Kamerstuk 32820-130

Verslag van een algemeen overleg

Nieuwe visie cultuurbeleid

Gepubliceerd: 26 februari 2015
Indiener(s): Agnes Wolbert (PvdA)
Onderwerpen: cultuur cultuur en recreatie
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32820-130.html
ID: 32820-130

Nr. 130 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 26 februari 2015

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft op 15 januari 2015 overleg gevoerd met Minister Bussemaker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over:

  • de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 1 december 2014 inzake Cultuur in Beeld 2014 en BIS (Kamerstuk 32 820, nr. 124);

  • de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 18 november 2014 inzake Reactie op de brief van Stichting Cuypersgenootschap over de toekomst van onrendabele rijksmonumenten.

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Wolbert

De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, De Kler

Voorzitter: Rutte

Griffier: De Kler

Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Jasper van Dijk, Dik-Faber, Hachchi, Keijzer, Monasch en Rutte,

en Minister Bussemaker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, die vergezeld is van enkele ambtenaren van haar ministerie.

Aanvang 13.08 uur.

De voorzitter: Welkom bij dit algemeen overleg, waarin wij ook vooruitblikken op de nieuwe basisinfrastructuur (BIS) en een adviesaanvraag die daarvoor zal worden verstrekt aan de Raad voor Cultuur. Ik wil voorstellen om de adviesaanvraag voor de Raad voor Cultuur toe te voegen aan de agenda. De Kamerleden hebben die vorige week ontvangen, maar hij was nog niet officieel aan de agenda toegevoegd. Ik stel vast dat de leden daarmee akkoord gaan. Officieel is er van tevoren een spreektijd vastgelegd van vijf minuten per deelnemer. Nu zitten wij ruim in de tijd. Voor aanvang van dit algemeen overleg heeft de PvdA-fractie gevraagd om een spreektijd van tien minuten. Als compromis stel ik een spreektijd voor van zeven minuten. Hoe kijken de leden daartegen aan?

Mevrouw Keijzer (CDA): Wij emmeren wat af met spreektijd in deze Kamer, heb ik af en toe het idee. Ik wil er uiteraard niet voor gaan liggen, want hoe meer tijd om dingen te bespreken, hoe beter. Maar ik hecht er wel aan om dat een keertje van tevoren te horen, want ik heb mij nu voorbereid op vijf minuten. Dat vind ik toch jammer. Ik vind het prima om het zo te doen, maar laten wij het de volgende keer anders met elkaar organiseren.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie): Ik kan hier prima mee instemmen. Ik kan zelf wel uit de voeten met vijf minuten, maar als een andere fractie aangeeft meer spreektijd nodig te hebben, dan wil ik dat honoreren. Ik denk dat wij tijd genoeg hebben. Ik vond wel dat de agenda vrij laat werd gewijzigd. Dat zat eraan te komen. Wij hadden het kunnen weten, maar de wijziging kwam vanmorgen vroeg nog via de mail naar ons toe. Dat was vrij laat.

Mevrouw Keijzer (CDA): Welke wijziging? Het was vannacht 2.30 uur.

De voorzitter: Het gaat om de adviesaanvraag aan de Raad voor Cultuur. Dat stuk hebben wij wel vorige week ontvangen maar is vanochtend officieel aan de agenda toegevoegd. Het is wat dat betreft meer administratief.

Mevrouw Keijzer (CDA): Ik was zelf al zo vrij geweest om dat te doen.

De voorzitter: Dat neemt niet weg dat de heer Monasch daar een mening over heeft. Hij heeft ons via de mail gevraagd om tien minuten spreektijd te krijgen.

De heer Monasch (PvdA): Ik wil dat wel even toelichten. Er staan twee heel grote onderwerpen op de agenda. Ik heb geen zin om die even af te raffelen in vijf minuten, zeker niet als fractie met 36 zetels, al wordt dat steeds minder. Wij gaan het hebben over de evaluatie van het vorige cultuurbeleid en over de vraag hoe het er de komende vier jaar moet gaan uitzien. Ik zou mijn rol als volksvertegenwoordiger ernstig tekort doen als ik daar eventjes in vijf minuten snel wat vraagjes over stel. Dit AO is gepland van 13.00 uur tot 17.00 uur. Vijf minuten spreektijd past bij kortere AO's van drie uur. Daarom hebben wij er vier uur voor uitgetrokken. Meestal betekent dat ook een wat kortere tweede termijn. Als er twee van zulke belangrijke documenten liggen, is het goed als de Kamer haar controlerende taak serieus neemt en daar even de tijd voor neemt.

De voorzitter: Ik concludeer dat een meerderheid een spreektijd van zeven minuten kan honoreren. Mocht iemand heel erg in de problemen komen, dan zal ik daar coulant in meebewegen.

Ik geef het woord aan de heer Van Dijk.

De heer Jasper van Dijk (SP): Voorzitter. Het gaat goed met de cultuursector. Uit bezuinigingen komen alleen maar mooie initiatieven voort. Neem de Nederlandse Reisopera. Die werkt tegenwoordig op projectbasis en met flexibele arbeidscontracten. Kan de Minister uitleggen wat er zo positief is aan een groot gezelschap dat niet meer kan leunen op structurele financiering en vaste medewerkers? Ondanks positieve berichten, zo schrijft de Minister ook in haar persbericht van 1 december, zijn er kanttekeningen: de werklast van medewerkers ging omhoog, contracten werden geflexibiliseerd en het aantal giften is sterk gedaald.

Kijk ook eens naar een aspect als publieksparticipatie en de nadruk daarop. Natuurlijk moeten instellingen kijken naar hun publiek, maar hoever moet bijvoorbeeld een museum meegaan met de waan van de dag? In hoeverre moet een museum zich reduceren tot verplatting en vermaak? Hoe kijkt de Minister naar het Scheepvaartmuseum, dat aanvankelijk een goede start maakte maar waarvan het succes tanende is? Toneelstukken en films worden er niet leuker op. Een curator verwoordde het zo: toneelstukken en films worden er niet leuker op als het publiek de hoeveelheid bloot en special effects mag bepalen. Graag krijg ik een reactie.

Het is te vroeg om precies te weten wat de gevolgen van de bezuinigingen zijn, maar het feit dat het Concertgebouworkest, het Nederlands Dans Theater en De Nationale Opera inmiddels in het rood staan, stemt niet hoopvol. Vier van de acht toneelgezelschappen, vijf van de negen orkesten en twee van de drie dansgezelschappen zijn onder de streep geëindigd. Het wordt dan moeilijk om het optimisme van de Minister te blijven delen.

Ondanks het feit dat het publiek de weg naar musea, festivals en podia steeds beter weet te vinden en het innovatieve karakter van de creatieve sector volop in de belangstelling staat, ziet zowel de Raad voor Cultuur, de Minister als de sector zelf dat de buitenkant van het bouwwerk er misschien nog glanzend uitziet, maar dat de fundamenten zijn aangetast. Instellingen hollen zichzelf uit. Ankerpunten in de sector van waaruit nieuwe ontwikkelingen werden gestimuleerd, zijn grotendeels verdwenen. De verdienmogelijkheden voor kunstenaars, van wie velen als zzp'er werken, zijn sterk afgenomen, aldus Kunsten ’92.

Ook de Minister spreekt over de uitholling van instellingen. Dat zijn geen kleine woorden.

Nu komt er volgend jaar een nieuwe Cultuurnota. In haar brief van 6 januari stelt de Minister in dat verband een reeks vragen aan de Raad voor Cultuur, maar ik mis er ook een aantal. Waar gaat het goed? Waar zitten de zwakke plekken? Waar moeten fundamenten worden versterkt? Hoe vergaat het makers en instellingen die te maken hebben met moeilijke financiële omstandigheden? Deelt de Minister mijn mening dat deze vragen moeten worden toegevoegd?

Dan kom ik op het budget. Erkent de Minister dat de sector er bij een gelijk blijvend budget op achteruitgaat, omdat incidentele middelen uit reserves en frictiekosten straks wegvallen? Het gaat mogelijk om 65 miljoen euro. Dat betekent dat er volgend jaar bloed gaat vloeien. Bovendien komen er mogelijk nieuwe instellingen bij die voorheen uit andere begrotingen werden betaald, zoals het Metropole Orkest en Het Tropenmuseum. Het budget gaat dus knellen als ware het een trechter. Deelt de Minister de mening dat er klappen gaan vallen als het budget gelijk blijft? Is er wat haar betreft ruimte voor extra middelen? Kan ik dat lezen op pagina 10 van haar brief van 6 januari?

Er zijn zorgen over cultuurparticipatie en -educatie. Neem Zeeland en Noord-Holland, waar instellingen voortijdig gekort dreigen te worden en er een eind dreigt te komen aan de samenwerking op het gebied van cultuur en educatie. Het extra geld voor muziekeducatie is mooi, maar gaat op aanvraag en dus vooral naar scholen die al met kunst en cultuur bezig zijn. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat juist scholen worden bereikt met kinderen die niet vanzelfsprekend met cultuur in aanraking komen?

Dan kom ik op de rijksmonumenten. Een heel bijzonder rijksmonument is het Maharishiklooster, dat na twee decennia touwtrekkerij toch gesloopt wordt. Ondanks dwangsommen heeft de eigenaar verwaarlozing tot het punt laten komen dat sloop onvermijdelijk werd, met als reden: de ingang van het klooster loopt niet parallel aan de hoofdas van de aarde, dus kan er geen verlichte staat worden bereikt. Blijkbaar is de Minister niet bij machte om sloop van een rijksmonument tegen te houden. Is de Monumentenwet dan een dode letter?

Het is zaak dat de Minister ingrijpt wanneer de praktijk daarom vraagt. De Minister belooft de ontwikkelingen in de sector in de gaten te houden met een langetermijnonderzoek. Dat is heel goed. Kan zij concreet aangeven wat er onder dit onderzoek valt en wat de gestelde doelen zijn? Wanneer is bijvoorbeeld sprake van voldoende participatie en educatie? Op welk punt kan gesproken worden van een gezonde sector? Wanneer is sprake van voldoende aanbod?

Tot slot kom ik op de verschrikkelijke aanslag van vorige week in Frankrijk. Die was gericht op cartoonisten. Dat zijn kunstenaars. Deelt de Minister mijn mening dat zij pal voor deze mensen moet gaan staan, zeker als het gaat om de mogelijkheid om je vrijelijk te kunnen uiten? Ziet de Minister ook aanleiding om haar beleid te wijzigen door die vreselijke gebeurtenissen?

De heer Monasch (PvdA): Voorzitter. Wij bespreken vandaag de contouren van een nieuw kunstenplan, de adviesaanvraag daarvoor en de momentopname Cultuur in Beeld, met daarin de eerste gevolgen van het omstreden cultuurbeleid van Rutte I. Volgens de berichtgeving in de media viel het allemaal reuze mee met de gevolgen van het door de PVV gedomineerde beleid. Bezoekersaantallen van musea stegen, dus het ging eigenlijk beter dan voorheen met de cultuur in Nederland. De VVD eiste zelfs excuses van de cultuursector aan oud-staatssecretaris Zijlstra.

Wie het rapport goed leest, krijgt echter een geheel ander beeld. De Minister reduceert om te beginnen al meteen de waarde van haar eigen evaluatie. Zo schrijft zij dat het eigenlijk niet mogelijk is om op basis van één jaar een oorzakelijk gevolg van de bezuinigingen op het functioneren van de culturele sector te beschrijven. De Minister geeft aan dat veel instellingen nog hebben kunnen doordraaien op hun reserves of dat ze hun programmering van 2013 nog hadden staan zodat de effecten van de bezuiniging in het onderzoeksjaar 2013 nog niet eens verwerkt, laat staan zichtbaar waren. Wel weten wij inmiddels dat andere overheden in ruim een derde van de gevallen van bezuinigingen uit nood zijn bijgesprongen om het cultuuraanbod niet door het ijs te laten zakken. Ook private fondsen zijn tijdelijk bijgesprongen, zoals bij het Festival Oude Muziek, maar meerjarige financiering voor zo'n festival blijft hoogst onzeker. De gunfactor houdt na verloop van tijd ook op.

Ook de Tweede Kamer moest bijspringen. Zonder twee lastminuteinterventies en alsnog extra middelen waren het Rijksmuseum Twenthe en Huis Doorn nu gesloten. Beide projecten worden nu door de Minister gepresenteerd als succesvolle veranderingen. Dat klopt, maar dat komt niet door de bezuinigingen van het vorige kabinet, maar doordat er door een nieuwe Kamermeerderheid extra geld is gekomen zodat die instellingen door konden gaan.

De gevolgen van de overige kabinetsplannen voor bijvoorbeeld het postacademisch kunstonderwijs en de talentontwikkeling op middellange termijn zijn hoogst onzeker, om niet te zeggen zorgelijk. Waar het nu al zichtbaar mis mee gaat, zijn de verslechterde arbeidsvoorwaarden. Veel artiesten zijn ontslagen en konden terugkeren op flexcontracten. Dat staat haaks op het arbeidsmarktbeleid van dit kabinet. Wat moet je dan met zo'n evaluatie? Misschien is het goed dat de Minister dat nog eventjes toelicht in haar reactie op de punten die mijn collega en ik naar voren hebben gebracht.

Dat brengt mij bij het nieuwe Kunstenplan en de opgaven daarvoor. Het huidige kabinet heeft in tijden van zware bezuinigingen gelukkig toch nieuwe accenten weten te zetten: het Tropenmuseum gered, extra geld voor cultuureducatie, de wet op de bibliotheken en meer geld voor muziekonderwijs, om maar een paar voorbeelden te noemen. Dat is een goede start maar er is meer nodig.

Dat brengt mij bij het eerste deel van de conceptaanvraag die de Minister aan de Kamer heeft gestuurd. Wij steunen de uitgangspunten die de Minister heeft geschetst in de brief. Cultuur heeft een artistieke, maatschappelijke en economische waarde. Hij is onmisbaar voor de vorming van onze identiteit, de ontplooiing van mensen en de ontwikkeling van creativiteit. Zeg maar: het bildungsideaal, maar dan iets ambtelijker opgeschreven. Omwille van de tijd zal ik daar verder niet op ingaan, maar dat bildungsideaal is in deze tijd meer dan ooit van belang.

De uitgangspunten van de Minister brengen mij bij de vragen die zij aan de Raad voor Cultuur wil voorleggen. Zij vraagt de raad hoe in te spelen op diverse maatschappelijke ontwikkelingen. De Partij van de Arbeid wil die vraag aanscherpen en inkleuren. Wij zien nieuwe programmamakers, een nieuw publiek en een nieuwe programmering als pure noodzaak voor de toekomst van de cultuursector. Met die urgentie lezen wij die vraag. De vraag aan de Minister is of wij die vraag met die urgentie kunnen lezen, want hij staat er nu wel erg neutraal en zonder urgentie.

De conceptadviesaanvraag gaat ook in op de regionale spreiding van cultuur. Wij vinden de vraagstelling in de brief veel en veel te mager. Spreiding gaat niet alleen over de versterking van het eigen profiel van steden en regio's. In de eerste plaats is het de vraag hoe het cultuurbeleid zo wordt vormgegeven dat de uitgangspunten die de Minister zelf schetst en waar ik net op inging, door heel Nederland en door alle Nederlanders in voldoende mate beleefd kunnen worden. Wij vinden dat de voorliggende vraagstelling niet aansluit bij de uitgangspunten die de Minister zelf stelt. Is zij bereid die vraag aan de adviesaanvraag toe te voegen?

Minister Bussemaker: De heer Monasch gaat zo snel dat ik af en toe moeite heb om zijn vraag te noteren. Om welke vraag gaat het?

De voorzitter: Dan vraag ik de heer Monasch om zijn laatste vraag in een rustig tempo te herhalen voor de Minister.

De heer Monasch (PvdA): In haar brief zegt de Minister dat regionale spreiding er vooral op gericht is om een eigen profiel voor steden en regio's op te bouwen. Dat lijkt mij een heel magere invulling van de gedachte achter spreiding. De uitgangspunten die zij schetst in haar brief, het belang van cultuurbeleid, moeten in het hele land verankerd zijn. Die moeten voor alle Nederlanders beschikbaar zijn. Het kan niet zo zijn dat wij zeggen: deze uitgangspunten hebben wij; als je daaraan toe wilt komen, moet je maar naar Amsterdam of die ene instelling afreizen. Een breed cultuuraanbod betekent dat er een verankering in het hele land moet zijn. Dat geldt voor cultuureducatie maar ook voor tal van andere terreinen. Dat ontbreekt in de vraag over spreiding.

Dan is er de discussie of wij wel internationaal moeten meedoen en of daar voldoende mogelijkheden voor zijn. Voor de Partij van de Arbeid moet onze top op kunstgebied vanzelfsprekend overal internationaal kunnen meedoen, maar het zou een enorme vergissing zijn als dit ten koste zou gaan van de rijkdom aan instellingen, artiesten en kunstenaars verspreid over het hele land. Er kan geen sprake zijn van een uitruil tussen deze twee uitgangspunten. Zou in de adviesaanvraag ook niet de vraag moeten worden opgenomen of en hoe nationale instellingen bijvoorbeeld met hun jong talent meer aan spreiding kunnen doen? Dat doet Het Nationale Ballet bijvoorbeeld al. Zouden andere instellingen niet die weg moeten volgen?

Ik wil een vraag toevoegen aan dit deel. Nederland heeft in 2018 de culturele hoofdstad: Leeuwarden. Dat was een verrassing voor velen in de cultuursector. De Europese jury heeft ook gezegd: wij hebben onze nek uitgestoken, want het baanbrekende concept van Leeuwarden heeft ons aangesproken. Wij zouden graag van de raad willen weten wat de cultuursector kan leren van dat concept. 2018 valt middenin het Kunstenplan. Leeuwarden zal de culturele hoofdstad zijn van Europa en dus ook van Nederland. Vandaar mijn vraag hoe instellingen een bijdrage kunnen leveren aan het succesvol maken van 2018.

Over de basisinfrastructuur heb ik een aantal vragen. Cultuureducatie vraagt in de volgende periode om een nieuwe invulling. Cultuureducatie is meer dan een landelijke bijdrage van € 10 per leerling voor een eenmalige, jaarlijkse kunstactiviteit. Het vraagt om een integratie van alle kunst- en cultuuractiviteiten in lokale, regionale en nationale gemeenschappen en instellingen. Dat gebeurt nog te sporadisch in Nederland. De Partij van de Arbeid zou het op prijs stellen als de raad ingaat op de inzet van die mogelijkheden in de cultuureducatie. Wij hopen dat de vragen van de Minister op die wijze gelezen kunnen worden.

In dit verband willen wij ook aan de raad vragen hoe de twee poten die de Minister beheert, het Ministerie van Onderwijs én Cultuur, elkaar kunnen versterken. Wij hebben het gevoel dat die twee nog te veel gescheiden werelden zijn. Cultuur, kennisontwikkeling en creativiteitsontwikkeling zijn meer en meer met elkaar verweven. Zou het departement daar niet meer blijk van moeten geven?

In de vraag aan de raad ontbreken de beperkte marketingbudgetten van de verschillende instellingen. Ze zijn heel erg afhankelijk van het budget van anderen, bijvoorbeeld van de schouwburgdirecteur. De gezelschappen hebben ook geen directe toegang tot hun publiek. Dat wordt juist steeds belangrijker, ook in de eisen, om bijvoorbeeld volle zalen te trekken. Graag horen wij van de raad of de uit de BIS en de fondsen gefinancierde instellingen voldoende kansen hebben om die marketingkanalen te kunnen bewandelen, of dat hun mogelijkheden moeten worden uitgebreid.

Er zijn zorgen uitgesproken over de talentontwikkeling. Wij sluiten ons aan bij de gestelde vragen. Dan kom ik op de ruimte voor experimenten en samenwerking. Er zijn instellingen die willen gaan samenwerken en hun nek willen uitsteken. Laat ik eens een voorbeeld geven van instellingen die toch een beetje zorgen hebben over samenwerking en die dat wel willen maar die een aantal beren op de weg zien. Ik geef een casus uit Groningen. Daar verkennen het dansgezelschap Club Guy & Roni en theatergezelschap NNT een vergaande artistieke en zakelijke samenwerking op het raakvlak van dans en theater. Om de komende jaren de volgende stappen in dit soort vernieuwende samenwerking te kunnen zetten moeten de voorwaarden van de BIS en de fondsen ruimte bieden voor deze innovatieve experimenten. Is de Minister het hiermee eens en ziet zij knelpunten? Wil zij de Raad voor Cultuur vragen om voorstellen te doen om dit soort ontwikkelingen de komende periode te ondersteunen door ook ruimte te bieden in de subsidievoorwaarden?

De Minister heeft een heel mooie open vraag geformuleerd: de veegvraag. Die vraag veegt alles bij elkaar en gaat over de witte vlekken. Laat ik een paar voorbeelden noemen. Wat zou er zoal ontbreken? Moet onder een witte vlek worden verstaan het verdwijnen van het gerenommeerde Festival Oude Muziek uit de BIS? Is dat zo'n witte vlek waarvan de Minister zegt: daar moet opnieuw naar gekeken worden? En moet er gekeken worden naar de aandacht voor nieuwe media en jeugd en het verdwijnen van Cinekid uit de basisinfrastructuur en de fondsen? Aan het einde van de brief zegt de Minister dat er instellingen zijn waarvoor te elfder ure financiering is gevonden. Ik memoreerde al het Rijksmuseum Twenthe. Krijgen de instellingen die op het laatste moment toch nog mogelijkheden hebben gekregen, een volwaardige kans in het nieuwe Kunstenplan?

Over de postacademische instellingen kan ik kort zijn. Ik ben bij alle drie op bezoek geweest. Ik heb maar één oordeel over wat hierover de afgelopen jaren bediscussieerd is: wat een geneuzel, wat een geklets over drie instellingen die met buitengewoon bescheiden middelen topwerk verrichten! Het zijn kruispunten van de internationale cultuursector. Zij worden gedwongen om voor 8 ton allerlei ingewikkelde samenwerkingsprocessen aan te gaan. Er zijn departementen die met minder dan één keer niezen het geld op tafel krijgen. Laten wij daar gewoon over ophouden, laten wij daar trots op zijn en geef die postacademische instellingen gewoon een volwaardige kans om het nationale en internationale talent zich hier in Nederland te laten ontwikkelen.

Voorzitter, ik ben bijna klaar en dan heb ik zelfs nog een paar dingen overgeslagen.

De voorzitter: Uw tijd is om.

De heer Monasch (PvdA): Ja, daarom.

Graag willen wij aan de raad vragen hoe hij aankijkt tegen de impuls in de Nederlandse filmsector die ontstaan is door de nieuwe stimuleringsregeling die bij het Nederlands Filmfonds is ondergebracht. Waar in de brief kan ik lezen hoe de raad aankijkt tegen de verslechterde, veranderde arbeidsvoorwaarden van kunstenaars en artiesten? Ik kan dat niet vinden in deze brief, maar misschien heb ik eroverheen gelezen.

Tot slot kom ik op de toekomst van het Kunstenplan zelf: de planperiode en het budget.

De voorzitter: Ik zie dat u nog een heel A4'tje hebt.

De heer Monasch (PvdA): Dat klopt.

De voorzitter: Wilt u dat indikken tot een paar regels?

De heer Monasch (PvdA): Ja, gaan wij doen.

De PvdA wil van de Raad voor Cultuur een advies dat aangeeft waar Nederland behoefte aan heeft. Een adviesaanvraag die uitgaat van de huidige kaders, heeft voor ons weinig waarde. Het gaat over de periode vanaf 2017. In 2017 zijn er weer verkiezingen. Daar is het oog op gericht. De huidige budgettaire kaders van dit kabinet nemen wij dus als gegeven, maar dat wil niet zeggen dat die voor ons het uitgangspunt zijn voor de volgende periode. Cultuur vraagt om een open debat en daarna maken wij keuzes. Misschien moet de Raad voor Cultuur wel met scenario's komen. Graag hoor ik het oordeel van de Minister daarover.

Er zijn veel instellingen waarvan wij weten dat ze nooit uit de BIS zullen verdwijnen, zoals het Rijksmuseum. Zouden die niet een aparte plek moeten krijgen, zoals vroeger? Het is namelijk een beetje waanzin om elke vier jaar net te doen alsof hun bestaansrecht ter discussie staat, terwijl wij weten dat het Rijksmuseum en nog een aantal andere instellingen altijd zullen blijven bestaan. En is die cyclus van vier jaar niet veel te kort? Je moet voortdurend papierwerk inleveren. Als je net begonnen bent een en ander uit te voeren, moet je alweer mee in de trechter voor het volgende. Hoe kijkt de Minister daar zelf tegenaan? Zouden wij niet moeten kijken naar een andere opzet?

Voorzitter, dank u voor uw clementie.

De voorzitter: Graag gedaan. Maar u krijgt nog wat extra spreektijd omdat de heer Van Dijk en mevrouw Hachchi u nu een vraag gaan stellen.

Mevrouw Hachchi (D66): Ik ben nieuw in deze commissie. Ik luister dan ook extra goed naar de inbreng van de collega's. De heer Monasch begon met heel duidelijke taal over het vorige kabinet, Rutte I. Ik begreep uit zijn bewoordingen dat cultuur beter af is met het huidige kabinet, maar vervolgens was zijn inbreng behoorlijk kritisch. Hoe moet ik de inbreng van de PvdA-fractie precies duiden?

De heer Monasch (PvdA): Wat een mooie open vraag. Als positief-kritisch. In tijden van zware bezuinigingen ben ik buitengewoon verheugd dat de Minister op een flink aantal terreinen toch ruimte heeft gevonden dan wel accenten heeft verschoven. Het Tropenmuseum is gered. Er is extra geld voor cultuureducatie, dat voor de lange termijn gewaarborgd is. Er is veel meer ruimte gekomen voor muziekonderwijs, ook in goede samenwerking met private partijen. Er is een wet op de bibliotheken gekomen. Dat zijn uitstekende punten.

Tegelijkertijd zien wij ook dat je zware bezuinigingen een tijdje kunt overleven, bijvoorbeeld doordat private fondsen bijspringen of doordat je reserves hebt.

Natuurlijk is het ook goed dat mensen zich zijn gaan afvragen: misschien moeten wij die euro op een andere manier uitgeven. Maar er zijn heel grote zorgen. Hopelijk kunnen instellingen de periode van vier jaar overleven. In het nieuwe Kunstenplan zal daar opnieuw naar gekeken moeten worden. Vandaar de positief-kritische houding. Voor een volgende periode moeten wij heel goed kijken naar de volgende zaken. Ten eerste, wat is daar gebeurd? Moeten er zaken gerepareerd worden? Ten tweede, zijn er nieuwe vragen. Er zijn bijvoorbeeld nieuwe programmamakers nodig. Er is een nieuw publiek. Gaat u naar Oumi? Gaat u naar Mijn vader, de expat? Gaat u naar producties die worden gemaakt door programmamakers en acteurs die behoren tot de nieuwe Nederlanders? Daar zit een ander publiek. Dat is een andere beleving. Daar zijn andere thema's aan de orde. En de zalen zitten vol. Dat zie ik. Dat ziet iedereen die de theaters bezoekt. Daar moeten bestaande instellingen meer aan tegemoetkomen.

De voorzitter: Wilt u open vragen niet gebruiken om een compleet nieuw betoog te houden?

Mevrouw Hachchi (D66): Ik begrijp dat de PvdA-fractie een positief-kritische houding heeft, maar ik proef toch ook echt een scherpe houding van de woordvoerder van de Partij van de Arbeid. Die zal ik zo meteen ondersteunen in mijn inbreng.

De heer Monasch (PvdA): Ik ben nog vergeten te zeggen dat wij samen eendrachtig zijn opgetrokken in de stimuleringsregeling die het Nederlands Filmfonds uitvoert, waardoor de Nederlandse film en de artistieke film veel meer kansen hebben gekregen.

Mevrouw Hachchi (D66): Samen met D66, hè?

De heer Monasch (PvdA): Met name D66.

Mevrouw Hachchi (D66): Samen.

De heer Monasch (PvdA): Oh, gelukkig. Ik zeg: D66 en PvdA. Ik begin zelfs met u.

De voorzitter: Graag niet door elkaar heen praten en geen wedstrijdjes van wie nou het meest van de film houdt. Dat hoeft nu ook weer niet.

De heer Jasper van Dijk (SP): Die verbetering op het gebied van filmbeleid heeft de SP-fractie van harte ondersteund. En ik steun nog meer. De opmerking van de heer Monasch over de postacademische instellingen klinkt mij als muziek in de oren. Zij staat genoteerd. Daar ben ik het helemaal mee eens. Maar nu een stapje breder, want de heer Monasch heeft ongetwijfeld ook gelezen wat er gaat gebeuren als je niks doet. Zoals Kunsten ’92 ook zegt: bij een gelijk blijvend budget gaan er klappen vallen. Zo wordt het voortbestaan van het Tropenmuseum en het Metropole Orkest bedreigd. Daar weet de heer Monasch alles van en die worden door ons beiden zeer toegejuicht. Die komen van buiten. Als je niks doet, komt er een proces van verdringing bij de nieuwe Cultuurnota. Dat moeten wij toch niet toestaan? Deelt de heer Monasch de mening dat wij er op tijd voor moeten zorgen dat er voldoende budget is om te voorkomen dat er klappen gaan vallen? Misschien moet dat wel uiterlijk in september.

De heer Monasch (PvdA): Dat lijkt mij buitengewoon belangrijk om te voorkomen dat er klappen vallen. Er zijn twee routes op weg naar het Kunstenplan. Het debat daarover kunnen wij vervolgen zo gauw de adviesaanvraag met de antwoorden bij de Kamer ligt. Er zijn twee routes. Er is ook een aantal routes in de zin van: kun je dingen beter organiseren binnen de bestaande kaders? De plek van het Groot Omroepkoor wordt bijvoorbeeld de laatste tijd genoemd. Volgens mij zijn wij het met elkaar eens, maar dit Kunstenplan gaat over de volgende periode. Wij hebben onze handtekening onder de huidige budgettaire kaders gezet. Wij juichen toe dat er toch ruimte is geweest voor een aantal nieuwe zaken. Die kaders gelden tot 2017. Aan de periode daarna is de Partij van de Arbeid niet gebonden. Van het Kunstenplan dat het kabinet voorstelt voor de periode na zijn regeerperiode, zal opnieuw moeten worden bekeken wat de budgettaire kaders zijn. Ik heb de zorgelijke punten niet voor niks benoemd, zoals het Festival Oude Muziek en Cinekid. Die zijn erbuiten gevallen. Daarvan zeggen velen: dat was een verkeerde beslissing. Wij wachten de adviesaanvraag af. Als zaken moeten terugkeren of als bepaalde zaken achteraf toch niet zo nodig blijken te zijn, dan moeten de budgettaire kaders opnieuw worden bekeken. Eerst moeten wij het debat voeren over de vraag welke cultuur wij in Nederland nodig hebben. Daarna gaan wij de budgettaire kaders bekijken.

De heer Jasper van Dijk (SP): Verschilt de heer Monasch dan ietwat van mening met de Minister, die zij uit in haar opmerking in de brief van 6 januari? Zij zegt heel duidelijk: «In het regeerakkoord is geen extra geld voorzien voor cultuur. Ik verzoek u daar bij uw Agenda Cultuurbeleid rekening mee te houden.» Die «u» is de Raad voor Cultuur. Dus die gaat er al van uit dat het budget gelijk blijft. De heer Monasch vroeg ook om scenario's. Dat vond ik een interessante suggestie. Moeten wij niet ook al vandaag tegen de Raad voor Cultuur zeggen: nee, misschien willen wij klappen in de cultuursector voorkomen? Zo geven wij de Raad voor Cultuur de ruimte om te denken in mogelijkheden waarbij er verruiming plaatsvindt. Ter aanvulling, het gaat niet eens zozeer om die twee instellingen die van buiten komen als wel om mogelijk 65 miljoen minder door het wegvallen van incidentele middelen. Het kan dus zo zijn dat wij als Kamer nog wat werk hebben te verzetten als wij in de komende Cultuurnota invulling willen geven aan onze mooie woorden over cultuurbeleid. Deelt de heer Monasch die mening?

De heer Monasch (PvdA): Zal ik nog één keer de passage herhalen die ik net heb voorgelezen: «Een adviesaanvraag die de huidige ...

De voorzitter: Laten wij dat nou niet doen, want dat is gewoon een herhaling. Misschien kunt u het samenvatten in twee korte zinnen.

De heer Monasch (PvdA): Dan doe ik het uit mijn hoofd. Een adviesaanvraag die de huidige budgettaire kaders als uitgangspunt neemt, heeft voor de Partij van de Arbeid weinig waarde. Het gaat erom aan te geven waar Nederland behoefte aan heeft in het brede aanbod van cultuur. Dan heb ik het niet alleen maar over voorstellingen opvoeren. Daarom ben ik ook begonnen kort het bildungsideaal samen te vatten: wat hebben wij nodig voor een samenleving waarin kennis, creativiteit en bezinning cruciaal zijn? Zeker in een samenleving die steeds meer onder druk komt te staan, hoort cultuur een cruciale rol te spelen. Vanuit perspectief moet zo'n aanvraag bekeken worden. Daar gaat het debat over. Vervolgens gaan wij met elkaar de budgettaire kaders bekijken.

Voorzitter: Jasper van Dijk

De heer Rutte (VVD): De heer Monasch houdt een heel verhaal, namelijk: wat er in de vorige kabinetsperiode allemaal gebeurde is verschrikkelijk, ook budgettair. Voor diezelfde budgetten heeft de Partij van de Arbeid wel getekend in deze periode. Hij zegt: in de toekomst – dat is dan toch een nieuwe kabinetsperiode – kan Gods water misschien weer over Gods akker stromen. Is dat vanuit financieel oogpunt niet een heel makkelijke en niet heel erg verantwoordelijke houding?

De heer Monasch (PvdA): De woordvoerder van de VVD blies nogal hoog van de toren. Hij eiste excuses van de cultuursector. Als je gewoon even de stukken leest, kun je zo'n opmerking toch niet serieus maken? Het leek mij verstandig om aan te geven dat er veel zorgen zijn. Gelukkig kunnen wij de komende jaren een aantal zaken stutten door private fondsen omdat de Minister extra geld heeft gevonden en wij als Kamer hebben gezegd: het Rijksmuseum Twenthe en Huis Doorn moeten wij intact houden. Die worden niet voor niks gekenschetst als successen. Ik wil de VVD best tegemoetkomen door te zeggen: als je onder druk komt te staan, word je creatiever en ga je bekijken of je dingen anders moet doen. Die meerwaarde is er ook, maar om excuses vragen leek mij een miskenning van de evaluatie die hier gepresenteerd is.

Het tweede deel van de vraag was: gaat het geld over Gods akker stromen? Nee, ik heb gezegd dat allereerst onze vraag aan de Raad voor Cultuur is: geef op basis van de gestelde vragen aan wat nodig is. Daarnaast heb ik een paar aanvullende vragen. Ik heb ook aangegeven hoe wij sommige vragen taxeren en beoordelen. Op basis daarvan bepalen wij de budgettaire kaders. Maar dit kabinet gaat over de budgettaire kaders tot 2017. Het nieuwe Kunstenplan gaat over de nieuwe budgettaire kaders.

De heer Rutte (VVD): Ik wil straks wel iets zeggen over mijn uitspraken in de krant, voor zover die helemaal goed zijn weergegeven. Dat is geen enkel probleem, maar dat staat even buiten het kader van deze vraag. Die gaat namelijk over budgettaire verantwoordelijkheid nemen voor het beleid. Het is toch wat vreemd dat de heer Monasch afstand neemt van de vorige kabinetsperiode en de budgettaire kaders daarvan, terwijl hij dezelfde budgettaire kaders in deze periode gewoon accepteert en vervolgens net doet alsof hij voor een nieuwe kabinetsperiode gelden kan uitdelen. Waar staat hij nou voor in budgettair opzicht?

De heer Monasch (PvdA): Volgens mij zijn wij heel erg duidelijk. Er is niet verder bezuinigd ondanks dat er in de breedte nog 51 miljard verder bezuinigd moest worden. Er zijn extra zaken bij gekomen, die nu ook als succesfactor worden aangeduid. Zo gaat er 20 miljoen naar het Nederlands Filmfonds en de Nederlandse film. Er zijn dus goede dingen gebeurd in tijden van zware bezuinigingen en crisis. Gelukkig zijn er ook private fondsen bijgesprongen, bijvoorbeeld bij de plannen rond het muziekonderwijs. Daar zijn dus ook nieuwe zaken op de plank gezet. Dan heb ik het niet eens gehad over de tone of voice bij de vraag hoe je met cultuur omgaat en over het verschil met de vorige periode. Ook dat is buitengewoon belangrijk. Vervolgens gaan wij een en ander in de volgende periode bekijken. De heer Rutte mag ervan uitgaan dat er geen ongedekte cheques zullen worden uitgeschreven. Daarom vind ik dat deze evaluatie eigenlijk de naam «evaluatie» niet mag dragen. Daarom vond ik dat hij wel erg hoog van de toren blies toen hij vroeg om excuses.

Voorzitter: Rutte

Mevrouw Keijzer (CDA): Voorzitter. Tout est pardonné. Alles is vergeven. Dit prijkte op de uitgave van Charlie Hebdo van deze week. Het is gissen hoe Charlie Hebdo die prent bedoeld heeft. Dat weet ik niet, maar hij stemt wel tot nadenken. De spotprent of de cartoon heeft een groene achtergrond. Groen: de kleur van hoop en vrede. Volgens mij is dat ook de bedoeling.

In de voorbereiding op dit debat speelde deze cartoon voor mij een grote rol. Wij spreken vandaag over de verschillende waarden van cultuur. Wat geeft betekenis aan cultuur? Artistieke waarde, economische waarde en maatschappelijke waarde. Dat laatste miste ik in de adviesaanvraag aan de Raad voor Cultuur. Hij is belangrijk. Voor het CDA is het misschien wel de belangrijkste. Mensen snakken naar waarde en naar betekenis geven.

Tout est pardonné. Vergeving is een van de grootste noties in de wereldreligies. Wij weten dat vergeving van levensbelang is om het leven na vreselijke gebeurtenissen weer op te pakken. Tegelijkertijd is het een van de lastigste dingen. Het komt aan op loslaten, verdergaan, afzien van vergelding. De Minister spreekt over de artistieke, economische en maatschappelijke waarde van cultuur, maar deze laatste wordt naar mijn smaak niet uitgewerkt. Het overdragen van waarden is ook een van de functies van cultuur, het geven van troost bijvoorbeeld. Ik refereerde in een eerder overleg aan een boek van Alain de Botton waarin hij aan de hand van voorbeelden aantoont hoe kunst en cultuur troost kunnen bieden. Zo worden moeders door alle eeuwen op allerlei manieren afgebeeld als verbeelding van troost. Helaas komt de Minister in haar aanvraag niet helemaal terug

op mijn pleidooi, op deze waarde van cultuur, terwijl dat wel zou moeten. Hoe kan cultuur bijdragen aan onze identiteit? Hoe kan hij verwonderen? Hoe kan hij aanzetten tot nadenken? Hoe kan hij verbinden?

Ik las dat er ook nog een WRR-rapport aankomt over de maatschappelijke betekenis van cultuur. Dat zal echter later komen dan het advies van de Raad voor Cultuur, stel ik mij zo voor. Ik heb begrip voor het feit dat de Minister dat adviestraject wil voortzetten, maar toch. Wil de Minister de Raad voor Cultuur daarnaar vragen en het onderwerp van het WRR-rapport meenemen in het advies dat uiteindelijk komt?

Hoe staat het eigenlijk met de cultuursector? Eerder zei mijn collega dat het heel erg mis is in de cultuursector. Er wordt afgesloten met rode cijfers. Tegelijkertijd las ik in de agendastukken dat slechts 7% van de instellingen opgehouden is te bestaan na de kaalslag van de afgelopen jaren. Tenminste, zo werd dat gezien. Kunsten ’92 heeft gevraagd om een evaluatie van hetgeen gepasseerd is. Waar gaat het goed? Waar gaat het verkeerd? Wat betekent dit voor de nieuwe BIS en het cultuurbeleid via de fondsen? Hoe ziet de Minister dit? Moet het niet worden opgenomen in de cultuuradviesaanvraag?

Dan kom ik op de regionale spreiding. De Minister ziet het belang hiervan. De afgelopen tijd leek dat zo nu en dan wat anders te zijn. In de reactie op Cultuur in Beeld en in de conceptadviesaanvraag staan zo nu en dan wat diffusere teksten, waarbij ik denk: vindt ze het nou wel of niet belangrijk? Daarom de volgende vraag: wil de Minister in haar adviesaanvraag vragen hoe de gewenste regionale spreiding in de nieuwe basisinfrastructuur behouden kan worden en op een vernieuwende manier vorm kan krijgen?

Over de samenwerking tussen overheden wil de Minister ook advies. Ik heb behoefte aan wat toelichting. Hoe moet ik dit zien? Is het bijvoorbeeld voorstelbaar dat rijkssubsidies straks overgaan naar gemeenten?

Een ander onderwerp is dat van de eigen inkomsten. Onderdeel van het nieuwe cultuurbeleid was nadrukkelijk dat er een substantieel deel aan eigen inkomsten moest worden binnengehaald. Uit het rapport over de economische waarde van cultuur is in ieder geval duidelijk dat er verschillende percentages aan eigen inkomsten worden gehaald, afhankelijk van de sector en de gedrevenheid van het instellingsbestuur, stel ik mij ook voor. Sommige instellingen weten dan ook niet misselijke percentages aan eigen inkomsten te genereren, soms wel tot 50%. Ik hoor graag of de Minister dit als positief ziet en of zij dit onderdeel wil laten zijn van de adviesaanvraag. Nu geldt er een entreenorm. Moet het niet een positievere benadering hebben? De vraag zou dan iets in de trant kunnen zijn van: hoe kan de hoogte van de zelf binnen te halen inkomsten positief meewegen in de subsidietoekenning?

Dan kom ik op het Metropole Orkest. Mijn collega's hebben hier al over gesproken. Dat is mooi, maar wat betekent dat voor het budget? In de mediabegroting was daar budget voor. Moet dat niet mee? Het Rijksmuseum Twenthe is door collega Monasch al besproken. Daar sluit ik mij bij aan.

Last but not least kom ik op de amateurmuziekverenigingen: de brassbands, de fanfare, de harmonie. Bij cultuureducatie op pagina 6 van de adviesaanvraag mis ik de vraag hoe amateurmuziekverenigingen bij een en ander betrokken kunnen worden. Juist hier is sprake van een maatschappelijke betekenis van cultuur. Ik begon met de waarden, de betekenisgeving die heel veel mensen in onze samenleving missen. Ik eindig dan ook met de amateurmuziekverenigingen. Dat zijn bij uitstek plekken waar maatschappelijke waarden praktisch tot uiting komen, dag in, dag uit. Wil de Minister de adviesaanvraag aanpassen en de Raad voor Cultuur vragen hoe hij denkt het netwerk van amateurmuziekverenigingen te betrekken in de ontwikkeling van de cultuureducatie zodat onze kinderen dat van jongs af aan meekrijgen?

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie): Ik vond het een interessante suggestie van het CDA om de hoogte van de eigen inkomsten die een instelling kan genereren, te laten meewegen bij subsidietoekenning. Ik ga ervan uit dat het CDA ook ziet dat niet iedere instelling gelijk is daarin, dat er grote diversiteit is en dat het door de aard van de instellingen soms moeilijker kan zijn om eigen inkomsten te genereren. Daar krijg ik graag een reactie op.

Mevrouw Keijzer (CDA): Ik heb even gekeken op pagina 16 en 17 van het rapport van het ministerie over de economische waarde. Daar staan best goede eigen opbrengsten: rijksgesubsidieerde musea, 30%; presentatie-instellingen, 20%. Ik neem aan dat dit gerealiseerde opbrengsten zijn. Nu zien wij dit als een negatieve binnenkomst. Je mag pas in de BIS als je dit gehaald hebt. Zou het niet veel interessanter zijn het in het licht te bekijken van: als je meer realiseert, dan heb je een streepje voor? Dan wordt het een positieve «incentive». Wat is het goede Nederlandse woord daarvoor?

De voorzitter: Prikkel.

Mevrouw Keijzer (CDA): Dank je wel. Prikkel. Dan wordt het een positieve prikkel om hier iets aan te doen. Dat is van belang, want het appelleert aan de maatschappelijke waarde en de economische waarde. Dus ik vind dat heel erg mooi. Ik ben blij dat de ChristenUnie-fractie het in ieder geval een interessant idee vindt.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie): Het appelleert aan de maatschappelijke en de economische waarde. Daar ben ik het helemaal mee eens. Ik vind het ook goed dat wij het genereren van eigen inkomsten als iets positiefs gaan zien, want er is veel meer mogelijk. Er wordt ook hard gewerkt en wij zien de gunstige ontwikkelingen hierin, maar ik wijs toch even op de artistieke waarde. De artistieke waarde van iedere instelling wordt niet evenzeer gewaardeerd door de samenleving, terwijl die artistieke kwaliteit er wel is. Door de verschillen tussen de instellingen is het goed mogelijk dat de ene instelling door haar aard, door wat zij in huis heeft, er beter in slaagt om haar eigen inkomsten te genereren dan de andere. Hoe absoluut moet je deze voorwaarden meenemen voor de BIS-subsidieaanvraag? De stelling die mevrouw Keijzer hanteert, is goed maar er is een nuance in aan te brengen.

Mevrouw Keijzer (CDA): De nuance is dat de instellingen die ik net noemde, zo'n 70% of meer van hun inkomsten halen uit subsidie. De artistieke waarde wordt dan gewaardeerd door dat onderdeel. Ik zie de tegenstelling dus niet. Aan de andere kant durf ik wel de stelling aan: wat is de artistieke en maatschappelijke waarde van iets wat je tentoonstelt waar niemand naar komt kijken?

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie): Dat is weer het andere uiterste.

Mevrouw Keijzer (CDA): Dat is wel weer een ander uiterste, maar dat maakt het wel helder.

De voorzitter: Daar komen wij ongetwijfeld nog een keer nader over te spreken, maar nu even niet.

Het woord is aan mevrouw Hachchi, die ik eerst even welkom heet in deze commissie. Zij is hier tijdelijk ter vervanging van mevrouw Bergkamp, die zich momenteel op het ingewikkelde dossier van de Fyra heeft gestort.

Mevrouw Hachchi (D66): Voorzitter. Dat klopt inderdaad. Ik vervang mijn collega Vera Bergkamp, die zich inzet voor ons parlement in die enquêtecommissie. Ik zie uit naar de debatten die ik mag voeren met deze collega's. Dit is ook mijn eerste debat met Minister Bussemaker. Ik heb hier al het een en ander over gelezen, waaronder het artikel van vandaag in Elsevier. Maar ik mag vandaag mijn eigen ervaring opdoen met de Minister. Ik zie daarnaar uit.

Het advies van de Raad voor Cultuur zal medebepalend zijn voor de toekomst van ons culturele landschap. Op basis van dit advies zal de Minister besluiten welke instellingen rijkssubsidie krijgen en dus een plekje in de basisinfrastructuur. Mijn fractie is blij met dit debat over die belangrijke adviesaanvraag. De Minister noemt in haar brief een aantal punten die ook D66 aanspreken: cultuur heeft artistieke, maatschappelijke en economische waarden, die elkaar versterken; om een bijdrage te leveren aan een sterke, onafhankelijke en bloeiende sector moet de overheid trends signaleren en weten waar de kracht en zwakte liggen in het bestel. Dat brengt mij meteen bij mijn eerste vraag: heeft de Minister scherp waar precies die kracht en zwakte liggen?

Wij staan ook voor veranderingen in de samenleving die invloed hebben op het culturele landschap, zoals individualisering, globalisering, vergrijzing en digitalisering. Die thema's spelen vandaag de dag, dus niet pas in een verre toekomst. Toch lijkt de Minister al zeker te weten dat er in de komende BIS weinig hoeft te veranderen, maar moet om die conclusie te trekken niet het advies van de Raad voor Cultuur op tafel liggen? Is de Minister bereid om de raad te vragen naar een overkoepelende analyse van de BIS? Wat werkt er en wat ontbreekt er? Collega's hebben al gerefereerd aan de veranderingen en de bezuinigingen die er zijn geweest binnen de cultuursector. Het lijkt mij dus een heel waardevolle bijdrage die de Raad voor Cultuur op dit punt kan geven. Hoe kunnen wij in de komende BIS al anticiperen op de veranderingen in de samenleving?

De Minister wil de sector de ruimte geven om te werken aan een eigen profiel, te innoveren en nieuwe samenwerkingsverbanden aan te gaan. Hoe kunnen wij ervoor zorgen dat de nadruk op innovatie niet ten koste gaat van verdieping? Soms heeft iets namelijk meer tijd nodig om tot bloei te komen. Graag krijg ik een reactie van de Minister hierop. Het is mooi als instellingen of kunstenaars verbindingen weten te leggen met andere sectoren, bijvoorbeeld zorg of onderwijs, maar de raad schrijft in de Cultuurverkenning dat de steeds strengere subsidiekaders en prestatie-eisen deze doelstelling in de weg staan. Wil de Minister daarom aan de raad vragen waar de huidige regelgeving knelt? Hoe kunnen instellingen concreet meer ruimte krijgen? Die wens spreekt de Minister nota bene zelf ook al uit in haar brief.

Digitalisering en globalisering hebben het speelveld behoorlijk vergroot. Onze culturele prestaties blijven internationaal niet onopgemerkt. Zo werd een optreden van Toneelgroep Amsterdam in New Amsterdam laaiend enthousiast ontvangen. Kan de vraag die de Minister aan de raad stelt om in te gaan op het begrip «spreiding» breder worden getrokken? Dan gaat het niet alleen om spreiding in het licht van de ontwikkeling van een eigen profiel van steden en regio's maar ook in het licht van internationalisering.

Talentontwikkeling is ook belangrijk voor mijn fractie. De Minister doet alsof de beslissing van haar voorganger om geen aparte instellingen voor talentontwikkeling te financieren een gegeven is, maar in hoeverre is dat een goed besluit gebleken? Ik wil in ieder geval een aanvulling op de vragen van de Minister. Ik hoor graag van de raad welk effect het wegvallen van de productiehuizen heeft gehad op de talentontwikkeling. Wat is de beste aanpak om talentontwikkeling structureel te borgen? Kan de Minister deze punten meenemen in haar adviesaanvraag?

Dan kom ik op festivals. Ik heb begrepen dat mijn collega van GroenLinks, die niet bij dit debat aanwezig kan zijn, dat ook een belangrijk onderwerp vindt, dus ik noem het toch maar even uit collegialiteit. Festivals zijn mooie voorbeelden van de beleveniscultuur, waar mensen naar op zoek zijn. Ze trekken ook een breed internationaal publiek aan. Ik denk bijvoorbeeld aan het Festival Oude Muziek in Utrecht of Oerol op Terschelling. Tegelijkertijd wordt de continuïteit van sommige festivals bedreigd omdat ze iedere keer op zoek moeten naar nieuwe financiering. Kan de Minister aan de raad vragen in te gaan op de positie van de kwalitatieve topfestivals?

(De vergaderbel klinkt.)

De voorzitter: Het lijkt erop dat er stemmingen zijn, maar wij hebben daar geen van allen een bericht over gehad. Dat zoeken wij even uit.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter: Er zijn geen stemmingen. De bel markeert het begin van de plenaire vergadering.

Mevrouw Hachchi (D66): Ik heb nog twee punten. Allereerst kom ik op de motie-Bergkamp/Venrooy-Van Ark (32 820, nr. 81), die de regering verzocht aan de raad te vragen advies te geven over een gelijk speelveld voor culturele instellingen. Het Rijk, provincies en gemeenten moeten goede afspraken maken zodat instellingen niet tussen wal en schip vallen. Mijn fractie gaat ervan uit dat die motie uitgevoerd wordt, maar wellicht kan de Minister dat nog bevestigen.

Ik eindig met de jeugd. Dat is ook onze toekomst. Kan de Raad voor Cultuur een advies geven over de BIS in relatie tot de jeugd? Ik heb begrepen dat een en ander nu slechts beperkt is tot de podiumkunsten. Wellicht kunnen wij dit verbreden in de adviesaanvraag.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie): Voorzitter. De Minister schetst in haar brief de gevolgen van de bezuinigingen. Aan de ene kant lijken de gevolgen mee te vallen. Het cultuuraanbod is op peil gebleven. De participatie is zelfs toegenomen. Op dit moment zijn vrijwel geen instellingen gestopt met hun activiteiten. Ook lijkt er geen sprake te zijn van grootschalige stapeling van bezuinigingen door de verschillende overheidslagen.

Tot zover het goede nieuws, want hierbij zijn ook wat kanttekeningen te plaatsen. Het cultuuraanbod is weliswaar op peil gebleven, maar dit zegt nog niets over de kwaliteit en diversiteit van het aanbod. Wil de Minister ook dit meenemen in haar monitoring? Zij schrijft dat het nog te vroeg is voor definitieve conclusies. Ik deel die mening, maar zij signaleert ook dat instellingen zich mogelijk uitputten door maatregelen die zij moesten nemen om de bezuinigingen op te vangen. Ik deel de zorgen van de Minister hierover. Hoe gaat zij dit monitoren? Wanneer wordt de Kamer hierover geïnformeerd? Wanneer is voor de Minister het moment aangebroken waarop zij ingrijpt? Laten wij voorkomen dat wij te laat zijn met maatregelen en dat er gaten gaan vallen in het aanbod doordat instellingen de komende jaren alsnog omvallen. Is zij bereid hier in haar adviesaanvraag aan de Raad voor Cultuur ook aandacht aan te besteden?

Ik denk dat dit scenario niet onrealistisch is. Instellingen proberen met veel kunst- en vliegwerk de bezuinigingen op te vangen. Er wordt ingeteerd op reserves maar dit kunnen ze op den duur wellicht niet volhouden. Er is sprake van veel meer flexibilisering. Het aantal exploitatiesubsidies wordt afgebouwd ten gunste van projectsubsidies. De vaste inkomstenstroom wordt in toenemende mate vervangen door onzekere private bijdragen. Het aandeel vaste contracten is fors gedaald. Het perspectief van zzp'ers in de culturele sector is niet bepaald rooskleurig. Flexibilisering wil ik zeker niet als alleen iets negatiefs schetsen, maar ik zie wel dat hiermee het fundament mogelijk uitgehold dreigt te worden. Ziet de Minister dat ook? Wil de Minister de ontwikkelingen volgen? En is het, zoals Kunsten ’92 heeft geadviseerd, nodig om de ontwikkelingen, de gevolgen van de bezuinigingen, veel diepgaander te analyseren?

In eerdere debatten is door interventie van de Tweede Kamer een aantal organisaties weer perspectief geboden. Ik denk aan Huis Doorn, het Rijksmuseum Twenthe en het Metropole Orkest. De Minister noemt een aantal van deze instellingen als succesvol in haar brief. Is hun positie nu stevig verankerd, ook voor de toekomst?

Talentontwikkeling is voor de ChristenUnie belangrijk. De Minister onderstreept dit door hier in haar adviesaanvraag expliciet een aantal vragen over op te nemen. Zo legt de Minister de vraag voor of talentontwikkeling een plek binnen de BIS kan houden. Ik benadruk graag het belang van de postacademische opleiding in ons stelsel, zoals de Ateliers in Amsterdam waar jonge kunstenaars zich onder begeleiding van een gevestigd kunstenaar volledig op hun werk kunnen richten. Maar ook in andere sectoren dan de beeldende kunst moet talentontwikkeling structureel goed ingebed worden. De Minister heeft hier aandacht voor in haar adviesaanvraag aan de Raad voor Cultuur. Toch heb ik een aantal brieven ontvangen vanuit het veld waarin men zich zorgen maakt over talentontwikkeling. Deelt de Minister die zorgen? Moeten wij hier niet veel kritischer op zijn?

De regionale musea timmeren flink aan de weg en hebben een steeds groter belang voor de regio en voor de presentatie van de regionale identiteit. De Minister heeft hierover een vraag opgenomen in haar adviesaanvraag, maar die vond ik nogal cryptisch. Kan de Minister die toelichten? Het gaat over «spreiding in het licht van de ontwikkeling van een eigen profiel van steden en regio's». De Partij van de Arbeid had daar ook een vraag over gesteld. De ChristenUnie hecht aan spreiding van het culturele aanbod. Ziet de Minister hier nu een spanningsveld met het ontwikkelen van een eigen profiel of is het juist een versterking ervan? Is het niet nodig om die definitie verder te verbreden? Het regionale aanbod gaat toch verder dan een eigen profiel? Ik kan mij volledig aansluiten bij de vraag van de Partij van de Arbeid hierover. Overigens denk ik dat het goed is dat instellingen meer ruimte krijgen om een eigen profiel te ontwikkelen.

Mijn laatste punt betreft cultuureducatie. Er gaat extra geld naar muziekonderwijs. Daar zijn wij uiteraard blij mee. Kan de Minister al een stand van zaken geven? Hoeveel scholen doen mee? Hoe wordt cultuureducatie in het onderwijs verankerd? Ik heb een brief gekregen waarin gewezen wordt op de positie van groepsleerkrachten versus vakleerkrachten. Ik weet niet of de Minister die brief ook kent. Wellicht kan zij daar toch op reageren. Hoe kunnen wij ervoor zorgen dat muziekonderwijs echt in het hart van het onderwijs verankerd wordt?

Tot slot, kunst en cultuur hebben economische, maatschappelijke en artistieke waarde. De Minister beschrijft dit ook. Daarom vind ik het van belang om op te merken dat de waarde van cultuur niet alleen uitgedrukt kan worden in financiën of bezoekcijfers.

Voorzitter: Jasper van Dijk

De heer Rutte (VVD): Voorzitter. Vandaag kijken wij terug en vooruit. Wij kijken terug naar de ontwikkelingen in de culturele sector aan de hand van de rapportage Cultuur in Beeld. Wij kijken vooruit met een nieuwe basisinfrastructuur met als eerste stap een adviesaanvraag aan de Raad voor Cultuur. De terugblik in Cultuur in Beeld laat voor het eerst de effecten zien van de nieuwe cultuurkoers die door het vorige kabinet in gang is gezet. Dat beeld is behoorlijk positief. Voordat ik het zou vergeten: de mensen die in ons land de culturele sector vormgeven, verdienen een groot compliment voor het tot stand brengen van deze mooie resultaten. De sector is ondanks de boosheid over de bezuinigingen niet bij de pakken neer gaan zitten maar heeft de handschoen opgepakt, en hoe!

Wat zijn dan die resultaten? Dwars door de crisis en de bezuinigingen is de culturele sector in staat gebleken meer eigen inkomsten te genereren en meer, vaak fors meer, publiek aan zich te binden. Dat is precies de bedoeling van het beleid geweest, aangezien de waarde van cultuur juist in de verbinding met het publiek tot uiting komt. De cultuur is hierdoor meer van ons allemaal en minder van de overheid geworden. Dat vindt de VVD ronduit positief. Het is belangrijk om die trend vast te houden.

Uiteraard voelen vele individuele kunstenaars de pijn van de bezuinigingen. Je staat niet te juichen als door het verminderen van aanstellingen je inkomen daalt en je zekerheden verminderen. Dat leidt niet tot een hoera-gevoel. Maar de pijn van de kunstenaars is niet anders dan de pijn die in de gehele maatschappij tijdens de crisis is gevoeld. Velen raakten hun baan kwijt. Velen vonden alleen een nieuwe baan die minder zekerheden biedt en soms minder goed betaalt. Ik spreek hier echter de hoop en de verwachting uit dat, als de culturele sector de weg naar meer publiekswinning voort weet te zetten, daarmee ook de inkomsten in de sector verder zullen verbeteren.

Op sommige plekken is het wegvallen van de rijkssubsidie opgevangen door provinciale en/of gemeentelijke subsidies. Uiteraard staat het lokale overheden vrij om dit te doen, maar het is de vraag of dit altijd de beste weg is. Het kan in de weg staan van het vinden van publiek of het vinden van privaat geld. Dat dat laatste wel degelijk mogelijk is, laat bijvoorbeeld HET Symfonieorkest uit Enschede zien. Dat verloor een groot deel van de rijkssubsidie en verloor zelfs de totale provinciale subsidie maar wist dat ruimschoots te compenseren met extra publieksinkomsten en overige inkomsten. Dat is wat de VVD betreft de beste weg, niet alleen vanuit financieel oogpunt maar ook vanuit de maatschappelijke binding tussen cultuur en inwoners. Die maatschappelijke binding is van groot belang omdat die tot maatschappelijk draagvlak voor cultuur leidt. Juist waar er stevig gesubsidieerd wordt, is het van groot belang dat vervolgens maximaal publiek gevonden en gebonden wordt.

In Cultuur in Beeld zijn voorbeelden te lezen van instellingen die wel heel goed in staat zijn gebleken hun eigen inkomsten te verhogen, maar die tegelijkertijd de publieksinkomsten zagen teruglopen. Dat is financieel geen probleem. Dat voldoet ook aan de norm, maar de VVD maakt zich daar in sommige gevallen toch wel zorgen over. Een voorbeeld daarvan is De Nationale Opera, een van de prachtige iconen van de Nederlandse cultuur. Daar liepen de eigen inkosten fors op – dat is mooi – maar de publiekinkomsten fors terug. Daardoor is de hoeveelheid subsidie per kaartje toegenomen van € 175 in 2009 tot € 253 in 2013. Deelt de Minister de zorg van de VVD dat een dergelijke ontwikkeling kan leiden tot het verminderen van maatschappelijk draagvlak? Is zij het met de VVD eens dat voor de maatschappelijke acceptatie van hoogwaardige kunst het continu vinden en binden van betalend publiek van doorslaggevend belang is? Zou zij ook aan de Raad voor Cultuur willen vragen op dit thema te reflecteren?

Uit de adviesaanvraag die de Minister naar de Raad voor Cultuur wil sturen, blijkt nergens dat ze een geheel nieuwe koers in wil slaan. Dat vindt de VVD positief. Ook is het positief dat de Minister in haar adviesaanvraag nadrukkelijk aangeeft dat innovatie en het leggen van verbindingen buiten de culturele sector van groot belang zijn. De VVD steunt dat van harte. In het vinden van dergelijke verbindingen wordt veel waarde gerealiseerd. Ik denk bijvoorbeeld aan de manier waarop in Silicon Valley aan Research and Development wordt gedaan. Dat gebeurt in teams waarin commerciële, technische en creatieve culturele krachten worden gebundeld. In ons land valt nog veel te winnen op dat gebied. De culturele sector kan hier op allerhande manieren een zeer positieve bijdrage aan leveren.

Ik ben ook verheugd dat er in de adviesaanvraag aan de Raad voor Cultuur expliciet een passage is opgenomen over de nieuwe mogelijkheden om de cultuursector verder te versterken met privaat geld, bijvoorbeeld door middel van crowdfunding. Op dat gebied zijn de afgelopen jaren, bijvoorbeeld door het prachtige initiatief voordekunst, al mooie stappen gezet. Er is daarnaast ook een Geefwet gekomen, die fiscaal gunstig schenken aan cultuur mogelijk maakt. Maar wellicht kan een volgende stap zijn dat er niet alleen gegeven wordt --- ook voordekunst draait eigenlijk gewoon op giften – maar dat er ook mogelijkheden komen om echt te investeren. De VVD ziet uit naar de bevindingen van de Raad voor Cultuur op dit vlak.

De Minister komt in haar adviesaanvraag terecht meerdere keren terug op het belang van digitalisering. Dat is een heel goede zaak. Tegelijkertijd wordt nergens het grote belang van nieuwe media expliciet belegd. Het zou onwenselijk zijn als nieuwe media tussen wal en schip vallen omdat daar een groot deel van het toekomstige creatieve verdienvermogen van Nederland ligt. Wil de Minister hier expliciet aandacht aan geven in haar adviesaanvraag aan de Raad voor Cultuur? Hoe borgen wij dat nieuwe media een stevig fundament krijgen en houden in het Nederlandse cultuurbeleid?

Tot slot kom ik op de volkscultuur. Eerst wil ik even refereren aan de aanslagen in Frankrijk vorige week. De heer Van Dijk en mevrouw Keijzer deden dat ook. Die aanslagen hebben weer eens duidelijk gemaakt hoe belangrijk het is dat wij blijven verdedigen wat eigen is aan onze maatschappij. Dan gaat het niet alleen om het niet aanvallen van cartoonisten of mensen die zich cultureel uiten, maar ook om onze eigenheid en cultuur. Ik heb het over zaken die eigen zijn aan de Nederlandse volkscultuur, zoals – het klinkt soms wat plat maar het is wel zo – een sinterklaasfeest met Zwarte Piet, het vieren van carnaval in grote delen van het land, de Elfstedentocht, het afsteken van vuurwerk met oud en nieuw en ja, zelfs het eten van hagelslag op brood. Dat hoort gewoon bij Nederland. Maar juist rondom de volkscultuur dreigt het maatschappelijk debat te politiseren. Dan krijg je zaken als «je bent voor of tegen Zwarte Piet» of «je bent voor of tegen vuurwerk». Hierdoor erodeert de tolerantie en wordt de volkscultuur bedreigd.

Juist nu wij vooruitkijken naar een nieuwe subsidieperiode voor het deel van de cultuur dat niet echt volks is, het gesubsidieerde deel, wil ik een lans breken voor het belang en het behoud van de volkscultuur. Die behoeft geen subsidie. Die behoeft geen specifieke wetgeving over de verschijningsvorm, maar die behoeft wel het politieke besef dat wij zonder volkscultuur onze eigen identiteit dreigen te verliezen.

Voorzitter: Monasch

De heer Jasper van Dijk (SP): Zolang ik de heer Rutte ken, heeft hij een duidelijke lijn in de cultuur. Die lijkt een beetje op de inzet van de PVV: subsidie is onzin en instellingen moeten vooral zichzelf redden. Het hoogtepunt of dieptepunt was het moment waarop de heer Rutte in de krant zei: de cultuursector moet zijn excuus aanbieden, want het gaat beter dan ooit. Net impliceerde hij even dat dat wellicht wat verkeerd was begrepen door de krant. Misschien horen wij dat nog.

Maar nu mijn vraag. Naast alle successen die de heer Rutte noemt, is er ook sprake van ontwrichting, uitholling, verborgen werkloosheid en pijn door het beleid dat is ingezet door het kabinet-Rutte I. Kan er een moment komen waarop ook de VVD zegt: dit gaat ons te ver? Waar ligt het beschavingsniveau van de VVD? Als je bijvoorbeeld ziet dat het Concertgebouworkest in het rood staat, dan moet toch ook een deel van het electoraat van de VVD daar niet blij mee zijn? Zegt de heer Rutte nou: dat is dan pech voor het Concertgebouworkest, want wij houden de lijn aan van de PVV dat je jezelf overeind moet houden? Of zegt de VVD: nee, het Concertgebouworkest, de opera en de danssector moeten door ons gesteund worden?

De heer Rutte (VVD): Het doet mij wat verdriet als de heer Van Dijk de duidelijke lijn van de VVD, die er ook is en die consistent is, uitlegt als: subsidie is onzin en instellingen moeten zichzelf maar zien te redden. Dat heb ik nog nooit gezegd. Dat vind ik ook helemaal niet. Ik heb het bijvoorbeeld net gehad over De Nationale Opera. Ik maak mij zorgen over de subsidie per kaartje. Ik vind dat er meer publiek moet gaan naar zo'n mooie kunstvorm. Maar laat duidelijk zijn: vele vormen van kunst kunnen alleen tot stand komen als je ze subsidieert, anders zijn ze er niet. Dat heb ik ook al veel vaker gezegd, dus eigenlijk vraagt de heer Van Dijk naar de bekende weg. Een opera is daar een voorbeeld van. Dat lukt je gewoon niet met alleen privaat geld. Maar dat laat onverlet dat het bij iedere vorm van cultuur, juist als die heel erg exclusief en duur is, essentieel is dat je het publiek dat daarbij hoort, maximaal aan je weet te binden en dat je dat publiek ook maximaal daarvoor laat betalen. De verbinding die je dan tot stand brengt, leidt niet alleen tot heel veel moois, maar daar zit ook het maatschappelijk draagvlak voor die cultuur. Dat is mijn lijn. Ik geloof niet dat dat een PVV-lijn is. Dat is het ook nooit geweest.

Ik vind ik dat even terug moet komen op die excuses. Ik geloof dat de heer Van Dijk mij ook iets anders heeft horen uiten, namelijk vooral complimenten. Dat is een ander verhaal. Het verhaal van die excuses viel in een wat ongelukkige context, maar het ging om het volgende. In de vorige kabinetsperiode zijn de toenmalige Staatssecretaris van Cultuur en de toenmalige cultuurwoordvoerder van de VVD in de Mars der Beschaving en de aanloop daarnaartoe ernstig beledigd, maar vooral ook ernstig bedreigd. Er zijn heel grote woorden gebruikt. Er zou barbarij worden gepredikt en de beschaving zou tot een einde komen. Van dat alles is niets gebleken. Dat is wat anders dan dat je zorgen hebt. Dat is wat anders dan dat je demonstreert en opkomt voor je vrije meningsuiting. Daar zijn wij heel erg voor, maar die woorden zijn te groot gebleken. Op basis daarvan heb ik toen mijn woorden gekozen. Over de vraag of «excuses» dan een prettige term is, kun je van mening verschillen, maar in dat kader heb ik dat bedoeld.

Zijn er naast successen ook pijn? Ja, natuurlijk is er pijn. Er is fors bezuinigd.

De voorzitter: In uw rol als voorzitter hebt u eerder gevraagd niet een nieuwe termijn te houden. Heeft de heer Van Dijk nog een vervolgvraag?

De heer Jasper van Dijk (SP): Dit is een heel wat genuanceerder verhaal dan destijds in de krant. Dat is goed om te weten. Ik stel vast dat er ook voor de VVD een punt is waarop die partij zegt: hier willen wij wel de beschaving in stand houden. Dat geldt bijvoorbeeld voor het Concertgebouw. Voor de opera waarschuwt de heer Rutte dat de subsidie niet te hoog moet worden, als ik het goed begrijp. Moet ik dat interpreteren als een punt waarvan de VVD zou zeggen: nu stoppen we ermee?

Meer in algemene zin, zoals ik ook aan de heer Monasch vroeg, ziet ook de VVD dat we met deze nieuwe Cultuurnota naar een trechter gaan als we niet ingrijpen?

De voorzitter: Houdt u uw vraag kort?

De heer Jasper van Dijk (SP): Bij een gelijkblijvend budget ontstaan er problemen. Kijk naar het Metropole Orkest en naar het Tropenmuseum. Erkent u dat probleem?

De heer Rutte (VVD): Iedere subsidieperiode opnieuw moet je met schaars geld bekijken wat je wilt. Wat voor instellingen en welke vormen van cultuur wil je subsidiëren, met wat voor bedragen en om welke reden? Als je meer instellingen toevoegt, worden keuzes kritischer. Dat hoeft helemaal niet verkeerd zijn. Het kan ook leiden tot ondernemerschap of andere manieren voor instellingen om aan geld te komen. Dat vindt de VVD geen slechte zaak.

Voorzitter: Rutte

De voorzitter: Ik concludeer dat hiermee een einde komt aan de eerste termijn van de Kamer.

De vergadering wordt geschorst van 14.17 uur tot 14.34 uur.

Minister Bussemaker: Voorzitter. Wij spreken vandaag over Cultuur in Beeld en wij kijken daarmee voor een deel terug, maar ook vooruit naar de basisinfrastructuur in de volgende periode, van 2017 tot 2020. Dat lijkt misschien nog ver weg maar is toch ook alweer dichtbij, gelet op de procedures die voor die periode lopen.

Vele leden hebben de vraag gesteld hoe de cultuursector er voorstaat, welke nieuwe initiatieven er zijn op het gebied van samenwerking en publieksparticipatie, wat de aandachtspunten en de zorgpunten zijn en wat wij moeten vragen voor de nieuwe periode. Ik ga daar dadelijk uitgebreid op in, maar ik wil eerst aansluiten bij de opmerkingen van een aantal leden die hebben stilgestaan bij de aanslag vorige week in Parijs op Charlie Hebdo. Dat doe ik omdat deze ook de kern van het cultuurbeleid raakt. Satirici, kunstenaars en journalisten, juist die groepen die voor de vrijheid en de waarden van onze samenleving staan, waren doelwit van de aanslag. Om die reden heb ik, samen met mijn collega's, vorige week onmiddellijk het besluit genomen om mee te lopen. Dat was wat mij betreft ook een steunbetuiging, zoals ik nu in Frankrijk, in Nederland en bij vele leden hier hoor, aan kunstenaars die ons wakker houden, die een kritische stem hebben die onmisbaar is in een vrije democratie en die ons in die democratische samenleving soms ontroeren – ik sluit mij aan bij mevrouw Keijzer – maar soms ook choqueren. Dat mag allemaal.

Om die reden hebben de Ministers voor Cultuur in de Europese Unie dit weekend de verklaring van de vrijheid ondertekend, over het belang van de vrijheid van meningsuiting. Net als mijn collega's, want deze verklaring is ondertekend door alle Ministers voor Cultuur van Europa, geloof ik dat de artistieke vrijheid en de vrijheid van meningsuiting het hart vormen van onze Europese waarden.

De verklaring vestigt ook de aandacht op de bijzondere rol van kunst. Ik citeer nu uit de verklaring van het afgelopen weekend: «Since time immemorial, the arts have been an inspiration for reflexion, giving rise to new ideas and fighting against intolerance and ignorance. It is the freedom of expression in a culturally diverse environment that brings these ideas into a meaningful dialogue.»

Ik kan het nog anders zeggen, namelijk zoals de Minister-President zei: «In ons land en in de landen om ons heen is ruimte voor ieders geloof en voor ieders overtuiging. Die vrijheid is niet altijd makkelijk, juist als er ook gechoqueerd wordt.» Ik kan het ook in mijn eigen woorden zeggen. In een vrije samenleving als Nederland heeft iedere burger vrijheid van expressie zolang dit binnen de kaders van de rechtsstaat gebeurt. Het zijn de kunstenaars die daar op een bijzondere wijze vorm aan geven. Het is een belangrijke functie van cultuur en van kunst – ook dat is weer de maatschappelijke betekenis van kunst – om ons een spiegel voor te houden, om ons te laten kijken vanuit een nét iets andere positie dan wij doorgaans innemen. Kunstenaars en culturele instellingen bieden voor die spiegel een platform voor reflectie en dialoog.

De heer Monasch vroeg of ik in de gebeurtenissen in Parijs en omstreken een reden zie om het beleid te wijzigen. Nee, want dit was al de kern van het beleid. Ik zie er wel reden in om dit beleid en de waarden en de boodschap die daaronder liggen, met nog meer kracht uit te dragen. Ik ben het eens met de heer Monasch dat juist de bildungsfunctie die cultuur heeft, daarbij van onschatbare betekenis is.

Dat gezegd hebbende, ga ik eerst in op Cultuur in Beeld en op wat er de afgelopen tijd is gebeurd. Cultuur in Beeld geeft inzicht in belangrijke inhoudelijke ontwikkelingen in de cultuursector. De Kamer heeft daar in december de laatste editie van ontvangen. Ondanks de bezuinigingen van het kabinet-Rutte I was er in 2013 veel cultureel aanbod, dat ook kon rekenen op veel bezoekers. Zowel het aanbod als het bezoek aan cultuur vertoonde in 2013 een positiever beeld dan in de periode daarvoor. Daarmee zeg ik niet dat er geen zorgen zijn, maar ik vind dat we een en ander wel in balans moeten brengen. Ik neem afstand van mensen die doen alsof er niets aan de hand is en de situatie fantastisch is. Maar ik neem ook afstand van mensen die doen alsof er sprake is van een totale kaalslag. Ik vind het vooral een enorme prestatie van de cultuursector als geheel dat die een enorme veerkracht heeft getoond door zichzelf soms opnieuw uit te vinden of zich als de baron van Münchhausen aan de haren uit het moeras heeft weten te trekken. Zij heeft zich in ieder geval niet terneergeslagen in een hoekje laten drukken maar opnieuw naar werkvormen gezocht en is erin geslaagd om nieuwe wegen te vinden en een ander en breder publiek te bereiken; door een nieuwe presentatie van het aanbod te organiseren, door verhalen te vertellen in plaats van te doceren, door geschiedenis persoonlijk te maken en door op nieuwe plekken te spelen.

Om een voorbeeld te geven, het Residentie Orkest speelt tegenwoordig in de wijken en in de poptempel Paard van Troje. Dat is, zeg ik ook tegen de heer van Dijk, wat mij betreft geen verplatting maar nieuwe publieksparticipatie, het zoeken naar nieuw publiek, de moeite nemen om elders te spelen. Zo heb ik de Nationale Opera samen met het Conservatorium van Amsterdam in Bos en Lommer zien spelen. Ik mocht erbij zijn toen een conservatoriumstudent en een operazanger in de viswinkel bij het Bos en Lommerplein speelden, net als bij de groentewinkel en de boekhandel. Dat is een heel bijzondere ervaring voor mensen die nog nooit bij de opera zijn geweest en die daar door dit initiatief wel naartoe gaan.

Ik zie instellingen waar de artistieke kwaliteit natuurlijk altijd centraal staat. Ik heb het over de artistieke kwaliteit, over de maatschappelijke betekenis en over de economische betekenis, ook in de adviesaanvraag. Vanuit die kwaliteit maken zij verbinding met de samenleving en zoeken zij samenwerking.

Ik noem verder als voorbeeld Rijksmuseum Twenthe, waarnaar veelvuldig is verwezen en waarover wij het ook in eerdere debatten hebben gehad. Voor dat museum is het verhaal van de regio het vertrekpunt geworden. Ik heb daar onlangs weer een tentoonstelling mogen openen en ben ontzettend blij dat dat museum, althans de publieksfunctie, uiteindelijk gered is. Mensen van alle komaf en van alle leeftijden gaan daarheen. Het museum heeft de regionale functie weer als vertrekpunt genomen. Het was ooit gesticht door de familie Van Heek, die je kunt zien als de grondlegger van de textielindustrie in Enschede. Het museum werkt nauw samen met instellingen in de regio, maar ook met instellingen in het buitenland, zoals het Zweedse Nationaal museum in Stockholm. Het museum biedt daarnaast ruimte aan creativiteit. Zo kunnen kunstenaars in de laboratoria van het museum terecht en kunnen bedrijven daarbij aansluiten. Het is per slot van rekening, zo zegt de directeur, Arnoud Odding, de regio van de textielindustrie, en die komt nog overal in terug. Ik vind dat een mooi voorbeeld van een museum dat zichzelf opnieuw heeft moeten uitvinden maar dat een sterk eigen profiel heeft gekozen, dat samenwerking is aangegaan binnen en buiten de cultuursector en dat een sterk maatschappelijke rol heeft gespeeld.

Instellingen spelen dus in op de beleving van nieuwe bezoekers, van kinderen en jongeren. Dat zie je ook in de podiumkunsten. De orkesten verlagen de drempels voor een nieuw en jonger publiek. Er zijn in de concertzaal immers vaak conventies die een nieuw publiek afschrikken, zoals een directeur de mores in de concertzaal onlangs verwoordde: liever stikken dan kuchen. Dat is ook precies de reden om het soms anders te gaan doen, om de stoelen weg te halen en een nieuw publiek binnen te laten, of om de eigen zaal te verlaten en op een andere plek te gaan spelen, waar ik daarnet al een voorbeeld van gaf. Het is belangrijk om ook de mensen te bereiken die niet vanzelf naar Beethoven of Sjostakovitsj komen.

Ik ben ook blij met de notitie die de orkesten samen hebben gemaakt. Ook dat is een nieuwe vorm: niet meer concurreren met elkaar maar laten zien dat je samen kunt optrekken en dat je niet allemaal hetzelfde accent hoeft te kiezen om nog meer meerwaarde te tonen. Die orkesten hebben de samenwerking gezocht om na te denken over een maatschappelijk belang.

Maar er zijn veel meer voorbeelden van goede samenwerking. Kijk naar Scapino, dat samenwerkt met de dansopleiding van Codarts. Een ander voorbeeld is de fusie van de Rotterdamse Schouwburg met het Ro Theater, Wunderbaum en het Productiehuis Rotterdam. De verschillende directies van die organisaties hebben daarmee een belangrijke stap gezet.

Sommige instellingen hebben het heel zwaar gehad. De heer van Dijk vroeg wat er nu zo positief is aan de Reisopera. Dat is het volgende. De Reisopera heeft het ontzettend moeilijk gehad en uiteindelijk in 2014 een geheel nieuw bedrijf opgericht, waarbij een ander model is gekozen voor de productie. Daarbij hebben ze mensen moeten ontslaan, maar dat gebeurt in moeilijke tijden. Daarbij hebben ze mensen ook weer op een andere manier voor zich laten werken. Ze hebben nu veel meer zzp'ers in dienst, ze zoeken nieuwe samenwerking en vernieuwing en ze zijn succesvol met een aantal producties.

Maar we moeten ook reëel zijn. Het is niet alleen een verhaal van mooie resultaten. Er is ook pijn geleden, vaak gecombineerd met de enorme bezuinigingen en de crisis. Er wordt, juist in deze periode, ook nog heel veel verwacht van instellingen als het gaat om talentontwikkeling, educatie, intensieve samenwerking en internationale profilering.

Er zijn overigens slechts weinig instellingen daadwerkelijk gestopt nadat zij van de rijksoverheid geen meerjarige subsidie meer kregen, maar voor veel medewerkers betekende de nieuwe situatie dat de werklast omhoog ging en dat de manier van werken drastisch veranderde. Die ontwikkelingen volg ik nauwlettend.

Dat doe ik ook bij de financiële positie. De fracties van de ChristenUnie en de SP hebben gevraagd naar de financiële positie van instellingen. Zij wilden weten of het klopt dat instellingen interen op hun reserves en dat er van buiten nog wel een mooi beeld is maar dat er van binnen sprake is van betonrot of aantasting van de fundamenten. Ik ben die mening niet toegedaan. Als we kijken naar de cijfers, zien we dat het exploitatieresultaat van instellingen in 2013 over het algemeen positiever is dan in 2012. Voor veel sectoren geldt dat er sprake is van een toename van het eigen vermogen en van de algemene reserve in 2013 ten opzichte van het jaar daarvoor.

Er zijn echter ook instellingen met een meer kwetsbare financiële positie. Ook hier is het beeld niet eenduidig. Ik heb dan ook nadrukkelijk aandacht gevraagd voor de toekomstige ontwikkeling en de financiële positie van rijksgesubsidieerde instellingen.

Mevrouw Dik-Faber vroeg hoe we dit nu precies gaan monitoren. Op basis van een gegevensbank die wij samen met de G9 en de cultuurfondsen hebben opgezet, blijven we de ontwikkeling van de financiële positie van de instellingen volgen. Verder verschijnt Cultuur in Beeld elk jaar, dus dat komt ook volgend jaar weer. Vervolgens laat ik ook in 2015 onderzoek verrichten naar de economische positie van de gehele cultuursector. Dat onderzoek belicht aspecten als publiek, aanbod, prijs en financiering. Het verschijnt volgend jaar in de volgende editie van Cultuur in Beeld. Kort gezegd, het beeld is over de hele linie toch redelijk positief op grond van de cijfers die ik nu heb, maar er zijn instellingen die het wel moeilijk hebben, zoals het jeugdtheater en de kleine dansgezelschappen.

In dit verband zijn specifieke vragen gesteld over incidentele middelen in de huidige periode en de structurele gevolgen daarvan. De middelen die we hadden voor frictiekosten als gevolg van de al genoemde bezuiniging hadden een heel duidelijk doel, namelijk hervorming van de organisatie en in sommige gevallen ook afbouw van het personeelsbestand. Die middelen zijn daarvoor ook deels gebruikt.

Daarnaast heb ik de middelen voor frictiekosten en incidentele middelen ook in de huidige periode anders ingezet. Op het moment dat ik wist dat niet alle frictiekosten nodig waren, hebben we ze gebruikt voor de oplossing van andere onderdelen. Een voorbeeld is de samenwerkingsbonus voor de orkesten die bij motie door de Kamer beschikbaar is gesteld. Voor talentontwikkeling zijn incidentele middelen uitgetrokken, net als voor de cultuurkaart, het muziekonderwijs en cultuureducatie. Ik heb daarbij natuurlijk wel steeds aangesloten bij de speerpunten van mijn beleid, namelijk samenwerking, maatschappelijke oriëntatie en initiatieven voor de jeugd.

De heer Van Dijk vroeg hoe het zit met de inkomens- en arbeidspositie van kunstenaars. Die is op onderdelen zorgelijk, maar niet dramatisch en niet slechter dan voorheen. Uit het recente CBS-onderzoek Monitor kunstenaars en afgestudeerden aan creatieve opleidingen blijkt dat afgestudeerden aan creatieve hbo-opleidingen beginnen met een inkomensachterstand ten opzichte van de gemiddelde hbo-afgestudeerden en dat hun inkomen ook minder snel groeit. Maar dit beeld is in de afgelopen jaren niet veranderd. Een deel van de mensen die werken in de kunst, kiest daarvoor vanuit enorme betrokkenheid en een enorme passie, en zij nemen voor lief dat daar niet de verwachting aan vastzit dat zij een relatief hoog inkomen zullen gaan verdienen. We weten overigens ook, anders dan nog wel eens wordt vermoed, dat de afgestudeerden van de kunstvakopleidingen redelijk goed terechtkomen. Met het sectorplan kunstvakonderwijs, waarin ook kritisch is bekeken of er opleidingen zijn waar eigenlijk te veel studenten op afkomen, zal dat alleen maar verbeteren.

De heer Monasch (PvdA): Het lijkt me goed om te kijken over welke rapporten we praten en over welke periode. Het rapport waarnaar de Minister verwijst, is een rapport over de periode van 2009 tot 2012. Daar staat expliciet bij – het verbaast mij dat de Minister die disclaimer niet noemt – dat recente ontwikkelingen zoals de afschaffing van de WWIK en de bezuiniging op kunst en cultuur hier nog niet in zijn meegenomen. Ik vind het dan wel heel gemakkelijk om te zeggen dat het nog steeds goed gaat op de arbeidsmarkt. Dat zijn geluiden die in ieder geval niet aansluiten bij wat ik hoor tijdens al mijn werkbezoeken en individuele contacten. Ze zijn nog niet gestaafd door enig rapport. Dit rapport gaat namelijk over een periode hiervoor. Graag een reactie van de Minister.

Minister Bussemaker: Ik heb een van die onderdelen, het kunstvakonderwijs, wel genoemd en ik was nog niet klaar met mijn betoog. Mijn volgende opmerking zou zijn dat dit inderdaad tot 2012 loopt en dat er ook hier geen sprake is van een eenduidig beeld. Ik spreek ook kunstenaars die te maken hebben met bezuinigingen maar soms ook met het besluit van gezelschappen om de kosten te middelen. Dat wil zeggen dat mensen gewoon een kleinere aanstelling hebben gekregen, dus voor minder geld nog wel hetzelfde werk doen. Dat kan tot zorgwekkende situaties leiden bij zzp'ers die op de armoedegrens leven, maar dat beeld heb ik nog niet compleet. Ik zeg alleen wat ik tot nu toe weet, op grond van deze cijfers. Ik ga het CBS-onderzoek op termijn ook herhalen, zodat we een goed beeld blijven houden van de inkomens- en de arbeidsmarktpositie van kunstenaars.

Ik vind wel dat wij moeten oppassen om te snel al te grote conclusies te trekken. Dat moeten we op basis van feiten doen. Dat is precies wat ik in de komende tijd zal blijven doen.

De heer Monasch (PvdA): Vandaar ook mijn interruptie, omdat de feiten betrekking hebben op 2012 en niet daarna. Wij zullen allemaal onze gesprekken voeren en daarin meer dan één keer te horen krijgen dat tegenwoordig als iedereen betaald is, wordt gekeken wat er nog over is voor de kunstenaar en dan heeft men daar nog een gage voor over. Dat is meer schering en inslag aan het worden dan in het verleden.

Is de Minister ook van plan om in de adviesaanvrage aan de Raad voor Cultuur daarover een vraag te stellen? Ik kon dat niet vinden, maar misschien heb ik het gemist. Het arbeidsmarktbeleid is alleen maar gericht op zzp'ers en flexcontracten. Dat staat volgens mij haaks op het arbeidsmarktbeleid dat Minister Asscher voert. Ik hoop wel dat daar enige coherentie en afstemming in zit. Natuurlijk moet er ook in de kunst een flexibele schil zijn en ruimte voor talent en kracht, ook om talent een kans te geven. Natuurlijk moeten vaste contracten dat niet voortdurend in de weg zitten. Maar daar moet wel een evenwicht in zitten, zoals het kabinet in het algemene arbeidsmarktbeleid nastreeft. Hoe denkt de Minister dat de komende tijd vorm te geven? Neemt zij dit mee in haar adviesaanvrage?

Minister Bussemaker: Nee, ik neem dat niet mee in de adviesaanvraag, want die moet worden opgesteld op basis van feiten. Ik wil wel het CBS vragen om opnieuw zo'n onderzoek te doen, omdat ik die feiten wil kennen. Ik zal ook in gesprek gaan met de instellingen, want ik vind het wel zorgwekkend dat sommige frictiekosten niet gebruikt zijn om fricties op te lossen maar om op de reguliere manier door te produceren. Dat kan natuurlijk niet. Als er bij instellingen enorm bezuinigd wordt, moet je daar wel consequenties uit trekken en op een andere manier gaan werken. Dat vragen we ook van instellingen. Daarvan heb ik net een aantal voorbeelden genoemd.

Ik neem het ook niet mee in de adviesaanvraag omdat er ergens dit jaar nog een gecombineerde analyse komt van de Raad voor Cultuur en de SER over werkgelegenheid en arbeidsmarkt. Ik kom zo nog terug op het advies van de WRR dat al werd genoemd door mevrouw Keijzer.

Mevrouw Keijzer (CDA): Dat is ruim.

Minister Bussemaker: Dat is ruim, maar ik begrijp dat de Raad voor Cultuur en de SER nu net beginnen. Ik ga niet over hun planning, dus het is heel gevaarlijk voor mij om daar nu een uitspraak over te doen, want dan zit ik daar straks niet alleen aan vast maar ook de Raad voor Cultuur en de SER. Ik wil maar zeggen dat er wel de nodige aandacht aan wordt gegeven. De heer Monasch weet dat het kabinet altijd met één mond spreekt. Dat is zeker in dit geval zo, maar het is wel een verantwoordelijkheid van de instellingen, want zij zijn uiteindelijk de werkgever van de mensen die zij in dienst hebben. Dat moeten ze natuurlijk wel overall op een goede manier doen, waarbij ze aansluiten bij de maatschappelijke en economische ontwikkelingen.

De heer Jasper van Dijk (SP): Ik had een vraag over het financiële kader, maar misschien komt de Minister daar nog apart op terug in verband met de frictiekosten die zij al noemde. Kan ik daar nu iets over vragen of later?

Minister Bussemaker: Ik kom niet meer terug op de frictiekosten.

De voorzitter: Dan is dit het moment om een vraag stellen, lijkt mij.

Minister Bussemaker: Op het financieel kader kom ik nog wel terug.

De heer Jasper van Dijk (SP): Voor de komende periode, van de cultuurnota?

Minister Bussemaker: Ja.

De heer Jasper van Dijk (SP): Dan wacht ik nog even.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie): Ik heb er even op zitten kauwen. Wij hebben Cultuur in Beeld en wij krijgen adviezen van de WRR over kunst en de maatschappelijke waarde daarvan. De Minister gaf net aan dat ook nog een onderzoek komt naar de economische gevolgen van de bezuinigingen, gekoppeld aan Cultuur in Beeld, dat wij in 2016 ontvangen omdat het over dit jaar gaat.

Minister Bussemaker: In 2015 over 2014.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie): Oké. Dat stelt mij al voor een deel gerust.

We hebben het gehad over werkgelegenheid. De effecten daarvan worden allemaal gemonitord. Ik heb daarbij twee vragen. Hoe voorkomen we dat er in de tussentijd toch gaten vallen, omdat de financiële gevolgen voor instellingen pas over enige tijd bekend worden? Is er ook ergens een plek waar gemonitord wordt wat de artistieke gevolgen zijn van de bezuinigingen? Ik heb namelijk heel veel gehoord over de arbeidsmarkt, de maatschappelijke waarde en de economie, maar nog niets over de artistieke waarde, terwijl de Minister terecht aangeeft dat deze het uitgangspunt blijft van waaruit wij handelen.

De voorzitter: Normaal gesproken graag één vraag per keer, maar ik denk dat het mogelijk is om dit in samenhang te laten beantwoorden door de Minister.

Minister Bussemaker: Ja, want deze vragen hangen inderdaad heel nauw met elkaar samen. Dat is bij uitstek de taak voor de Raad voor Cultuur, die in de zomer een cultuurverkenning heeft uitgebracht waarin de stand van zaken is opgenomen. Dan gaat het over de artistieke waarde, maar daarin is ook geschetst welke ontwikkelingen van invloed zijn op de culturele sector. Of er dan gaten vallen is een vraag die bij uitstek voor die volgende periode moet worden beantwoord. Als je in de tussentijd ziet dat dingen echt niet goed gaan, doe je daar iets aan. Zo heb ik de Kamer niet voor niets een brief geschreven over talentontwikkeling. Ik zag dat er in die sector heel veel was verdwenen.

Mevrouw Hachchi had het ook over de productiehuizen en vroeg nogmaals of zij niet moeten terugkomen. Ik denk dat dat in algemene zin niet de oplossing is maar dat talentontwikkeling wel op een andere manier moet worden gestimuleerd. Ik heb in het afgelopen jaar geconstateerd dat daarvoor extra geld nodig was. Dat hebben wij met elkaar gewisseld in de brief van september jongstleden over talentontwikkeling. Die discussie voer ik ook met wethouders en gedeputeerden. Ik vraag ook aan hen of zij zorgen hebben en waar die zitten. Daarbij kwamen nog op enig moment festivals naar voren, maar die zorgen verdwenen weer als grote witte plekken, ook omdat wij fondsen hebben die daarin een belangrijke rol spelen. Daar komen wij nog op terug.

Mevrouw Hachchi (D66): De Minister haalde zelf de productiehuizen aan. Ik neem aan dat zij daar nog op terugkomt. Ik had haar expliciet gevraagd om daar ook de Raad voor Cultuur naar te laten kijken. De Minister trekt zelf een conclusie terwijl er volgens mij een terugblik nodig is voordat zo'n conclusie kan worden getrokken.

De Minister heeft het steeds niet over de aankomende BIS maar over de periode daarna. Kijkend naar de rol van de Raad voor Cultuur en naar de adviesaanvrage die nu voorligt, vraag ik mij af of dit niet bij uitstek het moment is om de raad te vragen een overkoepelende analyse te doen van de structuurveranderingen en de bezuinigingen in de sector. Kan de Minister concreet in haar adviesaanvrage meenemen dat er een overkoepelende analyse van de raad op de BIS komt? Dan gaat het om de vragen wat er goed gaat, wat ontbreekt en wat wel of niet werkt.

Minister Bussemaker: Ik ga nu direct over naar de basisinfrastructuurperiode 2017–2020. Tot nu toe heb ik vooral teruggekeken, nu gaan we vooruitkijken.

Met die artistieke kwaliteit als uitgangspunt, die de Raad voor Cultuur beoordeelt, maken instellingen werk van de thema's die ik belangrijk vind: verbinding met de samenleving, samenwerking, innovatie, talentontwikkeling, et cetera. Zij zullen dat wel moeten blijven doen. Ze zullen moeten blijven innoveren en nieuwe samenwerkingsvormen moeten aangaan. Mijn inzet in de komende tijd is erop gericht om dat verder vorm te geven en de instellingen daarvoor ook de ruimte te geven, zonder een blauwdruk voor te schrijven.

Ook de Raad voor Cultuur heeft daarop gewezen.

Daarmee geef ik ook direct antwoord op de vraag van mevrouw Hachchi waarom ik niet geneigd ben om de Raad voor Cultuur nog eens te vragen om een analyse te maken. De raad heeft die analyse al gemaakt, namelijk in de verkenning van de afgelopen zomer. Daarbij heeft de raad zowel naar de cultuur zelf gekeken als naar ontwikkelingen die mevrouw Hachchi zeer terecht noemde, zoals internationalisering en digitalisering.

De Raad voor Cultuur geeft in die verkenning ook aan dat het verstandig zou zijn om instellingen meer mogelijkheden te geven een eigen profiel op te stellen. Dat profiel hoeft niet voor elke instelling hetzelfde te zijn. De ene instelling kiest voor een internationaal profiel, de andere gaat meer de wijken in.

De raad geeft overigens in die verkenning ook een antwoord op de vraag of alles nu anders moet, om het maar even kort door de bocht te zeggen. Moet er in de volgende periode niet veel meer veranderen? De Raad voor Cultuur schrijft daarover: «Deze ontwikkelingen plaatsen de cultuursector voor dilemma's en de overheden voor de vraag of een ander beleidsrepertoire vereist is dan tot nu toe is gebruikt. De Raad denkt van wel. Dat hoeft niet in de vorm van grootscheepse stelselhervormingen, maar de Raad pleit wel voor een heroriëntatie die de cultuursector beter in staat stelt om op deze trends in te spelen.» Daarbij wordt verwezen naar een aantal trends die in dit kader genoemd zijn. Dat is precies de vraag die we nu aan het uitwerken zijn, althans waarvan ik aan de raad vraag om die verder uit te werken, naar de maatschappelijke relatie, de digitalisering et cetera.

Voordat ik de meer specifieke vragen daarover beantwoord, hecht ik eraan om nog even te schetsen wie nu precies wat doet en wat daarin de volgende stappen zijn. De adviesaanvraag die ik nu naar de Raad voor Cultuur wil sturen, en waarvoor de leden van de commissie ook een aantal suggesties hebben gedaan, is eigenlijk de opmaat naar de nieuwe BIS-periode. Wij spreken dus nu ook over de belangrijke vraag wat de uitgangspunten daarbij moeten zijn. Ik hecht zeer aan dat debat omdat ik het cultuurbeleid niet wil versmallen tot louter de vraag wie wel en wie niet voor subsidie in aanmerking komt.

Ik vraag daarbij de raad om aansluitend bij zijn verkenning, zo zeg ik nog een keer tegen mevrouw Hachchi, het cultuurstelsel als geheel te bezien en in te gaan op de vertaling van een aantal belangrijke ontwikkelingen voor de komende periode. Wat mij betreft is dat nog een open debat, niet alleen met de Kamer maar ook met de cultuursector en met de partijen daaromheen. Die ideeën en suggesties kunnen wij dan gebruiken voor de invulling van de nieuwe basisinfrastructuur.

Dit is dus nog niet het moment om het concreet over instellingen te hebben. Dat komt later. Een dezer dagen stuur ik, wellicht enkele suggesties te hebben verwerkt, de uitgangspuntenbrief naar de Raad voor Cultuur. Die gaat vervolgens een advies schrijven. Dat krijgt de Kamer in april/mei. Voor de zomer volgt mijn uitgangspuntenbrief, met daarin de inhoudelijke kaders voor de volgende periode. Bij die brief ontvangt de Kamer ook een concept van de ministeriële regeling die de functies omschrijft die voor subsidie in aanmerking komen. Dan kunnen instellingen vanaf december 2015, dus eind dit jaar, tot februari 2016 hun aanvragen indienen bij het ministerie. De Raad voor Cultuur adviseert vervolgens over de aanvragen. De besluiten daarover worden op Prinsjesdag 2016 bekend. Dat is het moment waarop bekend wordt welke theatergezelschappen, orkesten en musea de komende periode subsidie zullen ontvangen. Dit proces gaat nog een aantal keren heen en weer tussen de Raad voor Cultuur en mijzelf c.q. het departement en de Kamer.

Dat betekent ook dat ik het nu nog te vroeg vindt om al te veel over individuele instellingen te spreken. Natuurlijk hebben de commissieleden een punt dat er instellingen zijn die wij gelukkig voor de huidige periode hebben kunnen redden, zoals het Metropole Orkest, het Rijksmuseum Twenthe, het Tropenmuseum of Huis Doorn, en zo zijn er nog wel meer. Er zijn theoretisch verschillende mogelijkheden om daarmee om te gaan. De ene is verdunnen, wat betekent dat iedereen minder krijgt. De andere is nog duidelijkere keuzes maken. Dat moet je dan ook op grond van criteria doen.

Ik vind dat nu echt nog te vroeg, want ik vind dat we eerst toe moeten werken naar de hoofdlijnenvisie. Vervolgens worden eind dit jaar de concrete aanvragen ingediend. Bij de uitgangspuntenbrief of de hoofdlijnennotitie zal ik er zeker op terugkomen wat dan de lijn moet zijn.

De voorzitter: Ik proef een beetje dat de inleidende teksten achter de rug zijn en dat we nu concreet bij de partijen komen die vragen hebben gesteld. Klopt dat?

Minister Bussemaker: Ja.

De voorzitter: Dan vraag ik de Minister om wanneer partijen heel nadrukkelijk hebben gevraagd om in de adviesaanvrage nog vragen op te nemen, ook heel expliciet aan te geven of zij dat doet of niet. Dat houd ik dan bij. Dat zou ertoe kunnen leiden dat wij heldere toezeggingen krijgen, of de zekerheid dat de Minister dit niet wil. Dan bepalen wij aan het eind van dit algemeen overleg of er dan nog behoefte is om tijdens een VAO eventueel moties in te dienen.

Minister Bussemaker: Ik zal mijn best doen en ik hoop dat u mij eraan herinnert, mocht ik verzaken door het wellicht niet zo expliciet mee te nemen.

De heer Monasch geeft de urgentie aan van nieuwe programmamakers, nieuw publiek en nieuwe programmering. Ik heb het daar eigenlijk al over gehad, want die lijn is al ingezet. Dat is voor mij een enorme referentie omdat ik zeer hecht aan publieksparticipatie en dus ook aan het bereiken van nieuwe groepen. Dat kunnen jongeren zijn, mensen in wijken die niet vanzelfsprekend naar de topgezelschappen gaan, maar ook migranten. Dat vraagt om maatwerk. Dat betekent dat ik ook minder geïnteresseerd ben in louter de vraag hoeveel publiek er is geweest maar vooral in welk publiek er is geweest. Als je steeds hetzelfde publiek weet binnen te halen, vind ik dat eigenlijk minder interessant dan wanneer je echt nieuwe groepen bereikt. Dat er vernieuwing nodig is, ook in de programmering, ben ik van harte met de heer Monasch eens. Dat zal naar ik hoop ook echt in alle stukken doorklinken.

Datzelfde zeg ik tegen mevrouw Keijzer, want ik was eerlijk gezegd wel een beetje verbaasd toen bij uitstek zij zei dat zij de maatschappelijke waarde van cultuur niet herkende. Ik krijg regelmatig het verwijt, zelfs van haar fractiegenote, dat ik de maatschappelijke waarde van cultuur veel te veel benadruk. Toen ik een keer een mooi voorbeeld had gegeven hoe cultuur ook in de zorg kan worden gebruikt omdat het mensen aanspreekt op wat ze nog wel kunnen en omdat ze op een andere manier kunnen leren kijken naar hun situatie, kreeg ik juist vanuit de fractie van mevrouw Keijzer het verwijt dat het een gotspe was dat cultuur gebruikt werd als vervanging van zorgmedewerkers, terwijl dat natuurlijk nooit mijn pleidooi was geweest. Maar ik ben wel samen met collega Van Rijn aan het nadenken hoe we cultuurparticipatie bij ouderen kunnen stimuleren en hoe die ook bij hen eenzaamheid kan voorkomen en een verbindende kracht kan organiseren.

Zo vind ik het mooi dat ook musea, zoals het Stedelijk en het Van Abbemuseum, speciale programma's hebben voor mensen met Alzheimer, maar ook voor blinden en doven. Ik heb verder jonge kunstenaars in Rotterdam gezien met een project waarin ze breien met oma's en welzijn en verbinding combineren met innovatieve projecten. Ik ben daar een heel groot voorstander van. Volgens mij heb ik ook in de brieven over de maatschappelijke taak en over het cultuuronderwijs bijna als geen ander juist deze waarde steeds benadrukt.

Inderdaad – ik ben niet voor niets met Parijs begonnen – biedt cultuur troost, verwondering, reflectie. Cultuur kan soms ook choqueren, kan ons op het verkeerde been zetten, kan ons identificatie geven. Ja, dat is bij uitstek de waarde van cultuur. Wat Alain de Botton in het Rijksmuseum heeft gedaan, vind ik daar ook een mooi voorbeeld van, net als publieksparticipatie, want daarmee maak je ook traditionele kunst interessant voor nieuwe bevolkingsgroepen.

Mevrouw Keijzer (CDA): Ik heb er altijd wat moeite mee als er gezegd wordt dat een CDA'er een keer iets heeft gezegd. Wanneer was dat dan en wat is er precies gezegd? Dan kan ik namelijk bekijken of dat slaat op wat ik hier nu naar voren breng. Dat gaat nu niet, dus ik laat dit nu even en ik haal even terug wat ik daarnet precies heb gezegd. Ik miste in de adviesaanvraag aan de Raad voor Cultuur de vraag naar het meenemen van de maatschappelijke waarden in de nieuwe BIS. Dat is wat ik gezegd heb. Ik ben me er zeer van bewust dat er allerlei activiteiten plaatsvinden in de cultuursector met de effecten die de Minister noemt waar ik alleen maar blij over kan zijn. Maar ik miste in de adviesaanvraag het verwerken van de maatschappelijke waarde. Ik heb heel concreet verwezen naar het WRR-rapport dat eraan zit te komen, met als titel: De maatschappelijke betekenis van cultuur. Ik heb gevraagd of de Minister de Raad voor Cultuur wil vragen om het onderwerp van het WRR-rapport mee te nemen in het advies. Graag een reactie.

Minister Bussemaker: Het antwoord op de eerste vraag is dat dat uw collega-woordvoerder Jeugdzorg was, die daarover Kamervragen heeft gesteld of een brief heeft gevraagd. Die heb ik ook indertijd ...

Mevrouw Keijzer (CDA): Dat ben ik zelf! Nu ben ik helemaal in verwarring. Het was gisteravond laat, maar zo laat nu ook weer niet!

Minister Bussemaker: Nee, ik kan even niet op de naam komen, maar het was een vrouwelijke collega uit uw fractie.

Mevrouw Keijzer (CDA): Dat ben ik ook, een vrouwelijke collega, dus laten wij dit soort jij-bakken even achter ons laten en proberen in de adviesaanvraag aan de Raad voor Cultuur mee te nemen wat ik gevraagd heb.

Minister Bussemaker: Het was Hanke Bruins Slot.

Mevrouw Keijzer (CDA): Dan moet ik nu Hanke bellen om te vragen wat zij precies gezegd heeft. Ik vind dat niet nodig. Laten wij met elkaar proberen in de adviesaanvraag aan de Raad voor Cultuur dit onderwerp mee te nemen, want ik deel met de Minister – zo ben ik mijn eerste termijn ook begonnen – dat wij juist in relatie tot wat er in Parijs is gebeurd, de waarde van cultuur hier naar voren moeten brengen. Ik wil dat gewoon terugzien in de adviesaanvraag aan de Raad voor Cultuur.

De voorzitter: Daar bent u heel duidelijk in, dus geef ik het woord aan de Minister om daarop te reflecteren.

Minister Bussemaker: Ik hecht eraan om het eerste punt goed af te ronden. Het was mevrouw Bruins Slot en er zijn schriftelijke vragen over gesteld, dus het is gewoon na te kijken. Het is goed als wij deze discussie hierover met elkaar ...

Mevrouw Keijzer (CDA): Een punt van orde. Als dit zo moet, dan moeten we maar even schorsen, zodat ik die vragen kan opzoeken en aan Hanke kan vragen wat zij bedoeld heeft. Dat is vast op een bepaald moment in het verleden geweest waar misschien van alles over te zeggen valt. Ik weet het niet, maar laten we nu even teruggaan naar de adviesaanvraag aan de Raad voor Cultuur. In overeenstemming met wat de Minister heeft gezegd, hebben we aandacht gevraagd voor de maatschappelijke waarde van cultuur, juist gelet op wat er de afgelopen tijd gebeurd is. Ik mis dat gewoon in de adviesaanvraag.

De voorzitter: Dat hoor ik nu voor de derde keer. Ik zie eerlijk gezegd in wat hier gebeurt geen reden om te schorsen. Er vallen geen enge woorden, dus de Minister kan hier gewoon iets over zeggen en daar vindt u dan weer het uwe van.

Minister Bussemaker: Laten we vaststellen dat we het geheel met elkaar eens zijn ...

Mevrouw Keijzer (CDA): Dank u, we komen er wel!

Minister Bussemaker: ... over die maatschappelijke waarde van cultuur. Ik heb vorig jaar nog een brief geschreven met als titel Cultuur verbindt. Ongeveer in elke alinea daarvan werd de maatschappelijke waarde van cultuur benadrukt. Daarom kijk ik ook met zeer veel belangstelling uit naar het WRR-rapport en ga ik dat verwerken in mijn uitgangspuntenbrief. Dat WRR-rapport is eigenlijk een legitimering van of een kritiek op mijn uitgangspunten over de maatschappelijke betekenis van cultuur. De Raad voor Cultuur kan dat meenemen. Ik ga niet weer aan de Raad voor Cultuur vragen om daarop te reflecteren, want ik wil er eigenlijk zelf op reflecteren en daar ook mijn eigen opvattingen over geven.

Mevrouw Keijzer (CDA): Voorzitter, nog een verhelderende vraag aan de Minister, als u het mij toestaat.

De voorzitter: Voor deze keer, als het kort kan.

Mevrouw Keijzer (CDA): Wordt in die adviesaanvraag aan de Raad voor Cultuur dan wel het rapport van de WRR genoemd en wordt aan de Raad voor Cultuur gevraagd om die maatschappelijke waarde mee te nemen in het advies dat hij gaat geven?

Minister Bussemaker: Daar zit één probleem aan, namelijk dat dat WRR-rapport er nog niet is. Ik stuur deze week mijn brief naar de Raad voor Cultuur. Ik wil ook geen vertraging in het advies van die raad, dus ik ga dit verwerken in mijn uitgangspuntenbrief, die ook weer naar de Raad voor Cultuur gaat. Ik kan me zomaar voorstellen dat u daar ook met mij over wilt debatteren. Volgens mij zijn er dan nog heel veel mogelijkheden voor iedereen om daar weer op te reflecteren.

De heer Jasper van Dijk (SP): Misschien ook een punt van orde. Wij keken even op toen de Minister zei dat zij deze week haar uitgangspuntenbrief naar de raad gaat sturen. Er wordt nee geschud. Het zou zomaar kunnen dat de Kamer daar ook nog iets over wil zeggen.

Minister Bussemaker: Ik bedoelde een dezer dagen, zo snel als dit debat met uw Kamer in zijn geheel is afgerond.

De voorzitter: Dan is dat helemaal duidelijk. De Minister gaat verder met haar betoog.

Minister Bussemaker: Mevrouw Hachchi vroeg in het kader van de maatschappelijke agenda en het leggen van verbindingen, waarbij zij ook zorg en onderwijs noemde, om te kijken of er regelgeving is die overbodig of beperkend is. Ik vind dat een goede suggestie, dus die neem ik over. Ik zal de Raad voor Cultuur daarnaar vragen.

Ik ben er volgens mij al uitgebreid op ingegaan, maar ik zeg het nog een keer tegen de heer Monasch, die heel nadrukkelijk vroeg naar bildung en emancipatie, waar mevrouw Keijzer ook op doelde, gezien alle recente ontwikkelingen. Wat mij betreft is dat ook onderdeel van die maatschappelijke agenda. Deze is ook verbonden met identiteit, leefbaarheid, verbeeldingskracht et cetera.

PvdA, D66 en SP vroegen of wij niet een algemenere reflectie nodig hebben op wat zijn sterke en zwakke punten zijn. Ik heb aangegeven dat de raad al een cultuurverkenning heeft gemaakt waar die analyse al in zit. Ik heb de afgelopen tijd zelf met heel veel cultuurorganisaties gesproken. Ik heb uitgebreide sessies met rondetafelgesprekken gehad, over toneel, muziek en talent ontwikkeling, om mijzelf te voeden met betrekking tot de vraag waar wij nu staan er wat er nodig is.

Ik constateer dat ook de Raad voor Cultuur geen noodzaak ziet voor grootscheepse stelselwijzigingen, omdat die opnieuw enorme veranderingen met zich mee zouden kunnen brengen. Na een heel hectische periode lijkt het bij veel instellingen toch weer wat beter te gaan. Zij hebben er juist behoefte aan om zichzelf te hervinden, nieuwe wegen in te slaan en zich te profileren. Die lijn wil ik dus ook vasthouden. Op langere termijn zie ik wel dat er nieuwe bewegingen kunnen zijn. Die moeten wij ook meenemen in de komende periode, dus in 2017–2020 moeten thema's als digitalisering en internationalisering daarin natuurlijk wel een plek krijgen, zodat 2020 niet opeens een enorm breekpunt wordt. Ik hoop dat dat op een organische manier kan en niet met grote breekpunten.

Mevrouw Hachchi (D66): Ik dank de Minister voor het laatste punt, want daarbij zitten wij echt op één lijn. Ik blijf toch wel hangen bij de argumentatie van de Minister dat zij geen toegevoegde waarde ziet in een overkoepelende analyse van de raad op de BIS in termen van wat werkt en wat ontbreekt. Ik snap nog steeds niet goed waarom niet. Ik vertaal het antwoord van de Minister even in mijn eigen woorden: zij wil rust in de tent en voorlopig hoeft het niet. Ik blijf erbij, ook op grond van de brieven die we gelezen hebben, dat de Minister eigenlijk de conclusie trekt dat de BIS niet hoeft te veranderen. Mijn fractie zegt dat het bij het uitstek aan de Raad voor Cultuur is om daarover een uitspraak te doen voordat wij zo'n conclusie kunnen trekken. Nogmaals, zo'n overkoepelende analyse heeft wel degelijk toegevoegde waarde.

Minister Bussemaker: Ik ben ook helemaal niet tegen zo'n analyse. Ik wil alleen deze verkenning niet overdoen. Ik neem eigenlijk de conclusie van de analyse van de Raad voor Cultuur over dat er wel verandering nodig is maar niet in de vorm van een grootscheepse stelselhervorming. De raad pleit voor een heroriëntatie die de cultuursector beter in staat stelt om op trends te reageren. Daarom vraag ik de Raad voor Cultuur ook om na te gaan wat de verdeling is tussen de basisinfrastructuur en de fondsen. Daarover is het hier eigenlijk nog nauwelijks gegaan, terwijl die afstemming naar mijn idee cruciaal is. Juist de fondsen kunnen voor meer dynamiek en innovatie zorgen. Dat is een vraag die ik meegeef.

Ik vraag de raad ook in te gaan op het huidige aanbod in de basisinfrastructuur en de fondsen en om te kijken of er witte vlekken zijn. In die zin zetten wij de analyse natuurlijk door. Ik wil niet dat wij alleen blijven terugkijken. De raad moet erover nadenken wat voor de komende periode de consequenties zijn van de lijnen die uitgezet zijn. Daarbij is dit behulpzaam, net als Cultuur in Beeld en de politieke sturing die de Kamer samen met mij geeft.

Mevrouw Hachchi (D66): Er ligt wel een tekortkoming aan mijn kant, want ik ken het stuk uiteraard niet zo goed als de Minister. De Minister geeft zelf aan dat ze niet het werk opnieuw wil laten doen. Volgens haar is zo'n analyse eigenlijk al gemaakt, maar tegelijkertijd worden er in de adviesaanvrage wel aanvullende vragen voorgelegd aan de Raad voor Cultuur over de manier waarop het geld is geregeld in de fondsen en de BIS. Heb ik dat goed begrepen?

Minister Bussemaker: Ja, dat klopt.

De heer Jasper van Dijk (SP): Mag ik toch nog een poging doen? Er zijn ook door de sector zelf suggesties gedaan. De verkenning is van vorig jaar. Voor de komende periode wordt de suggestie gedaan om aan de Raad voor Cultuur te vragen hoe het culturele landschap ervoor staat, wat de gevolgen zijn van alle veranderingen die zijn doorgevoerd, wat meer maatwerk betekent voor de beoordelingsprocedure en wat er nodig is. Ik denk dat er wel degelijk ook vragen in die trant aan de raad kunnen worden voorgelegd. Ziet de Minister dat ook zo?

Minister Bussemaker: Nee, althans niet meer dan de vragen die er op dat terrein al in zitten. We moeten de raad wel vragen om naar de nieuwe periode te kijken en niet om steeds opnieuw een analyse te maken. Wij hebben nu de verkenning gehad. Wij hebben Cultuur in Beeld gehad. We hebben een aantal thema-analyses, zoals het WRR-rapport dat verschijnt in de CBS-analyses. Ik vind dat we op grond daarvan moeten blijven nadenken en moeten vasthouden aan wat er verandert en waar de knelpunten zitten. Dat gaan we volgend jaar doen, ook aan de hand van Cultuur in Beeld en de CBS-analyse die daarvan onderdeel zal zijn. Maar de tijd van de Raad voor Cultuur is ook beperkt. Ik heb in mijn brief mijn prioriteiten aangegeven voor de komende periode.

De heer Jasper van Dijk (SP): De vragen gaan niet alleen over het verleden. Wat betekent meer maatwerk voor de beoordelingsprocedure? Wat zijn de gevolgen van de structuurveranderingen? De voorzitter wees erop dat de Kamer suggesties heeft gedaan voor extra vragen. Na afloop van dit debat moeten wij ons er maar even op beraden hoe we daarmee omgaan en of een motie wel of niet nodig is.

De voorzitter: Uiteraard. Ik geef het woord aan de Minister, die tot nu toe nee zei. Is dit een reden om bij te sturen?

Minister Bussemaker: In de conceptaanvraag zitten al tal van open vragen waarop de Raad voor Cultuur kan reflecteren, zoals ik al tegen mevrouw Hachchi zei. Sterker nog, ik heb de meeste vragen in een open vorm gesteld omdat ik de raad zelf de ruimte wil geven om eigen accenten aan te geven en om niet zo sturend te zijn dat hij op mijn suggesties eigenlijk alleen zou kunnen reageren met ja of nee. Alles wat de Raad voor Cultuur nodig acht om een goed advies te geven over de komende periode, zal de raad meenemen. Daar vertrouw ik op. Sterker nog, ik verwacht dat van de raad.

De heer Monasch (PvdA): Ik hoop dat de Minister proeft dat er ongemak begint te ontstaan via verschillende schijven. Er wordt een procedure geschetst waarmee de Kamer bijna in een soort trechter wordt gesluisd. Aan de ene kant zouden budgettaire kaders vaststaan. Voor mijn partij staan die niet vast. Er zouden geen grootscheepse hervormingen zijn, maar tegelijk ligt er een heel grote vraag over het cultuurbeleid voor de toekomst. De Minister heeft het niet alleen over de BIS en de fondsen, maar er ligt een majeure vraag aan ten grondslag. Gaat het wel goed?

Op hetzelfde moment zegt de Minister dat er geen grootscheepse hervormingen nodig zijn. Naar mijn mening is cultuureducatie, met alle waardering die ik heb voor de inzet, volstrekt ontoereikend om onze jeugd klaar te maken voor de toekomst en om een goede kruisbestuiving te krijgen tussen creativiteitsontwikkeling, mondigheid en beleving van cultuur. Dan kun je wel spreken van witte vlekken invullen, maar als er nog één of twee instellingen zijn die daarin mee moeten, dan schuurt dat met elkaar. Ik hoop dat de Minister dat ziet als zij, naar mijn mening terecht, de deur openzet om grote cultuurvragen neer te zetten. We komen niet zomaar uit een periode die heel veel ongemak heeft veroorzaakt. Ik laat die verder rusten, maar we komen wel uit die periode en we hebben voor een deel met die erfenis te maken. Dan moet de Minister wel de mentale bereidheid hebben om te begrijpen waar het ongemak in de Kamer zit om die stappen te zetten. We gaan hier niet zomaar even een kunstenplannetje vaststellen met een paar kleine aanpassingen. Zo zitten wij in ieder geval niet in het debat. Ik proef het ongemak bij heel veel anderen in de trant van: het is procedure één, en dan komt de subsidievoorwaarde. Er moet volledig de ruimte zijn om te kijken wat voor behoeften wij hebben in het cultuurbeleid in brede zin.

De voorzitter: Dat is een stelling. Zit daar ook een vraag in verstopt?

De heer Monasch (PvdA): Of de Minister die mentale bereidheid heeft, omdat wij hier alleen maar kijken of wij hier en daar nog wat kunnen doen aan subsidievoorwaarden en om een witte vlek in te vullen, terwijl de budgettaire kaders verder vaststaan. Dat ongemak groeit alleen maar, zeker omdat er allerlei procedures over ons heen worden gespoeld. Ik heb er in mijn inbreng ook verschillende malen op gewezen dat ik daar nog niet veel van terugzie.

De voorzitter: Ik geef het woord aan de Minister, die gaat vertellen over haar mentale bereidheid op dit punt.

Minister Bussemaker: Vanzelfsprekend. Daarom ook stel ik de Raad voor Cultuur heel open vragen. Ik wil helemaal niet alleen maar een paar subsidietjes verschuiven, ik heb wel meer ambities. Ik zou het alleen niet nuttig vinden, en ik citeer daarbij wederom de Raad van Cultuur zelf, dat het niet uitmondt in grootscheepse stelselhervormingen. Dat betekent dat je niet hetzelfde wilt gaan doen als wat er drie jaar geleden is gebeurd. Ook op grond van alle contacten die ik in de cultuursector heb, kan ik zeggen dat de sector daar niet op zit te wachten.

Maar dat is iets heel anders dan dat je prioriteiten niet voldoende zou vinden. Ik zet niet voor niets plannen over cultuureducatie en muziekonderwijs zo enorm op de voorgrond, omdat ik vind dat het daar niet goed genoeg gaat. Ik investeer niet voor niets in talentontwikkeling en schrijf daar een brief over, maar omdat ik zag dat daar risico's ontstonden. Ik schrijf niet voor niets aan de Kamer de brief Cultuur verbindt. Ik probeer ook met collega's samenhang aan te brengen om te laten zien hoe we daarmee nog meer passie en enthousiasme kunnen krijgen, niet alleen bij de cultuursector maar ook bij andere sectoren. Dat zijn speerpunten.

Ik ga niet voor niets met alle cultuurgezelschappen en podia rond de tafel zitten om na te denken over de vraag wat de lokale en regionale uitstraling van gezelschappen kan en moet zijn en hoe zij daarin beter samen op kunnen trekken, ook in relatie tot wat ik doe en wat de decentrale overheid doet. Dat zijn allemaal uitdagingen voor de toekomst.

Ik wil alleen niet in een discussie terechtkomen die alleen maar over bureaucratie en organisatievormen gaat. En ik wil ook niet terechtkomen in een financiële discussie als die niet aan de orde is. Ik hoor de heer Monasch zeggen dat er ook over financiën moet kunnen worden gedebatteerd. Misschien weet hij meer dan ik, maar ik zie nog niet dat er de komende jaren extra geld voor cultuur bijkomt, dus we zullen het moeten doen met wat we nu hebben vastgesteld in de begroting en in het regeerakkoord. Ik wil de cultuursector ook niet opzadelen met verwachtingen die ik daarna niet kan waarmaken. Dat lijkt mij ook niet de goede weg om te gaan. Met de middelen die wij hebben sta ik open voor elke vernieuwing en elke denkbare ambitie. Dat betekent ook dat wij marges moeten accepteren en ervoor zorgen dat instellingen niet horendol worden van de politieke besluitvorming doordat wij elke twee of drie jaar iets anders willen.

De heer Monasch (PvdA): Ik ben blij dat we dezelfde inspiratie en wil hebben om te komen tot het cultuurbeleid in Nederland nodig heeft. Deelt de Minister de mening dat het dan misschien goed is om aan de Raad voor Cultuur te vragen om een aantal scenario's neer te leggen waar misschien ook verschillende prijskaartjes – een lelijk woord, zeker in deze sector – aan hangen van wat er nodig is? De bomen groeien niet tot in de hemel, maar het gaat mijn fractie veel te ver om ons nu vast te leggen op deze kaders, want we praten over de kaders vanaf 2017. Daar gaan dit kabinet en dit regeerakkoord niet over.

Minister Bussemaker: Dat staat de Raad voor Cultuur vrij, maar wel met de nuance dat dit kabinet volgens planning tot 2017 zit en dat die periode dan dus al wel ingaat. Misschien komt er daarna meer of minder geld. Wie zal het zeggen? Dat weten wij allemaal niet. Ik ga alleen geen beloften doen aan de sector die ik niet kan waarmaken. Dat lijkt mij buitengewoon onproductief.

De voorzitter: Dan concludeer ik dat u zegt dat dit de Raad voor Cultuur vrijstaat maar dat u niet meegaat in de vraag van de heer Monasch om een opdracht te geven om die scenario's ui te werken. Begrijp ik dat goed?

Minister Bussemaker: Ik vraag de Raad voor Cultuur natuurlijk wel om ook te reflecteren op een verderreikende periode dan tot 2017. Daarmee hoeft de raad niet alles als vanzelfsprekend te nemen, maar hij mag daarover natuurlijk zelfstandig nadenken. Maar of dat nu in de vorm van scenario's moet? Daarover wil ik ook een open vraag stellen. Dat is prima. Ik zal kijken of ik die iets kan aanscherpen ten opzichte van wat er nu staat, ook om aan te geven dat de periode na 2017 ook politiek en financieel een andere invulling kan krijgen dan nu, omdat we nu niet verder kunnen kijken dan het huidige regeerakkoord. Hoe de raad dat dan wil doen, zou ik eigenlijk zo willen formuleren zoals ik ook op andere thema's open vragen aan de raad heb gesteld.

De voorzitter: Kan ik dan concluderen dat u zegt dat u een open vraag gaat toevoegen waarin u de Raad voor Cultuur vraagt om in zijn advisering iets verder te kijken dan de huidige financiële en politieke kaders?

Minister Bussemaker: Ja.

De voorzitter: Is dat afdoende voor de heer Monasch? Dat zullen wij straks nog horen in de tweede termijn.

De heer Monasch (PvdA): Dank voor deze toezegging. Dat lijkt mij buitengewoon belangrijk.

De heer Jasper van Dijk (SP): Dit is wel een cruciaal punt, want in de brief van 6 januari schrijft de Minister heel duidelijk dat er nu geen extra geld is en dat de Raad voor Cultuur daar rekening mee moet houden. Volgens mij kan er nog van alles gebeuren, zeker als partijen in de Tweede Kamer, waaronder een coalitiepartij, al zeggen dat we dat nog maar moeten zien. Dan is het toch gek om nu al tegen de Raad voor Cultuur te zeggen: jullie mogen van alles adviseren, maar het budget blijft gelijk? Je zou toch juist met het beginsel van Thorbecke in het achterhoofd moeten zeggen dat de Raad voor Cultuur moet schetsen wat er wenselijk is en dat daarna de politiek gaat bepalen wat betaalbaar is?

Minister Bussemaker: Ik snap natuurlijk dat de heer Van Dijk dit probeert, maar iedereen is in dit kader gebonden aan de afspraken in het regeerakkoord die richtinggevend zijn zolang er geen andere besluiten zijn gevallen. Zolang daarin geen verandering optreedt, ga ik dus geen vragen stellen waarmee ik de indruk zou kunnen wekken dat er zomaar ergens geld bij kan komen. Dan vraagt de sector daarna aan mij waarom ik dat allemaal zo vrolijk geroepen heb. Was dat alleen maar een volstrekt theoretische denkexercitie? Ik vind dat men dan een punt heeft. Dat moeten wij de cultuursector niet aandoen.

De heer Jasper van Dijk (SP): Dan snap ik niet wat u net hebt toegezegd aan de heer Monasch, want hij stelde in feite dezelfde vraag. De financiële kaders staan nog niet vast, dus dat moeten we allemaal nog zien. Een vraag die daaraan vastzit, is of u erkent waar ik in mijn eerste termijn ook op heb gewezen, namelijk dat er als je niets verandert aan het budget, een soort stoelendans gaat ontstaan, omdat er incidentele middelen gaan wegvallen. Zo ja, gaat u dan iets aan die stoelendans doen, aan de trechter die ik heb genoemd, of zegt u: na ons de zondvloed en ze moeten het maar uitzoeken?

Minister Bussemaker: Op de eerste vraag heb ik tegen de heer heer Monasch gezegd dat ik vind dat de Raad voor Cultuur verder kan denken voor de periode vanaf 2017 omdat daarover nog niets vaststaat, aangezien er nog geen kabinet is bedacht voor 2017 en verder, misschien wel in enkele hoofden ...

De heer Jasper van Dijk (SP): Je weet nooit wanneer er verkiezingen komen!

Minister Bussemaker: ... maar nog niet met een formele positie. Dus wij doen het met wat we hebben tot 2017. Dat is het uitgangspunt. Ik geef de Raad voor Cultuur de ruimte om te reflecteren via een open vraag op de periode daarna.

Op de tweede vraag ben ik net al ingegaan. Ik heb gezegd dat ik besef dat al die organisaties en instellingen die ik net heb genoemd, drukken op het beschikbare budget, dat er verschillende manieren zijn om daarmee om te gaan en dat ik daar in mijn uitgangspuntennotitie op zal terugkomen omdat ik het nu nog te vroeg vind om daarover al uitspraken te doen.

Voorzitter: Jasper van Dijk

De heer Rutte (VVD): Het lijkt mij niet helemaal netjes om mijn vraag als voorzitter te stellen. Als ik het goed begrijp, vraagt de Minister in de brief aan de Raad voor Cultuur om rekening te houden met de bestaande budgettaire kaders en alles daaromheen, om geen valse verwachtingen te wekken. Die vraag blijft staan. Daar moet sowieso een antwoord op komen. Maar aanvullend stelt zij nog een open vraag die in lijn ligt met wat de heer Monasch wil weten. Het zou mij geruststellen als dat haar toezegging is.

Minister Bussemaker: Ja.

De heer Rutte (VVD): Mooi.

Voorzitter: Rutte

De voorzitter: Dan kan de Minister verdergaan met haar betoog.

Minister Bussemaker: Voorzitter. De heer Monasch vroeg ook nog naar het systeem van de vierjaarlijkse subsidieperiode. Na afloop van die periode wordt er geëvalueerd. Dan is er weer een nieuwe periode gestart. Daarom is het ook belangrijk om met de culturele instellingen die trends en ontwikkelingen te monitoren. Dat doen we met Cultuur in Beeld. Naar mijn idee is die periode van vier jaar een goed evenwicht tussen de behoefte aan flexibiliteit aan de ene kant en aan zekerheid aan de andere kant. Bij instellingen zoals het Rijksmuseum, vaker genoemd, hoeft er niet elke vier jaar opnieuw gesproken te worden over de huisvesting en zijn expositie, maar dat geldt wel voor bijzondere activiteiten.

Ik denk dat die flexibiliteit en zekerheid er redelijk in zijn gebracht. In andere landen is er veel waardering voor dit Nederlandse systeem. Er zit voldoende flexibiliteit in om die zekerheid te bieden.

De heer Monasch vroeg ook naar spreiding, zodat iedereen in Nederland toegang heeft tot cultuur. Er is sprake van een verankering voor heel Nederland, want ik hecht ook aan publieksparticipatie. Ik ben het wel met mevrouw Hachchi eens dat dit ook verandert onder invloed van digitalisering en internationalisering. Net als zij was ik er buitengewoon trots op dat Toneelgroep Amsterdam de sterren van de hemel speelt in Londen en in New York. Je kunt ook enorm trots zijn op ons Concertgebouworkest, dat de hele wereld rond gaat en overal volle, buitengewoon enthousiaste zalen treft. Dat biedt de mogelijkheid om erover na te denken dat cultuur een rol kan spelen bij internationale handelsmissies, zoals al gebeurt. Dat is ook ons visitekaartje. Er is minder tijd om het land in te gaan, als men naar het buitenland gaat, omdat de tijd voor iedereen nu eenmaal beperkt is. Ik constateer ook dat het land ingaan ook afstemming en samenwerking vraagt. Het gaat vaak om een langdurige investering. Dat vraagt ook een rol van de podia en van de gemeenten die de podia en soms ook lokale gezelschappen subsidiëren. Dat is best een ingewikkeld vraagstuk.

De heer Rutte vroeg of er voldoende aandacht is voor digitalisering. Onder invloed daarvan verandert het. Naar mijn idee moeten we vaststellen dat digitalisering vanzelfsprekend wordt. Het biedt heel veel mogelijkheden, ook voor collectiebeheer. Ik constateer dat er heel veel belangstelling voor is in het buitenland. Veel collega's uit het buitenland vragen aan mij wat zij kunnen leren van Nederlandse initiatieven. Wij zoeken naar een manier om in de komende beleidsperiode informatiebeleid bij instellingen op een effectieve manier te bevorderen. Daarnaast zijn een goede kennisfunctie, cultuurbrede samenwerking en voorzieningen voor digitale presentatie, gebruik en behoud van belang. Er worden goede stappen gezet, bijvoorbeeld met de nationale strategie voor digitaal erfgoed die ik in maart zal presenteren.

De heer Rutte vroeg ook naar de samenwerking met andere overheden. Die is van buitengewoon groot belang. Soms zie je dat andere overheden een beperkt deel van de rijkssubsidie die is weggevallen voor een instelling, weer opvullen. Ik ben intensief in gesprek met de gemeenten en de provincies over de vraag hoe we samen een goed cultureel klimaat kunnen organiseren, en om dezelfde eisen aan instellingen te stellen, zodat zij niet met een dubbele administratie en verantwoording worden opgescheept. Na het advies van de raad zal ik overleg voeren met de andere overheden over de vraag hoe we daar zo goed mogelijk samen invulling aan kunnen geven. Dat neemt niet weg dat andere overheden wel een eigen bevoegdheid hebben. Zij kunnen ook eigen motieven hebben bij het toekennen van subsidie en bij het bepalen van de hoogte daarvan.

Mevrouw Hachchi vroeg nog naar de motie-Bergkamp/Van Ark over samenwerking tussen provincies, Rijk en gemeenten. In de noot op pag. 8 van het advies wordt daarnaar verwezen. Deze loopt dus mee in adviesaanvraag.

Mevrouw Keijzer vroeg of er geld van het Rijk naar de gemeenten gaat. We hebben het nu over de periode 2017–2020. Vooralsnog wordt er niet gedacht aan overdracht van middelen, maar wellicht kan er ook een open vraag worden gesteld of deze financiering in de periode daarna wenselijk zou zijn.

De voorzitter: Kan ik noteren dat die vraag wordt gesteld?

Minister Bussemaker: Nee, ik laat dat aan de raad. Ik heb net al toegezegd dat ik een open vraag formuleer. Dan is het aan de raad om te bepalen of dit de manier is om daar invulling aan te geven.

Mevrouw Keijzer vroeg ook naar ondernemerschap en om op een positievere manier te kijken naar de entreenorm. Ik snap de gedachte erachter. Die vind ik ook sympathiek. We gaan nu uit van twee elementen. Er moet wel een entreenorm zijn om mee te kunnen doen. Je moet dus een basis hebben. Wat meespeelt is een beoordeling van de resultaten die naast die plannen worden behaald. Ik wil dat niet als enige en belangrijkste criterium nemen, want de maatschappelijke rol van de instelling is daarbij ook van belang. Mevrouw Dik-Faber zei terecht dat er ook producties zijn die misschien artistiek van buitengewoon groot belang zijn, maar die voor een minder groot publiek interessant zijn. Indachtig wat de heer Van Dijk zei, namelijk dat je geen vervlakking wilt, alleen maar om zo veel mogelijk publiek binnen te krijgen, is er sprake van een combinatie van normen en de mogelijkheid om meer eigen profiel te kiezen. Daarbij kan dit een rol spelen. Over dat evenwicht vragen wij ook advies aan de Raad voor Cultuur.

Mevrouw Keijzer (CDA): Dan zijn we het eens, want het is niet mijn bedoeling om die verhoogde entree-eis als enige norm te stellen. Ik ben wel even op zoek naar wat de Minister bedoelde toen zij zei dat zij daarover een vraag ging stellen. Welke is dat dan? Dan kan ik even zien of wij hetzelfde bedoelen.

Minister Bussemaker: Dit gaat over private financiering of eigen inkomsten.

Mevrouw Keijzer (CDA): Ik bedoel beide: eigen inkomsten en private financiering. Hoe het geld binnenkomt, is niet zo relevant.

Minister Bussemaker: Er zijn ook vragen over andere financieringsvormen gesteld. De heer Rutte heeft daaraan nog iets toegevoegd. In Cultuur in Beeld schrijf ik dat bij de meeste cultuursectoren de bezoekersaantallen en de private inkomsten zijn toegenomen. Verhoudingsgewijs gaat het om een klein deel van de inkomsten van instellingen. Ik vind het belangrijk dat de cultuursector ook door ondernemerschap zijn maatschappelijke draagvlak verbreedt. «Welke mogelijkheden ziet de Raad voor private financieringsvormen, zoals crowdfunding?» Bij de uitgangspuntenbrief zullen we erop terugkomen hoe we dat gaan uitwerken. Het is een politieke keuze hoe belangrijk je het vindt om extra eigen inkomsten te werven in het licht van die andere uitdagingen waar instellingen voor staan.

Mevrouw Keijzer (CDA): Daarmee ben ik tevreden. Dank u.

Minister Bussemaker: De heer Rutte vroeg om andere vormen van private financiering mee te nemen, zoals investeringen. Ik zeg toe de vraag aan de raad over crowdfunding die ik net citeerde, te verbreden naar verdienmodellen. Daar vallen allerlei financieringsvormen onder.

Mevrouw Dik-Faber vroeg naar talentontwikkeling. Volgens mij hebben we het daar al uitgebreid over gehad. In de brief staat ook dat dit van groot belang is voor de toekomst van het cultuurbeleid.

Mevrouw Hachchi vroeg naar de BIS en de jeugd. Ik heb al eerder gesproken over jeugdtheater als een van de mogelijk kwetsbare groepen. Bij het cultuurbeleid moeten we voor de jeugd niet alleen naar de BIS kijken, maar ook naar de fondsen. Veel jeugdgezelschappen krijgen ook middelen uit de fondsen. Daarin zit veel aanbod voor de jeugd, zoals jeugdtheater. Dans voor de jeugd zit in het Fonds Podiumkunsten. Ik heb de Raad voor Cultuur hierover een algemene vraag meegegeven. Ik wil niet invullen of het de ene of de andere sector moet zijn. Daar moet hij nu op reflecteren.

Dan kom ik bij cultuureducatie. Ik ben blij dat veel woordvoerders het grote belang van cultuureducatie benoemd hebben. Ik kan niet genoeg benadrukken hoe belangrijk het is om jonge generaties cultuur bij te brengen. Als we het hebben over de economie van de toekomst, gaat het vaak over vaardigheden in de 21ste eeuw. Dan gaat het niet alleen om vakkennis, maar ook om kunnen reflecteren, creativiteit, kritisch na kunnen denken en je kunnen verplaatsen in een ander. Dat zijn nu precies de thema's die bij cultuuronderwijs worden meegegeven.

Ik heb er niet voor niets voor gekozen om de beperkte middelen die ik had om nieuwe accenten te leggen, zo enorm intensief in te zetten op cultuureducatie, met de cultuurkaart, het vak ckv en het programma Cultuureducatie met kwaliteit. Samen met de Staatssecretaris ben ik daar vorige week mee gestart. Toevallig hebben wij in de afgelopen week een heel inspirerende bijeenkomst gehad, met veel nieuwe wethouders, die na de laatste raadsverkiezingen zijn aangetreden, met gedeputeerden en met de kenniscentra. Daarbij is opnieuw bevestigd hoe belangrijk men het vindt om uit te wisselen wat werkt op lokaal niveau en wat men van elkaar kan leren. De overheden die vorig jaar getekend hebben, blijven meedoen. In de afgelopen week is de gemeente Zaandam er zelfs nog bij gekomen. Ik heb alle begrip voor de zelfstandige afweging van gemeenten, die het ook niet makkelijk hebben. Cultuur kan ook bijdragen aan het leggen van nieuwe maatschappelijke verbindingen, vooral op het terrein van welzijn. Ik zie daar echt veel mogelijkheden.

Naast dit hele cultuurbeleid is er een nieuw programma gemaakt, specifiek voor muziekonderwijs. Daarvoor heb ik vijf keer 5 miljoen, dus in totaal 25 miljoen uitgetrokken. Degenen die dat programma voor mij hebben voorbereid, waren vorige week aanwezig bij de cultuurbijeenkomst met de wethouders en de gedeputeerden. Zij hebben daar aangegeven wat wij met muziek als voorhoede in het cultuuronderwijs willen. Ik heb daar van de gedeputeerde uit Limburg, Ger Koopmans, een heel mooi programma in ontvangst mogen nemen, zeg ik in het bijzonder tegen mevrouw Keijzer. In Limburg heeft men grote plannen met muziekonderwijs, gebruikmakend van de bijzondere infrastructuur op het gebied van amateurmuziek, zoals de fanfares, de brassbands, et cetera. Ik denk dat ik haar in die zin tegemoet kan komen dat er al heel veel gebeurt. Ik vraag de raad om te reflecteren op de handreiking muziekonderwijs. Dit is geen toezegging, want dit zit al in de vragen. Ik vraag ook hoe private partijen daarbij betrokken kunnen worden. Ik ben zeer blij dat Joop van den Ende zich hier enorm voor wil inzetten, ook via publiekscampagnes. Ik zou niet weten hoe ik mevrouw Keijzer bovenop al deze initiatieven nog meer tegemoet zou kunnen komen, maar ik houd mij aanbevolen voor alle suggesties, want ik ben zeer gemotiveerd om dit samen te doen, niet in de laatste plaats met onze Koningin, een zeer warme pleitbezorger voor meer muziekonderwijs. Ook het Oranjefonds is hierbij heel betrokken. Dit is een mooi voorbeeld van overheden die samen op kunnen trekken met initiatieven uit de samenleving en met private partijen om iets voor elkaar te krijgen.

De voorzitter: Ik zie dat mevrouw Keijzer vraagt om een interruptie. Dat is haar derde. Normaal gesproken doen wij er twee. Ik kan dat wel toestaan, want ik ben in een heel milde bui, maar het kan zijn dat wij daardoor enigszins in de knel komen met de tweede termijn. Als het kort kan, dan mag het.

Mevrouw Keijzer (CDA): Ja, het kan heel kort. Het regent CDA-Kamerleden. Dat is prachtig, vind ik. Daarover kun je van mening verschillen, dat weet ik wel. Even precies. Op pag. 7 van de conceptadviesaanvraag staat onder het kopje cultuureducatie: «hoe denkt de Raad over verschillen en verbindingen tussen verschillende disciplines?» De Minister noemt er een aantal op en dan schrijft zij: «Ik vraag de Raad hierbij te reflecteren op de Handreiking Muziekonderwijs». Bedoelt zij dat de amateurmuziekverenigingen daarin een plek hebben? Als dat zo is, ben ik weer tevreden.

Minister Bussemaker: Ja.

De voorzitter: Ik hoor een heel helder ja.

Mevrouw Keijzer (CDA): Prachtig. Dank u.

Minister Bussemaker: Overigens zeg ik tegen mevrouw Dik-Faber dat die regeling nu in ontwikkeling is, dus binnenkort kan men daarvoor aanvragen doen.

De heer Van Dijk heeft gevraagd of het allemaal wel genoeg is. Misschien is het nooit genoeg, maar ik denk dat we onder de huidige omstandigheden eigenlijk maximaal doen wat we kunnen. Er zijn scholen die al actief zijn en die vooroplopen, maar we vragen juist aan hen om met andere scholen te gaan samenwerken, zodat we ook daar nieuw publiek bereiken.

De heer Rutte vroeg naar volkscultuur; een mooi thema om het in dit verband over te hebben. Tradities horen bij de samenleving en zijn van groepen mensen zelf. Dat betekent dat er ook weleens discussie over is, zoals wij in de afgelopen tijd ook hebben meegemaakt bij de debatten over Sinterklaas en Zwarte Piet. Dan is het juist belangrijk, ook indachtig de discussies die naar aanleiding van het gebeurde in Parijs zijn ontstaan, dat we op een respectvolle manier een dialoog daarover voeren, dus dat je van mening kunt verschillen zonder dat je elkaar bij wijze van spreken het hoofd inslaat. Daarom is het goed dat dit in het afgelopen jaar is gebeurd met een aantal betrokkenen. Dat zal vast weer een vervolg krijgen.

Als Minister voor Cultuur voer ik een actief beleid op het terrein van immaterieel erfgoed. Nederland is sinds 2012 partij bij het UNESCO-Verdrag ter Bescherming van Immaterieel Erfgoed. Het Nederlands Centrum voor Volkscultuur en Immaterieel Erfgoed coördineert de implementatie van dat verdrag in Nederland. Met de erfgoedgemeenschappen is een nationale inventaris van immaterieel erfgoed ontwikkeld, waarop inmiddels 60 tradities zijn geplaatst. Ik heb vorig jaar besloten dat ik internationale voordrachten bij het immaterieelerfgoedverdrag van de UNESCO wil doen, net als bij het werelderfgoedverdrag. Ik zal de Kamer binnenkort mijn beleidsreactie en een voorstel voor de nominatieprocedure voor immaterieel erfgoed doen toekomen.

De heer Monasch vroeg of het Rijksmuseum vanaf 2017 een plek krijgt in de BIS. Het krijgt in ieder geval een volwaardige kans, zodat het mee kan doen bij de nieuwe procedure, net als alle andere anderen.

De voorzitter: De heer Monasch sprak over het Rijksmuseum Twenthe, dus niet over het Rijksmuseum.

Minister Bussemaker: Ja, die vraag ging over het Rijksmuseum Twenthe. Dat geldt ook voor het Scheepvaartmuseum. Dat heeft het nu even moeilijk. Daarvoor is een aantal oorzaken. Het heeft iets minder bezoekers. Dat komt ook door de populariteit van de opening van het Rijksmuseum in Amsterdam. Het had problemen met een vergunning, ook doordat er een schietpartij is geweest. Ik deel overigens niet de mening van de heer Van Dijk dat het alleen maar populariserend en vervlakkend is. Het is een museum waar hele gezinnen en ontzettend veel kinderen graag naartoe gaan. Dat is ook van groot belang. Dit museum heeft zich daarop geprofileerd. Ze hoeven dat niet allemaal op dezelfde manier te doen, maar ik zou het heel slecht vinden om hen daarin nu weer af te vallen.

De heer Monasch en anderen hebben ook vragen gesteld over de Rijksakademie van Beeldende Kunsten, de Ateliers en de Jan van Eyck Academie. In mijn brief «Ruimte voor talent in het cultuurbeleid» heb ik geschreven juist zeer te hechten aan plekken waar beeldende kunstenaars zich kunnen ontwikkelen. Ik zie ook dat Nederland daar uniek in is en daarvoor zeer wordt geroemd door het buitenland. Daardoor weten wij ook grote internationale talenten hiernaartoe te krijgen. Ik heb de raad gevraagd of de functie van talentontwikkeling, en dus ook deze instellingen, een plaats moet houden in de basisinfrastructuur. Ik denk dat ik daarmee tegemoetkom aan de heer Monasch. Het is aan de raad om daarop te reflecteren.

Mevrouw Dik-Faber en mevrouw Hachchi hebben ook vragen gesteld over de witte vlekken. Daarover heb ik al het nodige gezegd. Het gaat dan om de BIS en de fondsen. Een witte vlek is eigenlijk pas een witte vlek als het noch in de BIS, noch in de fondsen structureel wordt gedekt. Ik heb die open vraag gesteld, omdat ik er niet op voorhand invulling aan wil geven of het gaat om jeugd, festivals of klassieke muziek. Die vraag gaat de Raad voor Cultuur beantwoorden.

Dan heb ik nog een paar kleine vragen. De heer Rutte vraagt of de subsidie voor een kaartje voor de opera niet scheef is. Om te beginnen is opera een zeer complexe en een van de meest dure theatervormen, met hoge productiekosten. Dat komt door de combinatie van muziek, zang, dans en dure kostuums. De subsidie die wij per bezoek geven, is vergelijkbaar met die van andere grote opera-instellingen, zoals La Scala en de Weense Staatsopera. Ik stel vast dat er in 2013 minder uitvoeringen waren dan in 2012, maar dat het aantal bezoeken per uitvoering toenam. De zaalbezetting bij de opera ligt op het gemiddelde van andere sectoren. Wij hebben een operatraditie. De Nationale Opera is ook ons internationale visitekaartje. Het is een internationaal topinstituut. Het niveau is hoog. De enscenering en de regie zijn modern. Er is ook echt veel aandacht voor nieuw talent.

Ik voeg hieraan toe dat je geen directe relatie kunt leggen tussen de subsidie en de bezetting per stoel, omdat die subsidie ook wordt besteed aan opleiding, training, educatieve projecten en talentontwikkeling. Dat zijn allemaal thema's waar de Nationale Opera ook intensief mee bezig is.

Voorzitter: Jasper van Dijk

De heer Rutte (VVD): Ik ben mij er zeer van bewust dat opera een heel dure kunstvorm is. Bij een kijkje achter de schermen van de Nationale Opera zie je dat er op heel hoog niveau wordt geoefend en hoe duur het is om al die decors te maken. Met de hand alle kostuums maken is echt vakwerk. Dat heb je ook nodig als je een kunstproductie wilt maken die internationaal zo top of the bill en zo exclusief is. Dat staat wat mij betreft niet ter discussie. Wat wel ter discussie staat, is wat wij ervan vinden dat de hoeveelheid subsidie per bezoeker enorm is gestegen in de periode 2009–2013, namelijk van € 175 naar € 253 per kaartje. Dat doet volgens mij iets met de maatschappelijke acceptatie van zo'n kunstvorm. Duur oké, maar het is steeds duurder in vergelijking met de hoeveelheid bezoekers, zeker als je dat afzet tegen wat andere BIS-instellingen op dat gebied hebben laten zien. Hoe ziet de Minister dat?

Minister Bussemaker: Dan kom ik terug op mijn opmerking van daarnet dat de subsidie bij de opera niet een-op-een door te rekenen is naar de stoel. Dan zou je kunnen zeggen dat het alleen maar subsidie is voor de bezoekers. We hebben één Nationale Opera. We hebben nog de Opera Zuid en de Reisopera, maar die hebben een andere financiële positie. Ik vind dat we trots mogen zijn op de Nationale Opera, die een internationaal visitekaartje is en intensief samenwerkt met andere grote operagezelschappen, onder andere in Londen en New York. Dat geld gaat niet alleen naar de bezetting per stoel, maar ook naar al die andere taken. Dat precies uitzoeken vraagt iets meer dan wat we hier kunnen doen. Ik heb dat niet zo paraat. Dan zouden we in de begroting van de opera moeten duiken om de verschillende onderscheidende taken die deze heeft en de financiering die daarvoor is gereserveerd te ontleden.

De heer Rutte (VVD): Dat zou ik niet willen, want dan praten we hier veel te lang over de Nationale Opera, maar ik heb het als voorbeeld genoemd. Het is juist bij heel exclusieve cultuur volgens de VVD van groot belang dat je toch een maximaal publieksbereik vindt, tegen de maximale prijs. Dit is maar een indicator. Is de Minister het daarmee eens? Natuurlijk zijn er heel veel andere functies, maar je kunt niet van die functie loskomen. Ik vind dat ontzettend belangrijk. Deelt de Minister de mening van de VVD dat dit ook van belang is voor de maatschappelijke steun voor dit soort mooie cultuur?

Minister Bussemaker: Dat ben ik met u eens. Er rust dus ook een grote verantwoordelijkheid op de schouders van de Nationale Opera om daar heel goed en zorgvuldig mee om te gaan en om er alles aan te doen om meer bezoekers binnen te krijgen. Wij vragen ook ondernemerschap. Ik begrijp dat in de afgelopen jaren alles op alles is gezet om meer bezoekers binnen te halen en dat dit zelfs in een lastige periode succesvol is geweest.

Voorzitter: Rutte

De voorzitter: Gaat u verder.

Minister Bussemaker: Voorzitter. De heer Van Dijk heeft gevraagd wat ik ga doen met de onderzoeksagenda. Ik heb hierover het een en ander geschreven in Cultuur verbindt. Ik ga dat concretiseren, samen met de rijkscultuurfondsen, de gemeenten en de brancheorganisaties. Daarbij gaat het niet alleen om de veranderende publieksvoorkeuren, maar bijvoorbeeld ook om de effecten van de flexibilisering van de arbeidsmarkt. Ik denk dat de Akademie van Kunsten ook een rol kan spelen bij het denken hierover. Samen met de gemeenten en de rijkscultuurfondsen gaan we die onderzoeksagenda uitwerken.

De heer Monasch sprak over Leeuwarden als Europese culturele hoofdstad. Het zijn inderdaad bijzondere plannen van Leeuwarden. Het is ook bijzonder dat Leeuwarden niet alleen op grond van artistieke kwaliteit heeft gewonnen, maar ook omdat er een verbinding wordt gelegd met achterstandswijken, de krimpregio en leegloop op het platteland. Het gaat om het mooie concept «Mienskip», gemeenschapsvorming of bildung, zo u wilt. We hebben gezien dat deze functie ook in andere steden die culturele hoofdstad waren, denk aan Glasgow, Lille, Liverpool, is gebruikt om een in verval zijnde stad opnieuw betekenis te geven. Ik heb onlangs in Liverpool kunnen zien hoe deze stad opeens een culturele uitstraling heeft gekregen. Ik kan mij goed voorstellen dat de Raad voor Cultuur de plannen voor Leeuwarden 2018 als inspiratie gebruikt voor zijn advies, als het gaat om het verbinden van cultuur met andere maatschappelijke domeinen. Als ik het goed heb, wordt ook ergens naar Leeuwarden verwezen. Zo niet, dan ben ik bereid om niet zozeer een expliciete vraag op te nemen als wel om te verwijzen naar Leeuwarden Culturele Hoofdstad, zodat de raad dat in ieder geval onderkent.

Bij het klooster Vlodrop, waarnaar de heer Van Dijk heeft gevraagd, ging het om een unieke situatie, die niet betekent dat alle rijksmonumenten gesloopt kunnen worden. Het wettelijk instrumentarium voldoet wat mij betreft nog steeds. Er was sprake van een uitgestrekt complex in een krimpgebied, zodat er geen realistische herbestemmingsmogelijkheid was. In deze regio staan ook ontzettend veel andere gebouwen, vooral kerken, die een nieuwe bestemming moeten krijgen. Dat roept veel vragen op. Daarom kan de redenering die we hier volgen, niet een-op-een doorgetrokken worden naar andere rijksmonumenten. De gemeente heeft een belangenafweging gemaakt en komt tot de conclusie dat in dit geval het belang van de eigenaar om het gebouw te slopen zwaarder weegt dan het belang van behoud van het gebouw. Het is inherent aan het systeem dat er een belangenafweging moet plaatsvinden. Het uitgangspunt is behoud van een monument, maar deze uitkomst staat niet op voorhand vast. Deze verschilt per geval.

Daarmee ben ik gekomen aan het eind van mijn beantwoording, maar ik zie dat een van de leden nog een vraag heeft.

De voorzitter: Ik zie dat mevrouw Hachchi nog iets gemist heeft of een aanvullende vraag wil stellen.

Mevrouw Hachchi (D66): Ik heb een punt gemist en over een punt had de Minister gezegd dat zij daarop terug zou komen, maar dat heeft zij niet gedaan. Ik heb gevraagd of de Raad voor Cultuur kan ingaan op de positie van kwalitatieve topfestivals. Mijn tweede vraag betreft de talentontwikkeling, die de Minister aan het begin noemde. Toen sloeg ik ook aan op haar uitspraak over de productiehuizen. Mijn fractie zou graag zien dat de raad ingaat op het effect van het wegvallen van die productiehuizen als het gaat om talentontwikkeling en op de vraag wat de beste aanpak is om talentontwikkeling te borgen. Kan de raad daarop ingaan?

Minister Bussemaker: Die eerste vraag heb ik impliciet meegenomen, toen ik sprak over de festivals en de witte vlekken. Ik heb gezegd dat ik niet op voorhand één categorie eruit wil halen, want dan moet ik alle categorieën gaan noemen. Ik wil juist een open vraag aan de Raad voor Cultuur voorleggen, zodat deze daarop kan reflecteren. Het kan zijn dat hij zegt dat het over festivals gaat, en dan bedoel ik topfestivals. Het kan ook zijn dat hij zegt dat er een probleem is bij jeugdvoorstellingen. Het kan ook zijn dat de raad constateert dat er nog een probleem is bij talentontwikkeling en de productiehuizen. Ik wil niet alles invullen en heb hierover een open vraag geformuleerd. Ik ben al uitgebreid ingegaan op de brief over talentontwikkeling en de vervangende rol van productiehuizen; op de goede kant ervan, maar ook op de kritische noten die daarbij gekraakt kunnen worden. Ik vraag de Raad voor Cultuur met een open formulering om aan te geven wat er met talentontwikkeling de komende tijd nog meer moet gebeuren. Dan is het aan de raad om verder na te denken over de invulling. Als ik zou doen wat u vraagt, zou de brief op alle punten veel meer sturend worden. Ik wil in dit stadium een meer reflecterend advies en stel dus open vragen.

Mevrouw Hachchi (D66): Ik kan het volgen als de Minister een onderdeel als festivals er niet uit wil lichten, maar dan nog zou ik zeggen dat de Minister een aantal punten kan noemen waarover de Raad voor Cultuur zich moet uitspreken, zoals in dit geval de festivals. Volgens mij is er keihard reflectie nodig inzake talentontwikkeling. De Minister heeft hier de nodige woorden aan vuil gemaakt, zoals zij zegt, maar zij ziet het toch als een gegeven dat haar voorganger dit heeft weggehaald. Ik denk dat de Raad voor Cultuur wel degelijk een expliciete vraag nodig heeft om een uitspraak te doen over het effect van het wegvallen van die productiehuizen op talentontwikkeling en over wat de beste manier is om deze te borgen. Volgens mij zou die vraag bij uitstek heel expliciet in de adviesaanvraag terug moeten komen.

Minister Bussemaker: Ik heb geen behoefte om de discussie die we met elkaar gevoerd hebben, over te doen. Dat is natuurlijk vervelend, maar dat kan ik u niet verwijten. We hebben al een uitgebreide discussie gehad naar aanleiding van de brief over talentontwikkeling, ook over de voors en tegens van de productiehuizen. Dan zou ik weer alleen reflecteren op de afgelopen periode. Ik vraag de raad om vooruit te kijken. Op pag. 7 staat een hele alinea over talentontwikkeling, waarin ik verwijs naar mijn brieven en naar wat de fondsen en de BIS-instellingen ondertussen hebben gedaan. Ik geef aan dat het voor de komende periode van belang is om talentontwikkeling goed te beleggen. De raad heeft gewezen op het risico van versnippering en van tijdelijke oplossingen. Ik verwijs hierbij ook weer naar de verkenning. Ik vraag hoe de raad aankijkt tegen de manier waarop instellingen in de basisinfrastructuur invulling geven aan talentontwikkeling. «Welke rol ziet de Raad voor de periode 2017–2020 voor instellingen in de basisinfrastructuur en de fondsen? Hoe ziet de Raad de rolverdeling tussen de verschillende overheden op dit gebied?» Dat is een open vraag waar de raad alle kanten mee uit kan. Als men het nodig vindt om daarop in te gaan, heeft men met deze open vraag, net als bij al die andere thema's die de revue zijn gepasseerd, de ruimte om dat te doen.

Voorzitter: Jasper van Dijk

De heer Rutte (VVD): Ik had nog een vraag die is blijven liggen of die ik niet heb teruggehoord in het betoog van de Minister. Ik heb gevraagd of het belang van nieuwe media voldoende expliciet belegd is. Ik heb gevraagd of de Minister daar explicieter aandacht aan kan geven in de adviesaanvraag aan de Raad voor Cultuur. Hoe borgen we dat nieuwe media een stevig fundament krijgen en houden in het Nederlandse cultuurbeleid? Ik heb wel iets gehoord over digitalisering, maar dat is iets anders dan nieuwe media.

Minister Bussemaker: Mag ik dat in tweede termijn doen? Nieuwe media zijn vanzelfsprekend van heel groot belang voor de cultuursector. Zij bieden nieuwe mogelijkheden om informatie te verspreiden, om publiek te trekken en om op een nieuwe manier te werken. Kijk naar een organisatie als Cinekid, die ook door iemand anders werd genoemd. Het is heel belangrijk om juist jongeren mee te nemen door nieuwe media. De vraag is wel of we daarover een expliciete vraag moeten stellen. Naar mijn idee loopt dat mee met de algemene vragen over ontwikkelingen die door de Raad voor Cultuur zelf ook al zijn gesignaleerd, zoals digitalisering.

De heer Rutte (VVD): Dan zal ik dat in tweede termijn nader toelichten.

Voorzitter: Rutte

De voorzitter: We hebben nog tijd voor een korte tweede termijn. Ik zou kunnen samenvatten wat al is toegezegd, maar ik denk dat het beter is om aan het eind het hele pakket in één keer te doen. Dan nemen we ook een beslissing of er al dan niet een VAO komt. Ik wil even heel kort schorsen.

Schorsing van 16.17 uur tot 16.20 uur.

De voorzitter: De spreektijd in tweede termijn is twee minuten, met één interruptie, want ik vermoed dat we ook nog wel tijd nodig hebben om een en ander aan het eind met elkaar te concluderen.

De heer Jasper van Dijk (SP): Voorzitter. Ik heb respect voor de Minister, want het is knap hoe zij laveert tussen twee gedachten. Er zijn geen grote wijzigingen ten opzichte van haar voorganger, maar er is wel een positievere toon te bespeuren en hier en daar zijn er wat accentwijzigingen. Het is het ultieme compromis tussen de heer Rutte van de VVD aan mijn rechterhand en de heer Monasch van de PvdA aan mijn linkerhand, die een zeer uiteenlopende visie hebben op cultuur. Als gevolg daarvan is het beleid vlees noch vis. De bezuiniging van RutteI staat nog altijd recht overeind. Kortom: hoog tijd voor verkiezingen. Vandaag kijken we verder; naar de Cultuurnota vanaf 2017. De Minister zegt dat er geen extra geld is, maar dat is natuurlijk onzin, want in 2017 is er mogelijk wel extra geld. Dan is er in ieder geval zeker een ander kabinet, als dat al niet eerder komt, dus dat gaan we nog zien. Daarom vraag ik de Minister om die opdracht aan de Raad voor Cultuur over geen extra geld te schrappen, zeker vanwege de trechterwerking waar ik op gewezen heb. Als er niets verandert, is er minder budget en er zijn meer instellingen. Daarover wil ik een motie indienen. Daarnaast wil ik enkele vragen aan de adviesaanvraag aan de Raad voor Cultuur toevoegen, zoals waar de zwakke plekken zitten en waar de fundamenten moeten worden versterkt. Als de Minister die niet toezegt, zou ik daarover ook een motie willen indienen.

De heer Monasch (PvdA): Voorzitter. Ik dank de Minister en haar staf voor de uitgebreide beantwoording en voor het goede debat in eerste termijn. Ik heb nog een paar losse punten. Het eerste betreft de evaluatie. Is het wellicht mogelijk om het tijdstip van publicatie van Cultuur in Beeld te laten samenvallen met het begrotingsoverleg? Dat doen we inmiddels ook bij wonen. De staat van de woningmarkt wordt daar besproken bij de begrotingsbehandeling. Er is niet zo veel verschil in tijdstip van publicatie. De Minister hoeft hier niet direct op te antwoorden, maar mijn vraag is of die twee dingen meer bij elkaar kunnen komen. Het zou wel goed zijn om dat op een reguliere manier op een geëigend moment te bespreken in plaats van bij het Kunstenplan, zoals nu gebeurt.

Het is mij niet helemaal duidelijk wat de Minister doet met de vraag over de spreiding. Zoals het er nu staat, is het nog wat te mager. Ik vind het prachtig dat er internationaal wordt opgetreden, hoe meer, hoe beter, maar als dat betekent dat het aanbod op regionaal niveau achteruitgaat, hebben we een probleem. Ik vind dat het en-en moet zijn. Dat lijkt mij een wezenlijk punt voor het draagvlak voor cultuur in het algemeen. Ik ben verheugd dat Ger Koopmans, als een van de rechtse houwdegens uit de vorige periode, nu een van de steunpilaren van het cultuurbeleid aan het worden is. Dat doet mij goed. De wonderen zijn de wereld nog niet uit.

Vanzelfsprekend zullen wij in de adviesaanvraag blijven kijken of het efficiënter kan. Er zijn nog steeds instellingen die niet zoveel opvoeringen per jaar doen. Ik ga ervan uit dat de Raad voor Cultuur meeluistert en meekijkt. Ik ben benieuwd of deze daaraan ook aandacht besteedt. Ik heb nog geen reactie van de Minister gekregen over het onderdeel film. Het is goed dat dit uitgebreid wordt besproken in de adviesaanvraag. Kan daarbij de vraag worden betrokken wat het effect is van de stimuleringsregeling? Wat leren we daarvan?

Ik heb een voorbeeld gegeven van samenwerking tussen instellingen die onder de BIS of onder het Fonds Podiumkunsten vallen, namelijk een dansgezelschap in Groningen en het NNT. Hoe ziet de Minister dat?

Ik ben blij met de toezegging dat de Minister de ervaringen en de redenen bij de beslissing om Leeuwarden culturele hoofdstad te laten zijn zal vermelden in de brief, zodat de raad daarop kan reflecteren. Dat spreekt ons zeer aan.

Ook dank voor de toezegging om expliciet aan de Raad voor Cultuur te vragen om te reflecteren op mogelijke scenario's voor na 2017, want dan is er een andere politieke en misschien ook wel financiële periode. Ik heb er alle begrip voor dat de Minister zegt dat zij niet alles gaat invullen. Uiteindelijk bepaalt de Minister samen met de Kamer het beleid. Er worden open vragen gesteld, maar dat neemt niet weg dat dit soort debatten ook zijn bedoeld om aan te geven hoe wij tegen die vragen aankijken. In dat licht moeten onze opmerkingen worden gezien. Nogmaals dank voor de toezeggingen.

Mevrouw Keijzer (CDA): Voorzitter. Dank aan de Minister voor haar antwoorden. Ook dank voor de bespreking van de conceptadviesaanvraag, want dat had ik nog niet gezegd. Daarover is alles gezegd. De CDA-fractie wacht het advies van de Raad voor Cultuur af, evenals de reactie van de Minister op het WRR-rapport over de maatschappelijke betekenis van cultuur. Dan zal de CDA-fractie een oordeel vellen over de vraag of datgene wat vanaf 2017 gaat gelden, ook aansluit bij de manier waarop zij kijkt naar kunst en cultuur.

Ik heb nog een vraag over de administratieve lasten. Op pag. 5 van de adviesaanvraag geeft de Minister in een paar zinnen aan dat de administratieve lasten voor instellingen verlicht moeten worden door betere samenwerking tussen overheden. Zij stelt ook dat instellingen zelf hun kwalitatieve prestaties nauwkeuriger moeten gaan bijhouden. Daarbij valt op dat de zin over de administratievelastenverlichting, dus minder regels, heel algemeen gesteld is, terwijl de eis om meer informatie bij te houden zeer concreet wordt ingevuld. Dan weet ik al dat het nettoresultaat is dat er meer tijd besteed moet worden aan het invullen van papieren. Elke euro die je niet uitgeeft aan cultuur, maar wel aan het invullen van papieren is zonde, zeker als dat onnodig is. Ik hoor graag een reactie op de vraag hoe we ervoor gaan zorgen dat we bij cultuur niet dezelfde discussie krijgen als die ik dagelijks als zorgwoordvoerder moet voeren, namelijk dat iedereen knettergek wordt van alle regeltjes en formulieren.

Mevrouw Hachchi (D66): Voorzitter. Dank aan de Minister voor haar antwoorden en de toezeggingen die zij tot dusver heeft gedaan. Ik ga nog een poging wagen om op twee punten alsnog een toezegging van de Minister te krijgen. Ik wil nog een punt checken. De Minister reageerde positief op mijn opmerking dat je bij spreiding in bredere zin ook de internationalisering moet betrekken. Neemt zij dit mee in de adviesaanvraag aan de Raad voor Cultuur?

Het zou mooi zijn als de Minister de topfestivals expliciet zou kunnen noemen. De Minister zegt dat zij kiest voor open vragen, om ruimte te laten aan de raad. Voor mijn fractie is het wel belangrijk om te kunnen teruglezen wat het advies van de raad is over die kwalitatieve topfestivals. Ik hoop dat de Minister kan toezeggen dat zij dat er expliciet in kan opnemen.

Ik ben ook niet tevreden met het antwoord van de Minister over de jeugd. Ik heb ook gelezen wat er in de stukken staat over de jeugd, maar dat is beperkt tot de podiumkunsten. Het is wel interessant om van de raad te horen welke mogelijkheden er nog meer zijn voor activiteiten voor de jeugd. Ik nodig de Minister uit om de Kamer wat dit betreft tegemoet te komen. Als de Minister daarvoor ruimte ziet, zou ik die graag benutten. Ik zie uit naar het antwoord van de Minister. Als Kamerlid zwaai ik niet snel met moties.

Ik onderstreep dat het mij er niet om gaat de discussie over talentontwikkeling opnieuw te voeren. Het doel is om tot een conclusie te komen over wat de beste aanpak is om die talentontwikkeling te borgen. Ik heb goed geluisterd naar de Minister. Zij zegt dat zij dit in de adviesaanvraag genoeg heeft onderstreept. Wij zullen straks bekijken wat de Raad voor Cultuur daarover kan melden.

Voorzitter: Jasper van Dijk

De heer Rutte (VVD): Voorzitter. Ik dank de Minister zeer voor haar uitvoerige beantwoording en voor de manier waarop wij als Kamer tijdig onze invloed kunnen aanwenden bij de adviesaanvraag aan de Raad voor Cultuur. Ik vind dat een mooi en open proces. Het is goed om hierover op deze manier van gedachten te wisselen. Ik hoop dat dit zo blijft in de rest van het traject op weg naar de nieuwe BIS. We hebben veel antwoorden gekregen. Het spreekt de VVD zeer aan dat de Minister een goede balans heeft gevonden en geen afscheid heeft genomen van een koers waarin het belangrijk is dat er veel publiek en extra inkomsten worden gevonden. Er is uiteraard wel oog voor het feit dat dit allemaal niet vanzelf gaat. Daar moet je ook oog voor hebben.

Er is nog één ding blijven liggen. Ik heb geprobeerd om daarop in te gaan in eerste termijn. De heer Monasch heeft er ook aan gerefereerd. De nieuwe media zijn de vorige keer uit de basisinfrastructuur gehaald als specifieke categorie. Ik wil er niet op voorsorteren dat zij weer een aparte categorie moeten worden, want dat weet ik niet, maar we moeten wel zeker weten dat nieuwe media niet tussen wal en schip raken. Dat heeft er in de vorige periode toe geleid dat een door allen gewaardeerd festival als Cinekid in de toekomst in de problemen komt. Het gaat mij niet specifiek om Cinekid, maar dit kan ook andere ontwikkelingen raken. Kan de Minister bekijken of de nieuwe media in deze adviesaanvraag voldoende een plek krijgen en dus ook straks in de nieuwe BIS? Dat mag impliciet in andere categorieën, als ze maar niet tussen wal en schip vallen.

Voorzitter: Rutte

Minister Bussemaker: Voorzitter. Ik begin bij de heer Rutte, want hij had nog iets van mij tegoed. Mijn antwoord was inderdaad wat kort. Ik zeg toe dat ik de nieuwe media opneem in de paragraaf over de creatieve industrie, want daar vallen zij onder, zonder verdere toespitsing en uitwerking. Er zijn al enkele open vragen over, maar in de beschrijving neem ik dat mee.

Volgens mij heeft de heer Van Dijk mij niet goed begrepen. Ik heb gezegd dat ik geen signalen heb dat er tussen nu en 2017 verandering komt in de budgetten voor cultuur; noch in positieve, noch in negatieve zin. Tot die periode kunnen wij maar één ding doen: uitgaan van het financiële kader zoals geschetst in het regeerakkoord. Dat neemt niet weg dat er daarna van alles kan gebeuren. Er wordt een optie geschetst van meer geld, maar het is ook denkbaar dat er minder geld zou komen. Dat hangt af van een heleboel zaken die wij niet kunnen voorspellen. Volgens mij ben ik daar voldoende op ingegaan. Ik geef de Raad voor Cultuur de ruimte om na te denken over de periode na 2017, ook in deze zin, maar ik wil ook duidelijk zijn over wat de sector de komende tijd van mij kan verwachten.

De heer Jasper van Dijk (SP): We praten over de Cultuurnota 2017–2020. Dan is alles anders, daar heeft de Minister gelijk in. Dan zit er sowieso een nieuw kabinet, met een nieuw budget. Er kan minder geld komen en er kan meer geld komen. Dan is het heel raar om tegen de Raad voor Cultuur te zeggen dat hij vast moet houden aan het huidige budget. Daar moet hij juist los van staan.

Minister Bussemaker: Toen ik aantrad, op 5 november 2012, trof ik de besluiten aan van het kabinet-Rutte I. De nieuwe basisinfrastructuur ging in op 1 januari 2013. Je geeft altijd je opvolger wat mee. Ik ga mijn opvolger meegeven wat ik nu kan bedenken, binnen de kaders waarbinnen ik moet werken. Zo is dat. Daarnaast zullen er wellicht andere onderdelen in het regeerakkoord staan. In dit regeerakkoord stond expliciet dat er heel uitgebreid aandacht moest zijn voor cultuureducatie. Dat wordt dan een thema waarmee meer gedaan wordt. Zo zal dat in 2017 ook gaan, maar ik kan niet veel verder gaan dan dat. U wilt maar één kant op denken. Ik heb helaas geen glazen bol. We kunnen niet voorspellen wat voor kabinet er na 2017 zal zijn.

De heer Jasper van Dijk (SP): De Minister zegt dat ik maar één kant op wil denken, maar het zou mooi zijn als Onze Minister voor Cultuur ook eens wat meer die kant op zou willen denken, of in ieder geval haar gedachten wat vrijer wil laten, zeker in de richting van de Raad voor Cultuur, in plaats van die vooraf al met handboeien om te beknellen en te zeggen dat er in ieder geval geen cent meer bij mag. Dat is toch niet de Minister voor Cultuur waardig? Laat de raad daar vrij in, dan nemen wij daarna wel de politieke besluiten.

Minister Bussemaker: De heer Van Dijk luistert niet. Ik heb een- en andermaal gezegd dat ik een open vraag aan de Raad voor Cultuur formuleer, zodat deze er voor de periode vanaf 2017 over na kan denken. Volgens mij ben ik daarover voldoende duidelijk geweest.

De heer Jasper van Dijk (SP): Dan kan dat zinnetje op pag. 10 over extra geld weg.

Minister Bussemaker: Ik ga hier niet onderhandelen over zinnetjes. Ik heb hierover een toezegging gedaan en die ga ik verwerken in de brief die ik stuur aan de Raad voor Cultuur. Dat is geheel mijn eigen verantwoordelijkheid.

Voorzitter. Ik ben ook uitgebreid ingegaan op de zwakke plekken en de fundamenten. Dat blijven we volgen, maar daarover ga ik niet meer opnemen dan wat er nu al in staat.

De heer Monasch heeft gevraagd om Cultuur in Beeld tegelijkertijd met de begroting te behandelen in een wetgevingsoverleg. Dat wordt heel krap, want Cultuur in Beeld verschijnt normaliter begin december. Daarbij komt dat het overleg over de begroting voor Cultuur vrij vroeg wordt gepland door de Kamer; eind oktober, begin november. De mediabegroting is later. Ik weet eerlijk gezegd niet of dat wat ons betreft ook anders kan. Als de Kamer een poging zou willen doen om dat wetgevingsoverleg over Cultuur naar achteren te halen, dan ga ik mijn uiterste best doen om dat te halen, maar dat kan op z'n vroegst eind november of begin december. Dan moet de Kamer van mij ook niet al te veel termijnen van tevoren vragen, zodat het twee weken van tevoren bij de Kamer moet zijn. Dan kan ik een uiterste poging doen.

De voorzitter: Ik wil hierover wel een procesopmerking maken. De begroting moet wel voor 1 december klaar zijn. Ik weet niet of de Raad voor Cultuur in staat is om de rapportage Cultuur in Beeld te versnellen.

Minister Bussemaker: Dat doet niet de Raad voor Cultuur, maar dat doen wij zelf. Het probleem is dat wij daarbij met enorm veel organisaties samenwerken; met een heleboel fondsen, met gemeenten, met branches. Dat moet in samenwerking met elkaar. Er is nog wel enige tijd, maar dan wordt het echt eind november. Als het dan gepland wordt, ga ik mijn uiterste best doen. Dan ga ik het met deze partijen bespreken en dan gaan we er alles aan doen om het twee weken naar voren te halen. Dat zou dan net het verschil kunnen maken.

De voorzitter: Ik zie instemmend geknik. Wellicht kan de Minister nog even uitzoeken op het ministerie of dat haalbaar is. Mocht het echt niet kunnen, dan willen we dat tijdig weten voordat we de begrotingsbehandeling plannen.

Minister Bussemaker: Als u mij dan wilt laten weten of dat ook voor de Kamer anders gepland kan worden, want dan moet er iets anders weer gaan schuiven, dan hebben we het daar nog over.

Regionalisering en internationalisering moeten allebei. Hierbij ga ik ook in op de vraag van mevrouw Hachchi. Ik heb gezegd dat niet elk gezelschap hierin precies hetzelfde accent hoeft te kiezen, maar het ene kan niet het andere vervangen.

Ik merk wel op dat er op pag. 4 een belangrijke passage staat over internationalisering. We vragen: «Wil de Raad ingaan op het begrip spreiding in het licht van de ontwikkeling van een eigen profiel van steden en regio's». Daarbij geven we aan: «voor een aantal culturele instellingen is het speelveld internationaal». Daar hechten we aan. Vervolgens staat op pag. 7 nogmaals dat veel instellingen in de BIS en bij de fondsen internationaal actief zijn. We vragen dan: «Hoe kijkt de Raad aan tegen de wijze waarop instellingen en fondsen invulling geven aan het internationaal cultuurbeleid? Is de Raad van mening dat de integrale aanpak van internalisering voldoende tot uitdrukking komt?» Het komt op twee plekken terug: zowel bij spreiding als bij internationaal, dus ik zie geen mogelijkheden om dat nog te verbeteren.

De heer Monasch (PvdA): Het is even de vraag of de vraag over de spreiding zo moet blijven. U zou mijn fractie een groot plezier doen, en misschien andere ook, als u aan de vraag zoals die er nu staat, dus hoe dat uitkomt in het stedenprofiel of het regionaal profiel, zou toevoegen: in het licht van de algemene uitgangspunten die ik heb geschetst voor het cultuurbeleid. Het gaat mij erom dat in de spreidingsgedachte wordt verankerd dat er voldoende cultuuraanbod is, in totaliteit, door het hele land.

Minister Bussemaker: Dat zeg ik toe. Dat kan. Daaronder blijft de toelichtende tekst over internationalisering wel staan.

De heer Monasch vroeg ook of het nog efficiënter kan. Ja, wellicht. Mevrouw Hachchi heeft de suggestie gedaan om te bekijken of er ook ergens regels weg kunnen. Als dat gebeurt, kan het efficiënter. Dat is ook een antwoord op de vraag van mevrouw Keijzer of de administratieve lasten kunnen worden verminderd. Die vraag ga ik toevoegen en die ga ik inkleden met een verwijzing naar regelgeving en administratieve lasten. Ik vind het wel van belang dat de middelen die we hebben, ook maximaal doelmatig worden benut.

De heer Monasch heeft ook een vraag gesteld over de samenwerking tussen BIS- en podiuminstellingen. Dit vind ik buitengewoon interessant. Ik denk dat daar heel veel mogelijkheden zitten, zoals bij dat voorbeeld van dat dansgezelschap en NNT. Het kan ook voor de jeugd heel interessant zijn om daaraan te werken. Ik vind dat te vaak in de debatten over cultuurbeleid wordt gedaan alsof alleen wat in de BIS zit, echte cultuur is. De fondsen zijn flexibel en innovatief en kunnen makkelijker naar samenwerking op een nieuwe manier zoeken. Ik ben daar heel enthousiast over.

Ik hoop dat ik mevrouw Hachchi tegemoet ben gekomen wat betreft internationalisering. Dat ga ik niet doen voor de topfestivals. We hebben daarover al eerder uitgebreid gesproken. We hebben een aantal festivals die ook in de fondsen zitten, dus die vraag zit impliciet bij de vraag over de witte vlekken en de samenwerking tussen de BIS en de fondsen. Ik wil wel de suggestie overnemen om de vraag over de jeugd niet alleen te beperken tot de cultuureducatie. Dat raakt aan het grote belang van spreiding en van het bereiken van nieuwe groepen en generaties. In die zin kan ik die vraag wat breder inkleden. Dat zeg ik toe.

Mevrouw Hachchi (D66): Dank voor die laatste toezegging. Wat betreft internationalisering is er niet zozeer sprake van een tegemoetkoming als wel dat de Minister mij wees op mijn huiswerk, omdat het er al in stond. Ik had begrepen dat er bij de witte vlekken helemaal geen voorbeelden worden genoemd, dus ook de topfestivals niet. Als de Minister tussen haakjes twee of drie dingen kan noemen, waaronder topfestivals, hebben we het ook op een praktische manier opgelost.

Minister Bussemaker: Ik heb juist gezegd dat ik dat niet wil, omdat ik daarmee ook weer allerlei verwachtingen zou wekken. Dan krijg ik een discussie met de cultuursector over waarom het ene er wel in staat en het andere niet. Dan wordt er gezegd dat zij misschien ook wel een witte vlek zijn. Dan ben ik al bezig met het debat met de sector, terwijl ik wil dat de Raad voor Cultuur er eerst open op reflecteert.

De voorzitter: Dan ga ik een poging doen om een samenvatting te maken van alles wat hier vandaag is toegezegd.

De heer Monasch (PvdA): Ik had nog een vraag staan over film.

Minister Bussemaker: Er wordt apart bekeken hoe functioneel de stimuleringsregeling is, dus die gaan we hier niet in meenemen.

De voorzitter: Dan ga ik een poging doen. De griffier heeft driftig meegeschreven. Als de leden of de Minister nog iets missen in mijn overzicht, dan hoop ik dat te horen.

– De Minister heeft toegezegd dat een onderzoek naar de cultuurbezuiniging in 2014 wordt opgenomen in de volgende editie van Cultuur in Beeld.

Minister Bussemaker: Dan gaat het om het onderzoek van het CBS naar de inkomens- en arbeidsmarktpositie.

De voorzitter: Dat wordt genoteerd.

  • In 2015 ontvangt de Kamer een gecombineerde analyse van de Raad voor Cultuur en de SER van de werkgelegenheid en arbeidsmarkt in de culturele sector.

  • In maart 2015 ontvangt de Kamer een strategie voor nationaal erfgoed.

Minister Bussemaker: Een digitale aanpak nationaal erfgoed.

De voorzitter: In maart 2015 ontvangt de Kamer een strategie voor een digitale aanpak van het nationaal erfgoed.

– Binnenkort ontvangt de Kamer de beleidsbrief en voorstellen voor de nominatie van het immaterieel erfgoed.

Dan over de adviesaanvraag aan de Raad voor Cultuur:

  • De Minister zegt toe in de adviesaanvraag, de agenda voor het cultuurbeleid en de Basisinfrastructuur 2017–2020 ook aandacht te vragen voor de beantwoording van de open vraag om te reflecteren op de periode na 2017, met mogelijk een ander politiek en financieel kader. In aanvulling op de vraag die er al staat, wordt er ook ruimte geboden om verder te kijken, buiten de bestaande financiële en politieke kaders.

  • De Minister zegt toe te kijken naar de maatschappelijke agenda wat betreft overbodige en belemmerende regelgeving, zoals mevrouw Hachchi en mevrouw Keijzer hebben gevraagd. Het gaat hierbij om de voorwaarden, de regelgeving en de administratieve lasten.

  • De Minister zegt toe dat andere vormen van private financiering en verdienmodellen onderzocht worden.

  • De Minister zegt toe dat Leeuwarden specifiek wordt genoemd als culturele hoofdstad en als inspiratiebron.

  • De Minister zegt toe dat nieuwe media worden meegenomen in de paragraaf over de creatieve industrie.

  • De Minister zegt toe dat de spreidingsgedachte geldt voor het cultuuraanbod in het hele land. Volgens mij zei de Minister erbij dat hierbij rekening moet worden gehouden met de algemene uitgangspunten van het cultuurbeleid.

  • De Minister zegt toe dat de aandacht voor jeugd breder wordt ingekleed dan alleen maar met betrekking tot cultuureducatie.

Mevrouw Keijzer (CDA): Ik heb de Minister ook nog horen zeggen dat amateurmuziekverenigingen vallen onder cultuureducatie, bovenaan pag. 7 van de adviesaanvraag. Zij heeft ook toegezegd dat zij zal reageren op het WRR-rapport over de maatschappelijke betekenis van cultuur.

De voorzitter: Ja, er komt een reactie op dat rapport. Ik heb begrepen dat de Minister zei dat de amateurgezelschappen eronder vallen. Ik weet niet of zij heeft toegezegd dat zij er expliciet in worden opgenomen.

Minister Bussemaker: Nee, want dat valt er al onder. Daar kom ik op terug. U kunt er van op aan dat de amateurmuziekverenigingen daarin een heel belangrijke plek hebben. Het luistert wel nauw, omdat er veel over gedebatteerd is. Ik ga een open vraag stellen aan de raad over de periode na 2017, maar ik zal mij houden aan de periode die ik kan overzien, tot 2017, en aan de huidige financiële kaders. Dat zal ik wel benadrukken bij die vraag.

De voorzitter: Dat was voor de heer Van Dijk een reden om een motie te willen indienen. Bestaat er nog steeds behoefte om hierover een VAO aan te vragen, nu hij heeft gehoord dat het een en-en-optie wordt?

De heer Jasper van Dijk (SP): Ja, dat is juist.

De voorzitter: Dat er nog een VAO komt, heeft wel implicaties voor de termijnen. Dat moet heel snel.

Minister Bussemaker: Dat moet zo snel mogelijk.

De voorzitter: We gaan kijken wat we daaraan kunnen doen. Ik weet niet of het zo dringend is dat we er nog op dezelfde dag over moeten stemmen. Ik wil wel even weten of dat zo is.

Minister Bussemaker: Het probleem is dat alles gaat schuiven. Straks zegt de Kamer tegen mij dat ik de uitgangspuntenbrief op zo'n moment moet sturen dat zij er voor het zomerreces met mij over kan debatteren. Ik heb al gezegd dat dit allemaal heel krap is. Ik heb mijn uiterste best gedaan om deze brief in het reces aan de Kamer toe te zenden. Als er weer twee weken bij komen, wil ik straks niet horen dat die uitgangspuntenbrief te laat is.

De heer Monasch (PvdA): Mag ik de suggestie doen dat wij dinsdag een VAO hebben en daarna stemmen? Dat gebeurt wel vaker.

De voorzitter: We gaan kijken of we het zo kunnen regelen dat we volgende week een definitief besluit hebben. Dat kan ik niet helemaal beloven, want daarvoor hebben wij de medewerking van de Griffie van de Kamer nodig, maar dat zou moeten kunnen. Ik vraag de griffier om dat uit te zetten. Daar komen we zo snel mogelijk op terug. Dan rond ik nu af, mooi op tijd. Ik wens iedereen een fijne dag.

Sluiting 16.50 uur.