Gepubliceerd: 16 februari 2012
Indiener(s): Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD)
Onderwerpen: recht rechtspraak
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33071-8.html
ID: 33071-8
Origineel: 33071-2

Nr. 8 NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 16 februari 2012

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

1

Artikel I (Algemene wet bestuursrecht) wordt als volgt gewijzigd:

A

In onderdeel C wordt onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde lid een lid ingevoegd, luidende:

2. In het tweede lid (nieuw) wordt «het tweede lid» vervangen door: artikel 8:41a, eerste lid,.

B

Onderdeel D wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt na «wordt» ingevoegd: in afdeling 8.2.1.

2. Het in onderdeel D voorgestelde artikel 8:41a wordt als volgt gewijzigd:

a. In het vijfde lid wordt «in afwijking van het eerste lid, onder c» vervangen door: in afwijking van het eerste lid, onder b en c.

b. In het zesde lid wordt «Kan» vervangen door «Legt» en wordt «overleggen» vervangen door: over.

c. In het zevende lid wordt «genoemd in» vervangen door «dat volgt uit» en wordt «eerste, tweede of vierde» vervangen door: tweede, derde of vijfde.

C

In onderdeel F vervalt in het eerste lid van artikel 8:74 «geheel of gedeeltelijk».

D

In onderdeel H wordt aan het slot van het zesde lid voor de punt toegevoegd: of, ingeval van intrekking van het beroep, binnen vier weken na intrekking van het beroep.

E

In onderdeel M komt het derde lid van artikel 8:113 te luiden:

3. De uitspraak houdt tevens een uitspraak in over het door het bestuursorgaan binnen vier weken na de dag waarop de uitspraak onherroepelijk is geworden, aan de griffier te betalen griffierecht. Het griffierecht bedraagt:

a. € 12 500 indien de hogerberoepsrechter het bestuursorgaan in het ongelijk stelt,

b. € 12 500 indien toepassing is gegeven aan het bepaalde in het tweede lid en de hogerberoepsrechter het bestuursorgaan in het ongelijk heeft gesteld nadat het een nieuw besluit heeft genomen.

F

In onderdeel N wordt «artikel 8:41, tweede lid,» vervangen door: artikel 8:41, tweede lid.

G

Na onderdeel O wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

P

Bijlage 3: Regeling verlaagd griffierecht (artikelen 8:41 en 8:109) wordt als volgt gewijzigd:

1. In de titel van de bijlage wordt «8:41» vervangen door: 8:41a.

2. De aanhef van artikel 1 komt te luiden:

Het tarief, genoemd in artikel 8:41a, eerste lid, onderdeel b, dan wel op grond van artikel 8:109, eerste lid, tweeënhalf maal dat tarief, geldt indien het beroep, dan wel hoger beroep, betreft:.

3. De aanhef van artikel 2 komt te luiden:

Het tarief, genoemd in artikel 8:41a, eerste lid, onderdeel b, dan wel op grond van artikel 8:109, eerste lid, tweeënhalf maal dat tarief, geldt voorts indien het beroep, dan wel hoger beroep, betreft een besluit, genomen op grond van een in dit artikel genoemd voorschrift of anderszins in dit artikel omschreven.

2

Artikel III (Wet griffierechten burgerlijke zaken) wordt als volgt gewijzigd:

A

Onderdeel C wordt als volgt gewijzigd:

1. In het voorgestelde zesde lid van artikel 16 wordt «Kan» vervangen door «Legt» en wordt «overleggen» vervangen door: over.

2. In het voorgestelde zevende lid van artikel 16 wordt de zinsnede «het griffierecht genoemd in de verklaring» vervangen door: het griffierecht dat volgt uit de verklaring.

3. Onder vernummering van het voorgestelde achtste lid van artikel 16 tot negende lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

8. Het eerste, tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de natuurlijke persoon beschikt over een vermogen dat meer bedraagt dan het heffingvrije vermogen, bedoeld in de artikelen 5.5 en 5.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001.

B

Na onderdeel F wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Fa

In artikel 22, eerste lid, wordt «€ 114» vervangen door: € 175.

C

De in onderdeel I gewijzigde Bijlage wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder het kopje griffierechten bij de sector civiel van de rechtbank komen de twee laatste kolommen als volgt te luiden:

Griffierecht

minvermogenden

Griffierecht

onvermogenden

€ 250

€ 125

€ 375

€ 188

€ 750

€ 375

€ 1 250

€ 625

€ 3 730

€ 1 875

€ 25 000

 

€ 50 000

 

2. Onder het kopje griffierechten bij de gerechtshoven en de Hoge Raad komen de twee laatste kolommen als volgt te luiden:

Griffierecht

minvermogenden

Griffierecht

onvermogenden

€ 625

€ 313

€ 625

€ 313

€ 938

€ 469

€ 1 875

€ 938

€ 3 125

€ 1 563

€ 9 375

€ 4 688

€ 62 500

 

€ 125 000

 

3

Artikel IV (Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) wordt als volgt gewijzigd:

A

Onderdeel A komt te luiden:

A

Artikel 111, tweede lid, onderdeel k, wordt als volgt gewijzigd:

1. De tweede volzin komt te luiden: Hierbij wordt vermeld dat van een persoon die onvermogend of minvermogend is of een persoon met een middeninkomen als bedoeld in artikel 16, eerste, tweede en derde lid, van de Wet griffierechten burgerlijke zaken, of van een ander dan een natuurlijke persoon als bedoeld in artikel 16, vierde lid, van de Wet griffierechten burgerlijke zaken, een bij of krachtens de wet vastgesteld griffierecht voor onvermogenden, minvermogenden of middeninkomens wordt geheven, indien hij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven, heeft overgelegd een verklaring van de raad als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder c, van de Wet op de rechtsbijstand, waaruit blijkt dat zijn inkomen niet meer bedraagt dan de bedragen, bedoeld in artikel 16, eerste, tweede en derde lid, van de Wet griffierechten burgerlijke zaken, of waaruit blijkt dat artikel 16, vierde lid, van die wet van toepassing is.

2. de subonderdelen 1° en 2° vervallen.

B

Na onderdeel B worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:

Ba

Artikel 128, zevende lid, komt te luiden:

7. Artikel 127a, derde, vierde en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Bb

Artikel 147, vierde lid, komt te luiden:

4. Artikel 127a, derde, vierde en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

C

Na onderdeel C worden een onderdeel ingevoegd, luidende:

Ca

Artikel 219a, derde lid, komt te luiden:

3. Artikel 127a, derde, vierde en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

D

In de onderdelen E en F vervalt in de aanhef telkens: Rv.

E

Na onderdeel F worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:

Fa

Artikel 409a, derde lid, komt te luiden:

3. Artikel 127a, derde, vierde en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Fb

Artikel 486, derde lid, laatste volzin, komt te luiden: Artikel 127a, derde, vierde en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

4

Aan het slot van artikel V (Wet op de rechtsbijstand) wordt een volzin toegevoegd, luidende: De verklaring is een jaar geldig.

5

Na artikel V worden twee artikelen ingevoegd, luidend:

ARTIKEL Va

In artikel D 9, derde lid, van de Kieswet wordt «vijfde» vervangen door: vierde.

ARTIKEL Vb

In artikel 21, derde lid, van de Waterschapswet wordt «vijfde» vervangen door: vierde.

6

Artikel VI (samenloop met wetsvoorstel aanpassing bestuursprocesrecht) wordt als volgt gewijzigd:

A

In de aanhef wordt «artikel I» vervangen door: deel A, artikel I,.

B

In de aanhef van onderdeel a wordt «artikel I» vervangen door: deel A, artikel I.

C

In onderdeel b, subonderdeel 2, vervalt in de aanhef: van het voorgestelde artikel.

D

In onderdeel b, subonderdeel 5, derde onderdeel, wordt in het zevende lid van artikel 8:84 «voorzieningenrecht» vervangen door «voorzieningenrechter» en wordt «de beslissing o het bezwaar» vervangen door: de beslissing op het bezwaar.

E

Onderdeel b, subonderdeel 9, wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst van artikel 11:2 wordt de aanduiding «2.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

1. De in artikel 8:41a, eerste lid, genoemde bedragen kunnen bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd voor zover de consumentenprijsindex daartoe aanleiding geeft.

F

Onderdeel d (Wet op de Raad van State) wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel 2, subonderdeel b, wordt in het zevende lid van artikel 51 «tweede» vervangen door: derde.

2. In onderdeel 4, subonderdeel b, komt het tweede lid van artikel 53 te luiden:

2. De uitspraak houdt tevens een uitspraak in over het door het bestuursorgaan binnen vier weken na de dag waarop de uitspraak onherroepelijk is geworden aan de griffier te betalen griffierecht. Het griffierecht bedraagt € 12 500 indien het bestuursorgaan in het ongelijk wordt gesteld.

G

Onderdeel e (Beroepswet) wordt als volgt gewijzigd:

1. onderdeel 2, subonderdeel b, wordt in het derde lid, onder a, van artikel 22 «waar uit blikt dat» vervangen door «waar uit blijkt dat», wordt in het vijfde lid «tweede en derde» vervangen door «derde en vierde» en wordt in het achtste lid «eerste, tweede of vierde» vervangen door: derde, vierde of zesde.

2. In onderdeel 4, subonderdeel b, komt het tweede lid van artikel 24 te luiden:

2. De uitspraak houdt tevens een uitspraak in over het door het bestuursorgaan binnen vier weken na de dag waarop de uitspraak onherroepelijk is geworden aan de griffier te betalen griffierecht. Het griffierecht bedraagt € 12 500 indien het bestuursorgaan in het ongelijk wordt gesteld.

H

Onderdeel f (Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie) wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel 2, subonderdeel b, vervalt in het vierde lid van artikel 24 «tweede en» en wordt in het zevende lid «eerste, tweede of vierde» vervangen door: derde of vijfde.

2. In onderdeel 4, subonderdeel b, komt het tweede lid van artikel 26 te luiden:

2. De uitspraak houdt tevens een uitspraak in over het door het bestuursorgaan binnen vier weken na de dag waarop de uitspraak onherroepelijk is geworden aan de griffier te betalen griffierecht. Het griffierecht bedraagt € 12 500 indien het bestuursorgaan in het ongelijk wordt gesteld.

I

Onderdeel g (Algemene wet inzake rijksbelastingen) wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel 1 wordt in het eerste lid van artikel 27b «8:41, derde lid» vervangen door «8:41a, eerste lid», wordt in het vijfde lid «in afwijking van het eerste lid, onder c» vervangen door «in afwijking van het eerste lid, onder b en c» en wordt in het zevende lid «eerste, tweede of vierde» vervangen door: tweede, derde of vijfde.

2. Onderdeel 3, subonderdeel b, wordt gewijzigd als volgt:

a. In het zesde lid van artikel 27l wordt «eerste lid, onder d» vervangen door: tweede lid onder b.

b. In het achtste lid van artikel 27l wordt «eerste, tweede of vierde» vervangen door: derde, vierde of zesde.

c. In het negende lid van artikel 27l wordt «tweede, derde of vijfde» vervangen door: derde, vierde of zesde.

d. In het tiende lid van artikel 27l wordt «tweede» vervangen door «derde», wordt «derde» vervangen door «vierde» en wordt «vijfde» vervangen door: zesde.

3. In onderdeel 5, subonderdeel b, komt het tweede lid van artikel 27o te luiden:

2. De uitspraak houdt tevens een uitspraak in over het door de inspecteur binnen vier weken na de dag waarop de uitspraak onherroepelijk is geworden aan de griffier te betalen griffierecht. Het griffierecht bedraagt € 12 500 indien de inspecteur in het ongelijk wordt gesteld.

J

Na onderdeel g wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

h. Artikel 46, tweede en derde lid, van de Wet op de rechtsbijstand komt als volgt te luiden:

2. Indien door een rechtzoekende beroep wordt ingesteld tegen een ander besluit van het bestuur dan een verklaring als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder c, van deze wet, bedraagt het griffierecht € 250. Artikel 8:41a, tweede tot en met negende lid, van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.

3. Indien door een rechtszoekende hoger beroep wordt ingesteld tegen een uitspraak inzake een ander besluit dan een verklaring als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder c, van deze wet, bedraagt het griffierecht € 625. Artikel 8:109, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.

7

Na artikel VII wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL VIIa

1. Indien het bij koninklijke boodschap van 2 december 2011 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet van 30 september 2010 tot invoering van een nieuw griffierechtenstelsel in burgerlijke zaken (Reparatiewet griffierechten burgerlijke zaken) (Kamerstukken II 2011/12, 33 108, nr. 1–2) tot wet is of wordt verheven en later in werking treedt dan, onderscheidenlijk op dezelfde datum in werking treedt als deze wet, vervallen in die wet in artikel I de onderdelen I, J en N en in artikel II de onderdelen B, onder 2 en 3, E en G, onder 1 en 2. In artikel I, onderdeel H vervalt het tweede lid van artikel 15 en de aanduiding «1.» voor de tekst.

2. Indien het bij koninklijke boodschap van 2 december 2011 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet van 30 september 2010 tot invoering van een nieuw griffierechtenstelsel in burgerlijke zaken (Reparatiewet griffierechten burgerlijke zaken) (Kamerstukken II 2011/12, 33 108, nr. 1–2) tot wet is of wordt verheven en eerder in werking treedt dan deze wet, dan wordt in het in artikel IV, onderdeel E, voorgestelde tweede lid van artikel 276 de zinsnede «Betreft de oproeping een belanghebbende in een andere zaak dan een kantonzaak, dan bevat deze tevens de mededeling dat voor de indiening van een verweerschrift een griffierecht zal worden geheven» vervangen door: De oproeping bevat tevens de mededeling of voor de indiening van een verweerschrift griffierecht zal worden geheven, binnen welke termijn dit griffierecht betaald dient te worden.

8

Artikel VIII (overgangsrecht), vierde lid, komt te luiden:

4. Ten aanzien van de griffierechten die verschuldigd zijn geworden voor de datum van inwerkingtreding van deze wet of die rechtsgeldig zijn aangezegd op grond van artikel 111, tweede lid, onder k of artikel 276, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, voor de datum van inwerkingtreding van deze wet, blijft het griffierecht zoals het voor die datum gold, van toepassing.

Toelichting

Deze nota van wijziging bevat enkele voornamelijk juridisch-technische correcties.

1. (Artikel I, Algemene wet bestuursrecht)

1, onderdeel A

De verwijzing in het tweede lid (nieuw) was niet correct. Verwezen moet worden naar het eerste lid van artikel 8:41a. Deze wijziging voorziet hierin.

1, onderdeel B

1. Om ieder misverstand te voorkomen over de vraag in welke afdeling artikel 8:41a Awb dient te worden opgenomen, is in de aanhef van onderdeel D toegevoegd dat het artikel in afdeling 8.2.1 Awb dient te worden ingevoegd.

2.a. In het vijfde lid werd abusievelijk alleen naar het bepaalde in het eerste lid onder c verwezen, terwijl ook verwezen had moeten worden naar het bepaalde onder b. Het wetsvoorstel maakt geen onderscheid meer tussen natuurlijke personen en rechtspersonen voor wat betreft het basistarief aan griffierecht. Evenals natuurlijke personen betalen zij € 125 indien beroep is ingesteld tegen de verklaring van de raad voor rechtsbijstand, € 250 indien beroep is ingesteld tegen een besluit als omschreven in de Regeling verlaagd griffierecht en € 400 indien beroep is ingesteld tegen een ander besluit. Zoals ook in de memorie van toelichting is uiteengezet, kunnen de meeste rechtspersonen het basistarief dragen. Het vijfde lid geeft een regeling voor het geval een rechtspersoon het basistarief genoemd in het eerste lid onder b of c niet kan dragen. In dat geval betaalt de rechtspersoon € 200.

2.b. De partij die in aanmerking wil komen voor verlaging van het griffierecht, dient hiertoe een verklaring van de raad voor rechtsbijstand te overleggen. Het ligt voor de hand om de verklaring direct bij het instellen van het beroep of hoger beroep over te leggen. Het kan echter ook op een later moment, bijvoorbeeld omdat er nog een procedure aanhangig is over de hoogte van iemands inkomen. De aanvankelijk gekozen formulering waarin het woord «kan» werd gebruikt, wekte ten onrechte de suggestie dat alleen indien de raad voor rechtsbijstand nog geen verklaring had kunnen afgeven, de verklaring later mocht worden ingediend. De nieuwe formulering is neutraal en brengt tot uitdrukking dat de verklaring kan worden ingediend zolang de rechter nog geen uitspraak heeft gedaan.

2.c. De verklaring van de raad voor rechtsbijstand bevat het inkomen en/of vermogen van de aanvrager. De griffier heft vervolgens het bij het in de verklaring genoemde inkomen en/of vermogen horende griffierecht. Bij nader inzien is het dan ook preciezer om in het zevende lid te bepalen dat de griffier het griffierecht heft dat volgt uit de verklaring. Voorts werd in dit lid abusievelijk verwezen naar onjuiste leden. De wijziging strekt ertoe dit te herstellen.

1, onderdeel C

Deze wijziging betreft een redactionele wijziging. De tekst is in overeenstemming gebracht met artikel 8:70.

1, onderdeel D

Deze wijziging voorziet erin dat een bestuursorgaan, indien een verzoek om voorlopige voorziening is toegewezen en het bestuursorgaan door de voorzieningenrechter in het ongelijk is gesteld, de bijdrage van € 5 000 in de kosten van de rechtspraak ook dient te betalen indien het beroep daarna wordt ingetrokken.

1, onderdeel E

Zoals in de memorie van toelichting is uiteengezet, is het de bedoeling dat het bestuursorgaan een bijdrage in de kosten van de rechtspraak betaalt indien het als de in het ongelijk gestelde partij dient te worden beschouwd. Ingeval een zaak eindigt na beroep, bedraagt de bijdrage op grond van artikel 8:74 € 5 000. Eindigt de zaak na hoger beroep dan is het tarief € 12 500. Kan het bestuursorgaan zowel in beroep als in hoger beroep worden beschouwd als de in het ongelijk gestelde partij, dan is de bijdrage € 17 500. Omdat de tekst van het voorgestelde artikel 8:74, derde lid, in combinatie met het voorgestelde artikel 8:113, derde lid, onder b, tot onduidelijkheid zou kunnen leiden, is artikel 8:113, derde lid, aangepast. Uit artikel 8:113, derde lid, onder a (nieuw), volgt nu dat het bestuursorgaan, indien het door de hogerberoepsrechter in het ongelijk is gesteld een bijdrage van € 12 500 aan de griffier dient te betalen. Indien de hogerberoepsrechter de uitspraak van de beroepsrechter bevestigt en uit de uitspraak van de beroepsrechter tevens volgde dat het bestuursorgaan € 5 000 griffierecht moest betalen, zal het bestuursorgaan dit bedrag alsnog binnen vier weken aan de griffier van de rechtbank dienen te betalen.

1, onderdeel F

Deze wijziging betreft een redactionele wijziging.

1, onderdeel G

Bijlage 3 bij de Awb bevat de Regeling verlaagd griffierecht. Door de wijziging van artikel 8:41 en de komst van het nieuwe artikel 8:41a was de verwijzing in de titel en in de aanhef van de artikelen 1 en 2 van de Regeling niet meer juist. De wijziging leidt ertoe dat er correct wordt verwezen.

2. (Artikel III, Wet griffierechten burgerlijke zaken)

2, onderdeel A

Zie voor de toelichting op de wijzigingen in het zesde en zevende lid van artikel 16 hierboven de toelichting bij artikel 1, onderdeel B.b.2 en B.b.3, waar artikel 8:41a, zesde en zevende lid, op dezelfde wijze is gewijzigd.

Het voorgestelde nieuwe achtste lid voorziet in de Wgbz in een bepaling overeenkomstig het in het wetsvoorstel voorgestelde artikel 8:41a, vierde lid, Awb. Volgens dit artikel moeten natuurlijke personen die weliswaar een inkomen hebben dat valt binnen de categorieën onvermogenden, minvermogenden of middeninkomens, maar die daarnaast een bepaald vermogen hebben, toch het basistarief voor griffierechten betalen. Bij het bepalen van de financiële draagkracht zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder c van de Wet op de rechtsbijstand (artikel V van het wetsvoorstel), moet niet alleen naar het inkomen, maar ook naar het vermogen gekeken worden bij het bepalen van de hoogte van het griffierecht.

2, onderdeel B

In het wetsvoorstel was ten onrechte artikel 22 buiten de verhoging van het griffierecht gelaten. Zoals in paragraaf 9 van de nota naar aanleiding van het verslag is aangekondigd, wordt in deze nota van wijziging het griffierecht in dit artikel alsnog aangepast. Artikel 22 betreft het griffierecht voor akten, processen-verbaal, beschikkingen en andere beslissingen die door een rechter of griffier zijn gedaan, gegeven of opgemaakt en die niet onder een van de andere artikelen van de Wgbz vallen. Daaronder valt onder andere het verlof tot tenuitvoerlegging van arbitrale uitspraken en van buitenlandse vonnissen (exequatur).

2, onderdeel C

In artikel 16, vierde lid, Wgbz kan aan andere dan natuurlijke personen die een verklaring van de raad van rechtsbijstand overleggen waaruit blijkt dat van hen redelijkerwijze niet kan worden verwacht dat zij het verschuldigde griffierecht volledig betalen, een griffierecht voor minvermogenden worden opgelegd. Ten onrechte waren deze andere dan natuurlijke personen in de tabel in de bijlage bij het wetsvoorstel voor zaken in de twee hoogste categorieën financieel belang ingedeeld in de categorie onvermogenden. De wijziging strekt ertoe de bijbehorende griffierechten te verhuizen naar de kolom voor minvermogenden.

3. (Artikel IV, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering)

3, onderdeel A

Artikel 111, tweede lid, onderdeel k wordt aangepast aan de nieuwe categorieën personen die in aanmerking komen voor verlaagde griffierechten. Verder is het niet meer nodig om onderscheid te maken tussen het afschrift van het besluit tot toevoeging uit artikel 29 van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) en de verklaring omtrent financiële draagkracht van artikel 7, eerste lid, onder c Wrb (nu nog artikel 1, onder b, Wrb). Uit deze verklaring valt immers straks niet op te maken in welke inkomenscategorie (on- of minvermogend, middeninkomen of daarboven) de betrokkene valt, alleen of diegene voor een toevoeging in aanmerking komt. Na inwerkingtreding van deze wet zal door de raad voor rechtsbijstand, indien er zowel een toevoeging als een verklaring omtrent financiële draagkracht is aangevraagd en de aanvrager voor beide in aanmerking komt, er één document worden afgegeven, dat geldt als die verklaring en als afschrift van een besluit tot toevoeging.

3, onderdeel B, C en E

Door de vernummering van de leden van artikel 127a, worden enkele verwijzingen naar dit artikel in andere artikelen aangepast.

3, onderdeel D

In het wetsvoorstel was per abuis achter een tweetal artikelen de aanduiding «Rv» (Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) gezet. Die worden nu geschrapt.

4. (Artikel V, Wet op de rechtsbijstand)

Het wetsvoorstel bepaalde niet hoe lang de inkomensverklaring geldig was. De raad voor rechtsbijstand neemt in de verklaring inkomens- en/of vermogensgegevens op die de Belastingdienst hem verstrekt. De Belastingdienst kijkt daarvoor naar het inkomen en/of vermogen zoals dat twee jaar eerder bij haar bekend was (T-2). Met het oog hierop dient de verklaring niet onbeperkt geldig te zijn.

5. (Artikelen Va en Vb, Kieswet en Waterschapswet)

Ingevolge het bepaalde in onderdeel C van dit wetsvoorstel vervalt het tweede lid van artikel 8:41 en worden het derde tot en met achtste lid vernummerd tot tweede tot en met zevende lid. In de Kieswet en de Waterschapswet werd nog verwezen naar het vijfde lid. Nu het vijfde lid is vernummerd tot vierde lid, moesten deze verwijzingen eveneens worden aangepast.

6. (Artikel VI, Samenloop wetsvoorstel aanpassing bestuursprocesrecht)

De meeste wijzigingen in dit artikel zijn juridisch-technische correcties. Dit geldt niet voor onderdeel E, subonderdeel b. In de oorsponkelijke indien-bepaling was uitsluitend geregeld dat de inkomensgrenzen genoemd in artikel 8:41a, tweede en derde lid, jaarlijks worden geïndexeerd. Het is echter ook de bedoeling dat de in artikel 8:41a, eerste lid, genoemde griffierechten kunnen worden gewijzigd voor zover de consumentenprijsindex daartoe aanleiding geeft. Deze wijziging voorziet hierin.

7. (Artikel VIIa, Samenloop wetsvoorstel reparatie Wgbz)

Nu zowel het onderhavige wetsvoorstel als het wetsvoorstel Reparatiewet griffierechten burgerlijke zaken (Kamerstukken II 2011/12, 33 108, nr. 1–2) aanhangig zijn, dient de samenloop tussen beide wetsvoorstellen geregeld te worden, omdat ze voor een deel dezelfde bepalingen betreffen, terwijl de inhoud van die bepalingen verschilt.

8. (Artikel VIII, Overgangsrecht)

Het streven van de overgangsbepaling van artikel VIII, vierde lid, is te voorkomen dat er herstelexploiten uitgebracht moeten worden omdat een dagvaarding is uitgebracht voor het inwerkingtreden van het wetsvoorstel met vermelding van het oude griffierecht, maar het moment waarop het griffierecht verschuldigd is, na de inwerkingtreding ligt en daarop het nieuwe recht van toepassing zou zijn. In deze nota van wijziging wordt het wetsvoorstel daarmee beter in overeenstemming gebracht dan in de versie waarin het wetsvoorstel was ingediend. Voor zowel eiser als gedaagde geldt dat de griffierechten die verschuldigd zijn geworden voor de datum van inwerkingtreding van deze wet, nog door het oude recht beheerst worden. Het moment van verschuldigd zijn is voor eiser de eerste uitroeping van de zaak ter terechtzitting (de eerste roldatum, artikel 3, eerste en derde lid, Wgbz) en in kort geding de eerste terechtzitting (artikel 3, eerste lid, Wgbz), voor gedaagde is dat de verschijning in het geding (artikel 3, derde lid, Wgbz). Voor de indiener van een verzoekschrift en voor verweerder op het verzoekschrift is het griffierecht verschuldigd vanaf de indiening van het verzoekschrift, respectievelijk het verweerschrift (artikel 3, vierde lid, Wgbz). Voor de gedaagde geldt bovendien ingevolge de voorgestelde overgangsbepaling dat als hem voor de datum van inwerkingtreding van deze regeling de griffierechten rechtsgeldig zijn aangezegd op grond van artikel 111, tweede lid, onder k, of artikel 276, tweede lid, Rv, eveneens het griffierecht zoals het voor die datum gold, van toepassing blijft.

De minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten