Kamerstuk 32605-170

Verslag van een algemeen overleg

Beleid ten aanzien van ontwikkelingssamenwerking

Gepubliceerd: 29 juli 2015
Indiener(s): Raymond de Roon (PVV)
Onderwerpen: internationaal ontwikkelingssamenwerking
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32605-170.html
ID: 32605-170

Nr. 170 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 29 juli 2015

De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft op 10 juni 2015 overleg gevoerd met Minister Ploumen voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over:

  • de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 2 december 2014 met een reactie op het verzoek van de vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over fragielestatenaanpak / inzet World Humanitarian Summit (Kamerstuk 31 787, nr. 13) en

  • de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 4 juni 2015 over de Nederlandse inzet voor de World Humanitarian Summit en paraatheid (Kamerstuk 32 605, nr. 166).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, De Roon

De griffier van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, Van Toor

Voorzitter: De Roon

Griffier: Wiskerke

Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: Van Laar, De Roon, Sjoerdsma, Smaling, Van der Staaij, Taverne en Voordewind,

en Minister Ploumen voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, die vergezeld is van enkele ambtenaren van haar ministerie.

Aanvang 14.05 uur.

De voorzitter: Dames en heren. Het onderwerp van dit overleg is de Nederlandse inzet voor de humanitaire top, de internationale top die volgend jaar zal plaatsvinden. Wij hebben daar twee uur de tijd voor. Er zijn zes woordvoerders. Ik stel voor een spreektijd te hanteren van vijf minuten per fractie. In de eerste termijn zal ik één interruptie per fractie toestaan. Het woord is aan de heer Taverne.

De heer Taverne (VVD): Voorzitter. Zoals bekend, hecht de VVD-fractie groot belang aan het verlenen van noodhulp. Indien landen en volkeren worden getroffen door natuurgeweld, een gewapend conflict of ander onheil, dan is hulp verlenen slechts een vorm van medemenselijkheid. De brief over de World Humanitarian Summit heb ik dan ook met grote belangstelling gelezen.

Het kabinet verwelkomt de top omdat Nederland als een van de tien grootste donoren in de wereld en als toekomstig EU-voorzitter tijdens de top een bijzondere verantwoordelijkheid zou hebben. De VVD-fractie is van mening dat deze positie als donor en toekomstige EU-voorzitter niet zozeer een bijzondere verantwoordelijkheid met zich brengt, maar eerder een bijzonder belang. Immers, als andere landen meer en effectiever gaan bijdragen aan het lenigen van humanitaire nood, dan komt er minder op de schouders van Nederland terecht, waardoor Nederland weer meer tijd heeft om elders goed te doen.

Des te verontrustender is het dat de Minister in haar brief schrijft dat het United Nations Office for the Coordination of Humanitarian Affairs (OCHA), dat de top organiseert, eigenlijk niet precies weet waar de top over moet gaan. Dit draagt bij aan het beeld dat deze top een top is op zoek naar vorm en inhoud. Dat lijkt mij de verkeerde volgorde. Dat zou ook onrecht doen aan het belang van het onderwerp, maar het sluit wel aan bij de al vaker gehoorde kritiek over OCHA. Het is niet altijd de meest effectieve tak van de VN, iets waarvan wij in oktober vorig jaar tijdens een bezoek waar ik aan deelnam, wel een beetje kennis van hebben genomen. De VVD-fractie is dan ook geïnteresseerd in de kosten van deelname aan deze top. Daarbij denk ik gewoon heel eenvoudig aan de inzet van fte's en aan andere kosten die wij gaan maken. Als de Minister ons daar een idee van kan geven, dan horen wij dat graag.

Nederland zal zich inzetten voor de handhaving van humanitair internationaal recht en van humanitaire principes. De VVD-fractie ondersteunt dit van harte, want als de hulp de plaatsen waar die nodig is, niet kan bereiken, is niemand ermee geholpen. Daarnaast zal de Minister zich inzetten voor «innovatie, gender en psychosociale zorg».

De heer Sjoerdsma (D66): Dit is een wat curieus begin van het betoog van de VVD-collega en ik denk dan met name aan zijn vragen over de kosten van de deelname aan deze conferentie. Uiteraard, als er exorbitante bedragen mee gemoeid zijn, dan moeten wij dat weten, maar misschien moet ik vragen hoeveel de deelname aan deze top van de VVD mag kosten. De heer Taverne heeft daar ongetwijfeld interesse in.

De heer Taverne (VVD): Nou, mij verbaast het dat de heer Sjoerdsma verbaasd is over het grote belang dat de VVD aan noodhulp hecht. Dat is uitvoerig bekend. De heer Sjoerdsma zal de genoemde brief ook hebben gelezen. Als wij deelnemen aan zo'n top en daar kennelijk grote waarde aan hechten, is de wens om een beeld te krijgen van wat dit gaat kosten niet zo raar, helemaal niet als de organiserende organisatie op z'n minst zoekende is naar de vorm en inhoud van deze top. De vraag die ik over de kosten stelde, was gericht aan de Minister. Ik wil eerst het antwoord weten zodat ik kan beoordelen of de VVD-fractie dat veel of weinig vindt.

De heer Sjoerdsma (D66): Nee, zo werkt het toch niet helemaal. Er zijn jaarlijks heel veel conferenties en de Minister reist naar heel veel bijeenkomsten. Helemaal tot uw dienst, mijnheer Taverne: iedereen aan deze kant en aan de andere kant van de tafel vindt noodhulp belangrijk. Door te vragen naar de kosten van de deelname aan specifiek deze conferentie suggereert u dat er een maximum is aan wat u acceptabel vindt. Dan moet u dat maximum ook op tafel leggen.

De heer Taverne (VVD): Ik suggereer helemaal niks, en hoe het hier gaat, maak ik zelf wel uit. Ik stel een vraag aan de Minister. Ik ben in haar antwoord erg geïnteresseerd. Wat de heer Sjoerdsma zegt, is waar: er worden hier en daar ontzettend veel bijeenkomsten en toppen georganiseerd. Bij een heel aantal daarvan kun je terecht de vraag stellen of die nu wel allemaal even nuttig zijn. Juist bij een onderwerp dat zo belangrijk is als noodhulp, vind ik eerlijk gezegd dat wij ervoor moeten zorgen dat zo veel mogelijk tijd, energie en menskracht worden ingezet om die hulp ook te verlenen. Iedere bijeenkomst die kan helpen om dat effectiever te doen, moeten wij ondersteunen, maar je moet ook kunnen afwegen hoe effectief die is en wat je eraan uitgeeft, want anders weet ik nog wel andere bestemmingen voor dat geld.

Ik vervolg mijn betoog. Mijn vraag was de volgende. De Minister stelt dat zij zich tijdens de top zal inzetten voor «innovatie, gender en psychologische zorg». De vraag van de VVD-fractie is waarom het kabinet voor deze onderwerpen kiest, nu slechts één ervan aansluit bij de vier thema's van de top, namelijk innovatie. Gender en psychosociale zorg komen in dat rijtje niet voor. Ik kan mij voorstellen dat, indien meer landen onderwerpen agenderen die niet aansluiten op de vier thema's, niets op voorhand helpt bij het bereiken van concrete resultaten. Graag hoor ik van de Minister met welke nadere afweging zij heeft gekozen voor deze onderwerpen.

De Minister schrijft ook dat zij wil bevorderen dat bij het verlenen van humanitaire hulp meer cash wordt gebruikt. Dat kan heel praktisch zijn. Daar zijn goede voorbeelden van, maar hoe voorkomen wij dat het risico dat anderen er met die cash vandoor gaan, niet even hard toeneemt?

In de brief kunnen wij lezen dat in aanloop naar de top de mogelijkheid van een Global Humanitarian Compact wordt besproken. Uit de brief kon ik niet helemaal opmaken wat dat nu eigenlijk is. Misschien kan de Minister hierover duidelijkheid bieden.

De Minister stelt verder dat het kabinet wil bijdragen aan een cultuurverandering binnen een sector die niet altijd ruimte laat voor nieuwe manieren van werken. Dat doet bij mij de vraag rijzen hoe het komt dat die ruimte er kennelijk niet is. Wat denkt de Minister daaraan te gaan doen? Verder hoor ik graag van de Minister welke concrete resultaten Nederland tijdens de top wil behalen.

In de brief wordt voorts gesteld dat er een programma bestaat dat uit het Relief Fund is gefinancierd. Het programma richt zich op de training van gemeenschapsleiders op het gebied van traumaverwerking en begeleiding in Nigeria. Ik hoor graag van de Minister of dit soort programma's ook in andere landen dan in Nigeria wordt gefinancierd.

Tot slot kunnen wij in de brief lezen dat de Dutch Relief Alliance formeel is gelanceerd. Ik zou graag van de Minister horen hoe de samenwerking tot nu is verlopen. Juist in het kader van het tegengaan van versplintering van hulp en inzet, waar de VVD-fractie een groot voorstander van is, ben ik benieuwd of de Minister van mening is dat de samenwerking tussen de ngo's in Nederland, maar ook daarbuiten, beter kan en hoe dat zijn beslag kan krijgen.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Het is goed dat we hierover spreken, zodat wij in de aanloop naar de belangrijke top in Istanboel met de Minister kunnen meedenken.

Er is veel aan de hand in de wereld. Ik wijs op Syrië, geen zicht op Genève 3, de vluchtelingenstroom die zal aanhouden en op Nepal. De Minister is zelf in Nepal geweest; misschien kan zij daar straks nog iets over zeggen. Ook noem ik in dezen Libië. Het desbetreffende overleg is tot nu toe helaas mislukt. Libië is een failing state en ook daardoor kunnen op dit moment zo veel mensen in de bootjes stappen om de Middellandse Zee over te varen. De noodzaak om over deze onderwerpen te spreken is enorm.

Ik heb ook even naar de prioriteiten van de Minister gekeken die zij in de brief heeft genoemd: psychosociale zorg, innovatie en vrouwen. Ik heb nog even teruggebladerd naar de andere prioriteiten. Ik begrijp best dat dit de inzet is voor de top, maar de andere prioriteiten van de Minister, genoemd in de brieven van 19 september en van 23 februari, waren tot nu toe: meer acute noodhulp, regionale opvang en preventie. Je zou denken dat preventie nog steeds belangrijk is, maar ik hoor graag van de Minister waarom zij voor psychosociale zorg heeft gekozen in plaats van voor preventie. Het kan zijn dat dit onderwerp al voor de top is geagendeerd, maar ik weet dat nog niet. Waarom heeft Nederland voor de genoemde prioriteiten gekozen?

Ik wil de Minister drie dingen meegeven die door de fractie van ChristenUnie belangrijk worden geacht. Het eerste betreft de host communities. Dit onderwerp leeft ook bij de Minister; dat weten wij uit de voorgaande brieven. Een voorbeeld is Libanon, een land dat 4 miljoen inwoners heeft en 1 miljoen vluchtelingen erbij heeft gekregen. Ik heb dat eerder gezegd. Als wij opvang in de regio echt zien zitten, moeten wij ook bekijken in welke host communities de opvang niet goed gaat. Een land bij uitstek is dan Libanon. In Jordanië gaat het veel beter en Turkije heeft het goed georganiseerd. In Libanon leven mensen echter nog steeds in krotjes: houten planken met plastic erover. Wij moeten echt met Beiroet kunnen afspreken dat er een fatsoenlijke huisvesting komt. Dat staat nog even los van het feit dat de meeste mensen natuurlijk inmiddels in leegstaande panden, kantoren of andere gebouwen, zitten, waar zij dan wel heel grote bedragen voor moeten betalen. Hetzelfde geldt voor onderwijs en zorg in de host communities. Ze zijn overbezet en dat leidt ook voor de Libanezen tot spanning. De scholen zitten overvol. Welke middelen hebben wij nog om te kijken naar de host communities, met name naar Libanon?

De Minister heeft het eerder gehad over income generating projects. Misschien vallen deze onder innovatie, maar ik hoor graag welke ideeën zij meeneemt naar aanleiding van haar eigen ervaringen in Jordanië, waar nu heel veel income generating projects lopen. Kunnen wij dat punt meenemen naar de top: hoe kunnen wij mensen als het maar enigszins kan weer zelfstandig een inkomen laten verdienen, zodat de afhankelijkheid vermindert en de waardigheid sneller terugkomt?

In een vorige brief heeft de Minister ook aandacht besteed aan de structuur en de coördinatie van de humanitaire hulp. Mijn collega sprak al over de spanningen tussen OCHA en de UNHCR. Gaat de Minister daar ook nog aandacht aan besteden? Ik heb al eerder gezien dat er spanningen waren tussen OCHA en UNHCR inzake Irak. In Haïti heb ik kennisgenomen van de clusterbenadering. Die vond ik zeer indrukwekkend. Dat heeft men daar goed gedaan. Dat kwam ook uit de SHO-evaluatie. Organisaties die een goede trackrecord hadden, werden meteen coördinator gemaakt van clusters zoals huisvesting, water en gezondheidszorg. Is dat ook een model waar de Minister naar kijkt met het oog op de top?

Wij hebben eerder gesproken over mensen met een handicap. Als mensen in moeilijke situaties vluchten, moeten mensen met een handicap soms achterblijven. Ook komt het voor dat zij in vluchtelingenkampen in zeer penibele situaties terechtkomen. Geeft de Minister daar extra aandacht aan? Naar ik meen, hebben wij de vorige keer gesproken over het oprichten van een apart fonds, een inclusiefonds, maar is er ook een link te leggen met de gehandicapte vluchteling?

Ik ben zeer tevreden met de Dutch Relief Alliance. Die is volgens mij uniek in de Nederlandse geschiedenis. Ik begrijp dat men in het Verenigd Koninkrijk op een soortgelijke wijze werkt. Het is heel goed dat aan de ngo's op deze manier verantwoordelijkheid wordt gegeven en een coördinator voor de sectoren wordt aangewezen. Voor de nauwe samenwerking met deze organisaties heb ik alleen maar woorden van lof voor de Minister. Hoe ziet de Minister in dezen de rol van lokale organisaties? Zojuist sprak ik even over de ingo's, de internationale non-gouvernementele organisaties, maar de lokale organisaties hebben soms moeite om er bij het verlenen van noodhulp tussen te komen, terwijl zij wel over een groot netwerk beschikken. Ik denk even aan Sudan en Syrië.

Over Oekraïne hebben wij de vorige keer gesproken. Toen hing nog het idee in de lucht om te bekijken of de omliggende dorpen van de rampplek van de MH-17 hulp zouden kunnen krijgen. Dat zou ook gebeuren als een soort bedankje voor de hulp die zij hebben gegeven bij het verzamelen van brokstukken et cetera.

Dan ga ik in op de cross sector partnerships. Ik heb begrepen dat Philips samen met World Vision in de vorm van een pilot twee klinieken in Ethiopië is gestart. Dat is een mooi voorbeeld daarvan. Een ander voorbeeld is de hospitainer: het bedrijfsleven wil met deze containers complete mobiele ziekenhuisunits in Syrië gaan opzetten. Zijn dat de samenwerkingen waarnaar de Minister zoekt?

De heer Sjoerdsma (D66): Voorzitter. Een algemeen overleg over een humanitaire top die pas in mei volgend jaar plaatsvindt: wij zijn er dit keer vroeg bij, zullen we maar zeggen. Dat is niet vervelend, want het is een heel belangrijke top die op een heel belangrijk moment plaatsvindt. Er zijn meer conflictgebieden en meer ontheemden dan ooit sinds de Tweede Wereldoorlog. Alles bij elkaar zijn er meer intern ontheemden dan inwoners van New York City. Dat zijn echt indrukwekkende cijfers. Tegelijkertijd zien wij dat het systeem dat bij nood hulp moet bieden, fragiel blijkt te zijn en moeizaam werkt en dat er zand tussen de raderen zit. Er is structureel te weinig hulp. Dat is overigens altijd zo geweest. Er is nog nooit een jaar geweest waarin aan alle hulpverzoeken kon worden voldaan. Misschien moet het systeem zelf grondig worden herzien. Dat lijkt mij lastig en dat is ook heel erg lastig. Ik heb het zelf mogen zien in Afghanistan, in Sudan en in de Palestijnse gebieden. Als er een sector is die immuun lijkt voor verandering, dan is het wel de humanitaire hulpsector. De heer Strohmeyer, het hoofd beleid van UN OCHA, heeft het zelfs over een junkie-dealerrelatie. Ik vind dat zelf iets ver gaan, maar ik snap wel wat hij bedoelt. De afhankelijkheid van geld dwingt bepaalde organisaties van de VN en andere hulporganisaties om maar weer met bepaalde activiteiten te komen. De vraag is dus waar het misgaat in het systeem en wat de grootste uitdagingen zijn. Als de humanitaire top nu niet primair inzoomt op de vraag waar het fout gaat, waar de noden zijn, wat de donoren kunnen en willen doen en hoe de humanitaire hulp anders en beter moet, dan heb je eigenlijk niet zoveel aan een top.

Nederland zit in de top tien van donoren wereldwijd. Het is al gezegd. Wij hebben op deze top dus ook echt wat in de melk te brokkelen. Ik hoop dat de Minister zich op deze top stevig zal doen gelden. De Minister zegt dat de drie belangrijkste uitdagingen zijn: de beperkte toegang tot en bescherming van slachtoffers in conflictgebieden, groeiende financieringstekorten en de lange duur van crises. Het antwoord dat zij in haar brief schetst, lijkt daar echter niet helemaal op aan te sluiten. Zij noemt: innovatie, gender en psychosociale hulp. Ja, dat zijn belangrijke initiatieven, maar volgens mij zijn het niet de antwoorden op de fundamentele problemen van het humanitaire systeem. Is er meer geld nodig of een betere samenwerking? Moeten wij andere en betere prioriteiten stellen? Moeten wij een andere partner zoeken of meer inzetten op lokale overheden? De antwoorden op die vragen lees ik eigenlijk niet terug in de brief. Volgens mij kan de top alleen maar verschil maken als duidelijk is wat er nu niet goed gaat en welk antwoord wij daartegenover willen stellen. Ik wil de Minister daarom oproepen voor een aantal zaken te pleiten en in te zetten op een substantiële verandering van het systeem.

Uiteraard is het volgende geen wonderrecept. Het zijn trends die al langer gaande zijn, maar ik denk dat wij hier echt een slinger aan moeten geven. Als eerste noem ik: meer anticiperen en minder reactief zijn. Ik geef een voorbeeld. Bij de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) zouden medische flitsteams moeten worden ingesteld om beter te kunnen anticiperen op grote epidemiologische problemen, zoals problemen veroorzaakt door ebola, MERS en SARS. Wanneer zijn die klaar? Wordt daar nu de juiste hoeveelheid werk in gestoken? Dit geldt natuurlijk ook voor andere noodhulpproblemen. Anticiperen wij daarop genoeg? Hebben wij alle systemen bedacht die wij kunnen bedenken?

Als tweede noem ik: meer klantgerichtheid. Daarmee bedoel ik het volgende. Vaak is het mandaat bij VN-organisaties leidend. De vraag is nu «welke organisatie heeft het mandaat om te reageren?», maar niet «welke organisatie kan reageren?». Ik zou graag zien dat dit met name de organisaties zijn die in de beste positie zijn om echt aan de slag te gaan. Dat kunnen internationale organisaties zijn, maar ik wil hier uitdrukkelijk de lokale organisaties noemen. Het zegt ook iets over de middelen.

Ik ben een groot voorstander van de draai naar cash. Ik vind het een heel verstandige manier om heel snel iets te doen aan het lenigen van hoge noden. Daardoor hebben mensen het lot in eigen handen en daardoor wordt de lokale economie gesteund. Ik ben blij dat de Minister dat ook steunt.

Als derde punt noem ik: meer lokaal. Nu geven wij heel vaak geld aan internationale organisaties die voor bepaalde landen besluiten wat zij zouden moeten doen. Ik zou veel liever zien dat wij landen zoals Jordanië en Libanon ook rechtstreeks gaan steunen en dat wij lokale organisaties, die nu misschien maar 0,2% van de financiële stroom krijgen, meer rechtstreeks gaan steunen. Zij kennen de context veel beter dan wij of dan veel internationale organisaties.

Over mijn vierde punt, innovatie, heb ik al eerder iets gezegd.

Mijn vijfde punt, echt een belangrijk punt, is dat ik in heel veel situaties een meerjarenplan mis of een plan dat echt uitgaat van een exitstrategie. Ik vind dat heel zorgwekkend, want wij weten allemaal dat er niet wordt gewerkt aan een exitscenario, aan een geleidelijke overname door lokale structuren. Dat wordt niet gepland, of het nu gaat om Syrische vluchtelingen, Iraakse vluchtelingen of om vluchtelingen in de CAR. Je mag het geen voorwaarde noemen, dat kan nooit met noodhulp, maar ik denk wel dat het een heel belangrijk aandachtspunt zal zijn in de toekomst.

De voorzitter: Voor de Handelingen merk ik even op dat met «de CAR» de Centraal-Afrikaanse Republiek wordt bedoeld. Ik zie dat er voor u een vraag is van de heer Voordewind.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik maak even een opmerking ter opheldering. De heer Sjoerdsma noemt «meer lokaal» als een van zijn prioriteiten. Dat heb ik ook gezegd, maar daarbij heb ik voornamelijk de landen genoemd waar de internationale ngo's niet kunnen komen of geen netwerk hebben, zoals Sudan en Syrië. Het is voor internationale organisaties lastig om daar te werken. Vindt de heer Sjoerdsma dat ook of vindt hij dat de internationale organisaties maar moeten worden overgeslagen, zo van «doe waar dat maar enigszins kan rechtstreeks zaken met lokale organisaties»? Dan leveren de lokale Nederlandse ambassades wel een capaciteitsprobleem op, want daarop is bezuinigd.

De heer Sjoerdsma (D66): Absoluut. Ik zou zeker niet willen veronderstellen dat je alles lokaal kunt regelen, want vaak ontbreekt het aan capaciteit, aan kennis en aan menskracht. Ik wil echter wel zeggen dat de stelregel nu is: we doen het in principe multilateraal, tenzij wij echt iets van tevoren weten. Ik zou dat willen omdraaien: we doen dat zo veel mogelijk ofwel via lokale overheden ofwel via bekende lokale organisaties en pas als zij die capaciteit niet hebben, kun je bekijken hoe je het internationaal doet. Ik vind dat de internationale organisaties veel te snel een heel alternatief systeem in een land opbouwen en de lokale structuren volledig overschaduwen of daar zelfs aan voorbijgaan. Soms is dat echt nodig, en dan steun ik dat ook van harte, maar ik zie maar al te vaak dat het systeem iets te veel op zichzelf is gericht en te weinig op de noden die lokaal bestaan.

De heer Voordewind (ChristenUnie): De heer Sjoerdsma zegt dat je in eerste instantie zou moeten bekijken wat lokaal mogelijk is. Als je die route neemt en er zijn inderdaad lokale organisaties, dan is het natuurlijk wel de vraag of een ambassade of een Ministerie van Buitenlandse Zaken met reducties in de begrotingen dat kan overzien. Dat betekent dat je contracten moet gaan afsluiten van misschien twee ton omdat veel lokale organisaties kleinschalig zijn. Ook toezicht, monitoring, rapportage et cetera zijn dan aan de orde. Waar alleen nog maar met lokale organisaties kan worden gewerkt, moet je veel meer inzetten op de lokale organisaties in plaats van multilaterale organisaties.

De heer Sjoerdsma (D66): Met dat laatste ben ik het eens. Als je alleen maar lokaal kunt werken, moet je natuurlijk lokaal werken. Dan heb je geen enkele keuze. Ik zou het wat breder trekken dan de heer Voordewind nu doet. Ik wil nogmaals het voorbeeld van Jordanië en Libanon noemen. Daar bevindt zich op dit moment een enorme hoeveelheid Syrische vluchtelingen. Die zullen niet van vandaag op morgen verdwijnen. Sterker nog, die zullen daar voor lange tijd vastzitten. Vrijwel alle hulp verloopt op dit moment via organisaties die geen plaatselijke overheid zijn. Die plaatselijke overheden kunnen hun eigen rol niet meer aan: het onderwijssysteem piept en kraakt, de infrastructuur is een probleem, de lokale werkgelegenheid staat onder druk. Ik ben ervoor om op zo'n moment veel meer met die overheden te gaan doen. Ik besef heel goed dat dit geen ontwikkelingslanden zijn, maar misschien moeten wij af en toe ook naar de enorme uitdaging durven kijken en beseffen dat de mal van «powerland» waarin wij onszelf af en toe drukken, niet altijd opgaat. In dit geval zou ik zeggen: nood breekt wet. En ja, de capaciteit van Buitenlandse Zaken is afgenomen. Mijn fractie heeft veel gedaan om de capaciteit op de ambassades weer op peil te krijgen, maar dat neemt niet weg dat er misschien nog meer moet gebeuren. Ik reken op uw steun, mijnheer Voordewind.

Tot slot stel ik nog een specifiek punt aan de orde: verkrachtingen in conflictgebieden. Ik heb daar al eerder een vraag over gesteld. Ik vind dit echt enorm belangrijk. In de motie-Sjoerdsma wordt opgeroepen om steun te verlenen aan vrouwen die verkracht worden in conflictgebieden en om abortus mogelijk te maken. Op de komende conferentie gaat het ook heel vaak over gender en geweld tegen vrouwen. Ik zou heel graag zien dat Nederland de medische steun die noodzakelijk is na verkrachting, inclusief abortus, in New York onder de aandacht brengt. Naar de mening van mijn fractie is dat volledig in lijn met het internationale humanitaire recht.

De heer Van Laar (PvdA): Voorzitter. Vorige maand was ik op een bijeenkomst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en UNICEF over kinderen die opgroeien in conflictgebieden. Het is goed dat dit onderwerp ook daar op de agenda stond en dat er ook hier nu zo nadrukkelijk aandacht is voor psychosociale zorg. Uit onderzoek onder kinderen die opgroeiden tijdens de oorlog in Bosnië bleek namelijk dat niet zozeer de hoeveelheid opgedane traumatische ervaringen – de kinderen hadden heel erge dingen meegemaakt of juist in een rustige stad gewoond – bepaalde hoe zij uit die oorlog kwamen, maar bijvoorbeeld het feit dat zij voor langere tijd gescheiden waren van hun ouders. Dat bleek een veel grotere invloed te hebben op hun ontwikkeling. Voor mij en ook voor veel aanwezigen in de zaal, was dat een nieuw inzicht. Men heeft namelijk de neiging om daarbij te denken aan grote gebeurtenissen, aan traumatische ervaringen zoals verkrachtingen en schietpartijen, en daarop in te zetten. Juist de kinderen in rustige gebieden en bijvoorbeeld kinderen van daders vormen een groep die heel vaak over het hoofd wordt gezien, terwijl zij juist de aandacht verdienen die er daarvoor is. Ik ben dus blij met de aandacht van de Minister voor het belang van psychosociale zorg.

Wij hebben het idee dat het nog niet echt in de internationale gemeenschap doorklinkt dat dit ook van groot belang is. Is de Minister al in gesprek met onze uitvoeringspartners zoals UNHCR en anderen om dit pleidooi van Nederland voor de psychosociale zorg daar onder de aandacht te brengen? Is er al een coalitie van landen die de Minister steunt op dit punt? Het moet hoger op de agenda.

De heer Taverne (VVD): Ik wil de heer Van Laar graag vragen of hij, nog los van het belang van psychosociale zorg, vindt dat het agenderen van dit onderwerp bijdraagt aan een mogelijke concrete uitkomst. Nogmaals, het is niet een van de vier thema's, terwijl blijkt dat het al lastig genoeg is om een conferentie te organiseren. Het is heel belangrijk, maar is dit nu het onderwerp dat het hoogst op de agenda moet komen van de Nederlandse inzet? Hoe effectief zal dat zijn?

De heer Van Laar (PvdA): Het gaat mij niet om die conferentie. Het gaat er mij om dat de hulp die wij geven, beter wordt. Wij zien nu al dat bij het ontwerpen van kampen geen rekening wordt gehouden met psychologische gevolgen. Mensen uit verschillende etnische groepen worden bijvoorbeeld in één tent of één kleine regio bij elkaar gezet, waardoor de stress gewoon toeneemt. Wij zien dat trauma's onbehandeld blijven. Daardoor hebben mensen jaren later nog steeds last van een conflict dat al twintig jaar geleden heeft plaatsgevonden. Ik was vorig jaar in Rwanda. Mensen lopen daar nu nog rond met trauma's waar nooit aandacht voor is geweest. Je ziet dat dit nu nog hun dagelijkse leven beïnvloedt. Dat geldt zeker voor de herverdeling van land dat toen is ingepikt. Daardoor worden enorme wonden opengereten. Als je daar geen aandacht voor hebt, zal de hulp nooit zijn doel bereiken, namelijk dat mensen weer verder kunnen. Als je dat niet doet, is die top naar mijn mening niet geslaagd. Als het dus niet op de agenda staat, moet het erop komen, en dat vragen wij ook aan de Minister.

De heer Taverne (VVD): Dat is maar ten dele een antwoord op mijn vraag. Dat wij de noodhulp effectief willen maken, wordt breed gedragen, maar ik denk niet dat het helpt om de definitie van «noodhulp» steeds verder op te rekken. Noodhulp vindt plaats in zeer, zeer prangende omstandigheden. Ik betwijfel alleen of het wel heel erg bijdraagt aan de effectiviteit van de Nederlandse inzet voor deze top – daar spreken wij immers over – om een onderwerp dat niet op de agenda staat, heel hard naar voren te brengen terwijl uitdrukkelijk vier andere thema's geagendeerd zijn. Ik vraag mij gewoon af of dit wel de meest effectieve inzet van Nederland is en of wij daarmee ook daadwerkelijk iets gaan bereiken.

De heer Van Laar (PvdA): Dat dit niet binnen die thema's past, is natuurlijk onjuist. De vier thema's zijn inmiddels uitgewerkt in zeven hoofdpunten. Het eerste hoofdpunt is: hoe kunnen we mensen bereiken met de hulp die zij nodig hebben? Een tent en een deken zijn gewoon niet genoeg. De heer Taverne heeft wellicht nog dat oude idee over noodhulp – mensen moeten even een periode door geholpen worden en dan gaat het vanzelf wel weer – maar dat is niet het inzicht dat nu prevaleert en dat nieuw onderzoek oplevert. Wij zien gewoon dat juist de psychosociale kant van dominant belang is. Die is nog veel belangrijker dan de precieze omstandigheden waarin iemand opgroeit. Ik zei het net al: voor kinderen is het veel belangrijker of zij gescheiden worden van hun ouders of niet. Dat heeft ook gevolgen voor de manier waarop je kampen inricht en voor je advies aan mensen. Adviseer je vaders om alvast terug te gaan, voor hun gezin uit, of adviseer je het gezin om gezamenlijk terug te gaan? Het gaat om al dat soort beslissingen.

Ook gender verdient meer prioriteit. In die zeven uitgewerkte punten staat het ergens tussen twee komma's in een bijzin. Het staat weliswaar in punt 1, dus daar kunnen we misschien nog tevreden over zijn, maar het verdient echt een aparte prioriteit en specifieke aandacht. Vrouwen, kinderen en in het bijzonder meisjes worden gewoon als eerste en het zwaarst slachtoffer van rampen, of het nu gaat om oorlogen of aardbevingen. We zien nu al dat er meer minderjarige Nepalese meisjes in bordelen in India zitten omdat er zes weken geleden in Nepal een aardbeving is geweest. Dat is iets waar wij met zijn allen meer aan kunnen doen en waar we ook sensitiever op kunnen zijn. Bij het verdelen van noodhulp zie je de helikopters boven het veld zweven, en wie pakken daar de pakketten aan? Dat zijn de jonge sterke mannen. Die gaan ermee vandoor, maar wat nu als je geen jonge sterke man in je familie hebt? Dat zijn vragen die nog steeds onvoldoende worden beantwoord. Keer op keer blijkt dat het toch weer de vrouwen, toch weer de kinderen zijn die niet de hulp krijgen die ze nodig hebben en dat de mannen in dat soort gevallen vaak beter af zijn. Ik zeg dus dank aan de Minister, maar hoe gaat zij ervoor zorgen dat die genderdimensie echt een eigenstandige plek krijgt en de aandacht krijgt die zij verdient?

Net als de heer Sjoerdsma vraag ik aandacht voor de overgang van noodhulp naar wederopbouw. Uit zo'n gebied vertrekken een heleboel actoren en er stoppen heel veel trajecten. Vaak gebeurt dat plotsklaps. Noodhulporganisaties, van de VN of ngo's, hebben vaak geen middelen meer om na de noodhulpperiode een goede overdracht of een goede overgang naar de volgende situatie te bewerkstelligen, omdat zij doorgaan naar een volgend conflict of omdat simpelweg de financiën op zijn. Ook daarvoor zie ik graag de aandacht van de Minister. Hoe kunnen we de inspanningen die in de noodhulpperiode worden geleverd, beter afstemmen op de ontwikkelingssamenwerking die er in dat soort gebieden vaak toch al is en die de initiatieven dan moet overnemen?

We kunnen wel zeggen dat het proces als geheel een beetje een rafelig proces is: er is geen vast kader, alle actoren hebben een inbreng en gaan door elkaar heen. Daarmee is het een heel inclusief proces, omdat alle organisaties aan bod komen – bedrijven, ngo's, internationale organisaties en landen – maar daarmee dreigt het ook een soort «free for all» te worden, waarbij iedereen een eigen inbreng heeft maar niemand zich uiteindelijk vastlegt op de uitkomst van het proces. De vraag is hoe de Minister ook daar sturing aan gaat geven of gaat proberen te geven. Zeker nu Nederland zelf voorzitter is tijdens die top, heeft het daar een belangrijke rol in. OCHA, de VN-organisatie die de noodhulp coördineert, heeft net een nieuwe topman. Hoe ziet hij dat? Weet de Minister daar al meer van? Gaan de prioriteiten van OCHA veranderen nu Steven O'Brien daar aan het hoofd staat?

De Global Humanitarian Compact is een lijst met afspraken over de manier waarop wij noodhulp geven. Daarin staan het humanitair recht en de humanitaire principes centraal. We zien natuurlijk nieuwe donoren. Het zijn zowel landen als bedrijven die niet altijd op een neutrale manier hulp geven. We zien ook landen, bijvoorbeeld bij het conflict in Syrië, die zowel gewapende groepen steunen als noodhulp geven. Ik denk aan Qatar en aan Saudi-Arabië, dat ook in Jemen bijvoorbeeld een dubbele rol speelt. Hoe waarborgen wij dan de neutraliteit van hulp en hoe zorgen wij ervoor dat de nieuwe donoren zich ook houden aan de humanitaire principes en de principes die gebaseerd zijn op het recht?

Wij zijn er heel blij mee dat de Minister innovatie als prioriteit heeft gekozen. Juist Nederlandse bedrijven lopen binnen het humanitaire systeem voorop op het gebied van innovatie. Ik noem bijvoorbeeld de rol van DSM en TNT bij het verspreiden van voedsel. Daar zijn we trots op, maar hoe zorgen wij ervoor dat ook de VN mee gaan bewegen? Het World Food Programme is een goed voorbeeld, maar er zijn ook genoeg voorbeelden van VN-organisaties die nog heel klassiek denken en geen gebruik maken van de datamogelijkheden, die geen gebruik maken van de inzet van bedrijven, die niet meebewegen met nieuwe spelers en nieuwe ontwikkelingen. Hoe kunnen wij daarbij nu echt een stok achter de deur krijgen?

Preventie is natuurlijk het belangrijkst. Het is toch echt de vraag of wij nu inzake landen waar veel vluchtelingen vandaan komen, zoals Eritrea, een antwoord hebben. Hebben wij een antwoord op de situaties daar? Onlangs was er in het Europees parlement nog een debat over het nieuwe hulppakket dat de EU wil samenstellen voor Eritrea, maar is dat nu wel het antwoord op de vraag die daar wordt gesteld? Meer hulp voor Eritrea houdt het regime daar immers ook langer in het zadel, zeker als het daarbij gaat om voedsel of energie. Het is echt de vraag of de EU daar nog ontwikkelingshulp moet geven. Moeten wij daarbij niet op een andere manier met de vluchtelingenstromen en de resultaten omgaan? Graag verneem ik de visie van de Minister hierop. Naar onze mening zou hulp in ieder geval gebonden moeten zijn aan ruimte voor de civil society en bijvoorbeeld mensenrechtenonderzoek. Dan kan de situatie goed worden onderzocht, maar die ruimte is er gewoon niet.

De heer Smaling (SP): Voorzitter. Ik heb het genoegen om ook een paar vragen te stellen namens mevrouw Mulder van het CDA. Zij had een overlap met een ander algemeen overleg en heeft mij gevraagd om dat namens haar te doen.

De top is pas in mei. Is die verzet? Ik dacht dat dit vrij haastig geagendeerd moest worden omdat de top na de zomer zou plaatsvinden. Dat verbaast mij dus een beetje, maar misschien heb ik niet goed opgelet. Dit is een heel huiselijke eerste vraag aan de Minister.

Ik zeg haar dank voor de brief. Die is in ieder geval goed leesbaar en daaruit blijkt ook hoe ernstig de situatie is: 51 miljoen mensen zijn vluchteling en zij verblijven gemiddeld 17 jaar gedwongen buiten het geboorteland. En dan hebben wij hebben het nog niet over de migranten die wij geen vluchteling noemen. Het is wel alsof wij in een nieuwe grote volksverhuizing zijn aanbeland. Dat is problematisch voor de landen waar de mensen vandaan komen, maar ook voor de EU. Ik was pas nog in Polen. Je ziet dat Oost-Europese landen eigenlijk niet goed raad weten met hun nieuwe positie, waarin ook zij een deel van de migranten opnemen. Zij bevinden zich in een heel andere fase dan landen zoals Nederland. Zij zijn er dan waarschijnlijk ook nog terecht «bang» voor dat vluchtelingen die zij moeten opnemen, een week later in Zweden of Duitsland zitten. Het probleem is dus eigenlijk heel erg breed.

Ik zou graag de aandacht willen vestigen op de open dag bij de azc's aanstaande zaterdag. Tegen degenen die daar nog nooit binnen zijn geweest, zou ik zeggen: ga vooral op bezoek, dan zie je hoe het leven in een asielzoekerscentrum is.

In de brief wordt ook gepraat over een collectieve verantwoordelijkheid. Daarmee kom ik meteen op de vraag hoe je aan een collectieve fondsvorming komt. Hoe ziet de Minister dat voor zich? Mevrouw Mulder heeft deze vraag ook gesteld.

Volgende week presenteert de SP eindelijk haar nieuwe visie op ontwikkelingssamenwerking. De inhoud kent naar mijn mening een viertrapsraket, die voor een groot deel overeenkomt met hetgeen de Minister ook zelf beoogt. Die viertrapsraket is: preventie, paraatheid, het lenigen van acute nood en het lenigen van chronische nood, waarna de mensen moeten kunnen overstappen naar een min of meer normaal bestaan. Dan heb je het eigenlijk wel in de vingers.

De Minister noemt een paar dingen die makkelijk op onze instemming kunnen rekenen. In samenwerking met Minister Schultz van Haegen wordt onze goede naam op het gebied van water te gelde gemaakt. Dat lijkt mij buitengewoon zinvol, zeker voor de landen die delta's hebben. «Climate-smart agriculture» vind ik altijd een beetje modieus klinken. Wij hebben daarbij natuurlijk ook een beetje een dingetje gehad: wij hebben ons ingekocht bij de Clinton Foundation. Ik zou niet graag zien dat dit een indirecte uitlevering is aan de Monsanto's en de Syngenta's van deze wereld. Ik zie de Minister hard «nee» schudden. Ik hoor graag dat dit niet zo is.

Dan kom ik op de paraatheid. MapAction is een goede ngo, maar vergeet vooral niet dat wij in Nederland buitengewoon goede expertise hebben op het gebied van kadasters, cartografie en geo-informatie: benut die ten volle.

Het vierde punt, het lenigen van de chronische nood, is natuurlijk wel iets ingewikkelder. Er zijn eigenlijk meer initiatieven nodig om ervoor te zorgen dat opvang in de regio zo snel mogelijk leidt tot een enigszins normaal leven. Er horen ook typisch stedelijke problemen bij. Dat is ook een opmerking van mevrouw Mulder. Hoe gaat de Minister dit aanvliegen? Dat is het meest complexe onderdeel van die viertrapsraket.

De sluiting van Dadaab gaat gelukkig niet door. Weet de Minister wat de heer Guterres met president Kenyatta heeft besproken, opdat Kenia hier toch een draai aan kan geven en het voor het land behapbaar blijft om dit vluchtelingenkamp gastvrij te houden en te blijven onderhouden zolang dat nodig is?

In de brief staan drie thema's. Het thema «innovatie» is duidelijk. Voor in ieder geval het CDA is bij de thema's «gender en psychosociale zorg» nog niet duidelijk wat voor de Minister de gewenste uitkomst van het desbetreffende proces zou zijn. Wanneer komt zij op die punten tevreden terug van de humanitaire top?

Dan ga ik nog even in op de coördinatie van noodhulp en op de effectiviteit van noodhulp. Mevrouw Mulder zou dat graag zien als een onderwerp waaraan toch wat meer prioriteit wordt gegeven op deze top. Wat is in dezen de inzet van de Minister?

Ik maak nog een opmerking over de verdeling: wie doet wat? In de brief staat dat OCHA niet zo goed weet hoe het nu focus moet geven aan de top. Dat vind ik wel een beetje zorgwekkend. Zonder nu te zeggen dat de een beter is dan de ander – we komen nog te praten over multilaterale organisaties – vind ik dat de UNHCR in combinatie met het WFP op het niveau van de VN toch wel goed weet wat er moet gebeuren indien die grote vluchtelingenstromen zich voordoen. Daarnaast is de bilaterale Dutch Relief Alliance een goede zaak. Het zijn vrij veel clubs bij elkaar. Zit daar ook een soort «gedimensioneerdheid» in: wie heeft welke expertise, wie is in welke regio actief, wie zit meer in het bovenstroomse of in het benedenstroomse deel, wie is goed in het managen van post-conflict situaties? Verderop zit je natuurlijk met lokale organisaties, die goed geworteld zijn in de regio. Bij het eboladebat hebben wij het daar nog over gehad. Het zijn kleine organisaties die de gebruiken kennen, iets wat nodig was in het ebolagebied. De SP en het CDA hebben met name daarover dus ook nog vragen.

Biedt het EU-voorzitterschap extra mogelijkheden en, zo ja, hoe gaat de Minister die benutten? Ik denk hierbij ook aan mensen zoals Thea Hilhorst of Linda Polman, zodat nog eens even kritisch door een andere bril naar deze problematiek gekeken kan worden. Dan kan de boel misschien nog wat aangescherpt worden.

De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. Het is goed om hier tijdig te spreken over de inzet op deze top en om na te gaan welke verbeteringen mogelijk zijn bij het verlenen van humanitaire hulp en noodhulp. De Minister maakte een goede opmerking over het proces. De zorgen worden eerlijk op tafel gelegd: is het niet te breed, is er niet te weinig focus, en is het niet te vrijblijvend? Zo vat ik de twee belangrijkste zorgen maar even samen die tussen de regels door te lezen zijn. Hoe gaat de Minister hiermee om in de aanloop naar de top? Naar de mening van de SGP zouden we ervoor moeten zorgen dat wij heel goed weten wat er nu eigenlijk nog misgaat of wat nog niet goed genoeg gaat bij het verlenen van noodhulp en welke concrete acties wij echt kunnen afspreken zodat dit beter gaat. Ik vind de resultaatgerichtheid van groot belang. Anders gaan wij weer heel veel dingen bespreken die wij eigenlijk al weten of die de een net wat mooier kan verwoorden dan de ander, terwijl de praktijk daardoor niet zoveel zal veranderen. Die resultaatgerichtheid is dus heel belangrijk. Je loopt anders het risico dat je in de rest van je bijdrage vraagt of het niet daar- of daarover moet gaan en dan help je dus niet om de focus aan te brengen. Ik zie dat de heer Taverne dit al uitstraalt.

Een aantal thema's dat is benoemd – en er zijn ook nog onderwerpen die je zelf weet te bedenken zo van «moet daar niet ook over gesproken worden?» – zo verzeker ik, is met de verbale lenigheid die ons allen ten dienste staat bij elk van die vier thema's onder te brengen. Er is geen onderwerp te noemen dat je niet onder een van die thema's kunt scharen. Daar gaat het dus in feite niet om. Dat wordt meer een woordenspel. Het idee is meer: waar wil je nu echt aandacht aan besteden en waar zijn er nu nog lacunes?

Als ik zo naar de stukken kijk, kan ik mij heel goed voorstellen dat bijvoorbeeld op psychosociale hulp een accent wordt gezet. De eerste levensbehoeften – eten, drinken, onderdak en alles wat daarbij hoort – hebben wij juist heel goed op het netvlies en wij weten eigenlijk steeds beter dat er zowel bij conflictsituaties als bij natuurrampen ook op het emotionele vlak heel veel met mensen gebeurt en dat het niet goed is om te denken dat dat later wel komt en dat wij daar geen aandacht aan hoeven te besteden als wij er eerst maar voor zorgen dat zij de materiële dingen hebben. Nee, wij moeten daar juist vanaf het begin ook aandacht aan besteden. Ik steun dat accent op de psychosociale zorg.

Tot mijn verrassing en tot mijn vreugde zag ik dat in deze brief ook een antwoord wordt gegeven over een toezegging die Minister Koenders heeft gedaan in het debat over Boko Haram. Ik ben blij dat ik de brief goed gelezen heb, anders was ik in deze brief niet direct op zoek gegaan naar deze toezegging. Hoe zit het nu in Nigeria? Een tijdje geleden hebben wij een apart debat gevoerd over Boko Haram. Toen is gevraagd of er voldoende psychosociale zorg is voor de slachtoffers van Boko Haram. Dat vroeg ik met name naar aanleiding van gesprekken die ik zelf in januari met een delegatie en met ontvoerde meisjes in Nigeria heb gevoerd. Je merkt dan hoe heftig dit eigenlijk wel is. Zij zijn vrij, maar wat gebeurt er daarna? Ik ben dus blij met het antwoord dat daar, los van deze top, ook oog voor is en dat daar programma's voor zijn. Ook worden concrete projecten uitgevoerd door UNICEF. Ik vraag wel welke opvolging dergelijke programma's krijgen, met name gericht op ontvoerde meisjes. Zij kunnen heel moeilijk weer een toekomst opbouwen in hun eigen land omdat zij daar nog steeds door Boko Haram achternagezeten worden.

Naast de psychosociale hulp wil ik een tweede punt noemen en dat betreft mensen met een handicap. Het viel mij op dat in de reacties die wij hoorden bij de voorbereiding op de top, werd gezegd dat wij goed moeten letten op de zorg voor mensen in noodhulpsituaties met een handicap. Zij delven vaak het onderspit. Daar is te weinig oog voor. Wij moeten bij het verlenen van noodhulp ook voor hun positie voldoende expliciete aandacht hebben. Wellicht is dit iets wat onder het kopje «innovatie» meegenomen kan worden. Als de normale aanpak er kennelijk toe leidt dat deze mensen vaak buiten het blikveld blijven of dat hun situatie onvoldoende wordt meegenomen, dan moeten wij bezien of wij ook aan het lenigen van die nood bij innovatie of met earlywarningsystemen een bijdrage kunnen leveren.

Tot slot merk ik op dat het heel belangrijk is om ook aandacht te besteden aan preventie. Een bekend voorbeeld is het uitbreken van de ebolacrisis. De gevolgen daarvan kunnen zeer beperkt worden als er sprake is van een goed functionerend alerteringssysteem. Dan kunnen gezondheidscrises vaker in de kiem gesmoord worden. Heeft de Minister het idee dat men zich hier internationaal voldoende van bewust wordt? Kan daar meer aan gedaan worden of kan op dat vlak nog laaghangend fruit geoogst worden?

In de traditie van eerdere bijdragen, waarin na het tot slot nog een allerlaatste punt komt, noem ik nog een allerlaatste punt. Aan de logistiek – afstemmen wie wat doet en hoe wij voorkomen dat wij elkaar in crisissituaties voor de voeten lopen – is de afgelopen jaren al heel veel gedaan. Er is al heel veel vooruitgang geboekt, maar hoe blijft ook daarop de focus gericht? Er blijven namelijk toch altijd weer berichten naar buiten komen dat er in de praktijk nog te veel dingen misgaan omdat het systeem van coördinatie als het ware verstopt raakt. Mensen gaan dan toch maar spoedshalve eigen dingen doen. Uiteindelijk is dat dan ineffectief.

De voorzitter: Dan gaan we nu even pauzeren. Daarna zal ik de Minister het woord geven.

De vergadering wordt van 14.50 uur tot 14.55 uur geschorst.

De voorzitter: Dames en heren, wij gaan verder met dit overleg. De leden hebben een uur nodig gehad voor de eerste termijn. Er is nog maar een uur over. Ik sta echt per fractie maar één interruptie toe. Als het allemaal voorspoedig gaat, dan kunnen wij daarna nog bekijken of een tweede interruptie mogelijk is, anders komen wij er niet goed doorheen. Ik geef het woord aan de Minister.

De heer Sjoerdsma (D66): Voorzitter. Ik heb een punt van orde. Omwille van de tijd wil ik toch voorstellen om twee interrupties toe te staan. Misschien is dat ook gewoon de beste suggestie. Dan houden wij misschien geen tweede termijn. Dan kunnen we altijd nog zien. Misschien loopt het iets uit. De Minister was ook een klein beetje later.

De voorzitter: Ik bekijk of een tweede interruptie mogelijk is nadat de Minister klaar is met haar eerste termijn. Dan kunt u wellicht nog interrupties plaatsen. Zo ga ik het doen en niet anders.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Ik wil het verzoek van de heer Sjoerdsma wel steunen, want het heeft weinig zin dat de Minister alleen maar een monoloog houdt. Het is juist de dialoog die tot mooie dingen kan leiden.

De voorzitter: Wij willen ook allemaal dat wij er binnen de tijd die wij hebben, goed doorheen komen. Ik ga het toch doen zoals ik het net heb gezegd. Het woord is nu echt aan de Minister.

Minister Ploumen: Voorzitter. Ik wil de beantwoording als volgt opbouwen. Ik wil eerst ingaan op de vragen en opmerkingen over het proces van de top. Ik denk dat dit zeer relevant is, ook voor de mogelijke uitkomsten van die top. Vervolgens wil ik wat meer zeggen over gender, innovatie en psychosociale hulp. Ten slotte heb ik nog een aantal punten die daar niet onder te scharen zijn, maar die wel een antwoord verdienen.

Ik ga eerst in op het proces van de top. Het is voor het eerst dat er een top is die niet uitsluitend intergouvernementeel is, die eigenlijk helemaal niet intergouvernementeel is. Dat is iets waar wij hier in Nederland al langer voorstander van zijn. Wij willen zo veel mogelijk partijen betrekken bij de onderhandelingen en er een inclusief proces van maken. Dat zorgt echter bij al degenen die erbij betrokken zijn, ook voor een zekere mate van nervositeit. Ngo's die onderdeel zijn van het proces, vragen bijvoorbeeld aan ons of wij bepaalde punten van hen naar voren willen brengen, maar ons antwoord daarop is dat zij zelf aan tafel mogen aanschuiven. Wij hoeven die rol dus niet meer te spelen. Dat is echter wel even zoeken met elkaar, vandaar dat het moment waarop dit algemeen overleg wordt gehouden, zo relevant is. Wij hebben nog een jaar te gaan voordat de top plaatsvindt en langzaamaan moet zich dat gaan zetten, als je het zo kunt zeggen. OCHA heeft ervoor gekozen om in deze fase duizend bloemen te laten bloeien en in de tijd naar de top steeds nadrukkelijker de inhoud te bepalen. Wij zijn daar toch wel positief over, ondanks de nervositeit die wij ook waarnemen. Onlangs heeft een goede bijeenkomst plaatsgevonden waar toch echt inhoudelijk spijkers met koppen zijn geslagen. Ik zou zeggen: geef ons de gelegenheid om dat proces zo af te lopen, want wij hebben dat proces juist nodig om het systeem open te breken. Verscheidene interventies gingen erover dat het systeem piept en kraakt. Dat vinden wij ook, maar het proces van die top kan nu juist helpen om dat open te breken. Dat maakt namelijk dat er ruimte komt voor een inhoudelijke innovatie, maar dwingt ook innovatie af op het gebied van het systeem. Ik geef een voorbeeld dat ook door een aantal leden naar voren is gebracht.

Nederland is een groot voorstander van het introduceren van cashtransfers. Tegen de heer Taverne zeg ik dat deze feitelijk vaak in de vorm van vouchers en creditcards worden toegewezen aan personen en gezinnen. De cashtransfers brengen voor de vluchtelingen zelf een keuzevrijheid en een versterkt gevoel van waardigheid met zich, maar zij vervagen ook mandaten. Het World Food Programme was en is erop ingericht om voedselhulp aan mensen te geven. Op het moment dat je dat via zo'n cashtransfersysteem gaat doen, moet het World Food Programme zich veel meer bezighouden met de lokale markt in een land. Dat maakt dat mandaten op losse schroeven gaan staan. Zeg je op voorhand dat je alle mandaten gaat openbreken en dat je het heel anders gaat doen, dan zal iedereen zich in de schuttersputjes verschansen. Juist daarom is innovatie een op de inhoud gerichte manier om het systeem te verbeteren. Ik hoop dat dit allemaal niet al te wazig klinkt, maar dat is wel het proces waar wij nu met elkaar doorheen gaan. Wij zijn daar tot nu toe eigenlijk heel positief over. Dat zijn wij ook omdat wij zelf een heel actieve speler zijn en het proces op die manier de richting kunnen geven die wij willen. Ik proef dat de richting waarop het kabinet inzet bijna een-op-een overeenkomt met wat ik hier heb gehoord.

Misschien kan ik nog iets over de inhoud zeggen naar aanleiding van de fase waarin de voorbereiding zich nu bevindt. Er komen steeds scherpere en relevantere aanbevelingen. Ik noem er twee. Een ervan is de wens om een minimumpercentage aan middelen en menskracht vrij te spelen voor innovatie. Daarbij gaat het inderdaad om de cashtransfers, maar ook om de vraag hoe wij big data voor ons kunnen laten werken. In de afgelopen dagen zag ik een voorbeeld hiervan in Nepal. Er zijn nog steeds mensen die heel hoog in de bergen wonen en niet zijn bereikt. Om te achterhalen waar die mensen zijn en hoe het met hen gaat, wordt steeds beter en in steeds grotere mate gebruikgemaakt van geodata en Google Earth. Daardoor kunnen de interventies veel gerichter plaatsvinden. Ook daar zie je echter dat de mandaten van de organisaties niet per se helpen bij het bijstaan van die mensen. Doordat wij die innovatie echter afdwingen – ik noem bijvoorbeeld het gebruik van de big data – wordt veel meer gericht bekeken wie wat kan doen en wordt veel minder bekeken wat in de statuten van de een en wat in de statuten van de ander staat, waarover dan eerst vergaderd moet worden.

Een andere naar onze mening relevante aanbeveling die op tafel ligt, gaat over «localization», zoals dat heet. Daarbij wordt veel meer overgelaten aan lokale overheden en lokale organisaties. Soms is daar een tweetrapsraket voor nodig en kun je die lokale organisaties en overheden niet rechtstreeks inschakelen. Dan moet er eerst capaciteit worden opgebouwd. Dat is dan weer een heel nadrukkelijke aanbeveling aan bilaterale donoren, maar soms ook aan de UN-organisaties. Ik wil nogmaals tegen deze commissie zeggen dat wij dit zorgvuldig monitoren, maar dat het proces straks de vernieuwing mede gaat bepalen. Dat zal ook de inzet zijn van Nederland.

De heer Taverne vroeg hoeveel dat nu kost. Wij vinden dit een kerntaak van het humanitaire team van Buitenlandse Zaken. In het kader van het EU-voorzitterschap in den brede – die top maakt daar natuurlijk onderdeel van uit – zullen wij één jaar lang het team voor humanitaire hulp met één fte versterken. Dat is de inzet die wij zien en die wordt natuurlijk ook gebruikt om te zoeken naar gelijkgezinde landen en om samen te werken met ngo's. Dat heeft een aantal leden ook gevraagd. Wij hebben bijvoorbeeld ook in Nederland een humanitaire top georganiseerd, die ook zo inclusief was. Daarvoor wordt die extra menskracht ingezet.

De conferentie moet naar onze mening wel uitmonden in een «call to action». Daar is ook wel overeenstemming over. Dat is de compact waarover wordt gesproken. Wij vinden dat die behalve de eerder genoemde punten, ook nog eens het belang van het naleven van humanitaire principes moet nastreven.

De heer Sjoerdsma vroeg er niet naar, maar misschien is dit wel het moment om dat nog even tegen hem te zeggen. Hij heeft daar immers een motie over ingediend. Het bespaart hem een interruptie en het spaart tijd. Over het afdwingen van humanitaire toegang tot oorlogsgebieden is een aantal resoluties van de VN-Veiligheidsraad aangenomen. In opvolging van de motie-Sjoerdsma gaan wij nu ook bekijken of je een en ander kunt aanmerken als oorlogsmisdaad. Wij zijn nu aan het inventariseren wat de precieze positie van landen is en welke beweging daarin zit. Volgende maand is er naar aanleiding van het voorbereidende werk dat wij doen, een interdepartementaal overleg in Nederland. Op basis daarvan zetten wij dan weer een aantal stappen. Dat is iets wat wij ook in het kader van ons EU-voorzitterschap gedurende die termijn, wellicht even afhankelijk van het resultaat, kunnen gaan inbrengen.

Waarom spreken wij in de aanloop naar de top niet zo nadrukkelijk over preventie? Daarmee te maken heeft natuurlijk dat we net de top in Sendai achter de rug hebben, die juist heel erg over preventie ging. Nu wil Nederland heel erg inzetten op het versterken van paraatheid. Dan gaat het inderdaad over het zo snel mogelijk operationeel krijgen van bijvoorbeeld een taskforce binnen de WHO. De WHO heeft net haar jaarvergadering gehouden – zo noem ik het maar even, ik weet niet hoe die officieel heet – en daarin is die wens nog eens bevestigd. Nederland zal daar dus nadrukkelijk op blijven aandringen.

Het is nog goed om te zeggen dat Nederland op 10 juni 2015 business consultations zal organiseren. Dat doet de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) samen met het Ministerie van Buitenlandse Zaken, de afdeling die daarover gaat en die hier aanwezig is, en de VN. Daar zijn meer dan 30 bedrijven en ngo's voor uitgenodigd. Nederland wil de goede voorbeelden die het ziet, een centrale plek geven in de voorbereiding van en op de top. Dat zal ook een uitdrukkelijke wens of een uitkomst zijn van het EU-voorzitterschap. Wij willen natuurlijk praten aan de hand van wat werkt. Wellicht werkt iets deels, maar kan het nog wel beter. Inzoomen op de partnerschappen doet ook recht aan het intergouvernementele karakter van de top.

Wij hebben hier aan tafel vaker met elkaar gesproken over het feit dat het systeem verstopt zit. Iedereen houdt elkaar een beetje gevangen in wat ook wel heel goede bedoelingen zijn. Men wil heel graag meteen hulp verschaffen. Donoren dringen daar ook op aan. Ook allerlei rapportageformats dringen daarop aan. Wij willen dat met elkaar doorbreken. Laat ik hier wel nadrukkelijk niets dan lof en niets dan waardering uitspreken voor het werk dat hulpverleners ter plekke vaak onder heel moeilijke omstandigheden doen. Dat heb ik nu ook in Nepal gezien. Het systeem zit hun daarbij soms in de weg, maar de kritiek die wij hier terecht op het systeem uiten, wil ik wel even apart zetten van de inspanningen die soms twintig uur per dag worden geleverd om ervoor te zorgen dat mensen die in nood zijn, zo goed mogelijk geholpen worden. Ik zie dat dit op de instemming kan rekenen van deze commissie. Laten wij dat nog eens even heel goed met elkaar vaststellen.

Ik zal nog een paar extra woorden wijden aan gender. Er is al veel over gezegd. Wij zetten daar nadrukkelijk op in. Wij willen ook dat daar op de top separaat aandacht voor is. Ik herken de waarneming dat vaak de jonge, sterke mannen de voedselpakketten in ontvangst nemen. Die komen dan niet altijd terecht bij de vrouwen en kinderen. De afgelopen dagen zag ik overigens in Nepal een meer gereguleerde, vrij ordentelijk verlopende distributie. Ik zag dat er tentzeilen werden uitgedeeld, evenals potten en pannen en andere gebruiksvoorwerpen die mensen nodig hebben in het dagelijks leven. De pakketten, die toch gauw 25 à 30 kilo wegen, worden gewoon aan heel kleine vrouwen en meisjes gegeven. De mannen liepen er dan trots voor en achter. Wij hebben ter plekke geprobeerd om eraan te doen wat wij konden, maar zo gaat het ook nog weleens. Soms bereikt de hulp vrouwen en meisjes niet, maar soms zijn zij degenen die letterlijk de last moeten dragen.

Ook op het gebied van gender hebben wij een aantal goede voorbeelden van samenwerkingen met ngo's. Die willen wij heel graag uitdragen. Nederland is ook actief bij het initiatief van het VK en de VS, de «Call to action on protection of girls and women in emergencies». Dat is zo'n good practice die wij heel nadrukkelijk willen inbrengen op de top.

Nederland is buitengewoon goed gepositioneerd om op het gebied van psychosociale hulp van zich te laten horen. Er is relatief veel Nederlandse expertise beschikbaar. De Universiteit Utrecht is in dezen een van de leidende universiteiten ter wereld. Wij werken veel samen met UNICEF. Bijvoorbeeld bij onze samenwerking met Nederlandse ngo's is dit een van de onderwerpen die centraal staan. Ook dat heb ik de afgelopen dagen in Nepal weer kunnen zien. ICCO bijvoorbeeld besteedt daar heel veel aandacht aan, maar ook een organisatie zoals World Vision, die zich bijvoorbeeld op kinderen richt, doet heel veel in Nepal. Daar kunnen de kinderen sinds een week weer naar school. Alle kinderen gaan weer naar school, dus ook de kinderen uit dorpjes in de bergen die naar Kathmandu zijn gevlucht. Alle scholen in Kathmandu zijn door de overheid verplicht om die kinderen op te nemen. Tijdens de lessen wordt ongeveer twee keer per week – laten wij maar zeggen: met enige regelmaat – aandacht besteed aan dit aspect van hulp. Men ziet daar namelijk ook dat kinderen echt wel getraumatiseerd zijn. Heel veel mensen in Nepal, in Kathmandu, zijn gewoon nog bang voor naschokken, die ook met enige regelmaat komen. Het is dus wel echt een onderwerp waarover veel gesproken wordt en moet worden.

De heer Van der Staaij vroeg nog nadrukkelijk naar een follow-up van het programma voor de meisjes en vrouwen die slachtoffer zijn van Boko Haram. Voorlopig loopt dat programma nog. Er is een nieuwe regering aangetreden die vol wil inzetten op Boko Haram. In alle eerlijkheid heb ik er ook iets meer vertrouwen in dan onder de vorige regering, maar we zullen dat nauwlettend volgen en bekijken of wij organisaties moeten aanzetten om op een later moment of op andere manieren dat programma te vervolgen. Nu ben ik eigenlijk wel tevreden over hoe dat loopt. Ik zeg de heer Van der Staaij graag toe dat wij dat in de gaten zullen houden.

De heer Van Laar (PvdA): Het is heel fijn dat wij op het gebied van de psychosociale zorg stappen zetten en dat de toezegging van Minister Koenders nu al gestand is gedaan. Wat wij vroegen ging echter wel verder dan hetgeen wij tot nu toe hebben gekregen. In het overleg, maar ook in de motie die wij hebben ingediend, hebben wij gevraagd om bij elke crisis een goede analyse te maken van de totale behoefte aan psychosociale zorg om daarna te bekijken of daaraan tegemoet wordt gekomen door Nederland of anderen. Dat hoeven wij niet zelf te doen; dat moeten de UNHCR, UNICEF en dat soort spelers doen. Wat wij nu terugkrijgen is een aantal goede initiatieven. Niks dan lof voor die initiatieven, maar het is niet duidelijk of dat voldoende is, of inderdaad de goede mensen op de goede plekken zijn en of alle kinderen en alle vrouwen bijvoorbeeld worden bereikt. Dat ontbreekt nu in het humanitaire systeem. Ons verzoek was om er bij onze samenwerkingspartners zoals de UNHCR op aan te dringen dat het standaardbeleid wordt dat bij elke crisis een goede inventarisatie wordt gemaakt. Wij weten wat wij doen, maar dan weten we ook wat we niet doen.

Minister Ploumen: Dat zal ik graag toezeggen. Voor een deel is dit al de praktijk, maar daar kan ook voor een deel zeker meer aan worden verbeterd. Ook tijdens de top wil Nederland daar aandacht voor vragen. Er is nog weinig aandacht voor dat onderwerp bij de voorbereidingen van de top en dat bevestigt het belang van de oproep van de heer Van Laar op dit onderwerp. Overigens zijn hiervoor in 2007 wel al binnen de VN richtlijnen aangenomen, maar ik denk dat de heer Van Laar een punt heeft als hij zegt dat dit nog onvoldoende opvolging kent anders dan in de vorm van goede initiatieven. Dat zou planmatiger moeten. Overigens heb ik tijdens de afgelopen RBZ in Brussel ertoe opgeroepen om daar ook bij de inzet van de EU in Nepal meer aandacht aan te besteden. Bij mijn bezoek aan Nepal heb ik toch met de belangrijkste actoren op het gebied van de humanitaire hulp gesproken en mijn indruk is dat dit daar nu wel gebeurt. Dat wil echter nog niet zeggen dat het overal gebeurt. Ik zeg dat graag aan de heer Van Laar toe.

De heer Van Laar (PvdA): De andere vraag die ik had gesteld was of onze samenwerkingspartners nu voldoende doordrongen zijn van dat belang en of zij de inbreng van Nederland op de top gaan steunen. Ik weet dat er onder particuliere organisaties grote steun voor is en dat er veel belang aan wordt gehecht. Onder de VN-instellingen lijkt dat veel minder het geval te zijn. Ik had ook gevraagd of er andere landen zijn die ons pleidooi op dat punt steunen. Misschien kan de Minister daar nog meer over vertellen.

Minister Ploumen: Er is hier nog wel wat werk te doen. Ik zei al dat daar in de voorbereiding van de top weinig aandacht voor is. Wij zullen actief gaan zoeken naar gelijkgezinden. Het is geen intergouvernementele top, dus wij zullen dat breder doen en ons niet tot de landen beperken. Binnenkort verwacht ik met de nieuwe topman van OCHA te spreken. De verwachting is dat hij vrij snel naar Nederland zal komen. Dit zal zeker een punt zijn dat ik met hem bespreek. In juli heeft ook de heer Guterres, topman van de UNHCR, het voornemen om naar Nederland te komen. Ook met hem zal ik dat opnemen. Het gaat te ver om te zeggen dat Nederland een roepende in de woestijn is bij de voorbereidingen van de top op dit punt. Daar zullen wij zeker aandacht voor vragen. In het veld, om het zo maar te zeggen, gebeurt er meer dan je soms zou vermoeden, maar ik zal het zeker agenderen.

Voordat ik bij mijn andere punten kom, wil ik nog iets zeggen over de Dutch Relief Alliance. Ik wil ook nog iets zeggen over lokaliseren. Een aantal leden heeft ook daarnaar gevraagd. De Dutch Relief Alliance heb ik nu in actie kunnen zien in Nepal. Men kan pas aanspraak maken op fondsen van de Dutch Relief Alliance als men daadwerkelijk al ter plekke actief is. Dat versterkt de effectiviteit van de hulp. Ik heb geconstateerd dat de samenwerking ter plekke goed is. Ik heb een bijeenkomst gehad met alle leden van de Alliance die actief zijn in Nepal. Natuurlijk kan dat straks nog wel wat beter. De clusteraanpak wordt nu eigenlijk uitgerold over alle humanitaire noodsituaties. De Nederlandse organisaties doen daar ook actief aan mee. Je zou je kunnen voorstellen dat de Nederlandse organisaties zich daarop straks niet alleen geografisch maar ook meer thematisch zullen focussen, maar dat moet zich ook een beetje bewijzen in de praktijk. Je kunt je voorstellen dat een van de leden van de Alliance in de clustercoördinatie van huisvesting gaat zitten en niet drie bij huisvesting en geen bij voedsel. Dat is een suggestie die wij hun zeker meegeven en waar wij met hen over in gesprek zijn. Nogmaals, voorlopig ben ik tevreden. Wij hebben de overeenkomst met hen tenslotte pas heel recentelijk gesloten. Voorlopig zijn wij tevreden over de manier waarop zij die uitdaging aangaan. Nepal is daar een goed voorbeeld van.

Dan bespreek ik nog een paar punten op het gebied van de lokalisering. Ik heb gezegd dat wij daar belang aan hechten. Je ziet dat er met name in de crisis rondom Syrië een push is tot het versterken van host communities. Dat gebeurt ook door Nederland. Wij hebben daar al eerder over gesproken: hoe ga je in zulke situaties nu om met lokale overheden? Ik heb toen al gemeld dat ik bij mijn recente bezoek aan Jordanië ook met lokale overheden heb gesproken. Dat was een primeur voor die lokale overheden. Ik ben van plan om dat bij volgende bezoeken ook te doen. Daar hoort ook bij dat wij bekijken of die lokale overheden een financieringskanaal kunnen zijn. Daar zitten echt wel wat mitsen en maren aan vast, zo zeg ik tegen de heer Sjoerdsma, maar dat weet hij net zo goed als ik. Er moet natuurlijk wel transparantie in de bestedingen zijn en daar hangen natuurlijk ook condities aan vast. Als je dat doet, dan moet er een maximale toegang zijn voor de vluchtelingenkinderen. Als ik echter kijk naar het appel dat op de lokale overheden wordt gedaan om vluchtelingen uit buurlanden op te nemen en ervoor te zorgen dat niet alleen de vluchtelingen maar ook de bewoners die er altijd al waren, voldoende toegang tot water, zorg en onderwijs krijgen, dan moet ik zeggen dat wij toch wel heel veel bewondering moeten hebben voor al die mensen die dat mogelijk proberen te maken. Het is soms echt wel een uitdaging, maar dan in de echte zin van het woord en niet in de modieuze zin van het woord zoals wij dat hier weleens plegen te gebruiken. UN OCHA en UNHCR werken in dat kader overigens steeds beter samen, zeer zeker op topniveau. Daar begint het natuurlijk voor een deel. Op werkniveau worden ook echt stappen gezet. Nogmaals, wij houden dat zorgvuldig in de gaten.

Dan ga ik in op de punten die niet onder het voorgaande geschaard konden worden. Tegen de SP zeg ik nog een paar woorden over de manier waarop wij het EU-voorzitterschap willen invullen. Deels krijgen wij natuurlijk meer sturingskracht, maar deels kunnen wij onze eigen nationale punten soms iets minder profiel geven omdat wij namens het geheel spreken. Vandaar dat wij de aanloop naar de top ook gebruiken om de Nederlandse punten nog eens even heel stevig in te zetten. Wij consulteren breed. Ook bij de Nederlandse humanitaire top waren volgens mij de door de SP genoemde experts breed aanwezig. Dat blijven wij doen, dus die suggestie nemen wij heel erg graag over.

De ChristenUnie sprak over de hulp aan de dorpen in Oekraïne. Op korte termijn zullen de bewoners van die dorpen rondom het rampgebied gelet op de situatie waarin zij zich bevinden en die echt niet rooskleurig is, voedsel- en hygiënepakketten ontvangen. Wij hebben ter plekke een organisatie geïdentificeerd die al geruime tijd in het gebied actief is en die de mensen ook goed kent en dus weet bij wie de pakketten terecht zouden moeten komen. Die activiteit wordt gefinancierd uit het Stabiliteitsfonds. Wij bekijken ook of de mensen die daar wonen op de wat langere termijn specifieke behoeftes hebben waar nu nog niet aan wordt voldaan. Volgens mij kan de ChristenUnie tevreden zijn over de opvolging van de suggestie die zij heeft gedaan.

De heer Van Laar vroeg nog specifiek naar de situatie in Eritrea. Ik bezin mij wel op onze benadering van Eritrea en op de vraag wat dat betekent voor onze inzet binnen de EU. Dat zal ik ook samen met mijn collega van Buitenlandse Zaken, de heer Koenders, doen. Aan de ene kant is Nederland natuurlijk altijd gericht op engagement, want als je niet meer met elkaar spreekt, wordt het ook moeilijk om boodschappen over te brengen. Aan de andere kant is de situatie in Eritrea buitengewoon schrijnend. Wij hebben dat van de week ook weer in een aantal publicaties kunnen lezen. Ik zeg de heer Van Laar graag toe dat wij ons op een daartoe geëigend moment – dat kan een volgende RBZ/OS zijn, maar ook een volgende RBZ – zullen bezinnen op een inbreng in de Europese Raad die wat scherper op Eritrea is gericht dan op voortgaan op de voet van engagement. Dat wordt overigens vrij minimaal gedaan, maar tot nu toe heeft dat buitengewoon weinig opgeleverd. Er is ongetwijfeld geen snel recept voor succes om het leiderschap daar tot democratisering en andere goede zaken aan te zetten. Ik ben het wel met de heer Van Laar eens dat Nederland zich daar wat scherper op zou moeten profileren, ook gezien het aantal mensen dat zich genoodzaakt voelt om te vluchten uit Eritrea en een goed heenkomen zoekt en krijgt in Nederland.

Voorzitter, ik meen dat ik hiermee de vragen en opmerkingen heb geadresseerd.

De voorzitter: Ik zie dat enkele leden nog een interruptie willen plegen.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik had nog een vraag gesteld over mensen met een beperking in noodsituaties. Misschien kan de Minister daar nog op ingaan.

Minister Ploumen: Kwetsbare groepen zijn nadrukkelijk een onderdeel van het Nederlandse beleid. Ik heb dat ook weer gezien in Nepal. Met name de Nederlandse ngo's zetten daar zeer op in. Wij zullen in de aanloop naar de top ook bekijken of daar nog specifiek aandacht voor moet komen en hoe wij dat het beste vorm kunnen geven. Ik deel de analyse van de heer Voordewind dat bijvoorbeeld mensen met een handicap vaak toch vergeten worden als daar geen speciale aandacht voor is.

De heer Smaling (SP): Ik heb toch nog even een vraag over de wat lastige chronische kant van dit probleem. De Minister spreekt voor de autochtonen in de landen die nu met de enorme opvang te maken hebben, niks dan lof uit. Nou, mooi! Prima, maar er zit natuurlijk wel aardig wat verschil in. De Jordaniërs heten de vluchtelingen nu welkom. Zij vangen ze goed op en de kinderen kunnen naar school. Dat is prima, maar het kamp Dadaab, om dat maar weer eens uit de kast te halen, ligt in the middle of nowhere. Je kunt dus niet zomaar allerlei bedrijvigheid initiëren voor de mensen die in dat kamp wonen. Ik denk ook aan de aanslag in Garissa, dat daar dichtbij ligt. Wat daar ook een beetje onder ligt, is dat de mensen in dat kamp in Kenia geen werkvergunning kunnen krijgen. Zij kunnen dat kamp niet uit. Het enigszins «normaliseren», voor zover dat woord op zijn plaats is, van het leven van mensen in dat kamp is daar heel problematisch. In het kamp Yarmouk dat nu op zijn kop krijgt, bij Damascus, Syrië, kunnen mensen een redelijk normaal bestaan leiden. Dat is al een heel oud kamp. Er zit dus heel wat verschil in de mate waarin de vluchtelingen die lang in een kamp zitten zich hebben kunnen assimileren in het land van onderkomen. Hoe kun je dat nu in de aanloop naar de top meer handen en voeten geven? Ik zou daarover nog wel iets meer willen horen van de Minister.

Minister Ploumen: De heer Smaling heeft gelijk. De ene situatie is absoluut niet de andere. Dan hangt van allerlei factoren af. In een eerdere brief heb ik al gemeld dat wij nadrukkelijk inzetten op het versterken van de zelfredzaamheid van mensen die moeten vluchten. Het is wel een onderwerp dat wij ook in de bilaterale contacten met enige regelmaat bespreken. Wij moedigen overheden ook aan om op die manier te kijken naar de mensen die naar hun land toe komen. Gezien de prioriteiten van het Nederlandse beleid zal ik zeker niet schromen om dit ook op de agenda te krijgen van de top. Dat hoort ook wel een beetje bij de meer innovatieve benadering. Dat scharen wij daaronder: de druk die er volgens ons moet zijn om op een andere manier naar vluchtelingen te kijken. Laat ik het zo zeggen tegen de heer Smaling: hij kan er gerust op zijn dat wij dit onderwerp zowel contextspecifiek in bilaterale contacten opbrengen als steeds op de agenda zetten van de komende besprekingen in aanloop naar de top.

De heer Sjoerdsma (D66): Er zijn nog enkele vragen blijven liggen uit de eerste termijn. Ik heb de suggestie gedaan om eerder preventief of anticiperend dan reactief te werk te gaan. Hoe staat het met de medische flitsdienst van de WHO? Ik heb ook gesproken over de noodzaak van exitstrategieën. Hoe wil de Minister daarop inzetten? Verder noem ik nog mijn oproep om de kwestie van arbortus in conflictgebieden onder de aandacht te brengen in het kader van het internationaal humanitair recht.

Minister Ploumen: De WHO heeft onlangs de jaarvergadering gehouden. Daarin is nogmaals bevestigd dat de teams een modus operandi moeten worden. Wij zullen zorgvuldig monitoren dat dit ook zo snel mogelijk zijn beslag krijgt. Mocht daar nieuws over te melden zijn, dan zal ik niet schromen om dat te doen. Die capaciteit wordt nu opgebouwd. Ik denk dat er breed overeenstemming is over het feit dat dit een van de manieren is waarop paraatheid ingevuld moet worden.

Wij hebben al eerder van gedachten gewisseld over de nazorg voor vrouwen en meisjes in conflictgebieden die ten prooi zijn gevallen aan verkrachting. Niet iedereen is het ermee eens dat deze vrouwen en meisjes ook de mogelijkheid moeten hebben tot een veilige abortus. Nederland vindt van wel en naar mijn mening hoort dit nadrukkelijk bij onze inzet op gender en de positie van vrouwen en meisjes in de aanloop naar de top.

Het derde punt van de heer Sjoerdsma ging over ...

De heer Sjoerdsma (D66): ... de exitstrategie.

Minister Ploumen: Ja. Dat is wel een heel erg goed punt, als het aan mij is om kwalitatieve oordelen uit te spreken over de inbreng van Kamerleden. Naar onze mening hoort dit namelijk nadrukkelijk bij de vernieuwing die in het systeem moet komen. De heer Sjoerdsma schetste zelf al de dilemma's die daarbij horen, omdat een exitstrategie soms een verkeerd signaal zou zijn. Wat je bijvoorbeeld wel al in toenemende mate ziet – en dat zullen wij zeker blijven aanmoedigen – is dat pledging conferenties worden gehouden. Die moeten naar mijn mening niet alleen maar gaan over «het ene land geeft dit en het andere land geeft dat», waarna iedereen weer zijns of haars weegs gaat. Gelet op de beperkingen die er nu eenmaal zijn, financiële beperkingen maar ook fysieke beperkingen van de mogelijkheid tot opvang, moet ook worden nagedacht over het antwoord op de vraag hoe wij nu met de landen van herkomst en met de landen van aankomst kunnen praten over een exitstrategie. De versterking van de zelfredzaamheid van vluchtelingen hoort daar bijvoorbeeld bij. Ik denk wel dat dit een van de innovatieve benaderingen zou moeten zijn die het systeem zich veel meer eigen gaat maken. Ik zeg de heer Sjoerdsma graag toe dat, voor zover wij dat al niet deden, dit ook onderdeel van onze inbreng is, met de genoemde dilemma's. Maar daar is de heer Sjoerdsma zich nadrukkelijk van bewust. Een exitstrategie betekent dus niet dat wij daarmee oorlog en conflict legitimeren en mensen aan hun lot overlaten, maar wel dat wij nadenken over de rol van buurlanden, de rol van lokale overheden, de rol van de mensen zelf. In Nepal wilden mensen bijvoorbeeld niet aangesproken worden als slachtoffer. Zij willen natuurlijk ook zelf aan de slag kunnen. Hoe breng je die pogingen nu in het systeem zonder dat je daarmee de minder functionerende kanten van het systeem versterkt?

De heer Sjoerdsma (D66): Dat is heel welkom. Uiteraard, je kunt mensen niet in de steek laten. Als ik echter alle appeals van de verschillende noodsituaties voorbij zie komen, level 3- en level 2-noodsituaties, staat daarin maar zelden een strategie, laat staan een voorstel, waaruit blijkt hoe de hulp langzaamaan kan worden overgegeven aan ofwel de eigen gemeenschap ofwel de lokale overheden. Ik vind dat wel zorgwekkend. Dat zou eigenlijk standaard waar mogelijk onderdeel moeten zijn van een appeal: hoe plan ik de hulp terug naar de lokale kracht?

Ik had ook gezien dat de flitsteams in de resolutie stonden van de WHO. Ik vroeg mij alleen af op welke manier Nederland daar met zijn eigen expertise aan gaat bijdragen.

Het is mooi dat de Minister een veilige abortus op de agenda wil zetten. Ik wil haar vragen om dat ook in het verband van de Europese Unie te doen. Ook in de EU zijn er nog steeds landen die dit op geen enkele manier onderschrijven. Als dat een geaccepteerd begrip wordt, zou dat namelijk ook positieve consequenties hebben voor Europese ontwikkelingshulp en Europese noodhulp.

Minister Ploumen: Ik ga eerst even in op de WHO. Hoe Nederland daar anders dan via de algemene financiële bijdrage aan de WHO aan gaat bijdragen, is gewoon nog niet duidelijk. Dat zullen wij zo snel mogelijk laten weten.

Het tweede punt is echt een balanceeract. Het ontbreekt mij niet aan overtuiging en goede wil om het ook in Europa te agenderen. Tegelijkertijd zie ik dat er nu in de benadering van de Europese Unie en de verwoording van de inzet een zekere balans is gevonden. Ik zou de ruimte die de individuele lidstaten nemen om te doen wat wij vinden dat wij moeten doen, niet willen inperken door het debat in de EU te heropenen op een manier die de gewonnen ruimte kan verkleinen. Dit klinkt als een heel vaag antwoord. Wat ik wil voorkomen, is het volgende. Er is nu overeenstemming bijvoorbeeld ook over de inzet van de SDG's, de sustainable development goals, van de Europese Unie. Laten wij het beestje bij de naam noemen: dat betekent dat een land zoals Malta zich daar ook in kan vinden. Te hard daarop drukken en dat weer heropenen, maakt het misschien moeilijker om te blijven doen wat we nu al doen. De heer Sjoerdsma kan er echter van verzekerd zijn dat ik elke ruimte die er is zeker zal benutten, voor wat betreft de Nederlandse inzet, maar ook Europees en mondiaal.

De voorzitter: Zo te zien, kunnen wij nu overgaan naar de tweede termijn van de Kamer. Ik stel voor om per fractie een spreektijd te hanteren van één minuut. Ik zal geen interrupties toestaan.

De heer Taverne (VVD): Voorzitter. Ik dank de Minister slechts voor haar antwoorden. Ik heb geen nadere vragen.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Ik dank de Minister ook voor haar antwoorden en voor haar toezegging op het gebied van de voedsel- en hygiënepakketten voor Oekraïne. Ik zal dat op de voet volgen. Daar ben ik blij mee.

Ik heb nog wel een vraag over de structuren in de top. Er wordt gesproken over OCHA en UNHCR. OCHA heeft natuurlijk wereldwijd de coördinatie, maar hoe staat dat nu in verhouding tot de clusterbenadering, waar de Minister ook enthousiast over is? Die blijkt ook in Nepal goed te werken. Moet ik het dan zo zien dat OCHA de eerste paar weken de grote coördinatie voor haar rekening neemt en dat daarna de clusterbenadering wordt toegepast? Daar hoor ik graag nog wat meer over.

Verder ben ik er dankbaar voor dat wordt gezien dat kwetsbare groepen en mensen met een beperking bij het verlenen van noodhulp in beeld moeten blijven.

De heer Sjoerdsma (D66): Voorzitter. Ik dank de Minister voor de beantwoording. Zij stelde in het begin dat wij ook voorzichtig moeten zijn en niet iedereen in het noodhulpsysteem tegen ons in het harnas moeten jagen. Over de dankbaarheid tegenover iedereen die zich binnen dat systeem inzet, ben ik het natuurlijk met haar eens. Tegelijkertijd zou ik de Minister willen aanmoedigen om er niet voor te schuwen het gewicht van onze substantiële financiële inzet wel te gebruiken om de boot af en toe wat meer snelheid te laten krijgen.

De Minister zei iets over de toegang tot noodhulp en zij sprak over internationaal initiatief. De desbetreffende motie van mij zag natuurlijk met name ook op Nederland en de Wet internationale misdrijven. Misschien kan zij nog iets vertellen over de voortgang op dat gebied.

Ik ben benieuwd welke Nederlandse bijdrage uiteindelijk aan de flitsteams zal worden geleverd. Ik hoop wel dat Nederlandse expertise op het gebied van epidemiologie, militaire hospitalen en dat soort dingen, kan worden ingevouwen in die flitsteams. Dat zou mooi zijn.

Ik dank de Minister voor de inzet op het gebied van veilige abortus in conflictgebieden. Ik hoop dat daar, ondanks tegenstand van de Malta's van deze wereld, toch nog stappen te zetten zijn.

De heer Van Laar (PvdA): Voorzitter. Ik dank de Minister voor de toezeggingen in de eerste termijn, inclusief die over de psychosociale zorg. Dat is mooi. Ik sluit mij graag aan bij de warme woorden die de Minister sprak over alle hulpverleners, die geweldig werk doen. Dat zijn de mannen en vrouwen die echt ons respect verdienen.

Er zit ook soms een duistere kant aan de hulp. Daar hebben wij eerder al schriftelijke vragen over gesteld. Het gaat dan met name over soldaten die slachtoffers misbruiken. Ik lees dat net de uitkomst van een groot VN-onderzoek bekend is geworden. Daarin wordt inderdaad bevestigd dat alleen al in Haïti enkele honderden vrouwen zijn misbruikt door VN-soldaten. Een derde van die vrouwen was minderjarig. Zij moeten seks ruilen voor eten, babyspullen of huishoudelijke artikelen, terwijl zij die eigenlijk gratis horen te krijgen. Wij hebben daar schriftelijke vragen over gesteld. Ik ga ervan uit dat de antwoorden daarop ook snel komen. Ik wil de Minister in ieder geval vragen om dit ook voor de humanitaire top of in de aanloop daarnaar te agenderen. Er moet een ander systeem komen, want nu is er alleen een telefoonnummer dat slachtoffers kunnen bellen om zich te melden. Geen van de vrouwen die hierdoor getroffen zijn, blijkt dit telefoonnummer te kennen. Dat is dus een systeem dat niet werkt. Zo komen mensen weg met dingen waar ze niet weg mee zouden moeten komen.

Tot slot wil ik de Minister vragen om toch oog te houden voor het proces opdat ook lidstaten aangehaakt blijven. Een open proces is heel mooi, maar als dat ertoe leidt dat lidstaten afhaken en niet meer gecommitteerd zijn, dan dreigt de top toch te mislukken. Ik vraag haar om daar toch alert op te blijven, zeker als voorzitter van de Europese Unie.

De heer Smaling (SP): Voorzitter. Ik dank de Minister. Ik denk dat wij op hoofdlijnen kunnen zeggen dat over dit onderwerp veel en goed wordt nagedacht. Dat zal ook zeker niet stoppen. Dit soort debatten, hoe kort ze misschien ook zijn, heeft daar toch wel een zinvolle invloed op.

Samenvattend kun je misschien toch stellen dat er enerzijds aan de structurele kant wel wat keuzes te maken zijn. Je kunt accenten leggen: waar zijn we al goed in en waar liggen echt nog de lastiger aspecten van dit hele onderwerp? Anderzijds moet je gewoon op basis van de verschillende cases die zich voordoen, de successen bundelen en vooral meer op een inductieve manier werken: wat heeft blijkbaar goed gewerkt? Dan kom je misschien idealiter uit op een benadering die het meest effectief en efficiënt is indien de successen en de structurele kennis over het oplossen van noodsituaties op korte en lange termijn elkaar vinden.

De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. Ik zeg dank aan de Minister voor de beantwoording. Op twee punten wil ik nog kort terugkomen.

Het is goed dat de Minister in de gaten wil houden of de psychosociale hulp en zorg toereikend zijn voor de meisjes die in Nigeria ontsnapt zijn aan Boko Haram. Daar zullen wij op een later moment graag op terugkomen.

Mensen met een handicap worden toch soms vergeten of, zo zou je kunnen zeggen, dubbel getroffen. De Minister ging daar net naar aanleiding van de vraag van de heer Voordewind al op in. De mogelijkheid om innovatie in noodhulp voor kwetsbare groepen in het algemeen, maar zeker voor mensen met een handicap, te stimuleren, is al aangedragen. Mijn vraag is of de Minister deze suggestie daar ook bij wil betrekken.

Minister Ploumen: Voorzitter. Laat ik beginnen met te zeggen dat ik het eens ben met hetgeen de heer Smaling naar voren bracht. Een debat zoals dit zet de zaak op een aantal punten aan onze zijde weer eens extra op scherp. De gedane suggesties zullen wij vanzelfsprekend verwerken in onze inbreng in het proces.

Ter geruststelling merk ik tegen de heer Van Laar over het proces naar de top nog even op dat wij de komende maanden in Genève consultaties organiseren met allerlei lidstaten om iedereen bij te praten en op de hoogte te houden en om suggesties te verzamelen. Niet alle lidstaten zijn natuurlijk even actief. Wij delen zijn zorg en zullen daar ook actie op ondernemen.

Dan kom ik op de suggestie van de heer Van der Staaij om de innovatie gericht op kwetsbare groepen ook te betrekken op mensen met een handicap. Dat zullen wij daar ook zeer nadrukkelijk inbrengen. We zullen bekijken op welke manier wij de earlywarningsystemen wat extra kunnen aanscherpen, bijvoorbeeld door gebruik te maken van sociale media. Ik spreek nogmaals alle lof uit voor de Nederlandse organisaties en hun werk in Nepal, dat zich ook juist richt op mensen met een handicap. Ik heb dat gisteren en eergisteren met eigen ogen kunnen zien.

De heer Voordewind stelde een vraag over de structuren. Een en ander is natuurlijk formeel zo ingericht dat OCHA gewoon de baas is, om het zo maar even te zeggen. OCHA is ook de baas over de clusterbenadering, maar dit gebeurt natuurlijk wel steeds in onderling overleg met organisaties zoals de UNHCR. Wij constateren dat dit overleg steeds beter gaat. Dat is wel hoopgevend.

De recente berichten over de duistere kant waar de heer Van Laar over spreekt, heb ik vandaag ook kunnen lezen. Ik ben het zeer met hem eens dat alleen een telefoonnummer niet genoeg is. Dat zullen we zeer zeker ook in de aanloop naar de top en op andere aangelegen momenten agenderen. Wij hoeven daar niet mee te wachten tot mei 2016.

Tot slot ga ik nog even heel precies in op de motie van de heer Sjoerdsma die op 30 april is aangenomen. Op nationaal niveau bekijken verschillende ministeries op welke wijze andere staten het desbetreffende misdrijf hebben opgenomen in hun strafwetgeving en op welke wijze een voorgestelde wetswijziging het best kan worden verankerd in de Nederlandse Wet internationale misdrijven. Het overleg daarover vindt deze maand plaats. Dat is even een nadere aanscherping van mijn eerste antwoord daarop.

Voorzitter, hiermee ben ik aan het einde van mijn inbreng gekomen.

De voorzitter: Zo te zien, is dat tot tevredenheid van de leden. Hiermee zijn wij aan het slot van dit algemeen overleg gekomen. Ik dank de leden voor hun inbreng, de Minister voor de beantwoording en eenieder voor zijn of haar belangstelling.

Sluiting 15.49 uur.