Gepubliceerd: 12 april 2012
Indiener(s): Bas Jan van Bochove (CDA)
Onderwerpen: beroepsonderwijs onderwijs en wetenschap
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33187-6.html
ID: 33187-6

Nr. 6 VERSLAG

Vastgesteld 12 april 2012

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.

Inhoudsopgave

Blz.

     

I.

ALGEMEEN

2

1.

Inleiding

3

2.

Intensiveren en verkorten van opleidingen

3

2.1

Aanleiding

3

2.2

Inhoud van het wetsvoorstel

5

 

Opleidingen die worden uitgezonderd van het verkorten

5

2.3

Effecten van de verkorting van de studieduur

5

 

Huidige praktijk

7

 

Minimumnormen voor de bbl

7

 

Deeltijd bol-opleidingen

8

 

Niet-bekostigd onderwijs, urennormen en deeltijdsopleidingen

8

 

Bekostiging

9

 

Consequenties voor studenten

9

 

Consequenties voor op- en doorstroming

10

 

Selectie aan de poort

11

3.

Vooropleidingseisen voor basisberoepsopleidingen

11

4.

Introductie Entreeopleidingen

12

 

Bekostiging entreeopleidingen

14

 

Rendement

15

 

Bindend studieadvies en beëindiging van de inschrijving

15

 

Onderscheid tussen kwalificatieplichtige en niet-kwalificatieplichtige studenten

16

 

Voortijdig schoolverlaten

17

5.

Modernisering bekostiging en gevolgen maatregelen uit het regeerakkoord en het actieplan mbo

17

6.

Financiële gevolgen rijksbegroting

17

7.

Gevolgen voor Caribisch Nederland

18

II

ARTIKELSGEWIJS

18

I ALGEMEEN

De leden van de VVD-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het wetsvoorstel ten behoeve van het bevorderen van meer doelmatige leerwegen in het beroepsonderwijs en het moderniseren van de bekostiging van het onderwijs. Zij zien aanleiding tot het stellen van enkele vragen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met zorg kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Voor deze leden is de bestaande situatie dat mbo-4 vier jaar duurt geen gegeven dat per se in alle gevallen goed is. Zij betwijfelen of de wijze waarop de regering nu de opleidingsduur wil beperken recht doet aan het streven om in het beroepsonderwijs het beste te halen uit ieder jong talent.

De leden van de PVV-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. De leden onderschrijven het streven naar betere prestaties van instellingen en studenten zodat uitval tegengegaan wordt en het beroepsonderwijs aantrekkelijker wordt. De leden zien een belangrijke rol voor het mbo, zowel als doorstroommogelijkheid als goed eindonderwijs. De leden onderschrijven de opmerking dat de beroepskolom vmbo-mbo een belangrijke leerroute voor de sociale mobiliteit is en de bereikbaarheid van hoger onderwijs vergroot voor grote groepen studenten die «anders» leren dan leerlingen in het algemeen vormend onderwijs. De leden kunnen zich grotendeels vinden in de maatregelen, maar hebben nog wel wat kanttekeningen en vragen.

De leden van de CDA-fractie hebben met genoegen kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Het beroepsonderwijs is noodzakelijk voortdurend in beweging, omdat het beroepenveld ook voortdurend in beweging is. Over vijf jaar worden leerlingen opgeleid voor beroepen die we nu nog niet kennen en waarschijnlijk leiden we nu leerlingen op voor beroepen die er over vijf jaar niet meer zijn. Dat vraagt om flexibiliteit van de opleidingsinstituten, maar ook om flexibiliteit van de overheid om instellingen de ruimte te geven op die veranderingen in te spelen. Uiteindelijk gaat het om de kwaliteit van het onderwijs en het voorbereiden van jonge mensen op een loopbaan. De leden zijn tevreden over de voorstellen zoals deze nu voorliggen, maar zij hebben nog een aantal vragen.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en het advies van de Raad van State. Met dit wetsvoorstel worden opleidingen ingekort en moet tegelijk de kwaliteit omhoog gaan. De leden vinden dit een merkwaardige combinatie. Tegelijkertijd worden er verschillende eisen gesteld aan mbo-studenten. Het is goed van studenten te verwachten dat zij zich inspannen. Het is een gemiste kans dat niet ook meer eisen worden gesteld aan de bestuurders. De actualiteit toont aan dat bestuurders van sommige instellingen niet kunnen omgaan met de vrijheid die zij krijgen om het geld van een onderwijsinstelling fatsoenlijk te beheren. De leden vragen daarom of het mogelijk is om falende bestuurders te verwijderen. In dit wetsvoorstel gaat een aantal forse veranderingen gepaard met forse bezuinigingen. In hoeverre is een uitvoeringstoets overwogen, zo vragen de leden van deze fractie.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de Wijziging van onder meer de Wet educatie en beroepsonderwijs ten behoeve van het bevorderen van meer doelmatige leerwegen in het beroepsonderwijs en het moderniseren van de bekostiging van het beroepsonderwijs. Zij stellen enkele vragen.

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie beschouwen het middelbaar beroepsonderwijs als (onderdeel van) de motor van onze economie. Goed opgeleide vakmensen die de arbeidsmarkt op kunnen moet de norm zijn. De hoge schooluitval in het mbo is een punt van grote zorg voor deze leden. Het bevorderen van intensiever onderwijs om uitval tegen te gaan en de kwaliteit te verhogen om de vraag van de arbeidsmarkt op te vangen kan dan ook op steun van de leden rekenen. In lijn met de opmerkingen van deze leden tijdens de eerdere behandeling van het Actieplan mbo «Focus op vakmanschap 2011–2015»2 ligt de nadruk op de doelmatige besteding van overheidsmiddelen en de vereenvoudiging en versnelling van opleidingstrajecten. De regering geeft aan dat er in het onderwijsprogramma (voornamelijk bij de bol-opleiding3) onvoldoende balans is tussen het schoolse onderwijs en de beroepspraktijkvorming. Welke verhouding is volgens de regering gewenst? In hoeverre wijkt dat af van de huidige balans, zo vragen de leden. Kan de regering dat toelichten per onderwijsniveau (mbo 1, 2, 3, 4)? In reactie op het advies van de Onderwijsraad4 schrijft de regering van mening te zijn dat het aanpassen van de verhouding tussen de uren voor de beroepspraktijkvorming en de begeleide onderwijsuren niet ten koste hoeft te gaan van de kwaliteit van leren in de beroepspraktijk. Kan de regering aangeven waar zij deze mening op baseert, zo vragen de leden van deze fractie.

De leden van de CDA-fractie verwijzen naar de inleiding in de memorie van toelichting. Daar spreekt de regering over de entreeopleiding. Deze en andere maatregelen beogen conform het regeerakkoord dat instellingen en studenten beter gaan presteren waardoor uitval tegengegaan wordt en het beroepsonderwijs al geheel aantrekkelijker wordt. De leden van deze fractie vragen een nadere duiding van de regering wat betreft het tegengaan van uitval.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen een nadere toelichting op de opmerking van de regering dat het inkorten van opleidingen en aanpassing van de verhouding tussen de uren voor stages en begeleide onderwijsuren niet ten koste hoeft te gaan van de kwaliteit van het leren in de beroepspraktijk5. Hoe staat deze stellingname in verhouding tot vermindering van het aantal beschikbare uren, maar ook tot de grotere nadruk op theorie in de vorm van taalkennis en rekenvaardigheden, zo vragen deze leden.

2. Intensiveren en verkorten van opleidingen

2.1 Aanleiding

De leden van de VVD-fractie onderschrijven het standpunt van de regering dat het eerste leerjaar kwalitatief versterkt moet worden. Als mbo-studenten in het eerste jaar gemotiveerd en betrokken zijn bij hun eigen opleiding is de kans op uitval kleiner, zo verwachten deze leden. Kan de regering aangeven of er naast de cohort-onderzoeken van DUO6 uit 2005 en 2007 ook recentere cijfers beschikbaar zijn over de uitval in het eerste jaar?

De leden vinden het vreemd dat er sinds 1996 een verlenging van mbo-4-opleidingen heeft plaatsgevonden zonder fundamentele onderbouwing. Is dit aan de orde gekomen in gesprekken met de MBO-Raad en heeft de regering inmiddels een vermoeden van de reden hiertoe? Ligt hier een verantwoordelijkheid bij de instellingen zelf, vragen deze leden. Kan het zo zijn dat er gelijksoortige opleidingen zijn waarvan het ene roc7 de opleiding in drie jaar aanbiedt, terwijl een andere roc deze opleiding vier jaar laat duren? Zo ja, wat is de mening van de regering hierover, zo vragen de leden.

De leden van de PvdA-fractie vinden dat ook binnen het middelbaar beroepsonderwijs de leerling centraal dient te staan. Het is een slechte zaak wanneer mbo-studenten met recht en reden klagen over onvoldoende begeleiding en signaleren dat zij aan hun lot worden overgelaten. Wat dat betreft hebben deze leden begrip voor de ophoging van het aantal begeleide onderwijsuren en de intensivering van loopbaanoriëntatie, mentoring en coaching.

De leden van de CDA-fractie vindt het zorgelijk om te moeten vernemen dat 24 procent van de mbo-studenten vindt dat zij op de desbetreffende opleiding onvoldoende leren. De studie is vaak te gemakkelijk en daagt studenten niet uit, aldus de Job Monitor 20108. In het licht van dit percentage is een intensivering van de opleidingen begrijpelijk. De Raad van State merkt juist op dat het nog onvoldoende duidelijk is of een verkorte opleiding voor alle studenten haalbaar is. Het valt de leden op dat in de reactie op het advies van de Raad van State niet ingegaan wordt op dit punt. Deze leden vragen daarom of de regering van mening is dat de intensivering van de opleidingen niet alleen leidt tot meer uitdagend onderwijs, maar wellicht ook tot meer uitval.

De leden van de SP-fractie merken op dat een kwart van de mbo-studenten aangeeft dat zij onvoldoende wordt uitgedaagd tijdens hun opleiding. Dit is één van de redenen om opleidingen in te korten. Waarom is niet gekozen om met hetzelfde aantal jaren, de inhoud van de opleiding te verzwaren, vragen deze leden. Hiermee zou ook tegemoet kunnen worden gekomen aan het bedrijfsleven dat soms klaagt over het niveau van afgestudeerde mbo-studenten. Wanneer een opleiding aan de ene kant intensiever wordt, maar aan de andere kant korter wordt, waar wordt dan de winst geboekt, zo vragen de leden. Dat volgens het bedrijfsleven elementaire vakkennis en vaardigheden van studenten vaak tekortschieten is een ernstig signaal. Is het niet een beter idee om met de huidige studieduur de opleiding te intensiveren, stellen deze leden. Hoeveel zou dit kosten, zo vragen de leden van voornoemde fractie. Voorts merken deze leden op dat een van de redenen om mbo-4 in te korten, is dat jongeren die doorstromen naar het hbo niet te lang op een opleiding zitten waar zij liever niet zijn. Moet het mbo volgens de regering opleiden tot het hbo? Of is het mbo in eerste instantie een beroepsopleiding? Had de groep jongeren die een hbo-opleiding wil en kan volgen niet in het basis- en voortgezet onderwijs herkend moeten worden, zo vragen de leden. Hadden zij daar niet beter begeleid en voorgelicht moeten worden? Door hen via het mbo naar het hbo te laten gaan, kost hen dat jaren. Dat kost ook meer geld voor de overheid, zo stellen de leden van deze fractie.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen op welke manier ruimte is voor afstemming tussen onderwijs en bedrijfsleven over aansluiting tussen onderwijs en praktijk. In veel sectoren is immers behoefte om het onderwijs af te stemmen op de relevante arbeidsmarkt en is een blauwdruk vanuit de landelijke overheid niet gewenst. In de technische sector is bijvoorbeeld behoefte om via praktijkgericht en beroepsgericht onderwijs jongeren op te leiden. De leden vragen op welke manier de lesinvulling van competentiegericht onderwijs daadwerkelijk aansluit bij de behoefte op de arbeidsmarkt. De leden vragen op welke manier bij de inkorting van opleidingen wordt gekeken naar de behoefte van sommige sectoren. Wordt hier een bezuinigingsdoelstelling gehanteerd of een doelstelling om het onderwijs te verbeteren, zo vragen zij.

2.2 Inhoud van het wetsvoorstel

De leden van de VVD-fractie stellen dat het onderwijsprogramma niet langer mag duren dan de wettelijke studieduur. Individuele studenten mogen echter langer over hun studie doen, maar deze leden zien geen maximum aantal jaren dat een mbo-student over zijn/haar studie kan doen. Kan de regering toelichten waarom louter voor de prikkel voor de instelling in de vorm van lagere bekostiging is gekozen in de jaren dat de student langer over de studie doet, zo vragen de leden. Is er ook een prikkel voor de student om binnen de gestelde tijd van de opleiding zijn/haar diploma te behalen? De leden van deze fractie vragen waarom opleidingen op lagere niveaus niet ook langer zouden moeten kunnen duren dan opleidingen op de hogere niveaus. Een specialistenopleiding kan ook van het hoogste niveau zijn en duurt maar één jaar, zo merken deze leden op.

Opleidingen die worden uitgezonderd van het verkorten

De leden van de PVV-fractie zijn voorstander van kortere en intensievere opleidingen waar dat mogelijk is. De leden hebben kennisgenomen van de lijst van Advies mbo-4 kwalificaties met nominale studieduur van vier jaar zoals opgesteld door de SBB9. De leden kunnen leven met een percentage van 17%. De leden hebben bij sommige opleidingen wel vraagtekens bij de motivatie ze op de lijst voor vierjarige opleidingen te plaatsen. De leden vragen of het advies integraal overgenomen wordt of dat er nog gelegenheid is om er kritisch naar te kijken. De leden zijn bijvoorbeeld niet overtuigd van de noodzaak om een opleiding als Sport en Bewegen vierjarig te houden.

De leden van de CDA-fractie verwijzen naar de mogelijkheid die het wetsvoorstel biedt om mbo-opleidingen die gezien hun aard niet verkort kunnen worden, hiervan uit te zonderen. Het bevreemdt de leden te lezen in de memorie van toelichting dat deze uitgezonderde opleidingen toch ook als de instelling het wil in drie jaar kunnen worden aangeboden. Het is van tweeën één, vinden deze leden. Het kan niet zo zijn dat een opleiding gezien de aard ervan niet in drie jaar kan worden gegeven, terwijl de instelling de vrijheid wordt geboden deze opleiding toch in drie jaar aan te bieden. De leden ontvangen gaarne nadere toelichting.

Met name voor de mbo 4-opleidingen geldt dat een flink deel van de studenten doorstroomt naar het hbo. Gaat de regering de opleidingen die ingekort gaan worden ook nakijken op de aansluiting met het hbo en worden de hbo-instellingen daarbij betrokken, zo vragen deze leden.

2.3 Effecten van de verkorting van de studieduur

De leden van de VVD-fractie merken op dat een van de effecten van dit wetsvoorstel is dat de mbo-4-gediplomeerden eerder beschikbaar komen voor de arbeidsmarkt. Wanneer zal het eerste cohort de arbeidsmarkt opgaan, zo vragen de leden. Wordt op dat moment geëvalueerd bij het bedrijfsleven of de kwaliteit van de afgestudeerden van het gewenste niveau is, zo vragen de leden.

De leden verwijzen voorts naar het in de memorie van toelichting aangehaalde internationaal onderzoek dat aantoont dat meer onderwijstijd in het algemeen een positief effect heeft op prestaties van leerlingen. In het geval van mbo-4 wordt echter de onderwijstijd per leerjaar geïntensiveerd maar in totaliteit minder, door het verkorten van de opleiding. Voorheen kregen leerlingen 4 x 850 uur minimaal = 3200 uur les, terwijl dat in de toekomst 3 x 1000 uur minimaal = 3000 uur les wordt. Volgens deze leden kan dat wel degelijk het gewenste effect hebben omdat de leerlingen intensiever onderwijs krijgen, wat ook een positief effect heeft op prestaties. Een jaar eerder de arbeidsmarkt op mogen zal voor een aantal studenten ook een positieve prikkel bieden. Toch vragen deze leden om een reactie op het verminderen van de totale onderwijstijd en het effect dat het internationale onderzoek aangetoond heeft.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat het verband tussen de voorgestelde verkorting en intensivering van de opleidingen en de doelstelling dat instellingen en studenten beter gaan presteren niet evidence based is. Is de regering bereid en van plan om nader onafhankelijk onderzoek te laten doen naar het gesuggereerde verband, alvorens dit wetsvoorstel door te zetten, zo vragen de leden.

De leden van de PVV-fractie zijn voorstander van het uitbreiden van het aantal uren naar een minimum van 1000 klokuren per jaar. De leden onderschrijven van harte de bevindingen uit internationaal onderzoek dat meer onderwijstijd in het algemeen een positief effect heeft op prestaties van leerlingen. De leden zijn wel van mening dat voor de onderwijstijd binnen de schoolcomponent de volgende criteria moeten gelden: onderwijstijd dient onder de pedagogisch deskundige verantwoordelijkheid van daartoe bekwaam onderwijspersoneel te vallen, deel uit te maken van het door de school geplande en voor studenten verplichte onderwijsprogramma en bovendien inspirerend en uitdagend te zijn. Deze criteria gelden reeds voor het voortgezet onderwijs en zijn door de aangenomen motie-Beertema en Jadnanasing10 ook vastgesteld voor het hbo. De leden zouden graag zien dat ook de onderwijstijd in het mbo aan deze criteria worden onderworpen.

De leden van de CDA-fractie merken op dat om voldoende begeleide onderwijsuren en voldoende beroepspraktijkvorming te borgen nieuwe urennormen vastgesteld worden. De leden vragen of de regering een nadere toelichting kan geven op hoe zij die nieuwe urennorm voor het onderwijs voor zich ziet. Daarnaast geeft de regering aan dat er een mogelijkheid is dat sommige opleidingen niet ingekort worden. De leden vragen of voor de opleidingen die niet ingekort worden ook geldt dat de urennorm aangepast wordt. Betekent dit dan dat zo'n opleiding aanzienlijk meer uren gaat bevatten? Eveneens wordt er gesproken over het feit dat er nog geen specifiek onderzoek beschikbaar is over de effecten van de maatregel waarbij mbo-opleidingen worden ingekort en tegelijk het onderwijs wordt geïntensiveerd. De leden vragen of de regering, ondanks dat er in internationaal onderzoek is aangetoond dat meer onderwijstijd in het algemeen een positief effect heeft op prestaties van leerlingen, kan aangeven of er hierover nog een specifiek onderzoek gaat plaatsvinden en door wie dit gedaan zal worden.

De leden van de SP-fractie stellen dat de regering, in hun ogen terecht, schrijft dat extra onderwijstijd over het algemeen positieve effecten laat zien op toetsscores. Waarom wil de regering dan toch een kwaliteitsverbetering krijgen met een inkorting van het aantal opleidingsjaren? De leden zien nu hogere eisen voor minder jaren. Jongeren kunnen echter maar een beperkte hoeveelheid kennis per dag verwerken, zo stellen zij. Zij vernemen graag of de regering deze mening deelt. Is er wetenschappelijk onderzoek gedaan of de doelgroepen voor de verschillende niveaus kunnen voldoen aan de gestelde referentieniveaus in de tijd die er met dit wetsvoorstel voor staat? Kan daar uitgebreid op worden ingegaan? Jongeren die praktisch zijn ingesteld zijn met name te vinden in het mbo en voor hen gelden dezelfde verhoogde eisen op het gebied van taal en rekenen. Juist voor deze groep wordt het extra moeilijk om aan de theoretische eisen te voldoen als de theorie over minder opleidingsjaren verspreid wordt. Hoe houdt dit wetsvoorstel hier rekening mee? Is voor deze groep de keuze voor minder stage en meer theorie een reële? Hoeveel procent van de mbo-studenten heeft nu al een taalniveau 2F?

De leden zien net als de regering dat er nu veel opleidingen zijn die zich niet aan de urennorm houden. Waarom wordt daarop nu onvoldoende gehandhaafd? Er is een risico dat opleidingen zich ook niet aan de nieuwe urennorm zullen houden. Wat verandert er in het toezicht, zodat de nieuwe urennorm niet alleen op papier staat, maar ook op school werkelijkheid wordt, zo vragen de leden. Kunnen studenten na invoering van dit wetsvoorstel klachten indienen (bijvoorbeeld bij de Inspectie) over ophokuren of andere vormen van lesuitval, vragen zij. Daarmee wordt de druk opgevoerd om te voldoen aan de urennorm, zo stellen de leden van voornoemde fractie.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen op welke manier de 1000-urennorm kwalitatief voldoende ingevuld kan worden ten opzichte van de huidige situatie. Is de 1000-urennorm een realistisch uitgangspunt voor roc’s, bijvoorbeeld op het gebied van voldoende personeel? Op welke manier worden de extra financiële middelen afgestemd op de uitbreiding van de urennorm en de intensievere begeleiding in het onderwijs? Hoe wordt de kwaliteitsverbetering en uitbreiding van het aantal uren in het mbo gewaarborgd vanaf 2018 als de bezuinigingen groter zijn dan de investeringen, vragen de leden. De leden vragen tevens of de huidige lengte van zesjarige vakopleidingen, waar juist experimenten voor zijn ingesteld, nu al moet worden ingekort.

Huidige praktijk

De leden van de VVD-fractie stellen dat in het techniekonderwijs verkorte opleidingen weinig voorkomen, namelijk 22 op een totaal van 337 opleidingen. Verwacht de regering dat deze opleidingen verkort kunnen worden, zo vragen de leden. Voor de technische sector is het van groot belang dat ook deze studenten vervroegd de arbeidsmarkt op komen, aldus de leden van deze fractie. De kwaliteit van de opleidingen moet hoog zijn. Zij vragen de regering of het mogelijk is deze opleidingen ook te intensiveren en te korten.

De leden van de SP-fractie wijzen op de passage waar wordt gesteld dat 22% van totale opleidingenaanbod op niveau 4 al verkort wordt aangeboden. Om hoeveel procent van de studenten gaat het, willen de leden weten. Tevens vragen zij in hoeverre dit reguliere studenten zijn. Of hebben deze studenten vrijstellingen vanwege hun achtergrond?

Hoe wordt de doorstroom van niveau 3 naar niveau 4 georganiseerd wanneer opleidingen voor niveau 4 met een jaar worden ingekort, zo vragen de leden.

Minimumnormen voor de bbl

De leden van de PvdA-fractie merken op dat in het wetsvoorstel voor bbl-leerlingen uitgegaan wordt van een minimumnorm van 240 begeleide uren. De leden vinden het onderwijs in taal en rekenen belangrijk. Ook hechten zij aan de ontwikkeling van algemene vaardigheden. Kan de regering in grote lijnen aangeven op welke wijze er zorg voor gedragen wordt dat al deze elementen voldoende in de begeleide uren aan bod komen, zo vragen deze leden.

De leden van de SP-fractie vragen waarom is er geen verschil wordt gemaakt tussen bol en bbl-opleidingen11? Een verkorting van een bbl-studie leidt relatief tot minder onderwijsuren dan een bol-opleiding. Waarom is hierin niet gedifferentieerd? Kan worden aangegeven hoeveel uren Nederlands, Engels en rekenen wordt gegeven gemiddeld per opleiding en hoeveel uren dat is na de verkorting en intensivering zoals voorgesteld in dit wetsvoorstel?

Deeltijd bol-opleidingen

De leden van de VVD-fractie merken op dat in de memorie van toelichting aandacht wordt besteed aan het schrappen van het deeltijdonderwijs in het mbo. Kan de regering toelichten hoe dit zich verhoudt tot de brief van de staatssecretaris d.d. 30 maart jl. ten aanzien van deeltijdopleidingen in het hoger onderwijs12? Ziet de regering hier een mogelijke rol weggelegd voor het private onderwijs? Kan de regering aangeven hoe hoog het percentage mbo-studenten in deeltijd is? En welk aandeel hiervan al in het private onderwijs verblijft? Is zij voorts van mening dat, wanneer studenten na vijf verblijfsjaren in het mbo, de vervolgopleiding nog niet hebben afgerond, omdat de initiële opleiding vier jaar duurt en er dus slechts een jaar overblijft voor de vervolgopleiding in deze berekening? Hoelang doet een student gemiddeld over niveau 4, na afronding van een opleiding op niveau 3, zo vragen deze leden.

De leden van de CDA-fractie merken op dat de huidige wet- en regelgeving de mogelijkheid biedt om deeltijdse bol-opleidingen aan te bieden. Studenten kunnen zich inschrijven voor het volgen van delen van opleidingen. De leden vragen of de regering kan aangeven hoeveel studenten zich hiervoor maximaal kunnen inschrijven. Met andere woorden bestaat er een limiet, zo vragen zij. Van de 9000 studenten die zich in het studiejaar 2009–2010 inschreven voor deeltijdse bolopleidingen is bijna de helft jonger dan 30 jaar: 4200 studenten. De leden van deze fractie vragen of de regering kan aangeven waarom zij nu juist voor een deeltijdse bolopleiding kiezen. Gezien de doelstellingen van de regering, en gezien het geringe aantal studenten dat gebruik maakt van deze vorm van onderwijs, wil de regering deze vorm van onderwijs niet langer voor bekostiging in aanmerking laten komen. Leidt dit dan niet tot meer voortijdig schoolverlaters? De leden ontvangen graag een reactie op dit punt.

De leden van de SP-fractie lezen met spijt dat de regering het plan doorzet om de deeltijdopleiding bol niet meer te bekostigen. Hierdoor wordt dit onderwijs een stuk minder toegankelijk voor deze vaak hardwerkende mensen die zich bovendien ambitieus willen bijscholen. De regering gebruikt het feit dat het gaat om minder dan 1% van de mbo-studenten als argument om de bekostiging te staken. Is dat niet juist een reden om hen wel aan een opleiding te helpen? Hoeveel bespaart de overheid door deze opleidingen niet meer te bekostigen? Om welke studies gaat het voornamelijk? Hoe is het arbeidsperspectief in deze sectoren, zo vragen de leden.

Niet-bekostigd onderwijs, urennormen en deeltijdsopleidingen

De leden van de VVD-fractie vragen waarom voor niet-bekostigde opleidingen waarvoor diploma-erkenning wordt verleend een urennorm geldt. Het invoeren van een derde leerweg heeft de steun van deze leden. Zij vernemen graag waarom niet-bekostigde opleidingen wel aan een urennorm moeten voldoen, indien zij niet de derde leerweg aanbieden. Van de NRTO13 hebben deze leden voorts begrepen dat de Wva14, de fiscale scholingsaftrek, niet geldt voor deze derde leerweg. Graag ontvangen de leden een toelichting waarom dit niet het geval is.

Bekostiging

De leden van de VVD-fractie stellen dat de bekostiging van leerlingen in het mbo wordt opgebouwd aan de hand van een cascaderegeling, zodat de intensivering van het onderwijs benadrukt wordt in de eerste leerjaren. Dit heeft de steun van deze leden. Zij vragen wel in welk tempo de regeling (op de verschillende niveaus) afloopt. Graag ontvangen zij een overzicht van de gewichtenbekostiging per jaar.

De leden van de PVV-fractie onderschrijven de doelstelling die aan het invoeren van de cascadebekostiging ten grondslag ligt. De leden zijn er niet gerust op dat deze bekostigingswijziging niet een perverse prikkel zal veroorzaken. De leden vragen of de nadruk op bekostiging van het eerste jaar de instellingen niet zal aanmoedigen een zo groot mogelijke instroom te realiseren en daarmee het streven naar een zorgvuldiger studiekeuze zal ondermijnen. De leden vragen of de input- en outputbekostiging voldoende in balans zijn om een dergelijke perverse prikkel te voorkomen.

De leden van de CDA-fractie hebben een vraag over het nieuwe bekostigingsmodel. Hiermee verdwijnt het financiële voordeel dat opleidingen hebben bij leerlingen die opleidingen stapelen omdat deze bekostiging gelijk wordt gesteld aan de bekostiging voor een student die gelijk op het juiste niveau instroomt. Deze leden vinden de mogelijkheid van stapelen van groot belang, zowel het vorige als het huidige kabinet zijn beleid gestart om de blokkades die waren opgeworpen tegen stapelen (omdat dit als inefficiënt werd gezien) zoveel als mogelijk weg te halen. Zorgt de nieuwe vorm van bekostiging er niet onbedoeld voor dat opleidingen geen enkele prikkel meer hebben om leerlingen opleidingen te laten stapelen? Hoe zit het verder met de bekostiging, vier jaar is ook echt vier jaar bekostiging?

Consequenties voor studenten

De leden van de PVV-fractie menen dat de zorg voor toegankelijkheid van het onderwijs en de zorg voor een juiste keuze van studenten in sommige gevallen op gespannen voet staat vanwege bijvoorbeeld motivatie of specifieke capaciteiten. Niet alleen entreeopleidingen worden geconfronteerd met bijvoorbeeld studenten die jarenlang geen enkele inspanning willen leveren. De leden onderschrijven de opmerking dat het niet goed is dat instellingen tot in het oneindige blijven investeren in leertrajecten van studenten die het niet kunnen of daar zelf geen moeite voor willen doen. De leden vragen of indien dit ongewenst is voor de entreeopleidingen dit niet ook voor andere opleidingen geldt. De leden vragen om welke redenen een bindend studieadvies niet mogelijk wordt gemaakt op andere opleidingen dan de entreeopleiding.

De leden van de SP-fractie stellen dat studenten een inspanningsverplichting hebben. Wanneer is er sprake van onvoldoende inzet, zodat studenten van de opleiding kunnen worden verwijderd? Kan een student na verwijdering zich direct weer inschrijven? Zo neen, hoeveel tijd moet er overheen gaan voordat de student zich bij dezelfde instelling of een andere instelling kan inschrijven? Het kan zijn dat een student vindt dat hij ten onrechte van de opleiding wordt verwijderd. Wat zijn de regels wat betreft de bewijslast? Zijn er naast beroep tegen de instelling en een stap naar de rechter nog anderen manieren voor een student hiertegen in beroep gaan, zo vragen deze leden.

Consequenties voor op- en doorstroming

De leden van de VVD-fractie verwijzen naar pagina 16 van de memorie van toelichting waar staat dat de perverse prikkel (maximaal vier keer een diplomabonus) leidde tot ongewenste effecten. Indien het wetsvoorstel wordt aangenomen bestaat er slechts eenmalig een diplomabonus. De leden steunen het aanpassen van deze regeling. Diplomabekostiging blijft echter een belangrijk onderdeel van de bekostigingsmaatstaf. Kan de minister de voorstellen ten aanzien van outputbekostiging (diplomabekostiging) toelichten? Om hoeveel procent van het macrobudget gaat het hier? Is dit vergeleken met de diplomabekostiging in het hoger onderwijs? Bekostiging aan de hand van dit soort resultaten is in principe niet slecht, maar het moet wel onderdeel van een totaalpakket zijn om de gewenste prikkels op te leveren en perverse prikkels te voorkomen bij instellingen. Graag een reactie van de minister.

Wanneer een student het mbo verlaat en na drie jaar opnieuw wordt ingeschreven kan het bekostigingsgewicht opnieuw gestart worden. Kan de minister aangeven hoe groot het aantal studenten is dat na drie jaar terugkeert? Volgen deze student een voltijds opleiding? Welk doel dient deze maatregel? Kan dit alleen als een student al een diploma heeft en op een hoger niveau instapt of geldt dit juist voor studenten die het mbo verlaten hebben zonder diploma? Geldt de 30 jaar grens voor de diplomabekostiging voor de inschrijvingsdatum of het behalen van het diploma, zo vragen deze leden.

De leden van de PvdA-fractie stellen dat het wetsvoorstel het stapelen van diploma’s financieel fors minder aantrekkelijk maakt voor de opleidingen. Vier gestapelde diploma’s leveren onder de nieuwe wet per saldo dezelfde diplomabonus op als één diploma op niveau 4. Ook loopt de bekostiging van mbo’ers die langer op de opleiding staan ingeschreven trapsgewijs af. Een mbo-er die stapelt is in het nieuwe wetsvoorstel in twee opzichten duurder dan een mbo-er die stapelt in de huidige situatie. De leden willen weten welke concrete financiële gevolgen deze wetswijziging heeft voor een instelling die diploma stapelende mbo-ers heeft en die doordat zij stapelen langer op de opleiding ingeschreven staan. Kan de regering aangeven wat de financiële gevolgen gemiddeld per jaar zijn voor de mbo-opleiding als een mbo-er diploma’s op niveaus 1, 2, 3 en 4 haalt en de opleiding volgt zonder dat deze blijft zitten? Wat krijgt de mbo -instelling onder de huidige wet en op welk bedrag hebben zij recht onder de nieuwe wet? De leden hechten eraan dat mbo-niveau 4 ook goede mogelijkheden biedt om door te stromen naar het hbo. Kan de regering nader toelichten waarom zij voorbijgaat aan de kritiek die de HBO-Raad op dit punt heeft op het wetsvoorstel?

Kan de regering in het bijzonder ook de gevolgen voor de mogelijkheden dat mbo’ers opleidingen stapelen in kaart laten brengen, zo vragen zij. Deelt zij de mening van de leden dat recht doen aan de verscheidenheid die vóórkomt bij de leerlingenpopulatie van het middelbaar beroepsonderwijs betekent dat het stapelen van opleidingen mogelijk moet blijven, zo vragen deze leden.

De leden van de SP-fractie merken op dat voor het eerste jaar dat een student is ingeschreven, deze voor een hogere factor wordt gefinancierd (mogelijk 1, 2). Welke financiering heeft de regering voor ogen voor de achtereenvolgende jaren dat een student is ingeschreven bij een mbo-opleiding, niveau 2, 3 en/of 4? De regering stelt dat stapeling van diploma’s nog altijd mogelijk is. Is de rijksbekostiging van een student (inclusief de diplomabonus) nog kostendekkend voor een opleiding wanneer deze achtereenvolgens en zonder vertraging een opleiding op niveau 2, 3 en 4 volgt en afrondt? Hoe is dat wanneer een student achtereenvolgens een opleiding niveau op niveau 3 en 4 afrondt? Of eerst niveau 2 en dan 3? Is de bekostiging voor een student op niveau 4 nog kostendekkend wanneer deze na twee jaar beseft een verkeerde keuze te hebben gemaakt en een andere opleiding op niveau 4 volgt en afrondt? Wanneer het opleiden van een student niet meer kostendekkend is, waarom zou een opleiding dan nog zo’n student aannemen? Wanneer een opleiding echter studenten niet meer aanneemt die willen stapelen of eerder een foute keuze hebben gemaakt, blijven jongeren zitten met een diploma onder hun niveau of zelfs zonder diploma. Ziet de regering dat ook, vragen de leden van deze fractie. Deelt de regering de overtuiging dat het toch belangrijk is dat deze jongeren worden opgeleid? Hoe gaat de regering opleidingen stimuleren om deze jongeren toch aan een diploma te helpen dat past bij hun capaciteiten? Te denken valt bijvoorbeeld aan laatbloeiers die zich pas na een jaar of twee in het mbo ontpoppen tot echte niveau 4-studenten. Het gaat hier immers om jonge kinderen, zo stellen deze leden.

Als een student langer over zijn studie doet dan is afgesproken in de onderwijsovereenkomst, mag een opleiding hem verwijderen. Dit is al zo bij niveau 3 en 4, maar geldt met dit wetsvoorstel ook voor niveau 2. Waaraan moet worden voldaan om over te gaan op verwijdering? De leden zouden het onverstandig vinden als jongeren van 15 of 16 jaar te hard worden afgerekend op hun keuzes en hierdoor veel moeilijker in staat zijn om een diploma te halen op hun niveau. Deelt de regering dit uitgangspunt? Hoe komt dat in dit wetsvoorstel tot uiting? Welke escape is er voor deze jongeren? Een student wordt met deze wet makkelijker uitgeschreven. Een student wordt duurder voor een instelling wanneer deze diploma’s wil stapelen. Op deze manier wordt het moeilijker voor een student om een goed diploma te krijgen. Erkent de regering dit? Zonder een diploma is het lastig om goed werk te vinden, maar de opleiding is niet altijd opengesteld voor de jongere. Hoe ziet de regering dit inzake hun motto «werken of studeren»? Is er volgens de regering sprake van een eerlijke machtsverhouding tussen student en instelling? Uit berichten die deze leden ontvangen van mbo-studenten, lijkt er soms sprake van een machtig roc dat een student wil verwijderen, terwijl hij daar moeilijk bezwaar tegen kan maken. Herkent de regering deze klachten vanuit studenten? Hoe worden studenten in de gelegenheid gesteld zich tegen een onterechte beslissing te weren? Wat vindt de regering van het idee van een landelijke klachtencommissie voor studenten?

Selectie aan de poort

De leden van de SP-fractie delen het uitgangspunt dat dit wetsvoorstel er niet toe mag leiden dat instellingen meer studenten gaan weigeren. Hoe wordt dit voorkomen? Wordt dit bijgehouden? Hoe kan worden ingegrepen wanneer dit gebeurt? Hoe snel kan worden ingegrepen wanneer dit toch gebeurt? Er wordt gesteld dat het «natuurlijk wel de bedoeling is dat instellingen werk maken van begeleiding en coaching». Wat wordt hier concreet mee bedoeld? Welke afspraken zijn hierover gemaakt? Hoe hard zijn deze afspraken? Controleert de Inspectie op deze afspraken? Hoe kan een student goede begeleiding en coachting afdwingen? Wat moet een student doen, wanneer hij graag verder wil leren, maar door opleidingen niet wordt toegelaten? Kan een student toegang tot een opleiding afdwingen, zo vragen deze leden.

3. Vooropleidingseisen voor basisberoepsopleidingen

De leden van de VVD-fractie merken op dat jaarlijks ruim 35% van de studenten uit een mbo-2-opleiding stroomt zonder een diploma. Deze leden steunen dan ook de aanpak van de regering om vooropleidingseisen te stellen. Wel vragen deze leden welke gevolgen deze vooropleidingseisen hebben voor de uitval aan de voorkant (voor het moment van instroom op niveau 2). Om dat te kunnen monitoren zien zij graag een overzicht van de huidige uitvalpercentages per opleidingsniveau per leerjaar in de nota naar aanleiding van het verslag opgenomen. Zij vragen om een dergelijke uitsplitsing ook op te nemen in een monitor twee jaar na de invoering van de vooropleidingseisen. Voor de instroom in niveau 2 is deze maatregel goed, maar de uitval aan de voorkant moet wel gemonitord worden, aldus deze leden.

De leden van de PVV-fractie vragen om welke redenen de vooropleiding van instromende leerlingen onbekend kan zijn.

De leden van de CDA-fractie merken op dat met dit wetsvoorstel de drempelloze instroom in mbo-2 verdwijnt. Deze drempelloze instroom bestaat op dit moment alleen voor opleidingen die niet op mbo-1-niveau worden aangeboden. De leden vragen wat deze maatregel voor gevolgen heeft voor de toegankelijkheid van opleidingen. Kan bijvoorbeeld een leerling die in het voortgezet speciaal onderwijs het arbeidsmarktgerichte profiel heeft gevolgd vervolgens nog een mbo-2-opleiding instromen? Zo nee, verkleint dit niet de mogelijkheden van participatie van deze kinderen? Aan wat voor eisen moeten bijvoorbeeld kinderen voldoen die van leerwegondersteunend onderwijs of praktijkonderwijs willen doorstromen naar mbo-2, willen de leden weten. Moeten zij eerst mbo-1 volgen of is er een mogelijkheid gelijk in te stromen, zo vragen de leden.

De leden van de SP-fractie merken op dat studenten niet meer automatisch toegang krijgen tot een opleiding op niveau 2. Wanneer zij niet de juiste vooropleiding hebben, kunnen zij een toelatingstoets doen. Hoeveel toelatingstoetsen verwacht de regering jaarlijks? Wat zullen hiervoor de kosten zijn? Wordt hiermee niet te veel bureaucratie georganiseerd, zo vragen de leden.

4. Introductie Entreeopleidingen

De leden van de VVD-fractie vragen met betrekking tot de doelgroep voor de entreeopleidingen of studenten die voldoen aan de vooropleidingseisen van mbo-4 wél toelaatbaar blijven voor een opleiding op niveau mbo-3. Geldt daarmee de niet-toegankelijkheid louter voor de entreeopleidingen? Met name jonge leerplichtige leerlingen die wel klaar zijn met hun vmbo-opleiding, maar volgens de toelichting nog niet op een roc thuishoren kunnen hierdoor in de problemen raken. Graag ontvangen de leden een reactie hoe zowel de scholen voor voortgezet onderwijs als de roc’s met deze jonge leerlingen om dienen te gaan.

De leden vragen voorts een reactie op leerlingen die «met moeite» voldoen aan de vooropleidingseisen van mbo-2 en voor wie een entreeopleiding juist van toegevoegde waarde is. Door eerst een entreeopleiding te volgen is de kans groter dat zij een opleiding op mbo-2 ook daadwerkelijk afronden. Hoe worden deze leerlingen in de toekomst geplaatst?

Kan de regering voorts een wat uitgebreider beeld schetsen van plusvoorzieningen die overbelaste leerlingen op de juiste manier opvangen in plaats van ze een niveau lager te plaatsen? Zijn van deze plusvoorzieningen al resultaten bekend, zo vragen de leden.

De leden steunen voorts dat uitvallers op niveau mbo-3 en mbo-4 niet terug kunnen vallen naar niveau 1. Maar waarom is deze maatregel ook toegespitst op leerlingen op niveau 2 wanneer dit opleidingsniveau alsnog te zwaar blijkt? Wat gebeurt er met de uitvallers van mbo-2, willen deze leden weten.

De leden van de PvdA-fractie maken zich zorgen over het stigma dat het mbo-niveau 1 in de toekomst dreigt te krijgen wanneer deze zo apart wordt gepositioneerd als entreeopleiding. Het is misschien voor deze leerlingen een moeilijke opgave om een echte startkwalificatie voor de arbeidsmarkt van minimaal mbo-niveau 2 te verwerven, maar de leden vinden dat dit streven niet mag worden opgegeven zodra zo’n mbo’er er maar in slaagt om een eerste stap op de arbeidsmarkt te zetten. In hoeverre verlaagt de regering met dit wetsvoorstel haar ambitieniveau wat de betrokken mbo’ers betreft, willen de leden weten. Met betrekking tot het instromen met certificaten ontvangen de leden graag een nadere toelichting. Het mbo op niveau 2 en hoger is in de toekomst alleen nog toegankelijk met minimaal een vmbo-diploma. Betekent dit dat leerlingen die voorheen op basis van KSE-certificaten15 konden instromen in mbo 2, mbo 3 en soms zelfs mbo 4, nu niet meer kunnen instromen en aangewezen zijn op de entreeopleiding? Kan de regering aangeven hoeveel jongeren dit betreft, zo vragen deze leden.

De leden van de PVV-fractie zijn voorstander van de introductie van de entreeopleidingen. De leden kunnen zich vinden in de maatregelen die worden genomen om toegang te beperken tot de daadwerkelijk doelgroep waarvoor de opleiding is bedoeld en zo tot meer homogene groepen te komen.

De leden van de SP-fractie merken op dat studenten van een entreeopleiding in één jaar klaar gemaakt moeten worden voor de arbeidsmarkt. Waarom is dat een doel van de entreeopleiding? Het is immers geen startkwalificatie. Het wordt een succes genoemd wanneer een student van een entreeopleiding geen startkwalificatie haalt, maar wel aan het werk komt. Welke waarde hecht de regering aan een startkwalificatie en waarom? De memorie van toelichting spreekt van een «duurzame plek op de arbeidsmarkt». Waarom is dit begrip niet nader uitgewerkt? Wat betekent duurzaam in deze context?

De entreeopleiding is niet bedoeld voor overbelaste leerlingen of dropouts van andere niveaus. Voor deze studenten bestaat de plusvoorziening, zo stelt de regering. Zijn er voldoende plusvoorzieningen om deze functie volledig over te nemen van niveau 1 opleidingen? Hoe zijn plusvoorzieningen verspreid over Nederland?

Een student van een entreeopleiding kan na vier maanden een bindend studieadvies krijgen wanneer deze te weinig inzet toont of wanneer blijkt dat de student niet de capaciteiten heeft om een diploma te halen. Wat moet een student in dat geval doen volgens de regering? Welke alternatieven zijn er als hij geen opleiding mag volgen en geen diploma heeft? Waarom is gekozen voor de termijn van vier maanden? Wie bepaalt of een student te weinig capaciteiten heeft om het diploma te halen? Kan het niet ook betekenen dat de opleiding in zo’n geval tekort schiet? Kan deze student zich bij een andere entreeopleiding inschrijven wanneer hij een bindend studieadvies heeft gekregen om de studie te staken? In hoeverre moet een andere entreeopleiding (al dan niet bij een andere instelling) een student accepteren wanneer deze een opleiding wil volgen, maar al eerder een bindend studieadvies heeft gekregen vanwege tekort schietende capaciteiten? Hoe is dit als een student een bindend studieadvies heeft gekregen vanwege tekortschietende inzet? Als een student na een jaar wel gemotiveerd is, welke middelen heeft hij dan voorhanden om zich ingeschreven te krijgen bij een opleiding?

Wat gebeurt er wanneer een jongere van 18 jaar wordt uitgeschreven, omdat het niet is gelukt om na acht weken een passende andere opleiding aan de eigen of aan een andere instelling te vinden?

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen welke mogelijkheden er zijn voor leerlingen die het praktijkonderwijs afronden. Op welke manier wordt hen de mogelijkheid geboden door te leren? Kunnen gemotiveerde leerlingen vanuit het praktijkonderwijs met een positief advies opstromen binnen roc’s?

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of leerlingen die voorheen op basis van KSE-certificaten konden instromen in mbo 2, 3 en 4 straks alleen nog in entreeopleidingen kunnen instromen. Om hoeveel jongeren gaat het, willen de leden weten.

Bekostiging entreeopleidingen

De leden van de PvdA-fractie hebben vragen over de bekostiging van de opleiding niveau 1. De entreeopleiding heeft geen open eindregeling. Op welke wijze wordt voorkomen dat leerlingen buiten de boot vallen als er veel aanmeldingen voor deze opleiding zijn?

De bekostiging van niveau 1 verschilt sterk per leerjaar. In het eerste leerjaar wordt de instelling voor 110% gefinancierd. In het tweede jaar wordt de instelling nog slechts voor 50% gefinancierd. Welke garanties biedt deze wet en deze vorm van financieren voor zwakke leerlingen die na 1 jaar nog niet gekwalificeerd zijn voor de niveau 2 opleidingen en die nog geen duurzame plaats op de arbeidsmarkt hebben? Deze leden ontvangen graag op dit punt een nadere toelichting. Telt een leerling die via het praktijkonderwijs of voortgezet speciaal onderwijs instroomt in de entreeopleiding en vervolgens voortijdig de entreeopleiding verlaat (bijvoorbeeld vanwege een negatief bindend studieadvies) mee als voortijdig schoolverlater?

Krijgt een school volledige bekostiging voor een leerling die instroomt in de entreeopleiding en na vier maanden voortijdig uitstroomt vanwege een negatief bindend studieadvies? Of krijgt de school slechts vier maanden bekostiging voor deze leerling? Mogen andere scholen iemand met een negatief bindend studieadvies om die reden weigeren? Als dat niet het geval is, ontvangt deze school dan ook de resterende bekostiging voor deze leerling?

Op welke manier ontvangt een school bekostiging voor leerlingen die langer dan een jaar doen over de entreeopleiding. Ontvangt de school de resterende bekostiging in z’n geheel bij aanvang van het tweede jaar, of in gedeeltes gedurende het schooljaar?

Ook hebben deze leden een aantal vragen met betrekking tot de budgettaire ruimte van de entreeopleiding. Kan de regering aangeven hoeveel budget er in 2013 binnen de lumpsum gereserveerd is voor de entreeopleiding? Hoeveel leerlingen kunnen op basis van dit budget worden bekostigd? De entreeopleiding kent een drempelloze toegang, terwijl binnen de lumpsum een bepaald bedrag gereserveerd is voor de entreeopleiding. Van roc’s vernemen deze leden dat de kans groot is dat zich meer leerlingen zullen melden dan er budget gereserveerd is. De verwachting is dat leerlingen in sommige gevallen niet zullen kunnen worden toegelaten, mede vanwege de moeilijke financiële situatie waar sommige roc’s zich in bevinden. Kan de regering aangeven hoe zij gaat monitoren of het budget voor de entreeopleiding in verhouding staat tot het aantal leerlingen, en welke acties de regering zal nemen als blijkt dat het gereserveerde budget ontoereikend blijkt te zijn, zo vragen deze leden.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben enkele vragen over de bekostiging van entreeopleidingen. Krijgt een school volledige bekostiging voor leerlingen die voortijdig uitstromen vanwege een negatief bindend studieadvies? Wanneer een leerling zich meldt bij een andere school, ontvangt deze school de resterende bekostiging? Hoe is de bekostiging geregeld voor leerlingen die langer dan een jaar doen over de entreeopleiding?

De leden vragen of de regering de signalen kent dat bij roc’s meer leerlingen zich zullen melden dan er budget beschikbaar is binnen de lumpsum. Is toelating van leerlingen altijd gegarandeerd tot entreeopleidingen? Staat het budget voor entreeopleidingen in verhouding tot het aantal leerlingen? Kan de regering dit onderbouwen, zo vragen deze leden.

Rendement

De leden van de VVD-fractie merken op dat de entreeopleiding moet leiden tot een vervolgopleiding of een duurzame plaats op de arbeidsmarkt. Hoe definieert het departement «duurzame plaats op de arbeidsmarkt» en komt deze definitie overeen met de definitie van het departement van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zo vragen de leden. Een student mag alleen geweigerd worden als hij al twee jaar ingeschreven is geweest in een entreeopleiding. Hoe kan de instelling dit toetsen? Mag DUO deze gegevens openlijk verstrekken? Of ligt de verantwoordelijkheid van verzamelde gegevens bij de RMC-functionaris16? Wat als er sprake is van een verhuizing of een inschrijving buiten de regionale grenzen? Voorts vragen de leden de bevestiging dat de «drie jaar grens» hier geen opgeld doet.

De leden van de PVV-fractie zijn in principe geen tegenstander van het voornemen om begeleiden naar werk te rekenen tot rendement. De leden vinden de omschrijving duurzaam erg vaag en vragen wat de harde criteria zijn om te kunnen spreken van een succesvolle begeleiding naar werk.

De leden van de PvdA-fractie hebben nog een enkele vraag over de doorstroom. Met betrekking tot de uitstroom en de doorstroom vanuit praktijkonderwijs en voortgezet speciaal onderwijs willen deze leden graag weten hoeveel leerlingen uit het praktijkonderwijs en voortgezet speciaal onderwijs succesvol uitstromen naar een plek op de arbeidsmarkt. En hoeveel leerlingen vanuit het praktijkonderwijs en voortgezet speciaal onderwijs doorstromen naar het mbo? Welk percentage rondt deze vervolgopleiding met succes af? Mbo-niveau 1 is in het onderhavige wetsvoorstel gericht op instroom in niveau 2 of op een duurzame plaats op de arbeidsmarkt. Het begrip duurzame plaats op de arbeidsmarkt wordt niet nader geoperationaliseerd. Kan de regering aangeven wat wordt bedoeld met een duurzame plaats op de arbeidsmarkt? Op dit moment is er geen krapte op de arbeidsmarkt en is groenpluk niet een enorm risico. Dit is wel eens anders geweest. Welke bescherming biedt deze wet tegen «groenpluk» als de economie weer wat aantrekt en werkgevers op zoek gaan naar hele jonge en vooral hele goedkope arbeidskrachten? Graag ook op dit punt een toelichting?

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen hoeveel leerlingen uit het praktijkonderwijs en voortgezet speciaal onderwijs succesvol uitstromen naar een plek op de arbeidsmarkt. Hoe staat het met de doorstroom naar het mbo? Welk percentage rondt deze vervolgopleiding met succes af, zo vragen deze leden.

Bindend studieadvies en beëindiging van de inschrijving

De leden van de PvdA-fractie hebben nog een aantal vragen over de gronden voor een negatief bindend advies. In paragraaf 4.3.4 staat dat de entreeopleiding gericht is op het behalen van een diploma dat toegang geeft tot een basisberoepsopleiding ofwel tot de arbeidsmarkt als een startkwalificatie niet haalbaar is. Als de instelling erin slaagt om studenten die niet in staat blijken een diploma te behalen, toch naar werk te begeleiden, dan kan dit – juist vanwege de specifieke kenmerken van de doelgroep voor de entreeopleidingen – eveneens als een goede prestatie gezien worden. Op grond van welke maatstaf kan de instelling een negatief bindend studieadvies afgeven? Wanneer boekt een leerling te weinig resultaat dat de school kan besluiten af te zien van het continueren van de entreeopleiding?

Kan alle scholing die een jongere meer kansen biedt op de arbeidsmarkt worden beschouwd als voldoende basis om de entreeopleiding voort te zetten, zo vragen de leden. Wie toetst of een negatief bindend studieadvies deugdelijk gemotiveerd is en deugdelijk tot stand is gekomen? Wordt dit getoetst door een onafhankelijke derde? Gelden hiervoor bepaalde zorgvuldigheidseisen? Wie ziet toe op de naleving van deze zorgvuldigheidseisen?

Kan een jongere bezwaar- en beroep aantekenen tegen een negatief bindend studieadvies? Door wie wordt dit bezwaar behandeld? Door de instelling die het negatief studieadvies heeft afgegeven zelf, of door een onafhankelijke derde? Ook willen deze leden graag nadere duidelijkheid over een aantal andere zaken op het gebied van het bindend studieadvies. Studenten beneden de 18 jaar moet na een negatief bindend studieadvies een andere opleiding aangeboden worden. Kan de regering schetsen hoe dit in de praktijk moet gaan werken? Veel roc’s zullen één brede entreeopleiding aanbieden. Betekent dit dat leerlingen naar een andere regio worden gestuurd, als er in de eigen regio geen andere roc is?

Studenten van boven de 18 jaar kan een andere opleiding aangeboden worden of zij kunnen daar zelf naar op zoek gaan of worden uitgeschreven, omdat zij niet meer kwalificatieplichtig zijn. Kan de regering aangeven hoe zich dit verhoudt tot de aanscherping van de Wwb17 waarin juist is opgenomen dat jongeren moeten terugkeren naar het onderwijs als zij daar nog mogelijkheden toe hebben? Beschouwt de regering de entreeopleiding als een onderdeel van het mbo? Betekent dat een jongere die een negatief bindend studieadvies krijgt niet in staat is het mbo te volgen? Moet deze jongeren in dat geval altijd kunnen terugkeren naar het vo?

De mogelijkheid bestaat dat leerlingen vanwege tijdelijke problemen (bijvoorbeeld in de thuissituatie) niet in staat zijn hun opleiding succesvol voort te zetten en daardoor te maken krijgen met een negatief bindend studieadvies. Kan het negatief bindend studieadvies op een gegeven moment ook herroepen worden, zodra een jongere weer in staat is terug te keren naar het onderwijs? Wie heeft hiertoe het gezag? De school die het advies heeft afgegeven, de RMC-functie, of een andere instantie, zo vragen de leden van deze fractie.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of een negatief bindend studieadvies ook weer kan worden ingetrokken, wanneer een jongere weer in staat is goed mee te doen in het onderwijs. Welke maatstaf geldt voor een negatief bindend studieadvies? Hoe wordt getoetst of een dergelijk advies deugdelijk tot stand is gekomen? Kan er bezwaar en beroep tegen worden aangetekend? Wordt de doelstelling gehanteerd om zo min mogelijk uitval bij entreeopleidingen te hebben, zo vragen zij.

Onderscheid tussen kwalificatieplichtige en niet-kwalificatieplichtige studenten

De leden van de VVD-fractie stellen dat de regering wil voorkomen dat niet-kwalificatieplichtigen uit beeld verdwijnen bij instellingen en gemeenten. Onlangs heeft de Rotterdamse onderwijswethouder hiertoe een oproep gedaan. De Kamer heeft op 20 maart 2012 gevraagd om een brief hierover18. Kan de regering nu vast (landelijk) een beeld geven van hoeveel jongeren «verdwijnen» nadat de kwalificatieplichtige leeftijd is verstreken? Wat is de omvang van het probleem?

De leden van de PvdA-fractie merken op dat in de aangescherpte Wwb is geregeld dat jongeren zelf zullen moeten aantonen dat zij niet kunnen terugkeren naar het reguliere onderwijs. Kan de regering aangeven wat gemeenten moeten accepteren als bewijslast of zijn gemeenten vrij om dit zelf te bepalen? Betekent dit in het laatste geval dat een gemeente een uitkering kan weigeren als een jongere naar een roc kan met een behoorlijke reistijd, zo vragen deze leden.

Voortijdig schoolverlaten

De leden van de PvdA-fractie hebben een vraag over het voortijdig schoolverlaten (vsv). Komt het in de praktijk voor dat scholen jongeren die eerder zijn uitgevallen ontmoedigen verder te gaan met een opleiding of helemaal niet toelaten tot een opleiding, ook al voldoen zij aan de formele toelatingseisen? De leden doelen hierbij op de zogenaamde «oude» vsv-ers, die niet meetellen met betrekking tot de vsv-doelstellingen.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of een leerling die via het praktijkonderwijs of voortgezet speciaal onderwijs instroomt in de entreeopleiding en vervolgens voortijdig de entreeopleiding verlaat (na bijvoorbeeld een negatief bindend studieadvies) meetelt als voortijdig schoolverlater. De leden vragen op welke manier aan de doelstelling van zo min mogelijk schooluitval wordt gewerkt. Komt het voor dat jongeren niet meer worden toegelaten tot een opleiding, ook als zij voldoen aan de formele toelatingseisen?

5. Modernisering bekostiging en gevolgen maatregelen uit het regeerakkoord en het actieplan mbo

De leden van de VVD-fractie merken op dat in het hoger onderwijs de staatssecretaris bezig is om prestatieafspraken en profilering onderdeel te maken van de bekostiging. In dit wetsvoorstel zijn louter de inschrijvingen en de diploma’s parameter voor de bekostiging. Kan de regering aangeven of de doelmatigheidsoperatie van instellingen (dus niet opleidingen) in de toekomst ook onderdeel moet worden van de bekostiging in het mbo?

De urennorm is niet langer een bekostigingsparameter. De leden stelden hier al vragen over bij de behandeling van het jaarverslag 201019. Het antwoord van de regering was: «Het voornemen om de urennorm als bekostigingsmaatstaf te schrappen betekent daarmee niet dat de eisen ten aanzien van de naleving van de onderwijstijd minder worden.» In datzelfde antwoord geeft de regering aan dat bij onvoldoende naleving bekostiging wordt teruggevorderd. Op welke grond vindt die terugvordering plaats na de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel? Kan de regering toelichten hoe het schrappen van de urennorm als bekostigingsparameter zich verhoudt tot het verhogen van de urennorm in dit wetsvoorstel, zo vragen deze leden.

6. Financiële gevolgen rijksbegroting

De leden van de VVD-fractie vragen wat de reden is dat in 2018 de structurele ombuiging pas wordt ingeboekt en niet al in 2016 zoals in het regeerakkoord en het Actieplan mbo «Focus op vakmanschap 2011–2015» werd voorzien. Ook vragen deze leden waar de ombuiging van 30 miljoen euro in 2013 betrekking op heeft als de nieuwe bekostigingssystematiek pas in 2014–2015 in werking treedt.

De leden van de SP-fractie merken op dat voor kwaliteitsverbetering 150 miljoen euro wordt uitgetrokken. Hoe wordt ervoor gezorgd dat dit geld daadwerkelijk wordt uitgegeven aan de verbetering van de onderwijskwaliteit en niet aan het aflossen van schulden (bijvoorbeeld Amarantis) of aan dure schoolgebouwen, zo vragen deze leden.

7. Gevolgen voor Caribisch Nederland

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen in hoeverre het nieuwe stelsel van mbo-onderwijs aansluit bij de praktijk en behoefte op de BES-eilanden20. Is er overleg gevoerd met de betrokken scholen en met het betrokken bedrijfsleven? De leden van de fractie vragen naar de stand van zaken op het gebied van schooluitval in het mbo op de BES-eilanden.

II ARTIKELSGEWIJS

Het valt de leden van de CDA-fractie op dat er een flink aantal delegatiebepalingen in de wet is opgenomen. Hieruit komt het beeld naar voren dat dit als een kaderwet gezien moet worden. De leden ontvangen gaarne een nadere toelichting op dit punt.

Voorzitter van de commissie, Van Bochove

Adjunct-griffier van de commissie, Boeve