen worden gesteld zijn bijvoorbeeld als zonder schuld van de student een examen ongeldig moet worden verklaard omdat een digitaal examen door stroomuitval niet kan worden voortgezet of omdat bepaalde instrumenten die nodig zijn voor het afleggen van een praktijkexamen onverwacht kapot gaan.

Artikel 7.4.5a, vierde lid, WEB bepaalt dat de examencommissie een bij het examen frauderende deelnemer gedurende ten hoogste een jaar het recht kan ontnemen om een bepaald examen of bepaalde examens af te leggen. Bijvoorbeeld in geval van spieken. Bij ernstige examenfraude kan het bevoegd gezag op advies van de examencommissie de inschrijving van de deelnemer definitief beëindigen. Dit is bijvoorbeeld mogelijk bij het indienen van examenmateriaal van een andere kandidaat, het onrechtmatig bemachtigen van de juiste antwoorden of bewuste persoonsverwisseling bij het examen. Artikel 8.1.3, vijfde lid, WEB (betreffende verwijdering van een leerplichtige deelnemer) moet hierbij door het bevoegd gezag in acht genomen worden. Een en ander is natuurlijk onverminderd het overigens bij of krachtens wet geregelde op het gebied van de fraude (zie Regeling examenprotocol centrale examinering mbo 2015 en Beleidsregel niet op regelmatige wijze afnemen van het centraal examen bij beroepsopleidingen).

In artikel 7.4.5a, vijfde lid, WEB is geregeld dat een lid van de examencommissie niet deelneemt aan de behandeling van een klacht of verzoek van een deelnemer waarbij hij is betrokken (bv. als docent, bij afname examen of als lid van de examencommissie). Het gaat hierbij om klachten of verzoeken die zijn ingediend bij de examencommissie. De WEB kent geen klachtenregeling. Diverse instellingen hebben zelf een klachtenregeling opgesteld. Denkbaar is, dat daarin ook is voorzien in het indienen van een klacht bij de examencommissie. Ook kunnen klachten worden ingediend zonder dat er een regeling voor is. Bij verzoeken aan de examencommissie kan worden gedacht aan een verzoek om een vrijstelling of om een instellingsverklaring bij ongediplomeerde uitstroom.

Artikel 7.4.5a, zesde lid, bepaalt dat de examencommissie jaarlijks een verslag opstelt over de examenkwaliteit per opleiding aan de hand van de standaarden voor de examenkwaliteit mbo en van haar werkzaamheden en dit verslag aan het bevoegd gezag van de instelling verstrekt. Als het een examencommissie van een exameninstelling betreft, wordt het verslag verstrekt aan het bevoegd gezag van de exameninstelling. De examencommissie is immers verantwoordelijk voor het borgen van de kwaliteit van de examinering en van de instellingsexamens (artikel 7.4.5a, eerste lid, onderdeel a). De examencommissie legt met het verslag verantwoording af aan het bevoegd gezag. Het verslag kan door het bevoegd gezag worden benut voor de jaarlijkse verantwoording over de examenkwaliteit (artikel 1.3.6, tweede lid) en door de inspectie voor het toezicht op de examenkwaliteit.

Artikel I, onderdeel D

Het nieuwe artikel 7.4.6a WEB regelt dat de examencommissie op verzoek van de deelnemer een instellingsverklaring moet afgeven. Dit gebeurt als de deelnemer een of meer onderdelen van de opleiding met goed gevolg heeft afgelegd, maar niet voldoet aan de voorwaarden om daarvoor een diploma of certificaat te ontvangen. Deze instellingsverklaringen (nu vaak «schoolverklaring» genoemd) kunnen nu ook al worden afgegeven. Er is echter momenteel nog geen verplichting voor examencommissies in het mbo om dergelijke verklaringen af te geven, in tegenstelling tot het voortgezet onderwijs (artikel 31, eerste lid van de WVO) en het hoger onderwijs (artikel 7.11, vijfde lid van de WHW). De opgenomen verplichting levert meer rechtsbescherming op voor de deelnemer. Bovendien helpen afgegeven instellingsverklaringen (andere) examencommissies bij beslissingen over het verlenen van vrijstellingen op grond van artikel 3b of 14a van het EKB WEB. Met deze verplichting in het mbo betreffende de instellingsverklaring wordt uiteraard niets afgedaan aan de verplichting dat alleen diplomagerichte opleidingstrajecten voor bekostiging in aanmerking komen.

Artikel I, onderdeel E

Het nieuwe overgangsartikel 12.4b.1 WEB bepaalt dat de zittende leden van de examencommissie bij de inwerkingtreding van het nieuwe artikel 7.4.5 WEB worden aangemerkt als leden van de in dat artikel bedoelde examencommissie. Het bevoegd gezag dient ervoor te zorgen dat de examencommissie met ingang van de inwerkingtredingsdatum van artikel 7.4.5 WEB aan alle in dat artikel opgenomen eisen voldoet. Een lid dat onvoldoende deskundig is voor de door hem uit te voeren taken moet derhalve voor die datum ervoor zorgen voldoende deskundig te zijn (of het lid moet worden vervangen door een lid dat wel deskundig is).

Zo moet onder andere ten minste één persoon van buiten de betreffende opleidingen en ten minste één docent verbonden aan een van de betreffende opleidingen worden benoemd als lid van de examencommissie (tenzij de examencommissie al over dergelijke leden beschikt).

Artikel II, onderdelen A tot en met D

Artikel II wijzigt de Wet educatie en beroepsonderwijs BES (WEB BES). Deze wet heeft betrekking op Caribisch Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba).

De toelichting op artikel I, onderdelen A tot en met D, is van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de verwijzingen naar het EKB WEB. Het EKB WEB is namelijk niet van toepassing op Caribisch Nederland. Er is ook geen andere algemene maatregel van bestuur voor de examens in Caribisch Nederland. Wel biedt artikel 7.4.4 WEB BES de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur onderdelen van een beroepsopleiding aan te wijzen waarvan de examinering geschiedt volgens bij of krachtens die algemene maatregel van bestuur te geven voorschriften. Van die mogelijkheid is echter nog geen gebruik gemaakt. Alle examens van beroepsopleidingen in Caribisch Nederland zijn dus instellingsexamens. In de ministeriële regeling op basis van artikel 7.4.5 WEB BES (Regeling standaarden examenkwaliteit mbo BES) zijn regels opgenomen over de inhoud en het niveau van de examens, de procedures rond de examens en de voorwaarden waaronder examens worden afgenomen.

Artikel III

Dit artikel bevat een technische aanpassing. Het schrapt een artikel van de wet van 16 april 2015 (Stb. 170) dat is uitgezonderd van de inwerkingtreding van die wet bij besluit van 22 mei 2015 (Stb. 214). Het desbetreffende artikel kon niet in werking treden omdat het onderdeel dat werd gewijzigd, was vernummerd. De desbetreffende wijziging van bijlage 1 van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector is inmiddels opgenomen in een besluit dat is voorgedragen door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Stb. 2015, 475).

Artikel IV

Bepaald is, dat de wet in werking treedt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen en onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld. Er wordt naar gestreefd om de wijzigingen van de WEB in werking te laten treden op 1 augustus 2017. Zoals in paragraaf 9 van deze memorie van toelichting al is aangegeven, treden de wijzigingen van de WEB BES naar verwachting later in werking dan de wijzigingen van de WEB.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker