Gepubliceerd: 2 oktober 2009
Indiener(s): Corien Jonker (CDA)
Onderwerpen:
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31862-9.html
ID: 31862-9

31 862
Wijziging van Boek 7, titel 10, van het Burgerlijk Wetboek in verband met het limiteren van de hoogte van de vergoeding bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:685 van het Burgerlijk Wetboek voor personen met een jaarsalaris van € 75 000 of hoger

nr. 9
VERSLAG

Vastgesteld 2 oktober 2009

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

1. Algemeen 1

2. Gevolgen voor de rechterlijke macht 7

1. Algemeen

De leden van de CDA-fractie hebben kennis genomen van het voornemen van de regering om de hoogte van de ontslagvergoeding bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst te beperken tot één jaarsalaris bij inkomens boven de € 75 000. De leden van de CDA-fractie realiseren zich dat dit wetsvoorstel voortvloeit uit een breed pakket aan afspraken met sociale partners in het Najaarsakkoord 2008. De regering stelt dat de doelstelling van het wetsvoorstel is om onnodig hoge ontslagkosten te voorkomen en om de discussie over het ontslagrecht voorlopig af te ronden, zodat noodzakelijke overeenstemming op andere terreinen om te komen tot verhoging van de arbeidsparticipatie niet langer wordt geblokkeerd.

Ten aanzien van de eerste doelstelling van het wetsvoorstel (voorkomen onnodig hoge ontslagkosten) vragen de leden van de CDA-fractie van de regering om nader toe te lichten waarom de aanpassing van de kantonrechtersformule per 1 januari 2009 in dit licht ontoereikend wordt geacht. Deze maatregel van de Kring van Kantonrechters was ten tijde van het Najaarsakkoord 2008 nog niet voorzien, maar heeft er in de praktijk wel toe geleid dat de ontslagvergoeding over vrijwel de gehele linie naar beneden is bijgesteld. De motivering van de regering dat de aanbevelingen van de Kring van Kantonrechters niet bindend is, achten de leden van de CDA-fractie weinig overtuigend. Kan de regering aangeven in hoeverre de nieuwe kantonrechtersformule in de praktijk door rechters wordt toegepast bij ontbindingsprocedures, en in hoeveel uitspraken hiervan wordt afgeweken? En in welk deel van de CAO’s en sociale plannen werkt de formule door?

De leden van de CDA-fractie plaatsen vraagtekens bij de effectiviteit van de voorgestelde beperking. Immers, in arbeidscontracten en via collectieve afspraken kan van de norm van maximaal één jaarsalaris worden afgeweken. De Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) verwacht dat veel vaker dan nu op voorhand contractuele regelingen getroffen zullen worden. Ook de Raad van State verwacht dat het voorstel niet effectief zal zijn, omdat werknemers op veel manieren een hogere vergoeding kunnen bedingen. Kan de regering aangeven hoeveel werknemers in de huidige situatie met een jaarinkomen boven de € 75 000 per jaar ontslagen worden, via welke route en hoe hoog de ontslagkosten zijn? Kan de regering daarnaast aangeven welk verwacht effect het wetsvoorstel heeft op deze aantallen? Op welke wijze zal de effectiviteit van de maximering worden gemonitord? Bij welke reductie van de ontslagkosten acht de regering de voorgestelde maatregelen succesvol?

In de toelichting wordt gesteld dat de rechter kan afwijken van het voorgeschreven maximum «als het volstaan met toekenning van het voorgeschreven maximum, in het licht van alle relevante omstandigheden van het geval, naar maatstaven redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn». Ook de arbeidsmarktkansen van de werknemer kunnen hierbij worden meegewogen. Deelt de regering de inschatting van de leden van de CDA-fractie dat er dus (net als nu) altijd sprake zal zijn van een individuele toetsing van de toegekende vergoeding naar redelijkheid en billijkheid? Welke toegevoegde waarde heeft de maximering in dit licht ten opzichte van de herziene kantonrechtersformule, waarin ook sprake is van een individuele toetsing, en tevens als uitgangspunt geldt dat de arbeidsmarktpositie meeweegt bij het bepalen van de ontslagvergoeding?

De leden van de CDA-fractie vragen de regering voorts om te motiveren waarom is gekozen voor een maximale ontslagvergoeding van één jaarsalaris bij een inkomen vanaf € 75 000. Kan de regering aangeven of ook in deze tijd van crisis en oplopende werkloosheid er op grond van een inkomensgrens van € 75 000 een gerechtvaardigd onderscheid te maken valt tussen werknemers met een goede en een minder goede kans op de arbeidsmarkt? In het bijzonder vragen de leden van de CDA-fractie de regering daarbij in te gaan op de positie van oudere werknemers en de kans die zij hebben om na ontslag weer aan het werk te komen. De leden van de CDA-fractie wijzen er op dat de vergoeding voor (ontslagen) oudere werknemers met een inkomen boven het maximumdagloon veelal gebruikt wordt om 70% van het laatst genoten salaris te kunnen bereiken.

Indien de regering van mening is dat een goede arbeidsmarktpositie een lagere ontslagvergoeding rechtvaardigt, waarom wordt er in het wetsvoorstel dan geen directe relatie gelegd tussen investeringen in scholing, employability en de hoogte van de ontslagvergoeding? In de toelichting wordt namelijk wel een indirecte relatie gelegd (pagina 4): «naarmate het inkomensniveau toeneemt, worden de kansen op de arbeidsmarkt beter en is de noodzaak van een (hoge) vergoeding om de gevolgen van een langdurige inkomstenterugval te beperken of om alsnog te investeren in inzetbaarheid minder». Hoe staat de regering tegenover de suggestie om een wettelijke bepaling toe te voegen dat eerdere investeringen in scholing en employability meewegen bij het bepalen van de hoogte van de ontslagvergoeding? Ook vernemen de leden van de CDA-fractie graag een reactie op de suggestie van het Centraal Plan Bureau (CPB) om de waarde van de ontslagvergoeding overdraagbaar te maken («rethinking retirement», 2008). Het CPB verwijst daarbij naar de situatie in Oostenrijk, waar men in 2003 is overgestapt op een systeem met individuele spaarrekeningen voor baanverlies. Werknemers ontvangen het gespaarde bedrag in het geval van ontslag, en kunnen de rekening meenemen naar de volgende werkgever. Bij pensionering wordt het gespaarde bedrag overgedragen naar een pensioenrekening.

De leden van de CDA-fractie constateren tevens dat de Raad van State buitengewoon kritisch is over het wetsvoorstel, onder meer omdat een beschouwing over de grondslag en functie van de ontslagvergoeding ontbreekt. De leden van de CDA-fractie nodigen de regering uit om een dergelijke fundamentele beschouwing alsnog te geven.

De behoefte aan eenduidige wettelijke grondslag voor de ontslagvergoeding lijkt ook toe te nemen door de onduidelijkheid die in de rechtspraktijk is ontstaan over de te hanteren formule bij kennelijk onredelijk ontslagprocedures. In deze situatie bestaat er pas aanspraak op een ontslagvergoeding nadat er is vastgesteld dat er sprake is van kennelijk onredelijk ontslag. Recente uitspraken van gerechtshoven gaan ervan uit dat ook in deze procedure de kantonrechtersformule kan worden gehanteerd, zij het met een kortingspercentage van 30% (Hof Den Haag) of met een kortingspercentage van 50% (overige gerechtshoven, XYZ-formule). Tegen de uitspraak van het gerechtshof Den Haag is beroep in cassatie ingesteld. Hoe beoordeelt de regering deze onduidelijkheid? Welke gevolgen hebben de uitspraken voor de huidige duale ontslagpraktijk en de mogelijkheden voor kleine bedrijven om een werknemer via een ontslagvergunning om bedrijfseconomische te ontslaan, zonder daarbij een ontslagvergoeding te hoeven betalen? De regering wil aan de hand van het arrest van de Hoge Raad beoordelen of wetswijziging nodig is. Kan de regering aangeven wanneer het oordeel van de regering hierover kan worden verwacht? Welke relatie bestaat er met het voorliggende wetsvoorstel; gaat de norm van maximaal één jaarsalaris vanaf € 75 000 ook gelden voor ontslagvergoedingen bij kennelijk onredelijk ontslag? Ligt het niet voor de hand dat de wetgever beide ontwikkelingen in samenhang beoordeelt en behandelt?

Ten aanzien van de tweede doelstelling van het wetsvoorstel (afronden discussie ontslagrecht) stelt de toelichting dat er meer ruimte wordt gecreëerd voor het aanwenden van middelen voor werknemers van wie de positie op de arbeidsmarkt te wensen over laat. Graag vernemen de leden van de CDA-fractie welke besparing op de totale ontslagkosten de regering verwacht als gevolg van dit wetsvoorstel. Ook vernemen de leden van de CDA-fractie graag of en hoe deze middelen door sociale partners worden ingezet om de zekerheid van werknemers op werk en inkomen te vergroten. De leden van de CDA-fractie verwijzen naar het advies van de SER uit 2005 over een toekomstbestendige WW uit 2005 al (pagina 134): «Het weer snel vinden van werk en het op peil houden van inzetbaarheid moeten naar het oordeel van de Raad centraal staan en voorrang krijgen op het afspreken van (ruime) ontslagvergoedingen.» Kan de regering aangeven in hoeverre werkgevers en vakbonden in recente CAO’s en in sociale plannen reeds anticiperen op de door hen gewenste maximering van de ontslagvergoeding?

Kan de regering aangeven wat de beoogde datum van inwerkingtreding van het wetsvoorstel is?

De leden van de PvdA-fractie hebben kennis genomen van het wetsvoorstel limitering ontbindingsvergoeding (kamerstuk 31 862). De leden van de PvdA-fractie stellen het zeer op prijs dat in dit wetsvoorstel niet met een omweg de ontslagrechtdiscussie wordt heropend, maar hebben enkele opmerkingen, bezwaren en vragen bij het nu voorliggende voorstel. Kortweg zijn die onder te verdelen in vier categorieën, zijnde rechtsgelijkheid, onderbouwing van het grensbedrag, uitvoerbaarheid van het voorstel en de omgang met de bezwaren van de Raad van State.

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering een reactie op de kritiek dat dit wetsvoorstel een enorme financiële ongelijkheid bewerkstelligt tussen mensen die € 74 000 respectievelijk € 76 000 per jaar verdienen. Waarom is niet voor een glijdende schaal gekozen? Wordt er rekening gehouden met groepen c.q. personen die op basis van deze wet niet zullen willen groeien in hun carrière omdat de groei voorbij dit glazen plafond, zeker in risicovolle sectoren, eenvoudigweg niet aantrekkelijk meer is?

Het grensbedrag van € 75 000 is, zoals ook de Raad van State betoogt, arbitrair gekozen. Ook mensen zonder briljante kansen op de arbeidsmarkt (een goede MBO’er die in 20 jaar opklimt tot directeur in de metaalsector, om maar een voorbeeld te noemen) kunnen aan de «goede» kant van deze grens vallen. Waarom wordt niet voor een andere vorm van beperking gekozen, in plaats van het botte en eenzijdige mes van het grensbedrag?

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe deze wet, mocht die er komen, zal weerklinken op de arbeidsmarkt. Op welke vraag is dit een antwoord als zelfs de vakbonden er niet meer warm voor lopen? Zijn er beloningsvormen die buiten de «scope» van dit voorstel vallen en als die er zijn, waarom zou dan niet massaal gekozen worden voor deze vrijgestelde vormen? Hoe wordt voorkomen dat er op grote schaal individuele afspraken gemaakt worden en, als dat niet mogelijk is, wat is dan de waarde van dit wetsvoorstel?

Het oordeel van de Raad van State is buitengewoon kritisch. Het voornaamste weerwoord op alle kritiekpunten van de Raad van State is dat een rechter zich altijd nog op redelijkheid en billijkheid kan beroepen (alsof dat bij andere wetten niet mogelijk zou zijn). Met dit verweer worden de Kamer en later: de werkgevers en werknemers feitelijk op pad gestuurd met een haperend vliegtuig waar dan wel weer een parachute bijgeleverd wordt. Dat is naar oordeel van de leden van de PvdA-fractie niet goed genoeg: de bezwaren van de Raad van State zullen inhoudelijk behandeld en gerepareerd moeten worden. Hoe en op welke termijn verwacht de regering het resultaat hiervan aan de Kamer te kunnen presenteren?»

De leden van de SP-fractie hebben met teleurstelling kennisgenomen van het voorliggend wetsvoorstel. De leden zien het voorstel als een ondeugdelijk en onrechtvaardig wetsvoorstel. De leden van de SP-fractie hebben een aantal vragen en een voorstel.

De leden vragen of de regering het wetsvoorstel redelijk en billijk acht nu een ontslagvergoeding bij een jaarsalaris van € 74 999 enkele malen dat bedrag kan bedragen en bij een jaarsalaris van € 75 000 slechts eenmaal dat bedrag. De leden van de SP-fractie vragen de regering uitvoerig te beargumenteren waarom een dergelijk verschil redelijk en billijk is. De leden van de SP-fractie vragen met welke argumenten de regering niet heeft gekozen voor een grens van € 60 000 of € 110 000. De leden van de SP-fractie vragen of de regering van mening is, gezien het advies van de Raad van State, dat zij een ondeugdelijk wetsvoorstel bij de Kamer heeft ingediend.

De leden van de SP-fractie vragen of de regering met hen van mening is dat het voorliggend wetsvoorstel geen einde maakt overmatige ontslagvergoedingen indien deze bij aanvang of tijdens de looptijd van een arbeidsovereenkomst in de arbeidsovereenkomst worden overeengekomen.

De leden van de SP-fractie vragen of in geval waarbij de verwijtbaarheidsfactor hoger is dan 1 de ontslagvergoeding wel boven € 75 000 uit kan komen.

De leden van de SP-fractie vragen een reactie op het artikel van Robert Knegt en Frank Tros (ESB, 4 september 2009), waarin de conclusie wordt getrokken dat de voorgestelde maximering een bijna te verwaarlozen effect heeft op de totale ontslagkosten.

De leden van de SP-fractie vragen hoe in de praktijk de toepassing van de nieuwe kantonrechtersformule uitpakt. Hoe hoog zijn de ontslagvergoedingen? Lopen deze op nu bij ontslag de perspectieven op de arbeidsmarkt duidelijk minder zijn? Zo nee, wat is daarvoor de verklaring? Is de regering het met de leden van de SP-fractie eens dat de overwegingen die ten grondslag liggen aan de nieuwe kantonrechtersformule uiteindelijk politieke oordelen zijn? Zo nee waarom niet? Is de regering van oordeel dat de ruimte voor rechters te groot is om de ontslagvergoeding vast te stellen? Is de regering met de leden van de SP-fractie van mening dat de wetgever normen moeten opstellen en dat het aan de rechters is concrete gevallen aan die normen te toetsen?

De leden van de SP-fractie stellen voor om een absoluut maximum te stellen van twee maal de Balkenende norm aan vergoedingen bij iedere vorm van het beëindigen van een arbeidsrelatie, bij de rechter of met wederzijds goedvinden. De leden van de SP-fractie achten het stellen van een maximum aan het bedrag van de ontslagvergoeding rechtvaardiger en redelijker dan de voorgestelde koppeling aan het jaarsalaris. Een klein inkomensverschil kan met het voorstel van de leden van de SP-fractie geen onredelijk verschil voor de ontslagvergoeding betekenen en tegelijkertijd worden buitensporige vergoedingen tegengegaan.

Het voorstel van de leden van de SP-fractie gaat ten eerste om een absoluut maximum vergoeding bij een beëindigingovereenkomst. De leden van de SP-fractie stellen voor om in het Burgerlijk Wetboek vast te leggen dat indien de arbeidsovereenkomst eindigt door middel van een beëindigingsovereenkomst de vergoeding van de werkgever aan de werknemer niet meer dan twee maal de Balkenende norm mag bedragen, ongeacht anders luidende afspraken.

Het voorstel van de leden van de SP-fractie gaat ten tweede om het ontbinden van een arbeidsovereenkomst via de rechter. Dit is geregeld in artikel 7:685 BW. In lid 8 van dit artikel staat dat de rechter een vergoeding kan toekennen aan een van de partijen. Dit is later ingevuld met de kantonrechtersformule. De leden van de SP-fractie stellen voor hier ook een maximum aan te stellen door in hetzelfde lid «een vergoeding toekennen.» te vervangen door «een vergoeding toekennen van maximaal twee maal de Balkenende norm, ongeacht anders luidende afspraken». De leden van de SP-fractie vragen de regering om een uitgebreide reactie op het voorstel.

De leden van de SP-fractie vragen waarom er bij uitspraken van de kantonrechter geen hoger beroep wordt geboden. Acht de regering het oordeel van één rechter, zonder collegiale toetsing en zonder totstandkoming van jurisprudentie nog van deze tijd?

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel Wijziging van Boek 7, titel 10, van het Burgerlijk Wetboek in verband met het limiteren van de hoogte van de vergoeding bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:685 van het Burgerlijk Wetboek voor personen met een jaarsalaris van € 75 000 of hoger.

In het algemeen zien de leden van de VVD-fractie het wetsvoorstel als een minuscule stap in de richting van minder rigide ontslagbescherming ten gunste van meer vrijheid voor de werkgever. Het is een goede zaak dat de kosten van ontslag van een persoon met een goede arbeidsmarktpositie worden beperkt. De voorgestelde maatregel heeft echter vooral een symbolische waarde nu blijkt dat de beperking tot maximaal één jaarsalaris enkel geldt voor werknemers met een jaarsalaris boven de € 75 000, die bovendien moeten worden ontslagen via de kantonrechter.

De regering heeft besloten het vraagstuk van het ontslagrecht als zodanig voorlopig te laten rusten, met uitzondering van de thans voorgestelde beperkte maatregel. Dit terwijl volgens de leden van de VVD-fractie een veel bredere aanpak van vergroting van de arbeidsparticipatie door versoepeling van de ontslagbescherming nodig is. In die zin is de vraag aan de orde of de praktische bezwaren voor invoering van deze kleine maatregel (met de nodige haken en ogen) niet zwaarder wegen dan de marginale bijdrage aan een oplossing die ermee wordt bereikt.

De leden van de VVD-fractie hebben in het wetsvoorstel dan ook aanleiding gezien tot het stellen van enkele nadere vragen.

Om hoeveel personen gaat het jaarlijks die via een kantonrechtersprocedure worden ontslagen en meer dan € 75 000 verdienen?

De regering is gekomen tot de grens van een jaarsalaris vanaf € 75 000, omdat de arbeidsmarktkansen van deze groep groter zouden zijn, dan van mensen die minder verdienen. De statistische gegevens die de regering erbij levert, laten echter alleen maar zien dat personen met een hoger opleidingsniveau betere arbeidsmarktkansen hebben; niet per definitie personen met een hoog salaris. Acht de regering het niet denkbaar dat er ook genoeg mensen zijn met een hoog opleidingsniveau, die minder verdienen dan € 75 000 per jaar, maar die toch uitstekende kansen op de arbeidsmarkt hebben? Waarom zou voor hen niet ook een maximering van de ontslagvergoeding kunnen gelden?

Is het juist dat in de situatie waarin een werknemer met een jaarsalaris van € 75 000 of hoger een slechtere arbeidsmarktpositie heeft dan op grond van dat inkomen verondersteld mag worden, de rechter mag afwijken van de maximale ontslagvergoeding? Zo ja, hoe wordt dit in de praktijk vastgesteld/beoordeeld? Is de regering het met de leden van de VVD-fractie eens dat hier het gevaar van juridisering dreigt?

Wat gebeurt er in een situatie waarin een werknemer uit salaris minder verdient dan € 75 000 maar, bijvoorbeeld door winstdeling, feitelijk wel een hoger inkomen geniet? Wordt dit dan meegewogen in het oordeel van de kantonrechter tot het vaststellen van de ontslagvergoeding?

De regering geeft aan dat de grens van € 75 000 door sociale partners verantwoord wordt geacht. Was dit de feitelijke reden waarom dit bedrag in het wetsvoorstel is opgenomen? Zou de regering bereid zijn geweest de grens lager te leggen als sociale partners hiermee akkoord zouden kunnen gaan? Zo ja, hoe laag?

De Raad van State heeft geoordeeld dat over het voorstel in deze vorm niet positief kan worden geadviseerd. De Raad van State stelt onder andere dat de regering de meerwaarde van het wetsvoorstel niet aannemelijk heeft gemaakt, maar ook dat het wetsvoorstel onder andere leidt tot aanzienlijke verschillen qua ontslagvergoeding tussen werknemers waarvan het inkomen slechts in geringe mate verschilt, maar die overigens in gelijke omstandigheden verkeren. Iemand die € 74 000 per jaar verdient zou wel drie tot vier keer een jaarsalaris mee kunnen krijgen, terwijl iemand die € 75 000 per jaar verdient aan een maximum van een jaarsalaris is gebonden. De Raad van State stelt een glijdende schaal voor, maar de regering voelt daar niets voor, omdat het onmogelijk zou zijn om per inkomenscategorie onderscheidend aan te geven wat het verschil in arbeidsmarktpositie is. Kan de regering die argumentatie nog eens nader toelichten? Waarom kan wel worden gesteld dat iemand die € 75 000 per jaar verdient een goede arbeidsmarktpositie heeft, en kan geen oordeel worden gegeven over de arbeidsmarktpositie van inkomenscategorieën daaronder?

De regering stelt dat het bij personen met een inkomen net onder de € 75 000 per jaar met een goede arbeidsmarktpositie denkbaar is dat de vergoeding naar het plafond zal worden toegebogen. Waarop baseert de regering deze vooronderstelling? Kan de regering uit het oogpunt van rechtszekerheid en rechtsgelijkheid niet beter zelf regelen dat het wetsvoorstel geen grote ongelijkheid in de hand werkt, in plaats van dit over te laten aan een eventueel «denkbare» situatie?

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennis genomen van het wetsvoorstel tot maximering van de ontslagvergoeding. De leden van de ChristenUnie-fractie hebben eerder hun twijfels kenbaar gemaakt of het wetsvoorstel recht doet aan de verschillende ontslaggronden en arbeidsrelaties die er bestaan. Ook hebben de leden van de ChristenUnie-fractie vragen over de zekerheid die het wetsvoorstel biedt aan werkgevers en werknemers. In dit verslag zetten de leden van de ChristenUnie-fractie de vragen die hieromtrent nader uiteen.

Naar aanleiding van vragen tijdens het interpellatiedebat over dit wetsvoorstel, is de regering in overleg getreden met de sociale partners hoe het wetsvoorstel zich verhoudt tot de passage in het Najaarsakkoord. Hoe kijken de sociale partners nu tegen dit wetsvoorstel aan, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie?

De regering rechtvaardigt de grens van € 75 000 met het argument dat het hier doorgaans hoger opgeleiden mensen betreft, met een goede arbeidsmarktpositie, zo constateren de leden van de ChristenUnie-fractie. Kan de regering – bij benadering – aangeven hoeveel procent van het aantal ontslagvergoedingen boven de € 75 000 dat afgelopen jaar is toegekend, aan werknemers is verstrekt die ouder waren dan 50 jaar, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie? Voorts stelt het wetsvoorstel dat een uitzondering gemaakt kan worden voor werknemers met een slechtere arbeidsmarktpositie. Hoe wordt beoordeeld wat de arbeidsmarktpositie van de werknemer is, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.

Werknemers met een jaarsalaris van € 74 999,– kunnen op grond van dit wetsvoorstel nog wel in aanmerking komen voor een hogere ontslagvergoeding, zo constateren de leden van de ChristenUnie-fractie. Onder het jaarsalaris worden niet begrepen de in die periode ontvangen incidentele en niet overeengekomen looncomponenten (zoals tantièmes en niet-structurele winstdelingen) en de bedragen gemoeid met het werkgeversaandeel in de pensioenpremie en de ziektekostenpremie, de door de werkgever ter beschikking gestelde auto en onkostenvergoedingen. Verwacht de regering dat er calculerend gedrag gaat ontstaan bij werkgevers en werknemers en dat er een verschuiving gaat plaatsvinden naar hogere uitkeringen van looncomponenten die niet meegenomen worden in de berekeningsgrondslag voor de ontslagvergoeding, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie?

De regering geeft aan dat er – bij contract – afgeweken kan worden van de wettelijke maximale ontslagvergoeding, zoals neergelegd in dit wetsvoorstel. Wat betekent dit voor reeds bestaande contracten, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie? Voorziet de regering dat straks allerlei bestaande contracten opengebroken gaan worden als gevolg van dit wetsvoorstel? En hoe voorkomt de regering dat er straks willekeur gaat ontstaan tussen reeds afgesloten contracten en nieuwe contracten, zo willen de leden van de ChristenUnie-fractie weten.

Wanneer er sprake is van «bijzondere omstandigheden» kan afgeweken worden van de € 75 000,– grens, zo stelt de regering. Wat zouden deze bijzondere omstandigheden kunnen inhouden, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.

Met ingang van 1 januari 2009 wordt een nieuwe kantonrechtersformule gehanteerd, die al scherper is dan voorheen. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom deze nieuwe kantonrechtersformule volgens de regering niet afdoende is om de – naar de mening van de regering – te hoge ontslagvergoedingen te beperken?

2. Gevolgen voor de rechterlijke macht

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering het acceptabel acht dat als gevolg van dit wetsvoorstel sprake is van een kostentoename voor de rechterlijke macht met € 200 000 per jaar gedurende de eerste twee jaar en € 100 000 voor de jaren erna? Staat deze kostentoename in verhouding tot de marginale wijziging die met het wetsvoorstel op het ontslagrecht wordt bereikt; ook gezien het feit dat kantonrechters ook zonder dit wetsvoorstel al hadden afgesproken arbeidsmarktkansen van werknemers meer dan thans in de beoordeling van de hoogte van de ontslagvergoeding te betrekken? Waarom wordt het wetsvoorstel toch doorgezet ondanks het negatieve eindoordeel van de Raad voor de Rechtspraak?

De voorzitter van de commissie,

Jonker

Adjunct-griffier van de commissie,

Santucci


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Van Gent (GL), Blok (VVD), Van Dijk (CDA), Smeets (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Omtzigt (CDA), Van Hijum (CDA), Timmer (PvdA), Koşer Kaya (D66), Jonker (CDA), voorzitter, Luijben (SP), Ulenbelt (SP), Ortega-Martijn (CU), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Koppejan (CDA), Van Dijck (PVV), Spekman (PvdA), Vermeij (PvdA), Thieme (PvdD), Lempens (SP), Karabulut (SP), Vos (PvdA) en Meeuwis (VVD).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Sap (GL), De Krom (VVD), Smilde (CDA), Depla (PvdA), Aptroot (VVD), Pieper (CDA), Willemse-van der Ploeg (CDA), Linhard (PvdA), Pechtold (D66), Spies (CDA), Irrgang (SP), De Wit (SP), Cramer (CU), Biskop (CDA), Elias (VVD), Joldersma (CDA), Bosma (PVV), Tang (PvdA), Heerts (PvdA), Ouwehand (PvdD), Gerkens (SP), Gesthuizen (SP), Heijnen (PvdA) en Weekers (VVD).