Gepubliceerd: 7 november 2013
Indiener(s): Tanja Jadnanansing (PvdA)
Onderwerpen: recht rechtspraak
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33757-5.html
ID: 33757-5

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 7 november 2013

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

Inhoudsopgave

blz.

     

I.

Algemeen

1

1.

Inleiding

1

2.

Het wetsvoorstel

3

 

2.1

Gedifferentieerde verhoging van de griffierechttarieven

5

 

2.2

Handelszaken met een financieel belang van meer dan € 1 miljoen

7

 

2.3

Invoering van het lagere tarief voor alle toeslagzaken

8

3.

Gevolgen gedifferentieerde verhoging griffierechten

8

4.

Financiële consequenties

10

5.

Adviezen

11

II.

Artikelsgewijs

14

I. Algemeen

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling en enige zorg kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij onderschrijven het uitgangspunt dat degenen die gebruik maken van de rechtspraak daaraan ook financieel dienen bij te dragen. Zij begrijpen ook dat veel belastingbetalers die zelf geen gebruik maken en zelfs kunnen maken van de rechter, niet inzien waarom zij zouden moeten betalen voor degenen die dat wel doen. Zij begrijpen dat het kostendekkend maken van griffierechten een goed uitgangspunt is, maar dat de drempel voor toegang tot de rechter hiermee voor velen te zeer zou worden verhoogd. Het uitgangspunt dat eenieder toegang moet hebben tot de rechter, wordt door deze leden uiteraard onderschreven. Die toegang zou idealiter alleen moeten bestaan voor die geschillen die zich niet of niet sneller en efficiënter laten oplossen door een van de bestaande alternatieven voor de traditionele rechtspraak. In dat kader merken deze leden wel op dat met name de advocaatkosten voor degenen die geen aanspraak kunnen maken op rechtsbijstand, de toegang tot de rechter in de weg kunnen staan. Deelt de regering deze zorg? Kan de regering een overzicht geven van de percentages van geschillen die bij respectievelijk de rechtbanken, de gerechtshoven en de Hoge Raad en de Raad van State, het College van Beroep voor Bedrijfsleven en de Centrale Raad van Beroep worden behandeld op basis van rechtsbijstand? Deelt de regering om deze reden de mening dat invoering van «no cure no pay» voor alle geschillen – mits onder duidelijke voorwaarden – wenselijk zou zijn? Deelt de regering tevens het oordeel dat meer nadruk op mediation als het logische alternatief voor de traditionele rechtspraak wenselijk is? Is het in dat kader voorts mogelijk in dit wetsvoorstel een stimulans tot het gebruik van mediation op te nemen? Welke mogelijkheden ziet de regering daartoe? Op welke wijze wordt het gebruik van mediation (of andere alternatieven) nu al gestimuleerd? Ook vragen deze leden in hoeverre het project «Prettig contact met de overheid» nog een bijdrage kan leveren aan het terugdringen van gerechtelijke procedures. Heeft de regering inzicht in de effectiviteit van dit project?

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel. Zij delen de zorgen over de gestegen uitgaven voor de rechtspraak, de stijgende instroom en de druk die dat op de kwaliteit van de rechtspraak zet. Ook zien zij het risico van oplopende werkvoorraden en langere doorlooptijden. Dat in dit kader en in het brede kader van het financieel gezond maken van de rijksbegroting, een financiële bijdrage wordt verwacht uit de verhoging van griffierechten achten de aan het woord zijnde leden begrijpelijk. Zij zijn ook van mening dat verhoging van griffierechten de toegang tot het recht niet onnodig of bovenmatig mag hinderen. Dat geldt vooral in het geval lage inkomensgroepen de gang naar de rechter gaan mijden omdat de kosten daarvoor te hoog oplopen. Vooral in dat verband hebben de aan het woord zijnde leden vragen en opmerkingen.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen. Zij constateren dat er vanaf 2016 bezuinigd zal worden op de rechtspraak en de kostprijs naar beneden zal worden bijgesteld. De reden hiervoor is dat de bedrijfsvoering efficiënter wordt ingericht en meer wordt gedigitaliseerd. Zal de financiering echter ook worden verminderd als de digitalisering langer duurt dan voorspeld of uiteindelijk meer geld kost dan begroot?

Voorts willen de leden van de SP-fractie een uitgebreide reactie op het NJB-artikel over de inconsequente en zwakke argumentatie van onderhavig wetsvoorstel.1 Hoe hoog zijn de griffierechten in andere EU-lidstaten? Kan de regering een vergelijkend overzicht geven?

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben een aantal vragen en opmerkingen.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Alhoewel de regering van mening is dat het wetsvoorstel zuiver financieel van aard is, menen deze leden dat de gevolgen van de aanpassing veel verder reiken. Zij zijn van mening dat het wetsvoorstel van directe invloed is op de toegang tot het recht als wezenlijk onderdeel van de democratische rechtsstaat. Deze leden staan niet alleen in die constatering, ook vele van de door de regering geraadpleegde adviesorganen zijn kritisch over het wetsvoorstel en wijzen op het belang van laagdrempelige toegang tot het recht dat door verhoging van de griffierechten in gevaar kan komen. Daar komt bij dat naast een aanpassing van griffierechten ook andere maatregelen door de regering worden genomen die burgers en bedrijven in hun draagkracht zullen treffen en zich dus een cumulatief effect kan voordoen op de toegang tot de rechter. In dat licht bezien hebben deze leden kritische kanttekeningen bij en een aantal vragen over het voorliggende wetsvoorstel.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden vinden de toegankelijkheid van het recht een belangrijk principe in onze rechtsstaat en hebben meerdere vragen over de gevolgen van de verhoging van de verschillende rechten en over het afzien van een hardheidsclausule.

Deze leden merken daarnaast op dat, nu dit wetsvoorstel enkel spreekt over de verhoging van griffierechten, de toegang tot de oplossing van een geschil geen onderwerp van overweging is, terwijl dat voor deze leden belangrijk is. Ziet de regering nog andere mogelijkheden om alternatieven voor de rechtsgang te stimuleren, bijvoorbeeld door uitkomsten van alternatieve manieren van geschilbeslechting van dezelfde rechtskracht te voorzien als een vonnis van de rechter?

2. Het wetsvoorstel

De leden van de VVD-fractie constateren dat het onderhavige wetsvoorstel veel commotie heeft veroorzaakt bij de direct belanghebbenden, zoals de advocatuur en de rechterlijke macht. Veel van de bezwaren komen neer op de vrees voor de beperking van de toegang tot de rechter. De aan het woord zijnde leden merken daarbij op dat in veel gevallen ook de hoogte van de advocaatkosten bijdraagt aan deze beperking. Deelt de regering de conclusie dat in deze bezwaren de fictie lijkt te worden opgeworpen dat de hoogte van de griffierechten de enige drempel voor een procedure is? Hoe beoordeelt de regering de bezwaren tegen deze achtergrond? Hoe kijkt de regering aan tegen het bezwaar van bijvoorbeeld de gerechtshoven en de Hoge Raad dat de voorgestelde verhoging van de griffierechten de pas afsnijdt voor hoger beroep en cassatie? Zou het in dat kader ook verstandig zijn op termijn de huidige mogelijkheid voor het stellen van een prejudiciële vraag uit te breiden zodat ook in eerste aanleg een oordeel van de Hoge Raad kan worden gevraagd aangaande een principieel juridische vraag? Is de regering voornemens binnenkort met een wetsvoorstel in deze richting te komen? Zo ja, dan kan dit op de instemming van de leden van de VVD-fractie rekenen. Voorts vragen deze leden of een andere verdeling van de verhoging van de griffierechten denkbaar is, waarbij aan de bezwaren van de diverse belanghebbenden aangaande de toegang tot de rechter in hoger beroep en cassatie tegemoet wordt gekomen zonder dat tot een ander eindresultaat wordt gekomen. Indien het antwoord hierop bevestigend is, vragen zij hoe deze onderverdeling eruit zou kunnen zien en wat daarvan de consequenties zouden zijn.

De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat bestuursorganen moeten trachten geschillen met burgers of rechtspersonen te voorkomen, eventuele geschillen zonder inschakeling van een rechter moeten oplossen en in het geval een bestuursrechter in eerste aanleg het bestuursorgaan in kwestie in het ongelijk stelt, dat bestuursorgaan een scherpe afweging moet maken alvorens in hoger beroep te gaan. Uiteraard moet de mogelijkheid van hoger beroep open blijven staan. Echter, zo menen deze leden, draagt een groter bedrag aan griffierechten bij aan een scherpere afweging van het desbetreffende bestuursorgaan om in hoger beroep te gaan. Deze leden zijn dan ook voorstander van een forse verhoging van de griffierechten voor bestuursorganen die in bestuurszaken in hoger beroep gaan. Zij menen dat het gezien de draagkracht van bestuursorganen, afgewogen tegen het doorgaans relatief geringe belang van het bestuursorgaan ten opzichte van de wederpartij en afgewogen tegen het feit dat er al een bestuursrechter in eerste aanleg een oordeel heeft gegeven, gerechtvaardigd is deze griffierechten te verhogen. Deel de regering deze mening en zo ja, hoe gaat de regering hier gevolg aan geven? Zo nee, waarom deelt de regering deze mening niet?

In het eerder ingetrokken wetsvoorstel in verband met de verhoging van griffierechten (Kamerstuk 33 071) werd voorgesteld een bestuursorgaan een bijdrage in de kosten van de rechtspraak te laten betalen indien het als de in het ongelijk gestelde partij dient te worden beschouwd. Die bijdrage zou hoger worden in het geval de zaak na hoger beroep eindigt. Heeft de regering overwogen dit deel van het eerder ingetrokken wetsvoorstel in het nu voorliggend wetsvoorstel op te nemen? Zo nee, waarom niet? Acht de regering het wenselijk dat alsnog te doen? Zo nee, waarom niet?

De leden van de PvdA-fractie zouden de regering willen wijzen op het eerder ingediende amendement van het lid Recourt bij het genoemde ingetrokken wetsvoorstel (Kamerstuk 33 071, nr. 9). Dat amendement beoogde kortweg een teruggave van griffierechten in het geval de zaak voortijdig wordt beëindigd door intrekking van de eis (dagvaardingsprocedure) of het verzoek (verzoekschriftprocedure) dan wel door het tot stand komen van een schikking tussen partijen. Een gelijksoortig amendement zou wellicht ook in het kader van het bestuursrecht van nut kunnen zijn. Het ingediende amendement beoogde ook de procedure te verkorten, in die zin dat reeds in de beginfase van een zaak het geschil definitief wordt beslecht en daarmee ook appèl is uitgesloten. Hiermee zouden de gerechtskosten in eerste aanleg en appèl bespaard worden. Tevens wordt voorkomen dat als gevolg van het hoge griffierecht minder makkelijk tot een schikking kan worden gekomen. Het is immers zo dat ieder der partijen bij een minnelijke schikking de eigen kosten draagt, inclusief de griffierechten. Vooral bij kantongerechtzaken zal de hoogte van de griffierechten derhalve een aanzienlijk deel van de vordering bedragen en daarmee een schikking bemoeilijken. Naar de mening van voornoemde leden kan een dergelijk amendement ook bij het nu voorliggende wetsvoorstel het beoogde effect hebben waaronder het besparen op de uitgaven voor de rechtspraak en het bevorderen dat zaken tussen de betrokken partijen niet onnodig op de spits worden gedreven. Wat is in het kader van het nu voorliggende wetsvoorstel de mening van de regering over het bovenstaande amendement? Indien het nu voorliggende wetsvoorstel zo aangepast zou worden dat zowel in het civielrecht als in het bestuursrecht de mogelijkheid bij voortijdige beëindiging van de zaak griffierechten terug te kunnen krijgen, geïntroduceerd zou worden, wat zijn dan de financiële consequenties daarvan? Deze leden willen graag weten wat dit zou betekenen voor de inkomsten uit griffierechten en voor de kosten van de rechtspraak.

De leden van de SP-fractie stellen vast dat uit de memorie van toelichting kan worden geconcludeerd dat een second opinion minder belangrijk is dan een first opinion. Klopt dat? Zo nee, waarom niet? Klopt het dat de regering de rechtspraak meer als een dienst aan de individuele burger ziet dan als een maatschappelijk belang? Een correctie van de rechter in eerste aanleg is niet alleen van belang voor het individu, maar ook voor de samenleving om te weten waar elk individu, rechtspersoon en overheidsorgaan met een dergelijk geschil aan toe is. Is de regering niet van mening dat zij zich met dit wetsvoorstel in de eigen voet schiet, wanneer open normen in de wetgeving minder zullen worden ingevuld of wanneer de rechtseenheid in gevaar zal komen als een hogere rechter minder kan corrigeren? Zo nee, waarom niet?

De leden van de CDA-fractie lezen dat de categorieën burgerlijke zaken en bestuurszaken die thans zijn uitgezonderd van het betalen van griffierechten onveranderd blijven, zoals ondertoezichtstellingen en aanverwante jeugdbeschermingsmaatregelen, bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen, eigen aanvragen van faillissement en van schuldsanering en zaken over asiel en vreemdelingenbewaring. Deze leden vragen of is overwogen in asielzaken wèl over te gaan tot invoering van griffierechten, in het kader van het tegengaan van herhaalde asielaanvragen. Ook vragen zij op wat voor zaken de in de tabel op pagina 3 van de memorie van toelichting aangeduide categorie «vreemdelingen» betrekking heeft.

De leden van de D66-fractie lezen in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat een stijgende instroom van met name civielrechtelijke zaken wordt verwacht die zorgt voor grote overschrijding van beschikbare budgetten en die de kwaliteit van de rechtspraak onder druk zet. Deze leden delen de mening van de regering dat oplopende werkvoorraden en langere doorlooptijden voorkomen moeten worden, maar zij missen een beschouwing van de onderliggende oorzaken van de stijgende instroom en de toenemende kosten. Welke verklaringen heeft de regering voor de alsmaar stijgende instroom van zaken en hoe denkt de regering daarmee op de lange termijn om te gaan? In hoeverre dient er op grond van langere termijn prognoses rekening mee gehouden te worden dat op enige termijn opnieuw een bijstelling naar boven dient plaats te vinden? De griffierechten zijn in het verleden al eerder verhoogd. Kan de regering een overzicht geven van de ontwikkeling van de griffierechtentarieven in de afgelopen twintig jaar? Deelt de regering de mening dat niet is uitgesloten dat de griffierechten ook in de toekomst opnieuw door financiële noodzaak en bovenop de prijsbijstellingen kunnen stijgen? Hoe denkt de regering dat op langere termijn te kunnen ondervangen zonder opnieuw de tarieven naar boven te moeten bijstellen en daarmee de toegang tot het recht verder te beperken?

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in de memorie van toelichting dat dit wetsvoorstel een geringe verhoging van de griffierechten inhoudt. Zij vinden dat deze inleidende woorden geen recht doen aan de voorgestelde griffierechten bij hoger beroep en cassatie. Zij lezen dat daarmee wordt beoogd dat de rechtzoekende een scherpere afweging maakt inzake het hoger beroep en beroep in cassatie. Deze leden vragen hoe zich dat verhoudt tot het uitgangspunt dat deze verhoging niet is ingevoerd om een stijgende instroom tegen te gaan. Deze leden vragen duidelijkheid over de doelen van dit wetsvoorstel.

Voornoemde leden delen voorts de opvatting van de Hoge Raad dat de te vormen jurisprudentie van appelrechters en van de cassatierechter het belang van de individuele procespartij kan overstijgen en richtinggevend kan zijn voor andere soortgelijke gevallen.

2.1 Gedifferentieerde verhoging van de griffierechttarieven

De leden van de VVD-fractie begrijpen de gemaakte keuze voor de verhoging van de griffierechten naar rato van de zwaarte van het financiële belang van de zaak. Het wetsvoorstel zou leiden tot een scherpere afweging door de rechtzoekende om wel of geen hoger beroep dan wel beroep in cassatie in te stellen. Dit argument gaat naar de mening van deze leden echter vooral op voor een verhoging van het griffierecht voor de partij die het hoger beroep of beroep in cassatie instelt. Hoe kijkt de regering aan tegen het risico dat een verweerder in een dergelijke zaak ook wordt geconfronteerd met hoge griffierechten, terwijl niet vaststaat dat de vordering ook realistisch is? Zou het denkbaar zijn dat de regering voor deze gevallen nog eens naar het wetsvoorstel kijkt?

De leden van de PvdA-fractie lezen dat on- en minvermogenden in cassatie worden ontzien. Deze stelling kunnen zij niet rijmen met de tabel op pagina 3 van de memorie van toelichting waaruit blijkt dat onvermogenden in het bestuursrecht fors meer aan griffierechten moeten gaan betalen. Weliswaar lijkt de absolute toename van € 44 naar € 77 bescheiden, percentueel is er in de bestuurszaken voor deze groep echter wel sprake van een forse stijging. Bovendien is een stijging van € 44 naar € 77 in bestuurszaken in eerste aanleg en van € 118 naar € 189 in hoger beroep en cassatie voor de groep van onvermogenden wellicht wel hoog te noemen.

Deelt de regering de mening dat in het geval er sprake is van iemand met een laag

inkomen en een voor diegene relatief groot financieel belang, er geen sprake mag zijn van een door hogere griffierechten opgeworpen drempel? Zo ja, zijn er wat de regering betreft omstandigheden denkbaar dat de nu voorgestelde laagste griffierechten van € 77 voor civiele- en bestuurszaken in eerste aanleg in uitzonderlijke gevallen toch te hoog zouden kunnen zijn en het onredelijk is dat vanwege het niet kunnen betalen van die kosten, de toegang tot de rechter wordt ontzegd? Zo ja, zijn er mogelijkheden om de griffierechten in deze individuele gevallen te matigen? Welke mogelijkheden zijn dat en acht de regering die afdoende? Zo nee, acht de regering het creëren van een dergelijke mogelijkheid wenselijk en hoe gaat zij dat doen? Wat zouden de concrete financiële gevolgen voor de totale inkomsten uit griffierechten zijn indien voor de groep onvermogenden de griffierechten in eerste aanleg en hoger beroep in bestuurszaken op het niveau van respectievelijk € 44 en € 118 zouden blijven, eventueel met 2% verhoogd? Wat zouden deze financiële gevolgen zijn met betrekking tot de lagere uitgaven zoals genoemd in de memorie van toelichting? Voorts vragen de aan het woord zijnde leden of de regering duidelijk zou kunnen maken wat de termen «minvermogend», «onvermogend» en «minder draagkrachtigen» concreet betekenen en hoe deze van elkaar verschillen.

De leden van de SP-fractie zijn van mening dat particulieren op laagdrempelige wijze besluiten van de overheid die hen aangaan moeten kunnen aanvechten bij de rechter. Deel de regering deze mening? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is dan besloten het tarief voor onder andere onvermogenden met 75% te verhogen? Het mag in de ogen van de regering dan wel een klein bedrag zijn, maar voor bijvoorbeeld alleenstaanden met een maandelijkse bijstandsuitkering van € 661,77 is dit een nog grotere aanslag op hun budget. Het zal zelfs kunnen betekenen dat zij daarom moeten afzien van de zaak en het erbij moeten laten zitten. Dit zorgt voor sociale onrust, werkt onrecht in de hand en is zeer onverstandig in een crisistijd als deze. Graag ontvangen deze leden een uitgebreidere reactie op en onderbouwing van de verhoging van 75%. Zal de overheid bovendien worden gestimuleerd in geschillen tussen overheid en burger meer in gesprek te gaan met de burger om samen te zoeken naar een oplossing?

De aan het woord zijnde leden vragen voorts waarom er wordt aangegeven dat particuliere rechtzoekenden en rechtspersonen een betere afweging moeten maken voordat ze een zaak voor de rechter brengen? Waarop baseert de regering dat dit nu niet gebeurt? Klopt het bovendien dat 60% van de rechtszaken een zaak tegen de overheid is? Zou dit dan juist niet moeten betekenen dat de overheid zelf meer zal moeten bijdragen aan de rechtspraak dan dat ze nu doet? Zo nee, waarom niet?

De leden van de CDA-fractie hebben er begrip voor dat een stijgende instroom van zaken en de daarmee gepaard gaande grote overschrijding van beschikbare budgetten en druk op de kwaliteit van de rechtspraak nopen tot maatregelen. Zij onderschrijven dat uit oogpunt van de toegang tot het recht een lage(re) drempel voor de eerste aanleg belangrijker geacht kan worden dan die voor hoger beroep en dat uit dien hoofde een geringere respectievelijk substantiëlere verhoging gerechtvaardigd is. Deze leden kunnen zich voorstellen dat een hoger bedrag aan griffierechten kan bijdragen aan een scherpere afweging van de rechtzoekende om wel of niet hoger beroep of beroep in cassatie in te stellen. In dit verband constateren zij met tevredenheid dat de tarieven voor on- en minvermogenden niet of nauwelijks omhoog gaan. Maar deze leden vragen wel wat voor de middeninkomens de gevolgen van de tariefsverhogingen zullen zijn. Kan de regering hierop ingaan?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen welk inzicht er is in hoeverre de verwachte uitval ziet op zaken waarin de procedure zonder goede grond zou zijn, een andere oplossing is gevonden of afgezien is van het instellen van rechtsmiddelen alleen vanwege de te hoge financiële drempel. Met name bij de laatste categorie hebben deze leden zorgen over de toegang tot het recht. Zij merken bovendien op dat de partij die in hoger beroep of cassatie verweer wil voeren, die afweging niet kan maken.

2.2 Handelszaken met een financieel belang van meer dan € 1 miljoen

De leden van de PvdA-fractie kunnen instemmen met de voorgenomen verhoging voor griffierechten voor rechtspersonen in civiele zaken met een financieel belang van meer dan 1 miljoen euro. Zij lezen dat de regering dit ziet als een uitwerking van de motie van de leden Recourt en Dibi (Kamerstuk 31 753, nr. 29) waarin de regering werd verzocht te onderzoeken op welke wijze het financiële belang van een zaak zwaarder kan worden meegewogen bij de vaststelling van de hoogte van het griffierecht. Ziet de regering meer mogelijkheden om, daar waar het financiële belang groter is, de griffierechten meer te verhogen? Het valt de leden van de PvdA-fractie bijvoorbeeld op dat de griffierechten voor rechtspersonen in hoger beroep/cassatie bij zaken met een financieel belang van meer dan 100.000 euro fors stijgen, maar dat dit niet geldt voor dezelfde zaken in eerste aanleg, terwijl de griffierechten voor deze zaken met een financieel belang met meer dan 1 miljoen euro in eerste aanleg wel fors stijgen. Waarom wordt er een verschil gemaakt als het gaat om de procentuele stijging van griffierechten voor rechtspersonen in civiele zaken in eerste aanleg als het gaat om het financiële belang van meer dan 100.000 euro en meer dan 1 miljoen euro?

De leden van de SP-fractie vrezen dat particulieren met een belang boven de 1 miljoen euro problemen zullen ondervinden met het vooruit betalen van een griffierecht van maar liefst € 2.718 c.q. € 305 voor onvermogenden. In bijvoorbeeld letselschadezaken wordt niet vaak geprocedeerd, behalve als het om dergelijke bedragen gaat. Het niet kunnen betalen van het griffierecht zou dan betekenen dat de zaak niet in behandeling zal worden genomen. Waarom is hier volgens de regering geen sprake van ongeoorloofde belemmering van de toegang tot de rechter? Biedt de hardheidsclausule hier een oplossing voor?

De leden van de D66-fractie lezen dat de regering voornemens is de griffierechten voor rechtspersonen in handelszaken met een financieel belang van meer dan 1 miljoen euro flink te verhogen. De regering verwijst hierbij naar uitvoering van een motie van de leden Recourt en Dibi (Kamerstuk 31 753, nr. 29) waarin werd opgeroepen het financieel belang zwaarder te laten meewegen bij het vaststellen van de hoogte van de griffierechten. De leden van de D66-fractie zien graag een toelichting op de overwegingen van de regering dat deze forse verhoging in proportie is. Is het bedrijfsrisico in alle gevallen fiscaal aftrekbaar of zijn daar differentiaties in waardoor in de praktijk de kosten alsnog behoorlijk hoog kunnnen oplopen en niet fiscaal aftrekbaar zijn? Rechtspersonen zijn financieel niet in gelijke mate draagkrachtig. De regering wenst de bedrijfsgrootte hierbij geen overweging te laten zijn. Op welke wijze en op welk moment wordt dan wel een feitelijke afweging gemaakt over de financiële draagkracht van een rechtspersoon als procespartij?

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat, met betrekking tot de forse verhoging van het griffierecht in zaken met een verloop van meer dan 1miljoen euro, wordt verwezen naar de motie van de leden Recourt en Dibi (Kamerstuk 31 753, nr. 29). De leden van de ChristenUnie-fractie zien in deze motie als belangrijk uitgangspunt staan dat de toegang tot het recht gegarandeerd moet blijven. Zij vragen hoe de regering deze garantie kan bieden, nu de financiële draagkracht van een rechtspersoon niet meegewogen wordt bij het bepalen van het tarief.

2.3 Invoering van het lagere tarief voor alle toeslagzaken

De leden van de SP-fractie constateren dat voor de rechtvaardiging van de verhoging van de griffierechten in bestuurszaken wordt aangehaakt bij de Veegwet aanpassing bestuursprocesrecht. Daarin wordt echter alleen gesproken over toeslagen en niet over uitkeringen. Echter, ook voor deze rechtszaken moeten particulieren 75% meer betalen. Kan de regering deze beslissing onderbouwen en toelichten?

De leden van de D66-fractie lezen in het wetsvoorstel dat het in het belang van de rechtszoekende is dat er duidelijkheid is over het verschuldigde griffierecht. Deze leden begrijpen in dat licht dat een betere onderlinge afstemming van het griffierecht in toeslagzaken wenselijk is en zodoende voor alle bestuursrechtelijke zaken over toeslagen voor eenzelfde tarief is gekozen. Niettemin ontbreekt een toelichting van de regering over hoe de keuze voor het lagere tarief in deze zich verhoudt tot de overweging die ten grondslag ligt aan dit wetsvoorstel, namelijk dat een grote overschrijding van beschikbare budgetten dreigt en de aanpassing van griffierechten dus feitelijk een noodzakelijke bezuinigingsmaatregel is. Kan de regering verhelderen waarom zij in tegenstelling tot haar eigen primaire overweging, in toeslagzaken juist kiest voor bijstelling naar een lager tarief?

3. Gevolgen gedifferentieerde verhoging griffierechten

De leden van de VVD-fractie lezen in het wetsvoorstel dat door de voorgenomen verhoging van de griffierechten de instroom van zaken zal verminderen. Deelt de regering de mening dat dit ook positief kan worden uitgelegd? De problemen zijn dan kennelijk niet zo urgent dat een rechterlijk oordeel noodzakelijk is of de hogere griffierechten hebben ervoor gezorgd dat partijen kiezen voor alternatieve geschilbeslechting, bijvoorbeeld mediation.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat er een vraaguitval plaatsvindt bij de groep minder draagkrachtigen in bestuurszaken in eerste aanleg van 6% tot 7% en in hoger beroep van 5% tot 8%. Dit vinden de aan het woord zijnde leden een substantiële vraaguitval die veroorzaakt wordt door een substantiële verhoging van de griffierechten. Deelt de regering deze mening? Zo nee, waarom niet? Is deze vraaguitval een beoogd effect van de verhoging van deze griffierechten? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de wens om de toegankelijkheid tot het recht voor de lagere inkomens niet al te zeer aan te tasten? En zo ja, deelt de regering de mening dat een scherpere afweging van de rechtszoekende om wel of niet in hoger beroep te gaan moeilijker te verwachten is van iemand met een laag inkomen die van een toeslag of uitkering afhankelijk is? Zo nee, waarom worden deze griffierechten dan relatief sterk verhoogd? Deelt de regering de mening dat de zaken waar het in dit kader om gaat, namelijk zaken omtrent toeslagen, uitkeringen en belasting voor de groep lage inkomens van groot belang kunnen zijn? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de voorgestelde verhogingen? Zo nee, waarom niet?

De leden van de SP-fractie stellen vast dat het beeld dat de regering schetst over de gemiddelde vraaguitval van 1% een vertekend beeld is, vooral als de uitval uiteenloopt van 0% tot maar liefst 17%. Hoe komt de regering bij dit gemiddelde? Rechtvaardigt dit gemiddelde dan de zorgwekkende vraaguitval van zaken in hoger beroep en cassatie?

Wat is voorts de reactie van de regering op de uitspraak van de Raad voor de rechtspraak dat dit alweer de zesde verhoging betreft vanaf 2010? Waarom wordt dit wetsvoorstel ingediend, terwijl het onderzoek naar de effecten hiervan nog niet eens is afgerond? Deze leden verzoeken de uitkomsten van dit onderzoek naar de Kamer te sturen als deze er zijn. Voorts zijn deze leden verbaasd over de uitspraken van de regering in het nader rapport dat na 2004 geen verdere verhoging van de griffierechten heeft plaatsgevonden, maar dat deze alleen jaarlijks zijn geïndexeerd. Kan dit cijfermatig worden toegelicht? Wat is de percentuele groei van 2004 tot nu, in verhouding tot het indexeringspercentage over die jaren?

Verder willen voornoemde leden weten hoe de regering de huidige verhoging van de griffierechten ziet in samenhang met de bezuinigingen op het stelsel van de gefinancierde rechtsbijstand? Deelt zij de mening dat de toegang tot de rechter voor veel mensen daardoor nog verder zal worden belemmerd? Zo nee, waarom niet? Is onderzocht welke gevolgen de cumulatie aan maatregelen, ook als het gaat om bezuinigingen op de zorg- en huursector, hebben voor de mensen die hun recht moeten halen bij de rechter? Zo ja, wat was de uitkomst hiervan? Zo nee, wordt hier dan alsnog onderzoek naar gedaan? Acht de regering het verantwoord om in tijden van crisis de toegang tot de rechter lastiger te maken en mensen te dwingen het zelf uit te zoeken, terwijl niet iedereen dat kan?

De leden van de D66-fractie zijn van mening dat een financiële aanpassing van de griffierechttarieven de instroom afremt door de toegang tot het recht met financiële prikkels te belemmeren. De regering stelt dat de verhoging van de griffierechten niet bedoeld is als middel om stijgende instroom tegen te gaan en dat het afremmen van het aantal rechtszaken ook geen doel is van dit wetsvoorstel. Toch constateren deze leden mede op grond van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel, dat dit wel degelijk een effect is van de verhoging die zich in meer of mindere mate zal voordoen, met name bij minder draagkrachtigen. Deze leden lezen echter geen voorstellen van de regering om de remmende effecten van de verhoging te ondervangen door alternatieven te benoemen voor rechtzoekenden die zich mogelijk financieel weerhouden zien hun zaak aan te brengen, zeker waar het hoger beroep en cassatie betreft. Heeft de regering zicht op alternatieven die beschikbaar zijn om de beperkende gevolgen van haar wetsvoorstel op de toegang tot het recht te ondervangen?

De aan het woord zijnde leden constateren dat de voorgenomen verhoging van griffierechten niet op zichzelf staat. Ook op andere terreinen stijgen de kosten voor rechtzoekenden, onder meer door voorgenomen verhogingen van de eigen bijdragen voor rechtsbijstand. Het wetsvoorstel benoemt dit effect slechts summier terwijl de rechtzoekenden in de praktijk straks wel degelijk met dit cumulatieve effect geconfronteerd zullen worden. Deze leden vragen de regering een overzicht van de maatregelen die zij de afgelopen tien jaar heeft genomen en heden voorstelt die raken aan de toegang tot het recht. Kan de regering daarbij vervolgens toelichten op grond waarvan zij meent dat de effecten van alle voorgestelde en genomen maatregelen van de afgelopen tien jaar tot heden, die raken aan de toegang tot de rechter, bij elkaar opgeteld «gering» zullen zijn?

4. Financiële consequenties

De leden van de VVD-fractie merken op dat een verminderde instroom van zaken ook een verminderde opbrengst uit de voorgestelde verhoging van griffierechten tot gevolg heeft. Deze leden vernemen graag of de regering in het wetsvoorstel rekening heeft gehouden met dit gevolg. Op welke wijze zal deze omstandigheid van invloed zijn op de te verwachten oplossing voor de financiële problematiek? De aan het woord zijnde leden zijn er verder op gewezen dat in sommige landen een realistische proceskostenveroordeling standaard is, zoals dat in ons land ook wordt toegepast in geschillen betreffende het intellectuele eigendom. Hoe kijkt de regering hier tegenaan? Is het denkbaar dat de invoering van deze regeling tot substantiële vermindering van het aantal procedures kan leiden? Acht de regering dit wenselijk? Kan de regering aangeven in welke ons omringende landen dit systeem bestaat en hoe daar geoordeeld wordt over de toegang tot de rechter? In het regeerakkoord is daarnaast opgenomen dat ook in het kader van het strafrecht een bijdrage in de kosten van de procedure zal worden ingevoerd. Hoe verhoudt dit voornemen zich met dit wetsvoorstel? Graag ontvangen deze leden een toelichting van de regering op dit punt. Voornoemde leden ondersteunen de gedachte dat van on- en minvermogenden een lagere bijdrage wordt gevraagd. Is het denkbaar dat indien een on- of minvermogende een zaak met een groter financieel belang wint, alsnog een hogere bijdrage wordt gevraagd? Op welke wijze zou deze mogelijkheid kunnen worden uitgewerkt? Voorts is met de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstuk 32 450) voorzien in de mogelijkheid tot het instellen van incidenteel hoger beroep. In het bestuursrecht wordt hiervoor echter geen griffierecht geheven. Dit bevreemdt deze leden gezien de doelstelling van onderhavig wetsvoorstel. Deze mogelijkheid kan oneigenlijk gebruik van procesrecht in de hand werken en doet geen recht aan een efficiënte en redelijke proceshouding van partijen. Deelt de regering deze mening? Zo ja, op welke wijze kan worden bewerkstelligd dat de mogelijkheid tot het instellen van incidenteel beroep, waar deze leden in zijn algemeenheid positief tegenover staan, bijdraagt aan de doelstellingen van dit wetsvoorstel? Noopt dit volgens de regering tot een nadere overweging ten aanzien van de gemaakte keuze dat voor het instellen van incidenteel hoger beroep geen griffierecht is verschuldigd?

De leden van de SP-fractie willen weten welke onderbouwing, behalve dan het op orde brengen van de staatskas, ten grondslag ligt aan dit wetsvoorstel. Waarom moet dit wetsvoorstel voorts al per 1 januari 2014 in werking treden? Wat deze leden betreft betekent dit voornemen dat de verhoging van de griffierechten geen andere reden kent dan het op orde brengen van de staatskas en dat daarmee de verdere belemmering van de toegang tot de rechter disproportioneel is. Zij ontvangen hierop graag een reactie van de regering.

De leden van de D66-fractie constateren dat de noodzaak wordt gesteld om op korte termijn de financiën op orde te brengen. Alhoewel de regering meent dat verminderde instroom geen doel op zich is van de aanpassing, is die vermindering in effect wel onderdeel van de beoogde bezuiniging. In de memorie van toelichting staat geen concrete uitwerking van de instroomprognoses los van de aanpassing van de griffierechten. Wat zijn de instroomprognoses voor de komende jaren, gedifferentieerd naar rechtsgebied? De precieze effecten van aangepaste griffierechten op de instroom van rechtszaken laat zich niet eenvoudig voorspellen, zo stelt de regering. Toch wordt een gemiddelde vraaguitval van 1% voorzien. Kan de regering naast de percentages ook absolute aantallen noemen? Welke financiële marge heeft de regering achter de hand indien de voorgenomen bezuiniging in 2014 en opvolgende jaren niet wordt gehaald door fluctuatie in bijvoorbeeld de instroom van zaken?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen met betrekking tot de verwachte opbrengsten hoe deze gelijkmatig stijgen terwijl er een afvlakking van de groei is van het aantal rechtszaken. Zij vragen bovendien hoe de verwachte opbrengst zich verhoudt tot de geraamde opbrengst in het regeerakkoord.

5. Adviezen

De leden van de SP-fractie menen dat de Hoge Raad er terecht op wijst dat niet alle rechtspersonen even financieel daadkrachtig zijn. Ook de afdeling advies van de Raad van State merkt dit op. Wat betekent de verhoging van de griffierechten voor het midden- en kleinbedrijf en voor zelfstandigen zonder personeel? Er wordt van hen verwacht dat ze evenveel geld kunnen ophoesten als grote bedrijven. Is dit realistisch? Is de 96% die wordt genoemd in de memorie van toelichting midden- en kleinbedrijf? Betekent dit dat veel van deze kleine bedrijven de toegang tot het recht verder wordt belemmerd? Welke gevolgen heeft dit voor de problemen tijdens de crisis?

Voornoemde leden willen graag een reactie van de regering op de opmerking van de Raad voor de rechtspraak dat het griffierecht bij zaken van boven de 1 miljoen euro hoger is dan de kosten van de zaaksbehandeling zelf. Hoe zit dit bij de andere zaken? Voor welk deel van deze kosten draaien rechtzoekenden op en voor welk deel van die kosten draait de overheid op?

Tevens wijst de Raad voor de rechtspraak op het risico van ongeoorloofde sluiproutes in civiele zaken, zoals het misbruik van een verklaring voor recht. Tijdens een werkbezoek van deze leden aan een rechtbank werd verteld dat het in familiezaken steeds vaker voorkomt dat een ouder het kind een brief laat schrijven in zaken met betrekking tot het ouderlijk gezag dan wel omgangsregeling om te voorkomen dat de ouder griffierecht zou moeten betalen. Kan ook worden gereageerd op dit voorbeeld en tevens worden toegelicht hoe deze sluiproutes kunnen worden voorkomen?

Naar aanleiding van een opmerking van de Adviescommissie voor burgerlijk procesrecht willen de leden van de SP-fractie graag een onderbouwing van de stelling van de regering dat een percentage van de zaken die nu aan de rechter worden voorgelegd daar niet hoort. Kan de regering aangeven waar dit vandaan komt en hoe zij weet welke zaken onterecht voorgelegd zijn en welke niet? Daarnaast willen deze leden een reactie van de regering op de stelling van deze Adviescommissie dat het profijtbeginsel als nieuw grondbeginsel van de rechtsstaat wordt ingevoerd.

De aan het woord zijnde leden constateren voorts dat de afdeling advies van de Raad van State zowel in het advies over de bezuinigingen op de gefinancierde rechtsbijstand als in het advies over onderhavig wetsvoorstel waarschuwt voor de onmiskenbare gevolgen voor de toegang tot de rechter door de cumulatie van maatregelen. Deze leden ontvangen hierop graag een reactie van de regering.

De leden van de SP-fractie vragen voorts hoe vaak het nu al voorkomt dat een verweerschrift niet in behandeling wordt genomen omdat de griffierechten niet van tevoren (kunnen) worden betaald? Kan de regering daarbij uitgebreider reageren op de kritiek van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak op de hardheidsclausule in artikel 237, vijfde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering? Voornoemde leden stellen dat het dusdanig onzeker is of deze hardheidsclausule zal worden toegepast in een specifiek geval, dat mensen alsnog onterecht af zullen zien van een rechtszaak. In dit licht wijzen deze leden ook op de opmerking van de afdeling advies van de Raad van State over het instellen van een algemene hardheidsclausule. Het argument dat de verhoging in dit wetsvoorstel te beperkt is voor een dergelijke hardheidsclausule gaat niet op, aangezien in hoger beroep en cassatie de griffierechten met soms wel 200% stijgen. Deze leden willen dan ook een uitgebreide reactie van de regering op het advies van de advocaat-generaal bij de Hoge Raad.2

Voorts vragen deze leden waarom een algemene hardheidsclausule de rechtspraak meer zal belasten. Waarom gaat dit belang boven het belang van de rechtzoekende of gedaagde die het risico loopt het griffierecht niet meer te kunnen betalen?

De leden van de CDA-fractie hebben het gevoel dat de regering wellicht wat lichtvaardig heenstapt over de op het (concept)wetsvoorstel ingediende commentaren en adviezen, waarin zorgen worden uitgesproken over de toegang tot het recht, met name in zaken van hoger beroep en cassatie. Hoewel iets meer dan de helft van de tarieven met slechts 2% wordt verhoogd, wordt het griffierecht voor hoger beroep en cassatie in civiele zaken aanzienlijk verhoogd. Voornoemde leden wijzen er in dit verband, in navolging van de Nederlandse Orde van Advocaten, op dat de rechter nu al in individuele gevallen voor de beoordeling staat of het griffierecht voor de rechtzoekende in kwestie een belemmering vormt in zijn toegang tot het recht. Zij verwijzen in dit verband naar een recente conclusie van de advocaat-generaal bij de Hoge Raad in een belastingzaak waarin het Hof het griffierecht had verlaagd tot € 20, gelet op de beperkte financiële middelen van de belanghebbende3. In hoeverre is het te verwachten dat de rechter met de nieuwe tarieven vaker over de aanvaardbaarheid van het griffierecht in het concrete geval zal moeten oordelen? Welke extra werklast zal dit voor de rechtspraak kunnen opleveren? Graag zien deze leden een reactie van de regering op het voorgaande tegemoet.

De aan het woord zijnde leden lezen dat de griffierechten slechts een klein deel van de kosten van de rechtspraak dekken en dat er op grond van de onderbouwing van de tariefstijging voor hoger beroep geen sprake is van invoering van een profijtbeginsel. Deze leden vragen wat de huidige dekkingsgraad is van de kosten van de rechtspraak en wat die na invoering van de verhoging van de griffierechten zal zijn.

Voorts wordt aangegeven dat onderzoek naar de effecten van de verhogingen van de griffierechten een van de onderdelen is van het evaluatieonderzoek naar de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz). De leden van de CDA-fractie vragen wanneer de resultaten van dit onderzoek beschikbaar komen. In aansluiting hierop vragen deze leden of, indien het evaluatieonderzoek daartoe aanleiding zou geven, er alsnog zal worden overwogen te komen tot een wettelijke vrijstellings- of kortingsregeling voor griffierechten, zoals dit in enkele adviezen wordt bepleit.

Tot slot op dit punt constateren voornoemde leden dat in reactie op het advies van de afdeling advies van de Raad van State om een algemene hardheidsclausule in het wetsvoorstel op ten nemen, wordt gesteld dat dit niet nodig is omdat de bestaande regelgeving daarin reeds voorziet. Deze leden vragen of kan worden aangegeven hoe vaak de rechter op grond van de genoemde regelgeving een specifieke maatregel oplegt.

De leden van de D66-fractie constateren dat de Raad voor de rechtspraak in haar advies wijst op een verandering in de zogenaamde assortimentsmix van rechtszaken indien vooral lichtere zaken uitvallen, bijvoorbeeld doordat het ageren tegen een parkeerboete van € 50 niet opweegt tegen griffierechten van € 77. Deze leden zijn benieuwd hoe de regering deze verhouding beschouwt. In hoeverre kan een verandering van de assortimentsmix van rechtszaken bovendien leiden tot een hogere prijs in 2014?

De aan het woord zijnde leden lezen in de memorie van toelichting dat de regering zegt het algemene belang van appèl- en cassatierechtspraak van harte te onderschrijven. Niettemin differentieert zij tussen het belang van eerste aanleg en toegang naar hoger beroep door te stellen dat de lage drempel in eerste aanleg belangrijker is. Deze leden delen de opvatting van de regering dat rechtspraak in Nederland op een hoog niveau staat, maar menen dat de gestelde differentiatie geen afbreuk mag doen aan het belang van rechtseenheid en rechtsontwikkeling dat door hoger beroep en cassatie wordt gediend. Voornoemde leden vragen de regering op welke wijze zij meent dit belang expliciet te kunnen waarborgen ondanks de voorgenomen hogere griffierechten? In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel wordt voorts gesteld dat eerste aanleg belangrijker is dan hoger beroep, maar de aan het woord zijnde leden missen naast de financiële noodzaak tot bezuinigen een meer fundamentele onderbouwing van deze opvatting. Kan de regering toelichten op grond van welke inhoudelijke overweging zij het redelijk acht de relatief hogere kosten van hoger beroep en cassatie aan partijen door te berekenen, meer dan op dit moment al het geval is?

De leden van de D66-fractie zijn van mening dat de regering met haar waardeoordeel over eerste aanleg en hoger beroep impliceert dat een eerste rechterlijk oordeel eigenlijk voldoende is, rechtsherstel niet altijd noodzakelijk is en grijpt zodoende met verhoging van de tarieven in op de noodzaak van feitelijke heroverweging en de kansen in hoger beroep. Deze leden vragen de regering welke concrete alternatieven zij rechtzoekenden dan biedt indien de noodzaak tot het instellen van hoger beroep voor sommigen van hen financieel onmogelijk wordt? De voorgestelde aanpassing dient een oplossing te bieden voor de financieringsproblemen bij de rechtspraak. Hoe kan een financiële prikkel bepalend worden geacht voor de inhoudelijke afweging van noodzaak en kansen in hoger beroep? Deze leden missen ook hier een meer fundamentele overweging van de regering over toegang tot het recht voor burgers en bedrijven in relatie tot financiering van rechtspraak en eventuele afremming van het aantal zaken.

De aan het woord zijnde leden brengen voorts in herinnering dat ten tijde van het vorige wetsvoorstel over verhoging van de griffierechten, dat door deze regering bij nadere beschouwing is ingetrokken, zorg bestond over het effect dat de hogere tarieven voor rechtspersonen bij een kostenveroordeling bij de schuldenaar terecht zouden komen. De regering zei de Eerste Kamer toe dat een hardheidsclausule zou worden geïntroduceerd waarmee de rechter de mogelijkheid zou krijgen de proceskosten en daarmee de griffierechten te compenseren. In het huidige wetsvoorstel zien voornoemde leden die hardheidsclausule niet als zodanig verwerkt anders dan een verwijzing naar artikel 237, vijfde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, waarmee de rechter de proceskostenveroordeling kan matigen tot het bedrag dat de natuurlijke persoon als eiser zou moeten betalen. In hoeverre is daarmee ook in het kader van een aanzienlijke verhoging van griffierechten voor rechtspersonen met een belang van meer dan 1 miljoen euro, afdoende gewaarborgd dat kosten niet onevenredig neerslaan bij burgers die een procedure tegen een rechtspersoon verliezen?

Voornoemde leden zien in het wetsvoorstel geen referentie naar internationaal recht. Zodoende wijzen zij op rechtspraak van het Europees hof voor de rechten van de mens dat grenzen heeft gesteld aan de verhouding tussen griffierechten en het inkomen van de rechtszoekende. Op welke wijze meent de regering dat het wetsvoorstel aansluit bij rechtspraak van het Europees hof inzake griffierechten en draagkracht rechtzoekenden?

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de griffierechten opnieuw worden verhoogd, terwijl de evaluatie van eerdere verhogingen in het kader van de Wgbz nog loopt. Deze leden vragen of is overwogen de evaluatie af te wachten, waardoor bekend zou zijn in hoeverre het huidige griffierechtenstelsel voldoet en welke neveneffecten de eerdere verhoging van tarieven heeft. Deze leden vragen waarom niet gewacht is op deze evaluatie. Deze leden vragen daarnaast op welke manier geëvalueerd wordt of de hardheidsclausule in het onlangs ingevoerde artikel 237, vijfde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voldoende werking heeft.

II. Artikelsgewijs

Artikel II – Onderdelen A-S

De leden van de SP-fractie constateren dat de griffierechten met 15% worden verhoogd van wettelijk voorgeschreven handelingen, zoals inschrijving in het huwelijksgoederenregister en legalisatie van handtekeningen. Wat is hier de reden van, behalve het op orde brengen van de staatskas? Mensen hebben hier immers geen keuze in, maar zijn hiertoe verplicht.

De voorzitter van de commissie, Jadnanansing

De adjunct-griffier van de commissie, Smulders