Kamerstuk 29521-308

Verslag van een algemeen overleg

Nederlandse deelname aan vredesmissies

Gepubliceerd: 22 december 2015
Indiener(s): Angelien Eijsink (PvdA), Han ten Broeke (VVD)
Onderwerpen: internationaal militaire missies
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29521-308.html
ID: 29521-308

Nr. 308 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 22 december 2015

De vaste commissie voor Defensie en de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken hebben op 4 november 2015 overleg gevoerd met Minister Hennis-Plasschaert van Defensie en Minister Koenders van Buitenlandse Zaken over:

  • de brief van de Ministers van Defensie en van Buitenlandse Zaken d.d. 20 mei 2015 met de evaluatie van de inzet van Nederlandse militairen in 2014 (29 521, nr. 291);

  • de brief van de Minister van Defensie d.d. 30 juni 2015 inzake de beantwoording van vragen van de commissie over de evaluatie van de inzet van Nederlandse militairen in 2014 (Kamerstuk 29 521, nr. 296);

  • de brief van de Ministers van Buitenlandse Zaken, van Defensie en voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 6 oktober 2015 met een reactie op het verzoek van het lid Sjoerdsma, gedaan tijdens de regeling van werkzaamheden van 29 september 2015, over het bericht «Afghaanse stad Kunduz geheel in handen van Taliban» (Kamerstuk 27 925, nr. 563);

  • de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 12 oktober 2015 met een reactie op het rapport van de Europese Rekenkamer «De politiemissie van de EU in Afghanistan: gemengde resultaten» (Kamerstuk 27 925, nr. 564).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Defensie, Ten Broeke

De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Eijsink

De griffier van de vaste commissie voor Defensie, Van Leiden

Voorzitter: Ten Broeke

Griffier: Van Leiden

Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Ten Broeke, Günal-Gezer, Hachchi, Knops, De Roon en Teeven,

en Minister Hennis-Plasschaert van Defensie en Minister Koenders van Buitenlandse Zaken, die vergezeld zijn van enkele ambtenaren van hun ministeries.

Aanvang 13.00 uur.

De voorzitter: Ik heet de Ministers, hun ambtenaren, de leden en de belangstellenden op de publieke tribune welkom bij dit algemeen overleg over de evaluatie van de inzet van Nederlandse militairen in 2014. Dit algemeen overleg zal tot 15.00 uur duren. Er zijn nu vier woordvoerders, maar ik verwacht nog iemand van de VVD. De heer Jasper van Dijk van de SP heeft zich afgemeld voor dit algemeen overleg. De spreektijd in eerste termijn is zes minuten per fractie.

Mevrouw Hachchi (D66): Voorzitter. D66 heeft veel waardering voor de inzet van de Nederlandse militairen want zij doen hun werk onder moeilijke omstandigheden over de hele wereld. Zij dragen daarmee bij aan het vergroten van de veiligheid in de gebieden waar ze actief zijn maar ook aan het vergroten van onze veiligheid in Nederland. Vorig jaar hebben we tijdens het AO uitgebreid gesproken met beide Ministers over de versnippering wat betreft de missies. Niet alleen vorig jaar maar al jaren is er een duidelijk signaal vanuit de Kamer dat het anders moet en dat er kritischer gekeken moet worden. Is er capaciteit, ook bij de inlichtingendiensten? Wat is het strategisch belang en hoe verhoudt de ene missie zich tot de andere missie? Vorig jaar heb ik aan Minister Koenders gevraagd of hij met een afwegingskader wilde komen. We hebben toen wat woorden gewisseld en uiteindelijk gaf hij aan dat hij dat mee zou nemen in de uitvoering van de motie-Van der Staaij c.s. (34 000, nr. 23). De uitwerking van die motie heb ik meermaals doorgelezen maar een dergelijk kader heb ik nog niet gezien. In de beantwoording van de feitelijke vragen lees ik dat de gedachtevorming nog gaande is. We zijn inmiddels een jaar verder en mijn fractie vindt het echt te lang duren. Ik zou dan ook vandaag aan beide bewindspersonen die ook beiden over deze thematiek gaan, willen vragen om dit afwegingskader per brief voor de behandeling van de begroting van Buitenlandse Zaken naar de Kamer te sturen. Het is belangrijk dat de Kamer met het kabinet van gedachten kan wisselen over de missies, het aantal ervan en de manier waarop er gekozen wordt voor het deelnemen aan missies. Ik zie de Minister van Buitenlandse Zaken nu nee schudden, maar dat zou dan betekenen dat hij terugkomt van een toezegging die hij vorig jaar heeft gedaan. Maar goed, dat gaan we dan wel horen in zijn eigen termijn.

Ik zou nu willen ingaan op een punt dat ik eigenlijk mijn inbreng heb ingefietst vanwege de actualiteit, en dat is het afluisteren van militairen en hun advocaten. Ik heb eerder met de Minister van Defensie van gedachten gewisseld over de MIVD die advocaten afluistert. In het vragenuurtje destijds gaf de Minister aan geen reden te zien om de gang van zaken aan te passen. Toen kwam de rechter er aan te pas en die heeft bepaald dat er een onafhankelijke toets moest komen. Het kabinet gaf daarop aan hieraan te zullen werken en de Kamer daarover te zullen informeren. Ik heb intussen ook schriftelijke vragen gesteld over hoe een en ander verloopt. In de laatste beantwoording van de schriftelijke vragen lees ik dat de Kamer zo spoedig mogelijk wordt geïnformeerd. Daar kan mijn fractie echter geen genoegen mee nemen. Ik zou in aanloop naar die onafhankelijke toetsing graag willen horen wat er verandert in de praktijk bij in dit geval de MIVD. Ik krijg daarop graag een heel helder antwoord van de Minister.

Een ander punt dat vandaag in de actualiteit is gekomen, is dat niet alleen de MIVD en de AIVD afluisteren maar dat ook Defensie dat doet als het gaat om militairen op missie. Het gaat hierbij onder meer om geheimhoudingsgesprekken tussen advocaten en cliënten, in dit geval dus militairen. Hoe zit dit? Klopt het dat naast de MIVD Defensie zelf dus ook dergelijke gesprekken afluistert? Ik lees verder in de reactie van Defensie op het desbetreffende artikel dat er een apart systeem zou zijn dat echter niet altijd toegankelijk is. Het betreft een systeem waarbinnen deze gesprekken kennelijk wel kunnen plaatsvinden zonder dat iemand meeluistert. Ik begrijp dat niet helemaal, dus zou ik graag opheldering willen krijgen van de Minister hierover. Verder vraag ik haar of in het geval van gesprekken tussen advocaten en hun cliënten niet een onafhankelijke toets vooraf nodig zou moeten zijn.

Ik wil nog specifiek ingaan op twee missies in het kader van deze evaluatie. De eerste betreft Irak en de strijd tegen ISIS, waaraan Nederland een bijdrage levert met F-16's. Ik lees dat de Minister tevreden is over de inzet in 2014. Nou snap ik wel enigszins wat de Minister daarmee bedoelt, maar gezien de huidige situatie in Irak zou ik hierop toch een nadere reactie van de Minister willen krijgen. Wat zijn de toekomstplannen waar het gaat om de Nederlandse strategie? Ik lees verder dat de Amerikanen de inzet van grondtroepen niet uitsluiten en bovendien hebben ze recent speciale commando's naar Syrië gestuurd. Ik zou dan ook graag het kabinetsstandpunt in dezen willen vernemen. Ik heb begrepen dat er door Minister Koenders ook met zijn collega's van Buitenlandse Zaken over gesproken wordt, maar ik hecht eraan dat hij ons in dit algemeen overleg hierover nader informeert.

De voorzitter: Ik ga u hier toch even op interrumperen. Dit is een kwestie die we eigenlijk elk jaar bij dit AO aan de orde hebben, in de zin dat er sprake is van beleid dat nog «in the making» is. We spreken vandaag over de evaluatie. Ik heb er heel bewust voor gekozen om niet meteen in het begin een soort caveat op te leggen, maar de brief die zojuist door de regering naar de Kamer is gestuurd in het kader van de voortgangsrapportage – de strijd tegen ISIS regardeert niet alleen deze commissie – betreft een vooruitblik en niet een terugblik. Dus ik zou u willen vragen om mij te helpen om de discipline van deze agenda een klein beetje te bewaken. Deze brief is ons allen bekend en zal in een andere commissie ongetwijfeld worden behandeld, zodat uw vragen nu in zekere zin een klein beetje buiten de orde zijn.

Mevrouw Hachchi (D66): Ik begrijp dat de brief ook nog uitgebreid aan de orde zal komen in de commissie voor Buitenlandse Zaken. We hebben het nu over een terugblik maar dat neemt overigens niet weg dat ik vandaag van de Minister van Buitenlandse Zaken zou willen horen hoe we die terugblik, die evaluatie die heel positief is als ik de stukken lees, moeten zien in relatie tot de huidige situatie. Ik laat het aan de Minister over hoe hij daar in zijn beantwoording op ingaat.

De actuele situatie in Afghanistan laat zien dat het daar behoorlijk misgaat. Dat geldt meer specifiek voor Kunduz, hetgeen behoorlijk pijnlijk is vanwege de Nederlandse inzet aldaar. Terugkijkend op de politiemissie die wij daar hebben gedaan, is mijn vraag aan de Minister hoe succesvol die missie is geweest in het licht van wat er nu gebeurt in Afghanistan en meer in het bijzonder in Kunduz. Feit blijft overigens dat Afghanistan voorlopig niet zonder buitenlandse militaire steun kan. Mijn vraag is dan ook wat een en ander betekent voor de huidige missie, wat dit voor Nederland betekent en in hoeverre de Nederlandse bijdrage, ook in het kader van het bestrijden van corruptie, gewenst is en blijft.

Dan kom ik te spreken over de antipiraterij en de inzet van Nederlandse marineschepen daarbij. In de media lees ik berichten dat Nederland zijn deelname gaat afbouwen. Mijn eerste vraag aan de Minister van Defensie is waarom de Kamer dit soort informatie via de media moet vernemen. Die zou toch rechtstreeks met de Kamer gedeeld moeten worden? Ik vraag de Minister verder om in te gaan op die afbouw. Betekent het bijvoorbeeld ook de afbouw van het Vessel Protection Detachment?

Ik zou dit punt willen afsluiten met wat ik maar noem, de soap van dit kabinet, ofwel de discussie omtrent de private beveiligers. Ik heb een lijst van alle uitstelbrieven die we tot nu toe als Kamer ontvangen hebben sinds 2012: april 2013, juni 2013, oktober 2013 en dat gaat door tot en met 29 oktober 2015 toen er wederom een uitstelbrief van het kabinet kwam. Keer op keer vraagt de Kamer om tekst en uitleg over het uitstel, terwijl we tegelijkertijd in de media een aantal quotes tegenkomen, onder meer van Minister Schultz die eigenlijk zegt: dit gaat er gewoon komen, dit gaat gewoon gebeuren. Hoe moeten we deze soap nu kwalificeren? Ik verneem daarop graag de reactie van het kabinet.

Mevrouw Günal-Gezer (PvdA): Mevrouw Hachchi had het aan het begin van haar betoog over een toezegging over een toetsingskader. Ik heb hier het verslag van het vorige AO voor mij liggen. Daarin is de toezegging gedaan dat de Minister van Buitenlandse Zaken het toetsingskader waar mogelijk actief meeneemt in de beschrijving van kleine missies. Ik kan mij nog herinneren dat ik in een eerder debat zelf ook om een concreet toetsingskader heb gevraagd en dat ik daarop dezelfde reactie kreeg. Dus ik zou collega Hachchi willen vragen om mij te helpen om er duidelijkheid over te krijgen wanneer de toezegging is gedaan om de Kamer een concreet toetsingskader te sturen.

Mevrouw Hachchi (D66): Of je het nu een toetsingskader of een afwegingskader noemt, het komt op hetzelfde neer. Volgens mij hebben wij vorig jaar in het algemeen overleg de term afwegingskader gebruikt. We hebben het over in totaal twintig missies in veertien gebieden in de wereld. Het zou fijn zijn als we kijkend naar de komende jaren, een logisch verhaal krijgen over hoe tot een afweging gekomen wordt om bepaalde missies te doen. Dan bedoel ik niet dat we dan ten aanzien van elke missie die we als Nederland gedaan hebben, nagaan wie er toen wel of niet mee hebben ingestemd, want elke fractie heeft destijds haar eigen afweging gemaakt. Het gaat mij veeleer om genoemd afwegingskader. Je kunt bijvoorbeeld kiezen voor minder de breedte en voor meer de diepte, dus voor meer continuïteit. Dit soort discussies zouden we met het kabinet moeten kunnen voeren maar dan moet er wel iets voorliggen van de hand van dit kabinet. Vorig jaar heb ik aangegeven desnoods een VAO aan te zullen vragen, waarop Minister Koenders met de toezegging kwam dat waar het gaat om de prioritering en het verhaal rond minder kleine missies – dat waren de woorden van de Minister toen – er een soort afwegingskader gemaakt zou worden dat dan tevens meegenomen zou worden in de uitwerking van de motie-Van der Staaij c.s. Ik hoop mevrouw Günal-Gezer hiermee wat op weg geholpen te hebben.

Mevrouw Günal-Gezer (PvdA): Ik bedank mevrouw Hachchi voor haar toelichting, maar ik blijf van mening dat ik iets anders lees in het verslag van vorig jaar dan zij. Ik ga de rol van de Minister dan ook niet overnemen; ik hoor het wel.

De voorzitter: We horen het inderdaad straks wel van de Minister, denk ik. Dan is nu het woord aan de heer De Roon namens de fractie van de PVV.

De heer De Roon (PVV): Voorzitter. Het kabinet doet op het punt van de buitenlandse militaire missies veel wat volgens de PVV niet gedaan zou moeten worden, maar wat volgens de PVV wel gedaan zou moeten worden, doet het kabinet niet. Wij zijn teleurgesteld dat het kabinet nog steeds geen verdere stappen heeft gezet om terreurorganisatie Islamitische Staat ook in Syrië aan te pakken. Hoewel de militaire noodzaak daartoe evident is – ik dacht dat we daarover niet meer behoeven te twijfelen – en er ook een volkenrechtelijk mandaat volgens het kabinet aanwezig is, toont het kabinet toch geen daadkracht. Dat is teleurstellend, zeker ook gezien het gebrek aan resultaat van het zogenaamde Wenenoverleg dat vorige week of twee weken geleden heeft plaatsgevonden. Het kabinet wacht nog steeds op een politieke oplossing voor Syrië. Dat gebeurt al sinds 2011 en dat heeft wel gevolgen gehad maar geen goede. Ik vat kort samen wat die gevolgen zijn. De Arabische Liga deed in 2011 al iets aan vredesbemiddeling voor Syrië en de stand op de teller was toen 5.000 doden. In 2012 hadden we de eerste Genèveconferentie, ook gericht op een vreedzame oplossing door diplomatie en inmiddels waren er toen al meer dan 60.000 doden. In 2013 ging de Algemene Vergadering van de VN zich er ook mee bemoeien en op dat moment waren er al meer dan 100.000 doden. In 2014 was er Genève 2 en waren er meer dan 200.000 doden. Nu hebben we dus Wenen gehad met eveneens geen resultaat maar wel meer dan 250.000 doden. De afgelopen jaren ontstond er wel een soort van vacuüm waarin Islamitische Staat zich kon nestelen. Al dat westerse geaarzel heeft inmiddels voor Rusland ruimte gecreëerd om wel militair op te treden in Syrië. De Verenigde Staten lijken deze nieuwe realiteit al geaccepteerd te hebben en richten zich nu op afstemming en samenwerking. Mijn vraag aan de Minister van Buitenlandse Zaken is: brengt de coördinatie tussen deze twee grootmachten als het gaat om optreden in Syrië, een Nederlands ingrijpen boven Syrië nu dichterbij?

De voorzitter: Ik ga ook u interrumperen. Als buitenlandwoordvoerder snap ik uw hele betoog maar als voorzitter van deze commissie voor Defensie heb ik de integriteit van dit type overleg dat we een keer per jaar voeren, te bewaken.

De heer De Roon (PVV): Ik ga terug naar 2014. De eindevaluatie laat een hele waslijst aan kleine missies zien. Voor de zomer heb ik het daar met de Minister van Defensie al uitgebreid over gehad tijdens het wetgevingsoverleg over het jaarverslag van Defensie. Ik zal ons standpunt heel kort herhalen, namelijk dat het kabinet flink het mes moet zetten in de waslijst aan kleine missies omdat ze relatief veel capaciteit kosten. De Minister zou daarop terugkomen, zo heeft zij toen gezegd. Dat is dan slechts ten dele gelukt, want in de eindevaluatie staat nu dat er door de regering wordt gekeken naar een meer regionale focus en clustering van missies en dat ook beter gekeken zal worden naar de toegevoegde waarde van de Nederlandse bijdrage. Tot meer dan kijken is het volgens mij echter nog niet gekomen want het mes heb ik er nog niet in gezet zien worden. Vanwaar deze afwachtende opstelling? Wat gaat de regering nu doen? De Minister heeft een interessante voorzet gegeven door te spreken over clustering en toegevoegde waarde, wat op zichzelf goede criteria zijn. Kan in het kader van de clustering het aantal van drie Balkanmissies worden gereduceerd? Dat geldt wat mij betreft ook voor alle kleine missies in het Midden-Oosten. Wat is hierbij mogelijk als het om clustering gaat?

De Minister van Defensie heeft eerder toegezegd de Kamer te informeren over verbetering van de huidige praktijk van kleine missies en over beperking van de kosten. Wanneer krijgt de Kamer die informatie?

Gelukkig zijn er ook missies beëindigd in 2014. Ik noem in dit verband specifiek de Patriotmissie in Turkije. Uit feitelijke vragen blijkt dat de missie de Nederlandse belastingbetaler 57,8 miljoen euro heeft gekost. De enorme belasting voor het personeel en het materieel laat ik dan nog even buiten beschouwing. Die forse inzet is gepleegd vanuit het oogpunt van bondgenootschappelijke solidariteit, maar mijn vraag is dan wel – het is wellicht meer een retorische vraag – waar de solidariteit van Turkije is als het gaat om het tegenhouden van de migrantenstroom richting Europa. Kan de Minister van Buitenlandse Zaken daarop reageren? Is hij met mij van mening dat islamist Erdogan Europa gewoon chanteert als het gaat om de aanpak van de migratiecrisis? Ik merk dit natuurlijk allemaal op om aan te geven dat ik nog steeds van mening ben dat die hele Patriotmissie nooit had moeten plaatsvinden.

Een missie die wat de PVV betreft ook wel uit het overzicht zou mogen verdwijnen, is de European Union Training Mission (EUTM) in Somalië. Wij vinden het absurd dat Nederland de Somaliërs de hand blijft toesteken terwijl de Somaliërs zelf achterover blijven leunen. Nog steeds is piraterij niet strafbaar in Somalië en nog steeds is er geen personeelsregistratiesysteem voor militairen. Excuses vanuit Somalië zijn gewoon niet meer aanvaardbaar. Waarom blijft dit kabinet trekken aan een dood paard en blijft Nederland militaire capaciteit aanbieden aan dit evident onwelwillende Somalië? In een jaar tijd zijn er nog geen 1.000 militairen opgeleid door deze EU-missie en van dat aantal heeft naar verluidt een groot deel de krijgsmacht alweer verlaten. Waar ze naartoe zijn gegaan is onbekend, omdat een administratie ontbreekt. Dat is toch knettergek? Voor wie en wat zijn we nou eigenlijk militairen aan het opleiden daar? Kan de Minister misschien een schatting geven van het percentage militairen dat na die opleiding de krijgsmacht heeft verlaten? Waarom zouden we de levens van Nederlandse militairen in dat akelige land riskeren voor zo'n zootje ongeregeld?

Van de ene failed state, Somalië, ga ik naar de volgende failed state, te weten Afghanistan. Een land waar al decennialang gepoogd wordt een slap aftreksel van een democratische rechtsstaat te maken, maar allemaal tevergeefs, zo blijkt. Dit jaar is Afghanistan voor het eerst zelf verantwoordelijk voor de veiligheid. En dat is goed te merken, want de taliban vallen met succes grote plaatsen waaronder de stad Kunduz aan. De Afghaanse veiligheidstroepen gaan keihard onderuit in hun examenjaar. En toch blijft Nederland maar in die ontwikkelingsdroom hangen en maar militairen en andere functionarissen die kant opsturen. Dit terwijl het kabinet in de brief van 12 oktober jl. zelf erkent dat Afghanistan door en door verrot is. Bij het Afghaanse Ministerie van Binnenlandse Zaken heerst een cultuur van corruptie, meldt de regering in die brief. Hierover heb ik dan de volgende retorische vraag: zou het bij die andere ministeries nu zo veel beter zijn? Ik denk van niet. De Afghaanse samenleving blijkt ondanks al dat linkse weldoenerswerk, doordrenkt van pedofilie. De Afghaanse pedo's genieten vaak de steun van de Afghaanse politie, zo zegt de Afghaanse mensenrechtencommissie. Wat betekenen al deze smerige feiten nu voor de huidige Nederlandse inzet bij Resolute Support Mission en EUPOL?

Ten slotte wijs ik nog op een interview met een vertegenwoordiger van het Afghanistan Analyst Network over de Afghaanse lokale politie die we als Nederland zo mooi hebben opgeleid. Daarin wordt geconcludeerd dat die politie corrupt is, burgers, winkeliers en boeren afperst, mensen mishandelt en willekeurig arresteert en dat dit al vijf jaar het geval blijkt te zijn. Verder heeft die politie banden met lokale krijgsheren en van de regels blijken agenten zich ook niets aan te trekken. De inwoners zijn die Afghaanse lokale politie inmiddels spuugzat en geven de voorkeur aan de taliban. Waarom? Omdat de taliban in ieder geval keuriger opereert dan die Afghaanse lokale politie. Conclusie van de PVV: stop gewoon met die missie in Afghanistan.

De voorzitter: Als ik het buitenlanddeel van uw bijdrage buiten beschouwing laat, hebt u zich keurig aan uw tijd gehouden. Dan geef ik nu het woord aan de heer Knops van de fractie van het CDA.

De heer Knops (CDA): Voorzitter. De evaluatie van de missies, dat is het thema van dit algemeen overleg. Ik zal proberen mij daaraan te houden, want de verleiding is groot om ook over andere zaken te spreken.

Ook in 2014 zijn een groot aantal Nederlandse militairen en diplomaten in het buitenland actief geweest in allerlei missies. Het kan niet vaak genoeg gezegd worden wat voor belangrijk werk ze doen onder vaak buitengewoon moeilijke omstandigheden en met moeilijke opdrachten die vaak politiek geformuleerd zijn en operationeel uitgevoerd moeten worden. Ik wil ook namens mijn fractie daarvoor veel waardering uitspreken. Ook hebben we veel waardering voor Defensie die het mogelijk heeft gemaakt dat we ook het afgelopen jaar weer een aantal van die militairen hebben kunnen bezoeken. Ik noem de mensen die de peshmerga trainen in Erbil en onze Nederlandse luchtmachtmilitairen in een niet nader te noemen land. Ik ben verder nog op bezoek geweest bij de VN-missie op de Golanhoogte, waar Nederland al jarenlang nuttig werk doet.

2014 was ook het jaar waarin onze F-16's meer dan 200 luchtaanvallen hebben uitgevoerd op ISIS. Nederland hoorde bij de kopgroep van landen met de meeste aanvallen op deze terroristen. Ook de antipiraterijmissie in de wateren bij Somalië was succesvol. Het aantal aanvallen is drastisch afgenomen. Sinds 2012 is er geen succesvolle kaping meer door Somalische piraten.

De succesvolle inzet van onze militairen heeft wel een keerzijde. Er wordt roofbouw gepleegd op de krijgsmacht die zucht onder de bezuinigingen die materieel gezien nog steeds doorgaan onder dit kabinet. Neem nu de Patriots. Ze zijn totaal uitgewoond en voor langere tijd niet inzetbaar, terwijl de uitzendbescherming van het personeel is geschonden. De Commandant der Strijdkrachten luidde dit jaar de noodklok. Ik kan overigens uren vullen met citaten van hoge militairen die dit soort dingen zeggen maar ik pik er nu eentje uit. In de Defensiekrant van 29 juli zei de CDS in niet mis te verstane bewoordingen: «De vraag overtreft het aanbod en ik moet regelmatig nee verkopen of onze bijdrage beperken. We balanceren echt op het randje. De werklast is flink omhoog gegaan, er wordt een zware wissel getrokken op onze mensen. Dat is door de hele organisatie voelbaar, en met name bij de zogenaamde «enablers"». Dat zijn de ondersteuners van operaties die altijd nodig zijn, zoals genie, inlichtingen, technisch personeel en logistiek. We werken er hard aan om daar de tekorten in zowel mensen als middelen weg te werken, maar dat kost tijd en geld.»

Deze noodkreet roept heel veel vragen op, zeker in het licht van deze evaluatie. Ten eerste. Tegen wie verkoopt de CDS nee? Tegen de Minister van Buitenlandse Zaken of tegen de Minister van Defensie? De Rekenkamer stelde bij het jaarverslag over 2014: Defensie trekt een niet vol te houden wissel op zichzelf. Ook stelde de Rekenkamer: De Minister wil te veel tegelijk. In het kader van deze evaluatie zou ik dan ook graag een uitvoerige reactie van beide bewindslieden hierop krijgen.

Ten tweede. Wat gaat de Minister van Defensie doen aan de te hoge werkdruk en de te hoge uitzenddruk? Het kabinet geeft in de voortgangsrapportage over de strijd tegen ISIS aan: deze missie in combinatie met het grote aantal missies in totaal heeft wel negatieve gevolgen voor de operationele gereedheid van het operationeel ondersteuningscommando, vooral op het gebied van de personele gereedheid en geoefendheid. Daarmee geeft het kabinet dus eigenlijk toe dat hetgeen ik hiervoor allemaal gezegd en geciteerd heb, daadwerkelijk klopt, namelijk dat het wringt en knelt.

Ten derde. Waarom voert het kabinet de motie-Van der Staaij c.s. niet uit en doet het niets aan de knelpunten die de CDS noemde? De Minister van Defensie komt namelijk niet verder dan het vergroten van de basisgereedheid. De knelpunten op het gebied van combat support en combat service support worden gewoon niet opgelost. De vraag is dus: wanneer en hoe worden ze opgelost en, zo niet, welke conclusies trekt het kabinet daar uit voor de uitvoering van missies? Het lijkt erop dat de Minister van Buitenlandse Zaken de vlaggetjes wil blijven planten. In de begrotingsbehandeling is er iets gedaan met enveloppen, waarbij de PvdA de envelop van zorg op tafel heeft gelegd en de VVD de envelop van defensie. Vervolgens heeft de Minister van Buitenlandse Zaken beide enveloppen opengemaakt en heeft hij uit beide enveloppen 30 miljoen gehaald om missies te financieren. Dus nog minder geld voor Defensie.

De heer Teeven (VVD): De heer Knops stelt nu weer vragen over waar de Minister van Defensie nu mee bezig is. Volgende week bij de behandeling van de begroting gaan we dat natuurlijk uitgebreid met elkaar bespreken, maar de Minister heeft al een aantal keren aangegeven dat ze de eerste fase van de bezuinigingen inmiddels aan het repareren is. Hoe beoordeelt het CDA, ten aanzien waarvan ik af en toe denk dat zijn verantwoordelijkheidsvakantie maar onbeperkt voort blijft duren, in dat licht de opmerking van voormalig Minister van Defensie Hans Hillen, namelijk: ik heb wel bezuinigd maar ik had het eigenlijk niet moeten doen en als ik er nou had gezeten, had ik het niet gedaan? Hoe kijkt het CDA tegen zijn eigen partijgenoot aan die deze slachting heeft aangericht?

De heer Knops (CDA): Ik snap de vraag niet helemaal, zeker gezien de eerdere interrupties die deze week in mijn richting zijn gepleegd. Ik vraag mij eerlijk gezegd ook af of het geheugen van de heer Teeven hem niet in de steek laat. De afgelopen debatten – afgelopen maandag hadden we nog een wetgevingsoverleg – ben ik daar namelijk al uitvoerig op ingegaan. Ik weet ook niet hoe vaak ik dit nog moet doen en eigenlijk heb ik er ook niet zo veel zin in om dat nu nog een keer te gaan doen. Ik heb gezegd dat de gevolgen van de bezuinigingen van toen nog steeds merkbaar zijn, dat die bezuinigingen niet hadden moeten plaatsvinden en dat als je tot die conclusie komt, je niet met verantwoordelijkheidsvakantie moet gaan; de heer Teeven kan veel zeggen maar dat kan hij niet van mij zeggen als het gaat om Defensie. Bij de Algemene Beschouwingen hebben we 200 miljoen extra uitgetrokken voor Defensie bovenop wat het kabinet van plan is te gaan doen waarbij de Minister van Buitenlandse Zaken een beetje heeft zitten rommelen met die enveloppen. Er is dus totaal geen sprake van een verantwoordelijkheidsvakantie. Wij nemen onze verantwoordelijkheid. Ik geloof dat de heer Teeven in dezelfde mate als ik betrokken was bij die bezuinigingen destijds, namelijk op enige afstand maar wel deel uitmakend van een partij die in het kabinet zat. Achteraf gezien waren die bezuinigingen veel te omvangrijk en ik vind dan ook dat je zo snel en zo goed mogelijk de effecten ervan moet herstellen.

De heer Teeven (VVD): Ik bedank de heer Knops voor zijn antwoord. Ik vind het vervelend dat ik de heer Knops irriteer door die vraag steeds opnieuw te stellen. We hebben het nu uitgebreid besproken, dus zal ik proberen die vraag vanaf nu niet opnieuw te stellen, hoewel ik niet kan uitsluiten dat dit punt de volgende week bij de begrotingsbehandeling nog een keer terugkomt in het openbaar. Ik ben overigens blij dat we aan dezelfde zijde van de streep staan en dat we die middelen willen versterken, maar ik keer dan toch weer terug naar mijn eerste vraag. Begrijpt de heer Knops niet dat de Minister van Defensie nu juist bezig is om met dat extra geld, om met die 345 miljoen – of dat geld nu uit een VVD-envelop komt waar de Minister van Buitenlandse Zaken wel of niet in heeft geroofd, laten we dan maar even in het midden – de basisgereedheid op orde te brengen? Dat is overigens nog te weinig, wat de Minister van Defensie zelf ook wel inziet, maar ze zet in ieder geval wel de goede stappen. Kan de heer Knops dat nou niet eens een beetje toegeven? Dat zou hem namelijk sieren, want ik ken hem als een wijs iemand die goed om zich heen kijkt en ook een reëel beeld heeft van de werkelijkheid.

De heer Knops (CDA): Het spijt mij zeer als er weinig complimenten van mijn zijde op dit punt gekomen zijn. Ik heb letterlijk gezegd dat de Minister niet verder komt dan het vergroten van de basisgereedheid. Dat is niet iets waar ik blij van word maar dat is wat de Minister zelf ook heeft aangegeven. Het enige waar ik positief over kan zijn, is inderdaad de richting. De richting die wordt opgegaan, is positief, maar het tempo is te traag en de omvang te beperkt. Daar spreek ik de Minister op aan, temeer omdat er uit de boezem van Plein 4 de afgelopen tijd en door deskundigen van buiten geluiden komen dat er op z'n minst 0,5 miljard tot 1 miljard nodig is om de problemen echt op te lossen. Dit in combinatie met een Minister van Buitenlandse Zaken die natuurlijk overal actief in wil zijn – dat is inherent aan de functie, zeker in een wereld die in beweging is – roept wel grote spanningen op. Ik vind dat dit juist in dit debat over de evaluatie van missies aan de orde gesteld moet worden. Ik ben overigens buitengewoon content dat de heer Teeven er de volgende week bij de begrotingsbehandeling nog één keer op terugkomt, maar het lijkt mij ook goed om vooral vooruit te kijken.

De voorzitter: Prima, we zijn in ieder geval terug bij de inzet van de militairen in 2014. Ik zou de heer Knops willen verzoeken om vooral rondom dat onderwerp zijn betoog te vervolgen.

De heer Knops (CDA): Ja. Terugkijkend betreurt mijn fractie het dat het erop lijkt dat de Minister van Defensie de tweede viool speelt na de Minister van Buitenlandse Zaken. De vraag is of de Minister van Defensie het citaat dat ik zo-even aanhaalde van de CDS voldoende onder de aandacht heeft gebracht van de Minister van Buitenlandse Zaken, evenals het feit dat de krijgsmacht nog nooit zo weinig inzetbaar is geweest en dat van alle manoeuvrebataljons van de landmacht er slechts één operationeel gereed is, namelijk het luchtmobiele bataljon en dan alleen nog maar voor het gemotoriseerd optreden.

Dat brengt mij bij de vierde vraag en die betreft de versnippering van de missies. Ook de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) uitte hier kritiek op. Wat gaat het kabinet doen aan die versnippering? Het antwoord op een vraag van het CDA over de Defensiebegroting op dat punt stelt weinig gerust. Kijken naar regionale focus en clustering klinkt natuurlijk leuk, maar het kabinet noemt eigenlijk alleen maar argumenten om door te gaan op dezelfde weg. In navolging van mevrouw Hachchi wijs ik erop dat de Minister van Buitenlandse Zaken eerder heeft toegezegd hierop terug te zullen komen bij de uitvoering van de motie-Van der Staaij. De vraag is dan ook waarom dat nog niet gebeurd is en of hij in staat is dat alsnog te doen. Wat onze fractie betreft is het duidelijk: we willen minder versnippering en meer geld voor Defensie om zodoende knelpunten aan te pakken en uiteindelijk meer inzet mogelijk te maken. Het kabinet doet echter precies het tegenovergestelde: missies voluit blijven draaien maar tekorten en knelpunten die de CDS adresseert niet oplossen.

Nederlandse eenheden hebben in 2014 geen piraterijactiviteiten meer waargenomen. Op zich is daarom het signaal vanuit Defensie om te overwegen om te stoppen met die missie begrijpelijk, maar tegelijkertijd leidt het wel tot grote onrust, bijvoorbeeld bij reders. Het is daarom des te opmerkelijker dat zonder opgaaf van redenen het kabinetsstandpunt inzake particuliere beveiliging opnieuw uitgesteld is, terwijl de Kamer juist nadrukkelijk om dat standpunt gevraagd had. Het begint op deze manier echt op een soort soap te lijken; niet aanpakken maar doorschuiven, lijkt het motto te worden. Daar kunnen we dan ook niet tevreden mee zijn. Waarom wordt het telkens op de lange baan geschoven?

De heer De Roon (PVV): Is de heer Knops het met mij eens dat het geweldige plan over de inzet van gewapende private beveiligers dé oplossing is om mogelijk te maken dat we minder geld uitgeven aan defensie-inspanningen in het bassin van de Indische Oceaan?

De heer Knops (CDA): In deze interruptie zitten meerdere vragen verpakt. Ik geloof niet dat het voorbeeld van de particuliere beveiliging de oplossing is voor het probleem. Als het gaat om de financiële kant van het verhaal wil ik het volgende opmerken. Natuurlijk kosten die missies geld. Daarom zeg ik ook dat ik begrijp dat er heroverwogen wordt of die missies nu wel of niet moeten worden voortgezet, maar uiteindelijk wordt er wel geld gevraagd voor die inzet, waarbij het de vraag is of het kostendekkend is. Dus ik zou het niet als zwaarwegend argument willen noemen. Ik begrijp de vraag van de heer De Roon heel goed, maar het is voor mij een beetje lastig om alles nu in één antwoord te verwoorden. Dat geldt ook voor de vraag of we voor dergelijke missies private beveiliging zouden moeten toestaan. Het is overigens bekend hoe mijn fractie daarover denkt: wij plaatsen er vraagtekens bij. Wat mij wel stoort, is dat het kabinet dingen telkens voor zich uitschuift, waar volgens mij niemand bij gebaat is.

Ten slotte kom ik op de staart van de Nederlandse gevechtsinzet in Afghanistan, te weten de F-16's. Het is confronterend om in de kabinetsbrief met zo veel woorden te lezen dat Afghanistan na 31 december 2014 in staat moet worden geacht om voor zijn eigen veiligheid te zorgen. Welnu, we weten inmiddels dat Afghanistan daartoe niet in staat is. De taliban lopen delen van het land onder de voet en ook Kunduz-stad lijkt, al dan niet tijdelijk, in handen gevallen te zijn van de taliban, wat toch een psychologische dreun is. Ook een provincie als Uruzgan zou helemaal in handen kunnen vallen van de taliban. In de Militaire Spectator stond een raak artikel over de Kunduzmissie en over framing, ofwel de Haagse werkelijkheid versus de Afghaanse realiteit. Welke lessen heeft dit kabinet hieruit getrokken? Waarom is Nederland doorgegaan met het afbouwen en terugtrekken, met de huidige realiteit als gevolg? Welke consequenties verbindt het kabinet aan de huidige, zeer zorgelijke toestand?

De voorzitter: Dan is nu het woord aan mevrouw Günal-Gezer namens de fractie van de PvdA.

Mevrouw Günal-Gezer (PvdA): Voorzitter. Een keer per jaar bespreken we als Kamer alle missies, hoe klein of groot die ook zijn, om te kijken hoe onze mannen en vrouwen van de krijgsmacht zich ingezet hebben voor een betere wereld, niet alleen voor onszelf maar ook voor anderen. We vinden het belangrijk om daar jaarlijks bij stil te staan en om onze waardering uit te kunnen spreken voor alle mannen en vrouwen die overal in de wereld belangrijk werk aan het doen zijn. Vrede en veiligheid, mensenrechten, democratie en welvaart zijn allemaal dingen die we voor onszelf willen maar die we zeker ook andere mensen in de wereld gunnen. We vragen van de Nederlandse regering een actieve rol op politiek, militair en humanitair gebied voor de bescherming van mensen, de bevordering van handhaving van internationale vrede en veiligheid en het verdedigen van de economische en strategische belangen. De militaire bijdrage is daar een onderdeel van en daarom is het van groot belang om jaarlijks te kijken waar in de wereld onze militairen welke bijdrage met welk resultaat leveren.

Mijn eerste punt gaat over het veranderende karakter van de missies. De laatste jaren vindt een verschuiving plaats van conflicten en oorlogen tussen landen naar conflicten in landen zelf. Ik meen dat de Minister van Buitenlandse Zaken daarvoor ook aandacht heeft gevraagd in VN-verband. Mijn fractie is heel benieuwd naar de initiatieven van de Minister en naar de resultaten die dit tot nu toe heeft opgeleverd.

Het kabinet geeft in de begroting en de beantwoording ter zake aan dat er het voornemen is om een kleinere bijdrage te blijven leveren en om daarbij meer dan voorheen expliciet te kijken naar een aantal criteria. Ik was daarover wel enigszins verbaasd. Ik meen namelijk dat de criteria die er nu in staan, ook de afgelopen jaren al werden betrokken bij de beoordeling van de missies. Mijn vraag is dan ook: worden die criteria nu expliciet genoemd omdat het echt om nieuwe criteria gaat of maakten ze al eerder onderdeel uit van het afwegingskader?

Verder lees ik in de stukken dat het kabinet in het kader van meerjarig perspectief nadenkt over mogelijke verbeteringen van de huidige praktijk van de kleine bijdrage. Daarbij wordt aangegeven dat zodra de gedachtevorming zal zijn afgerond, de Kamer wordt geïnformeerd. Hoe vindt die gedachtevorming plaats en met wie? Is het alleen Defensie of is het breder? Is het alleen intern of ook met externen? Wanneer kan de Kamer de resultaten ervan verwachten?

Met betrekking tot de strijd tegen ISIS speelt het kabinet een actieve rol ten aanzien van de coördinatie en voortgang op politiek, militair en humanitair gebied door bij de EU, de VN en de coalitie aan te dringen op inbedding van de coalitie-inspanningen in een bredere overkoepelende politieke strategie. Mijn fractie vindt dat een zeer belangrijke ontwikkeling voor Irak en de regio. We waarderen dan ook zeer de inspanningen van het kabinet in dezen en zijn zeer benieuwd naar de vorderingen op dat vlak.

Mijn fractie is ontzettend blij met alle succesvolle resultaten op het gebied van de piraterij. Vergeleken met de situatie in 2011 en de jaren daarvoor zitten we wat dat betreft nu in een heel andere situatie. Dus alle lof voor de bijdrage die onze eigen marine levert op allerlei niveaus. Overigens waren we wel enigszins verrast door bepaalde uitspraken in de krant. In de begroting, de evaluatie van de missies en de beantwoording van het kabinet staat dat een structurele oplossing van het probleem van de piraterij een zaak van lange adem is, dat het nog een aantal jaren duurt voordat de oorzaken van piraterij weggenomen zullen zijn en dat ook van de internationale gemeenschap langdurige inzet nodig is. Hoe verhouden de uitspraken in de krant zich daarmee?

De heer Knops (CDA): Ik begrijp dat mevrouw Günal-Gezer verbaasd was over die uitspraken. Wat vindt zij inhoudelijk van die uitspraken? Wat is de opvatting van de PvdA-fractie over het feit dat Defensie in het kader van een soort herprioritering overweegt om de inzet af te bouwen?

Mevrouw Günal-Gezer (PvdA): Volgens mij bestaat er geen enkel misverstand over het standpunt van de Partij van de Arbeid op dit dossier. Het is de zorgplicht van de overheid om Nederlandse burgers te beschermen en veiligheid te bieden. We hechten daarom ook enorm veel belang aan het geweldsmonopolie van de overheid. De overheid moet de Nederlandse burgers en in dit geval de Nederlandse zeelieden die in dat gebied varen, voldoende bescherming en veiligheid bieden. De situatie is in de regio inmiddels sterk ten positieve veranderd. In dat licht kan ik mij best voorstellen dat het kabinet nu aan het nadenken is over hoe daarmee om te gaan. Ik vind het overigens wat lastig om te reageren op die uitspraken in de krant, omdat we formeel nog geen standpunt van het kabinet hebben gehoord. We willen dan ook zo snel mogelijk duidelijkheid hierover van het kabinet. Ik zeg er wel meteen bij dat als het kabinet dan met een boodschap komt die gelijk is aan die welke in de krant staat, het dan een heel kritische PvdA-fractie tegenover zich zal vinden.

De heer Knops (CDA): Een heel kritische PvdA-fractie is zoiets als «dat gaan we niet meemaken», denk ik dan. Dat betekent dus dat de PvdA-fractie van mening is dat de inzet van onze marine tegen de piraterij onverminderd voort moet gaan en dat er dus geen mogelijkheid van een heroverweging is. Is dat wat de PvdA-fractie vindt?

Mevrouw Günal-Gezer (PvdA): De heer Knops vult mijn woorden nu in. Ik heb heel duidelijk aangegeven dat de situatie in de regio gelukkig in positieve zin is veranderd en dat het kabinet heel goed kijkt naar wat er aan inzet nodig is, maar dat we gezien de uitspraken in allerlei documenten van het kabinet dat langdurige inzet nodig is om tot een structurele oplossing te komen, heel kritisch zullen zijn wanneer er een voorstel komt van het kabinet om de inzet heel snel te gaan verminderen.

Mevrouw Hachchi (D66): De PvdA zegt eigenlijk met zo veel woorden: die missies zijn belangrijk in het kader van de veiligheid en wij vragen ons af of het wel zo slim is om die missies af te bouwen. De VVD is voorstander van het toestaan van private beveiligers aan boord. Ik weet dat de PvdA daar tot nu toe geen voorstander van is. Staat dat standpunt van de PvdA nog steeds overeind?

Mevrouw Günal-Gezer (PvdA): Wat mijn fractie betreft, staat dat als een huis. We zijn niet van standpunt veranderd en dat blijft ook zo. Er ligt op dit punt een motie die we in 2013 hebben ingediend, die in meerderheid is aangenomen en die we vervolgens aangehouden hebben. Die motie is absoluut niet in een la verdwenen. Sterker nog, die ligt boven op de stapel. Ik heb die zelfs hier voor mij liggen. Wij blijven op het standpunt staan dat het geweldsmonopolie bij de overheid behoort te liggen en dat er dus geen sprake kan zijn van private beveiligers. Het standpunt van de VVD in dezen is iets wat ik graag overlaat aan mijn VVD-collega.

Mevrouw Hachchi (D66): Dat is een heel helder antwoord van de PvdA-woordvoerder. Het is inderdaad jammer dat we als Kamer hierover nog niet verder hebben kunnen spreken en ook niet over de stellige uitspraak van een aantal VVD-bewindspersonen dat die private beveiligers er gaan komen. Ik begrijp dat ook mevrouw Günal-Gezer vindt dat het onderhand een beetje op een soap begint te lijken met die uitstelbrieven van dit kabinet.

Mevrouw Günal-Gezer (PvdA): Ik heb die woorden niet gebruikt.

Mevrouw Hachchi (D66): Het punt dat ik wil maken, is dat de PvdA-fractie tegen private beveiligers blijft en dat dit staat als een huis. Deelt mevrouw Günal-Gezer dan ook met mij de zorg dat wanneer die missie wordt afgebouwd, de situatie kan ontstaan dat de veiligheid niet voldoende is, maar dat het kabinet wellicht dan wel met een brief komt waarin staat dat die private beveiligers er gaan komen? Ziet zij ook de relatie tussen private beveiligers en de afbouw van deze missie?

Mevrouw Günal-Gezer (PvdA): Volgens mij heb ik in mijn betoog meerdere keren duidelijk gemaakt dat zolang er geen structurele oplossingen in dat gebied zijn voor de piraterij, wat ons betreft de missies gewoon door moeten gaan. Woorden als soap die mevrouw Hachchi gebruikt, zijn overigens niet mijn woorden en die laat ik dus graag voor haar rekening.

De voorzitter: Helder, dan is dit onderwerp hiermee behandeld, dat volgens mij overigens niet echt op de agenda voor dit algemeen overleg staat, daar het in feite toekomstige besluiten betreft. Ik moet hierop wijzen want de integriteit van dit overleg staat elk jaar op dezelfde manier onder druk en er zijn ook andere commissies die meekijken. Dus ik hoop dat u allen mijn rol hierin snapt en ik verzoek u dan ook mij daarin te ondersteunen.

Het woord is wederom aan mevrouw Günal-Gezer die nog een minuut spreektijd heeft in haar eerste termijn.

Mevrouw Günal-Gezer (PvdA): Ik zal snel nog op een aantal belangrijke punten ingaan. Dat betreft allereerst ISAF in Afghanistan. Ik lees dat met name op het gebied van vrouwenrechten en de rechten van kinderen de situatie daar zorgelijk blijft. Kan de Minister van Buitenlandse Zaken aangeven wat de oorzaken hiervan zijn en waarom het niet lukt om verbeteringen te realiseren ten aanzien van deze twee heel kwetsbare groepen, terwijl er op andere gebieden juist wel voortgang wordt geboekt? Ik roep de Minister dan ook met klem op om hier permanent aandacht aan te besteden. Welke mogelijkheden zijn er overigens vanuit de OS-bijdrage van Nederland?

Verder verzoek ik de Minister om een update te geven van de recente situatie in Kunduz en de risico's voor onze militairen in dat kader.

Met betrekking tot de European Union Rule of Law Mission (EULEX) in Kosovo is mijn vraag of er al iets bekend is over het strafrechtelijk onderzoek van de Kosovaarse autoriteiten en het onderzoek van de EU.

Ten slotte wil ik nog iets zeggen over de nationale inzet. In de vorm van een tabel worden allerlei getallen over 2014 weergegeven. Het is echter heel lastig om daaruit op te maken of genoemde inzet meer of minder is geworden. Is de Minister van Defensie bereid om de volgende keer ook de getallen van eerdere jaren op te nemen, zodat een vergelijking alsnog mogelijk is?

De heer Teeven (VVD): Voorzitter. Als je spreekt over de inzet en de evaluatie van de inzet van Nederlandse militairen in missiegebieden, dan past het allereerst om waardering te uiten voor de inzet van de militairen in die missiegebieden in de afgelopen periode waar we op terugkijken. Het is natuurlijk winst van het kabinet dat daar op ingezet is. Ook de uitvoering van die inzet verdient waardering in de richting van de militairen.

Met interesse en zorg volgen we de recente ontwikkelingen in Afghanistan. Het offensief van de taliban in Kunduz, een gebied waar Nederland actief is geweest met de politietrainingsmissie, rechtvaardigt die zorg ook wel. Mijn vraag aan de Minister van Defensie is of zij een korte update kan geven van de ontwikkelingen die zich hebben voorgedaan na het versturen van de brief op 6 oktober. Hoe schatten de Ministers de situatie aldaar nu in? Hoeveel zorgen moeten we ons maken over de opmars van de taliban op korte en lange termijn? Zijn de Afghaanse troepen wel opgewassen tegen deze aanvallen? Kijkend naar de inzet van de Amerikanen die ook met een aantal troepen daar blijven, is mijn vraag of dit ertoe leidt dat aanwezige Nederlandse militairen op een gegeven moment toch weer zouden moeten meevechten aan de zijde van de Afghaanse troepen als dat nodig is om de taliban tegen te houden.

Verder wijs ik op het rapport van de Algemene Rekenkamer over de politiemissie van de EU in Afghanistan. De fractie van de VVD zou graag van de bewindslieden willen weten welke lessen we moeten trekken uit die politiemissie en hoe we die lessen gaan toepassen bij toekomstige trainingsmissies van politie en/of militairen binnen of buiten EU-verband. Zien de Ministers bijvoorbeeld uitkomsten van de ervaringen die in Afghanistan zijn opgedaan, die ook bruikbaar zijn voor de trainingsmissies in Irak op dit moment?

Vervolgens wil ik ingaan op een aantal verschillende missies die vallen binnen de evaluatie en binnen de agenda waarover we vandaag spreken; ik houd mij strak aan de agenda, voorzitter, zoals u dat zelf ook altijd scherp doet. Mijn eerste vraag in dat kader gaat over de antipiraterijmissie in Somalië. Kan de Minister van Defensie aangeven of zij van plan is deze missie te stoppen dan wel te verlengen na 2015? Is zij van mening dat de verbeterde situatie op dit terrein het eindigen van de Nederlandse bijdrage rechtvaardigt? Als VVD-fractie vinden we dat die rechtvaardiging er wel is. Als die missie wordt beëindigd, hoeveel middelen zouden daardoor dan vrijvallen en kunnen we die middelen dan vervolgens inzetten ten behoeve van de marine in de Middellandse Zee ter bestrijding van de mensensmokkel? Hoe kijken beide bewindslieden hiertegen aan? Als er in Somalië geen piraten meer zijn, dan kun je stoppen met de antipiraterijmissie en kun je de marine inzetten in de Middellandse Zee. Dat klinkt naar het oordeel van de VVD-fractie logisch.

Mevrouw Hachchi (D66): De VVD-woordvoerder spreekt heel heldere taal. Hij zegt dat als er geen piraten meer zijn op de Somalische wateren, er gestopt kan worden met die missie. Betekent dit ook dat private beveiligers niet meer nodig zijn als er geen piraten meer zijn?

De heer Teeven (VVD): Behalve de piraterij voor de kust van Somalië is er ook piraterij voor de kust van West-Afrika, rond Liberia, Nigeria en Guinee. Daar is nog geen oplossing voor en daar is ook geen marine aanwezig. Het standpunt van de VVD-fractie is onverkort dat private beveiligers aan boord van schepen een welkome en goede oplossing zouden kunnen zijn. We vernemen graag de mening van het kabinet hierover.

Mevrouw Hachchi (D66): Dan is het standpunt van de VVD niet helemaal te volgen. De inzet vanuit Defensie, de marine middels die missies blijkt succes te hebben. De heer Teeven erkent zelf dat de veiligheid toeneemt en dat de piraten daar verdwijnen. Dan kies je die koers en als het een waterbedeffect heeft, kun je die marineschepen nog verplaatsen naar andere delen van de wereld. Dan snap ik echter niet de logica van de VVD-fractie richting de private beveiligers.

De heer Teeven (VVD): Ik wil het mevrouw Hachchi graag nog een keer uitleggen. Als er geen piraterij is in de wateren rondom Somalië, kan de marine daar weg. Dat is besluit nr. 1. Als ik kennisneem van uitlatingen van bewindslieden de laatste maanden of weken, dan kun je wellicht de conclusie trekken dat de situatie daar daadwerkelijk veiliger is geworden. Dus dan kun je de marine daar terughalen en kun je die ergens anders inzetten, bijvoorbeeld voor de kust van West-Afrika ter bestrijding van piraterij, op dezelfde wijze als in Somalië is gebeurd. Je kunt de marine dan ook in de Middellandse Zee inzetten om mensensmokkel en illegale immigratie te bestrijden. Dat is een keuze die het kabinet moet gaan maken. Wat het zwaarst is moet het zwaarst wegen. Je zou ook allebei kunnen doen. Je zou de marine dan op de Middellandse Zee kunnen inzetten en dan doe je het voor de kust van West-Afrika met particuliere beveiligers aan boord van schepen. Dat zou ook een keuze kunnen zijn. Voor de VVD-fractie is dat allemaal mogelijk en we horen graag wat het kabinet daarvan vindt. Dat wachten we dus rustig af.

Mevrouw Günal-Gezer (PvdA): De heer Teeven zegt dat als er geen piratenprobleem meer is rond de Hoorn van Afrika, de private beveiligers ingezet kunnen worden in andere gebieden waar nog wel sprake is van piraterij. In hoeverre is hij ervan op de hoogte dat buiten de Hoorn van Afrika, de kuststaten helemaal geen bewapende beveiligers toestaan, niet alleen geen private beveiligers maar zelfs ook geen militairen?

De heer Teeven (VVD): Het is maar de vraag of dat een opportuniteit is van de kuststaten. Als er niet wordt gevaren binnen de 12 mijlszone is er ook geen jurisdictie bij die kuststaten. Dus dan speelt dat verhaal niet. Dan heb je te maken met een situatie van vrije zee. Het standpunt van de PvdA-fractie verbaast mij overigens wel een beetje. Als de situatie in Somalië substantieel veiliger is geworden, wat ik een beetje moet opmaken uit de uitlatingen die vanuit de boezem van het kabinet en in het openbaar door het kabinet worden gedaan, dan zou het een beetje onzin zijn om daar door te blijven varen met de marine. Dat is overigens wel iets waarover het kabinet dan moet besluiten. Vandaar ook mijn vraag aan de Minister van Defensie of zij denkt dat de missie in 2015 kan worden afgebouwd. Daar hoor ik graag haar antwoord op. Een heel andere vraag is of je altijd met de marine de koopvaardij moet beveiligen of dat je dat ook op een andere manier kunt doen. Daar staat de VVD-fractie ook voor open. Als dat kan leiden tot de inzet van de marine in de Middellandse Zee om illegale immigratie te bestrijden, dan zou onze fractie daar een groot voorstander van zijn.

De voorzitter: Dat zou zomaar kunnen, mijnheer Teeven.

De heer Knops (CDA): Sommigen zijn verbaasd over het uitblijven van een brief van het kabinet met daarin een standpunt. Sommigen zijn verbaasd over de uitspraken van de CDS over het mogelijk afbouwen van missies. Ik ben vooral verbaasd over de interactie tussen beide collega's ter linkerzijde. Mijn vraag aan de heer Teeven is dan ook of er de afgelopen maanden überhaupt overleg is geweest tussen de VVD-fractie en de PvdA-fractie om iets van een oplossing te bewerkstelligen. Of is dat nu juist de reden dat ook het kabinet deze bal elke keer vooruit duwt?

De heer Teeven (VVD): Daar is geen sprake van. Die dingen moet je volstrekt gescheiden houden. Ik heb mij de woorden van de heer Knops in de eerste maanden van mijn Kamerlidmaatschap aangetrokken dat we duidelijk en open moeten zijn en dat ook regeringspartijen een standpunt moeten hebben. Nou, mevrouw Günal-Gezer doet dat en ik doe dat. Die fracties hebben elk een standpunt die niet helemaal parallel lopen. Dat heeft de heer Knops goed waargenomen. Dat kan overigens de hele wereld waarnemen, dus daar hoef je geen helderziende voor te zijn. Het is echter aan het kabinet om te besluiten hoe het hiermee verdergaat. Er komen mededelingen vanuit de boezem van het kabinet en die worden ook in het openbaar gedaan. Soms verrassen mij die ook. Ik geef toe dat ik met mevrouw Günal-Gezer en anderen er ook een beetje door verrast werd, maar dat geeft op zichzelf niet, want het kabinet mag zelf ook dingen vinden. Ik heb nu een aantal vragen aan het kabinet. De denktrant die de VVD-fractie heeft, is een andere dan die van de PvdA-fractie. Dat is helemaal niet erg, maar in het kabinet moet het eerst zelf opgelost worden. Dus gaan we rustig aanhoren wat het er zelf van vindt. Daarom zitten we hier die Somaliëmissie ook te evalueren.

De voorzitter: Ik ben blij dat u ons nog even herinnert aan de agenda. Ik was namelijk net van plan dat zelf ook te gaan doen, maar ik denk dat uw woorden uitermate goed begrepen zijn.

De heer Knops (CDA): Ik bedank de heer Teeven voor zijn zeer duidelijke antwoord. Ik constateer dat ook met de wisseling in het woordvoerderschap er geen verdere toenadering is gekomen tussen de PvdA en de VVD.

De voorzitter: Met die constatering gaan we weer terug naar de heer Teeven voor zijn eerste termijn, voor zover hij daar nog behoefte aan heeft.

De heer Teeven (VVD): Daar heb ik inderdaad nog wel behoefte aan.

Ik heb namelijk ook nog wat vragen aan de Ministers over de trainingsmissie in Irak. Afgelopen maandag hebben we de brief over de strijd tegen IS mogen ontvangen met daarin een uitgebreide beschrijving van de stand van zaken. We hebben daarin ook kunnen lezen dat de trainingen aan de Koerdische peshmerga op waardering kunnen rekenen, wat goed is om te horen. De vraag die daarbij wel rijst, is of beide Ministers iets kunnen vertellen over de aantallen peshmerga die inmiddels zijn opgeleid en over wat die trainingen concreet opleveren.

Over de missie in Zuid-Sudan horen we in het nieuws misschien wat weinig, maar het is wel een missie waar mannen en vrouwen van de krijgsmacht individueel worden uitgezonden en waar een heel ingewikkelde klus moet worden geklaard in een onvoorstelbaar moeilijk gebied. Ik denk dat beide bewindslieden dat wel met mij eens zijn. De situatie in dat jongste land van de wereld is explosief. Ik heb de Minister van Buitenlandse Zaken er recent nog mededelingen over horen doen. Kunnen beide bewindslieden ten aanzien van deze missie een korte update geven van de huidige situatie? Wordt het akkoord dat tussen beide strijdende partijen is gesloten, op dit moment nageleefd en betekent dit een veranderde of een continuerende rol voor de Nederlandse militairen die in Zuid-Sudan aanwezig zijn?

Eerder hebben we uitvoerig met de Minister van Defensie gesproken over de munitietekorten. Graag hoort de VVD van de Minister of dit uiteindelijk gevolgen heeft voor de militairen die op uitzending gaan. Dan bedoel ik niet alleen de militairen die gewapend op uitzending gaan maar ook zij die in beginsel deelnemen aan een ongewapende missie, zoals in Zuid-Sudan. Krijgen zij ondanks die tekorten allemaal de schiettrainingen die hen in staat stellen effectief met een wapen om te gaan op uitzending? Is de schietvaardigheid te allen tijde op peil? Ik ga ervan uit dat de Minister deze vragen positief zal kunnen beantwoorden, maar ik stel ze toch maar voor de zekerheid, want dat hoort toch ook een beetje bij de evaluatie van missies. Ik heb dan ook het volste vertrouwen dat ik hierin volledig gerust wordt gesteld door deze adequaat en transparant optredende Minister van Defensie.

De voorzitter: Met deze heldere aanwijzing voor de beantwoording zijn we aan het einde van de eerste termijn van de Kamer gekomen. Ik constateer dat de bewindslieden direct kunnen antwoorden.

Minister Koenders: Voorzitter. Ik bedank de leden voor hun vragen in eerste termijn. In 2014 zijn bijna 3.000 Nederlandse militairen uitgezonden met vele diverse en complexe taken, variërend van het trainen en opleiden van Palestijnse veiligheidsfunctionarissen tot de antipiraterijoperaties en de luchtacties boven Irak. Ik zou ook van mijn kant uiteraard in de richting van Defensie mijn waardering willen uitspreken voor de vele mannen en vrouwen die zich inzetten in missies over de hele wereld. Dat geldt vooral waar Nederland een kleine bijdrage levert aan missies. Dat is soms namelijk moeilijker en soms ook minder zichtbaar. Die mensen mogen ook alle aandacht krijgen die ze verdienen. In het toetsingskader is vastgesteld dat jaarlijks op de derde woensdag in mei een tussentijdse evaluatie van lopende operaties wordt gestuurd naar de Kamer. De Kamer heeft er ook heel veel aandacht voor gevraagd in het verleden. Daarom is dit overleg ook van belang, hoewel het mij wel opvalt dat het aantal vragen met betrekking tot de evaluatie relatief gering is. Met uitzondering van de PVV-fractie beluister ik grote steun voor hetgeen er in die kleine missies gebeurt en merk ik dat men de evaluatie ook deelt, in de zin dat die over het algemeen redelijk positief is. Ik constateer dus dat een grote meerderheid van de Kamer het van belang vindt wat onze mensen in die missies hebben gedaan. Ik doel hierbij ook op die nichecapaciteit die soms geleverd kon worden in het belang van Nederland en de internationale rechtsorde.

De evaluatie beperkt zich tot de Nederlandse militaire bijdragen aan operaties. De civiele bijdragen worden dus niet geëvalueerd maar worden wel in het rapport genoemd om een en ander in samenhang te kunnen zien. Bij bijna al deze missies is er die samenhang tussen militair en civiel en ook vaak met onderdelen van de 3D-benadering.

De leden hebben vooral gesproken over een tussentijdse evaluatie en over de versnippering, wat ik overigens een verkeerd woord vind. Versnippering heeft een negatieve connotatie, terwijl ik denk dat juist kleinere missies van cruciaal belang kunnen zijn. Het betreft overigens soms ook missies die mede op verzoek van de Kamer plaatsvinden. Ik denk daarbij aan de veiligheidssamenwerking in de Palestijnse gebieden en zojuist hoorde ik nog een pleidooi voor een eventuele missie in de Middellandse Zee. Eigenlijk komt de Kamer vaak met grote ideeën voor kleinere missies. Uiteraard is het dan aan de regering op basis van de artikel 100-procedure om er een standpunt over in te nemen en de Kamer daarover te informeren. Het kabinet zal nu dan ook niet ingaan op eventuele nieuwe missies of veranderende missies, omdat dit hier vandaag niet aan de orde is. De regering regeert en zal de Kamer inlichten als er een andere missie komt of als een missie beëindigd wordt.

De heer Teeven (VVD): Hoewel de Minister van Buitenlandse Zaken net begonnen is met zijn inleiding weet ik dat hij het op prijs stelt dat hij meteen bevraagd wordt op dingen die niet duidelijk zijn. De Minister begon over de samenhang tussen de civiele component en de militaire component. Mijn vraag aan hem is of hij van oordeel is dat die civiele bijdrage, waar Buitenlandse Zaken vaak de lead bij heeft, op dezelfde wijze als de militaire bijdrage zou moeten worden geëvalueerd. Dan kunnen we dat er namelijk vanaf 2015 meteen in meenemen.

Minister Koenders: In de teksten over de evaluaties wordt herhaaldelijk teruggegrepen op de civiele bijdragen. Ik zou daarvoor niet nog weer een apart evaluatie-instrumentarium willen inzetten. Ik heb de indruk dat er regelmatig aandacht aan wordt besteed in de debatten met de commissie voor Buitenlandse Zaken en dat het in die zin ook wordt geëvalueerd. Het toetsingskader dat wij kennen, en waarin ook dit type evaluatie wordt gevraagd, is specifiek opgezet voor militaire missies.

De heer Teeven (VVD): Misschien moeten wij ons daarover als commissie voor Defensie nog maar eens met de commissie voor Buitenlandse Zaken verstaan. Ik heb nog wel een vraag voor de Minister van Buitenlandse Zaken. Is het wellicht toch goed om dat dan gecombineerd te doen, dus dat we bij de evaluatie over 2015 tegelijkertijd de civiele missies evalueren? Zoals de Minister terecht zegt, is er veel samenhang tussen de militaire en de civiele inzet. Als die wens bij het kabinet bestaat, wil ik me heel graag met leden van de commissie voor Buitenlandse Zaken verstaan om de evaluatie van die twee zaken te combineren.

Minister Koenders: Die wens bestaat niet bij het kabinet. Die zou bij de Kamer kunnen bestaan. Dan zullen wij die uiteraard zeer serieus nemen.

Ik wil ingaan op de hele problematiek van toetsingskader en versnippering. Waarom draagt Nederland eigenlijk bij aan missies en wat hebben we de vorige keer allemaal wel of niet toegezegd? Ik heb geluisterd naar de discussie daarover tussen de woordvoerders van de fracties van D66 en de PvdA en ben dat nog even precies nagegaan. Ik heb toegezegd dat bij de uitwerking van de motie-Van der Staaij c.s. ook de aspecten van kleine missies worden meegenomen. De Minister van Defensie zal daar ook nog op ingaan. Ik wil hier in het algemeen zeggen dat er uiteraard altijd sprake moet zijn van een balans tussen het uitzenden van militairen en het uitzenden van mensen in missies enerzijds en de Defensiebegroting anderzijds. Daarom neemt het kabinet ook altijd beslissingen die ertoe leiden dat missies uitgevoerd kunnen worden. Wij gaan niet iets doen wat niet verantwoord is. Die balans is essentieel, die is ook onderdeel van de uitwerking van de motie-Van der Staaij c.s.

Er is in dat verband ook gekeken naar een eventueel afwegingskader voor kleine missies. Onze conclusie is dat een dergelijk kader geen toegevoegde waarde heeft. Wij hebben immers al de internationale veiligheidsstrategie alsmede het staande regionale beleid. Dat is het kader waarbinnen besluiten worden genomen. Waar mogelijk maken we ook gebruik van elementen van het toetsingskader. De Kamer heeft daar ook de voorbeelden van gezien in de stukken die zij heeft ontvangen. We kijken naast de regio- en de missiebijdragen ook naar flexibiliteit en reactievermogen.

Ik geef een voorbeeld, want het is niet zo gemakkelijk om nu een apart afwegingskader te maken dat losstaat van de internationale veiligheidsstrategie. Wij kunnen wel iemand in Tunis benoemen die gaat bekijken wat een eventuele marine-actie van de Europese Unie zou kunnen opleveren, maar ik zit er liever snel bij. Ook de Minister van Defensie zit er liever snel bij om te bekijken of die al dan niet zinnig is, zodat we Kamer daarover kunnen inlichten. Je zou kunnen zeggen dat dat een kleine missie is. Dat zijn één of twee personen, afhankelijk van wat noodzakelijk is. Als de Kamer vindt dat we moeten werken aan de veiligheid in de regio en aan de samenwerking tussen Israël en de Palestijnse gebieden, dan kan het heel zinnig zijn dat wij de informatie hebben en dat wij ook daadwerkelijk daar een bijdrage aan leveren.

Dat heeft volgens mij helemaal niets met versnippering te maken. Alsof er onderscheid kan worden gemaakt tussen grote of kleinere missies, alsof de ene missie minder belangrijk is dan de andere! Het is een ander type missie, het gaat ook om de spreiding ervan binnen het kader van de veiligheidsstrategie die de Ministers van Buitenlandse Zaken en van Defensie hebben opgesteld. Daarbinnen kijken we uiteraard naar risicospreiding. We bekijken waar we een toegevoegde waarde hebben, waar het van belang kan zijn voor de veiligheid van Nederland en onze mensen, waar wij een informatiecapaciteit nodig hebben en waar we ook direct kunnen helpen bij zaken die opkomen, die we niet voorzien hadden.

Ik wijs even op de hele problematiek van ISIS en bepaalde ontwikkelingen met betrekking tot non-statelijke actoren. De ontwikkelingen op dat gebied gaan vaak snel. De regering maakt uiteraard een afweging en kijkt daarbij naar de totale capaciteit van Defensie en naar de buitenlandse politieke prioriteiten. De Minister van Defensie zal in haar bijdrage ingaan op het zorgvuldige beheer daarvan.

Ik wil het volgende concluderen. Het gaat hier niet om versnippering, maar het gaat over spreiding. Die spreiding betreft missies waarvan de Kamer zojuist bijna unaniem heeft vastgesteld dat die zinnig zijn. Wij prioriteren die ook op basis van instemming met de Kamer. Het toetsingskader is in zijn aard bedoeld voor de uitzending van militaire eenheden ter bevordering van de internationale rechtsorde. Het is niet bedoeld voor de uitzending van individuele militairen of civiele personen. Dat neemt niet weg dat waar nodig en mogelijk relevante aspecten van het toetsingskader worden bezien. We moeten echter altijd rekening houden met de toegevoegde waarde van de toepassing van elementen uit het toetsingskader in verhouding tot die soms kleinere bijdrage. Ik denk dat het echt niet raadzaam is om voor zulke bijdragen een heel zware toets aan dat toetsingskader te verbinden.

Dat neemt echter niet weg dat er altijd een zorgvuldige afweging plaatsvindt die te maken heeft met al die aspecten. Het gaat daarbij om vragen als: kunnen we het aan, hebben we capaciteit, is het een prioriteit en hoe verhoudt het zich tot het totaal? Of een missie nu klein of groot is, het gaat om het gewicht dat we eraan geven in het kader van de strategie. De tussentijdse evaluatie is dan ook opgezet langs de lijnen: politieke aspecten, militaire aspecten en samenhang. Ook is er aandacht voor elementen die de Kamer belangrijk vindt, zoals gender in bijvoorbeeld de United Nations Mission in South Sudan (UNMISS), de African Contingency and Training Assistance (ACOTA) en het SSD-programma (Security Sector Development) in Burundi.

Mevrouw Hachchi (D66): De opmerkingen die vanuit de Kamer gemaakt zijn, in ieder geval door de fractie van D66, behelzen niet dat er sprake is geweest van een onzorgvuldige beoordeling voordat we tot die missies zijn overgegaan. Sterker nog, het maakt mij niet uit of we het woord «versnippering» of «spreiding» gebruiken. Ik heb zelf niet voor niets aan het begin van mijn inbreng mijn waardering uitgesproken. Daarmee willen we dus niet zeggen dat de inzet zoals die tot nu toe gepleegd is, hoe klein zo'n missie ook is, geen waarde heeft gehad. Kijkend naar de vele missies – we hebben het over twintig missies in veertien gebieden in de wereld – ging de discussie van vorig jaar, en overigens ook die van de jaren daarvoor, juist om de vraag: moet er met het oog op de beperkte capaciteit van Nederland niet worden gekeken naar mogelijke verbeteringen in de huidige praktijk van afwegingen om wel of niet aan een missie, hoe klein ook, deel te nemen? Ik noem de inlichtingencapaciteit bij de MIVD als voorbeeld. Al hebben we maar één persoon aan de andere kant van de wereld zitten, dat drukt op de capaciteit van de MIVD. Je zult immers een aantal zaken moeten regelen. De Minister deed vorig jaar de toezegging dat hij ernaar zou kijken en dat hij de Kamer hierover per brief zou informeren, zodat wij hierover een inhoudelijke discussie zouden kunnen voeren. Nogmaals, we zijn allemaal heel tevreden en vol complimenten over de inzet zoals die tot nu toe heeft plaatsgevonden. Maar er zal een discussie in dit huis moeten plaatsvinden, vooral richting de toekomst, om te kijken of we niet naar een andere omvang van missies toe moeten, zeker gezien de capaciteit die Nederland heeft.

Minister Koenders: De regering ziet daar geen aanleiding toe. Ik heb dat net uitgelegd. Wij hebben aangegeven dat we het geheel van de mix van missies belangrijk vinden en dat we die ook toetsen aan de beschikbare capaciteit. De Minister van Defensie zal hier nog op ingaan. De capaciteit is uiteraard een issue. We gaan geen dingen doen die niet verstandig zouden zijn, noch als het gaat om de buitenlandse politieke prioriteiten noch als het gaat om de capaciteit van het defensieapparaat. Ik heb in dat verband gezegd dat ik een apart afwegingskader afwijs. Ik vind dat niet verstandig. Ik heb wel gezegd dat het belangrijk is om buitenlandse politiek invulling te geven via de veiligheidsstrategie die hier ook goedgekeurd is. Vervolgens ziet de regering er uiteraard zeer nauwkeurig op toe dat we niet te veel doen in relatie tot onze capaciteit, de financiën en de balans tussen missies en de investeringen in defensie. Wij maken die afweging. Ik ben er ook blij mee dat de leden eigenlijk allemaal zeggen dat het ook goede missies zijn geweest. Ik denk dat dat belangrijk is. De Kamer krijgt dus precies wat zij wil: een internationale veiligheidsstrategie. Dat is het kader. Ik voel echter niet voor een apart afwegingskader daarin. Het probleem zit «m namelijk niet in het aantal, maar het gaat om de vraag: doen we het goede werk met de goede mensen? Soms werken we met 1 persoon, soms met 8 en soms met 500. Het heeft niets te maken met dat we daar ineens nu weer iets aparts over zouden willen verzinnen.

Mevrouw Hachchi (D66): «Goed werk verzetten». In de tijd waarin we leven, kan dat op heel veel plekken in de wereld. Het gaat er met name om dat we als Nederland zelf de afweging maken waar we aan bijdragen. Als we kijken naar de keuzes die we als land maken, moet er sprake zijn van een logisch geheel. De Minister geeft vandaag aan dat hij geen aanleiding ziet. Mag ik hem dan in ieder geval wijzen op zijn eigen toezegging van vorig jaar om hier wel naar te kijken? Hij begreep toen kennelijk wel waar de Kamer op doelde bij die vele kleine missies. Het ging toen om de vraag: moeten we niet toe naar een ander kader voor de toekomst, zodat het ook behapbaar wordt, gezien de capaciteit die we hebben? Ik constateer dat de Minister terugkomt van een toezegging die hij gedaan heeft. Moet ik dan ook de beantwoording vandaag zo zien dat dit kabinet wil blijven vasthouden aan die «spreiding», zoals Minister Koenders het graag noemt, van het aantal missies waar Nederland aan deelneemt? Ik noem het «versnippering».

Minister Koenders: Ik kan wel in herhaling vervallen. Ik kom helemaal niet terug van een toezegging. Ik heb ernaar gekeken. Ik heb gezegd dat ik het niet verstandig vind om nu weer een apart afwegingskader voor kleine missies te hebben. Ik vind dat er echt een verschil zit tussen het woord «spreiding» en het woord «versnippering». Mevrouw Hachchi heeft dat in haar interruptie aan de orde gesteld. Het gaat niet om het aantal missies, het gaat om de relatie tussen capaciteit, uitvoering en het stellen van prioriteiten. Ik vind dat de regering die beslissing op een juiste manier heeft genomen. Dat is ook met instemming van de Kamer gebeurd. De regering heeft vervolgens de waardering gekregen die de Kamer heeft uitgesproken. Vervolgens is het ook nog zo dat er in de prioriteitsstelling echt wel iets meer aan de hand is dan zomaar wat doen. De Kamer heeft met het kabinet de veiligheidsstrategie vastgesteld. Op basis daarvan moeten wij met een zekere flexibiliteit kunnen handelen. In de huidige internationale veiligheidssituatie zal het doorexerceren van puntjes en komma's en criteria niet leiden tot een grotere veiligheid in de wereld. Die tijd zijn we echt voorbij. Ik wil de Kamer vragen om daar goed over na te denken. Of we nu met drie, vier of zes missies bezig zijn, we kijken uiteraard naar de prioriteitsstelling. Mocht de Kamer die afwijzen, dan komen wij uiteraard terug van onze besluitvoering. De Kamer besluit immers wat wij doen.

De voorzitter: Ik snap dat mevrouw Hachchi hier nog even op wil reageren. Ik verzoek haar om het kort te houden.

Mevrouw Hachchi (D66): Ik kan de kwalificatie die de Minister hieraan geeft, namelijk puntjes en komma's, totaal niet volgen. Ik wil hem wijzen op de discussie die we eerder hebben gevoerd. Ik wil die discussie met liefde nog een keer voeren. Ik ga er dus van uit dat het kabinet vasthoudt aan deze spreiding. Het wil zelf dus niet, met het oog op de toekomst, tot een ander afwegingskader komen op grond waarvan het besluit wordt genomen of wel of niet aan een missie wordt deelgenomen. Dan is dat gewoon een constatering.

Minister Koenders: Dat is een juiste constatering.

De heer Knops (CDA): Of je het nu «versnippering» of «spreiding» noemt, ik vind dat de Minister van Buitenlandse Zaken erg gemakkelijk voorbijgaat aan het feit dat veel kleine missies nu eenmaal meer capaciteit vragen dan één grote missie. Dat is in het vorige debat heel uitvoerig aan de orde geweest. Ik wijs de Minister nogmaals op de uitspraak van de CDS dat de vraag het aanbod overtreft, dat hij regelmatig «nee» moet verkopen of de Nederlandse bijdrage moet beperken en dat we echt op het randje balanceren. Laten we nu dus niet doen alsof er geen probleem is. Er is wel degelijk een probleem. De Minister zei net zelf ook dat er een relatie is tussen capaciteit en vraag. Juist in dat kader is de vraag dus volstrekt relevant of veel kleine missies niet onnodige capaciteiten vragen, die ook op andere plekken zouden kunnen worden ingezet. Ik laat even buiten beschouwing of je dat wel of niet in een kader moet zetten, maar ik hoor daarop graag een reactie.

Minister Koenders: Ik laat de beantwoording op dat punt uiteraard over aan de Minister van Defensie. De heer Knops refereert ook aan uitspraken van de Commandant der Strijdkrachten en aan de capaciteitsvraag. Dat is echt de verantwoordelijkheid van de Minister van Defensie. Ik blijf er echter bij dat wij geen beslissingen nemen, of het nu om een kleiner of groter aantal missies gaat, die op de een of andere manier roofbouw zouden plegen op datgene wat wij in Nederland willen met onze defensie, verdediging en buitenlandse politiek. Dat is dus echt een andere vraag. Het is niet zo dat als wij één persoon voor een planningstaak naar Tunis sturen, dat ineens negatieve gevolgen heeft voor Buitenlandse Zaken of Defensie. Natuurlijk wordt dat afgewogen. Als de Kamer de overtuiging heeft dat dat geen goed plan is, dan horen we dat uiteraard. Ik blijf erbij dat de regering zeer precies kijkt naar deze zaken en vervolgens een afweging maakt. Het is vervolgens aan de Kamer om te bepalen of dat een juiste afweging is. Spreiding en het aantal grotere en kleinere missies maken het probleem dus niet automatisch groter. Voor zover het probleem er wel groter door zou kunnen worden, worden daar oplossingen voor gevonden. Ik verwijs daarvoor in dit geval naar de beantwoording door de Minister van Defensie.

De heer Knops (CDA): Beide bewindslieden zitten hier, dus ik wacht die beantwoording af. Toch bekruipt mij een beetje het gevoel dat de Minister van Buitenlandse Zaken vraagt en dat de Minister van Defensie draait. Vervolgens worden wij geconfronteerd met uitspraken in de media van niet de minste persoon. Die uitspraken komen er, heel breed geschakeerd, telkens op neer dat we in het rood draaien. Het zijn niet mijn woorden, ik parafraseer alleen. Ik noem ze, wellicht tot irritatie van sommige collega's hier. Ik vind dat de Tweede Kamer er vanuit haar verantwoordelijkheid van moet kunnen uitgaan dat als de Minister van Buitenlandse Zaken vraagt, de Minister van Defensie naar eer en geweten levert en dat zij, als het niet kan, «nee» zegt. Kan de Minister van Buitenlandse Zaken aangeven of dat zich de afgelopen tijd heeft voorgedaan? Hij hoeft daarbij geen namen en rugnummers te noemen.

Minister Koenders: Het is niet gebruikelijk dat wij ingaan op discussies binnen het kabinet, maar ik wil de heer Knops wel geruststellen. De uitzending van Nederlandse militairen, de deelname aan een missie, is altijd gebaseerd op een goede en doordachte consensus van de ministeries die daarbij betrokken zijn. Anders zou het een onverantwoord besluit zijn. En dat nemen wij niet.

Ik vervolg mijn betoog en beantwoord een aantal specifieke vragen over verschillende missies.

Wat is er gebeurd met de beschuldigingen van corruptie bij EULEX Kosovo? Een Britse aanklager heeft vorig jaar drie voormalige medewerkers van EULEX Kosovo beschuldigd van het aannemen van geld in ruil voor vrijspraak van de verdachte in een strafzaak in 2009. Daar zijn overigens geen Nederlanders bij. Kosovo doet zelfstandig onderzoek naar de beschuldiging. Daar zijn nog geen uitkomsten van. De Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) heeft zelf ook onderzoek uitgevoerd naar de wijze waarop EULEX met de corruptieaantijging is omgegaan. Er is nu een commissie onder leiding van prof. Jacqué. Die commissie heeft geconcludeerd dat EULEX alerter met de beschuldiging had moeten omgaan. In het rapport worden aanbevelingen gedaan die inmiddels grotendeels door EULEX zijn overgenomen of die nog worden overgenomen onder het eventuele nieuwe mandaat na juni 2016, uiteraard mits dat gehandhaafd blijft. Het Jacqué-rapport laat zich niet uit over de vraag of er inderdaad sprake was van corruptie. Hiernaar wordt nu strafrechtelijk onderzoek verricht door de Kosovaarse autoriteiten. Dat onderzoek loopt nog. Ik heb binnenkort contact met de Kosovaarse autoriteiten en zal daar navraag naar doen. Het is immers van essentieel belang dat er duidelijkheid komt. Het is altijd slecht als zoiets tijdens een missie gebeurt. Dan ben je eigenlijk je hele naam kwijt. Dat moet dus echt volledig opgehelderd worden.

Mevrouw Günal-Gezer (PvdA): Als het onderzoek is afgerond en de informatie daarover naar de Minister is gestuurd, is hij dan bereid om die met de Kamer te delen?

Minister Koenders: Dat hangt, eerlijk gezegd, van de informatie af. Als dat informatie is die publiekelijk gedeeld is, dan zal ik die uiteraard met plezier naar de Kamer sturen.

Er zijn vragen gesteld over de missie in Afghanistan. Ik zal een aantal vragen beantwoorden en de Minister van Defensie zal ingaan op een aantal aspecten die te maken hebben met de huidige militaire situatie. Zoals bekend is Afghanistan sinds het begin van dit jaar zelf verantwoordelijk voor de veiligheidssituatie in dat land. De recente ontwikkelingen laten zien dat Afghanistan nog niet in staat is, deze verantwoordelijkheid zelfstandig te dragen. De veiligheidssituatie in Kunduz is zeer zorgelijk. Nogmaals, de precieze elementen zullen besproken worden door de Minister van Defensie. Ik wijs er wel op dat de zwakte van de Afghaanse strijdkrachten – en dan gaat het natuurlijk vooral om luchtsteun en dat soort zaken – niet de enige reden is waarom het daar niet goed gegaan is. In de provincie Kunduz is al het hele jaar onrustig. Het zijn vooral lokale militiestrijders die met elkaar om drugshandel en smokkelroutes vechten. Dat zie je vaak in dit soort conflicten: dat de aanleiding eigenlijk losstaat van datgene waar wij denken dat het om gaat. Hoewel de taliban hier uiteraard een belangrijke rol in spelen. Het provinciale bestuur bleek niet in staat om een einde aan de situatie te maken en voelde zich onvoldoende gesteund door de regering. De opstandelingen hebben ook op die bestuurlijke zwakte ingespeeld.

Zoals bekend, hebben wij ons gecommitteerd aan de gehele duur van de Resolute Support Mission (RSM). Dat geldt voor alle fasen tot eind 2016, wanneer de missie moet zijn beëindigd. De transitie van fase 1 naar fase 2 was oorspronkelijk voorzien voor het najaar van 2015, maar de actualiteit noopte ertoe om al voor de zomer die transitie uit te stellen en de taken van fase 1 te blijven uitvoeren. De Kamer is in juni per brief geïnformeerd over de Nederlandse bijdrage aan de verlengde fase. In die brief werd gemeld dat de huidige Nederlandse bijdrage tijdens die verlengde eerste fase zal worden voortgezet.

Ik kan nu niet vooruitlopen op de situatie post 2016. Dan gaat het over een civiele presentie met de naam Enhanced During Partnership. Ik denk dat er op het ogenblik genoeg ontwikkelingen in Afghanistan zijn om het allemaal heel serieus in de gaten te houden.

Er zijn terecht kritische vragen gesteld over EUPOL. Er ligt een rapport van de Europese Rekenkamer. EUPOL heeft in tamelijk lastige omstandigheden moeten opereren. Ik denk dat die wel hun weerslag hebben gehad op de resultaten. De resultaten van deze missie zijn minder dan we hadden mogen verwachten.

Ik deel de zorgen van de heer Teeven over Afghanistan. Het ging daarbij onder andere om de discussie over corruptie en een gebrek aan basiscapaciteit van het Ministerie van Binnenlandse Zaken in Afghanistan. Ik zeg in de richting van de heer De Roon dat dit voor sommige andere ministeries zeker ook geldt. Het geldt niet voor alle ministeries, maar het element van corruptie in Afghanistan is een enorm probleem. Het is in in de loop der tijd, mede door allerlei programma's, wel kleiner geworden, maar het blijft een essentieel issue bij alle samenwerking die met Afghanistan wordt aangegaan. Het is van belang dat EUPOL de resterende tijd optimaal benut om de investeringen die door de missie zijn gedaan, op een duurzame wijze over te dragen aan Afghanistan. Ik neem de kritiek zeer serieus, maar ik wijs erop dat er in de evaluatie ook een groot aantal positieve resultaten van de EU-politietrainingsmissie te zien is. Er zijn grote resultaten geboekt op het terrein van training en het versterken van het vertrouwen tussen de politie en de lokale bevolking. Dat was ook de kern van het probleem in Afghanistan: dat de lokale politie, mede vanwege de corruptie en de slechte opleiding, eigenlijk totaal niet vertrouwd werd door de lokale bevolking. Op dat vlak zijn nu net wel een aantal goede resultaten bereikt.

Wat het operationele niveau betreft, denk ik dat we zo snel mogelijk een mission support platform voor civiele missies moeten hebben. Dat klinkt mooi, maar het gaat er dan eigenlijk om dat logistieke, personeelsmatige en administratieve werkzaamheden veel centraler worden georganiseerd, zodat de risico's die je nu ziet, verminderd kunnen worden.

Mevrouw Hachchi van D66 vroeg of de missie in Kunduz het wel waard geweest is. Die vraag moet eigenlijk gesteld worden aan iedereen die erbij betrokken is geweest en aan de Afghaanse bevolking. In de periode van 2011 tot 2013 leverde Nederland een bijdrage aan de verbetering van de kwaliteit van Afghaanse politieagenten in de provincie Kunduz. Zoals ook uit de eindevaluatie is gebleken, hebben de Nederlandse geïntegreerde aanpak en de introductie van nieuwe trainingsmethoden effect gehad. De kwaliteit ging daarbij boven kwantiteit. Mede daardoor was het aantal getrainde agenten uiteindelijk lager dan werd geschat bij aanvang van de missie. Er zijn ook speciale trainingen georganiseerd voor de verbetering van de positie van vrouwen. Ook op dat gebied zijn stappen gezet. Ik vind echter dat de politie in Afghanistan op dat gebied nog steeds tekortschiet. Of resultaten beklijven is mede afhankelijk van politieke en veiligheidsontwikkelingen. Maar ook hier geldt: de basis die gelegd is, is mede door de Nederlandse inspanningen tot stand gekomen. Er is nog wel een groot aantal activiteiten gaande op het gebied van de duurzaamheid van die activiteiten.

De heer Teeven heeft gevraagd naar de situatie in UNMISS. De situatie in Zuid-Sudan baart mij op het ogenblik heel grote zorgen. Ik heb er van de week ook nog met Artsen zonder Grenzen over gesproken. Ik hoef niet in de geschiedenis van Zuid-Sudan te treden, maar er is nu sprake van een situatie waarin veel mensen grote risico's lopen. Het is nu niet een conflict dat direct in de schijnwerpers staat, om redenen waar we naar kunnen gissen, maar het is ook van belang bij de discussies over de migratieproblematiek die zullen plaatsvinden. Er wordt terecht gezegd dat stabilisatie een element is bij migratie. Ik denk dat er los van de bescherming van de burgers, grote risico's zijn op mogelijke migratiestromen vanuit die regio in de richting van het noorden en Europa. UNMISS is een zeer moeilijke missie. Ook de vredesonderhandelingen verlopen zeer moeizaam. Ik kan hier vandaag niet heel specifiek op ingaan, omdat dat onderwerp vandaag niet aan de orde is. In ieder geval worden de inzet en de deskundigheid van de Nederlandse militairen en politiefunctionarissen door de Verenigde Naties hoog gewaardeerd. Ik denk dat de Veiligheidsraad in december bijeen zal komen om te praten over de huidige situatie en over de vraag, in hoeverre het huidige mandaat van UNMISS, dat al twee keer verkleind is, moet worden gewijzigd. De Verenigde Naties hebben op een gegeven moment de hekken maar gewoon opengezet om de mensen op te vangen, omdat men niet het mandaat en de middelen had om echt proactief op te treden. Of dat zo blijft, moeten we echt afwachten in december. Het is volgens mij zeer urgent. In ieder geval zijn de inzet en de deskundigheid van Nederlandse militairen en politiefunctionarissen zeer positief gewaardeerd door de Verenigde Naties.

Ik wil ten slotte nog iets zeggen over pedofielen in Afghanistan. Dat is natuurlijk, zoals dat overal het geval is, een zeer ernstig probleem. Ik kan alleen maar zeggen dat dit mede door Nederland opnieuw aan de orde is gesteld in the Universal Periodic Review. Daar is Afghanistan zeer stevig op aangesproken. Ik kan dat probleem ook niet van de ene op de andere dag oplossen. De heer De Roon heeft voorts gevraagd naar mijn reactie op de stelling dat Erdogan Europa chanteert. Dat lijkt me ook buiten de orde van dit overleg over de evaluatie van de missies te liggen. Ik zie overigens aan zijn houding dat hij dat inmiddels niet meer zo'n belangrijke vraag vindt. Ik kan alleen maar zeggen: of dat zo is, moet nog blijken.

De heer De Roon (PVV): De Minister interpreteert mijn lichaamstaal verkeerd.

Minister Koenders: Dan bied ik daarvoor mijn oprechte excuses aan. Gezien de omvang van het probleem van transitie van vluchtelingen vanuit Syrië, Afghanistan en Irak richting Europa via Turkije, is het inderdaad van belang om met grote urgentie in de komende weken met Turkije te spreken. Dat betekent dus dat het echt essentieel dat er ook onderhandeld wordt met Turkije. Dat zal op een manier moeten gebeuren die in overeenstemming is met datgene wat we eerder hebben afgesproken over het kandidaat-lidmaatschap van Turkije. Ik noem de strenge eisen aan visumliberalisatie. Dat zal strikt en fair moeten gebeuren. Er zal dus niet iets veranderen in de manier waarop de Nederlandse regering daarmee omgaat. Maar het is duidelijk dat dit snel op de agenda zal komen. Het wordt als een urgent probleem gezien, zeker door de PVV-fractie, maar waarschijnlijk door de Nederlandse bevolking en de Kamer als geheel. Dan zullen we zien wat die onderhandelingen teweegbrengen.

De voorzitter: Ik zie dat mevrouw Hachchi wil interrumperen, maar ik wil nu doorgaan met de reactie van de Minister van Defensie. Er is gewoon te weinig tijd. Mevrouw Hachchi moet haar vraag maar voor de tweede termijn bewaren. Die zal overigens heel kort zijn.

Mevrouw Hachchi (D66): Dat begrijp ik, maar ik had ook een vraag gesteld ...

De voorzitter: Gaat u nu toch beginnen?

Mevrouw Hachchi (D66): Anders moet ik in tweede termijn mijn vragen van de eerste termijn herhalen. Dat lijkt me ook niet de gebruikelijke weg.

De voorzitter: Wij zullen bij de volgende procedurevergadering gewoon alle basisregels nog eens doornemen, maar we gaan nu door met de reactie van de Minister van Defensie in eerste termijn. Als u een punt van orde hebt, kan ik u het woord geven, maar u moet niet gewoon de microfoon pakken en alsnog uw punt maken. Er is op dit moment geen tijd meer. Ik heb de Kamer, en u in het bijzonder, heel veel laten interrumperen. We gaan nu door met de Minister van Defensie. Ik kan er weinig aan doen dat u vragen hebt die niet zijn beantwoord. Dan zult u daar in tweede termijn, die heel kort zal zijn, op moeten terugkomen. Dat is heel gebruikelijk.

Mevrouw Hachchi (D66): Ik constateer dat ik intussen de vraag had kunnen stellen.

De voorzitter: Dat weet ik, maar helaas maakt u het voor mij noodzakelijk om na zo veel van dit soort interrupties u een keer uit te leggen hoe het hier werkt. We gaan door met de Minister van Defensie.

Minister Hennis-Plasschaert: Voorzitter! De politieke redenen om een kleine bijdrage aan een missie te leveren, zijn keurig uiteengezet door collega Koenders, maar er zijn natuurlijk ook defensieoverwegingen. Daarover heb ik al vaker met de Kamer gesproken. Een Nederlander kan op een bepaalde positie worden geplaatst, wat ten goede komt aan de Nederlandse informatiepositie. Of een Nederlandse militair kan een hoogwaardige nichefunctie vervullen, wat weer bijdraagt aan de ontwikkeling van de Nederlandse krijgsmacht. Dat kan de persoon in kwestie betreffen maar ook meer in het algemeen het defensiepersoneel.

Wij hebben gezegd dat een kleine bijdrage aan een missie net zo goed een kerntaak is van Defensie als een grote bijdrage, maar natuurlijk moeten we wel goed kijken naar wat we aan het doen zijn. Dat heeft collega Koenders ook al een paar keer keurig uiteengezet. We moeten niet lukraak hier en daar wat mensen plaatsen. Ik ben het met de Kamer eens dat het van belang is, misschien wel meer dan voorheen, dat we heel expliciet kijken naar de duur van de inzet, clustering, focus op geografische spreiding en ga zo maar door. Aspecten als het politieke belang, bondgenootschappelijke verplichtingen, de bedrijfsvoeringslast en de toegevoegde waarde van de Nederlandse bijdragen, allemaal in aansluiting op de internationale veiligheidsstrategie, zijn wegingsfactoren voordat tot zo'n besluit wordt gekomen.

De Kamer heeft volstrekt gelijk als zij zegt dat door alle bezuinigingen uit het verleden, de hele vredesorganisatie behoorlijk lean is geworden. Ik wijs erop dat die bezuinigingen niet bepaald gisteren zijn ontstaan. We hebben maandag ook al met elkaar besproken dat die bezuinigingen jaar na jaar behoorlijk zijn opgelopen. Alles wat er op dit moment gebeurt, heeft ook direct impact op de organisatie. Het is gewoon hier en daar behoorlijk dun, zeker als het gaat om de stafcapaciteit.

Mevrouw Hachchi heeft gelijk dat daarmee dan ook meteen weer een beroep op bijvoorbeeld de inlichtingencapaciteit wordt gedaan. Het is dus steeds een afweging die je maakt. De Minister van Buitenlandse Zaken zegt heel terecht dat we natuurlijk niet in het openbaar gaan aankondigen wat we allemaal niet doen of wat we allemaal hadden willen doen. Maar wat we doen, doen we wel goed. Ik heb ook eerder met de Kamer besproken – afgelopen maandag maar liefst twaalf uur en volgende week weer tijdens de begrotingsbehandeling – dat we bezig zijn met het meerjarenperspectief en de uitvoering van de motie-Van der Staaij c.s. We leggen op dit moment juist de focus op het versterken van de basisgereedheid.

Tegen de heer Knops zou ik willen zeggen: ja, het mag allemaal nog sneller, maar ik pluk het geld ook niet van de bomen. In het kader van het versterken van de basisgereedheid zul je ook de impact van kleinere missies, dus het uitzenden van individuele militairen, straks weer beter op orde kunnen krijgen, omdat je die organisatie gewoon wat meer vet op haar botten geeft.

Wat betekent het als je vredesorganisatie lean is? Dat betekent dat je ook af en toe een besluit neemt om met een missie te stoppen, dat je er niet eindeloos mee doorgaat omdat je één keer «ja» hebt gezegd. Dat doen we ook. De Multinational Force and Observers (MFO) in de Sinaï is daarvan een goed voorbeeld, waarbij wij onze taken hebben overgedragen aan Canada. Natuurlijk zullen we ook kritisch blijven kijken naar de bijdragen die we nu leveren, maar het is dus niet zo dat we op voorhand van alles en nog wat gaan afsluiten, omdat het valt onder de noemer «een kleinere bijdrage aan een missie». Die bijdrage kan zomaar ineens heel relevant zijn, juist ook voor Nederland. Als je gaat praten over een intern afwegingskader, moet je er echt voor waken dat het geen afvinklijstje wordt. De praktijk is namelijk een stuk weerbarstiger.

Ik heb geen behoefte aan een toetsingskader. Ik sluit me op dat punt vanzelfsprekend aan bij de collega van Buitenlandse Zaken.

Ik heb begrepen dat uitspraken van de Commandant der Strijdkrachten in De Telegraaf hebben geleid tot onrust. Niet alles wat in de krant staat, is altijd waar. Dat overkomt ons allemaal weleens. Maar het is ook een kwestie van goed lezen en van de context waarin dat interview is gegeven. Er is blijkbaar gesproken met een journalist tijdens het uitreiken van de dapperheidsonderscheiding aan een aantal mariniers vorige week in Rotterdam. Een aantal leden van de commissie was daar ook bij aanwezig. Daar is gezegd dat Atalanta, EUCAP NESTOR en EUTM geëvalueerd zullen worden. We evalueren in Nederland en de EU is aan het evalueren. Dat kan leiden tot een aanpassing van het missieconcept. Er is niets anders gezegd. Het is eigenlijk de jaarlijkse exercitie. Geconstateerd kan worden dat de piraterij in de regio is afgenomen. Dat is goed nieuws. We hebben ook eerder met elkaar vastgesteld dat we dan wel alert moeten blijven, omdat alle grondoorzaken die leiden tot piraterij niet zijn weggenomen. Dat hebben we tijdens het vorige debat met elkaar besproken. Als we ons in één keer helemaal terug zouden trekken, zou die piraterij weer pijlsnel terug kunnen komen. We moeten dus wel wakker blijven.

Het is ook niet zo dat Atalanta of Ocean Shield op zichzelf die piraterij de kop in drukt. Het is een mix van instrumenten. Het zijn de Vessel Protection Detachments (VPD's), het zijn de eigen maatregelen die de schepen nemen en het kan de aanwezigheid van een aantal fregatten zijn die hieraan bijdragen. Dat wordt nu allemaal in kaart gebracht. Er wordt gekeken naar de effectiviteit van de mix van de instrumenten, er wordt gekeken of het allemaal nog nodig is of dat we onze dure capaciteit misschien langzaamaan elders kunnen gaan inzetten. Dat is op zich niet zo heel vreemd. Men moet dus niet schrikken van een artikel in De Telegraaf. Het gaat simpelweg om een evaluatie. Als het kabinet iets te melden heeft over een bijdrage aan Atalanta, Ocean Shield of in het kader van de bestrijding van illegale immigratie op de Middellandse Zee, dan is de Kamer de eerste die dat hoort van het kabinet.

Mevrouw Günal-Gezer (PvdA): Ik ben het volledig eens met het betoog van de Minister over de mix van maatregelen. Ik heb nog een korte concrete vraag. Er is ook een heel snelle ontwikkeling gaande, met allerlei nieuwe geweldloze beschermingsinstrumenten. Er komt van alles op de markt. In hoeverre kijkt het kabinet ook naar dat soort ontwikkelingen?

Minister Hennis-Plasschaert: Het kabinet is in goed overleg met de reders altijd wakker en aan het bekijken wat eventuele innovatie kan bijdragen. De reders hebben een eigen verantwoordelijkheid. De Staat heeft een bepaalde verantwoordelijkheid en ook een bepaald belang. Dat wordt dus zorgvuldig gedaan. We sluiten nooit onze ogen. Ik ben van mening dat het VPD-concept nog steeds van cruciaal belang is, wie dat ook invult: een marinier of een private beveiliger. Dat geven de reders zelf ook aan. Ik zie dus niet zo snel een einde aan dat VPD-concept komen, ook niet voor de Golf van Aden.

De Kamer heeft inderdaad weer een uitstelbrief ontvangen over de private beveiligers, simpelweg omdat er nog nader overleg plaatsvindt. Ik begrijp dat de Kamer daar verbaasd over is, maar zo gaan dingen soms. Ik hoop serieus dat de Kamer door het kabinet snel wordt geïnformeerd. De collega van Veiligheid en Justitie heeft daarbij de leiding.

Een heel ander onderwerp betreft het afluisteren van militairen. Ik heb al in de schriftelijke antwoorden op vragen van mevrouw Hachchi aangegeven dat er geen sprake van is dat de MIVD militairen op missie afluistert. Dat gebeurt dus ook niet bij eventuele gesprekken tussen militairen en hun advocaat. Als de MIVD al iemand afluistert, dan gebeurt dat binnen een lopend onderzoek. Zoals mevrouw Hachchi heel goed weet, gelden daarvoor een aantal criteria. Zij vroeg naar de onafhankelijke toets. Daar gaan collega Plasterk en ik over. Wij willen het graag in één keer structureel regelen, maar daar kan ook een tijdelijke regeling aan voorafgaan. Dat moet zorgvuldig gebeuren. Ik wil ook dat er tempo mee gemaakt wordt en hoop de Kamer heel spoedig te informeren. Ik kan dat nu nog niet doen, maar de Kamer zal begrijpen dat wij een oordeel van de rechter niet zullen negeren. Wellicht is mevrouw Hachchi hierdoor enigszins gerustgesteld.

Het is wel van belang dat de beeldvorming die nu aan het ontstaan is, dat iedere militair op iedere missie wordt afgeluisterd en dat er geen vertrouwelijke communicatie mogelijk is, echt wordt weggenomen. De informatie stond in een ANP-bericht. De media vertelt ons veel, maar soms is het ook van belang om volledig te zijn. Er worden gesprekken opgenomen als sprake is van een operationeel belang. Dat is bijvoorbeeld het geval bij een gesprek vanuit een missiegebied naar de Directie Operaties hier op Plein 4. Het is van belang om die gesprekken te archiveren, omdat je soms een reconstructie moet kunnen maken. Ik noem Srebrenica, maar zo zijn er nog veel meer voorbeelden. Dan moet je heel precies kunnen achterhalen wanneer wat is besloten en waarom. Dan is dat lijntje, de opname van het gesprek tussen de Directie Operaties hier en het missiegebied, noodzakelijk en moet dat worden gebruikt voor de reconstructie. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn in een noodsituatie of bij een ernstig incident. Het is echter niet zo dat dus alle gesprekken vanuit het missiegebied naar bijvoorbeeld Nederland of andere gesprekken worden opgenomen. Er is één uitzondering: dat zijn de gesprekken die vanaf schepen worden gevoerd. Daar is geen sprake van gescheiden systemen. Daar wordt dus alles opgenomen. De militairen worden daarvan op voorhand op de hoogte gesteld. Zij weten dat dus. Als zij aangeven dat een aparte lijn noodzakelijk is omdat er bijvoorbeeld gebeld moet worden met een advocaat, dan wordt daar een satelliettelefoon voor beschikbaar gesteld.

Laten we nu dus even teruggaan naar de praktijk van de wondere wereld van de krijgsmacht en de complexe realiteit die dat soms met zich meebrengt als het gaat om het belang van het vastleggen van operationele informatie.

Mevrouw Hachchi (D66): Ik bedank de Minister voor haar beantwoording over het afluisteren van militairen die aan missies deelnemen. Het ging specifiek om de geheimhoudingsgesprekken tussen de militair en zijn advocaat. Ik kan de beantwoording van de Minister helemaal volgen als zij het heeft over het operationele belang. De voorbeelden die zij aanhaalt, spreken voor zich. Ik heb het echter over de gesprekken tussen een advocaat en zijn cliënt. Het is eigenlijk precies hetzelfde als bij de eerdere discussie, waarbij het kabinet ook door de rechter is gewezen op de onafhankelijke toets. Daar zou hier toch ook sprake van moeten zijn? Een gesprek tussen een militair op missie en zijn advocaat moet toch niet zomaar opgenomen kunnen worden?

Minister Hennis-Plasschaert: Laten we één ding niet verwarren: militairen hebben het recht op vertrouwelijke communicatie met de advocaat. Dat staat buiten kijf, ook voor Defensie. De scope van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Wiv) is echt van een andere orde dan de operationele werkelijkheid waarover we nu met elkaar spreken. De onafhankelijke toets die mevrouw Hachchi graag geïntroduceerd ziet en waarover de rechter zich onlangs heeft uitgesproken, valt binnen de scope van de Wiv. Die kun je niet plakken op de operationele werkelijkheid. Er is geen onafhankelijke toets nodig in het operatiegebied. Dat is echt appels en peren.

Mevrouw Hachchi (D66): Daarmee zegt de Minister dus: zodra we het hebben over operationeel gebied en missie, kunnen we opnemen wat we willen, ook als het een gesprek met een advocaat betreft?

Minister Hennis-Plasschaert: Ik vraag mevrouw Hachchi om goed te luisteren. Ik hecht hier zeer aan. Er is vertrouwelijke communicatie mogelijk tussen militair en advocaat, linksom of rechtsom. Dat betekent dat ik geen onafhankelijke toets van een rechter ga introduceren in een operatiegebied. Men moet zich voorstellen wat er in het geval van een noodsituatie gebeurt. Is het dan: sorry, ik ga eerst even de rechter bellen? Zo werkt het gewoon niet. Er is dus altijd een aparte lijn mogelijk voor een militair die in vertrouwen moet praten met een advocaat. Dat is wat mevrouw Hachchi wil weten, en daarop is het antwoord bevestigend.

De voorzitter: Ik ga ingrijpen met het oog op de tijd en met het oog op de agenda en het feit dat de brief over deze onderwerpen al tijdens de wetgevingsoverleggen van afgelopen maandag op de agenda heeft gestaan. Ik heb toegestaan dat er in eerste termijn over de brief werd gesproken en wil dat er nu niet meer uitgebreid op doorgegaan wordt. Ik wil dus vragen om deze discussie op een ander moment voort te zetten.

Ik vraag de Minister van Defensie om haar beantwoording voort te zetten. We hebben nog ongeveer een kwartier.

Minister Hennis-Plasschaert: Ik ben bijna klaar. Volgens mij heeft mijn collega van Buitenlandse Zaken al voldoende gezegd over de NAVO, over de fasering en de planning die de NAVO voor ogen heeft. Het is natuurlijk waar dat de veiligheidssituatie onder druk staat door de verschillende offensieven van de opstandelingen. De situatie in bepaalde regio's is echt zorgwekkend te noemen. De inzet van westerse special forces, met name luchtsteun, is van cruciaal belang gebleken. Ik vind het echter nog te vroeg voor een conclusie over het vechtseizoen in Afghanistan, ook omdat de Afghaanse veiligheidstroepen eigenlijk pas sinds begin dit jaar verantwoordelijk zijn voor de eigen veiligheid. Het lag volstrekt voor de hand dat dit een buitengewoon ingewikkeld jaar zou worden. Het zou ook een jaar van vallen en opstaan worden. Dat is duidelijk. Ze zijn er nog niet. De westerse steun is op dit moment voor de Afghaanse troepen noodzakelijk om overeind te blijven. Het goede nieuws is wel dat de opstandelingen er tot op heden niet in zijn geslaagd om hun overwinningen ook daadwerkelijk te bestendigen.

De heer Teeven heeft nog gevraagd naar een aantal munitieaangelegenheden en zei dat het antwoord op die vraag kort kon zijn. Dat is inderdaad het geval. Ter geruststelling van de heer Teeven: het antwoord is «ja».

Er is voorts nog gevraagd naar het noemen van aantallen getrainde peshmerga. Ik zou daarvan willen wegblijven, ook omdat de aantallen getrainde peshmerga niet worden opgesplitst naar aantallen getraind per land. Het is een coalitiebrede inspanning. Bovendien is het geen kwantitatieve exercitie. Er is dus niet van tevoren gezegd dat we bijvoorbeeld 10.000 peshmerga moeten trainen. Ik heb veel liever dat de mensen goed worden getraind, omdat het aantal niet altijd wat zegt. Dat weten we ook uit het verleden.

Voorzitter. Volgens mij heb ik de vragen beantwoord en heb ik iedereen zo goed mogelijk te woord gestaan.

De heer Knops (CDA): Voorzitter. Als ik de ruimte krijg om nog wat vragen opnieuw te stellen die niet beantwoord zijn, dan heb ik niet zo'n behoefte aan een tweede termijn. Misschien geldt dat ook voor collega's?

De voorzitter: We gaan nu naar de tweede termijn. We kunnen ook een veegrondje doen. De facto komt het daar met het oog op de tijd wel ongeveer op neer. Ik stel voor dat iedereen een minuut heeft.

Mevrouw Hachchi (D66): Voorzitter. Wat de versnippering ofwel spreiding betreft, wil ik Minister Koenders wijzen op de schriftelijke beantwoording van feitelijke vraag 395. Daarin geeft hij zelf aan dat er in het kader van het meerjarig perspectief nagedacht wordt over verbeteringen en over de huidige praktijk van die vele kleine missies en dat hij de Kamer daarover zou informeren. Ik zou graag horen dat hij bij die toezegging blijft. Het is immers een toezegging richting de Kamer.

Minister Koenders: Wij voeren hier een debat om het oordeel van de regering te horen. Dat heb ik zojuist gegeven. Dat is het antwoord op datgene waar mevrouw Hachchi nu naar verwijst. Zij kan wel steeds terugkomen op dezelfde vraag, maar ik heb mijn standpunt daarover duidelijk aangegeven. Als zij het daar niet mee eens is, is dat haar goed recht. Ik ga nu niet meer opnieuw de vraag beantwoorden. Dit is de laatste informatie die zij van mij krijgt, en dat is de visie van de Nederlandse regering.

Mevrouw Hachchi (D66): De vragen zijn recentelijk beantwoord. Ik lees in het antwoord dat er in het kader van het meerjarig perspectief nagedacht wordt over mogelijke verbeteringen van de huidige praktijk van de kleine bijdragen aan missies en de kosten die daaraan verbonden zijn. Ik lees voorts dat er een gedachtevorming gaande is binnen het kabinet. In de beantwoording staat ook letterlijk dat hij de Kamer hierover zal informeren.

Minister Koenders: Dat heb ik zojuist gedaan.

Mevrouw Hachchi (D66): Oké, bij dezen dan.

Ik wil nog iets zeggen over het afluisteren van militairen door de MIVD. Ik begrijp dat de Minister van Defensie zegt dat er altijd een beveiligde lijn beschikbaar is via welke advocaten met hun cliënt kunnen spreken en dat er dan geen sprake is van – zoals de Orde van Advocaten dat noemt – een schending van het recht dat zij hebben om veilig te kunnen spreken met hun cliënt. Heb ik de Minister zo goed verstaan?

Ik wil afsluiten met de private beveiligers. De enige woorden die de Minister aan het uitstel heeft vuilgemaakt, zijn: zo gaan die dingen. Volgens mij hebben wij het hier ook over het belang dat de reders erbij hebben. Zij willen duidelijkheid. Het is ontzettend belangrijk dat er snel een besluit van het kabinet komt, ongeacht de inhoud van dat besluit. Wellicht voelt de Minister zich geroepen om hierop te reageren.

De voorzitter: Het laatste onderwerp is naar voren kijken en het andere onderwerp heb ik net buiten haakjes geplaatst nadat ik al heel veel ruimte had gegeven. Het staat vandaag niet op de agenda. Het is een beetje een patroon, maar goed!

De heer De Roon (PVV): Voorzitter. Ik constateer dat de veelbelovende woorden van de Minister van Defensie in het wetgevingsoverleg over het jaarverslag eerder dit jaar over de reductie van het aantal missies, met name het aantal kleine missies, gewoon niet worden waargemaakt. Blijkbaar is de Minister van Defensie door de Minister van Buitenlandse Zaken weer terug in het hok gezet. En iedereen is nu weer laaiend enthousiast over allerlei kleine missies. Mijn fractie is daarvan niet overtuigd geraakt. Zij is trouwens ook niet overtuigd geraakt van onze deelname in 2014 aan een aantal grotere missies. Ik heb ze genoemd, maar ik herhaal ze nog even: de Patriotmissie, de missie in Somalië en de missie in Afghanistan hadden, wat de PVV betreft, niet moeten gebeuren. Dat heb ik indertijd gezegd en ik blijf daar nog steeds bij. Ik ben er niet van overtuigd, ook achteraf niet door deze bewindslieden, dat die missies iets zinnigs hebben opgeleverd voor Nederland. Het is even een schatting van mijn kant, maar het heeft ons zeker 100 miljoen gekost. Dat geld hadden we veel beter kunnen besteden ten behoeve van de Nederlandse belastingbetaler. Dat is helaas niet gebeurd. Jammer genoeg gaat het kabinet op deze zelfde route voort, zo lijkt het. Dat betreurt de PVV ten zeerste. Wij zouden die missies voor het grootste deel weggesnoeid willen zien.

De heer Knops (CDA): Voorzitter. Ik bedank de bewindslieden voor de beantwoording van de vragen. Helaas is er een aantal vragen niet beantwoord. Ik heb met name in de richting van de Minister van Defensie een aantal cruciale vragen over capaciteiten en uitspraken van onder anderen de CDS op tafel gelegd. De Minister van Defensie wees zojuist op het ANP en op De Telegraaf en zei dat het mogelijk is dat niet alles wat daarin staat, klopt of dat het anders gelezen zou moeten worden. Ik ga ervan uit dat de informatie in het huisblad van Defensie, de Defensiekrant, wel klopt, dus dat de uitspraken die ik in eerste termijn geciteerd heb en die uit dat blad voortkomen, gewoon 100% kloppen. Hoe kijkt de Minister aan tegen de cri du coeur van de CDS? Ik ga het niet nog een keer voorlezen, maar er staat gewoon: er is te weinig, het staat op gespannen voet, we draaien in het rood, de vraag overtreft het aanbod, ik moet regelmatig «nee» verkopen. Hoe zet de Minister dat af tegen het feit dat er als gevolg van bezuinigingen uit het verleden problemen zijn? Deze Minister is nu drie jaar aan het bewind. Doet zij voldoende of is het inderdaad, zoals de heer De Roon zegt, de Minister van Buitenlandse Zaken vraagt en de Minister van Defensie draait? Laat ik gewoon zeggen dat ik een beetje moe word van al die uitspraken van generaals, waarvan de Minister vervolgens zegt: het valt allemaal wel mee. Ik juich die uitspraken op zichzelf overigens toe, want ik denk dat ze allemaal waar zijn. Erken nu gewoon dat er een probleem is en verbind daar ook consequenties aan, zou ik tegen de Minister van Defensie willen zeggen. Ik hoor graag een uitvoerige reactie op dat punt.

Ik sluit me aan bij de opmerking van mevrouw Hachchi naar aanleiding van de reactie van de Minister van Defensie over het de vierde keer uitstellen van de beleidsnotitie, dat het nu eenmaal soms zo gaat. Misschien is die zelfs wel nog vaker uitgesteld. Ja, zo gaat dat misschien soms in dit kabinet, maar ik wil daarover wel het volgende zeggen. Het is een aangelegen onderwerp, er is veel onrust over, er wordt van alles over geschreven en geroepen en de Kamer moet het daarmee doen. Dan vraagt de Kamer om een reactie op de enige informatie die daarover in de krant staat, en dan is de reactie van de Minister: dat moet u wel in een ander perspectief zien. Ik vind dat buitengewoon onbevredigend. Ik roep de Ministers op, ook de Ministers van wie de naam niet onder de brief staat, om actie te ondernemen.

Mevrouw Günal-Gezer (PvdA): Voorzitter. Met het oog op de tijd zal ik geen nieuwe vragen stellen, maar volgens mij staan er nog wel enkele vragen uit de eerste termijn open. Allereerst wil ik beide Ministers hartelijk bedanken voor hun antwoorden. Ik wil in het bijzonder de Minister van Defensie bedanken voor de helderheid die zij heeft verschaft over de context van het artikel in de krant. Zij heeft voorts het signaal afgegeven dat zij nog steeds achter haar eerdere uitspraak staat.

Ik meen dat ik geen antwoord heb gekregen op mijn vraag over het veranderende karakter van missies. Een ander heel belangrijk punt is het achterblijven van verbetering op het gebied van vrouwenrechten en rechten van kinderen in Afghanistan. Ik heb de Minister van Defensie voorts gevraagd wanneer de gedachtevorming in het kader van het meerjarig perspectief naar de Kamer komt. Ik heb ook nog een vraag gesteld over de nationale inzet. Is het mogelijk om naast de getallen van 2014 ook de getallen van bijvoorbeeld 2013 te zetten, zodat we kunnen zien of het meer of minder is geworden?

Ik sluit af met de opmerking dat de PvdA-fractie heel grote waardering heeft voor de inzet van de 3.000 militairen. Wij wensen hun alle succes, veilige missies en vooral een behouden thuiskomst.

De heer Teeven (VVD): Voorzitter. Ik bedank de bewindslieden voor hun uitgebreide beantwoording. Ik heb op alle vragen een antwoord gekregen. Ik vind het bevredigend dat in het kabinet goed nagedacht wordt over een belangrijk besluit rondom Somalië en de Vessel Protection Detachments. Het standpunt van de VVD-fractie is duidelijk. Dat geldt ook voor het standpunt van de PvdA-fractie. We wachten een beslissing in het kabinet af. Daar zal ik het op dit moment mee moeten doen. Dat geldt ook voor mijn collega's ter rechterzijde.

Ik wil nog wel even een opmerking maken. Ik heb waarschijnlijk niet voldoende laten doorklinken dat de VVD-fractie waardering heeft voor de mensen in de civiele tak, de politiemensen die hebben meegewerkt aan de missie, en dat zij ook waardering heeft voor de mensen in de diplomatieke dienst die dit werk doen. Dat heeft onvoldoende in mijn bijdrage doorgeklonken. Daar komt dan nog wel iets bij. Ik wil een uitspraak van de Kamer over de wenselijkheid om de prestaties die door de civiele en diplomatieke tak worden verricht, mee te nemen in de weging van de missies. Dat staat los van de beantwoording van de Ministers in tweede termijn. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft overigens al terecht gezegd dat hij daar niet over gaat. Ik vraag dus een VAO aan, omdat ik vind dat het meer integraal moet worden gewogen.

De voorzitter: De heer Teeven vraagt een VAO aan. Dat is bij dezen genoteerd. We gaan snel door naar de tweede termijn van de Ministers, die zich beperken tot korte antwoorden op de aan hen gestelde vragen.

Minister Koenders: Voorzitter. Er is één vraag aan mij gesteld. Die gaat over de situatie van vrouwen en meisjes in Afghanistan. Ik moet eerlijk zeggen dat dit een vrij ingewikkeld onderwerp is. Er is op een aantal punten grote vooruitgang geboekt, vooral als het gaat om het aantal meisjes dat naar school gaat. Dat waren er 125.000 in 2001 en dat zijn er nu 9,8 miljoen. Ik denk dat dit te danken is aan de internationale ontwikkelingssamenwerking als katalysator en aan de militaire en civiele acties in het land. Daarmee is absoluut niet gezegd dat datgene waaraan mevrouw Günal-Gezer refereert, onbelangrijk is. Integendeel! Ik heb vandaag weer kennisgenomen van een steniging van een vrouw in Afghanistan. Het is een diep conservatief land waarin het conservatisme – zoals elders – misbruikt wordt voor politieke doeleinden. Dat is ook de beangstigende ontwikkeling van de taliban die op een aantal terreinen weer groeit in Afghanistan. De Kamer kan ervan uitgaan dat, voor zover het de Nederlandse regering betreft en datgene wat wij in Afghanistan doen binnen de ontwikkelingssamenwerking en de samenwerking in multilateraal kader, daar ongelooflijk veel activiteiten op gericht zijn. De missie richt zich op de training van militairen en gaat ook op dat onderwerp in.

Ik wil ten slotte in de richting van de heer Teeven zeggen dat ik het oordeel van zijn nog in te dienen motie aan de Kamer overlaat. Ik denk dat het voor ons mogelijk zou kunnen zijn om, in ieder geval waar dat toepasbaar is en er sprake is van een geïntegreerde 3D-benadering, dat element daar ook in mee te nemen.

Minister Hennis-Plasschaert: Voorzitter. Ik wil tegen mevrouw Hachchi zeggen dat zij het goed verstaan heeft. Er is altijd vertrouwelijk contact mogelijk tussen een militair en een advocaat.

De heer De Roon zei dat iedereen nu weer laaiend enthousiast is over allerlei kleine missies. We zullen zeker ook kritisch blijven kijken naar iedere militair die op uitzending gaat en de impact daarvan op de bedrijfsvoering. Daarvoor worden verschillende factoren gewogen. Daar hebben collega Koenders en ik al over gesproken. Ik begrijp heel goed wat de heer De Roon zegt, maar het is niet zo dat een uitzending van bijvoorbeeld twee mensen per definitie niet relevant zou zijn. Het is steeds een weloverwogen keuze. Ik heb ook al gezegd dat ik juist met het oog op de impact op de bedrijfsvoering van mening ben dat je iedere keer heel goed moet kijken hoelang je dat doet en dat je ook bereid moet zijn om met bepaalde missies te stoppen. Ik denk zomaar dat we daar in het kader van het volgende jaarverslag nog een keer met de heer De Roon over kunnen spreken.

De heer Knops was enigszins teleurgesteld dat ik niet reageerde, maar hij doet nu net alsof de Commandant der Strijdkrachten en ik in twee verschillende werelden leven. Als wij allebei in Nederland zijn, starten wij de dag bijna altijd samen in hetzelfde ochtendberaad. Wij hebben allebei dus heel goed op ons netvlies wat de stand van zaken is bij de krijgsmacht. Het is ook niet zo dat de Commandant der Strijdkrachten iets anders zegt dan ik. Ik ben daar buitengewoon helder over geweest, ook in eerdere Kamerdebatten. Ik kan me de begrotingsbehandeling van vorig jaar nog goed herinneren. Ik heb toen gesproken over de politieke dagkoersen die echt killing zijn geweest voor de organisatie. Met alle respect, toen ik aantrad, moesten er 12.500 functies worden geschrapt. Dat was niet omdat dat in het regeerakkoord stond, maar dat kwam voort uit de Beleidsbrief 2011. Alle bezuinigingsmaatregelen waren toen net in de steigers gezet, maar nog niet geïmplementeerd. Die waren nog niet geland, die hadden hun beslag nog niet gekregen. Dat is allemaal in de afgelopen tijd gebeurd. Het is dus heel logisch dat datgene wat je toen besloten hebt, nu echt gevoeld wordt. Tegelijkertijd hebben we die opwaartse trend ingezet. Daarover hebben we maandag ook gesproken. Dan kom je soms op van die gekke kruismomenten, waar de bezuinigingen nog moeten landen en waar tegelijkertijd alweer die intensivering plaatsvindt. Dat wringt, dat doet pijn in de organisatie. De operationele eenheden gaan niet morgen voelen dat er intensiveringen plaatsvinden. Het duurt lang voordat iets rijdt, vliegt of vaart. We hebben daar al vaak met elkaar over gesproken. Dus ga me niet vertellen dat ik de CDS niet heb gehoord of dat ik hem niet zou begrijpen. Ik spreek hem elke dag.

De heer Knops (CDA): Van dat laatste ga ik uit. Ik hecht buitengewoon aan de oordelen van de Commandant der Strijdkrachten en aan de zaken die hij in de Defensiekrant en op andere plekken, bijvoorbeeld in De Telegraaf, naar voren brengt. Ik ben het zelden met hem oneens. De Minister zegt: drie jaar geleden trad ik aan; er lag toen een grote bulk aan bezuinigingen en die worden nu allemaal geïmplementeerd. Het zou beter zijn als de Minister vooruitkijkt en ook kijkt naar wat er in de afgelopen drie jaar gebeurd is om dat in gang te zetten. Het kabinet begon met additionele bezuinigingen. Daarna zijn er additionele middelen bij gekomen. Maar het saldo is nog steeds negatief. Ik noem de discussie over de prijscompensatie, de dollar- en de eurokoers; alle effecten die van buiten komen, maken dat die koopkracht niet is toegenomen. Daar spreek ik de Minister op aan. Ik ga ervan uit dat de informatie die de CDS heeft gegeven klopt. Het kan niet waar zijn dat hij continu de alarmbel luidt en dat de Minister vervolgens zegt: we kunnen al die missies gewoon blijven doen. Daar spreek ik de Minister dus op aan. Ik constateer dat het geluid dat kraakhelder door de CDS is geuit, hier niet door de Minister wordt neergelegd.

Minister Hennis-Plasschaert: Voor iedere missie, of het nu gaat om 1, 2, 10, 200 of 500 militairen, krijg ik een militair advies. Er wordt geen militair uitgezonden zonder dat de Commandant der Strijdkrachten daar een oordeel over heeft kunnen vellen. Dat weet de heer Knops net zo goed als ik. De CDS doet geen uitspraken die ik niet ken of die ik niet zou delen. Hij is de baas over vele militairen. Gelukkig heeft hij ook nog een mening. Ik ben daar blij mee. Met andere woorden: wij hebben allemaal heel scherp op ons netvlies wat de huidige staat van de krijgsmacht is. Ik ben er niet voor niets bijna drie jaar geleden mee begonnen om de organisatie financieel duurzaam in te richten. Dat is niet een traject van een paar dagen, dat is een traject van heel lange adem. Sterker nog, ook mijn opvolger zal dat moeten voortzetten. We zijn er nog niet. Ik heb het meerjarig perspectief bij herhaling geschetst. De fasering daarin heb ik bij herhaling geschetst. De krijgsmacht kent beperkingen, en dat zijn forse. Die zijn we nu stap voor stap, stuk voor stuk, aan het aanpakken. Dat doe ik niet alleen, dat doe ik samen met de Commandant der Strijdkrachten, de secretaris-generaal en al die anderen die zich dag in, dag uit daarvoor inzetten. En ja, het mag allemaal sneller. En ja, er zou veel meer geld naartoe kunnen. De harde werkelijkheid is echter dat er niet zo veel extra geld beschikbaar was. De helft daarvan is tijdens de afgelopen onderhandelingen over de begroting naar Defensie gegaan. Mind you, het kabinet heeft een prioritering aangebracht en Defensie stond hoog op het lijstje.

De heer Knops (CDA): Dat verhult niet dat het te weinig en te laat is en dat de noden van de CDS niet zullen worden ingevuld door deze Minister.

Minister Hennis-Plasschaert: Keuzes, ambities en middelen moeten uiteindelijk altijd sluiten. Keuzes moeten gemaakt worden. Ik geef net aan dat er stappen worden gezet en dat dit ook forse stappen zijn. Ook mijn opvolger zal nog bezig zijn met het herstellen van de schade die de afgelopen twintig jaar is gecreëerd. Het is echt een illusie om te denken dat we dat even oplossen.

Mevrouw Günal-Gezer heeft nog een vraag gesteld over de nationale inzet. Ik denk dat het goed is om daar in het jaarverslag over te rapporteren. Dan kunnen we er in dat kader met elkaar over spreken.

De voorzitter: Ik bedank beide bewindspersonen voor hun aanwezigheid en beantwoording.

Ik heb twee toezeggingen genoteerd.

  • De eerste is afkomstig van de Minister van Buitenlandse Zaken. Als daar aanleiding toe is, ontvangt de Kamer een brief over het onderzoek naar corruptie bij EULEX.

  • De tweede toezegging is zojuist door de Minister van Defensie gedaan. De nationale inzet zal ook in het jaarverslag worden vermeld.

Mevrouw Hachchi (D66): Ik begrijp dat beide bewindspersonen dat niet prettig vinden, maar ik verwijs naar de beantwoording van de schriftelijke vragen. Daarin staat dat het kabinet gedachten aan het vormen is als het gaat om mogelijke verbeteringen in de huidige praktijk van missies. Er staat ook letterlijk in dat de Kamer hierover geïnformeerd zal worden. Ik wil dat er op dit punt een toezegging genoteerd wordt en dat we ook horen wanneer we die brief kunnen verwachten.

De voorzitter: Volgens mij is die vraag al eerder vrij helder gesteld. Ik kan het nog een keer vragen aan de Minister van Buitenlandse Zaken.

Minister Koenders: Die toezegging is tijdens dit algemeen overleg ingevuld door de bijdragen van de Ministers van Buitenlandse Zaken en van Defensie.

De voorzitter: De Kamer heeft een schriftelijke beantwoording gehad. De inhoud van de toezegging die daarin wordt gedaan, is hier gestand gedaan, namelijk door de beantwoording van beide bewindslieden.

Ik zou bijna tegen mevrouw Hachchi willen zeggen «dat is waarmee u het moet doen», maar ik wil hier niet voor Rijdende Rechter spelen.

Ik dank u allen voor de aanwezigheid.

Sluiting 15.07 uur.