Kamerstuk 31532-158

Verslag van een algemeen overleg

Voedingsbeleid

Gepubliceerd: 24 februari 2016
Indiener(s): Raymond de Roon (PVV)
Onderwerpen: voeding zorg en gezondheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31532-158.html
ID: 31532-158

Nr. 158 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 24 februari 2016

De algemene commissie voor BuHa-OS heeft op 27 januari 2016 overleg gevoerd met Minister Ploumen voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over:

  • de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 18 november 2014 inzake de Nederlandse inzet voor wereldwijde voedselzekerheid (Kamerstuk 33 625, nr. 147);

  • de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 18 november 2014 inzake de reactie op het rapport over voedselverliezen en -verspilling van het Committee on World Food Security (Kamerstuk 31 532, nr. 141);

  • de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 4 juni 2015 inzake het verslag van het gesprek met Hilal Elver, Speciaal Rapporteur voor het Recht op Voedsel van de Verenigde Naties (Kamerstuk 31 532, nr. 150).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de commissie, De Roon

De griffier van de commissie, Van Toor

Voorzitter: Van Veldhoven

Griffier: Wiskerke

Aanwezig zijn acht leden der Kamer, te weten: Dijkgraaf, Dik-Faber, Geurts, Van Laar, Smaling, Taverne, Thieme en Van Veldhoven,

en Minister Ploumen voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.

Aanvang 13.07 uur.

De voorzitter:

Ik heet de woordvoerders, de Minister en het publiek op de tribune en thuis van harte welkom. We zijn met veel woordvoerders. Daarom stel ik een spreektijd voor van vier minuten met maximaal één interruptie op elkaar in eerste termijn. Dan houden we nog wat ruimte over voor interrupties op de Minister.

Mevrouw Thieme (PvdD):

Voorzitter. Toen wij in 2002 de Partij voor de Dieren oprichtten, konden veel mensen hun oren niet geloven en werden ze soms heel erg boos. Hoe kan iemand een partij voor de dieren oprichten terwijl er kinderen in Afrika sterven van de honger? Is de Partij voor de Dieren dan niet het toppunt van decadentie? Ik heb tegen iedereen die die vraag stelde, gezegd dat de problemen van dieren en mensen niet los van elkaar gezien kunnen worden. Mensen en dieren leven samen op een kleine planeet die vooral uit evenwicht wordt gebracht door de wijze waarop mensen met dieren omgaan. Wat wij in de keuken beslissen, bepaalt niet alleen wat we vanavond op tafel hebben. Het bepaalt ook en vooral hoe de wereld van onze kinderen eruit komt te zien. Dat lijkt een ver-van-ons-bordprobleem, maar het komt heel snel dichterbij. Wetenschappers verwachten dat er rond 2020 tientallen miljoenen klimaatvluchtelingen naar het noordelijk halfrond zullen komen vanwege gebrek aan voedsel. Het Britse Hogerhuislid Lord Cameron of Dillington, tevens boer en voorzitter van de Britse plattelandsbond waarschuwt voor lege schappen in supermarkten en de gevolgen daarvan. Dat kunnen we ons echter nauwelijks voorstellen.

Onze voedselvoorziening verkeert in een heel wankel evenwicht. In die zin zijn we voor ons voedsel zeer afhankelijk van het buitenland, net als we van het buitenland afhankelijk zijn voor onze energievoorziening. Door de groeiende wereldbevolking en de groeiende vraag naar vlees zullen de voedselprijzen naar verwachting enorm gaan stijgen, door de druk die vanuit de groeiende veevoervraag op de voedselmarkt zal drukken.

Ik sprak met speciaal mensenrechtenrapporteur voor het recht op voedsel bij de Verenigde Naties, dr. Hilal Elver. De VN stellen dat alleen ecologische landbouw de wereld blijvend zal kunnen voeden. Hun studies tonen de zwaktes van de huidige intensieve en grootschalige landbouw aan. De VN zeggen dat de honger die de wereld op dit moment kent, niet het gevolg is van dat we te weinig voedsel produceren. Integendeel, we gooien zelfs een derde van ons geproduceerde voedsel weg. Schokkend is dat bijna de helft van de opbrengsten van alle akkers in de wereld bestemd is voor veevoer in plaats van voor de mensen zelf. Het gaat naar de westerse bio-industrie. We produceren niet zozeer voor de mond, maar vooral voor de stront.

Het voedselvraagstuk waarvoor we nu staan, gaat dus over voedselverspilling, over wat we eten en de manier waarop we het voedsel op een goede manier kunnen verdelen. Nederland wil graag de slager en de melkboer van de wereld zijn. Intensiveren en schaalvergroting, dat is het credo, ook wel climate-smart agriculture geheten. Het is een zeer kwetsbaar systeem dat ten koste gaat van mens, dier, natuur en milieu. Het is ook de weg van vrijhandel waarmee landbouweconomieën in ontwikkelingslanden kapot geconcurreerd worden.

We kunnen echter ook een andere weg inslaan, naar een landbouwsysteem dat in harmonie is met de omgeving, het milieu, mens en dier, waarin slim wordt samengewerkt met de natuur in plaats van de natuur te bestrijden met bijvoorbeeld landbouwgif. Volgens onderzoek van de University of Minnesota kunnen we 4 miljard mensen extra voeden met het huidige akkerbouwareaal als we ervoor kiezen landbouwgewassen niet langer te verwerken tot veevoer en biobrandstof. De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid stelt vast dat we moeten inzetten op minder consumptie en productie van dierlijke eiwitten, ook omwille van de voedselzekerheid in de wereld. Vork en mes zijn onze machtigste wapens om de wereld te bewaren voor toekomstige generaties. Ik zou graag van de Minister willen horen hoe zij dit ziet.

De heer Geurts (CDA):

Voorzitter. Ik moet om 14.00 uur naar de plenaire zaal, dus het heeft niet met de voordracht van mevrouw Thieme of de antwoorden van de Minister te maken als ik wegren.

Afgelopen maandag waren we met een delegatie Kamerleden op werkbezoek bij Wageningen UR. Zoals de Minister schrijft bestaat er inderdaad veel kennis en energie in Nederland. Dat hebben we daar ook kunnen zien. Wij waren in ieder geval onder de indruk van de kennis en kunde die Wageningen samen met het bedrijfsleven heeft opgebouwd, onder andere op het gebied van voedselzekerheid. Vandaag wil ik het namens het CDA hebben over onze nationale voedselzekerheid, naast die van de wereldwijde voedselzekerheid.

Dit kabinet ziet onze sterke agrarische positie als een gegeven, zonder het behoud hiervan te willen borgen. Dat moet anders. De Minister reist de hele wereld over. Met de indrukken die zij daardoor heeft opgedaan, moet zij het toch met mij eens zijn dat voedselzekerheid aangewezen moet worden als een vitaal, economisch en veiligheidsbelang voor Nederland, net als telecom en energie. Hiervoor is de bereidheid en inzet nodig van meerdere ministeries. Is de Minister het met mij eens dat voedselzekerheid en voedselproductie van belang zijn voor onze nationale economische veiligheid? Is zij bereid om hierover in gesprek te gaan met de Ministers van Veiligheid, Financiën, Economische Zaken en waarschijnlijk het hele kabinet? Als we dat in Nederland goed geregeld hebben, kunnen we dat uitdragen naar de rest van de wereld om de voedselzekerheid te garanderen.

Van de week spreekt de Kamer ook over de verkoop van ASR. Ik zal daar nu niet al te diep op ingaan. ASR is een grote private partij die een kleine 30.000 hectare landbouwgrond in Nederland bezit. Als je zoiets verkoopt, moet je op zijn minst nadenken over de vraag wat dit betekent voor onze voedselzekerheid. Ik noem het maar als illustratie van het feit dat we ons terecht druk kunnen maken over voedselzekerheid in het buitenland, maar dat we ook moeten bekijken wat dit in ons eigen land betekent voor de uitdaging waarvoor we staan met betrekking tot voedselzekerheid.

Dat er wereldwijd niet voldoende, veilig en duurzaam geproduceerd voedsel is, blijft een groot probleem. Op het moment is er hongersnood in delen van Afrika door het uitblijven van regen. In Malawi en Ethiopië komen boeren zelfs om van de honger. Zuid-Afrika beleeft de ergste droogte sinds 23 jaar. Er vinden daar «plaasmoorde» plaats. Boeren worden vermoord en er komen op die plekken geen boeren terug om voedsel te produceren. Niet dat het CDA gelijk alle oplossingen heeft, maar ik denk dat de jongeren in de ontwikkelingslanden en in Zuid-Afrika versterkt moeten worden, zodat zij ook weer boerin of boer willen worden om lokaal voedsel te produceren. We moeten hen helpen zichzelf te helpen. Ik zou graag van de Minister horen wat wij daar nog meer aan zouden kunnen doen.

Het doel is duidelijk: het uitbannen van honger. Het kabinetsbeleid draagt daar wel aan bij, maar we zien ook wel wat tegenstrijdigheden in het beleid van het kabinet. De coherentiemonitor heeft daarvan een aantal punten benoemd. Ik zal ze niet allemaal opnoemen, maar je ziet dat er meer aangesloten moet gaan worden bij de behoefte van kleinschalige voedselproducenten. Als we de machines waarmee wij in Europa, in de westerse wereld, voedsel produceren op Afrikaanse bodem zouden zetten, zouden we gelijk al een probleem hebben, denk ik.

Mevrouw Thieme (PvdD):

De wereldvoedselproductie is bijna volledig in handen van kleine boeren. Dit in tegenstelling tot wat heel veel mensen denken. Velen denken dat het grote voedselconcerns zijn, maar het komt allemaal van kleine boeren. We moeten dat koesteren, want het is belangrijk om ecologisch te kunnen blijven produceren. Hoe is het dan mogelijk dat de heer Geurts en zijn partij, die toch staat voor boeren, voor een vrijhandelsakkoord als TTIP is? Dat vormt namelijk een enorme bedreiging voor de familiebedrijven en de kleine bedrijven, niet alleen in Nederland maar met name ook in ontwikkelingslanden.

De heer Geurts (CDA):

Ik kan daar een heel lang antwoord op geven, maar ik zal proberen om het iets korter te formuleren. Ja, wij komen inderdaad op voor boeren, maar ook voor andere bevolkingsgroepen. Dit is geen onbelangrijke groep als we spreken over voedselzekerheid. Over TTIP is in de Kamer al heel veel gediscussieerd. De Partij voor de Dieren en het CDA zijn het niet met elkaar eens. Wij denken dat TTIP ook een bijdrage kan leveren aan voedselzekerheid in de wereld. Wij staan niet op het eenzijdige standpunt dat de Partij voor de Dieren naar buiten brengt.

Mevrouw Thieme (PvdD):

Hoe draagt TTIP bij aan het in stand houden van familiebedrijven? Dat wil ik dan heel graag weten.

De heer Geurts (CDA):

In algemene zin ben ik van mening dat elk handelsakkoord bijdraagt aan ons midden- en kleinbedrijf, onze gezinnen, familiebedrijven en dus ook aan voedselzekerheid. TTIP draagt daar gewoon aan bij. Daardoor kunnen we handel drijven in de rest van de wereld. Dat biedt allerlei mogelijkheden.

In Nederland is er veel kennis en energie bij bedrijven en organisaties om een waardevolle bijdrage te leveren. In het bijzonder wil ik Agriterra noemen. Je ziet dat er bijgedragen wordt aan het oprichten van coöperaties die de opbouw van financiële en voorraadbuffers stimuleren. Er ligt nu een voedselvisie, maar daarin is de bijdrage van al die instrumenten niet altijd even duidelijk. Hoe draagt het Dutch Good Growth Fund (DGGF) en het topsectorenbeleid bij aan het versterken van lokale boeren en het duurzaam produceren van voedsel in ontwikkelingslanden? Kan de Minister daar nog wat uitgebreider bij stilstaan? Is inzichtelijk hoe de verschillende instrumenten uit de voedselvisie bijdragen aan de voedselzekerheid?

Het is van belang dat wij als Kamer ook mee kunnen monitoren hoe geborgd wordt dat al die instrumenten ook daadwerkelijk hun inzet kunnen plegen. Wij zagen daar ook wat over in de Kamerbrief. Misschien kan de Minister daar nog iets meer geluid aan geven, in plaats van dat het alleen op schrift staat.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Onlangs is er een prachtige motie van ChristenUnie en CDA aangenomen over de regionalisering van de voedselproductie. Ik ben nog steeds heel blij dat we daarin samen op konden trekken. Ik hoor nu dat de CDA-fractie toch voorstander is van TTIP. Laat duidelijk zijn dat er niks mis is met handel, maar we hebben juist gepleit voor regionalisering van de voedselproductie omdat dat beter is voor boeren in ons eigen land, die door TTIP hun inkomen onder druk zien staan. Volgens mij is het ook veel beter voor boeren in ontwikkelingslanden als zij niet op achterstand worden gezet door dit soort megalomane handelsakkoorden.

De heer Geurts (CDA):

Het is een beetje moeilijk om hierin een vraag te ontdekken. Dat het CDA voor TTIP is, is nooit een geheim geweest. We hebben er echter ook altijd een komma bijgeplaatst. Het moet onder goede waarborgen. Ik denk dat het kabinet dat ook duidelijk voor ogen heeft. Ik hoor mevrouw Ploumen regelmatig op diverse fronten vertellen onder welke voorwaarden het zou moeten: voedselveiligheid, Europese normen et cetera. Dat steunen wij van harte. Wij denken dat TTIP wel kan bijdragen aan voedselzekerheid.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Als we komen tot handelsakkoorden, zal dat leiden tot schaalvergroting en komt de inkomenspositie van boeren verder onder druk te staan hier in het Westen. Het betekent echter ook dat kleine boerenbedrijven in opkomende economieën in ontwikkelingslanden veel moeilijker een positie kunnen bemachtigen. Ze hebben ze nu preferente toegang tot Europa bijvoorbeeld. Dat wordt allemaal op achterstand gezet zodra we met TTIP in zee gaan. Als we kijken naar voedselzekerheid in westerse landen, zien we ...

De voorzitter:

Kunt u tot een vraag komen?

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Mijn vraag is de volgende. Dit zet de voedselzekerheid in Afrikaanse landen en de inkomenspositie van de boeren daar verder onder druk. Deelt het CDA dat?

De heer Geurts (CDA):

Om met het laatste te beginnen, natuurlijk moeten we goed letten op de lokale boeren. Mevrouw Thieme gaf ook al aan dat ongeveer 80% – en misschien nog wel meer – van de boeren in de wereld kleinschalige voedselproducenten zijn. Zij zijn hartstikke belangrijk. Ik ben het niet met de ChristenUnie-fractie eens dat handelsakkoorden leiden tot schaalvergroting. Daar heb ik nog geen enkel bewijs voor gezien. Misschien dat mevrouw Dik daar in haar eigen bijdrage nog op ingaat. Wij hebben inderdaad samen een motie ingediend over voedselzekerheid in Europees verband. In dat verband wil ik benadrukken dat wij groot voorstander zijn geweest van sojaproductie in Nederland. Wij willen bekijken hoe we dat op een hoger niveau kunnen krijgen. Ik denk dat we elkaar op een heel aantal fronten wel kunnen vinden.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Voorzitter. Het voedselzekerheidsvraagstuk plaatst ons voor grote uitdagingen. Dat blijkt ook wel uit de discussies die we nu alweer gevoerd hebben hier. Het doel, namelijk 9 miljard mensen in 2050 van voedsel voorzien, delen we met elkaar. Hetzelfde geldt voor het zo snel mogelijk uitbannen van de huidige honger, want 805 miljoen mensen lijden dagelijks honger. Wij hebben een mooie brief ontvangen, al is die inmiddels niet meer zo recent. Ik zag net de datum en dacht: wat is er gebeurd? Maar goed, daar moeten we het nu misschien niet over hebben.

De voorzitter:

Dat is niet de schuld van de Minister. Wij hebben deze agenda zo opgesteld.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Nee, het was ook geen vraag aan de Minister. Er staan heel veel mooie dingen in die brief, maar ik wil eigenlijk focussen op iets wat ik miste. Ik mis de cruciale rol van agrarisch beroepsonderwijs. Dat is essentieel. Dit is niet de eerste keer dat wij dit naar voren brengen. In juni 2013 heeft de heer Van der Staaij een motie aangenomen gekregen waarin de regering wordt verzocht om beroepsonderwijs voor jongeren een plek te geven binnen het speerpuntenbeleid. In november 2014 werd de motie-Agnes Mulder/Van der Staaij aangenomen, waarin de regering wordt verzocht om overheden van partnerlanden te helpen om de kwaliteit en coördinatie van agrarisch beroepsonderwijs structureel te verbeteren. Bij de behandeling van de begroting voor 2015 beloofde de Minister 70% van het budget voor technisch vakonderwijs aan het lager beroepsonderwijs te spenderen, deels in de landbouw. In 2016 en 2017 zouden de uitgaven op hetzelfde niveau blijven. Ik zie echter allerlei onduidelijkheid: is dat wel zo? Wij zien van de ambitie uit de moties weinig terug in de OS-begroting of de HGIS-nota 2016. Als ik de brief op het woord «onderwijs» scan, komt dat maar twee keer voor, en eigenlijk ook in de zin dat onderwijs niet centraal staat. Dat verbaast mij enigszins. Waarom komt de rol van onderwijs slechts zo summier in de stukken naar voren?

In de beantwoording van feitelijke vragen over de OS-begroting voor 2016 gaf de Minister aan dat de uitwerking van de motie-Mulder/Van der Staaij onderdeel is van een bredere zoektocht naar de praktische uitwerking en acties rondom voedselzekerheid. Dan denk ik: wat gebeurt hier precies? Ik citeer: «Verbetering van het aanbod van agrarisch beroepsonderwijs vindt plaats onder meer via ambassades en programma's als NICHE, het Netherlands Initiative for Capacity development in Higher Education.» Dat is mooi. Er wordt ook iets gemeld over samenwerking met CGIAR. Onduidelijk is en blijft wat de plek is van agrarisch beroepsonderwijs voor jongeren in deze programma's, laat staan hoe het aanbod van agrarisch beroepsonderwijs systematisch verbetert. Ik heb daarom de volgende vragen. Hoe verklaart de Minister die moties ten opzichte van wat zij zelf wil en het gebrek aan aandacht voor onderwijs in die brief? Op welke manier wordt concreet uitvoering gegeven aan de moties en ambitie? Hoe gaat de Minister de uitgaven voor beroepsonderwijs na 2015 op peil houden, nu het MSF II-kader is afgelopen?

Ik sluit af met enkele concrete suggesties. Nederland zou ministeries van Landbouw in partnerlanden moeten steunen in de coördinatie van het aanbod van agrarisch beroepsonderwijs. Deelt de Minister dat? Ook moet Nederland wat de SGP betreft bijdragen aan de ontwikkeling van praktische onderwijsmodules waarin een positieve houding tegenover boeren en ondernemerschap bevorderd wordt. Dat kwam net al aan de orde. Het gaat om mensen stimuleren en motiveren om hier wat mee te doen. Dan kiezen jongeren sneller voor agrarisch onderwijs en een carrière in de landbouwsector. De internationale toepassing van kennis van gerenommeerde Nederlandse instituten – Wageningen Universiteit is al genoemd – is daarvoor onontbeerlijk. Hoe kijkt de Minister daartegenaan? Hoe kijkt de Minister aan tegen de rol van de gouden driehoek? Volgens mij is dat het essentiële punt waardoor Nederland het zo goed gedaan heeft. Zouden we dat ook in ontwikkelingslanden niet meer moeten stimuleren?

De heer Taverne (VVD):

Voorzitter. Ik dank de Minister voor de brief, waaraan al is gerefereerd. Die brief is inderdaad al wat ouder. Dat leidt meteen tot de vraag of er in de tussentijd al iets is gebeurd wat niet in de brief is opgenomen. Je weet het niet, soms gaat het heel hard.

Er is al gerefereerd aan het mind-boggling getal van 9 miljard mensen dat voorspeld wordt in 2050 en het feit dat we daar onvoldoende voedsel voor zullen hebben. De Minister voorspelt dat er een stijging van 50% tot 70% in de voedselproductie moet zijn om die mensen allemaal te voeden. Dat betekent dat we enorm moeten inzetten op effectieve en verbeterde voedselproductie. Nederland is een zeer voor de hand liggend land om hier actief in te zijn, gelet op zijn lange agrarische traditie, maar ook omdat het een reputatie hoog te houden heeft qua voedseltechnologie. Wageningen is hét schoolvoorbeeld. Ik geloof dat de meeste mensen in Afrika Wageningen beter kennen dan de rest van Nederland, omdat zij daar hun geïrrigeerde veldjes aan te danken hebben. De Minister stelt dat het kabinet graag samen op wil trekken met het bedrijfsleven in die sector om de voedselzekerheid en de productie te verbeteren en bevorderen. Wat zijn nu precies de initiatieven die het kabinet neemt om het Nederlands bedrijfsleven niet alleen te laten bijdragen, maar daar ook profijt van te laten hebben? Het zou namelijk mooi zijn als het mes aan twee kanten kan snijden, ook omdat het elkaar zou kunnen versterken.

Cruciaal voor voedselzekerheid is ook de bevordering van de biotechnologie, inclusief genetische modificatie. We hebben gisteren ongeveer allemaal met Bill Gates gesproken, die in Den Haag was. Zijn foundation zet daar ook zeer op in. We hebben een aantal slechte voorbeelden gehad met Monsanto. Het zou echter ontzettend jammer zijn als dat soort voorbeelden in de weg staan aan een verdere ontwikkeling en inzet van dat soort technologieën, omdat die een ongelooflijk belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het voedselrijker maken van het voedsel dat er is. Daardoor hoeft het niet alleen over hoeveelheden te gaan, maar ook met name over wat erin zit. In Nederland zijn heel veel goede voorbeelden van bedrijven die zich op dit terrein inzetten. Kan de Minister nagaan hoe in het beleid nog verder kan worden bevorderd zodat die bedrijven goed aan bod komen? Misschien heeft zij zelf ook nog wel een aantal goede voorbeelden die zij daarbij kan gebruiken.

De heer Smaling (SP):

Deze vraag over de bedrijven verbaast mij. De VVD is immers de motor geweest achter dat maffe Dutch Good Growth Fund. De pijler die onderbenut blijft, is volgens mij de exportkredietpijler. Moet de heer Taverne zich niet gewoon tot die bedrijven richten in plaats van tot de Minister?

De heer Taverne (VVD):

Ik denk dat de VVD en iedereen die erbij betrokken is zich tot iedereen moet richten die een bijdrage kan leveren. Overigens is het punt van het ondergebruik van de exportkredietvoorziening ook een onderwerp geweest dat de VVD-fractie bij de begrotingsbehandeling aan de orde heeft gesteld. Dat is inderdaad een terecht punt. Ik zie het niet als kritiek van de heer Smaling. Ik zie het als een aanmoediging om daarin samen op te trekken, zoals dat heet.

De heer Smaling (SP):

Ik kan de heer Taverne ook vragen of met de kennis van nu dat Dutch Good Growth Fund niet verkeerd in elkaar is gezet, als een bestaand kanaal niet voldoende wordt benut door bedrijven die daar profijt van zouden kunnen hebben.

De heer Taverne (VVD):

Nou, niet per se. Dat neemt niet weg dat we mogelijkheden om dit fonds beter in te zetten, moeten benutten. Ik zou echter niet meteen het hele fonds willen weggooien omdat het op onderdelen misschien suboptimaal wordt ingezet.

Schaarste in voedsel omdat er zich een enorme grote groep mensen ontwikkelt die tekort aan voedsel heeft, kan aan de ene kant worden opgelost door te zorgen voor meer voedsel. Als ik echter die 50% tot 70% van de Minister als uitgangspunt neem, is dat een enorme uitdaging. De andere kant van het verhaal is natuurlijk het aantal mensen dat voedsel nodig heeft en het aantal monden dat moet worden gevoed. Ik wil in dit verband opnieuw aandacht vragen voor de bevolkingsgroei in de wereld, waarmee dit allemaal rechtstreeks samenhangt. We hebben eerder besproken hoe we in grote delen van Afrika vrouwen zelfstandiger keuzes kunnen laten maken in het bepalen of ze een gezin willen en, zo ja, hoe groot dat dan moet zijn. Dat heeft alles te maken met anticonceptie en allerlei programma's om vrouwen en meisjes weerbaarder te maken. Dat zal ook rechtstreeks gevolg hebben voor de vraag naar voedsel. Die 9 miljard is nu voorspeld. In hoeverre zou een nog actiever beleid op het gebied van voorlichting, anticonceptie en family planning nog een rol kunnen spelen en een oplossing kunnen zijn voor het aantal mensen dat niet genoeg voedsel heeft of potentieel honger lijdt?

De heer Smaling (SP):

Voorzitter. De brieven zijn inderdaad al vrij oud; dat heeft de heer Dijkgraaf goed gezien. Daarom vragen we de Minister om een update over hoe die drie sporen lopen. Op zich zijn dat geen onlogische kanalen. Tot mijn vreugde heb ik nog een ouder document: een motie van mij en Jasper van Dijk van 3 oktober 2013. Daarin wordt gevraagd om een indeling van het beleidsterrein die heel aardig overeenkomt met de keuzes die de Minister heeft gemaakt. Alle respect daarvoor dus.

Er liggen een paar punten over deze thematiek heen. Op die punten zou ik de Minister willen vragen wat zij doet en wat haar prioriteiten zijn voor de eindsprint van de tijd die dit kabinet nog zit. Het eerste punt is landeigendom of, de negatieve connotatie daarvan, land grabbing. Landeigendom is erg cruciaal voor investeringen door mensen in hun land. We weten allemaal hoe belangrijk dit is. Het komt op allerlei fronten steeds terug in landen waarmee wij een relatie hebben. Landeigendom staat vaak op het spel. De aanvallen op bedrijven in Ethiopië hebben er misschien mee te maken. Je komt het eigenlijk in allerlei landen tegen, ook in het verleden. Ik kan me nog herinneren dat, toen ik ooit in Kenia werkte, het Masaigebied helemaal leeg was. Het werd toen geleased aan tarwebedrijven tegen lage prijzen, waardoor dat land eigenlijk vrij snel werd ondermijnd in termen van bodemvruchtbaarheid. Er werden veel bestrijdingsmiddelen gebruikt. Het wild kwam in conflict met de landbouwhuisdieren omdat het areaal gewoon verkleind was. Over al dat soort zaken bestaat veel kennis. Vindt de Minister dat zij dwars op de drie thema's die zij nu als leidraad heeft gekozen landeigendom een prominente plek zou moeten geven? ActionAid heeft een paar handvatten gegeven rond landeigendom en land grabbing. Het zou zinnig zijn om die nog eens tegen het licht te houden en naast de drie hoofdthema's te zetten.

Het tweede punt is het verschil tussen vraag en aanbod. Dan doel ik op El Niño en sowieso op klimaatfluctuaties. Die zorgen ervoor dat we vaak te laat zijn met het in voldoende voedsel voorzien op plekken waar de oogsten zijn tegengevallen. Zeker het zuidelijk halfrond is erg kwetsbaar. Als het in Australië te koud is en in Argentinië te nat, heb je een dip in de totale voedselvoorraden. Dat heeft weer effect op de prijzen. Ik vraag me altijd af of we wel voldoende doen aan het in stand houden van buffervoorraden op kwetsbare locaties. Dat speelt in onze optiek ook een grote rol.

Mijn laatste punt is de coherentie. Ik heb hier het WRR-rapport. In de reactie van de regering daarop wordt weinig teruggekomen op het domein van de Minister. Dat vind ik wel jammer. We hebben weliswaar een AO gehad met Staatssecretaris Dijksma – toen nog van Landbouw – en deze Minister, maar dit komt amper terug. Is dat bewust? Vindt de Minister dat tropische voedselzekerheid een andere ball game is? Ik denk van niet, dus vandaar mijn vraag. We moeten vanuit een mondiaal perspectief kijken naar honger, obesitas en alles wat daartussenin zit, want het speelt overal een rol. Als we een muurtje tussen Noord en Zuid blijven zetten, bewijzen we onszelf geen dienst.

De heer Van Laar (PvdA):

Voorzitter. Eigenlijk is dit debat samen te vatten in één zin: er is genoeg voedsel voor iedereen en 800 miljoen mensen hebben honger. Dat zijn tegenstellingen die we in Nederland niet meer gewend zijn. Hier verdelen we alles toch wel zo dat iedereen dagelijks te eten heeft. Mondiaal is dit echter de dagelijkse realiteit. Hoe gaan we dat voorkomen?

Wat de Partij van de Arbeid betreft moet Nederland in ieder geval steviger inzetten op het voorkomen van ondervoeding. Voldoende en gevarieerd voedsel in de eerste duizend dagen na de bevruchting zijn essentieel voor een goede start van kinderen. In landen als Burundi heeft tot wel 40% van de kinderen last van stunting. Je ziet gewoon dat zij soms een kop kleiner zijn dan hun klasgenoten. Erger nog is dat je met een hersenscan ook ín hun hoofd kunt zien dat ze daar hun hele leven last van blijven houden. Dat komt door een gebrek aan gevarieerd voedsel. De PvdA heeft hiervoor al een amendement ingediend bij de begrotingsbehandeling. Door een misverstand is dat amendement niet aangenomen, maar ik vraag de Minister nu mede namens mede-indiener SP en andere fracties die het amendement steunden – D66, ChristenUnie, GroenLinks, SGP, Partij voor de Dieren, Groep-Kuzu/Öztürk, de heer Klein en 50PLUS – toe te zeggen dat zij 5 miljoen euro extra gaat uittrekken om voldoende en veelzijdig voedsel aan te bieden aan degenen die dat nodig hebben, inclusief projecten die ervoor zorgen dat kinderen de eerste duizend dagen van hun leven genoeg en gevarieerde voeding krijgen om ontwikkelingsachterstanden te voorkomen. Wij vragen de Minister die toezegging te doen.

In de brieven en in het voedselbeleid van het kabinet zit een zekere spanning. Redenerend vanuit de internationale ketens kun je heel makkelijk tot schaalvergroting en productievergroting komen. Dan wordt echter vergeten dat het meeste geproduceerd wordt door kleinschalige lokale boeren en boerinnen. Zij zijn niet direct schaalbaar en daardoor niet aantrekkelijk voor de Nederlandse of internationale markt, maar ze zijn wel goed voor het gros van de lokale voedselproductie. Eigenlijk is dit een soort vergeten tussengroep. Ze krijgen soms pas hulp als er al hongersnood is. Nederland is actief in het voorkomen, maar de programma's die we daarvoor hebben, lijken soms wat uit de tijd. Van de kunstmestprogramma's kunnen we ons afvragen of die nog voldoen aan de principes die ook door het kabinet zelf in brieven worden genoemd. Wij zien dus een spanning tussen wat verschillende ministeries doen op het terrein van voedsel. Het ene lijkt meer in te zetten op de grote Nederlandse bedrijven die arealen in Afrika nodig hebben om te produceren, terwijl deze Minister ook andere programma's heeft. Hoe moeten we die naast elkaar zien? Wat ziet de Minister als een coherent voedselzekerheidsbeleid? Hoe gaan we de stimuleringsmaatregelen voor Nederlandse bedrijven daarmee in overeenstemming brengen? Voldoen die allemaal wel aan de internationale OESO-richtlijnen en zetten zij het recht op voedsel centraal? Ook de Nederlandse stimuleringsmaatregelen werken soms manieren van landroof in de hand. Dat is niet altijd de schuld van bedrijven, maar in Ethiopië hebben we wel gezien dat het herverdelen van land door de overheid – land dat eerst aan mensen toebehoorde – tot grote onvrede leidt. Daar zitten wel bedrijven op die daar met Nederlandse steun ondernemen. We horen de Minister graag over dit spanningsveld.

Ik wil me ook graag aansluiten bij mijn SGP-collega wat betreft het aantrekkelijk maken van de agrarische sector voor jongeren. Dat kan door beroepsonderwijs, maar ook door innovatie. Ik wijs op het stimuleren van organische landbouw, het toepassen van nieuwe technieken en duurzame energie en het vergroten van de markttoegang. Uit onderzoek en ervaring, ook van de speciaal rapporteur voor het recht op voedsel, blijkt dat dit werkt. Hoe gaat de Minister dit een plek geven in haar beleid?

Het Nederlandse beleid wil zich richten op de duurzame intensivering van de voedselproductie door toepassing van efficiënte, zorgvuldige en klimaatslimme landbouwpraktijken, maar heldere criteria ontbreken. De Global Alliance for Climate-Smart Agriculture (GACSA) waarbij Nederland eigenlijk in de leiding zit, heeft geen heldere sociale normen en milieunormen. Wat is climate-smart agriculture nu eigenlijk? Hoe verhoudt zich dat tot de kunstmestprogramma's?

Mijn laatste vraag gaat over het landscaping project van het IDH. Dat heeft een holistische aanpak. Naast de pure ketenontwikkeling is dit ook gericht op de randvoorwaarden. Hoe gaat het daarmee? Hoe schaalbaar is dat?

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Voorzitter. Afgelopen maandag was de commissie EZ op werkbezoek bij de landbouwuniversiteit in Wageningen. Daar hebben wij ook Louise Fresco ontmoet. Ik ben onder de indruk van de technische innovaties bij de universiteit die ook internationaal geroemd worden. Maar ik zeg ook: techniek kan niet zonder ethiek. Het kijken naar technische innovaties mag nooit het zicht ontnemen op andere vraagstukken, zoals voedselverliezen, klimaatverandering of het verdelingsvraagstuk. Ik vermeld dit even als inleiding.

Uiteraard heb ik de brief van november 2014 gelezen. Dat is al een hele tijd geleden en daarom vraag ik de Minister naar de actuele stand van zaken. Is het beleid effectief? Kan ze al een tipje van de sluier oplichten? Mijn fractie heeft behoefte om daar wat meer grip op te krijgen. Hoe draagt de investering via het Dutch Good Growth Fund bijvoorbeeld bij aan de voedselzekerheidsdoelen? Welke eisen qua maatschappelijk verantwoord ondernemen worden gesteld aan Nederlandse bedrijven die gebruikmaken van het Dutch Good Growth Fund? Mijn fractie vindt het heel belangrijk dat kleine boeren weerbaarder worden. Hoe dragen de Nederlandse initiatieven daaraan bij en hoe maken wij dit meetbaar?

In de brief mis ik een aantal cruciale uitdagingen. Wij moeten in 2050 9 miljard monden voeden. Wat betekent dit voor onze consumptiepatronen? Hoe gaan wij om met het verdringen van voedselgewassen door gewassen voor veevoer en biofuels? Hoe staat het met de landroof door buitenlandse bedrijven? Die punten staan niet in de brief, net zoals enkele andere punten die de brief tot een meer coherentie visie hadden kunnen maken.

Op het vlak van de beleidscoherentie ben ik niet overtuigd. Kan de Minister aangeven hoe de afstemming met andere departementen en met andere donorlanden wordt vormgegeven bij de implementatie van het beleid? Ik vat dit alles samen: mijn fractie heeft behoefte aan een uitvoeringsagenda waarmee zij elk jaar de ambities van het kabinet en de doelstellingen uit de brief goed kan monitoren.

Een belangrijk probleem in ontwikkelingslanden is de grote omvang van de voedselverliezen tijdens en na de oogst. Tussen de 35% en 50% van de oogst gaat verloren, vaak door gebrekkige opslag en logistiek. Mijn fractie vindt dat onverteerbaar. Volgens mij kunnen wij met kennis uit Nederland eraan bijdragen om dat terug te dringen. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat de kennis over het tegengaan van voedselverliezen door de Nederlandse kennisinstellingen, ngo's en bedrijven, bijvoorbeeld via het Dutch Good Growth Fund, wordt overgedragen aan landbouwactoren in ontwikkelingslanden? Is de Minister bereid om te bekijken op welke wijze het Dutch Good Growth Fund nog beter kan worden ingezet, zodat ook de kwetsbare kleine boeren er, al dan niet via collectieven, van kunnen profiteren?

Vorig jaar was ik bij de internationale conferentie No More Food to Waste, georganiseerd door de Staatssecretaris van I en M. Kan de Minister aangeven welke concrete punten zij in haar portefeuille meeneemt vanuit die conferentie? Afgelopen maandag las ik een hoopvol bericht, namelijk dat er enkele wereldleiders zijn – onze eigen Louise Fresco doet daar ook aan mee – die de voedselverliezen internationaal nog sneller terug willen dringen dan de bedoeling was. Is de Minister daarvan op de hoogte? Ik zie dat zij knikt. Op welke manier kan de overheid dit verder stimuleren?

Nu kom ik op de focus op kleine boeren. Eerder is al gezegd dat 85% van het voedsel wereldwijd door kleine boeren wordt geproduceerd. Zij zijn niet altijd even makkelijk te bereiken, maar ze zijn wel cruciaal voor het slagen van de voedselzekerheidsaanpak. Mijn fractie ziet goede mogelijkheden voor een inzet van Nederland op onderwijs om kleine boeren weerbaarder te maken. Ook is het noodzakelijk dat jongeren interesse blijven houden in de landbouw in plaats van naar de stad te trekken. Is de Minister bereid om de financiering van het agrarisch beroepsonderwijs in ontwikkelingslanden op peil te houden nu bestaande programma's onder het Medefinancieringsstelsel 2010–2015 (MFS II) zijn afgelopen? Hoe wil de Minister het imago van het boerenondernemerschap versterken? Ik sluit mij in dit verband verder aan bij de inbreng van de SGP en het CDA.

Ik zie dat ik moet afronden. Ik had nog enkele vragen over TTIP, maar dat onderwerp is in een interruptiedebatje al aan de orde geweest. Voor mijn vragen over het klimaat verwijs ik naar mijn inleiding. Laten we niet vergeten dat het beleid rond voedselzekerheid onze aandacht verdient.

Voorzitter: Thieme

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Voorzitter. 162 miljoen kinderen wereldwijd zijn chronisch ondervoed. Dit heeft een blijvende impact op hun gezondheid en geestelijke ontwikkeling. De Minister schrijft veel verstandige dingen in haar brief over de Nederlandse inzet voor de wereldwijde voedselzekerheid, maar dit plaatje schetst eigenlijk hoe groot de uitdaging is waar wij voor staan en hoe fundamenteel gezonde voeding is. Een paar dagen geleden stond een groot artikel in de NRC. De strekking daarvan was: je bent, wat je net gegeten hebt. Als je heel eenzijdig eet, betekent dit letterlijk iets voor de manier waarop je lijf zich ontwikkelt. Daar leren wij steeds meer over.

Mijn collega's hebben al gezegd dat er in principe genoeg voedsel wordt geproduceerd op deze wereld, ook om 9 miljard mensen te voeden. Er gaat alleen veel verloren en bovendien is het oneerlijk verdeeld. Naast 800 miljoen ondervoede mensen, hebben wij ook ongeveer 1 miljard obese mensen. Iets waar we blij mee mogen zijn, is dat steeds meer mensen op deze wereld een welvaartsniveau bereiken waarmee zij een fatsoenlijk leven kunnen leiden. Daar hoort echter ook de ontwikkeling van de kennis over een goed voedingspatroon bij. Maakt dit deel uit van onze agenda en op welke manier? Met name voor ondervoede kinderen is het ontzettend belangrijk dat de onderliggende oorzaken goed worden aangepakt. Er moet dus een koppeling zijn van goede voeding voor jonge kinderen en hun moeders aan de SRGR.

Wij kijken uit naar de update van de brief. Collega's hebben dat ook gezegd. Ik kijk bijvoorbeeld met name uit naar informatie over de Global Alliance for Climate-Smart Agriculture. Ik mocht toevallig in New York zijn op het moment dat die gelanceerd werd. Ik ben dus benieuwd naar de concreet meetbare resultaten, want ik zie daar op de website nog niet zo veel van terug. Dit jaar hosten Nederland en Europa conferenties op dit vlak. Welke resultaten verwachten wij daarvan?

Een wat meer kritische opmerking is dat wij niet zomaar elke soort voedsel moet produceren, maar dat wij ervoor moeten zorgen dat de productie van dat voedsel past binnen de grenzen van deze aarde. Mijn collega's hebben het klimaatvraagstuk al benoemd. In deze context komt de vleesproductie natuurlijk ook om de hoek kijken. Waarom ondersteunt Nederland eigenlijk nog de verkoop van veehouderijsystemen die in Nederland verboden zijn? Dat vind ik toch wel opvallend.

Een goede bodemvruchtbaarheid is een van de agendapunten van Nederland. Valt in het kader van hulp en handel te sturen op een betere matching en het wegnemen van regeldruk op dat vlak?

In de cacaosector zijn pilots uitgevoerd, zo las ik in de brief, waarbij economische productie en natuurbescherming samen moeten gaan. Zijn deze ook succesvol opgeschaald? Hoe staat het met de toegang van kleine boeren tot de internationale markt, waar dat voor hen van toegevoegde waarde is boven het lokaal vermarkten van hun producten? Ik vraag met name aandacht voor de positie van de kleinschalige boerinnen. Ik heb zelf onderzoek gedaan naar de effectiviteit van ontwikkelingshulp. Dan zie je dat investeren in vrouwen een van de meest effectieve manieren is, maar de vrouwenorganisaties staan gewoon onder druk. Ze hebben weinig landrechten. Er zijn problemen met kredieten en trainingen. Wat doen wij daaraan? In dat kader wil ik ook mijn zorgen uiten over het feit dat heel veel vrouwenorganisaties deze keer buiten de subsidiekaders vallen. De Minister is zeker op de hoogte van de problemen met FLOW. Wat doen we in het kader van DGGF et cetera?

De tijd tikt door, dus ik ga nu heel snel nog op het volgende in. Als wij gaan investeren in de ontwikkeling van landbouw in andere gebieden, moeten wij er ook voor zorgen dat wij daar producten telen die in overeenstemming zijn met de lokale omstandigheden. Daar kan Nederland aan bijdragen. Als Wageningen kan investeren in de ontwikkeling van zout- of droogteresistente gewassen, is het natuurlijk beter om die daar te telen dan om daar waterbommetjes te produceren. Is dat onderdeel van onze kennisoverdracht? Op welke manier nodigen wij studenten uit ontwikkelingslanden uit om bij ons in Wageningen kennis te komen nemen van zaken waar zij heel veel baat bij kunnen hebben voor de modernisering van hun voedselproductie? Ik begrijp dat daar nog weinig publieke fondsen voor zijn. Dat is nu nog allemaal privaat. Zou dat geen mooie manier zijn om onze duurzaamheid met ecologische en economische ontwikkelingen in die landen te verbinden?

Voorzitter: Van Veldhoven

De voorzitter:

Hiermee zijn wij gekomen aan het einde van de inbreng van de Kamer in eerste termijn.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Ik moet om 14.00 uur kort naar de regeling van werkzaamheden. Ik excuseer mij van tevoren al voor het feit dat ik later dan 14.00 uur weer terug zal zijn.

De voorzitter:

Wij houden er rekening mee. De heer Geurts had ook al aangekondigd dat hij ons dan moet verlaten.

De vergadering wordt van 13.47 uur tot 13.56 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik heropen de vergadering eigenlijk alleen maar om mede te delen dat de schorsing iets langer zal duren. Om 14.00 uur zal de beëdiging van de plaatsvervangende Ombudsman plaatsvinden in de plenaire zaal. Ik wil graag alle leden de gelegenheid geven om daarbij aanwezig te zijn. Ik verwacht dat dit ongeveer vijf minuten zal duren. Wij zullen direct na de beëdiging verdergaan met het AO.

De vergadering wordt van 13.57 uur tot 14.05 uur geschorst.

De voorzitter:

De heer Geurts en mevrouw Dik-Faber komen later. Wij hebben de tijd tot 15.00 uur, dus ik stel voor om geen tweede termijn te houden. Laten wij proberen om aan de hand van een tweetal interrupties in deze termijn op alle punten helderheid te krijgen van de Minister. Als dat niet lukt, is er altijd nog de mogelijkheid tot een plenaire afronding. Mochten de leden denken dat ze het met twee interrupties absoluut niet redden, moeten ze maar smekend mijn kant opkijken. Dan zal ik bekijken hoever wij in de tijd zitten. Ik denk echter dat het met twee interrupties voor een hoop mensen moet lukken.

De Minister heeft extra tijd gehad om de antwoorden te clusteren en heeft gezegd dat zij volledig, maar ook beknopt zal zijn. Ik geef haar graag het woord.

Minister Ploumen:

Voorzitter. Ik dank de leden voor hun vragen. Ik geef eerst een update van wat er gebeurd is sinds de brief geschreven is. Ik zal daarbij niet compleet zijn, maar ook verwijzen naar andere bronnen. Ik zal echter specifiek even ingaan op de vragen over het beroepsonderwijs.

Ik ga ook in op het belang van onze acties op het gebied van landeigendom, land grabbing en alles wat daarbij hoort, want dat is eigenlijk een dwarsdoorsnede van de drie prioriteiten die wij gesteld hebben.

Verder zeg ik iets over de positie van kleine boeren, met name over de jongeren en de vrouwen onder hen. Daarop vooruitlopend zou ik willen zeggen dat ik het zeer ermee eens ben dat wij landbouw weer sexy moeten maken voor jonge mensen. Dat heb ik ook al in een eerder overleg gezegd. Met name in ontwikkelingslanden is er een grote agrarische sector die technologisch is achtergebleven. Jonge mensen zijn over het algemeen gelukkig beter opgeleid dan hun vader en moeder en grootouders. Zij zien hun toekomst niet in hetzelfde werk als hun grootouders hebben gedaan. Zij willen graag naar de stad en net als wij met een wit of blauw boordje om achter een bureau zitten. Voor mij is dit idee niet vreemd, want ook mijn opa's en oma's kwamen uit de agrarische sector. De weg omhoog was niet per se in die sector blijven. Wij moeten daar zeer veel aan doen. Ik zal wat specifieker ingaan op wat Nederland daaraan bijdraagt, want ik ben het daar zeer meer eens.

Natuurlijk zal ik ook iets zeggen over de duurzame aspecten van landbouw, climate-smart agriculture en de specifieke vragen daarover. Ook ga ik in op de voedselzekerheid en de honger bij kinderen. Wat doen wij? Schiet dat een beetje op?

Daarna beantwoord ik een aantal vragen over andere onderwerpen. Een onderwerp waar ik specifiek op in zal gaan, is de voedselverspilling. Bijna alle leden hebben dit onderwerp opgebracht.

Wat is er gebeurd sinds het schrijven van die brief? Wij zijn onverdroten aan het werk gegaan met het aanscherpen van het beleid tot dan toe in de richting die in de brief is aangekondigd, namelijk de drie sporen. Wij hebben daar een mooi internationaal kader voor aangereikt gekregen, namelijk de global goals, de nieuwe agenda voor de wereld. Hoe bannen wij armoede en honger uiterlijk in 2030 uit? Dit is een heel goed kader voor Nederland. De Nederlandse bijdrage aan die agenda zal heel specifiek ingaan op de voedselzekerheid en alles wat daarmee samenhangt. Wij zullen daarbij niet alleen gebruikmaken van de kennis op ons ministerie, maar zeker ook van het kunnen van de gouden driehoek tussen overheid, maatschappelijk middenveld en bedrijfsleven. Dat werd ook gesuggereerd en wij zien daar heel veel voorbeelden van. Ik zal daar dadelijk iets over zeggen.

Wij hebben de resultatenrapportage die in september naar de Kamer is gegaan, ook geheel online beschikbaar gesteld. De leden kunnen realtime inloggen op de website en zien wat wij op het gebied van voedselzekerheid doen. Wij hebben de resultaten over 2014 specifiek op een rijtje gezet. Ik ga die nu niet uitputtend opsommen, maar ik wil even aangeven dat wij niet alleen de goede dingen doen – naar de bescheiden mening van de regering – maar dat wij die ook op forse schaal doen. Wij hebben 8 miljoen ondervoede mensen weten te bereiken. Wij hebben 4,5 miljoen kleine boeren en boerinnen laten profiteren van onze investeringen. Daar horen ook training en capaciteitsopbouw bij. Dat hebben wij gedaan. Ook het beroepsonderwijs hoort daarbij en daar zal ik nu meteen iets over zeggen.

Aan beroepsonderwijs besteden wij per jaar 30 miljoen euro via Nuffic door middel van beurzen en trainingen. In zes Afrikaanse landen wordt specifiek ingezet op programma's gericht op onderwijs en capaciteitsopbouw, uitgevoerd door Edukans. In Uganda zet onze ambassade specifiek in op agrarisch beroepsonderwijs, samen met ICCO en ZOA. Het agrarisch beroepsonderwijs wordt geïncorporeerd in onze samenwerking met de Afrikaanse Unie in het kader van het Comprehensive Africa Agricultural Development Programme (CAADP) van de EU. Ik ga nu niet alle afkortingen noemen, maar ik wil wel dat de Kamer weet dat wij dit serieus aanpakken. Het is belangrijk dat niet alleen Nederland en deze commissie zich gecommitteerd hebben aan het belang van de landbouwontwikkeling, maar ook de staatshoofden in Afrika. Verder werken wij met name in Benin, Mali, Kenia, Uganda, Ethiopië, Ghana, Rwanda en Mozambique aan het verbeteren van de capaciteit.

Tegen de heer Dijkgraaf van de SGP wil ik dus zeggen dat wij hartstikke veel doen. Er is een Young Expert Programme (YEP) voor agrofood. Een groep jonge mensen uit Nederland en uit ontwikkelingslanden is nu begonnen aan een tweejarig leerwerktraject. Op die manier dragen wij dus direct bij. Dat is een significant deel van het budget van de sector voedselzekerheid. Ik benadruk nogmaals dat het belang daarvan niet onderschat kan worden. Zoals gesuggereerd door, naar ik meen, de ChristenUnie, werken wij dus ook samen met de ministeries die verantwoordelijk zijn voor Landbouw. Wij zien dat in veel ontwikkelingslanden niet alleen het Ministerie van Landbouw zich actief engageert, maar ook de ministeries van Financiën, Economische Zaken, Economische Planning, Gender, Onderwijs en Infrastructuur. Men vraagt van ons hier coherent beleid en dat wordt eigenlijk ook in de Afrikaanse landen voorgestaan door de Afrikaanse overheden.

De resultaten zijn er. Wij blijven daarover rapporteren. In 2016 willen wij minimaal 10 miljoen ondervoede mensen bereiken. Tot nu toe was dat aantal steeds 8 miljoen, maar wij willen opschalen. Voor 2016 willen wij ook het huidige bereik van 4,5 miljoen kleine boeren continueren. Bij het beheren en beschermen van landbouwgrond ging het tot 2015 steeds om 1,5 miljoen hectare, maar dat aantal willen wij gaan verdubbelen in 2016. Nogmaals, die resultatenrapportage komt ook weer naar de Kamer en daarin delen wij steeds die accenten aan de Kamer mede.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Ik heb de brief van 18 november 2014 gelezen. Ik zie daarin eigenlijk niet terug wat de Minister nu zegt. Daar staat niets over de urgentie en over al die programma's. Je zou kunnen zeggen: dat klopt ook wel, want de motie-Agnes Mulder/Van der Staaij was van 20 november 2014, dus twee dagen later dan de brief. Dit is dus niet zo gek, hoewel er ook een motie-Van der Staaij van een jaar eerder was. Betekent dit dat het beleid eigenlijk aangescherpt is ten opzichte van de brief van toen? Mijn belangrijkste vraag gaat over de resultatenrapportage. Kunnen wij, als wij die rapportage krijgen, naar de overtuiging van de Minister constateren dat die moties gewoon uitgevoerd zijn of zit daar spanning op?

Minister Ploumen:

Menig prioriteit zou heel tevreden zijn als ze 10% van het budget toegekend zou krijgen. Ik interpreteer de woorden van de heer Dijkgraaf even. Volgens mij betreft de aarzeling van de heer Dijkgraaf het volmondig beamen dat de inzet goed is. Dat denk ik, maar ik hoor dit graag nogmaals van de heer Dijkgraaf. De investering die wij doen om jonge mensen op te leiden voor een bestaan in de landbouw, gaat niet alleen maar via formeel beroepsonderwijs of ambachtsonderwijs op het gebied van landbouw, maar ook via beurzen, leerwerkprogramma's en trainingen. Misschien verklaart dat een beetje de aarzeling. Het zijn niet per se alleen maar volle klaslokalen, maar er is zeker inzet. Wij zoeken steeds naar de meest effectieve manier. Ik zou dus met vertrouwen willen zeggen dat wij die moties uitvoeren. Ik zeg de heer Dijkgraaf ook graag toe dat wij hem die uitsnede uit de resultatenrapportage laten toekomen.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Ik onderschrijf natuurlijk wel dat het uiteindelijk om de keten gaat en dat het om alle mogelijke aanpakken gaat. Als ik sec even naar de moties kijk, zie ik dat die met name inzoomen op beroepsonderwijs. Waarom? Omdat het beroepsonderwijs in het verleden nog weleens onbelicht dreigde te raken. Wij zetten inderdaad wel in op cursussen, trainingen en dergelijke, maar te weinig op het reguliere beroepsonderwijs. Graag krijg ik die uitsnede. Hoe meer informatie wij daarover krijgen, hoe beter. Ik vraag niet om pakken papier, maar gewoon om een helder overzicht van wat er daadwerkelijk gebeurt.

Minister Ploumen:

Ik denk dat ik kan volstaan met het verwijzen naar een deel van een brief die al eerder is verstuurd. Als dat niet zo is, krijgt de heer Dijkgraaf iets extra's, maar dat zijn geen pakken papier. Ik benadruk dat het ons nadrukkelijk gaat om de effectiviteit van de interventie. Als het effectief is dat ze met elkaar in een klaslokaal zitten, doen wij dat. Als het echter effectiever is dat wij in afgelegen gebieden met jongeren aan de slag gaan en hen gewoon op hun eigen plek trainen, houd ik graag staande dat wij dat blijven doen. Ik denk zomaar dat daar misschien een beetje verschil van inzicht zit.

De voorzitter:

De Minister zal ervoor zorgen dat de informatie daarover naar de Kamer komt. Ik neem aan dat ze die niet alleen aan de heer Dijkgraaf stuurt, maar aan alle Kamerleden die hierin geïnteresseerd zijn.

Mevrouw Thieme (PvdD):

We hebben sinds de brief van de Minister een behoorlijk aantal rapporten voorbij zien komen waarin staat dat er een nieuwe voedselvisie moet komen. Ik refereer aan het WRR-rapport, maar ook aan buitenlandse rapporten, zoals dat van Chatham House en van de voedseladviescommissie van de Verenigde Staten. Daarin staat dat wij om voedselzekerheid in de toekomst te kunnen waarborgen niet door moeten gaan op de huidige weg van meer van hetzelfde, dus intensivering, grootschaligheid en vooral de gerichtheid op dierlijke eiwitproductie. In de update van de Minister mis ik een visie daarop. Misschien mis ik ook wel een verandering van het beleid om een antwoord te geven op de noodzaak van een nieuw voedselbeleid die al die onafhankelijke wetenschappers en adviesraden voelen.

Minister Ploumen:

Toen we in 2014 die brief schreven waarin we het beleid verder aanscherpten, hebben we natuurlijk al rekening gehouden met die inzichten. We hebben daarover al eerder van gedachten gewisseld. We hebben in de beleidsreactie op het WRR-rapport nadrukkelijk verwezen naar de beleidsinzet die in de brief van 2014 staat. Naar mijn inzicht antwoorden wij daarin ook op de uitdagingen die er zijn. Wij moeten ervoor zorgen dat kwetsbare mensen voedselzeker worden of blijven. Ook het uitbannen van honger hoort daar nadrukkelijk bij. Het stimuleren van agro-ondernemerschap, ook van kleine boeren, hoort daar eveneens bij. Ik ben het eens met alles wat hierover is gezegd. Het gaat namelijk niet alleen over grote multinationals, maar juist over kleine boeren en ook over de manier waarop die kleine boeren aangesloten kunnen worden op de regionale en mondiale voedselketens. Verder hoort het beheer van de natuurlijke hulpbronnen daarbij, zodat onze voedselsystemen ook op langere termijn houdbaar zijn. In de brief verwijzen we naar het recht op voedsel. Sinds het verschijnen van die brief heb ik ook met de speciaal rapporteur van de VN over voedsel en de inzet van Nederland gesproken. Ik zal niet zeggen dat onze visie een-op-een gelijk is, maar in grote lijnen steunt zij onze inzet. De inzet op duurzame landbouw staat voor mij voorop.

Mevrouw Thieme (PvdD):

Hieruit blijkt dat de Minister niets heeft meegenomen van deze rapporten, aangezien ze nog steeds op handelsmissies naar China en Japan gaat om daar een belangrijke melkboer en slager te worden. Dat is dus export van dierlijke eiwitten, terwijl in al die rapporten wordt gezegd dat we juist minder dierlijke eiwitten moeten gaan produceren en consumeren, en we daar zeker niet de vraag moeten gaan stimuleren. Dit zijn niet-duurzame acties van deze Minister. Ik vraag haar dus nogmaals om de adviezen echt serieus te nemen en naar manieren te zoeken om de landbouw duurzaam en meer plantaardig te maken, zodat we ook toekomstige generaties nog van voedsel kunnen voorzien.

Minister Ploumen:

Ik ben de dochter van een melkboer; dat is geen grapje, maar echt waar. Mevrouw Thieme kan van mij niet verwachten dat ik afstand neem van wat mijn vader zijn leven lang heeft uitgedragen. Dat heeft mede bijgedragen aan wie ik geworden ben. Ik denk dat ze dat ook niet van mij vraagt. Het is belangrijk om nogmaals te benadrukken dat wij juist in de samenstelling van de vele handelsmissies rondom agro, agrologistiek en duurzame landbouw in de afgelopen jaren een gebalanceerde visie uitdragen. Ik had gehoopt dat mevrouw Thieme dat ook wel zou zien. Het is waar dat bedrijven als Campina meegaan op missie, maar ook een bedrijf als East-West Seed en ngo's gaan mee, juist voor de balans die nodig is om onze voedselproductie duurzaam te maken en houdbaar te laten zijn. Ook daarbij is die gouden driehoek weer zeer van belang, zo zeg ik in antwoord op vragen van anderen.

Ik ben het dus zeer met mevrouw Thieme eens dat wij op de lange termijn de voedselvoorziening veilig moeten stellen, maar ik verschil wellicht een beetje met haar van mening over de missies. Ik vind namelijk dat juist die missies een heel evenwichtig beeld uitdragen: bedrijven, wetenschappers, ngo's, overheden zijn ermee bezig om juist samen met lokale overheden te spreken over de vraag hoe we kunnen voorkomen dat de aarde uitgeput raakt door onze manier van voedsel produceren.

De voorzitter:

We lopen een beetje uit de tijd. Ik stel voor dat de Minister al haar antwoorden geeft en uiterlijk 14.45 uur afrondt, zodat we daarna nog tijd hebben om allemaal in ieder geval één interruptie te plegen om nog één punt uit te diepen met de Minister. Ik ben bang dat we het anders niet gaan redden en dat een deel van de vragen niet beantwoord wordt.

Ik vraag de Minister dus om er rekening mee te houden dat om 14.45 uur de Kamerleden aan de beurt zijn.

Minister Ploumen:

Waar de heer Smaling buiten de microfoon om vraagt, gaan wij natuurlijk onmiddellijk draaien, voorzitter. Dit is een goed moment om te spreken over de coherentie van beleid. In een eerder overleg is mij gevraagd om daar niet alleen in de Nederlandse context aandacht voor te hebben – men kan in alle brieven lezen dat we dat doen – maar om ook in Brussel te bekijken hoe we de impact van het gemeenschappelijk landbouwbeleid van de EU op ontwikkelingslanden kunnen adresseren. Ik heb dat punt ook opgebracht en gemerkt dat er in Europa veel belangstelling is om die vraagstukken in samenhang te bezien. Daar hoort de positie van vrouwen bij, maar zeer zeker ook issues als de trips en de prijzen van medicijnen. Het onderwerp coherentie staat dus scherp op het netvlies.

In de handelsmissie waarover ik zojuist sprak, staat het vraagstuk van voedselverspilling op het netvlies. Simpel gezegd, maar tragisch genoeg gaat in India 30% van de voedselproductie verloren door wat men «post harvest»-verliezen noemt: geen koelinstallaties, te lang moeten wachten op allerlei afhandelingen, tomaten die rotten op kruiwagens. En hier in het westen gooien we 30% van ons voedsel weg. Als je dit allemaal zou kunnen voorkomen, zouden we al een heel eind komen in het bestrijden van de honger. Afgelopen dagen was ik bij het World Economic Forum, waar juist daarover zeer veel gepraat is vanuit de verschillende perspectieven. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat er geïnvesteerd wordt in de infrastructuur voor kleine boeren? Wat is de verantwoordelijkheid van grote bedrijven daarin, zoals Nestlé en Unilever, die echt willen investeren en samenwerken met kleine boeren om hen in die voedselketens te betrekken om voedselverspilling tegen te gaan? Ik weet dat ook mijn collega Martijn van Dam, de nieuwe Staatssecretaris van Landbouw, dit zeer scherp op het netvlies heeft staan. Ik roep ook telkens weer iedereen op om verstandig in te kopen en niks weg te gooien. Dat doe ik in mijn eigen huishouden, maar dat doe ik ook hier. Er is een nieuwe trend om producten die je anders weg zou gooien, zoals aardappelschillen, gewoon te eten. Dus zet al jullie culinaire talenten daarvoor in, want het is echt verschrikkelijk wat er allemaal wordt weggegooid.

Door die drie thema's heen speelt het onderwerp landeigendom en land-grabbing. Dat gaat mij aan het hart, mede door mijn achtergrond en doordat mij ouders ooit op heel unfaire manier zijn onteigend door de gemeente Maastricht; dat hebben we haar nooit vergeven. Ik voel mij dus altijd zeer betrokken bij dat vraagstuk, want juist voor boeren is dat land meer dan een productiemiddel. Daar ligt hun hart, dat is hun erfenis en vaak is het ook hun stamboom.

We doen een aantal dingen. Zo hebben we een wereldwijde primeur. We hebben namelijk een multistakeholdergroep geformeerd, met daarin ngo's, bedrijven, financiële instellingen en overheden, om met elkaar te delen waar het fout en waar het goed gaat. De heer Smaling zei het al: bedrijven willen ook het goede doen, maar weten soms niet hoe. In de convenanten die we opstellen rondom internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen, zijn landrechten een cruciaal onderdeel van beleid. We steunen de International Land Coalition en het Global Land Tool Network. Aan alles wat er in de wereld gebeurt op dat gebied, willen we dus nadrukkelijk meedoen. We staan ook steeds pal voor de landrechten, waarbij met name het recht van vrouwen op het erven van land een aandachtspunt blijft.

Hoe zorgen we ervoor dat jongeren het mooie ambacht van het boerenbedrijf aantrekkelijk genoeg vinden als toekomstperspectief? Dat heeft te maken met opleiding maar ook met investeringen in het verhogen van de productiviteit. Soms hebben ze namelijk geen andere keuze, omdat ze denken dat ze toch niet kunnen leven van wat het land opbrengt. Het gaat daarbij om verschillende aspecten, zoals de arbeidsproductiviteit en de mechanisatie, maar wel passend binnen de context. Alle waarschuwende woorden die daarover zijn gezegd, nemen wij natuurlijk ook ter harte. Ook gaat het om effectieve bemesting en gewasbescherming. Dat hoeft echt niet altijd kunstmest te zijn, zo zeg ik tegen de heer Van Laar; integendeel, er zijn Nederlandse bedrijven die natuurlijke gewasbescherming bepleiten. Ook gaat het om het inzetten van ICT. Het bereik van mobiele technologie in Afrika is veel groter dan menigeen denkt. Dat helpt enorm bij het versterken van de onderhandelingspositie van boeren. Tot slot gaat het om het aanbieden van financiële diensten en connecties met de markt, wat die grote bedrijven ook weer kunnen bieden. Ook dit was de afgelopen week een van de belangrijkste aandachtspunten op het World Economic Forum en is een rode draad in ons beleid.

De heer Geurts is niet meer aanwezig, maar ik zeg hem heel graag toe dat ik zal bekijken of voedselzekerheid tot een strategische sector benoemd kan worden. Ik ga in gesprek met de Minister en de Staatssecretaris van EZ, de Staatssecretaris van I en M en de Minister van Justitie om te bezien of wij dat inderdaad, net als de telecomsector, tot een strategische sector voor ons land zouden moeten benoemen. Ik zal de Kamer informeren als die gesprekken hebben plaatsgevonden.

De heer Van Laar is ingegaan op voedselzekerheid en het belang van het uitbannen van ondervoeding. Dat werd ook door mevrouw Van Veldhoven naar voren gebracht. Binnen het voedselzekerheidsbudget maken we graag 5 miljoen vrij om juist dit probleem te adresseren. Dat leent zich ook zeer voor samenwerking met het bedrijfsleven. Initiatieven als ScalingUp Nutrition en GAIN – dat is dat Amsterdamse initiatief tegen malnutrition – hebben belangrijke resultaten geboekt, maar we willen daar heel graag in blijven meedoen en investeren.

Ik voel er toch voor om nog even apart de resultaten rond voedselzekerheid – dat heb ik de heer Dijkgraaf ook toegezegd – in dit domein uit die resultatenrapportage te lichten, want anders lijkt het alsof de Kamer een beetje achter de feiten aanloopt, terwijl de feiten het waard zijn om te vieren. Ik wil dat dus heel graag nog aan de commissie meegeven.

Ik sta wat langer stil bij wat climate-smart agriculture vermag. Ik weet niet helemaal zeker of ik mevrouw Thieme ga overtuigen, maar ik wil in ieder geval iets meer achtergrond geven bij dat begrip. We moeten voorkomen dat climate-smart agriculture een soort etiketje is dat je plakt op iets wat er toch al was, waarna alles bij het oude blijft. Daar zijn we natuurlijk niet van. Kijk eens op welke schaal er in de Nederlandse landbouw – dat is een belangrijke sector voor ons land; we zijn de op een na grootste agro-exporteur – al een zekere circulariteit in die landbouwsector is gekomen. Per eenheid product is de uitstoot van broeikasgassen zeer veel lager dan die van veel andere landbouwsystemen. De manier waarop wij dat doen, kan dus echt wel als een voorbeeld dienen voor veel andere landen. Een voorbeeld zijn Nederlandse aardappelrassen die geschikt zijn voor zilte gronden. We exporteren de pootaardappelen, maar zeggen daarbij niet alleen maar «hier hebt u ze», maar investeren ook in de opleiding en begeleiding van de boeren die daarmee aan de slag gaan. Bij «Nederland als tweede agro-exporteur» moet men zich niet alleen grote hoeveelheden uien en aardappelen voorstellen, maar gaat het juist ook om het exporteren van kennisintensieve producten, diensten en landbouwsystemen. Met IFAD, de UN-agency in Rome, investeren we in droogteresistente zaden en zorgen we ervoor dat gewassen worden gekweekt die meer water in de bodem vasthouden en de bodem niet verder uitputten.

Laat ik daar nog één ding over zeggen. Compostering, vergroting van het gebruik van organische meststoffen, rotatie van gewassen, erosiebestrijding, geïntegreerde gewasbescherming: dit zijn allemaal voorbeelden van wat we doen. Zien we lokale succesverhalen, dan proberen we die op te schalen, samen met Wageningen Universiteit, het International Fertilizer Development Center, HIVOS, ZOA, maar ook bedrijven als East-West Seed.

De landschapsbenadering in dat IDH-programma is een wat integralere benadering van het landschap, waarbij eigenlijk niet anders dan hier in Nederland naar een evenwicht tussen natuur en productie wordt gezocht. Ik vind dat we dat in Nederland toch redelijk goed doen. We leren natuurlijk ook weer van wat we in andere landen zien. In Kenia doen we dat rondom het Mau Forest. Het is voor het eerste gelukt om daar iedereen om de tafel te krijgen. Dat is vaak al een eerste stap. In ons poldermodel is het heel natuurlijk om met iedereen om tafel te zitten, maar dat is zeker niet overal zo. In Kenia heeft IDH dat bereikt. De heer Smaling refereerde aan het specifieke geval van de Riftvallei in Ethiopië, waar nu ook veel meer aandacht is voor de interactie tussen tuinbouw en de kwaliteit van het oppervlaktewater. Op dat gebied doen wij dus heel veel.

De heer Taverne vroeg naar de relatie van het Dutch Good Growth Fund tot deze sector. Van de investeringsaanvragen is 40% binnen de agrarische sector en daarvan wordt ook een significant aantal gehonoreerd. Topsectoren dragen bij – de heer Geurts vroeg daar iets over – maar hebben daar ook profijt van, zeg ik weer tegen de heer Taverne. Denk daarbij aan Rijk Zwaan op het gebied van plantenveredeling en agrobiodiversiteit, Unilever op het gebied van duurzame ketens en DSM op het gebied van voeding.

Het punt van de gmo's ligt altijd heel gevoelig, niet alleen in de Kamer, maar overal. Het uitgangspunt van Nederland is dat we de productiviteitsproblemen in de kleinschalige landbouw willen adresseren. We kijken vanuit dat perspectief. We willen zo veel mogelijk gebruikmaken van technologie die lokaal ingebed is of kan worden. De huidige gmo's hebben lokale boeren dan niet zo heel veel te bieden, zeg ik tegen de heer Taverne. Ik zeg er ook bij: nog niet, want in de komende jaren zouden daar wel ontwikkelingen kunnen komen die het verantwoord gebruik of de verantwoorde inzet mogelijk maken.

Tot slot beantwoord ik de vraag van de heer Smaling van de SP of er buffervoorraden worden aangelegd en hoe dat nu eigenlijk binnen en buiten Nederland zit. Het aanleggen van strategische voorraden steunen wij niet per se, want die kunnen ook marktverstorend werken. We willen juist inzetten op robuuste en schokbestendige productiesystemen, zoals gewassen die bij droogte voldoende opbrengen, en ervoor zorgen dat de handel zowel lokaal, nationaal als regionaal soepel kan verlopen. Denk dan zowel aan wegen waarover je tomaten kunt vervoeren zonder dat ze helemaal geklutst en gebutst aankomen, als aan fatsoenlijke, transparante en snelle douaneprocedures.

Hiermee meen ik, hoewel in vogelvlucht, de belangrijkste onderwerpen te hebben aangeroerd.

De voorzitter:

Ik kijk eerst even of de collega's van mening zijn dat bepaalde cruciale vragen nog niet beantwoord zijn en dan gaan we daarna beginnen met de interrupties. We gaan als eerste naar de heer Taverne en maken zo het rijtje af. Mevrouw Thieme en de heer Dijkgraaf hebben al één interruptie gehad, maar we zouden allemaal nog zeker aan één interruptie moeten toekomen. Als we het beknopt kunnen houden, doe ik het gewoon een voor een. Elke woordvoerder krijgt de kans het uit te diepen en daarna gaan we naar de volgende.

De heer Taverne (VVD):

Kort samengevat, ten aanzien van ... Dit is nog een interruptie, hè?

De voorzitter:

Ja.

De heer Taverne (VVD):

Mijn interruptie gaat over een punt dat misschien iets buiten de orde is, maar wel past bij het inkijkje in de persoonlijke geschiedenis van de Minister over landonteigening. Hoe stond het ook alweer met de boeren in Zimbabwe? Belangrijker nog is het punt van de gmo's. Ik begrijp de gevoeligheden rondom gmo's, maar ik ben wel een beetje in dubio of ik het met de Minister eens ben ten aanzien van de inzet in Afrika en derdewereldlanden. Juist gmo's kunnen namelijk via zaadveredeling wel degelijk leiden tot gewas dat bijdraagt aan meer voedingsrijk voedsel. Ik zou de Minister willen vragen dat niet heel erg af te wijzen. Ik heb nog geen reactie gekregen op mijn opmerkingen over bevolkingsgroei ten opzichte van het gebrek aan voedsel.

Minister Ploumen:

De Nederlandse boeren in Zimbabwe hebben meer dan onze aandacht. Ik heb de Kamer nog niet gemeld dat ik zelf ook met de Zimbabwaanse Minister van Financiën over de zaak in gesprek ben. Het is nog niet tot een afronding gekomen, maar we zijn wel net even wat verder dan een jaar geleden rond deze tijd. Ik denk dat iedereen dit heel graag wil afronden, vooral de boeren, maar ook de overheid van Zimbabwe.

Over gmo's heb ik al gezegd: nog niet. Het moet namelijk wel lokaal ingebed zijn, op een verantwoorde manier toegepast kunnen worden en het moet het productieproces van de lokale boeren niet verstoren.

Nederland is echt een koploper op het gebied van seksuele en reproductieve rechten, zowel bij het verwoorden van het belang als in financieel opzicht. De heer Taverne gaf terecht aan dat de inzet is om vrouwen in staat te stellen hun eigen keuzes te maken. We hebben, als ik het me goed herinner, als gevolg van een interventie van de VVD en de PvdA bij de begrotingsbehandeling, ook wat extra middelen ter beschikking kunnen stellen voor de begroting voor 2016.

De heer Taverne (VVD):

Is de Minister het dan ook met mij eens dat dat laatste onderwerp wel degelijk kan bijdragen aan het oplossen van het probleem van gebrek aan voedsel bij de nu voorgestelde bevolkingsgroei?

Minister Ploumen:

Ik denk dat het vooral van belang is dat mensen eigen en geïnformeerde keuzes kunnen maken. Als vrouwen dat kunnen en bijvoorbeeld onderwijs genieten, dan trouwen ze later en vinden ze het belangrijk dat hun eigen kinderen onderwijs genieten, en kiezen ze vaak voor een kleiner gezin dan hun ouders en grootouders.

De heer Smaling (SP):

Is dit een rondje antwoorden die nog niet gegeven zijn, of kan ik meteen reageren op wat de Minister heeft gezegd?

De voorzitter:

Probeert u in dit rondje uw belangrijkste interruptie te plaatsen. Als u daarna nog een of twee kleine punten hebt, waarvan u zegt dat ze niet beantwoord zijn, kunt u dat meteen meenemen. Ik betwijfel namelijk of er daarna nog ruimte is voor een grote ronde. Maak dus in ieder geval uw belangrijkste punt.

De heer Smaling (SP):

Ik kom terug op de landrechten. Ik weet dat we daar veel aan doen, zoals de Minister zegt. Ik zou toch wat meer profiel willen hebben in dat antwoord, want voor zover ik het kan overzien, is het in toenemende mate van belang. Jongeren trekken inderdaad naar de stad, maar als er niet voldoende werk in de grote steden is, raken die jongeren tussen de wal en het schip. Er is dus noodzaak om jongeren de landbouw als optie mee te geven; dat kan ook peri-urbane landbouw zijn, waarbij je dus iets meer een markt hebt in een stad en je niet het gevoel hebt een boertje te zijn in the middle of nowhere. In de biografie van president Obasanjo staat bijvoorbeeld: «Ik heb mij bevrijd van het boerenleven». Die teneur is er inderdaad, zoals de Minister zegt. Hoe draai je dat om? Heb je daar ook een ruimtelijkeordeningsinstrumentarium voor nodig? Wij hebben dat zelf wel, met alle jurisprudentie op het terrein van onteigening. Is dat iets nieuws dat wij zouden kunnen inbrengen waar er behoefte aan is? De drie grote beleidslijnen van de Minister zijn prima, maar ze zijn wel mainstream, worden ook door anderen gedaan en zijn niet meer voor de toekomst.

Minister Ploumen:

Ik heb weinig aansporing nodig, maar toch dank ik de heer Smaling, om te bekijken of we dit beleidsonderdeel niet alleen meer voor het voetlicht moeten brengen – dat is allemaal voor de bühne – maar of we toch ook nog wat scherpere keuzes kunnen maken in de wijze waarop we met overheden samenwerken en wat wij hen aanbieden. Een van de dingen die we bijvoorbeeld al doen, is het steunen van kadasters. Dat lijkt hier heel gewoon. In Nederland is naar ik meen 98% van het areaal vastgelegd in het kadaster, maar dat is in geen enkel ander land ter wereld zo. Ik wil het als volgt doen: in de brief die ik toch nog wil schrijven over wat we nu hebben bereikt, ga ik nog even wat scherper in op de landrechten, want ik voel er wel voor om te bekijken of we het hier en daar wat scherper kunnen aanvliegen. Daar leent ook de hulp- en handelsagenda zich bijzonder goed voor.

De heer Smaling (SP):

Ik zou daar heel blij mee zijn. Ik denk dat we echt wat te bieden hebben, zonder dat je tegen landen zegt: jullie doen niks aan landeigendom. Bij ons is het ook niet altijd even makkelijk; we hebben jaren achter de rug met bouwkavels die niet bebouwd worden en verloederende bedrijventerreinen. Dat speelt hier dus ook en daarmee kun je een beetje gelijk oversteken. We hebben echter wel een hele opbouw van jurisprudentie omtrent onteigening. We hebben een Wet inrichting landelijk gebied, met ruilgronden, waarop de ecologische hoofdstructuur geënt is. In die zin is het dus een heel aardig onderwerp om met derde landen te bekijken of we wat aan elkaar hebben. De vorm laat ik aan de Minister over, maar het lijkt me waardevol.

De voorzitter:

Ik zie de Minister knikken. Dat wordt volgens mij uitgevoerd zoals de heer Smaling voorstelt.

De heer Van Laar (PvdA):

Ik dank de Minister voor de toezegging voor de extra middelen om ondervoeding tegen te gaan. Als commissie hebben we kunnen zien dat het werkt, bijvoorbeeld in Rwanda. Ik ben niet zo gerust over het antwoord over de climate-smart agriculture; misschien kan de Minister dat ook meenemen als er toch een nieuwe brief gemaakt wordt. Als het antwoord is dat we het Nederlandse landbouwbeleid gaan exporteren, weten we zeker dat we daarmee de plank mis slaan. In veel Afrikaanse landen heb je niks aan kapitaalintensieve en arbeidsextensieve landbouw, maar moet je juist mensen op het platteland houden omdat er in de stad helemaal geen werk is en moet je ervoor zorgen dat de kleinschalige landbouw juist ecologisch en duurzaam wordt. Van mij mag dat begrip wel meer invulling krijgen dan alleen het goede Nederlandse voorbeeld. Wat we in Nederland hebben, is mooi en past op de Nederlandse schaal en bij de Nederlandse geschiedenis, maar kun je niet op Ethiopië plakken. We zien dat af en toe ook helemaal misgaan. Ik vraag de Minister dus ook om de concrete einddatum van de kunstmestprogramma's te noemen en om het bedrijfsleveninstrumentarium aan te scherpen. Wat stimuleren en financieren wij in het kader van climate-smart agriculture nog wel en wat niet meer?

Minister Ploumen:

Dat zeg ik graag toe.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Het zal niet verbazen dat ik inga op het onderwerp voedselverspilling en voedselverliezen. Ik vind het heel belangrijk dat deze worden tegengegaan. Ik herken de situatie die de Minister schetste. Ik ben zelf niet op locatie geweest, maar ik hoor van diverse organisaties die de situatie ter plekke kennen dat er veel voedselverliezen zijn, bijvoorbeeld door infrastructurele tekortkomingen, het ontbreken van koeling et cetera. De Minister gaf aan dat grote Nederlandse bedrijven de kleine boeren kunnen ondersteunen. Ik neem aan dat het Dutch Good Growth Fund ook daarvoor benut wordt, maar kunnen we ook op de een of andere manier de expertise van de ngo's daarbij benutten? De kleine boeren hebben hun eigenheid en hun eigen productieomstandigheden. Zouden we die ook via microkredieten kunnen ondersteunen als ze zich verenigd hebben in producentenorganisaties? Dat zou een andere route zijn, omdat ik net als collega Van Laar zie dat we in Nederland heel veel kennis hebben, maar je onze eigen situatie niet altijd direct kunt overzetten naar landen als India of Ethiopië.

Minister Ploumen:

Ik ben het eens met mevrouw Dik-Faber dat kleine boeren extra steun nodig hebben, ook wat betreft financiële middelen. De beschikbaarheid van kredieten voor kleine boeren heeft bijvoorbeeld de aandacht van de Rabobank. Zij doen daar veel aan, vaak in samenwerking met lokale banken. Vanuit het ministerie steunen wij producentenorganisaties die kleine boeren helpen zich te organiseren. Dat klinkt altijd heel makkelijk, maar dat is het doorgaans niet. Het gaat ook om capaciteitsversterking en training van coöperaties. Het is dat hele pakket. Mevrouw Dik-Faber is het er ongetwijfeld mee eens dat je die boeren kunt organiseren tot je een ons weegt, maar als de overheid niet voldoende doet aan het creëren van een enabling environment, zowel zachte als harde infrastructuur, ben je er nog niet. Daarom doet Nederland bijvoorbeeld heel veel binnen de WTO aan Aid for Trade en steunen we organisaties als de TradeMark East Africa. Dat draagt allemaal bij aan het vergemakkelijken van de toenadering tussen de kleine boer en de markt.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Het is goed om te horen dat er vanuit het ministerie ook ondersteuning is als het gaat om producentenorganisaties. Ik denk dat die meerwaarde biedt. Ik zie nu even niet concreet hoe het precies moet, maar ik zal dat bespreken met mijn collega Joël Voordewind, die ook vaak in deze overleggen zit. Ik heb nog een vraag. Vorig jaar was er de conferentie No More Food To Waste. Heeft de Minister daar zelf actiepunten uit meegenomen? De conferentie werd georganiseerd door EZ, maar we streven hier volgens mij allemaal naar een interdepartementale visie op voedsel, aangezien dit onderwerp veel departementen raakt. Wat neemt de Minister daaruit mee?

Minister Ploumen:

Wat betreft de eerste vraag van mevrouw Dik-Faber, we doen dat vooral door Agriterra, waarbij boeren boeren helpen. Daarin zijn we heel succesvol.

Wat betreft de vraag over de conferentie, ik heb de inzet van Nederland op agrologistiek nog eens even extra dik onderstreept. Bij veel handelsmissies is er veel vraag naar de expertise van Nederlandse bedrijven op dat gebied. Dat gaat ook om heel kleinschalige dingen, maar dit onderwerp staat ook vaak centraal bij de inzet van ngo's. Vorige week heb ik er nog uitvoerig over gesproken met Unilever en Nestlé. Mijn inzet is vooral gericht op het voorkomen van wat in vakjargon de «post-harvest losses» genoemd worden en op de particuliere inzet: maak alles op wat je in de koelkast hebt en gooi het niet weg.

Voorzitter: Thieme

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Om met dat laatste te beginnen: wij hebben thuis vaak aan het einde van de week Hollandse tapas met alle kleine beetjes uit de koelkast; dat vinden mijn kinderen een groot succes.

Ik wil het nog heel even hebben over vrouwen, want de Minister ging daar wel heel snel overheen. Zij zei dat het erven van het land door vrouwen een aandachtspunt blijft. Ik heb hier een prachtig overzichtje over de positie van vrouwen in ontwikkelingslanden. Daaruit blijkt dat 70% van de Afrikaanse boeren vrouw is en dat boerinnen 60% tot 80% van het voedsel produceren. Als we nog even de link leggen met de vraag of je als vrouw altijd zelf kunt gaan over de vraag of je een kind wilt krijgen, dan zie je dat dit op het platteland een heel complexe problematiek is waarover we wat meer zouden moeten zeggen dan alleen dat die onze aandacht heeft. Dat is dan ook mijn vraag aan de Minister: wil zij in de al toegezegde brief hier toch nog wat meer op ingaan? Ik bedoel dan gerichte landbouwsteun aan vrouwen, krediet aan vrouwen en een stem bij besluitvorming en beleid. Daarbij herhaal ik mijn zorg over de directe steun aan vrouwenrechtenorganisaties. De IOB geeft aan hoe belangrijk die zijn, maar ze hebben echt nauwelijks meer ondersteuning. Wil de Minister daar nog even op reageren?

Ik heb ook nog een vraag gesteld over de verkoop van veehouderijsystemen die in Nederland verboden zijn, maar die Nederland wel nog steeds promoot. Misschien kan de Minister daar nog kort op ingaan.

Minister Ploumen:

Ik zeg graag toe dat ik in de brief specifiek zal ingaan op de positie van vrouwen. Een bekend percentage is dat wanneer vrouwen dezelfde zeggenschap over productiemiddelen zouden hebben als mannen, de landbouwproductie met 17% omhooggaat. Daar hoef je verder niks aan te doen. Dat lost echt heel veel problemen op. We zijn er druk mee, maar ik zal dat graag nader toelichten.

De IOB zegt wat mevrouw Van Veldhoven zegt, maar zegt ook dat het belangrijk is om in het kader van investeren in vrouwenrechten te investeren in wat men noemt een «enabling environment», dus niet alleen in vrouwen en vrouwenorganisaties, maar ook op een overkoepelender niveau. Dan gaat het bijvoorbeeld ook over het beïnvloeden van wetgeving. Op die manier is ook de FLOW-tender ingericht, met de uitkomsten die we hebben gezien. Ik heb binnenkort een gesprek met een aantal vrouwenorganisaties om na te gaan hoe we de zorg die mevrouw Van Veldhoven heeft geuit en die ook de mijne is, kunnen adresseren. Er zijn geen pasklare oplossingen, maar dit onderwerp heeft zeker mijn aandacht. Als voormalig directeur van Mama Cash weet ik heel goed hoe moeilijk het soms is om voor wat meer radicale en feministische ideeën financiële steun te krijgen.

Dan het exporteren van systemen. Alles wat de bedrijven doen, moet passen binnen de OECD-richtlijnen. Soms hebben wij zelf strengere normen, maar is het nog steeds een enorme verbetering ten opzichte van wat er in die landen voorhanden is. Je kunt erover van mening verschillen of dat goed is om te doen, maar de inzet is steeds om niet alleen een gelijk speelveld voor de Nederlandse bedrijven te hebben, maar toch ook elke keer te investeren in kwalitatieve impulsen voor de veehouderij in andere landen. Het is waar dat dit niet per se een-op-een gelijkstaat aan wat we hier zelf doen, maar het is wel al stukken beter en voldoet aan de internationale normen.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

De vraag blijft of je daarmee een sector niet weer voor een heel aantal jaren, waarin de investering zich moet terugverdienen, op een pad zet waaraan wij allang voorbij zijn. Zou het misschien niet interessanter zijn om hen te helpen, de stap te maken naar iets wat wel duurzaam is naar de huidige stand van de techniek? Ik hoop dat de Minister dit als aanbeveling meeneemt.

Voorzitter: Van Veldhoven

De voorzitter:

Gezien de tijd stel ik aan de collega's voor om hier af te ronden, tenzij er nog iemand is met een heel brandende vraag. Ik kijk daarbij voornamelijk naar mevrouw Thieme en de heer Dijkgraaf, die, toen zij een interruptie plaatsten, niet wisten dat dit ook meteen de enige en laatste zou zijn en daar wellicht spijt van zouden hebben. Ik begrijp dat beiden nog willen interrumperen.

Mevrouw Thieme (PvdD):

De Minister geeft heel duidelijk aan affiniteit te hebben met de boeren, mede gezien haar achtergrond, maar ik roep haar ertoe op om vooral solidariteit te hebben met alle boeren in de wereld. Dan mis ik toch een beetje een visie op het feit dat de vrijhandelsakkoorden, de agressieve exportstrategieën en de multinationals die massaal veevoer gaan verbouwen op voormalige gronden van de inheemse bevolking, de totale landbouweconomie enorm verstoren. Op dat punt zouden we echt een ander soort beleid moeten hebben. Ik mis toch een beetje de reflectie daarop.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Ik heb een opmerking, maar misschien kan die een plek krijgen in die mooie brief. Dat wordt alles bij elkaar namelijk best een leuke brief! Ik heb net de portefeuille van Kees van der Staaij overgenomen en ben dus nieuw in deze commissie. Het valt mij misschien daardoor op dat de Minister op vragen die wij hier stellen, continu zegt: dat is belangrijk, dat heeft onze aandacht, dat heeft prioriteit, dat gaan we doen. Ik vraag mij in dat licht af waar precies de focus ligt. Wat zijn nu echt de dingen waarop we in het Nederlandse beleid primair inzetten? Ik doe de suggestie aan de Minister om de Kamerleden daar ook nog eens in mee te nemen.

Minister Ploumen:

Ik meen dat juist in de oude brief uit 2014 die prioriteiten aangeduid zijn. Natuurlijk kun je zeggen dat alles met alles samenhangt. Met mooie woorden kun je dat «coherentie van beleid» noemen, maar volgens mij hebben we juist heel scherpe prioriteiten die gaan over de wijze waarop we ervoor kunnen zorgen dat lokale voedselsystemen en voedselproductiesystemen toekomstbestendig worden. Dat doe je door te investeren in jonge mensen, door te investeren in rechten, niet alleen in het recht op voedsel, maar ook in het recht van boeren en vrouwen om bijvoorbeeld land te erven, en dat doe je ook door de Nederlandse kennis en kunde, die breed gewaardeerd wordt, in te zetten. Daarbij komen allerlei dingen kijken, maar ik meen juist dat we in de brief uit 2014 met die drieslag scherpe keuzes hebben kunnen maken. We rapporteren daar ook over. Ik zal die resultaten nog eens even uitlichten.

Ik ben vriendelijk van aard, dus ik zal nooit tegen een Kamerlid zeggen dat een punt niet relevant is, maar de punten die vandaag zijn opgebracht, sluiten juist heel goed aan bij wat ons heel na aan het hart ligt. Dat gaat ook om export, om duurzame landbouw en om investeren in kleine boeren. Ik herken mij niet in het beeld dat mevrouw Thieme daarover oproept.

De voorzitter:

We sluiten dit overleg daarmee af, maar niet dan nadat ik de toezeggingen heb opgesomd. Er zijn veel kleine toezeggingen gedaan, die samen te vatten zijn in twee grotere toezeggingen.

  • De Kamer ontvangt een brief over de resultaten van het beleid op het gebied van voedselzekerheid, inclusief de uitvoering van de aangenomen moties over het agrarisch beroepsonderwijs en nog een aantal andere punten waarover de Minister heeft gezegd die mee te nemen in de brede brief, zoals de positie van vrouwen. Zij zei: er wordt gevraagd naar een update op een aantal punten die de Kamerleden heel na aan het hart liggen. Dat zou ook heel mooi zijn na de laatste brief uit 2014, waarbij ik nogmaals opmerk dat het niet aan de Minister ligt dat we die zo laat bespreken, maar wel aan de agendering hier in de Kamer.

  • De Minister zal in overleg met de Staatssecretaris van EZ en die van I en M en de Minister van Veiligheid en Justitie bekijken of het mogelijk is om voedselzekerheid tot strategische sector te benoemen. Ook daarover wordt de Kamer per brief bericht.

Mevrouw Thieme (PvdD):

Ik wil graag gebruikmaken van een plenaire afronding om een motie te kunnen indienen.

De voorzitter:

Er is een VAO aangevraagd. Dat zal worden ingepland, met als eerste spreker mevrouw Thieme. Ik dank de Minister hartelijk voor haar snelle beantwoording en de Kamerleden voor hun flexibiliteit.

Sluiting 15.04 uur.