Gepubliceerd: 1 juni 2015
Indiener(s): Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD)
Onderwerpen: recht rechtspraak
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34047-7.html
ID: 34047-7
Origineel: 34047-2

Nr. 7 NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 1 juni 2015

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

In de considerans wordt «verjaringstermijn » vervangen door «vervaltermijn» en wordt na «Afdeling advisering» ingevoegd: van de.

B

Artikel I wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel C, wordt na «artikel 3, tweede lid, wordt» ingevoegd:, onder vervanging van de punt door een puntkomma aan het slot van onderdeel b,.

2. Onderdeel J vervalt.

3. Onderdeel JJ, komt te luiden:

JJ

Artikel 37 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het tweede lid wordt toegevoegd:

Indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de gerechtsdeurwaarder waarop de klacht betrekking heeft, wordt de klacht door de voorzitter niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring blijft achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.

2. Het derde lid komt te luiden:

3. Indien de voorzitter van oordeel is dat een klacht onderscheidenlijk een verzoek vatbaar is voor minnelijke schikking, roept hij de klager onderscheidenlijk Onze Minister en de betrokken gerechtsdeurwaarder op ten einde een zodanige schikking te beproeven.

3. Onder vernummering van het vierde lid tot zesde lid, worden twee leden ingevoegd, luidende:

4. Indien de klacht zich naar het oordeel van de voorzitter daartoe leent en uit de klacht blijkt dat deze nog niet is voorgelegd aan de geschillencommissie, bedoeld in artikel 57, derde lid, kan de voorzitter besluiten de behandeling van de klacht te schorsen, en de klager in de gelegenheid stellen het geschil voor te leggen aan de geschillencommissie. Tegen de beslissing is geen voorziening toegelaten.

5. Indien de klacht onderscheidenlijk het verzoek, bedoeld in het derde lid, niet in der minne wordt opgelost en het geschil, bedoeld in het vierde lid, niet naar tevredenheid van beide partijen wordt opgelost, brengt de voorzitter de klacht ter kennis van de kamer voor gerechtsdeurwaarders.

4. In onderdeel RR wordt een komma ingevoegd na «in artikel 25, eerste lid».

C

Na artikel I wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL Ia

De Advocatenwet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 4, eerste lid, onderdeel c, en vijfde lid, wordt «artikel 8c, tweede lid» telkens vervangen door: artikel 8c, derde lid.

B

In artikel 8a, derde lid, wordt «De gegevens, bedoeld in het tweede lid, onder b tot en met e, voor zover deze betrekking hebben op het opleggen van de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk en een gelijktijdig daarmee opgelegde boete, kunnen» vervangen door: Met uitzondering van de gegevens die betrekking hebben op het opleggen van de maatregel van de schrapping van het tableau kunnen de gegevens, bedoeld in het tweede lid, onder b tot en met e,.

C

Artikel 8c wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het tweede tot en met zesde lid tot derde tot en met zevende lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

2. In geval van overlijden wordt de advocaat door de secretaris van de algemene raad van het tableau geschrapt.

2. In het vierde en zesde lid (nieuw) wordt «het tweede lid» telkens vervangen door: het derde lid.

3. In het vijfde lid (nieuw) wordt «het in het tweede lid bedoelde tijdvak» telkens vervangen door: het in het derde lid bedoelde tijdvak.

4. In het zevende lid (nieuw) wordt «de algemene raad, de raad van de orde in het arrondissement en het college van toezicht» vervangen door: de algemene raad en de raad van de orde in het arrondissement.

D

In artikel 9aa, tweede lid, wordt «artikelen 5 tot en met 7, 8c, zesde lid» vervangen door: artikelen 5 tot en met 7, 8c, zevende lid.

E

In artikel 20, vierde lid, wordt «het lidmaatschap van de raad van de orde in een arrondissement» vervangen door: het lidmaatschap van de raad van de orde in een arrondissement, een dienstverband bij de Nederlandse orde van advocaten of een dienstverband bij een orde in een arrondissement.

F

In artikel 26 wordt «en de raden van toezicht» vervangen door: en de raden van de orden in de arrondissementen.

G

Aan artikel 46a wordt een lid toegevoegd, luidende:

5. Indien de klacht is ingediend tegen of betrekking heeft op meerdere advocaten die in verschillende ressorten kantoor houden of indien tussen klachten een zodanige samenhang bestaat dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen, kan het hof van discipline een raad van discipline aanwijzen die de klacht dan wel de klachten behandelt. Het derde lid, tweede volzin, is van overeenkomstige toepassing.

H

In artikel 46b, vierde lid, wordt «de raden van toezicht» vervangen door: de raden van de orden in de arrondissementen.

I

Artikel 46d wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «de klachten in der minne te schikken, » vervangen door: de klacht in der minne te schikken,.

2. Het vierde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. De eerste volzin komt te luiden: De deken brengt de klacht schriftelijk ter kennis van de raad van discipline en stelt de betrokken advocaat en de klager daarvan schriftelijk op de hoogte.

b. De tweede volzin vervalt.

3. In het vierde en vijfde lid wordt «Het klaagschrift» telkens vervangen door: De klacht.

4. In het zesde en zevende lid wordt «het klaagschrift» telkens vervangen door: de klacht.

5. In het achtste lid wordt «deelt hij dat met redenen omkleed mee aan de betrokken advocaat, de klager en de raad van discipline» vervangen door: kan hij dat met redenen omkleed meedelen aan de klager, de betrokken advocaat en de raad van discipline.

J

In de artikelen 46fb, 46i en 46k, wordt «het klaagschrift» telkens vervangen door: de klacht.

K

Artikel 46g wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «het klaagschrift» vervangen door: de klacht.

2. In het tweede lid wordt «ingediend klaagschrift» vervangen door: «ingediende klacht» en wordt «een klaagschrift» vervangen door: een klacht.

3. In het derde lid, onderdeel a, wordt «het verzuim te herstellen binnen een door de voorzitter van de raad van discipline te bepalen redelijke termijn» vervangen door: het verzuim binnen een redelijke termijn te herstellen.

L

Artikel 46l wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «artikel 46g of 46i» vervangen door: «artikel 46g, 46i, of 46j» en wordt «het klaagschrift» vervangen door: de klacht.

2. In het derde lid wordt «het klaagschrift» vervangen door: de klacht.

M

In artikel 47a, derde lid, wordt «niet dan nadat het de betrokken» vervangen door: niet dan nadat hij de betrokken.

N

In artikel 47b, tweede lid, onderdeel b, wordt «artikel 60ab, vierde lid» vervangen door: artikel 60ab, vijfde lid.

O

In artikel 47c, eerste lid, wordt «artikel 60ab, eerste lid» vervangen door: artikel 60ab, eerste lid, of 60b, eerste lid.

P

Artikel 50 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel c, wordt «de Nederlandse orde van advocaten» vervangen door: de algemene raad.

2. Onder verlettering van onderdeel d tot en met g tot e tot en met h, wordt in het eerste lid een onderdeel ingevoegd, luidende:

d. aan de secretaris van de algemene raad;

3. In onderdeel g (nieuw) wordt «een verwijzing als bedoeld in het derde lid van artikel 46a» vervangen door: een verwijzing als bedoeld in artikel 46a, derde lid, of een aanwijzing als bedoeld in artikel 46a, vijfde lid.

4. Het tweede lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid vervallen.

Q

In artikel 56, tweede lid, wordt «deken der Nederlandse orde van advocaten» vervangen door: deken van de algemene raad.

R

Artikel 56a, tweede lid, komt te luiden:

2. Artikel 50 is van overeenkomstige toepassing.

S

In artikel 58, onderdeel f, wordt «een verwijzing als bedoeld in het derde lid van artikel 46a» vervangen door: een verwijzing als bedoeld in artikel 46a, derde lid, of een aanwijzing als bedoeld in artikel 46a, vijfde lid.

T

In artikel 59, tweede lid, wordt «het college van toezicht» vervangen door: het in artikel 23, eerste lid, bedoelde lid van de raad van de orde.

U

In artikel 60aa, eerste lid, wordt «De artikelen 46 tot en met 46d, 46g tot en met 48 en 48b tot en met 60» vervangen door: De artikelen 46 tot en met 46f, 46fb tot en met 60.

V

In de eerste volzin van artikel 60b, derde lid, wordt «artikel 50, eerste lid,» vervangen door: artikel 50.

W

In artikel 60c, tweede lid, wordt «lid van de raad van toezicht» vervangen door: lid van de raad van de orde.

D

Artikel III komt te luiden:

ARTIKEL III

Aan artikel 99, vijftiende lid, van de Wet op het notarisambt wordt toegevoegd: Indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de notaris waarop de klacht betrekking heeft, wordt de klacht door de voorzitter niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring blijft achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.

E

Na artikel IV wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL IVa

Indien artikel I, onderdeel R, van de Wet positie en toezicht advocatuur eerder in werking is getreden of treedt dan deze wet, vervalt artikel Ia, onderdeel F, van deze wet.

TOELICHTING

Algemeen

Met deze nota van wijziging wordt het wetsvoorstel op enkele technische punten verbeterd en wordt de voorgestelde wijziging van de formulering van de ministerieplicht van gerechtsdeurwaarders, zoals vastgelegd in artikel 11 van de Gerechtsdeurwaarderswet, vanwege de ontwikkelingen in de jurisprudentie op dit punt, teruggedraaid.

Op 1 januari 2015 is de Wet positie en toezicht advocatuur in werking getreden.1 Onder andere de Nederlandse orde van advocaten (NOvA) en de raden van discipline hebben in verband met die wetswijziging aandacht gevraagd voor enkele voornamelijk technische en redactionele verbeterpunten in met name de bepalingen met betrekking tot het tuchtprocesrecht. Ook het onderhavige wetsvoorstel voorziet in aanpassingen van tuchtprocesrecht en het streven is dit voor de gereglementeerde juridische beroepen zoveel mogelijk gelijk te schakelen. Daarom wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om door middel van deze nota van wijziging wijzigingen in de Advocatenwet op te nemen in dit wetsvoorstel. Voor een nadere toelichting op deze wijzigingen wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij onderdeel C.

Artikelsgewijs

A

Zoals ook in de memorie van toelichting bij het onderhavige wetsvoorstel is aangegeven wordt zo veel mogelijk gestreefd naar een gelijkschakeling van de termijnen voor het indienen van een klacht bij de tuchtrechter voor de juridische beroepen en wordt hiervoor aangesloten bij de formulering zoals die thans – sinds 1 januari 2015 – in de Advocatenwet is opgenomen. Dat betekent dat de termijn van drie jaar voor het indienen van een klacht ook in de Gerechtsdeurwaarderswet wordt opgenomen. In de considerans bij het wetsvoorstel is deze termijn per abuis aangeduid als verjaringstermijn. Dat is het niet. Het recht om een klacht in te dienen vervalt na verloop van de in de wet genoemde termijn en deze termijn kan niet worden gestuit. Er is zodoende sprake van een vervaltermijn. Dit wordt in de considerans overeenkomstig gewijzigd. Ook wordt een technische onvolkomenheid in de considerans verbeterd.

B

1. Dit betreft een technische verbetering.

2. Naar aanleiding van de vragen in het verslag over de in artikel I, onderdeel J, voorgestelde wijzigingen in het artikel over de ministerieplicht (artikel 11 Gerechtsdeurwaarderswet) heeft nader overleg plaats gevonden met het tuchtcollege voor gerechtsdeurwaarders en is besloten de voorgestelde wijziging te laten vervallen. Het staat gerechtsdeurwaarders niet volledig vrij naar eigen keuze hun diensten wel of niet te verlenen. Zij hebben in bepaalde gevallen een ministerieplicht. Burgers mogen er op vertrouwen dat zij voor diensten die zij in veel gevallen verplicht zijn af te nemen altijd een openbaar ambtenaar kunnen vinden die deze moet verrichten. De ministerieplicht mag er echter niet toe leiden dat gerechtsdeurwaarders door cliënten worden gedwongen diensten te verlenen die niet geoorloofd zijn. Voor gerechtsdeurwaarders is in artikel 438, vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaald dat de deurwaarder die met de executie is belast en daarbij op een bezwaar stuit dat een onverwijlde voorziening nodig maakt, zich met een daarvan door hem opgemaakt proces-verbaal bij de voorzieningenrechter kan vervoegen ten einde deze in kort geding tussen de betrokken partijen te doen beslissen. Deze zogenoemde renvooiprocedure geeft de gerechtsdeurwaarder een relatief eenvoudig middel om, voor bepaalde situaties, verdere voortzetting van zijn diensten te weigeren. In de tuchtrechtelijke jurisprudentie is uitgemaakt dat, hoewel de gerechtsdeurwaarder door een opdrachtgever wordt ingeschakeld en hij in beginsel zijn ministerie dient te verlenen, hij als zelfstandig openbaar ambtenaar opdrachten zorgvuldig dient te beoordelen, waarbij van hem een kritische houding mag worden verwacht. De gerechtsdeurwaarder heeft immers niet alleen met de belangen van zijn opdrachtgever, maar ook met die van de wederpartij te maken. De ministerieplicht wordt aldus begrensd door de eigen verantwoordelijkheid van de gerechtsdeurwaarder. Deze grens is niet in algemene zin aan te geven, maar zal van geval tot geval moeten worden beoordeeld. Het tuchtcollege voor gerechtsdeurwaarders heeft aangegeven goed met de huidige formulering van de ministerieplicht uit de voeten te kunnen. Wat dat betreft is geen wetswijziging (meer) nodig op dit punt om aan de aanbeveling dienaangaande van de Commissie Van der Winkel te voldoen.

3. In verband met de wens tot zoveel mogelijk harmonisatie van de wettelijke tuchtregelingen voor de juridische beroepen, wordt artikel 37, tweede lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet aangepast aan de wettelijke regeling van de termijn voor het instellen van tuchtklachten zoals die met ingang van 1 januari 2015 (zie noot 1) geldt voor de advocatuur. Met de wijziging van artikel III van het wetsvoorstel, wordt hetzelfde beoogd ten aanzien van artikel 99, vijftiende lid, Wet op het notarisambt. Met dat reparatievoorstel wordt tegemoet gekomen aan de toezegging die is gedaan aan de Eerste Kamer tijdens de behandeling van de Wet tot wijziging van de Wet op het notarisambt en enkele andere wetten in verband met onder meer een gewijzigde regeling van de legalisatie van handtekeningen van notarissen.2

Indien een klacht tegen een gerechtsdeurwaarder wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de gerechtsdeurwaarder op wie de klacht betrekking heeft, wordt de klacht door de tuchtrechter niet-ontvankelijk verklaard. Omdat dit in bepaalde gevallen als onredelijk kan worden ervaren wordt in het voorgestelde lid bepaald dat indien een klager redelijkerwijs pas na de termijn van drie jaar bekend wordt met de gevolgen van het handelen of nalaten, hij nog een jaar de tijd heeft om na het bekend worden hiervan een klacht in te dienen.

De met onderhavige nota van wijziging voorgestelde aanpassingen in de overige leden van artikel 37 hebben te maken met het feit dat met de in het oorspronkelijke wetsvoorstel opgenomen aanpassing van artikel 37, derde lid, Gerechtsdeurwaarderswet, het middel van de minnelijke schikking onbedoeld uit de wet verwijderd zou worden. Dat wordt met deze nota van wijziging hersteld.

4. Dit betreft een technische verbetering.

C

Artikel Ia

Onderdeel B (artikel 8a Advocatenwet)

De ratio achter artikel 8a, derde lid, van de Advocatenwet is dat onherroepelijke schorsingen in de uitoefening van de praktijk en schrappingen van het tableau gedurende 10 jaar voor een ieder zichtbaar moeten zijn op het tableau, óók als een dergelijke maatregel is opgelegd in combinatie met een geldboete. Dat geldt echter niet voor de schrappingen. De opgelegde schrappingen van het tableau dienen, ook na verloop van tien jaar, inzichtelijk te blijven. Zie in dit verband ook de toelichting op de nota van wijziging bij de Wet positie en toezicht advocatuur3. Dit wordt verduidelijkt met de tekstuele aanpassing in dit wijzigingsonderdeel.

Onderdelen A, C en D (artikelen 4, 8c, 9aa Advocatenwet)

Met het oog op een actuele en juiste weergave van de gegevens van advocaten op het tableau, wordt het overlijden van een advocaat als reden van schrapping van het tableau in het tweede lid (nieuw) van artikel 8c toegevoegd. De Wet op het notarisambt kent al een regeling op dit punt en met de inwerkingtreding van onderhavig wetsvoorstel wordt een en ander ook in de Gerechtsdeurwaarderswet geregeld. Voorts bevat dit wijzigingsonderdeel een technische aanpassing in het zesde lid. Aangezien het college van toezicht op grond van artikel 8a, eerste lid, al inzage heeft in alle op het tableau verwerkte gegevens, is het niet nodig dat het college van toezicht een kennisgeving ontvangt van elke beëdiging of schrapping van het tableau.

De toevoeging van een tweede lid (nieuw) aan artikel 8c en hernummering van de leden noopt tot een technische aanpassing in de artikelen 4 en 9aa van de Advocatenwet.

Onderdeel E (artikel 20 Advocatenwet)

De ratio achter artikel 20, vierde lid, is dat het bij een zuivere en onafhankelijke beroepsvervulling niet past om bestuurlijke, toezichthoudende en andere uitvoerende taken te vermengen met een positie binnen het wetgevend orgaan van de NOvA. In dit verband wordt toegevoegd dat ook een dienstverband bij de Nederlandse orde van advocaten en een dienstverband bij een orde in een arrondissement niet verenigbaar is met het lidmaatschap van het college van afgevaardigden.

Onderdelen F, H, M tot en met W (artikelen 26, 46b, 47a, 47b, 47c, 50, 56, 56a, 58, 59, 60aa, 60b, 60c, Advocatenwet)

Deze wijzigingsonderdelen zien op redactionele en technische aanpassingen.

Onderdeel G (artikel 46a Advocatenwet)

Een klacht kan zijn ingediend tegen of betrekking hebben op meerdere advocaten die in verschillende ressorten zijn gevestigd. Op grond van artikel 46a, eerste lid, zijn er dan meerdere raden van discipline bevoegd, hetgeen de eenduidige en efficiënte afhandeling van de klacht doorgaans niet ten goede komt. Het nieuwe vijfde lid van artikel 46a biedt hiervoor een voorziening. Het hof van discipline kan in dat geval (doorgaans zal dit zijn op verzoek van een deken, na overleg met partijen) één raad van discipline aanwijzen voor de behandeling van samenhangende klachten.

Onderdelen I tot en met L (artikelen 46d, 46fb, 46g, 46i, 46k, 46l, Advocatenwet)

Genoemde wijzigingsonderdelen zien op uniformering van het begripsgebruik in het tuchtprocesrecht.

D

In verband met de wens tot zoveel mogelijk harmonisatie van de wettelijke tuchtregelingen voor de juridische beroepen, wordt artikel 99, vijftiende lid, van de Wet op het notarisambt aangepast aan de regeling voor de termijn voor het instellen van tuchtklachten, zoals die met ingang van 1 januari 2015 (zie noot 1) geldt voor de advocatuur. Zie ook de toelichting op onderdeel B.

E

De Wet positie en toezicht advocatuur is, met uitzondering van het nieuw vastgestelde artikel 26 van de Advocatenwet, op 1 januari 2015 in werking getreden. Genoemd artikel ziet op de kwaliteitstoetsen die in het kader van het toezicht uitgevoerd moeten worden. De NOvA is op dit moment bezig met de ontwikkeling van deze kwaliteitstoetsen. Artikel 26 is daarom nog niet ingevoerd op 1 januari 2015. Hierdoor is in artikel 26 nog altijd sprake van «raden van toezicht», terwijl deze inmiddels die naam niet meer dragen. Deze nota van wijziging voorziet in aanpassing van dat begrip (zie artikel Ia, onder F). Artikel IV ziet op de samenloop van onderhavig wetsvoorstel met de inwerkingtreding van artikel 26 van de Advocatenwet.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, K.H.D.M. Dijkhoff