Gepubliceerd: 22 juli 2009
Indiener(s): Th. Groeneveld
Onderwerpen:
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31461-11.html
ID: 31461-11

31 461
Voorstel van wet van de leden Gerkens en Van Vroonhoven-Kok houdende wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de Wet handhaving consumentenbescherming in verband met de invoering van voorschriften betreffende de doorverkoop van toegangskaarten voor een publieke gebeurtenis op het terrein van sport of cultuur (doorverkoop toegangskaarten)

nr. 11
BRIEF VAN DE RAAD VOOR DE RECHTSPRAAK

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 juli 2009

Bij brief van 18 december 2008 verzocht u de Raad voor de rechtspraak (de «Raad») advies uit te brengen inzake het initiatiefwetsvoorstel van wet van de leden Gerkens en Van Vroonhoven-Kok houdende wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de Wet handhaving consumentenbescherming in verband met de invoering van voorschriften betreffende de doorverkoop van toegangskaarten voor een tevoren georganiseerde publieke gebeurtenis op het terrein van sport of cultuur (doorverkoop toegangskaarten, Kamerstuk 31 461) in het bijzonder over de gevolgen van de handhaving van het winstverbod via een beroep op de civiele rechter (het «wetsvoorstel»).

Het onderhavige wetsvoorstel voorziet in een regeling betreffende de doorverkoop van toegangskaarten voor een publieke gebeurtenis op het terrein van sport of cultuur. Het doorverkopen van toegangskaarten is momenteel niet gereguleerd. Toegangskaarten worden tegen een hogere prijs doorverkocht, wat gevolgen heeft voor de bereikbaarheid van dergelijke gebeurtenissen voor een breed publiek.

Er is vanaf het moment van de adviesaanvraag veelvuldig contact geweest met de initiatiefnemers van het wetsvoorstel, met name over de inschatting van de (cijfermatige) gevolgen. In onderling overleg is afgesproken dat de Raad zou wachten met adviseren tot meer zicht was op die gevolgen. lnmiddels is informatie voorhanden (uitvoeringstoets Consumentenautoriteit en onderzoek in Belgie) waardoor de Raad een inschatting kan maken van de werklastgevolgen van het wetsvoorstel.

Gehoord de gerechten, adviseert de Raad als volgt.1

Advies

Zonder te willen treden in de wenselijkheid van een regeling inzake de doorverkoop van toegangkaarten, plaatst de Raad in het algemeen vraagtekens bij het opnemen van een gedetailleerde regeling van een specifieke koopovereenkomst in het Burgerlijk Wetboek.

Handhaving van de nieuwe regeling zal onder meer mogelijk worden door maatregelen van bestuursdwang waartoe de Consumentenautoriteit bevoegd is op grond van de Wet handhaving consumentenbescherming (hierna: «Whc»). Met het oog op deze publiekrechtelijke handhaving is de materiële norm van het nieuw voorgestelde artikel 7:4a BW tevens opgenomen in de Whc (artikel 8.5a van het wetsvoorstel). Zo kan de Consumentenautoriteit in het kader van zijn toezichthoudende functie de norm handhaven door het opleggen van een bestuurlijke boete of een last onder dwangsom.

Beroepen in eerste aanleg tegen deze bestuursdwangbeslissingen zijn geconcentreerd bij de rechtbank Rotterdam. In hoger beroep vallen zij onder de rechtsmacht van het College van beroep voor het bedrijfsleven. De werklastconsequenties van dit wetsvoorstel (zie hieronder) zijn naar verwachting zodanig gering dat het volgens de Raad niet nodig is deze rechtsmachtverdeling te wijzigen.

Het wetsvoorstel geeft overigens geen aanleiding tot het maken van op- en aanmerkingen.

Werklast

Gezien de uitkomsten van de uitvoeringstoets van de Consumentenautoriteit en een summier Belgisch onderzoek ten aanzien van een soortgelijk wetsvoorstel, gaat de Raad er vanuit dat de wetswijziging een verwaarloosbaar aantal extra zaken oplevert. De Raad verwacht daarom geen noemenswaardige gevolgen voor de werklast. Mocht het wetsvoorstel toch aanleiding geven tot een onvoorziene grote toestroom van zaken, dan behoudt de Raad zich het recht voor hierop terug te komen.

Indien na het uitbrengen van dit advies het Wetsvoorstel op belangrijke onderdelen wordt gewijzigd of indien uit nadere uitvoeringsregelgeving belangrijke werklastgevolgen voortvloeien, dan wordt de Raad graag in de gelegenheid gesteld daarover aanvullend te adviseren. Met het oog op de voorbereiding van de gerechten op de invoering van het Wetsvoorstel, stelt de Raad het op prijs op als hij geïnformeerd wordt over de indiening van het Wetsvoorstel bij de Eerste Kamer en de plaatsing van de definitieve wetstekst in het Staatsblad. Ook eventuele nadere regelgeving volgend op dit Wetsvoorstel met gevolgen voor de rechtspleging valt binnen het adviesrecht van de Raad. Voor zover van toepassing, ontvangt de Raad graag een adviesaanvraag voor deze nadere regelgeving.

Hoogachtend,

Mr. Th. Groeneveld

Lid Raad voor de Rechtspraak


XNoot
1

De Raad voor de rechtspraak heeft op grond van artikel 95 Wet op de rechterlijke organisatie een wettelijke adviestaak met betrekking tot nieuwe wets- en beleidsvoorstellen die gevolgen hebben voor de rechtspraak. De adviezen worden vastgesteld na overleg met de gerechten. De Raad voor de rechtspraak is een adviescollege in de zin van artikel 79 en 80 van de Grondwet. Bij het opstellen van zijn adviezen beoordeelt de Raad de voorgenomen wet- en regelgeving in het bijzonder op de gevolgen voor de organisatie en de werklast van de gerechten en op de (praktische) toepasbaarheid en uitvoerbaarheid. Rechters zijn bij de behandeling van individuele zaken niet gebonden aan de inhoud van de wetgevingsadviezen van de Raad voor de rechtspraak.