Kamerstuk 29521-161

Verslag van een algemeen overleg

Nederlandse deelname aan vredesmissies


Nr. 161 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 10 maart 2011

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken1 en de vaste commissie voor Defensie2 hebben op 17 februari 2011 overleg gevoerd met minister Rosenthal van Buitenlandse Zaken en minister Hillen van Defensie over:

  • de brief van ministers van Buitenlandse Zaken en van Defensie d.d. 18 januari 2011 inzake de verlenging van de Nederlandse militaire bijdrage aan de EU-geleide troepenmacht in Bosnië-Herzegovina, operatie «EUFOR Althea» (29 521, nr. 156).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,

Albayrak

De voorzitter van de vaste commissie voor Defensie,

Van Beek

De griffier van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,

Van Toor

Voorzitter: Albayrak

Griffier: Wiskerke

Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: Albayrak, Van Bommel, Nicolaï, Ormel Pechtold, De Roon en Timmermans,

en minister Rosenthal van Buitenlandse Zaken en minister Hillen van Defensie, die vergezeld zijn van enkele ambtenaren van hun ministeries.

De voorzitter: Ik heet iedereen van harte welkom. Ik heb afmeldingen ontvangen van de fracties van de ChristenUnie, GroenLinks en de SGP. Zij hebben wel alle drie aangegeven in te stemmen met de verlenging van de missie EUFOR Althea in Bosnië.

Er zijn op dit moment zes fracties vertegenwoordigd. Wij hebben twee uur de tijd voor dit overleg, dus tot 19.00 uur. Om allerlei redenen bestaat de verwachting dat wij die twee uur niet per se nodig hebben voor dit debat. De Kamerleden kennen de redenen. Ik verzoek hun om daar enigszins aan mee te werken.

De heer Pechtold (D66): Wat mij betreft kunnen wij het, omwille van de tijd, bij één termijn laten als er wat mogelijkheden zijn om te interrumperen.

De voorzitter: Volgens mij bestaat daar geen enkel bezwaar tegen.

De heer Van Bommel (SP): Ik behoud mij vanzelfsprekend alle parlementaire rechten voor. Wanneer wij één termijn hebben gehad en de beantwoording van de leden van het kabinet mij niet bevalt, lijkt het mij voor de hand liggen dat wij gebruik kunnen maken van de ruimte die er dan nog is om wat aanvullende vragen te stellen in tweede termijn.

De voorzitter: Mijnheer Van Bommel, dan krijgt u een volledige tweede termijn. Ik weet inmiddels dat wij tot ver in de nacht hier zitten in verband met allerlei VAO’s. Dus als die tweede termijn ook niet voldoende is, kunt u zelfs nog plenair doen wat u wilt als dat nodig is.

De heer Van Bommel (SP): Dank u wel. Ik heb vanavond verder toch niets te doen. Ik zal dat zeker overwegen.

De voorzitter: Ik geef als eerste het woord aan de heer Timmermans.

De heer Timmermans (PvdA): Voorzitter. Zoals steeds bij de discussie over deze missie, word ik heen-en-weer geslingerd tussen twee gedachten. De eerste is: wanneer komt er nu eindelijk eens een eind aan. De tweede is dat het een relatief bescheiden bijdrage is in het proces, maar dat je iedere bescheiden rol die ertoe kan bijdragen dat de instabiliteit niet toeneemt en wellicht uitzicht biedt op meer stabiliteit in de toekomst positief zou moeten beoordelen. Dus aan de ene kant denk ik: kan er nu niet eindelijk eens een einde aan komen. De tweede gedachte brengt mijn fractie echter tot de conclusie: vooruit nog maar een keer. De bijdrage die met name in de Liaison and Observation Teams (LOTs) wordt geleverd, is dermate positief dat ik vind dat Nederland daar een bijdrage aan moet kunnen blijven leveren.

De vraag aan de minister van Buitenlandse Zaken is wel wanneer wij een langere doorkijk kunnen krijgen op de visie van de Europese Unie op de toekomst van Bosnië-Herzegovina. Daar bestaan binnen de EU verschillende opvattingen over, bijvoorbeeld wat betreft de rol van de Hoge Vertegenwoordiger in Bosnië-Herzegovina. Wat ik uit met name Frankrijk en Duitsland hoor, is heel erg kritisch. Andere landen beschouwen de rol van de Hoge Vertegenwoordiger nog wel als constructief en positief. Ik ben benieuwd wat de Nederlandse regering daarvan vindt. Ik ben ook benieuwd of er ideeën zijn over welke toekomstige bijdrage wij kunnen leveren om de verdere stabilisering te faciliteren. Daarbij is de rol van de buurlanden minstens even belangrijk als de rol van het bestuur in Bosnië-Herzegovina zelf. Kroatië ziet een soort patronagerol voor zichzelf in Herceg-Bosna. De relatie tussen Servië en de Republika Srpska is ook helder. Die spelen ook een rol in de verdere ontwikkeling.

De VVD-woordvoerder is het laatst aan bod in dit algemeen overleg. De VVD-fractie heeft er eerder voor gepleit om te bezien of de bijdrage aan de missie niet meer naar gewone civiele politie zou kunnen verschuiven. Dat is een gedachte die mijn fractie steunt. Ik heb echter begrepen dat er weinig animo is voor die missie, dat er weinig aanmeldingen zijn. Hoe staat het daarmee?

De heer Pechtold (D66): Voorzitter, ik stel verheugd vast dat in de ogen van de PvdA-fractie een civiele politiemissie wel degelijk mogelijk is.

De heer Timmermans (PvdA): Ja, als het een echt civiele missie is en niet alleen maar een nep-civiele missie.

De voorzitter: Deze discussie gaan wij dus nu niet voeren.

De heer Pechtold (D66): Pas toch op voor papieren werkelijkheden, mijnheer Timmermans.

De heer Timmermans (PvdA): Inderdaad.

De heer Pechtold (D66): Voorzitter. Ik dank de minister voor de artikel 100-brief. Nederlandse militairen zijn sinds 1992, toen de oorlog begon, aanwezig in Bosnië. In 2004 werd de NAVO-missie SFOR overgenomen door de Europese Unie en veranderde deze in de operatie EUFOR Althea. De toenmalige minister van Defensie Kamp liet toen weten dat hij het langzamerhand welletjes vond. Hij wilde liever elders mensen kunnen inzetten. Toen hadden wij de missie al vaak verlengd. Wij zijn nu weer een aantal verlengingen verder. Deze commissie is jarenlang een of twee keer per jaar samengekomen. Elke keer werd gezegd dat de missie nu maar eens zou moeten worden afgebouwd. Elke keer kon dat niet op dat moment en werd er weer verlengd. Al vaker is gevraagd of er überhaupt een exitstrategie is. Deze lijkt er nu echt te zijn. Wij verlengen tot november, tot het VN-mandaat afloopt.

Mijn fractie was altijd voorstander van de operatie Althea. Wij vinden het belangrijk om een bijdrage te leveren aan verdere stabilisering in de Balkan. Wij willen de economische en sociale ontwikkeling van de regio steunen. Wat mijn fractie betreft, is er ook een historisch argument om als Nederland verantwoordelijkheid te nemen in Bosnië-Herzegovina. Het einde van de missie is echter wat ons betreft zo langzamerhand wel in zicht. De laatste keer verlengden wij omdat de situatie van het land nog te wankel was en omdat spanningen in de aanloop naar de verkiezingen van oktober 2010 denkbaar waren. Wij hoopten echter eigenlijk dat het de laatste keer zou zijn.

Hoe de veiligheid zich zal ontwikkelen na de formatie van een regering is natuurlijk geen waterdicht verhaal. Bepaalde separatistische en etnische krachten blijven zorgen voor spanningen, maar ook op hoger politiek niveau bestaan er precaire relaties. Milorad Dodik, de premier van de Republika Srpska, zei nog geen jaar geleden dat de tijd is gekomen dat in Bosnië wordt gesproken over een vreedzaam uit elkaar gaan. Dat soort tendenzen kan worden tegengegaan door Bosnië-Herzegovina het NAVO-lidmaatschap voor te houden, maar de sentimenten zijn er dan nog altijd. Hoe speelt het kabinet hierop in? Het kabinet wil rekening houden met de actuele situatie, maar binnen welke kaders? Denkt het aan een snelle overgang naar een volledige civiele missie en, zo ja, wat zijn de verwachtingen omtrent het civiele mandaat dat eindigt op 31 december 2011? Is de doelstelling op dat moment bereikt?

De minister schrijft in zijn brief over een heroriëntatie op het executieve mandaat. Wat betekent dit voor een periode waarin geen Hoge Vertegenwoordiger meer aanwezig is in Bosnië-Herzegovina? Uit de brief blijkt dat dit nog niet duidelijk is. Er staat letterlijk in: «Nederland wil daarom in EU-verband de discussie aangaan over de toekomst van de missie.» De minister mag wel opschieten, want november is in Europese termen niet zo heel ver weg.

Ik kom nu op de zogenaamde «5+2-conditionaliteit». Sinds de opstelling hiervan in 2007 is de vooruitgang op dit punt onvoldoende. De brief is over recente ontwikkelingen summier. Wat zijn deze ontwikkelingen en wat zijn de verwachtingen? Gaan de verhoudingen tussen de hardliners en de rest richting november nog problemen opleveren? Ik vraag de minister of de inzet van 75 mannen en vrouwen, onder wie 38 militairen, voor de LOTs en 11 functionarissen van de Koninklijke Marechaussee, van invloed is op onze inzet in Kunduz? Betekent dit dat wij ergens in november 2011 moeten gaan schuiven of is gaat dit allemaal buiten Kunduz om?

Ten slotte kom ik op de ontwikkelingsrelatie tussen Nederland en Bosnië-Herzegovina. Lange tijd heeft Nederland zich vooral gericht op goed bestuur, mensenrechten, de ontwikkeling van de private sector, Srebrenica-gerelateerde activiteiten en de problematiek van de ontheemden. De vorige minister was van plan om steeds meer in te zetten op economische betrekkingen. Hoe houdt dit kabinet aan deze lijn vast? Wat gaan wij dadelijk niet meer doen en wat gaan wij extra doen?

Tot zover mijn eerste termijn, voorzitter.

De voorzitter: En de enige, volgens uw eigen inschatting. Ik geef het woord aan de heer Van Bommel.

De heer Van Bommel (SP): Voorzitter. Het is ondertussen alweer ruim vijftien jaar geleden dat de internationale gemeenschap ingreep in Bosnië-Herzegovina om een einde te maken aan het etnische geweld. Al ruim vijftien jaar is een internationale troepenmacht aanwezig om de vrede te bewaren. Al vijftien jaar lang staat Bosnië-Herzegovina onder toezicht van de internationale gemeenschap en is daarmee geen zelfstandige staat. De vrede die onder de Dayton-akkoorden tot stand is gebracht, bracht een Bosnië-Herzegovina tot stand dat tot aan de grondwet toe verdeeld is langs de lijnen van de drie voornaamste etnische groepen die het land kent.

De EUFOR-missie Althea, waaraan Nederland sinds het begin van 2004 een bijdrage aan levert, moet helpen een multi-etnische staat te vormen waarin de verschillende groepen gezamenlijk, onverdeeld en zelfstandig de dienst uitmaken. Dat is tot op heden niet gelukt. In 2007 stelde de internationale gemeenschap enkele voorwaarden waaraan moest worden voldaan om het internationaal toezicht op te heffen, de zogenaamde «5+2-conditionaliteit». De regering constateert met ons dat er tot op heden nauwelijks vooruitgang is geboekt in het voldoen aan die voorwaarden.

Al eerder spraken wij de vrees uit dat de missie een blijvertje zou zijn. Vorig jaar mei, toen wij nog spraken over de vorige verlenging, sprak mijn fractie al uit dat indien de toen aankomende verkiezingen niet zouden leiden tot een substantiële verbetering van de politieke situatie, het wel eens de laatste keer zou kunnen zijn dat zij zou instemmen met een verlenging. De regering schrijft dat de verkiezingen geen wezenlijke verandering van het politieke landschap hebben opgeleverd en vooral moeten worden gezien als een bestendiging van de impasse van het hervormingsproces. Er is vier maanden na de verkiezingen geen zicht op een snelle vorming van een nieuwe regering. In sommige passages constateert de regering achteruitgang. Die beoordeling moet mijn fractie helaas ten volle onderschrijven.

Tot zover onze instemming met de opvattingen van de regering. Het einddoel van de bemoeienis van de internationale gemeenschap, namelijk het tot stand brengen van een multi-etnisch ongedeeld Bosnië-Herzegovina, lijkt nog steeds buiten discussie te staan. Is dat wel terecht? De regering pleit weliswaar in EU-verband voor een heroriëntatie op het executieve mandaat alsmede op de structuur en de omvang van EUFOR om te komen tot een andere opzet van de missie, maar daarmee geeft zij aan dat de huidige aanpak heeft gefaald. Welke opties resteren er dan nog voor de internationale gemeenschap? Dat moet de kern van de discussie zijn. Zijn de bevoegdheden van de Hoge Vertegenwoordiger van de Verenigde Naties niet al stelselmatig toegenomen? Zijn die bevoegdheden niet al uitvoerig gebruikt om hervormingen door te voeren die de verdeeldheid in het land opheffen, ondanks het feit dat deze hervormingen steun ontberen van de politieke vertegenwoordigers? Is er al niet aanzienlijke invloed uitgeoefend, onder andere door Duitsland, om de bevolking te bewegen te kiezen voor partijen die een multi-etnisch Bosnië nastreven?

De SP-fractie is van mening dat de internationale gemeenschap dienstig moet zijn aan de opbouw van een land en een hervormingsproces moet ondersteunen, maar dat dit in hoofdzaak moet worden gedragen door de eigen bevolking. Nu dreigt de aanwezigheid van de internationale gemeenschap eerder de huidige situatie te bestendigen. Dat is een situatie van verdeeldheid en tegenstellingen. Kan de regering aangeven wat het doorgaan van de internationale gemeenschap met het, al dan niet onder grote druk, tot stand brengen van centrale staatsinstituties, zoals een leger, waard is als er geen overtuigende steun is voor een gezamenlijke toekomst? Hoe lang is de Nederlandse regering bereid daarin te investeren voordat zij inziet dat dit niet gaat lukken? Wij vragen dat omdat de regering wel aankondigt te overwegen in 2012 daar een Mobile Training Team op te zetten, terwijl er dus geen zicht is op vooruitgang. Gaat de regering zich echt voorbereiden op aanwezigheid in Bosnië tot minimaal 2014?

Hoe zit het met de afwegingen van andere landen? Wij moeten constateren dat de omvang van de missie stevig is gereduceerd, dat landen zijn gestopt met het leveren van een bijdrage. Ik noem Spanje, Italië, Portugal, Hongarije, Polen en Frankrijk. Kan de regering iets meer zeggen over de afwegingen van de andere deelnemende landen?

De SP-fractie overweegt sterk te pleiten voor het doorbreken van de huidige impasse door terugtrekking van de internationale troepenmacht en het internationale toezicht. Wat zou het betekenen als op korte termijn het internationale toezicht wordt opgeheven en buitenlandse troepen zich terugtrekken, zodat de bevolking van Bosnië en haar vertegenwoordigers zullen worden gedwongen om verantwoordelijkheid te nemen voor hun toekomst, wat die toekomst ook zijn moge? Hoe schat de regering de risico’s in voor de veiligheid? Heeft zij een worst-casescenario en, zo ja, hoe reëel is het dat dit uitkomt? Is er niet juist een kans dat terugtrekking de huidige impasse ten positieve doorbreekt? Wordt dat scenario ook wel eens doorgeakkerd?

Dat zijn vele vragen, maar zij zijn voor ons essentieel om te bepalen of wij zullen instemmen, voor de zevende maal, met deze missie.

De heer Ormel (CDA): Voorzitter. De CDA-fractie steunt de verlenging van de missie tot 19 november 2011. Wij hebben echter wel een aantal vragen, met name over wat er daarna gaat gebeuren. Wij zijn het eens met het standpunt van de Nederlandse regering om vast te houden aan de «5+2-conditionaliteit» als voorwaarde voor sluiting van het kantoor van de Hoge Vertegenwoordiger. Dat betekent onzes inziens dus ook dat wij ook steun moeten verlenen aan EUFOR. Nederland behoort binnen de Peace Implementation Council tot de groep landen die vindt dat die «5+2-conditionaliteit» van belang is alvorens over te gaan tot het sluiten van het kantoor van de Hoge Vertegenwoordiger, maar er moet wel een balans zijn met het overgeven van verantwoordelijkheden aan Bosnië.

Andere landen, zoals Duitsland en Frankrijk, hebben er schoon genoeg van en zeggen: laten wij onze handen ervan aftrekken. Dat is wat de CDA-fractie betreft, te vroeg. Het is nog maar vijftien of zestien jaar geleden dat er een verschrikkelijke oorlog in de achtertuin van Europa plaatsvond. Dit proces laat zien hoe moeilijk het is om tot vrede te komen. Bosnië-Herzegovina is eigenlijk een land dat geen land is en dat toch een land moet zijn.

De heer Van Bommel (SP): Van wie moet het een land zijn?

De heer Ormel (CDA): Het is een land.

De heer Van Bommel (SP): Dat is te makkelijk. De heer Ormel constateert eerst dat het eigenlijk geen land is, maar dat het een land moet zijn. Wij kunnen dat opvatten als dat dit moet van de internationale gemeenschap, van de bevolking of van het CDA. Welke van de drie kiest de heer Ormel?

De heer Ormel (CDA): Ik constateer dat er bij de vredesakkoorden van Dayton afspraken zijn gemaakt. Er is daarbij onder andere een grondwet gemaakt voor Bosnië-Herzegovina. Op basis daarvan is dit land door de internationale gemeenschap als land erkend. De territoriale integriteit wordt erkend. Het is wel degelijk een land, maar het is een land waar de bewoners nog aan moeten wennen. De grondwet is nog niet eens vertaald in de talen die worden gesproken in Bosnië-Herzegovina. Het volkslied heeft nog geen tekst omdat men het er nog niet over eens is in welke taal die moet worden geschreven. Het is een ingewikkeld proces. Daarbij blijkt dat de grondwet, die rekening houdt met de etnische groepen die in het land zijn vertegenwoordigd, onvoldoende werkt.

De grondwet zoals die nu bestaat in Bosnië-Herzegovina, gaat de ontwikkeling tegen. Dat is de achterliggende problematiek. Men probeert nu intern, stapje voor stapje, om die grondwet te herzien. Wij zien dat als een soort processie van Echternach, zij doen een stapje voorwaarts en daarna een stapje achterwaarts. Wij vragen ons af of het niet beter is om de gehele grondwet in één grote klap te wijzigen in plaats van te millimeteren zoals dat nu geschiedt. Wij denken dat er een visie moet zijn van de internationale gemeenschap, waartoe Nederland behoort, op de wijze waarop zij dat land kan helpen. Wij helpen dat land aan de ene kant via de operatie EUFOR Althea, maar wij moeten dat land aan de andere kant ook helpen om echt op eigen benen te staan.

Wij zijn van mening dat Bosnië-Herzegovina effectiever moet optreden tegen criminele netwerken, die nog steeds oorlogsverdachten steunen. Ook moet Bosnië volledige steun verlenen aan The International Criminal Tribunal for the former Yugoslavia. Wij vinden ook – dat hebben wij in een eerdere fase al eens in een motie gevraagd die is aangenomen door de Kamer – dat het EU-kantoor ter bestrijding van de grote criminaliteit in de regio eigenlijk ook een dependance in Sarajevo zou moeten hebben. Het kantoor zit nu in Sofia. De situatie in de verschillende staten in de westelijke Balkan verschilt echter van elkaar. Het is volgens mij van belang dat men daar echt bovenop zit. Pleit de regering daar nog voor?

Wij zijn van mening dat het goed is om de missie te verlengen. Nederland draagt maar zeer bescheiden bij met militairen en politie aan de opbouw in de westelijke Balkan. Wij zijn bijvoorbeeld ook nauwelijks betrokken bij wat er in Kosovo gebeurt. Dat wij betrokken zijn bij EUFOR vinden wij een logische zaak. Dat betekent dat wij ook een doel moeten stellen en daar naartoe moeten werken.

De heer De Roon (PVV): Voorzitter. Ik laat mij dagelijks door de firma Google informeren over nieuws uit Bosnië. Het valt mij op dat ik vrijwel uitsluitend nieuws krijg over voetballen, maar nauwelijks over politiek in Bosnië. Dat vind ik heel tekenend voor de politieke stagnatie in dat land. Wij spreken vandaag over het voornemen van de Nederlandse regering om de bijdrage aan de operatie EUFOR Althea in haar huidige vorm te verlengen tot 19 november 2011. In de brief van de regering wordt niet alleen gesteld dat het politieke hervormingsproces in dat land muur- en muurvast zit, maar ook dat de verkiezingen geen wezenlijke veranderingen van het politieke landschap hebben opgeleverd en moeten worden gezien als een bestendiging van de impasse van het politieke hervormingsproces.

Ik las op de website van de Belgische krant De Morgen dat zij, die krant dus, de politieke situatie in Bosnië kwalificeren als niet veel beter dan de politiek stagnerende situatie in België. Toch ligt Bosnië-Herzegovina in zekere zin zelfs voor op België, want ik heb ook gelezen dat de Wereldpostunie inmiddels de Bosnische deelrepubliek Republika Srpska als een zelfstandig land met eigen grenzen behandelt. Zo ver is Vlaanderen op dit moment nog niet.

De ironie terzijde, het is natuurlijk een ernstige situatie. De regering heeft aangegeven dat zij van mening is dat de oplossing in Bosnië-Herzegovina vanuit dat land zelf moet komen. Dat kan ik onderschrijven. Die oplossing lijkt echter verder weg te zijn dan ooit. Ik zie eigenlijk geen enkele aanwijzing dat Bosnië-Herzegovina zich inspant om de situatie te verbeteren. Het geeft geen enkel signaal dat het wil bewerkstelligen dat het land veiliger en democratischer wordt. In constateer dat de Europese Unie desondanks er jaarlijks heel veel geld in pompt waarvan het effect eigenlijk niet zichtbaar wordt. Er wordt veel geld over de balk gegooid in onze ogen.

Bosnië-Herzegovina kent een grotendeels corrupte overheid. Er lijken sterke banden te zijn met de georganiseerde criminaliteit. Het land lijkt een safe haven voor terroristen. Politieke hervormingen komen, zoals gezegd, niet van de grond. Ook Human Rights Watch constateert in haar Wereldrapport van dit jaar dat nog steeds Joden, Roma en andere etnische minderheden van verkiesbare posities worden uitgesloten, dat er intimidatie van onafhankelijke journalisten plaatsvindt enzovoorts. Dat beeld wordt bevestigd in het voortgangsrapport van de Europese Commissie van 9 november vorig jaar.

Als ik dat allemaal zie en vervolgens de regeringsbrief lees, vraag ik mij af waar nu eigenlijk het aanknopingspunt is waarop ik de gedachte zou moeten baseren dat wij nu nog moeten instemmen met verlenging van die missie. De vorige keer dat de verlenging van de missie aan de orde kwam, hebben wij eigenlijk al gezegd dat wij er niets in zagen, dat wij ertegen waren. De situatie is nu in onze ogen, als het gaat om de inzet van het land zelf, alleen maar achteruit gegaan. Het is niet vooruit gegaan, maar achteruit. De brief van de regering biedt mij geen aanknopingspunt om te besluiten om deze keer maar wel in te stemmen met verlenging van deze missie. Deze misse kost de Europese Unie een hoop geld, kost ons land een hoop geld. Dat is geld dat naar ons idee beter kan worden besteed aan de veiligheid in Nederland zelf.

Na het vertrek van Zweden, Tsjechië, België, Frankrijk en Finland, hebben in 2010 Spanje, Italië, Portugal en Polen hun bijdrage aan de missie beëindigd. Dat zijn negen andere landen die er de afgelopen twee jaar de brui aan hebben gegeven in Bosnië-Herzegovina. Wat mij betreft is hier het adagium «goed voorbeeld doet goed volgen» van toepassing.

De heer Nicolaï (VVD): Voorzitter. Ik begin met de conclusie, namelijk dat de VVD-fractie zal instemmen met de verlenging van deze missie. Ik had één specifieke vraag die al door de heer Timmermans is genoemd. De VVD-fractie heeft eerder gevraagd naar mogelijkheden om meer te verschuiven naar civiele politie.

De grootste vraag voor de VVD-fractie, en waarschijnlijk voor iedereen, is en blijft natuurlijk wat er daarna moet gebeuren. Er wordt hier vrolijk en optimistisch gezegd dat de situatie stabieler is dan vijftien jaar gelden. Ja, dank je de koekoek, toen was er oorlog. Mijn analyse is – ik hoor daar graag een reactie van het kabinet op – dat de verbeteringen alleen maar trager gaan. Het is niet eens een processie van Echternach, want men gaat eerder achteruit dan vooruit. Dat is in elk geval mijn gevoel. Dan komt natuurlijk wel de principiële vraag aan de orde welke meerwaarde hetgeen wij daar doen, heeft. Dit is geen opmaat om alsnog bedenkingen over de instemming met deze verlenging te uiten, maar wel een oproep om bijtijds, liefst nu al mondeling, aan te geven wat de situatie na november zou moeten zijn naar het oordeel van de Nederlandse regering. Ik hoor natuurlijk ook een inschatting van de wijze waarop andere landen hierover denken, zoals de landen die zich al hebben teruggetrokken, en hoe de EU er uiteindelijk over zal denken. Dat blijft mijn belangrijkste vraag.

In de brief wordt een paar keer gerept over de Nederlandse inzet voor later, maar er wordt niet uitgelegd wat die inzet zal zijn. Er wordt ook gesproken over de heroriëntatie op het executieve mandaat. Ik wil graag een indicatie, zo mogelijk meer dan een indicatie, van wat dat dan is.

De voorzitter: De minister van Buitenlandse Zaken kan direct antwoorden. Ik geef hem het woord.

Minister Rosenthal: Voorzitter. Ik dank de leden voor hun inbreng. Ik constateer dat er overal steun is voor verlenging van het mandaat voor EUFOR Althea tot 19 november 2011.

Waar wij te maken hebben met de Balkan in het algemeen, geldt dat stabiliteit en integratie in de structuren van Europa en de Euro-Atlantische samenwerking een belangrijke doelstelling is en blijft zowel voor Nederland als de internationale gemeenschap. Daarbij is wat betreft de stabiliteit van Bosnië-Herzegovina EUFOR van meet af aan een belangrijke factor geweest. Vorige keer dat wij spraken over verlenging, is afgesproken om de missie tot na de verkiezingen te handhaven. De verkiezingen zijn op zich vreedzaam en correct verlopen. Dat is in elk geval een constatering die positief stemt. Er kan echter niet worden ontkend dat er onverkort diepe politieke verdeeldheid langs etnische scheidslijnen, tussen de Bosniaks, de Kroaten en de Serven, bestaat. Dat stemt somber.

Het is voortdurend wegen tussen de verschillende factoren die wij in ogenschouw moeten nemen. De verkiezingen zijn vreedzaam en correct verlopen, er bestaat diepe politieke verdeeldheid en er is nog altijd geen federale regering. Tegelijkertijd is er, volgens allen die daar actief zijn, tijdens de verkiezingen en daarna geen sprake geweest van een verhoogd veiligheidsrisico. De veiligheidssituatie is in elk geval niet verslechterd. Alles bij elkaar is de lijn om voor de komende tijd inderdaad een exitstrategie te formuleren voor EUFOR Althea. Dat betekent niet dat er geen veiligheidsrisico’s blijven. Die vormen echter alles bij elkaar gewogen minder een reële dreiging dan zij tot nu toe zijn geweest.

De reden voor de heroriëntatie op de Nederlandse inzet is tweeledig. De veiligheidssituatie in Bosnië-Herzegovina is al enige tijd stabiel te noemen. De inzet op veiligheid verschuift van militaire inspanningen naar bestrijding van georganiseerde misdaad en handhaving van de openbare orde. Dat de bestrijding van de georganiseerde misdaad op deze manier moet plaatsvinden, is op zich geen vrolijke mededeling. Er is daarnaast een voortdurende politieke patstelling, die inderdaad mede in stand lijkt te blijven door de aanwezigheid van de Hoge Vertegenwoordiger in de post-Daytonepisode. Ik sprak gisteren met mijn Kroatische collega Jandroković. Hij beaamde dit. Hij is ook zeer kritisch over de politieke situatie in Bosnië-Herzegovina. Dat moet te denken geven.

Wij zullen dus binnen de EU die impasse moeten zien te doorbreken. Daarom kijkt ook de Nederlandse regering nu zeer kritisch naar de positie van het kantoor van de Hoge Vertegenwoordiger, in nauw overleg met de andere leden van de Peace Implementation Council. Als wij dat verbinden met de connectie tussen de positie van de Hoge Vertegenwoordiger en de «5+2-conditionaliteit», zijn wij inderdaad niet echt opgeschoten. De Nederlandse regering wil inzetten op een geïntegreerde EU-strategie voor Bosnië-Herzegovina. Daarbij moeten wij het instrumentarium van de EU maximaal en optimaal inzetten. Toetreding tot de Europese Unie en ook op een bepaald moment de mogelijkheid om toe te treden tot de NAVO moeten op termijn het perspectief vormen waarmee wij zullen moeten werken. Als wij dat niet doen en ons terugtrekken zonder verder perspectief te bieden – dat zeg ik ook tegen de heer Van Bommel – laten wij het erg aan de mensen over die in een patstelling tegenover elkaar staan. Ik had het gisteren met mijn Kroatische collega over de vraag waarom het niet mogelijk is om, waar het de constitutie van Bosnië-Herzegovina betreft, nu eindelijk eens te komen tot een arrangement dat andere landen met een multi-etnische samenstelling wel kennen. Het valt voortdurend terug op het onvermogen, het gebrek aan wil, van een aantal politieke leiders om daadwerkelijk stappen te zetten.

Ik zei al dat wij de impasse moeten doorbreken. Tegelijkertijd moeten wij, wanneer het om de exitstrategie gaat, Bosnië-Herzegovina vanuit de EU op weg helpen. Wij zitten in elk geval al in de fase van de Stabilisatie- en Associatie-Overeenkomst. Op die manier zullen wij moeten werken. Er werd een vraag gesteld over de economische ontwikkeling. Wij moeten eraan werken om samen met Bosnië-Herzegovina de stabiliteit en economische ontwikkeling daar te vergroten. De hoop is erop gevestigd dat de politieke leiders Bosnië-Herzegovina toch op een bepaald moment in staat en bereid zullen zijn om hun verantwoordelijkheid te nemen voor de toekomst van hun land. De EU zal daar hard en stevig op aandringen en de partijen proberen te overtuigen van het feit dat zij toch zullen moeten samenwerken. Als dat moet gebeuren in een sfeer die wij ooit in Nederland ook kenden, waarbij de drie bevolkingsgroepen simpelweg een proportioneel deel wordt gegeven met verdiscontering van de eigenheid van die drie bevolkingsgroepen, zullen wij het daarvan moeten hebben.

Ik kom nu bij de slotsom van mijn kant: wij willen niet oneindig bij blijven dragen aan EUFOR Althea. Als wij een exitstrategie willen hanteren, is het wel belangrijk dat wij die onderdeel maken van een EU-strategie waarbij de huidige politieke situatie en ook de veiligheidssituatie – de veiligheidssituatie is dus constant – leidend zijn. Op dit punt kan ik ten slotte zeggen dat het wat de Nederlandse regering betreft nu inderdaad de laatste keer moet zijn dat wij een verlenging aan de Kamer voorleggen. Dat hoeft echter niet te betekenen dat wij daarmee weg zijn en onze verantwoordelijkheid, die wij toch hebben, volledig opgeven. Op dat punt zou te denken zijn – wij hebben het gehad over het executief mandaat – aan het voortzetten van bepaalde trainingsactiviteiten in de civiel-politionele sfeer, ook na november 2011.

Dit waren de kernpunten van de gestelde vragen. Daar wou ik het nu bij laten.

De voorzitter: Ik geef de leden die een aanvullende vraag willen stellen de kans om dat te doen, zodat wij het overleg tot één termijn kunnen beperken en de minister van Defensie ook nog de gelegenheid krijgt om te antwoorden.

De heer Ormel (CDA): De minister zegt dat dit de laatste keer moet zijn. Vindt hij dat dit de laatste keer voor Nederland moet zijn of is hij van mening dat aan het einde van deze termijn de operatie EUFOR Althea moet zijn afgelopen? Als hij het eerste vindt, vindt hij dus dat Nederland eruit moet stappen terwijl andere landen er wel mee doorgaan.

De voorzitter: Ik inventariseer de vragen even.

De heer Nicolaï (VVD): Ik had nog gevraagd of er meer ruimte voor civiele politie zou kunnen komen, maar het kan zijn dat de minister van Defensie die beantwoordt.

De voorzitter: Dat is waarschijnlijk het geval.

De heer Van Bommel (SP): De minister merkte zelf al op dat de veiligheidssituatie min of meer stabiel is, dat die nog niet verslechterd is. Toch zitten wij in een situatie waarin landen zich terugtrekken en de inspanningen op dat gebied dus afnemen. Het is dus de vraag wat er gebeurt als dat proces voort zou gaan. Dat proces gaat onherroepelijk voort. Ook als Nederland blijft, zullen andere landen er op enig moment genoeg van krijgen. Moet dat proces niet juist een duwtje worden gegeven? Of moeten wij erkennen dat wij hier te maken hebben met een vorm van hospitalisering van een conflict? Zij gaan er niet meer over, wij gaan erover. Ondertussen kunnen zij de verschillen die zij onderling hebben flink uitbuiten, politiek, naar elkaar toe. De steun blijft en zij worden daar politiek beter van. Dat is feitelijk de situatie die nu is ontstaan. Ik wil graag het commentaar van de minister daarop. Uitspraken als «het moet nu de laatste keer zijn wat Nederland betreft» zijn in dit gebouw heel vaak gedaan. Meestal betekent dit dat er dan echt nog eentje kan, als echt de allerlaatste en dat wij het daarna in een andere vorm doen. Die maken op mijn fractie in elk geval geen indruk. Ik roep de minister op om kennis te nemen van de historie van de frase «het moet nu echt de laatste keer zijn».

Minister Rosenthal: Ik onderken de dilemma’s waarvoor wij staan met betrekking tot Bosnië-Herzegovina. Er is sprake van een politieke patstelling en een stabiele veiligheidssituatie. Tegelijkertijd is er inderdaad sprake van hospitalisering van de constellatie daar. Daar moeten wij vanaf. Je wilt en mag mensen echter niet van het ene op het andere moment aan hun lot overlaten. Dat brengt met zich mee dat de koers tweeledig zal moeten zijn. In de eerste plaats moeten wij vanuit Europa onze verantwoordelijkheid nemen in de richting van Bosnië-Herzegovina als land dat in een regio zit waar stabiliteit cruciaal is. In de tweede plaats moeten wij tegelijkertijd de politieke leiders van dat land aanspreken op hun verantwoordelijkheid. Die verantwoordelijkheid zal toch echt moeten zitten in het op een bepaald moment na nu bewilligen in constitutionele veranderingen die de drie bevolkingsgroepen tot een redelijke «live and let live»-positie brengen. Dat is de koers die wij zullen moeten varen. Je mag hopen dat daarmee ook de vijf doelstellingen van de Hoge Vertegenwoordiger eindelijk een stap verder zullen worden gebracht, want die betreffen de verdeling van een aantal zaken conform een verdeelsleutel die passend is bij de verhoudingen tussen de drie bevolkingsgroepen.

Om het geleidelijke stabilisatieproces in Bosnië-Herzegovina zeker te stellen, is het van belang dat er een verschuiving plaatsvindt van de militaire inspanningen per se naar bestrijding van georganiseerde misdaad en verbetering van de openbare orde in dat land. De militairen die wij daar in de LOTs hebben zitten doen uitstekend werk op dat punt. Je mag verwachten dat wanneer wij weggaan uit Bosnië-Herzegovina met de militairen, Nederland en de andere landen die tot nu toe participeren hun inspanningen op civiel niveau die hard nodig zijn voortzetten. Vandaar dat ik – dat is meer een punt voor de minister van Defensie – mij voorstel dat wij andere inspanningen gaan leveren in Bosnië-Herzegovina, met name wat betreft trainingen in de civiel-politionele sfeer. Dan zitten wij bij hetgeen waar wij in Nederland zo trots op zijn.

De heer Pechtold (D66): Ik had een vraag gesteld over de inzet van de ontwikkelingsrelatie met Bosnië-Herzegovina en daar wil ik graag nog iets meer over horen. Het ging, zoals ik al zei, onder andere over goed bestuur en mensenrechten. De vorige minister wilde meer economische betrekkingen. Houdt het kabinet aan die lijn vast? Wat gaan wij minder doen en wat gaan wij meer doen? Ik zou graag een wat uitgebreidere toelichting van de minister willen horen op die verschuiving.

Minister Rosenthal: De ontwikkelingssamenwerkingsinzet is in de afgelopen jaren afgebouwd en wordt eind dit jaar geheel beëindigd. Daarmee is de relatie tussen Nederland en Bosnië-Herzegovina niet afgelopen. Wij zullen andere zwaartepunten introduceren. Wat betreft de regio Srebrenica volgt Nederland een eigenstandig traject. Daar gaat Nederland onverkort door met het ondersteunen van de activiteiten voor een bedrag van rond de 5 mln. Ik heb met mijn Kroatische collega gisteren besproken dat wij het wat betreft de verdieping van de economische relaties, ook met Bosnië-Herzegovina, vooral moeten hebben van business-to-businesscontacten. Dat moeten geen impulsen zijn vanuit de grote bedrijven – dat geldt zowel voor Kroatië als voor Bosnië-Herzegovina – maar juist vanuit het midden- en kleinbedrijf, net name het bedrijfsleven dat wij als middle-sized business beschouwen. Daar liggen perspectieven. Daar zal op moeten worden ingezet. Ik zeg dat met onverdeeld genoegen toe. Ik denk dat het ook van belang zal zijn om in onze economische diplomatie daar naartoe te werken.

De voorzitter: Ik geef nu het woord aan de minister van Defensie.

Minister Hillen: Voorzitter. Volgens mij zijn niet zo veel vragen aan mijn adres gericht. De heer Timmermans vroeg of de vervulling van de plaatsen problemen geeft. Het antwoord op die vraag is nee, die geeft geen problemen. Het aantal mensen wordt steeds minder, maar wij hebben vanuit Defensie geen problemen om daar voldoende mensen heen te krijgen. De heer Pechtold vroeg of de inzet in Bosnië-Herzegovina niet ten koste gaat van de inzet in Kunduz. Het antwoord op die vraag is ook nee. Op het totaal aantal mensen dat Nederland stuurt, zitten er 24 marechaussees. Als ons aandeel daar afneemt, komt er uiteraard meer ruimte en dat zal ons goed uitkomen. De vervulling tot nu toe komen wij na. Een deel van de marechaussees zit in de LOTs en een groot deel houdt zich bezig met de opsporing van oorlogsmisdadigers. Als die LOTs wat gaan afnemen, kunnen wij in de loop van dit jaar wellicht geleidelijk wat marechaussees terugtrekken. Dan hebben wij wat meer ruimte voor Kunduz.

De heer Timmermans (PvdA): Ik heb mij misschien niet goed uitgedrukt. Marechaussees worden natuurlijk gewoon gestuurd. Als je wilt overschakelen naar meer inzet van civiele politie, heb je vrijwilligers nodig. Als ik het mij goed herinner, werd in het algemeen overleg in november gezegd dat niet zeker was of er genoeg vrijwilligers beschikbaar waren.

Minister Hillen: Nu gaat een aantal politiemensen vrijwillig mee. Die vervulling is tot nu toe geen probleem geweest, maar het aantal is buitengewoon gering. Het kan best zijn dat er dadelijk meer civiele politiehulp zou moeten zijn. Dan is het echter geen artikel 100-activiteit meer en kan er op basis van afspraken met de EU politiehulp worden toegezegd. Tot 19 november wordt de bijdrage van de Koninklijke Marechaussee wat ons betreft afgebouwd. Het andere mandaat, dat met name op de European Union Police Mission van toepassing is, eindigt 40 dagen later, als ik het goed heb. In het kader van de EU kan vervolgens worden bekeken of wij nog assistentie moeten verlenen, maar dat is geen artikel 100-procedure.

De voorzitter: Dat was het antwoord van de minister van Defensie, inderdaad kort en krachtig. Ik neem aan dat er niet alsnog behoefte is aan een tweede termijn. Ik heb alleen van de SP-fractie nog niet de uiteindelijke conclusie gehoord wat betreft het al dan niet verlenen van steun aan de verlening.

De heer Van Bommel (SP): Ik stel voor dat wij gelijk doorgaan naar de derde termijn. Ik heb de interruptie na de inbreng van de minister van Buitenlandse Zaken opgevat als een tweede termijn.

De antwoorden waren niet bevredigend, want er ontbreekt een duidelijk toekomstperspectief voor Bosnië-Herzegovina. Ik ben nog minder gerust door de verwijzing naar een mogelijke toetreding, ooit, tot de NAVO en de EU, wat op dit moment volstrekt ondenkbaar is met de tegenstellingen die er zijn en de erkenning dat er sprake is van hospitalisering van dit conflict. Daarom kan mijn fractie niet instemmen met het verlengen van deze missie.

De voorzitter: In constateer dat de heer De Roon van de PVV-fractie dezelfde conclusie heeft getrokken. Dat betekent dat een overgrote meerderheid van de Tweede Kamer wel instemt met verlenging dan de EUFOR-missie Althea in Bosnië. Dat gezegd hebbende, wens ik de verantwoordelijke bewindspersonen en vooral degenen die hier operationeel uitvoering aan geven ontzettend veel succes.