Kunt u voor uw uitvoeringsorganisatie(s) zo specifiek mogelijk inzichtelijk maken hoeveel geld er de komende jaren zal worden besteed aan diversiteits-, gender-, en inclusiebeleid?1
Het RIVM heeft momenteel een Diversiteit & Inclusie (D&I) beleidsbudget van € 50.000,– euro gereserveerd voor 2025.
Kunt u voor uw uitvoeringsorganisatie(s) zo specifiek mogelijk inzichtelijk maken hoe het diversiteits-, gender- en inclusiebeleid de komende jaren wordt vormgegeven? Bent u voornemens dit beleid binnen uw uitvoeringsorganisatie(s) te intensiveren of af te bouwen?
De komende jaren zet het RIVM het huidige beleid voort. Het RIVM sluit daarbij aan op het Rijksbrede beleid en geeft hieraan invulling door:
Kunt u voor uw uitvoeringsorganisatie(s) inzichtelijk maken welke diversiteits-, gender-, en inclusiecursussen er worden aangeboden?
Medewerkers van het RIVM kunnen gebruik maken van het Rijksbrede aanbod.
Is er de afgelopen jaren op uw uitvoeringsorganisatie(s) sprake geweest van het weghalen van kunstobjecten, omdat deze bijvoorbeeld «niet meer van deze tijd» zouden zijn?
Nee.
Kunt u zo specifiek mogelijk inzichtelijk maken in hoeverre uw uitvoeringsorganisatie(s) een gender-en diversiteitsquotum hanteert voor uw personeel?
Het RIVM hanteert het wettelijk afgestemde quotum voor de Banenafspraak, dat is 2,76%. Daarnaast hanteert het RIVM de Rijksbrede streefcijfers voor culturele diversiteit en een evenwichtige man-vrouw verhouding. Voor culturele diversiteit, medewerkers met een herkomst buiten Europa, is dit streefcijfer in 2026 16% voor de schalen 11–14 en 12% voor de schalen 15 en hoger. Voor een evenwichtige man-vrouw verhouding is de Rijksbrede richtlijn om 45–55% vrouwelijke medewerkers vanaf schaal 15 en hoger te hebben.
Op welke manier wordt het succes van het diversiteits-, gender- en inclusiebeleid binnen uw uitvoeringsorganisatie(s) gemeten? Welke criteria of key performance indicators (KPI’s) hanteert u om het beleid te beoordelen?
Het RIVM monitort het bovengenoemde quotum van de Banenafspraak. Het RIVM meet ook via vragen over inclusie op de werkvloer, die opgenomen zijn in de medewerkersonderzoeken.
Kunt u inzichtelijk maken welke externe organisaties of consultants zijn ingehuurd om uw uitvoeringsorganisatie(s) te adviseren over diversiteits-, gender- en inclusiebeleid? Wat waren de kosten en uitkomsten van deze adviezen?
In 2024 heeft het RIVM een projectleider ingehuurd. De kosten hiervoor waren € 24.000,–. De projectleider heeft samen met het RIVM een beleidsvisie en een plan van aanpak opgesteld.
Zou u de beantwoording per uitvoeringsinstantie afzonderlijk kunnen aanleveren?
Ja.
Het bericht ‘1,4 miljard pakketjes van buitenlandse webshops naar Nederland: ‘Onhoudbaar’’ |
|
André Flach (SGP) |
|
Beljaarts |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «1,4 miljard pakketjes van buitenlandse webshops naar Nederland: «Onhoudbaar»» in het AD van 16 januari jl.?1
Ja.
Wat is uw reactie op de noodkreet van de verschillende toezichthouders dat de pakketstroom vanuit vooral Chinese webshops «onbeheersbaar» is geworden?
De noodkreet van de toezichthouders over de onbeheersbare pakketstroom uit Chinese webshops neem ik zeer serieus. De explosieve groei van deze handelsstroom, naar schatting 3 miljoen individueel geadresseerde pakketten per dag, vormt een aanzienlijke uitdaging voor onze markttoezichthouders en de Douane. De toenemende handelsstroom brengt ook uitdagingen met zich mee voor het gelijk speelveld, de productconformiteit, consumentenbescherming en duurzaamheid.
Hoe duidt u de explosieve toename van het aantal pakketjes vanuit onder meer China naar Nederland, ook gelet op de enorme veiligheidsrisico’s voor de consumenten die dit met zich meebrengt?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het feit dat 85 tot 95 procent van de spullen die vanuit Azië naar Europa komt niet voldoet aan Europese wetgeving?
In de beantwoording2 van Kamervragen over hormoonverstorende stoffen in kleding SHEIN van 30 januari 2025, is aangegeven dat verschillende Europese markttoezichthouders onderzocht hebben in hoeverre producten afkomstig van online platforms buiten de Europese Unie voldoen aan de EU-productregelgeving. Uit deze onderzoeken blijkt dat ongeveer 85–95% van de onderzochte producten niet voldoet aan de Europese productregels voor veiligheid, gezondheid en duurzaamheid.3 Dit zijn non-conforme producten.
Echter, deze onderzoeken geven geen representatief beeld van de volledige markt. De markttoezichthouders hebben zich specifiek gericht op producten waarvan zij op voorhand vermoedden dat deze niet aan de eisen voldeden. Daardoor is slechts een klein deel van de totale productstroom onderzocht. Om uitspraken te doen over de non-conformiteit van alle individueel geadresseerde pakketten is representatief onderzoek nodig. Dit is echter moeilijk vanwege de grote hoeveelheid producten die dagelijks de Unie binnenkomen. Ondanks het uitblijven van representatief onderzoek zijn de uitkomsten wel zorgwekkend.
Deelt u de mening dat de explosieve toestroom van Chinese spullen «een groot maatschappelijk probleem» is?
Zie antwoord bij vraag 2.
Hoe waardeert u de toestroom van goedkope Chinese spullen van slechte kwaliteit en met een relatief korte levensduur in het licht van de circulaire ambities en het inperken van de enorme afvalberg?
Het is belangrijk om te benadrukken dat we niet kunnen stellen dat alle producten in deze stroom van lage kwaliteit zijn of een korte levensduur hebben; elk product moet afzonderlijk worden beoordeeld. Tegelijkertijd is het door de enorme hoeveelheid zendingen – tot wel drie miljoen per dag – onmogelijk om alle producten effectief te controleren. Dit maakt het des te belangrijker om aandacht te besteden aan de zorgen over de milieueffecten van producten die voortijdig kapotgaan en lastig te hergebruiken zijn. Daarom ben ik blij met de aangenomen Ecodesign Verordening, die op Europees niveau duurzaamheidseisen stelt voor producten binnen bepaalde productgroepen. Deze eisen gelden voor alle producten in deze categorieën, ongeacht of ze afkomstig zijn van Europese of niet-Europese producenten en verkopers die hun producten op de Europese markt aanbieden. Daarom sta ik er positief tegenover dat de Commissie circulariteit en duurzaamheid als speerpunt heeft opgenomen in hun E-commerce mededeling. Voor mijn appreciatie hiervan verwijs ik graag naar het BNC-fiche4.
Welke stappen worden gezet in het kader van consumentenbescherming om te voorkomen dat consumenten dergelijke risicovolle producten aanschaffen? En hoe wilt u ervoor gaan zorgen dat deze producenten de regels beter zullen naleven?
Gezien de omvang en het maatschappelijke belang van deze problematiek, zal ik mij actief blijven inzetten in Brussel om het probleem op de agenda van de Commissie te behouden en effectief beleid te ontwikkelen. In februari heb ik een rondetafelgesprek gehad met verschillende belanghebbenden, waaronder toezichthouders, belangenorganisaties en bedrijven. Hun inzichten zijn meegenomen in het eerdergenoemde BNC-fiche en blijven belangrijk bij het verder vormgeven van ons beleid en onze inbreng op Europees niveau. Een onderdeel hiervan is mijn voornemen om bij de Europese Commissie te bepleiten een diepgaand onderzoek uit te voeren naar de keten van e-commerce buiten de EU.
Wij raden de Commissie aan om een onderzoek uit te voeren met een tweeledig doel. Ten eerste om meer inzicht te krijgen in de volledige keten van e-commerce van buiten de EU. Ten tweede om op basis van deze inzichten meer concrete handelingsperspectieven te krijgen waarmee de belangen van onze burgers en bedrijven geborgd kunnen worden.
Hoe wilt u het Nederlandse bedrijfsleven beschermen tegen oneerlijke concurrentie van bedrijven als Temu, Shein en AliExpress?
In de beantwoording van Kamervragen op 30 januari jl. heb ik aangegeven wat mijn inzet is rondom het beschermen van het Nederlands bedrijfsleven tegen oneerlijke concurrentie. Omdat e-commerce zich niet beperkt tot nationale grenzen, is een gecoördineerde aanpak noodzakelijk. Daarom is de mededeling van de Europese Commissie een noodzakelijke stap. De focus ligt hierbij op het versterken van het Europees toezicht, het verbeteren van effectieve handhaving, het vergroten van consumentenbewustzijn en het bevorderen van internationale samenwerking. Voor een gedetailleerd overzicht van de Europese acties en mijn appreciatie verwijs ik graag naar het BNC-fiche.
Naast deze bredere strategie zijn er recent al concrete stappen gezet om het Europees bedrijfsleven beter te beschermen tegen oneerlijke concurrentie. Een bouwsteen hierin is de aanscherping van de Europese productregels5 (General Product Safety Regulation) en de markttoezichtverordening die productveiligheidseisen stelt voor specifieke (geharmoniseerde) productgroepen6. Deze regels beleggen verantwoordelijkheid bij marktdeelnemers om veilige producten op de markt aan te bieden die voldoen aan EU-normen. Markttoezichthouders, zoals de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), spelen een belangrijke rol bij de handhaving van deze regels. Ze werken samen via EU-databases om non-conforme producten te identificeren en van de markt te weren.
Een andere belangrijke pijler in de aanpak van oneerlijke concurrentie is de Digital Services Act (DSA). Deze wet verplicht grote online platforms om misleiding en illegale praktijken tegen te gaan. Om de naleving van Europese productregels te versterken, legt de DSA online marktplaatsen extra verplichtingen op. Zij moeten meer informatie inwinnen over de handelaren die via hun platform producten verkopen. Dit helpt bij het identificeren van malafide handelaren en het tegengaan van oneerlijke concurrentie.
Naast de DSA speelt ook de Europese Anti-dwangarbeidverordening een rol in het tegengaan van oneerlijke concurrentie. Deze verordening, die op 13 december 2024 in werking is getreden, verbiedt bedrijven om producten die met dwangarbeid zijn vervaardigd op de EU-markt te brengen of daarvandaan uit te voeren. Dit verbod geldt voor alle producten, bedrijven en economische sectoren, inclusief producten die via e-commerce worden verkocht. Door het verdienmodel van bedrijven die gebruik maken van dwangarbeid weg te nemen, draagt deze verordening bij aan een eerlijker speelveld. De verplichtingen voor bedrijven treden vanaf 14 december 2027 in werking.
Tot slot zijn er ook nog de Verordening Buitenlandse Subsidies (FSR) en de Digital Markets Act (DMA). De FSR, die in 2023 in werking is getreden, is bedoeld om de Europese interne markt te beschermen tegen oneerlijke concurrentie veroorzaakt door subsidies van overheden buiten de EU aan bedrijven die actief zijn binnen de EU. De DMA, ingevoerd in 2022, richt zich op het reguleren van grote online platforms («poortwachters») om eerlijke concurrentie in de digitale markt te waarborgen, onder meer door het beperken van monopolyposities, het creëren van gelijke kansen voor alle marktdeelnemers, en het vergroten van transparantie en keuzevrijheid voor consumenten.
Deze gecombineerde maatregelen dragen bij aan een eerlijker speelveld voor Nederlandse bedrijven en beschermen hen tegen oneerlijke concurrentie van buitenlandse platforms. Hoewel de DSA nog relatief nieuw is, verwachten we dat deze instrumenten op termijn zowel onze consumenten als producenten kunnen beschermen tegen onveilige producten en oneerlijke concurrentie. Daarnaast zal ik me in Brussel blijven inzetten voor de verdere ontwikkeling en verbetering van bestaande productveiligheidswetgeving, zoals de markttoezichtverordening.
Welke stappen worden op Europees niveau gezet om onwenselijke import van goedkope Chinese spullen van slechte kwaliteit in te perken?
Gezien de grensoverschrijdende aard van deze problematiek is een gecoördineerde Europese aanpak belangrijk. De recente mededeling van de Europese Commissie van 5 februari 2025 is dan ook een noodzakelijke stap. Deze mededeling omvat een breed actieplan om de uitdagingen rondom e-commerce van buiten de EU aan te pakken. De focus ligt hierbij op:
Voor een gedetailleerd overzicht van alle maatregelen van de Commissie en de kabinetsappreciatie verwijs ik graag naar het BNC-fiche.7
Bent u bereid met de toezichthouders in gesprek te gaan om te bezien tegen welke problemen zij aanlopen en hoe dit kan worden aangepakt?
Ik heb in februari 2025 een rondetafelgesprek gevoerd met onder andere de markttoezichthouders en de Douane naar aanleiding van het signaal. Hun inzichten heb ik meegenomen bij het vormgeven van onze bijdrage op Europees niveau. Daarnaast hebben mijn ambtenaren regelmatig overleg met de verschillende markttoezichthouders en de Douane om op de hoogte te blijven van de knelpunten en mogelijke oplossingen.
Bent u daarnaast bereid te stimuleren dat consumenten zoveel mogelijk hun producten aanschaffen bij een Nederlandse aanbieder, bijvoorbeeld via een publieke oproep of publiekscampagnes?
In de beantwoording van de Kamervragen van 30 januari 2025 ben ik ingegaan op recente campagnes die gevoerd zijn om bewustwording bij Nederlandse consumenten te vergroten. Het is belangrijk dat consumenten erop kunnen vertrouwen dat de producten die zij aanschaffen veilig zijn, ongeacht waar ze deze kopen. Ik zet mij daarom in om, via de GPSR, de DSA, de markttoezichtverordening en de aangenomen Ecodesign Verordening, producten intrinsiek veiliger en duurzamer te maken.
Daarnaast is het ook belangrijk dat consumenten de juiste keuzes maken. Om deze reden hebben meerdere publieke organisaties in 2024 verschillende bewustwordingscampagnes gelanceerd. Deze campagnes waren specifiek gericht op het vergroten van het bewustzijn onder consumenten over de risico's van online aankopen buiten de EU. Te weten:
Voor 2025 zal ik inspanningen blijven verrichten om de Productenmeldwijzer onder de aandacht te brengen van consumenten.
Het bericht dat een prijsplafond voor gas wordt overwogen. |
|
Jimmy Dijk |
|
Beljaarts , Eelco Heinen (VVD) |
|
Bent u bekend met de plannen van de Europese Commissie (EC) om een prijsplafond voor gas in te voeren1 Wat vindt u van dit initiatief en welke rol bent u bereid hierin te spelen?
Het kabinet is bekend met de berichtgeving over de mogelijke plannen van de Europese Commissie voor het invoeren van een prijsplafond op de groothandelsmarkt voor gas. De Commissie heeft in reactie op deze berichtgeving aangegeven geen plannen hiervoor te hebben.2 In het actieplan betaalbare energieprijzen, dat de Commissie op 26 februari jl. gepresenteerd heeft, is een dergelijke maatregel ook niet opgenomen.3 Voor zover bekend heeft de Commissie ook geen ander concreet voorstel hiertoe gepresenteerd. Daarom kan het kabinet hierover geen oordeel vellen.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat in de genoemde berichtgeving werd gerefereerd aan een mogelijke maatregel die de gasprijs op de groothandelsmarkt zou begrenzen. Dat is iets anders dan het prijsplafond voor consumenten dat in Nederland eenmalig als maatregel is getroffen in 2023. In algemene zin heeft kabinet aangeven een zeer kritische grondhouding ten aanzien van de maatregelen die de prijs op de groothandelsmarkt kunstmatig begrenzen. Tijdens de energiecrisis werd een tijdelijk «marktcorrectiemechanisme» (MCM) ingevoerd. Dit was een dynamisch prijsplafond op de termijnmarkt voor gas dat per 31 januari jl. is afgelopen. Nederland heeft zich bij de onderhandelingen over dit MCM kritisch opgesteld ten opzichte van dergelijke marktinterventies. Deze maatregelen adresseren namelijk niet de oorzaak van eventuele hoge prijzen: een disbalans tussen vraag en aanbod. In plaats daarvan kunnen ze het probleem erger maken: als er geen prijsvorming kan plaatsvinden heeft dat namelijk grote risico’s voor het functioneren van de energiemarkten, de liquiditeit (d.w.z. de omvang van volumes die worden verhandeld) en de leveringszekerheid van gas, onder meer omdat de aanvoer van gas naar Europa kan worden beïnvloed. Eventuele toekomstige voorstellen voor dergelijke maatregelen zal het kabinet daarom zorgvuldig op hun merites beoordelen.
Deelt u de mening dat de overheid een verantwoordelijkheid heeft in het garanderen van de leveringszekerheid en de betaalbaarheid van gas?
Gasleveringszekerheid is een gedeelde verantwoordelijkheid van de aardgasbedrijven en de overheid.4 Momenteel is de Nederlandse en Europese gasmarkt zo ingericht dat vraag en aanbod efficiënt samenkomen tegen de laagste kosten. De gasmarkt kan voor een groot deel ook de leveringszekerheid zelf waarborgen. Dit is ook een van de conclusies uit het Strategy-rapport5 naar aanleiding van de motie-Segers-Marijnissen6.
In de praktijk is er in Nederland daarnaast ook nu al sprake van een stevige inmenging van de overheid via verschillende instrumenten om de publieke belangen zo goed mogelijk te dienen. Een voorbeeld hiervan is de verantwoordelijkheid om te voorzien in levering aan kleinverbruikers. Sinds 2004 is gekozen voor een systeem dat berust op twee pijlers:
In dit kader is ook voorzien in een vergunningsplicht voor leveranciers aan kleinverbruikers8. Een ander voorbeeld van overheidsingrijpen is de taak die EBN sinds 2022 heeft om gas op te slaan voor het geval marktpartijen dit onvoldoende doen.
Tegelijkertijd heeft de gascrisis van 2022 laten zien dat bij extreme marktomstandigheden aanvullend flankerend overheidshandelen noodzakelijk kan zijn. Het gaat daarbij om maatregelen die de weerbaarheid van het gassysteem vergroten en een gascrisis te bestrijden. Om deze weerbaarheid structureel te borgen werkt het kabinet aan een voorstel voor de Wet bestrijden energieleveringscrisis. Dit wetsvoorstel is op 26 februari in internetconsultatie gegaan.
Het kabinet heeft in het Regeerprogramma de ambitie uitgesproken om te werken aan de betaalbaarheid van de energierekening en een rechtvaardige energietransitie, ook voor huishoudens met een kleine portemonnee en middeninkomens. Hierbij is specifieke aandacht voor huishoudens die moeite hebben om de energierekening te betalen of en/of in energiearmoede leven. In gezamenlijk verband (Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, en Klimaat en Groene Groei) werkt het kabinet hieraan. Zo zet het kabinet in op maatregelen die structureel bijdragen aan energiebesparing in woningen op de lange termijn, bijvoorbeeld door het stimuleren van het nemen van isolerende maatregelen. Daarnaast ziet het kabinet, na diverse gesprekken met de sector, voldoende basis om in 2025 het Energiefonds op te gaan starten, zoals op 14 februari jl. met de Kamer is gedeeld.9 Met het energiefonds worden huishoudens in energiearmoede ondersteund bij het betalen van de energierekening. Er wordt met de hoogste urgentie gewerkt aan de uitwerking van het fonds. Ook staat vanaf 2026 het Social Climate Fund (SCF) ter beschikking voor het opvangen van de effecten van het emissiehandelssysteem voor CO2-emissies van de gebouwde omgeving en transport (ETS2) voor kwetsbare huishoudens en microbedrijven.
Welk effect hebben de btw en andere belastingen op gas op de prijs die consumenten betalen en hoeveel draagt dit bij aan de inflatie? Welk budgettaire belang is hiermee gemoeid per maatregel en zijn er juridische beperkingen die voorkomen dat hiervan de tarieven worden verlaagd?
De totale energierekening voor huishoudens loopt in de periode 2020–2030 op. De belangrijkste oorzaken zijn de stijgende netbeheerkosten en leveringskosten. Het onderdeel energiebelasting op de totale energierekening voor huishoudens nam af tot 2025, zowel in relatieve als absolute zin. Dit komt doordat de belastingvermindering in de energiebelasting is verhoogd, en daarnaast de energiebelastingtarieven op elektriciteit zijn gedaald en de energiebelastingtarieven op aardgas gestegen terwijl het gasverbruik fors is afgenomen. Dit maakt dat de totale betaalde energiebelasting voor een gemiddeld huishouden de afgelopen jaren is gedaald. Voor 2025 is eerder al in wetgeving een verlaging van de energiebelasting op elektriciteit vastgelegd. Daarnaast heeft het kabinet de energiebelasting op aardgas voor 2025 verlaagd.
De totale energiebelasting maakte in 2025 ongeveer 9% uit van de energierekening (excl. btw) bij een gemiddeld verbruik van 900 m3 aardgas en 1.920 kWh elektriciteit.10 In de periode 2025–2030 blijft het aandeel van de energiebelasting rond de 10%.
Consumenten betalen energiebelasting per m3 aardgas. In 2025 bedraagt het tarief circa 58 cent per m3 voor het verbruik tot 170.000 m3. Een gemiddeld huishouden verbruikt circa 900 m3 per jaar. Dit tarief is relatief hoog vergeleken met de tarieven in andere EU-lidstaten. Het effectieve energiebelastingtarief dat de Nederlandse consument uiteindelijk per m3 aardgas betaalt, ligt evenwel aanmerkelijk lager dan 58 cent per m3. Dat komt door de belastingvermindering die als vast bedrag in mindering wordt gebracht op de energierekening. Andere EU-lidstaten kennen die vermindering niet. De vermindering bedraagt in 2025 € 524,95 (excl. btw). Als 50% van de belastingvermindering wordt toegepast op het aardgasdeel van de energierekening, bedraagt het effectieve energiebelastingtarief voor aardgas circa 28 cent per m3 bij een gemiddeld huishouden.
De energiebelastingtarieven zijn onderdeel van het Nederlandse herstel- en veerkrachtplan (HVP). In het HVP is vastgelegd dat het tarief van de eerste schijf voor gas wordt verhoogd en het tarief van de eerste schijf voor elektriciteit wordt verlaagd. Binnen de afspraken van het HVP is het niet mogelijk om de energiebelasting op aardgas (tot 170.000 m3) verder te verlagen ten opzichte van de wijziging die met het Belastingplan 2025 al is doorgevoerd zonder financiële consequenties. Afwijken van de in het HVP vastgelegde afspraken kan leiden tot een korting die kan oplopen tot € 600 miljoen per mijlpaal.
Op de energierekening is het algemene btw tarief van 21% van toepassing. Dat geldt dus ook voor het deel van de energierekening dat door aardgas wordt bepaald: de vaste leveringskosten, de netbeheertarieven, de variabele leveringskosten en de energiebelasting. Het is op basis van Europese regelgeving juridisch mogelijk om in plaats van het algemene btw-tarief (nu 21%) tijdelijk een verlaagd btw-tarief (nu 9%) op de levering van aardgas toe te passen.11 Een verlaging op aardgas is alleen tijdelijk mogelijk omdat de btw-richtlijn daarop geen verlaagd btw-tarief meer toestaat vanaf 1 januari 2030. Een eventuele tijdelijke verlaging zou gepaard gaan met een stijging van de administratieve – en uitvoeringslasten, onder meer door het treffen van overgangsmaatregelen in verband met na – en vooruitbetalingen rondom het tijdstip van wijziging.
De totale inkomsten uit de energiebelasting op aardgas waren in 2024 € 6 miljard. De inkomsten uit de energiebelasting op elektriciteit bedroegen € 4,1 miljard. De belastingvermindering van in totaal € 4,6 miljard moet in mindering worden gebracht op die inkomsten. Daarmee komen de netto-inkomsten in 2024 op € 5,5 miljard. De totale btw-inkomsten uit energie waren in 2024 naar schatting € 3,4 miljard. De inkomsten uit btw specifiek op aardgas zijn niet in beeld.
In algemene zin geldt dat het verhogen van productgebonden belastingen als energiebelasting en btw zorgt voor een hogere inflatie. Bijvoorbeeld, een verhoging van de btw wordt voor een deel doorberekend in de prijs die consumenten betalen. Dit betekent dat bij een verhoging van de btw de consumentenprijzen stijgen en er dus inflatie optreedt. Hetzelfde geldt voor een verhoging van productgebonden belastingen als energiebelasting. Uit cijfers van het CBS12 blijkt dat productgebonden belastingen en subsidies 0,9 procentpunt hebben bijgedragen aan inflatie. Hiervan was een zeer klein deel van 0,03 procentpunt het gevolg van aanpassingen in de energiebelasting.
Hoe oordeelt u over het functioneren van het noodfonds energie? Hoeveel mensen zijn hiermee geholpen en wat was hiervan het budgettaire belang? Vindt u ook, gezien deze relevantie voor het publieke belang, dat het redelijkerwijs verlangd kan worden van private partijen dat zij hun medewerking voorzetten?
Het Tijdelijk Noodfonds Energie (TNE) heeft in 2023 en in 2024 steun geboden aan huishoudens in energiearmoede. Huishoudens met een laag inkomen (tot 200% van het sociaal minimum) en een hoge energierekening kwamen in aanmerking voor steun. In 2024 zijn 110.937 aanvragen goedgekeurd met een gemiddeld steunbedrag van € 97 per maand voor 6 maanden. Het aantal aanvragen en goedgekeurde aanvragen is ruim verdubbeld ten opzichte van de eerste editie van het Noodfonds in 2023.
Een deel van de huishoudens in Nederland heeft op dit moment nog steeds moeite met het betalen van de energierekening en het krijgen van grip op de hoogte hiervan. De prijzen op de energiemarkt zijn de afgelopen tijd gestabiliseerd, maar tegelijkertijd liggen de prijzen structureel hoger dan voor de Russische invasie in Oekraïne. Daarom werkt het kabinet aan de betaalbaarheid van de energierekening en een rechtvaardige energietransitie om problemen voor veel huishoudens te verminderen. Het is cruciaal dat de energietransitie niet ten koste gaat van mensen met een kleine beurs.
Het Noodfonds heeft in 2023 en 2024 aangetoond dat zij de doelgroep die steun op de energierekening nodig heeft, goed kan bereiken. Daarom zijn de energiesector en het kabinet opnieuw met elkaar om de tafel gegaan. Naast een financiële bijdrage van een aantal energieleveranciers ten behoeve van de uitvoeringskosten hebben de netbeheerders een welwillende grondhouding getoond om ook financieel bij te dragen aan deze uitvoeringskosten tot een maximum van € 4,35 miljoen. De totale uitvoeringskosten bedragen € 10,70 miljoen. Daarmee worden de uitvoeringskosten volledig gedekt door de energiesector. Een officieel besluit van de netbeheerders moet nog worden genomen conform de geëigende procedures van de betrokken bedrijven en zal in de komende weken volgen.
Ziet u nu in navolging van de EC dat bedrijven in de gassector doelbewust de prijzen hoog houden om meer winst te maken? Wat doet dit met uw eerdere analyses over het fenomeen van winstgedreven inflatie?
Het kabinet ziet geen bewuste tactiek van de gassector om de prijzen hoog te houden om zodoende meer winst te behalen. Gasprijzen komen in een complexe dynamiek van vraag en aanbod tot stand. De stijging van de gasprijzen op de groothandelsmarkt zoals deze zijn waargenomen begin februari 2025 hadden hun oorzaak in het koude weer en concurrentie met Azië om de beschikbare LNG-volumes. Ondertussen is een daling van de gasprijs zichtbaar, mede naar aanleiding van de warmere weerverwachtingen in Europa. De verwachting is dat per 2026 meer LNG op de wereldmarkt komt, waarmee de prijzen voor gas verder zullen dalen. Dit is ook zichtbaar op de prijsverwachting op de termijnmarkten, waar de prijzen voor levering in 2026 een stuk lager liggen dan levering voor komende maand.
In het kader van de retailmarkt is het tot slot goed te benoemen dat de ACM eerder onderzoek heeft gedaan bij zes grote energieleveranciers naar de gevoerde consumentenprijzen. De ACM heeft geconcludeerd13 14 dat deze leveranciers geen onredelijke prijzen hebben gevoerd in de periode dat inkoopprijzen (extreem) hoog waren.
Kunt u de winstgedreven inflatie van de gasprijzen in Nederland in kaart brengen? Kunt u daarbij ook opties meenemen om dit aan te pakken met bijbehorende financiële consequenties?
Zie antwoord vraag 5.
Wat gaat u doen om de gasreserves te vullen zonder dat gasbedrijven zich hiermee verrijken over de rug van de belastingbetaler of mensen die in de kou zitten door de hoge gasprijzen?
Gasopslagen zijn een belangrijk middel in het Nederlandse en Europese gassysteem. Daarom hecht het kabinet eraan dat er voldoende goed functionerende gasopslagen zijn in Nederland om te voorzien in seizoensopslag, pieklevering en het balanceren van het net en dat deze voldoende gevuld worden15. Gasopslagen worden door marktpartijen gebruikt voor diverse doeleinden, onder andere om te voorzien in hun leveringsverplichtingen in de winter (als de gasvraag hoger is dan in de zomer). Het zijn dan ook primair marktpartijen die gasopslagen vullen. Het blijft voor de gasleveringszekerheid belangrijk dat marktpartijen zeker stellen dat ze aan hun leveringsverplichting kunnen voldoen. In de Energiewet worden regels gesteld voor leveranciers met een vergunning voor de levering aan kleinverbruikers, waaronder dat zij moeten voorzien in een betrouwbare levering. ACM houdt toezicht op de naleving van deze wettelijke verplichtingen.
In de gascrisis hebben we gezien dat aanvullend overheidsingrijpen nodig kan zijn. Daarom heeft het kabinet ook voor dit jaar opnieuw een vulambitie geformuleerd en EBN de taak gegeven om gas op te slaan (tot 20 TWh) voor het geval marktpartijen dit onvoldoende doen16. In de Kamerbrief stand van zaken gasmarkt en vulgraden van 14 februari 202517 heeft het kabinet uiteengezet waarom het terughoudend is om extra maatregelen te nemen, aanvullend op wat marktpartijen dienen te doen. Bij deze realiteit past een zorgvuldige afweging voordat aanvullende maatregelen worden getroffen.
Het artikel 'Hogere lonen hoeven inflatievuur niet op te stoken' |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Beljaarts , Tjebbe van Oostenbruggen (NSC) |
|
![]() |
Herinnert u zich de motie Bontenbal/Marijnissen (36 410, nr. 73)1 die vroeg om het opstellen van een plan om het percentage bedrijven dat doet aan medewerkersparticipatie te vergroten?2
Ja.
Herinnert u zich de brief van de Staatssecretaris van Financiën, waarin het standpunt van het kabinet was dat er geen wettelijke belemmeringen zijn voor werknemersparticipatie, en dat dus geen aanvullende maatregelen nodig zijn?
Ja.
Herinnert u zich de brief van de Minister van Economische Zaken waarin staat dat Nederland onderaan bungelt op de ranglijst van regelingen rondom medewerkersparticipatie binnen startups en scale-ups, en dat het risico ten opzichte van de mogelijke beloning voor de medewerker in Nederland bijna drie keer zo hoog ligt als in enkele onderzochte andere landen?
Ja.
Is het u bekend dat België, Frankrijk, Spanje, Duitsland, Italië, het Verenigd Koninkrijk en Scandinavische landen een fiscaal voordeel bieden voor financiële werknemersparticipatie in de vorm van winstdeling, aandelen of certificaten van aandelen?
Ja.
Is het u bekend dat Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk zelfs verdergaande regelingen hebben en het in die landen hoog op de politieke agenda staat?
Ja.
Deelt u de analyse van veel economen, waaronder die van De Nederlandsche Bank, dat het aandeel van lonen in het verdiende bedrijfsinkomen al lange tijd te laag is?
Conform eerdere antwoorden van 17 oktober 20243 stuurt het kabinet niet op de arbeidsinkomensquote (AIQ) dan wel op de winstquote. Voor de AIQ of de winstquote is namelijk geen vastgesteld optimaal niveau. Of de dalende AIQ een probleem is hangt af van de oorzaken. Het zou bijvoorbeeld kunnen komen door technologische vooruitgang, zoals robotisering. Dat brengt veel goeds in een krappe arbeidsmarkt. Maar het zou ook kunnen komen door marktmacht, of een instroom van laagbetaalde arbeidsmigranten. Daar wil het kabinet wat aan doen.
Het kabinet is daarbij van mening dat een evenwichtige loonontwikkeling belangrijk is. Bedrijfswinsten binnen bepaalde sectoren zijn de afgelopen jaren toegenomen. Tegelijkertijd is het goed om te zien dat de lonen bezig zijn met een flinke inhaalslag: in 2024 groeiden de cao-lonen met 6,6%. 4
De hoogte van de lonen is uiteindelijk iets dat in de markt tot stand moet komen, en is een zaak voor de sociale partners, werknemers en de werkgevers.
Deelt u de mening dat ons nationale stelsel van loonvorming een weeffout kent, namelijk dat verbeteringen in arbeidsvoorwaarden grotendeels vooraf worden vastgelegd in cao’s die vaak langer dan een jaar doorlopen, waarmee het aandeel van arbeid in het bedrijfsresultaat altijd achter de feiten aanloopt?
Cao’s hebben meestal een looptijd van één à twee jaar, waarbij de onderhandelingen voor een nieuwe Cao reeds beginnen voor de oude is afgelopen. Dat betekent dat Cao’s beperkt achterlopen op de actualiteit, en deze kan worden meegewogen bij het tot stand komen van de volgende Cao. Het kabinet ziet daarnaast ook meerwaarde in de stabiliteit die een Cao biedt over de looptijd. De samenwerking tussen sociale partners en werkgevers die eigen is aan Cao’s, draagt ook bij aan het vinden van een evenwichtige consensus. Daarbij kunnen sociale partners de arbeidsvoorwaarden ook mede afstemmen op langjarige trends in productiviteit en bedrijfsresultaat. Het kabinet is daarmee niet van mening dat het Cao-stelsel een weeffout is.
Deelt u de mening dat er een belangrijk voordeel zit aan beloning via medewerkersparticipatie, omdat dit, in tegenstelling tot cao-loonsverhogingen, niet-inflatie verhogend werkt, aangezien deze beloningen mee-ademen met het bedrijfsresultaat, en dat het dus verstandig kan zijn om arbeidsbeloningen ook voor een deel uit winstdeling te laten bestaan?
Het kabinet staat in principe positief tegenover de beoogde doelen van financiële werknemersparticipatie. Het staat werknemers en werkgevers vrij om afspraken te maken over financiële werknemersparticipatie waaronder winstdeling als onderdeel van de beloning van werknemers. Het kabinet is van mening dat werknemers, sociale partners en werkgevers zelf het beste in staat zijn om de wenselijkheid daarvan te beoordelen. De voor- en nadelen zullen per sector en per bedrijf verschillen. Een gevolg van winstdeling als onderdeel van de lonen is dat de risicodeling tussen de onderneming en werknemers verandert. Een duidelijk nadeel is dat dit leidt tot meer inkomensonzekerheid. Werknemers ontvangen immers een lager vast loon, en een groter flexibel deel. Als het economisch minder gaat, leidt dit tot een lager inkomen voor de werknemer. Werknemers hebben op deze manier meer onzekerheid over hun inkomen. Doordat de lonen sterker afhankelijk worden van de stand van de economie, wordt de economie van Nederland als geheel ook conjunctuurgevoeliger. Het effect op de inflatie van winstdeling is daarbij niet bij voorbaat vast te stellen. Het kabinet is daarom niet voornemens met actieve fiscale stimulering te komen van financiële medewerkersparticipatie via winstdeling. Het kabinet wil echter ook zeker niet ontmoedigen dat werkgevers en werknemers hier onderling afspraken over maken.
Deelt u de mening dat ondanks dat er voor bedrijven schijnbaar geen wettelijke belemmeringen zijn voor werknemersparticipatie, het stimuleren hiervan meerdere belangrijke voordelen heeft, juist in het licht van inflatie-uitdagingen?
Zie antwoord op vraag 8.
Deelt u de mening dat het expliciet stimuleren van medewerkersparticipatie, ongeacht in welke vorm, wél kan zorgen voor meer bekendheid van deze optie? Zou dit tevend een duwtje in de rug kunnen zijn voor bedrijven om de mogelijkheid ook echt te gaan aanbieden en voor werknemers om hier om te vragen?
In de Kamerbrief van 23 september 20245 waarnaar ook wordt verwezen bij vraag 2 wordt aangegeven dat uit onderzoek blijkt dat dat 33% van de bedrijven die gevraagd wordt naar de reden waarom zij geen gebruik maken van werknemersparticipaties een tekort aan informatie over werknemersparticipaties ervaart. Het gebrek aan kennis als knelpunt werd ook door sociale partners ingebracht in de Stichting van de Arbeid tijdens het onderzoek dat ten grondslag aan de Kamerbrief. Het vergroten van de kennis over financiële werknemersparticipaties, de voor-en nadelen en de uitvoering ervan ziet het kabinet als een taak voor de sociale partners en de andere partijen die hierbij betrokken zijn.
Ten aanzien van startups en scale-ups werkt het kabinet aan de uitwerking van de beleidsoptie voor groeideling uit het Bouwstenenrapport, zoals ook door de Kamer gevraagd in de motie van het lid Van Eijk.6 De Kamer wordt hier voor 1 juli over geïnformeerd. Ik verwijs in dit verband ook naar de Kamerbrief waar in vraag 3 aan wordt gerefereerd, over het onderzoek dat het kabinet heeft laten uitvoeren naar de belastingheffing op dit punt in andere landen7.
Bent u bereid de voordelen van medewerkersparticipatie te onderschrijven, de buitenlandse regelingen te onderzoeken op elementen die ook in Nederland zouden kunnen werken, met sociale partners nogmaals te bespreken hoe dit verder gebracht kan worden en concrete voorstellen te doen om in Nederland werknemersparticipatie actief aan te jagen?
Op 21 september 2023 hebben de leden Bontenbal en Marijnissen een motie ingediend die het kabinet verzoekt om in samenwerking met vakbonden en bedrijven te onderzoeken welke fiscale en andersoortige obstakels winstdeling belemmeren en daarnaast in samenwerking met vakbonden en bedrijven op basis van het onderzoek een plan op te stellen om het percentage bedrijven dat doet aan medewerkersparticipatie te vergroten.8 In de brief die wij op 23 september 2024 aan uw Kamer hebben gestuurd wordt u geïnformeerd over de opzet en de uitkomsten van het onderzoek. In de overleggen met de Stichting van de Arbeid zijn ook de uitkomsten van onderzoek van Universiteit Utrecht betrokken. Gelet op de recente afronding van het traject met de Stichting van de Arbeid, zien wij geen aanleiding voor een nieuwe verkenning.
Het alarm slaan van de ombudsman over de gebrekkige postbezorging door de overheid |
|
van Waveren , Folkert Idsinga (VVD) |
|
Judith Uitermark (NSC), Beljaarts |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «burgers in de problemen door te late bezorging brieven overheid, ombudsman wil actie»?1
Sinds wanneer bent u op de hoogte van problemen met postbezorging door overheidsinstanties? Welke signalen heeft u hierover ontvangen en van wie?
Zijn er binnen uw ministeries interne meldingen gedaan over klachten van overheidsinstanties met betrekking tot postbezorging? Zo ja, welke meldingen zijn er in de afgelopen vijf jaar vanuit overheidsinstanties ontvangen over problemen met de postbezorging en gebrekkige klachtafhandeling en hoe zijn deze signalen opgevolgd?
Houdt het Rijk (of departementen of diensten binnen het Rijk) bij hoe verzonden post bezorgd wordt en of daar klachten over zijn? Kunt u aangeven of, en zo ja, bij welke departementen of overheidsinstanties problemen met postbezorging structureel meer voorkomen dan bij andere departementen of overheidsinstanties?
Klopt het dat voordat een klacht bij de Nationale ombudsman terecht komt, die eerst al bij het bestuursorgaan ingediend zou moeten zijn waar de klacht betrekking op heeft? Kunt u per departement een overzicht verstrekken van de afgelopen vijf jaar met daarin het aantal klachten of meldingen over niet of te laat bezorgde post? Kunt u (op hoofdlijnen) aangeven op welke wijze op deze klachten is gereageerd? Zijn brieven opnieuw verstuurd? Zijn termijnen opgeschort? Of zijn klachten afgewezen?
Kunt u een overzicht verstrekken van de afgelopen vijf jaar met daarin de hoeveelheid klachten over gebrekkige postbezorging die door de overheid zijn afgehandeld met een doorverwijzing naar PostNL?
Bent u het eens met de stelling van de Nationale ombudsman dat de overheid verantwoordelijk blijft voor de postbezorging, ook wanneer ze dit door PostNL laat uitvoeren? Welke verantwoordelijkheid heeft de overheid zelf om ervoor te zorgen dat overheidspost tijdig en correct wordt bezorgd?
Hoeveel klachten heeft de overheid in de afgelopen vijf jaar bij PostNL of andere bezorgdiensten ingediend over problemen met bezorging? Zijn hier gesprekken over gevoerd?
Zijn er bijzondere afspraken met PostNL over bezorging van post van de overheid of overheidsdiensten? Zo ja, welke?
Klopt het dat de Autoriteit Consument en Markt (ACM) toezicht houdt op de postmarkt van consumenten, maar niet op de zakelijke markt en dat PostNL zich daarom, volgens de ombudsman, nauwelijks aan regels hoeft te houden wat betreft bezorging van overheidspost? Zijn u meer signalen bekend over gebrekkige postbezorging op de zakelijke postmarkt? Zo ja, bent u van mening dat hier sprake is van marktfalen en welke maatregelen overweegt u om dit op te lossen?
Welke stappen onderneemt u om te garanderen dat de ACM beter toezicht kan houden op de betrouwbaarheid van de zakelijke markt, inclusief overheidspost, nu uit signaleren blijkt dat marktfalen kan optreden? Bent u bereid aanvullende regulering te overwegen?
Welke klachtprocedures bestaan er momenteel voor burgers die hinder ondervinden van gebrekkige bezorging van overheidspost?
Bent u het met de stelling in het voorbeeld van de Nationale ombudsman eens dat «niet-ontvangen post geen gegronde reden is voor een klacht» bij een waterschap? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot het uitgangspunt dat de overheid betrouwbaar en toegankelijk moet zijn voor burgers? Zo nee, bent u dan van mening dat de betreffende overheidsinstanties onjuist hebben gehandeld? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat een afwijzing van een klacht op deze grond niet meer voorkomt?
Zijn er situaties bij overheidsinstanties bekend waarbij burgers door gebrekkige postbezorging bezwaar- of beroepstermijnen hebben gemist? Zo ja, kunt u aangeven bij welke overheidsinstanties dit heeft plaatsgevonden en daarbij ook expliciet aan te geven hoe deze situaties door de desbetreffende instantie zijn opgevolgd?
Welke maatregelen gaat u nemen om te garanderen dat burgers niet juridisch benadeeld worden door fouten in de postbezorging van overheidsinstanties?
Deelt u de mening dat, ondanks dat overheidscommunicatie steeds meer via digitale wegen gebeurt, er geen concessies gedaan mogen worden aan de bezorging van fysieke post? Zo ja, welke voorstellen gaat u doen om tegemoet te komen aan de zorgen van de Nationale ombudsman?
Acht u naar aanleiding van deze problematiek aanpassing van de Postwet nodig om te garanderen dat burgers niet langer de dupe zijn van gebrekkige postbezorging? Zo ja, welke wijzigingen overweegt u? Zo nee, welke stappen onderneemt u wel om de situatie te verbeteren?
Vormen de voorgestelde bevoegdheden in de asielnoodmaatregelenwet een onwenselijk groot risico, aangezien lidstaten volgens de Procedurerichtlijn een asielaanvraag als ongegrond mogen afhandelen in drie situaties waarin een vreemdeling zijn verzoek om internationale bescherming impliciet heeft ingetrokken of ervan heeft afgezien, waaronder bij weigering om te verschijnen voor een gehoor na een behoorlijke uitnodiging? Deelt u de zorg dat dit risico extra groot is vanwege de bekende problemen met gebrekkige postbezorging? Zo ja, wat betekent dit voor de toepassing van deze bevoegdheid in de voorgestelde asielnoodmaatregelenwet? En kunt u specifiek ingaan op de rechtsgevolgen van deze bevoegdheid?
Kunt u tevens separaat ingaan op de rechtsgevolgen van niet-ontvangen of vertraagde post bij de volgende instanties: de Immigratie- en Naturalisatiedient, de rechtbanken, het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, de Belastingdienst en de Dienst Toeslagen?
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden?
Het bevorderen van steward owned ondernemen in Nederland. |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Struycken , Beljaarts |
|
![]() |
Op welke wijze is tot op heden uitvoering gegeven aan de motie-Sneller/Zeedijk (Kamerstuk 29 023, nr. 509) over de rentmeestervennootschap en kunt u benoemen met welke partijen al is gesproken?
Deelt u de mening dat de overheid een rol heeft in het faciliteren van ondernemerschap en hoe staat u tegenover de gedachte dat het faciliteren van nieuwe vormen van ondernemen innovatie kan aanjagen?1
Deelt u de mening van professor De Kluiver dat modelstatuten die als «standaardpakketten» kunnen worden gebruikt en geïmplementeerd een laagdrempelige en praktische manier zijn om bedrijven en startende ondernemers die dat willen te helpen de vorm van een rentmeestervennootschap aan te nemen, vergelijkbaar met de «model articles» uit het Verenigd Koninkrijk?
Bent u bereid om conform de suggestie van De Kluiver een expertgroep aan te stellen die één of meerdere modelstatuten voor een rentmeestervennootschap gaat uitwerken en daar de opzet tot een wettelijke regeling zoals in de voetnoot vermeld bij te betrekken?2
Deelt u de opvatting dat met zulke modelstatuten slechts kleine wetswijzigingen nodig zijn om de rentmeestervennootschap mogelijk te maken, zoals concreet benoemd?3
Hoe beoordeelt u deze voorstellen tot wetswijziging als doorontwikkeling van de ingezette flexibilisering van het BV-recht inhoudelijk?
Bent u bereid om een wetswijziging parallel aan het instellen van de expertgroep voor te bereiden?
Bent u bekend met het onderzoek dat is uitgevoerd in Duitsland onder ruim 400 familiebedrijven waaruit blijkt dat 72% van hen voorstander is van een wettelijke regeling voor steward-ownership?4 Wat is uw reactie hierop?
In Nederland signaleert onder andere VNO-NCW toenemende belangstelling voor steward-ownership, met name bij bedrijfsoverdracht.5 Heeft u desondanks redenen om aan te nemen dat in Nederland te weinig behoefte is aan steward-ownership?
Zo ja, bent u bereid om een vergelijkbaar onderzoek uit te laten voeren in Nederland om die overtuiging te staven?
De agressieve en misleidende telefonische verkoop van thuisbatterijen. |
|
Ilana Rooderkerk (D66) |
|
Sophie Hermans (VVD), Beljaarts |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van het programma Radar van 10 maart 2025, waarin duidelijk wordt dat er steeds meer bedrijven op agressieve en misleidende wijze thuisbatterijen proberen te verkopen?
Verandert de uitzending van Radar iets aan uw antwoorden op de vragen 1, 2, en 5 op eerder gestelde vragen over de schimmige verkoop van thuisbatterijen (Kamerstuk 2024Z18132)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat?
Wat vindt u ervan dat bedrijven mensen onjuist en onvolledig informeren en onder druk zetten om een veel te dure thuisbatterij te kopen?
Wat vindt u ervan dat bedrijven dreigen met een torenhoge boete wanneer iemand de aankoop binnen de wettelijke 14 dagen bedenktijd wil annuleren? Welke consequenties kunnen worden verbonden aan dit soort agressieve praktijken? Kunnen er boetes worden uitgedeeld, of kan de vergunning worden ingetrokken?
Welke rechten hebben mensen die voor te veel geld een thuisbatterij hebben aangeschaft en daarbij onjuist of onvolledig zijn geïnformeerd, en/of die onder druk zijn gezet en waarbij is gedreigd met een opzegboete terwijl dit juridisch niet juist is?
Hoe kan het dat dezelfde «ondernemers» onder verschillende bedrijfsnamen opereren en telkens dezelfde trucs uithalen en daardoor door kunnen blijven gaan met hun malafide praktijken? Kunt u toezeggen om alles op alles te zetten om ervoor te zorgen dat niet alleen bedrijven, maar ook de «ondernemers» erachter geweerd worden van de markt?
Hoe kan het dat deze bedrijven telkens met een nieuw telefoonnummer bellen, zodat blokkeren geen zin heeft? Wat kunt u daaraan doen?
Kunt u nader ingaan op het onderdeel van de reportage van Radar waaruit blijkt dat de verkopers van thuisbatterijen in het bezit zijn van een telefoonnummer en informatie over het energiecontract en het aantal zonnepanelen van de mensen die zij benaderen? Hoe komen zij aan deze informatie? Is dit legaal? Beschermen energiebedrijven de privacy van hun klanten wel voldoende?
Klopt het dat telefoonnummers van mensen verhandeld worden?
Kunt u bevestigen dat per 1 januari 2026 telefonische verkoop van thuisbatterijen zonder toestemming vooraf verboden is? Hoe gaat dit verbod worden gehandhaafd?
Hoe ziet «voorafgaande toestemming» eruit? Kan dat ook zijn dat iemand algemene voorwaarden accepteert waarin verstopt staat dat «de gegevens gebruikt worden of gedeeld worden met derden voor commerciële doeleinden» of een variant daarop?
Deelt u dat een waarschuwing vanuit de Autoriteit Consument & Markt (ACM) niet genoeg is en dat actieve toezicht en handhaving op zijn plaats is?
In het antwoord op vraag 4 op de eerder gestelde vragen over de schimmige verkoop van thuisbatterijen geeft u aan dat de ACM zelf gaat over de onderzoeken die worden uitgevoerd; kunt u toezeggen om in gesprek te gaan met de ACM en aan te dringen op toezicht en handhaving?
Het artikel ‘New shipyard for TenneT's German offshore platforms is being built in Spain’ |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Sophie Hermans (VVD), Beljaarts |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel op de website van Tennet «New shipyard for TenneT's German offshore platforms is being built in Spain»?
Klopt het dat de Duitse tak van Tennet onderdeel is van Tennet B.V. (besloten venootschap), althans dat Tennet B.V. de grootste aandeelhouder is van TenneT Duitsland en Tennet B.V. dus (de grootste) zeggenschap heeft over TenneT Duitsland? en daardoor (grotendeels) Nederlands staatseigendom is?
Klopt het dat de komende jaren vanuit TenneT B.V. veel geld gereserveerd is voor de versterking en verduurzaming van het Duitse net?
Hoeveel Nederlands belastinggeld wordt hierdoor geïnvesteerd in het bouwen van een nieuwe werf?
Waarom wordt de scheepswerf voor de offshore platformen van Tennet in Spanje gebouwd en niet in Nederland?
In hoeverre heeft TenneT de mogelijkheden om deze bouw in eigen land uit te voeren onderzocht?
Welke rol heeft de Sectoragenda Maritieme Maakindustrie gespeeld bij deze keuze?
Als de Sectoragenda geen rol gespeeld heeft: waarom niet?
Heeft de beschikbaarheid van subsidies of andere fiscale maatregelen in Spanje een rol kunnen spelen bij de beslissing van TenneT om te investeren in een Spaanse scheepswerf in plaats van een Nederlandse?
Bent u bereid om te onderzoeken of en in hoeverre dit het geval is en of en in hoeverre daarbij sprake is van een ongelijk speelveld tussen de Spaanse en de Nederlandse markt?
Bent u het eens dat dit een enorme investering had kunnen zijn in de Nederlandse maritieme maakindustrie en dat het spijtig is voor de sector dat deze investering niet in Nederland is gevallen?
Kunt u uitleggen hoe deze keuze van een Nederlands staatsbedrijf, waarbij Nederlands belastinggeld besteed wordt, voldoet aan de vijf actielijnen en onderliggende oplossingen die opgenomen zijn in de Sectoragenda Maritieme Maakindustrie?
Heeft het kabinet de actielijn om het strategisch belang nadrukkelijker te verankeren in het aanbestedingsbeleid van de overheid en haar staatsdeelnemingen, inmiddels uitgevoerd? Zo nee, waarom niet en waar wacht dat op?
Zo ja, waarom houdt een Nederlands staatsbedrijf zich daar niet aan, welke maatregelen kan het kabinet nemen om de bouw in Spanje terug te draaien en welke maatregelen treft het kabinet om dat in de toekomst te voorkomen?
Bent u het eens dat staatsbedrijven het goede voorbeeld moeten geven? Deelt u de opvatting dat investeringen zoals deze dus in eerste instantie bij Nederlandse werven belegd zouden moeten worden?
Kunt u uitleggen hoe u ervoor zorgt dat staatsbedrijven de Sectoragenda Maritieme Maakindustrie volgen, en hoe u hierover communiceert richting de andere ministeries?
Hebben desbetreffende ministeries het belang van de sectoragenda goed op het netvlies? Hoe is dat verankerd?
Zijn er de komende tijd meer staatsbedrijven die maritieme aanbestedingen moeten maken? Indien dit wel het geval is, wat doet u eraan om de sectoragenda mee te laten wegen in de besluiten die genomen worden?
De economische kansen van verduurzaming op Curaçao |
|
Mpanzu Bamenga (D66), Ilana Rooderkerk (D66) |
|
Zsolt Szabó (VVD), Beljaarts , Barry Madlener (PVV), Sophie Hermans (VVD) |
|
![]() |
In hoeverre bent u op de hoogte van plannen om op Curaçao een zonnepark, laadstation en e-bussen te realiseren?
Deelt u de mening dat de ontwikkeling hiervan bijdraagt aan de economische versterking van Curaçao en het vergroten van (handels)kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven?
Bent u bekend met het feit dat het Chinese BYD (Build Your Dreams) tegen dumpprijzen elektrische bussen aan Curaçao wil leveren en daarmee oneerlijke concurrentie met het Nederlandse VDL (Van Der Leegte Groep) veroorzaakt? Wat doet het kabinet om deze oneerlijke concurrentie te voorkomen?
Wat is momenteel het financiële gat voor het realiseren van het zonneveld met een elektrisch buspark en laadstation?
Klopt het dat de door Nederland toegezegde financiering van het project nog niet geleverd is door discussie tussen de betrokken departementen?
Deelt u de analyse dat het Ministerie van Klimaat en Groene Groei nog 4,3 miljard euro beschikbaar heeft voor dergelijke projecten in begrotingsreserve duurzame energie en klimaattransitie?
Wanneer neemt u een besluit over de financiering van Nederland van dit project? Hoe kijkt u aan tegen het mogelijk openstellen van SDE++ subsidie (Stimulering Duurzame Energietransitie en Klimaattransitie) voor dit project en dergelijke projecten?
Wat is de stand van zaken van het project voor een drijvend windpark op zee? Deelt u de mening dat dit een economische kans is op Curaçao?
Welke mogelijke rol ziet u voor Curaçao om een nieuwe energie-exporteconomie positie te verwerven via groene waterstof?
Wat is de inzet van de Minister van Klimaat en Groene Groei als zij in mei afreist naar Curaçao op dit thema?
Welke rol gaat het kabinet in brede zin spelen om in ondersteuning van Curaçao dit initiatief en deze innovatie te stimuleren samen met overheid en bedrijfsleven?
Nieuwe horecaregels in Amsterdam |
|
Arend Kisteman (VVD) |
|
Beljaarts |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Verbod op dansen in Amsterdamse restaurants zorgt voor woede bij horecaondernemers: Halsema slaat door met regels» uit de Telegraaf?1
Hoe duidt u de nieuwe horecaregels die de gemeente Amsterdam wil invoeren?
Recent heeft u een Actieprogramma Minder Druk Met Regels gepresenteerd. Wat vindt u ervan dat u druk in de weer bent knellende regelgeving af te schaffen voor ondernemers, terwijl dit teniet wordt gedaan door gemeenten?
Heeft de gemeente Amsterdam contact gezocht met het Ministerie van Economische Zaken alvorens het deze nieuwe plannen voor de horeca aankondigde? Zo ja, hoe verliep dit contact?
Ziet u een risico voor willekeur in de voorgenomen bevoegdheid van de Amsterdamse burgemeester om een ontheffing te kunnen verlenen aan een specifieke horecazaak zodat deze langer open kan zijn? Zo nee, waarom niet?
Ziet u nadelige gevolgen voor de veiligheid ontstaan als Amsterdamse snackbars voortaan eerder dicht moeten, aangezien snackbars nu ook fungeren als plek om niet alleen buiten te hoeven wachten na het uitgaan?
Bent u van mening dat veel gemeenten regelgeving voor horeca flink zouden kunnen terugdringen, bijvoorbeeld door het afschaffen van een exploitatievergunning omdat een Drank- en Horecavergunning in veel gevallen al volstaat om op te treden bij ongeregeldheden, of het afschaffen van de terrasvergunning omdat de Algemene Plaatselijke Verordening in veel gevallen al volstaat om te handhaven bij excessen?
Bent u het eens dat een strakke regelgeving voor winkels en horeca het verdienmodel van deze winkels en horeca kan ondergraven, waardoor uiteindelijk verschraling van het winkel-/horeca-aanbod optreedt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe past strakke regelgeving van gemeenten bij het doel van het kabinet te zorgen voor levendige en veelzijdige stads- en dorpskernen?
Bent u bereid aanvullende stappen te nemen om de gemeente Amsterdam te bewegen deze regelgeving niet of in verzwakte vorm in te voeren? Zo nee, waarom niet?
Financiering van ngo’s, belangen organisaties en goede doelen |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Beljaarts |
|
![]() |
Aan welke ngo’s, goede doelen en belangenorganisaties stelt het Ministerie van Economische Zaken financiële middelen beschikbaar over de periode 2021–2025. Kunt u een volledig subsidieoverzicht geven van het departement voor alle organisaties die in de breedste zin van het woord onder bovenstaande definities vallen?
Wat zijn de criteria voor het verkrijgen van subsidies van het Ministerie van Economische Zaken als belangenorganisatie/NGO?
Welke thema’s of sectoren zijn het belangrijkste voor subsidies bij het Ministerie van Economische Zaken? Zijn er specifieke programma’s gericht op milieu, klimaat, energie, of ondernemerschap?
Wat is het totale budget voor subsidies aan belangenorganisaties, goede doelen en NGO’s voor het Ministerie van Economische Zaken voor de jaren 2025–2030?
In hoeveel gevallen gaat het om financiering boven het bedrag van 100.000 euro?
Kunt u per project van boven een ton de bedragen weergeven in een overzichtelijke tabel met subsidiënt of programma, bedrag, looptijd en doel van de subsidiëring?
Welke wijzigingen worden verwacht in de toewijzing van subsidies de komende jaren bij het Ministerie van Economische Zaken?
Het bericht ‘ACM wil dat energiebedrijven klanten helpen met nieuw energiecontract’ |
|
Folkert Idsinga (VVD) |
|
Beljaarts |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van de NOS over de oproep van de Autoriteit Consument & Markt (ACM) aan energiebedrijven om klanten beter te ondersteunen bij het kiezen van een passend energiecontract?1
Hoe beoordeelt u de conclusie van de ACM dat energiebedrijven consumenten onvoldoende helpen bij het kiezen van een contract dat aansluit bij hun verbruik en situatie? Wat zegt dit volgens u over de transparantie en consumentenbescherming op de Nederlandse energiemarkt?
Welke mogelijkheden heeft de ACM op dit moment om in te grijpen bij energieleveranciers die onvoldoende transparantie bieden of consumenten niet adequaat ondersteunen? Acht u deze instrumenten voldoende om misstanden effectief te bestrijden?
Bent u bereid te onderzoeken of aanvullende regelgeving nodig is om te waarborgen dat energiebedrijven consumenten beter informeren en begeleiden bij het afsluiten van een energiecontract? Zo ja, welke stappen overweegt u te nemen?
Hoe beoordeelt u de effectiviteit van het huidige toezicht op de energiemarkt met betrekking tot consumentenbescherming en eerlijke concurrentie? Bent u bereid te bezien of de ACM extra bevoegdheden nodig heeft om haar toezichtstaken beter te kunnen uitvoeren?
In hoeverre kunnen energiebedrijven worden verplicht om meer standaardisatie in hun contractvoorwaarden aan te brengen, zodat consumenten gemakkelijker contracten kunnen vergelijken en beter inzicht krijgen in de verschillen tussen aanbieders?
Deelt u de mening dat energiebedrijven een verantwoordelijkheid hebben om klanten actief te helpen bij het vinden van een passend contract? Zo ja, hoe zou de overheid dit kunnen stimuleren zonder onnodige marktverstoring?
Welke lessen trekt u uit de oproep van de ACM aan energiebedrijven om consumenten beter te ondersteunen bij het kiezen van een passend energiecontract? Acht u verdere interventies noodzakelijk om de transparantie en consumentenbescherming in de energiemarkt te verbeteren?
Zijn er al concrete stappen gezet door de overheid of toezichthouders om de transparantie en ondersteuning in de energiemarkt te verbeteren? Kunt u een overzicht geven van lopende of geplande initiatieven?
Het uitblijven van duurzame investeringen door bedrijven en beleggers. |
|
Ilana Rooderkerk (D66) |
|
Eelco Heinen (VVD), Beljaarts |
|
![]() |
Welke signalen krijgt u over het feit dat (mogelijk vele miljarden aan) duurzame investeringen uitblijven omdat er onduidelijkheid bestaat over het klimaatbeleid en de klimaatdoelen? Deelt u de mening dat, indien dit klopt, dit zeer onwenselijk is?
Hoeveel investeringsbeslissingen stellen de financiële sector en het bedrijfsleven op dit moment uit doordat niet duidelijk is welk klimaatbeleid in Nederland gevoerd gaat worden?
Bent u van mening dat er dit voorjaar definitief duidelijkheid moet komen over de klimaataanpak, en er dus geen beleid vooruitgeschoven kan worden, zodat bedrijven en financiers weten waar ze aan toe zijn?
Deelt u de mening dat duidelijkheid vanuit de overheid over duurzaamheidsbeleid zal leiden tot meer duurzame investeringen? Hoe beoordeelt u de oproep van de Maatschappelijke Alliantie die vraagt om stabiel klimaatbeleid?
Kunt u inschatten wat de prijs van te laat of niet handelen op het gebied van het klimaat, gegeven het feit dat later handelen duurder zal zijn dan tijdig handelen? Wat zijn bijvoorbeeld, naar schatting, de kosten van 1 / 5 / 10 jaar later handelen?
Deelt u de mening dat er dit voorjaar een klimaatpakket moet liggen waarmee de wettelijke klimaatdoelen met voldoende zekerheid worden gehaald zodat investeerders weten waar ze aan toe zijn?
Is het voor u een mogelijkheid dat dat keuzes uitgesteld kunnen worden, bijvoorbeeld als de dekking van de maatregelen die nodig zijn om de klimaatdoelen te halen, lastig te vinden is?
Hoe beoordeelt u uw bredere beleid op gebied van publieke investeringen in innovatie en transitie naar de groene economie? Ziet u ook in dat publieke investeringen zullen leiden tot private investeringen?
Bent u bekend met het voorbeeld van Duitsland, waar ze met een «klimaatschuld» in beeld brengen hoeveel geld er nodig is om de klimaatdoelen te halen? Bent u bereid dit door CPB/PBL te laten ramen?
Hoe beoordeelt u de eigen bezuinigingen op de groene economie, wetende dat deze bezuinigingen Nederland op termijn een veelvoud aan welvaart kosten?
Het artikel 'Europa hééft wel grondstoffen voor halfgeleiders, maar kan er niet bij' |
|
Daniëlle Hirsch (GL), Joris Thijssen (PvdA) |
|
Beljaarts , Reinette Klever (PVV) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Europa hééft wel grondstoffen voor halfgeleiders, maar kan er niet bij»1?
Deelt u de conclusie gesteld door Elmer Rietveld van TNO dat pogingen om kritieke grondstoffen voor de Europese Unie veilig te stellen, bijvoorbeeld met de meer dan tien overeenkomsten met grondstofrijke landen sinds 2021, tot dusver niet aantoonbaar effectief zijn? Zo nee, waarom niet?
Waaraan is volgens u de ineffectiviteit van dergelijke overeenkomsten te wijten?
Deelt u de mening dat de Europese Unie op het gebied van grondstofwinning alleen een aantrekkelijk alternatief is voor China in grondstofrijke landen als het eerlijke «win-winpartnerschappen» sluit die lokale waarde toevoeging mogelijk maken voor de gastlanden waar mijnbouwprojecten plaatsvinden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wordt dit geborgd in de overeenkomsten die Europa sluit?
Bent u het eens met de stelling dat voor toegang naar grondstoffen in het mondiale zuiden betrouwbaarheid en goede diplomatieke relaties essentieel zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe ziet u dit in verhouding tot de bezuinigingen op ontwikkelingssamenwerking? Hoe kan de Europese Unie een alternatief vormen voor de diepe zakken van China als de EU en haar lidstaten allebei bezuinigen op internationale samenwerking?
Bent u het ermee eens dat de meest effectieve manier om de afhankelijkheid van kritieke grondstoffen ter verminderen, is om niet alleen de duurzame productie in de gezamenlijke EU verder uit te bouwen, maar ook te zorgen dat grondstoffen in de keten worden gehouden en vol in te zetten op verminderd verbruik van kritieke grondstoffen? Zo nee, waarom niet?
Hoe geven Nederland en de Europese Unie op dit moment vorm aan de ambitie om zoveel mogelijk grondstoffen te recyclen, en zo min mogelijk grondstoffen te gebruiken? Ziet u kansen voor verbetering? Zo ja, welke stappen zet u hierop?
Wat moet er volgens het kabinet gebeuren om de grondstoffenafhankelijkheid te verminderen de komende jaren?
Bent u het ermee eens dat het kan helpen om harde, concrete doelen op te stellen en vervolgens concreet beleid te maken om die doelen te halen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u dan bereid om bijvoorbeeld het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) een doorrekening van beleid te laten doen zoals ook gebeurt bij de doelstellingen rond de circulaire economie? Zo nee, waarom niet?
Het bericht dat een prijsplafond voor gas wordt overwogen. |
|
Jimmy Dijk |
|
Beljaarts , Eelco Heinen (VVD) |
|
Bent u bekend met de plannen van de Europese Commissie (EC) om een prijsplafond voor gas in te voeren1 Wat vindt u van dit initiatief en welke rol bent u bereid hierin te spelen?
Het kabinet is bekend met de berichtgeving over de mogelijke plannen van de Europese Commissie voor het invoeren van een prijsplafond op de groothandelsmarkt voor gas. De Commissie heeft in reactie op deze berichtgeving aangegeven geen plannen hiervoor te hebben.2 In het actieplan betaalbare energieprijzen, dat de Commissie op 26 februari jl. gepresenteerd heeft, is een dergelijke maatregel ook niet opgenomen.3 Voor zover bekend heeft de Commissie ook geen ander concreet voorstel hiertoe gepresenteerd. Daarom kan het kabinet hierover geen oordeel vellen.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat in de genoemde berichtgeving werd gerefereerd aan een mogelijke maatregel die de gasprijs op de groothandelsmarkt zou begrenzen. Dat is iets anders dan het prijsplafond voor consumenten dat in Nederland eenmalig als maatregel is getroffen in 2023. In algemene zin heeft kabinet aangeven een zeer kritische grondhouding ten aanzien van de maatregelen die de prijs op de groothandelsmarkt kunstmatig begrenzen. Tijdens de energiecrisis werd een tijdelijk «marktcorrectiemechanisme» (MCM) ingevoerd. Dit was een dynamisch prijsplafond op de termijnmarkt voor gas dat per 31 januari jl. is afgelopen. Nederland heeft zich bij de onderhandelingen over dit MCM kritisch opgesteld ten opzichte van dergelijke marktinterventies. Deze maatregelen adresseren namelijk niet de oorzaak van eventuele hoge prijzen: een disbalans tussen vraag en aanbod. In plaats daarvan kunnen ze het probleem erger maken: als er geen prijsvorming kan plaatsvinden heeft dat namelijk grote risico’s voor het functioneren van de energiemarkten, de liquiditeit (d.w.z. de omvang van volumes die worden verhandeld) en de leveringszekerheid van gas, onder meer omdat de aanvoer van gas naar Europa kan worden beïnvloed. Eventuele toekomstige voorstellen voor dergelijke maatregelen zal het kabinet daarom zorgvuldig op hun merites beoordelen.
Deelt u de mening dat de overheid een verantwoordelijkheid heeft in het garanderen van de leveringszekerheid en de betaalbaarheid van gas?
Gasleveringszekerheid is een gedeelde verantwoordelijkheid van de aardgasbedrijven en de overheid.4 Momenteel is de Nederlandse en Europese gasmarkt zo ingericht dat vraag en aanbod efficiënt samenkomen tegen de laagste kosten. De gasmarkt kan voor een groot deel ook de leveringszekerheid zelf waarborgen. Dit is ook een van de conclusies uit het Strategy-rapport5 naar aanleiding van de motie-Segers-Marijnissen6.
In de praktijk is er in Nederland daarnaast ook nu al sprake van een stevige inmenging van de overheid via verschillende instrumenten om de publieke belangen zo goed mogelijk te dienen. Een voorbeeld hiervan is de verantwoordelijkheid om te voorzien in levering aan kleinverbruikers. Sinds 2004 is gekozen voor een systeem dat berust op twee pijlers:
In dit kader is ook voorzien in een vergunningsplicht voor leveranciers aan kleinverbruikers8. Een ander voorbeeld van overheidsingrijpen is de taak die EBN sinds 2022 heeft om gas op te slaan voor het geval marktpartijen dit onvoldoende doen.
Tegelijkertijd heeft de gascrisis van 2022 laten zien dat bij extreme marktomstandigheden aanvullend flankerend overheidshandelen noodzakelijk kan zijn. Het gaat daarbij om maatregelen die de weerbaarheid van het gassysteem vergroten en een gascrisis te bestrijden. Om deze weerbaarheid structureel te borgen werkt het kabinet aan een voorstel voor de Wet bestrijden energieleveringscrisis. Dit wetsvoorstel is op 26 februari in internetconsultatie gegaan.
Het kabinet heeft in het Regeerprogramma de ambitie uitgesproken om te werken aan de betaalbaarheid van de energierekening en een rechtvaardige energietransitie, ook voor huishoudens met een kleine portemonnee en middeninkomens. Hierbij is specifieke aandacht voor huishoudens die moeite hebben om de energierekening te betalen of en/of in energiearmoede leven. In gezamenlijk verband (Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, en Klimaat en Groene Groei) werkt het kabinet hieraan. Zo zet het kabinet in op maatregelen die structureel bijdragen aan energiebesparing in woningen op de lange termijn, bijvoorbeeld door het stimuleren van het nemen van isolerende maatregelen. Daarnaast ziet het kabinet, na diverse gesprekken met de sector, voldoende basis om in 2025 het Energiefonds op te gaan starten, zoals op 14 februari jl. met de Kamer is gedeeld.9 Met het energiefonds worden huishoudens in energiearmoede ondersteund bij het betalen van de energierekening. Er wordt met de hoogste urgentie gewerkt aan de uitwerking van het fonds. Ook staat vanaf 2026 het Social Climate Fund (SCF) ter beschikking voor het opvangen van de effecten van het emissiehandelssysteem voor CO2-emissies van de gebouwde omgeving en transport (ETS2) voor kwetsbare huishoudens en microbedrijven.
Welk effect hebben de btw en andere belastingen op gas op de prijs die consumenten betalen en hoeveel draagt dit bij aan de inflatie? Welk budgettaire belang is hiermee gemoeid per maatregel en zijn er juridische beperkingen die voorkomen dat hiervan de tarieven worden verlaagd?
De totale energierekening voor huishoudens loopt in de periode 2020–2030 op. De belangrijkste oorzaken zijn de stijgende netbeheerkosten en leveringskosten. Het onderdeel energiebelasting op de totale energierekening voor huishoudens nam af tot 2025, zowel in relatieve als absolute zin. Dit komt doordat de belastingvermindering in de energiebelasting is verhoogd, en daarnaast de energiebelastingtarieven op elektriciteit zijn gedaald en de energiebelastingtarieven op aardgas gestegen terwijl het gasverbruik fors is afgenomen. Dit maakt dat de totale betaalde energiebelasting voor een gemiddeld huishouden de afgelopen jaren is gedaald. Voor 2025 is eerder al in wetgeving een verlaging van de energiebelasting op elektriciteit vastgelegd. Daarnaast heeft het kabinet de energiebelasting op aardgas voor 2025 verlaagd.
De totale energiebelasting maakte in 2025 ongeveer 9% uit van de energierekening (excl. btw) bij een gemiddeld verbruik van 900 m3 aardgas en 1.920 kWh elektriciteit.10 In de periode 2025–2030 blijft het aandeel van de energiebelasting rond de 10%.
Consumenten betalen energiebelasting per m3 aardgas. In 2025 bedraagt het tarief circa 58 cent per m3 voor het verbruik tot 170.000 m3. Een gemiddeld huishouden verbruikt circa 900 m3 per jaar. Dit tarief is relatief hoog vergeleken met de tarieven in andere EU-lidstaten. Het effectieve energiebelastingtarief dat de Nederlandse consument uiteindelijk per m3 aardgas betaalt, ligt evenwel aanmerkelijk lager dan 58 cent per m3. Dat komt door de belastingvermindering die als vast bedrag in mindering wordt gebracht op de energierekening. Andere EU-lidstaten kennen die vermindering niet. De vermindering bedraagt in 2025 € 524,95 (excl. btw). Als 50% van de belastingvermindering wordt toegepast op het aardgasdeel van de energierekening, bedraagt het effectieve energiebelastingtarief voor aardgas circa 28 cent per m3 bij een gemiddeld huishouden.
De energiebelastingtarieven zijn onderdeel van het Nederlandse herstel- en veerkrachtplan (HVP). In het HVP is vastgelegd dat het tarief van de eerste schijf voor gas wordt verhoogd en het tarief van de eerste schijf voor elektriciteit wordt verlaagd. Binnen de afspraken van het HVP is het niet mogelijk om de energiebelasting op aardgas (tot 170.000 m3) verder te verlagen ten opzichte van de wijziging die met het Belastingplan 2025 al is doorgevoerd zonder financiële consequenties. Afwijken van de in het HVP vastgelegde afspraken kan leiden tot een korting die kan oplopen tot € 600 miljoen per mijlpaal.
Op de energierekening is het algemene btw tarief van 21% van toepassing. Dat geldt dus ook voor het deel van de energierekening dat door aardgas wordt bepaald: de vaste leveringskosten, de netbeheertarieven, de variabele leveringskosten en de energiebelasting. Het is op basis van Europese regelgeving juridisch mogelijk om in plaats van het algemene btw-tarief (nu 21%) tijdelijk een verlaagd btw-tarief (nu 9%) op de levering van aardgas toe te passen.11 Een verlaging op aardgas is alleen tijdelijk mogelijk omdat de btw-richtlijn daarop geen verlaagd btw-tarief meer toestaat vanaf 1 januari 2030. Een eventuele tijdelijke verlaging zou gepaard gaan met een stijging van de administratieve – en uitvoeringslasten, onder meer door het treffen van overgangsmaatregelen in verband met na – en vooruitbetalingen rondom het tijdstip van wijziging.
De totale inkomsten uit de energiebelasting op aardgas waren in 2024 € 6 miljard. De inkomsten uit de energiebelasting op elektriciteit bedroegen € 4,1 miljard. De belastingvermindering van in totaal € 4,6 miljard moet in mindering worden gebracht op die inkomsten. Daarmee komen de netto-inkomsten in 2024 op € 5,5 miljard. De totale btw-inkomsten uit energie waren in 2024 naar schatting € 3,4 miljard. De inkomsten uit btw specifiek op aardgas zijn niet in beeld.
In algemene zin geldt dat het verhogen van productgebonden belastingen als energiebelasting en btw zorgt voor een hogere inflatie. Bijvoorbeeld, een verhoging van de btw wordt voor een deel doorberekend in de prijs die consumenten betalen. Dit betekent dat bij een verhoging van de btw de consumentenprijzen stijgen en er dus inflatie optreedt. Hetzelfde geldt voor een verhoging van productgebonden belastingen als energiebelasting. Uit cijfers van het CBS12 blijkt dat productgebonden belastingen en subsidies 0,9 procentpunt hebben bijgedragen aan inflatie. Hiervan was een zeer klein deel van 0,03 procentpunt het gevolg van aanpassingen in de energiebelasting.
Hoe oordeelt u over het functioneren van het noodfonds energie? Hoeveel mensen zijn hiermee geholpen en wat was hiervan het budgettaire belang? Vindt u ook, gezien deze relevantie voor het publieke belang, dat het redelijkerwijs verlangd kan worden van private partijen dat zij hun medewerking voorzetten?
Het Tijdelijk Noodfonds Energie (TNE) heeft in 2023 en in 2024 steun geboden aan huishoudens in energiearmoede. Huishoudens met een laag inkomen (tot 200% van het sociaal minimum) en een hoge energierekening kwamen in aanmerking voor steun. In 2024 zijn 110.937 aanvragen goedgekeurd met een gemiddeld steunbedrag van € 97 per maand voor 6 maanden. Het aantal aanvragen en goedgekeurde aanvragen is ruim verdubbeld ten opzichte van de eerste editie van het Noodfonds in 2023.
Een deel van de huishoudens in Nederland heeft op dit moment nog steeds moeite met het betalen van de energierekening en het krijgen van grip op de hoogte hiervan. De prijzen op de energiemarkt zijn de afgelopen tijd gestabiliseerd, maar tegelijkertijd liggen de prijzen structureel hoger dan voor de Russische invasie in Oekraïne. Daarom werkt het kabinet aan de betaalbaarheid van de energierekening en een rechtvaardige energietransitie om problemen voor veel huishoudens te verminderen. Het is cruciaal dat de energietransitie niet ten koste gaat van mensen met een kleine beurs.
Het Noodfonds heeft in 2023 en 2024 aangetoond dat zij de doelgroep die steun op de energierekening nodig heeft, goed kan bereiken. Daarom zijn de energiesector en het kabinet opnieuw met elkaar om de tafel gegaan. Naast een financiële bijdrage van een aantal energieleveranciers ten behoeve van de uitvoeringskosten hebben de netbeheerders een welwillende grondhouding getoond om ook financieel bij te dragen aan deze uitvoeringskosten tot een maximum van € 4,35 miljoen. De totale uitvoeringskosten bedragen € 10,70 miljoen. Daarmee worden de uitvoeringskosten volledig gedekt door de energiesector. Een officieel besluit van de netbeheerders moet nog worden genomen conform de geëigende procedures van de betrokken bedrijven en zal in de komende weken volgen.
Ziet u nu in navolging van de EC dat bedrijven in de gassector doelbewust de prijzen hoog houden om meer winst te maken? Wat doet dit met uw eerdere analyses over het fenomeen van winstgedreven inflatie?
Het kabinet ziet geen bewuste tactiek van de gassector om de prijzen hoog te houden om zodoende meer winst te behalen. Gasprijzen komen in een complexe dynamiek van vraag en aanbod tot stand. De stijging van de gasprijzen op de groothandelsmarkt zoals deze zijn waargenomen begin februari 2025 hadden hun oorzaak in het koude weer en concurrentie met Azië om de beschikbare LNG-volumes. Ondertussen is een daling van de gasprijs zichtbaar, mede naar aanleiding van de warmere weerverwachtingen in Europa. De verwachting is dat per 2026 meer LNG op de wereldmarkt komt, waarmee de prijzen voor gas verder zullen dalen. Dit is ook zichtbaar op de prijsverwachting op de termijnmarkten, waar de prijzen voor levering in 2026 een stuk lager liggen dan levering voor komende maand.
In het kader van de retailmarkt is het tot slot goed te benoemen dat de ACM eerder onderzoek heeft gedaan bij zes grote energieleveranciers naar de gevoerde consumentenprijzen. De ACM heeft geconcludeerd13 14 dat deze leveranciers geen onredelijke prijzen hebben gevoerd in de periode dat inkoopprijzen (extreem) hoog waren.
Kunt u de winstgedreven inflatie van de gasprijzen in Nederland in kaart brengen? Kunt u daarbij ook opties meenemen om dit aan te pakken met bijbehorende financiële consequenties?
Zie antwoord vraag 5.
Wat gaat u doen om de gasreserves te vullen zonder dat gasbedrijven zich hiermee verrijken over de rug van de belastingbetaler of mensen die in de kou zitten door de hoge gasprijzen?
Gasopslagen zijn een belangrijk middel in het Nederlandse en Europese gassysteem. Daarom hecht het kabinet eraan dat er voldoende goed functionerende gasopslagen zijn in Nederland om te voorzien in seizoensopslag, pieklevering en het balanceren van het net en dat deze voldoende gevuld worden15. Gasopslagen worden door marktpartijen gebruikt voor diverse doeleinden, onder andere om te voorzien in hun leveringsverplichtingen in de winter (als de gasvraag hoger is dan in de zomer). Het zijn dan ook primair marktpartijen die gasopslagen vullen. Het blijft voor de gasleveringszekerheid belangrijk dat marktpartijen zeker stellen dat ze aan hun leveringsverplichting kunnen voldoen. In de Energiewet worden regels gesteld voor leveranciers met een vergunning voor de levering aan kleinverbruikers, waaronder dat zij moeten voorzien in een betrouwbare levering. ACM houdt toezicht op de naleving van deze wettelijke verplichtingen.
In de gascrisis hebben we gezien dat aanvullend overheidsingrijpen nodig kan zijn. Daarom heeft het kabinet ook voor dit jaar opnieuw een vulambitie geformuleerd en EBN de taak gegeven om gas op te slaan (tot 20 TWh) voor het geval marktpartijen dit onvoldoende doen16. In de Kamerbrief stand van zaken gasmarkt en vulgraden van 14 februari 202517 heeft het kabinet uiteengezet waarom het terughoudend is om extra maatregelen te nemen, aanvullend op wat marktpartijen dienen te doen. Bij deze realiteit past een zorgvuldige afweging voordat aanvullende maatregelen worden getroffen.
De berichtgeving waaruit blijkt dat PostNL vanaf februari de post al vanaf 09.00 uur wil ophalen in plaats van na 17.00 uur |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Beljaarts |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving waaruit blijkt dat PostNL vanaf februari de post al vanaf 09.00 uur wil ophalen in plaats van na 17.00 uur?1, 2
Ja.
Klopt het dat het hierbij zal gaan om ongeveer 75% van alle brievenbussen in Nederland?
Dat klopt. PostNL geeft aan vanaf februari 2025 75% van de brievenbussen overdag te gaan legen.
Welke gevolgen heeft dit voor mensen die niet bij de resterende 25% van de brievenbussen in de buurt wonen?
PostNL geeft aan dat er altijd een brievenbus in de buurt is waar consumenten brieven voor bezorging de volgende dag kunnen posten. De brievenbussen die na 17:00 worden geleegd staan op plekken waar mensen regelmatig komen, zoals winkelgebieden. Het postbedrijf benadrukt dat 98% van de Nederlanders op niet meer dan 5 kilometer afstand van zo’n winkelgebied woont. Op de brievenbus en in de locatiewijzer op de website van PostNL kunnen consumenten zien of een desbetreffende brievenbus na 09:00 of na 17:00 wordt geleegd.
Kunt u gedetailleerd toelichten hoe de stap van PostNL verenigbaar is met de eis uit het Postbesluit dat PostNL er voor moet zorgen dat de brieven die binnen de Universele Postdienst (UPD) verzonden worden, ten minste in 95% van de gevallen binnen 24 uur bezorgd moeten worden? Is dat ook haalbaar als de brievenbussen massaal eerder geleegd worden zoals PostNL beoogt? Zo nee, bent u voornemens te handhaven op de afgesproken bezorgnorm van 95% binnen 24 uur of bent u bereid om de Autoriteit Consument & Markt (ACM) te vragen om daarop te handhaven? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van Economische Zaken is verantwoordelijk voor het wettelijk kader. In dat wettelijk kader zijn geen regels over de precieze lichtingstijden van brievenbussen vastgelegd. Daarom heeft PostNL de wettelijke ruimte om tijdstippen van lichting zelf te bepalen en is dit geen norm waar de Autoriteit Consument en Markt (ACM) toezicht op houdt. Als zou blijken dat PostNL door het nemen van deze maatregel niet meer voldoet aan de overige eisen die voortvloeien uit de regelgeving voor de UPD, dan kan de ACM beslissen om hierop te handhaven. De ACM bepaalt daarbij als onafhankelijke toezichthouder haar eigen prioriterings- en handhavingsbeleid.
Is de stap die PostNL zette niet een feitelijke teruggang van 24-uurs- naar 48-uursbezorging van post binnen de UPD? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe apprecieert u de stap van PostNL in het licht van de expliciete wens van de Kamer om niet af te schalen op de 24-uursbezorging en de bijbehorende norm van 95% voor UPD-poststukken?
Deze maatregel past in het beeld dat de financiële houdbaarheid van het huidige postnetwerk onder toenemende druk staat. Zolang de dienstverlening van PostNL voldoet aan het wettelijk kader staat het PostNL vrij om haar dienstverlening aan te passen. Ik vind het hoe dan ook belangrijk dat PostNL transparant is over de lichtingstijden van brievenbussen zodat consumenten weten waar ze aan toe zijn.
Om aan de zorgen van de Kamer tegemoet te komen heb ik inderdaad toegezegd om geen onomkeerbare stappen te zetten terwijl het onderzoek naar de postmarkt van de ACM nog gaande is. Zoals ik eerder heb aangegeven, zal ik dit in het voorjaar verwachte onderzoek en de daaruit volgende bouwstenen meenemen richting mijn toekomstvisie op de postmarkt. Dit betekent dat het vervolgproces is dat ik na de oplevering van het ACM-onderzoek aan uw Kamer een appreciatie wil sturen van het ACM-onderzoek samen met de nota van wijziging, aan de hand waarvan uw Kamer vervolgens de afweging kan maken om het proces van behandeling van de Postwet te starten.
Klopt het zoals de verantwoordelijk directeur van PostNL zei in genoemde publicaties, dat voor deze stap geen aanpassing van relevante wet- en regelgeving nodig is? Hoe verhoudt zich dat tot de genoemde eisen uit het Postbesluit en overige eisen?3, 4
De huidige Postwet en lagere regelgeving bevatten geen bepalingen over de exacte lichtingstijden waarop brievenbussen moeten worden geleegd. Daarom heeft PostNL de wettelijke ruimte om tijdstippen van lichting zelf te bepalen en is dit geen norm waar de Autoriteit Consument en Markt (ACM) toezicht op houdt. Als zou blijken dat PostNL door het nemen van deze maatregel niet meer voldoet aan de overige eisen die voortvloeien uit de regelgeving voor de UPD, dan kan de ACM beslissen om hierop te handhaven. Op basis van het Postbesluit stelt PostNL zelf de voorwaarden vast waaraan verzenders van poststukken moeten voldoen.
Heeft PostNL haar voornemen om 75% van de brievenbussen eerder op de dag te legen voorafgaand met het Ministerie van Economische Zaken besproken? Zo ja, heeft het Ministerie van Economische Zaken daarvoor voorafgaand toestemming gegeven? Kunt u toelichten hoe dat verlopen is en waarom er, als er wel toestemming is gegeven, de Kamer daarover niet geïnformeerd is nu zij zich juist keerde tegen het voornemen om de postbezorging te verruimen naar 48 uur?
Nee, PostNL heeft bij het Ministerie van Economische Zaken geen toestemming gevraagd voor de aangekondigde maatregel. Zolang een interne maatregel binnen het bestaand wettelijk kader past hoeft dit ook niet en staat het PostNL vrij om haar dienstverlening zelfstandig aan te passen.
Welke gevolgen heeft de stap van PostNL voor de andere postbedrijven in de markt die van het netwerk van PostNL afhankelijk zijn? Kunt u toelichten hoe die consequenties door PostNL en/of het Ministerie van Economische Zaken meegewogen zijn bij de stap die PostNL besloot te zetten en welke eventuele reparatiestappen u van PostNL eist om te voorkomen dat andere postbedrijven gedupeerd raken?
Zoals hierboven toegelicht is dit niet met EZ afgestemd. Postbedrijven die onder het toegangsregime gebruikmaken van het netwerk van PostNL leveren hun poststukken direct aan bij PostNL en niet via brievenbussen. Hiervoor gelden afspraken tussen PostNL en andere postvervoerders. Deze zakelijke markt is niet gereguleerd. Het is aan PostNL en de postvervoerders onderling om eventuele wijzigingen te bespreken.
De uitspraken van de CEO van ASML over het Nederlandse vestigingsklimaat. |
|
Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Sophie Hermans (VVD), Beljaarts |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraken van ASML-CEO Christophe Fouquet in het programma Buitenhof op 2 februari 2025, waarin hij stelt dat ASML binnen twee à drie jaar duidelijkheid nodig heeft over de vestigingsvoorwaarden in Nederland?
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de heer Fouquet dat het Nederlandse vestigingsklimaat voor hightechbedrijven onder druk staat? Welke concrete knelpunten worden door ASML en andere bedrijven binnen de sector benoemd?
De hoogwaardige, innovatieve, semicon maak- en procesindustrie is één van de belangrijkste pijlers voor het duurzame verdienvermogen van Nederland. We verdienen hier ons geld mee; de toeleverende mkb’ers profiteren mee en het draagt voor de inwoners van Nederland bij aan de brede welvaart. De heer Fouquet benadrukt dat als Nederland en Europa onvoldoende stappen zetten voor het verbeteren vestigingsklimaat, het niet vanzelfsprekend is dat bedrijven in Nederland kunnen blijven.
Als onderdeel van de snel groeiende wereldwijde chipindustrie, verwacht ASML flink te groeien en staat het bedrijf momenteel voor grote investeringsbeslissingen ten behoeve van haar verdere uitbreiding in Nederland. De heer Fouquet heeft aangegeven binnen twee à drie jaar duidelijkheid nodig is over de vestigingsvoorwaarden voor groei in Nederland.
In de brief richting ASML als onderdeel van kamerbrief1 van maart 2024 worden de knelpunten m.b.t. het vestigingsklimaat voor onder andere ASML ook benoemd. Deze knelpunten betreffen de beschikbaarheid van praktisch en theoretisch geschoold personeel, mobiliteit, woningbouw en energie-infrastructuur. Daarnaast wordt ASML geconfronteerd met geopolitieke uitdagingen en is een aantal regelgevende en financiële kaders onderwerp van herziening en maatschappelijke discussie. Deze knelpunten gelden in hoge mate ook voor andere bedrijven in de halfgeleidersector.
Project Beethoven is in uitvoering gebracht om deze knelpunten te adresseren en om de juiste randvoorwaarden te scheppen om de ambitieuze groeiambities in Nederland te kunnen realiseren. Hierbij is specifiek aandacht voor de doorontwikkeling van de Brainportregio als zwaartepunt van het Nederlandse halfgeleiderecosysteem.
Het maatregelenpakket bestaat uit: meer talent voor de gehele sector op alle onderwijsniveaus, een betere infrastructuur en betaalbare woningen, voldoende fiscale armslag voor het bedrijfsleven, samenwerking rondom exportcontrole en een nationale agenda voor de sector (thans Semicon Board NL). Rijk, regio en het bedrijfsleven hebben hiervoor € 2,51 miljard uitgetrokken. Daarvan wordt € 1,73 miljard bijgedragen door het Rijk (waarvan € 450 mln. voor het nationaal versterkingsplan van microchiptalent) en € 778 miljoen euro door de regio en het bedrijfsleven. De uitvoering van het maatregelenpakket loopt volop.
Fouquet benoemde dat toegang tot voldoende elektriciteit een knelpunt is voor de verdere groei van ASML in Nederland. Hoe beoordeelt u de impact van netcongestie op de uitbreidingsplannen van ASML? Welke maatregelen neemt u om te zorgen dat dit bedrijf tijdig de benodigde aansluiting en capaciteit krijgen?
Netcongestie is een belangrijk aandachtspunt in de realisatie van zowel de uitbreidingsinvesteringen van ASML als de daarmee verbonden schaalsprong van de Brainportregio. Om de netcongestieproblematiek op te lossen werken de Minister van KGG en ik nauw samen met de provincie Noord-Brabant, de gemeentelijke overheden in de Brainportregio en netbeheerders TenneT en Enexis. Dit gebeurt in goede afstemming met ASML. Daartoe worden verschillende oplossingsrichtingen in kaart gebracht, waarbij ook het benodigde tijdspad scherp in het oog wordt gehouden.
In de Kamerbrief over de voortgang van het Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat (MIEK) en nationale energieprojecten2 heeft de Minister van KGG gemeld dat het project «Pocket Noordoost-Brabant» is opgenomen in het MIEK. Dit betreft de vorming van een nieuw deelnet in het hoogspanningsnet van TenneT bij Wijchen en Oss waarmee ook meer ruimte ontstaat op het netwerk van de Brainportregio. Het onderzoek naar dit project, dat één van de afspraken was in het Beethovenconvenant, is hiermee succesvol afgerond.
Ook zijn er vanuit het Ministerie van KGG gelden beschikbaar gesteld voor de ontwikkeling van energy hubs. In 2024 was dit voor provincie Noord-Brabant € 2,8 miljoen. In 2025 volgt nogmaals hetzelfde bedrag. Medio 2025 volgt besluitvorming over de resterende middelen voor het Stimuleringsprogramma Energiehubs over de periode 2026–2030.
Via de processen van het nationale en provinciale MIEK wordt momenteel samen met de Brainportregio verkend welke verzwaringen van het energiesysteem nog verder noodzakelijk zijn.
Ik heb er vertrouwen in, samen met Minister van Klimaat en Groene Groei dat ASML op basis van de combinatie van bovengenoemde maatregelen tijdig de voor de uitbreiding benodigde aansluiting en capaciteit kan krijgen.
Fouquet geeft aan dat stikstofproblematiek één van de knelpunten is voor de groei van ASML in Nederland. Hoe beoordeelt u de impact van de recente uitspraak van de Raad van State op de uitbreidingsmogelijkheden van ASML? Welke extra maatregelen overweegt het kabinet om ervoor te zorgen dat ASML niet wordt belemmerd door stikstofrestricties?
De recente uitspraak van de Raad van State heeft een brede impact op diverse terreinen die belangrijk zijn voor de schaalsprong in de Brainport-regio, waarvoor de investering van ASML een belangrijke pijler is: de industrie, de woningbouw, defensie, landbouw en het bedrijfsleven in de breedte. Vanuit EZ-perspectief maak ik me zorgen omdat dit het ondernemers-, investerings- en vestigingsklimaat van Nederland raakt. Gezien de brede impact heeft het kabinet een Ministeriele Commissie «Economie en Natuurherstel» (MCEN) ingesteld om tot een samenhangend maatregelenpakket te komen met het doel om Nederland van het slot te halen. Ik neem hieraan deel. Ik zal me via de MCEN blijven inzetten op een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor Nederland, maar kan niet op de te nemen maatregelen vooruitlopen.
Hoe beoordeelt u de beschikbaarheid van hoogopgeleid technisch personeel in Nederland en welke maatregelen neemt u om de aantrekkelijkheid van Nederland als hightech-werklocatie te versterken?
Verschillende sectoren in Nederland hebben momenteel te maken met een tekort aan voldoende hoogopgeleid technisch personeel. Dit kabinet werkt aan het Actieplan Groene en Digitale Banen om bij te dragen aan de beschikbaarheid van technisch geschoold personeel in Nederland, zowel theoretisch als praktisch opgeleid. Het tekort verdient blijvende aandacht. Daarom investeert het kabinet ruim € 350 miljoen euro in Techkwadraat zodat iedere leerling in aanraking komt met techniek. Ook verstevigt het kabinet € 210 miljoen euro publiek-private samenwerkingsverbanden zodat het onderwijs beter aansluit op de vraag van de arbeidsmarkt.
Specifiek voor het realiseren van de groeiambities van de Nederlandse semicon sector zijn tot en met 2030 landelijk naar verwachting circa 38.000 extra technisch opgeleide mensen nodig op MBO-, HBO- en WO-niveau. Een belangrijk deel daarvan zal benodigd zijn in de Brainportregio. Dit is een grote opgave. Vandaar dat het kabinet tot en met 2030 incidenteel € 450 miljoen en vanaf 2031 structureel € 80 miljoen per jaar heeft gereserveerd voor een nationaal versterkingsplan voor microchip-talent. De regio’s Brainport, Delft, Twente en Groningen/Noorden hebben hiervoor inmiddels plannen ingediend om extra talent op te leiden voor de semicon sector, voor de zomer zullen de eerste commitments worden vastgelegd. Hiervoor is in totaal ruim € 300 miljoen euro aan cofinanciering toegezegd. Gezamenlijk verwachten de regio’s ongeveer 33.000 extra technici voor de semicon sector op te kunnen leiden. De regio’s zetten onder andere in op het aantrekken van internationaal talent, het innoveren van het onderwijsaanbod, om- en bijscholing en samenwerking tussen bedrijven en kennisinstellingen. Op deze manier zorgen de regio’s ervoor dat het volgen van een opleiding voor de semicon sector aantrekkelijker wordt gemaakt. Hiernaast is het aan werkgevers om meer werk te maken van het behoud van technici voor deze sector en om in te zetten op het verhogen van de arbeidsproductiviteit.
Fouquet stelt dat ASML geen eigen nationale veiligheidsanalyse maakt en zich slechts voegt naar wetgeving. Hoe beoordeelt u deze passieve houding en hoe wordt gewaarborgd dat exportbeperkingen daadwerkelijk bijdragen aan nationale veiligheid?
Het kabinet heeft kennis genomen van de uitspraken van de heer Fouquet op dit punt. De verantwoordelijkheid voor nationale veiligheidsanalyses en het ontwikkelen van wetgeving die de nationale veiligheid beschermen ligt bij het Rijk. Onderdeel hiervan is het Nederlandse exportcontrolebeleid in het kader waarvan maatregelen zijn genomen die betrekking hebben op machines en technologie die geschikt zijn voor de ontwikkeling en productie van geavanceerde halfgeleiders. Deze geavanceerde halfgeleiders kunnen naast civiele toepassingen ook een cruciale bijdrage leveren aan militaire toepassingen zoals de ontwikkeling van hoogwaardige militaire (wapen)systemen. Daarmee kan de ongecontroleerde uitvoer van dergelijke apparatuur risico’s voor de nationale veiligheid met zich meebrengen. Bij de beoordeling van vergunningaanvragen wordt per geval gekeken naar onder meer het eindgebruik en de eindgebruiker, en een afweging gemaakt van de risico’s voor de nationale veiligheid.
Fouquet wees op de noodzaak van een stabiel en voorspelbaar overheidsbeleid voor bedrijven zoals ASML. Hoe zorgt u ervoor dat het kabinetsbeleid en wetgeving voorspelbaarheid bieden aan bedrijven die strategisch belangrijk zijn voor de Nederlandse economie?
Stabiel en betrouwbaar overheidsbeleid is uitermate belangrijk voor ons bedrijfsleven: bedrijven moeten zekerheid ervaren bij het maken van plannen voor de lange termijn. Dit onderwerp is ook geadresseerd in de kamerbrief «Investeringen in ondernemingsklimaat microchipsector» van 28 maart 2024. Hierin werd bijvoorbeeld gewezen op het belang van voldoende fiscale armslag voor het bedrijfsleven. Voorspelbaar overheidsbeleid is ook de reden dat het kabinet de afschaffing van de inkoopfaciliteit voor inkoop van eigen aandelen en de versobering van de 30%-regeling grotendeels heeft teruggedraaid, wat beide zeer belangrijke regelingen zijn voor ons bedrijfsleven. Ook bij nieuw kabinetsbeleid en nieuwe wetgeving zullen wij de gevolgen voor het bedrijfsleven zorgvuldig wegen.
Fouquet waarschuwde dat te strenge Europese AI-regulering innovatie kan vertragen en Europa op achterstand kan zetten ten opzichte van de VS en China. Hoe beoordeelt u deze waarschuwing?
Het kabinet is van mening dat de Europese AI-verordening cruciaal is voor het garanderen van een veilige toepassing van AI en het creëren van vertrouwen in AI. De AI-verordening zorgt ervoor dat AI in de EU betrouwbaar en veilig blijft en niet schadelijk is voor fundamentele rechten en de gezondheid van burgers. Door met een duidelijke set aan regels het vertrouwen in AI te vergroten, zullen bedrijven en burgers naar verwachting minder terughoudend zijn in het toepassen van AI. Daarnaast zal door het toestaan van uitzonderingen voor onderzoek en ontwikkeling en het gebruik van ondersteunende instrumenten binnen de AI-verordening, zoals regulatory sandboxes, ruimte worden gelaten voor AI-innovatie. Ook draagt de AI-verordening bij aan een gelijk speelveld in Europa, en creëert het marktkansen voor innovatieve bedrijven op het gebied van verantwoorde AI. AI-innovatie en een wettelijk kader voor betrouwbare en veilige AI gaan volgens het kabinet daarom hand in hand.
Bent u bereid om op zeer korte termijn opnieuw in gesprek te gaan met ASML over hun zorgen en verwachtingen en om de Kamer te informeren over de uitkomsten van dat gesprek? Zo ja, wanneer?
Ik ben voortdurend in gesprek met ASML over de maatregelen die nodig zijn om in Nederland te kunnen doorgroeien en doorinvesteren. Samen met ASML, met andere departementen en met de regionale partners werk ik er aan om de groei in Nederland maximaal te accommoderen. In dit kader is er structureel overleg op allerlei niveaus met het bedrijf. In de Semicon Board NL werk ik met mijn collega’s van OCW, BHO en Defensie samen met de sector, onder meer ASML, aan de opgaven voor het versterken van het technologisch leiderschap, het internationaal concurrentievermogen, strategische autonomie, voldoende microchip talent en het vergroten van de weerbaarheid. In het BO Brainport werk ik aan de gebiedsgerichte opgaven voor de woningbouw, de bereikbaarheid van economische toplocaties waar ook ASML is gevestigd en aan oplossingen voor knelpunten zoals netcongestie en stikstof.
Kunt u deze vragen voor het debat over het Verdienvermogen van Nederland op 13 februari 2025 beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘1,4 miljard pakketjes van buitenlandse webshops naar Nederland: ‘Onhoudbaar’’ |
|
André Flach (SGP) |
|
Beljaarts |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «1,4 miljard pakketjes van buitenlandse webshops naar Nederland: «Onhoudbaar»» in het AD van 16 januari jl.?1
Ja.
Wat is uw reactie op de noodkreet van de verschillende toezichthouders dat de pakketstroom vanuit vooral Chinese webshops «onbeheersbaar» is geworden?
De noodkreet van de toezichthouders over de onbeheersbare pakketstroom uit Chinese webshops neem ik zeer serieus. De explosieve groei van deze handelsstroom, naar schatting 3 miljoen individueel geadresseerde pakketten per dag, vormt een aanzienlijke uitdaging voor onze markttoezichthouders en de Douane. De toenemende handelsstroom brengt ook uitdagingen met zich mee voor het gelijk speelveld, de productconformiteit, consumentenbescherming en duurzaamheid.
Hoe duidt u de explosieve toename van het aantal pakketjes vanuit onder meer China naar Nederland, ook gelet op de enorme veiligheidsrisico’s voor de consumenten die dit met zich meebrengt?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het feit dat 85 tot 95 procent van de spullen die vanuit Azië naar Europa komt niet voldoet aan Europese wetgeving?
In de beantwoording2 van Kamervragen over hormoonverstorende stoffen in kleding SHEIN van 30 januari 2025, is aangegeven dat verschillende Europese markttoezichthouders onderzocht hebben in hoeverre producten afkomstig van online platforms buiten de Europese Unie voldoen aan de EU-productregelgeving. Uit deze onderzoeken blijkt dat ongeveer 85–95% van de onderzochte producten niet voldoet aan de Europese productregels voor veiligheid, gezondheid en duurzaamheid.3 Dit zijn non-conforme producten.
Echter, deze onderzoeken geven geen representatief beeld van de volledige markt. De markttoezichthouders hebben zich specifiek gericht op producten waarvan zij op voorhand vermoedden dat deze niet aan de eisen voldeden. Daardoor is slechts een klein deel van de totale productstroom onderzocht. Om uitspraken te doen over de non-conformiteit van alle individueel geadresseerde pakketten is representatief onderzoek nodig. Dit is echter moeilijk vanwege de grote hoeveelheid producten die dagelijks de Unie binnenkomen. Ondanks het uitblijven van representatief onderzoek zijn de uitkomsten wel zorgwekkend.
Deelt u de mening dat de explosieve toestroom van Chinese spullen «een groot maatschappelijk probleem» is?
Zie antwoord bij vraag 2.
Hoe waardeert u de toestroom van goedkope Chinese spullen van slechte kwaliteit en met een relatief korte levensduur in het licht van de circulaire ambities en het inperken van de enorme afvalberg?
Het is belangrijk om te benadrukken dat we niet kunnen stellen dat alle producten in deze stroom van lage kwaliteit zijn of een korte levensduur hebben; elk product moet afzonderlijk worden beoordeeld. Tegelijkertijd is het door de enorme hoeveelheid zendingen – tot wel drie miljoen per dag – onmogelijk om alle producten effectief te controleren. Dit maakt het des te belangrijker om aandacht te besteden aan de zorgen over de milieueffecten van producten die voortijdig kapotgaan en lastig te hergebruiken zijn. Daarom ben ik blij met de aangenomen Ecodesign Verordening, die op Europees niveau duurzaamheidseisen stelt voor producten binnen bepaalde productgroepen. Deze eisen gelden voor alle producten in deze categorieën, ongeacht of ze afkomstig zijn van Europese of niet-Europese producenten en verkopers die hun producten op de Europese markt aanbieden. Daarom sta ik er positief tegenover dat de Commissie circulariteit en duurzaamheid als speerpunt heeft opgenomen in hun E-commerce mededeling. Voor mijn appreciatie hiervan verwijs ik graag naar het BNC-fiche4.
Welke stappen worden gezet in het kader van consumentenbescherming om te voorkomen dat consumenten dergelijke risicovolle producten aanschaffen? En hoe wilt u ervoor gaan zorgen dat deze producenten de regels beter zullen naleven?
Gezien de omvang en het maatschappelijke belang van deze problematiek, zal ik mij actief blijven inzetten in Brussel om het probleem op de agenda van de Commissie te behouden en effectief beleid te ontwikkelen. In februari heb ik een rondetafelgesprek gehad met verschillende belanghebbenden, waaronder toezichthouders, belangenorganisaties en bedrijven. Hun inzichten zijn meegenomen in het eerdergenoemde BNC-fiche en blijven belangrijk bij het verder vormgeven van ons beleid en onze inbreng op Europees niveau. Een onderdeel hiervan is mijn voornemen om bij de Europese Commissie te bepleiten een diepgaand onderzoek uit te voeren naar de keten van e-commerce buiten de EU.
Wij raden de Commissie aan om een onderzoek uit te voeren met een tweeledig doel. Ten eerste om meer inzicht te krijgen in de volledige keten van e-commerce van buiten de EU. Ten tweede om op basis van deze inzichten meer concrete handelingsperspectieven te krijgen waarmee de belangen van onze burgers en bedrijven geborgd kunnen worden.
Hoe wilt u het Nederlandse bedrijfsleven beschermen tegen oneerlijke concurrentie van bedrijven als Temu, Shein en AliExpress?
In de beantwoording van Kamervragen op 30 januari jl. heb ik aangegeven wat mijn inzet is rondom het beschermen van het Nederlands bedrijfsleven tegen oneerlijke concurrentie. Omdat e-commerce zich niet beperkt tot nationale grenzen, is een gecoördineerde aanpak noodzakelijk. Daarom is de mededeling van de Europese Commissie een noodzakelijke stap. De focus ligt hierbij op het versterken van het Europees toezicht, het verbeteren van effectieve handhaving, het vergroten van consumentenbewustzijn en het bevorderen van internationale samenwerking. Voor een gedetailleerd overzicht van de Europese acties en mijn appreciatie verwijs ik graag naar het BNC-fiche.
Naast deze bredere strategie zijn er recent al concrete stappen gezet om het Europees bedrijfsleven beter te beschermen tegen oneerlijke concurrentie. Een bouwsteen hierin is de aanscherping van de Europese productregels5 (General Product Safety Regulation) en de markttoezichtverordening die productveiligheidseisen stelt voor specifieke (geharmoniseerde) productgroepen6. Deze regels beleggen verantwoordelijkheid bij marktdeelnemers om veilige producten op de markt aan te bieden die voldoen aan EU-normen. Markttoezichthouders, zoals de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), spelen een belangrijke rol bij de handhaving van deze regels. Ze werken samen via EU-databases om non-conforme producten te identificeren en van de markt te weren.
Een andere belangrijke pijler in de aanpak van oneerlijke concurrentie is de Digital Services Act (DSA). Deze wet verplicht grote online platforms om misleiding en illegale praktijken tegen te gaan. Om de naleving van Europese productregels te versterken, legt de DSA online marktplaatsen extra verplichtingen op. Zij moeten meer informatie inwinnen over de handelaren die via hun platform producten verkopen. Dit helpt bij het identificeren van malafide handelaren en het tegengaan van oneerlijke concurrentie.
Naast de DSA speelt ook de Europese Anti-dwangarbeidverordening een rol in het tegengaan van oneerlijke concurrentie. Deze verordening, die op 13 december 2024 in werking is getreden, verbiedt bedrijven om producten die met dwangarbeid zijn vervaardigd op de EU-markt te brengen of daarvandaan uit te voeren. Dit verbod geldt voor alle producten, bedrijven en economische sectoren, inclusief producten die via e-commerce worden verkocht. Door het verdienmodel van bedrijven die gebruik maken van dwangarbeid weg te nemen, draagt deze verordening bij aan een eerlijker speelveld. De verplichtingen voor bedrijven treden vanaf 14 december 2027 in werking.
Tot slot zijn er ook nog de Verordening Buitenlandse Subsidies (FSR) en de Digital Markets Act (DMA). De FSR, die in 2023 in werking is getreden, is bedoeld om de Europese interne markt te beschermen tegen oneerlijke concurrentie veroorzaakt door subsidies van overheden buiten de EU aan bedrijven die actief zijn binnen de EU. De DMA, ingevoerd in 2022, richt zich op het reguleren van grote online platforms («poortwachters») om eerlijke concurrentie in de digitale markt te waarborgen, onder meer door het beperken van monopolyposities, het creëren van gelijke kansen voor alle marktdeelnemers, en het vergroten van transparantie en keuzevrijheid voor consumenten.
Deze gecombineerde maatregelen dragen bij aan een eerlijker speelveld voor Nederlandse bedrijven en beschermen hen tegen oneerlijke concurrentie van buitenlandse platforms. Hoewel de DSA nog relatief nieuw is, verwachten we dat deze instrumenten op termijn zowel onze consumenten als producenten kunnen beschermen tegen onveilige producten en oneerlijke concurrentie. Daarnaast zal ik me in Brussel blijven inzetten voor de verdere ontwikkeling en verbetering van bestaande productveiligheidswetgeving, zoals de markttoezichtverordening.
Welke stappen worden op Europees niveau gezet om onwenselijke import van goedkope Chinese spullen van slechte kwaliteit in te perken?
Gezien de grensoverschrijdende aard van deze problematiek is een gecoördineerde Europese aanpak belangrijk. De recente mededeling van de Europese Commissie van 5 februari 2025 is dan ook een noodzakelijke stap. Deze mededeling omvat een breed actieplan om de uitdagingen rondom e-commerce van buiten de EU aan te pakken. De focus ligt hierbij op:
Voor een gedetailleerd overzicht van alle maatregelen van de Commissie en de kabinetsappreciatie verwijs ik graag naar het BNC-fiche.7
Bent u bereid met de toezichthouders in gesprek te gaan om te bezien tegen welke problemen zij aanlopen en hoe dit kan worden aangepakt?
Ik heb in februari 2025 een rondetafelgesprek gevoerd met onder andere de markttoezichthouders en de Douane naar aanleiding van het signaal. Hun inzichten heb ik meegenomen bij het vormgeven van onze bijdrage op Europees niveau. Daarnaast hebben mijn ambtenaren regelmatig overleg met de verschillende markttoezichthouders en de Douane om op de hoogte te blijven van de knelpunten en mogelijke oplossingen.
Bent u daarnaast bereid te stimuleren dat consumenten zoveel mogelijk hun producten aanschaffen bij een Nederlandse aanbieder, bijvoorbeeld via een publieke oproep of publiekscampagnes?
In de beantwoording van de Kamervragen van 30 januari 2025 ben ik ingegaan op recente campagnes die gevoerd zijn om bewustwording bij Nederlandse consumenten te vergroten. Het is belangrijk dat consumenten erop kunnen vertrouwen dat de producten die zij aanschaffen veilig zijn, ongeacht waar ze deze kopen. Ik zet mij daarom in om, via de GPSR, de DSA, de markttoezichtverordening en de aangenomen Ecodesign Verordening, producten intrinsiek veiliger en duurzamer te maken.
Daarnaast is het ook belangrijk dat consumenten de juiste keuzes maken. Om deze reden hebben meerdere publieke organisaties in 2024 verschillende bewustwordingscampagnes gelanceerd. Deze campagnes waren specifiek gericht op het vergroten van het bewustzijn onder consumenten over de risico's van online aankopen buiten de EU. Te weten:
Voor 2025 zal ik inspanningen blijven verrichten om de Productenmeldwijzer onder de aandacht te brengen van consumenten.
Kunt u voor uw uitvoeringsorganisatie(s) zo specifiek mogelijk inzichtelijk maken hoeveel geld er de komende jaren zal worden besteed aan diversiteits-, gender-, en inclusiebeleid?1
Het RIVM heeft momenteel een Diversiteit & Inclusie (D&I) beleidsbudget van € 50.000,– euro gereserveerd voor 2025.
Kunt u voor uw uitvoeringsorganisatie(s) zo specifiek mogelijk inzichtelijk maken hoe het diversiteits-, gender- en inclusiebeleid de komende jaren wordt vormgegeven? Bent u voornemens dit beleid binnen uw uitvoeringsorganisatie(s) te intensiveren of af te bouwen?
De komende jaren zet het RIVM het huidige beleid voort. Het RIVM sluit daarbij aan op het Rijksbrede beleid en geeft hieraan invulling door:
Kunt u voor uw uitvoeringsorganisatie(s) inzichtelijk maken welke diversiteits-, gender-, en inclusiecursussen er worden aangeboden?
Medewerkers van het RIVM kunnen gebruik maken van het Rijksbrede aanbod.
Is er de afgelopen jaren op uw uitvoeringsorganisatie(s) sprake geweest van het weghalen van kunstobjecten, omdat deze bijvoorbeeld «niet meer van deze tijd» zouden zijn?
Nee.
Kunt u zo specifiek mogelijk inzichtelijk maken in hoeverre uw uitvoeringsorganisatie(s) een gender-en diversiteitsquotum hanteert voor uw personeel?
Het RIVM hanteert het wettelijk afgestemde quotum voor de Banenafspraak, dat is 2,76%. Daarnaast hanteert het RIVM de Rijksbrede streefcijfers voor culturele diversiteit en een evenwichtige man-vrouw verhouding. Voor culturele diversiteit, medewerkers met een herkomst buiten Europa, is dit streefcijfer in 2026 16% voor de schalen 11–14 en 12% voor de schalen 15 en hoger. Voor een evenwichtige man-vrouw verhouding is de Rijksbrede richtlijn om 45–55% vrouwelijke medewerkers vanaf schaal 15 en hoger te hebben.
Op welke manier wordt het succes van het diversiteits-, gender- en inclusiebeleid binnen uw uitvoeringsorganisatie(s) gemeten? Welke criteria of key performance indicators (KPI’s) hanteert u om het beleid te beoordelen?
Het RIVM monitort het bovengenoemde quotum van de Banenafspraak. Het RIVM meet ook via vragen over inclusie op de werkvloer, die opgenomen zijn in de medewerkersonderzoeken.
Kunt u inzichtelijk maken welke externe organisaties of consultants zijn ingehuurd om uw uitvoeringsorganisatie(s) te adviseren over diversiteits-, gender- en inclusiebeleid? Wat waren de kosten en uitkomsten van deze adviezen?
In 2024 heeft het RIVM een projectleider ingehuurd. De kosten hiervoor waren € 24.000,–. De projectleider heeft samen met het RIVM een beleidsvisie en een plan van aanpak opgesteld.
Zou u de beantwoording per uitvoeringsinstantie afzonderlijk kunnen aanleveren?
Ja.
Betaalbare boodschappen door QR-code als onderdeel van de VVD Agenda voor Werkend Nederland. |
|
Arend Kisteman (VVD) |
|
Beljaarts |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «supermarkten willen één Engelstalig etiket tegen hoge prijzen fabrikanten» uit de Volkskrant?1
Bent u ermee bekend dat dit plan stond in de recente Agenda voor Werkend Nederland van de VVD?
Steunt u de oproep van supermarktketens Jumbo, Plus en Picnic en het initiatief vanuit het Europees parlement, mede aangezwengeld door de VVD-fractie aldaar, om een Engelstalig etiket inclusief QR-code met verwijzing naar Nederlandse productinformatie, toe te staan voor producten in de supermarkt? Zo ja, hoe gaat u in de EU-raad opvolging geven aan dit initiatief?
Hoe schets u het krachtenveld in de Europese Unie om deze verandering in regelgeving voor elkaar te krijgen?
Hoe geeft u uitvoering aan de aangenomen motie van de leden Kisteman en Zeedijk over onderzoeken hoe een QR-code op een etiket geïmplementeerd kan worden om een product in de nationale taal beschikbaar te stellen (Kamerstuk 27 879, nr. 97)
Hoeveel euro zou een gemiddeld Nederlands huishouden naar schatting op jaarbasis kunnen besparen als er een Engelstalig etiket met QR-code op producten in de supermarkt wordt toegestaan?
Deelt u de mening dat inflatie een sluipschutter is voor de koopkracht van de werkende middenklasse, en dat de regering zich moet inspannen om de prijs van boodschappen betaalbaar te houden?
Het bericht 'Minister wijst verder onderzoek naar eilanden met zonnepanelen in IJsselmeer definitief van de hand' |
|
Henk Vermeer (BBB), Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Beljaarts , Sophie Hermans (VVD) |
|
![]() |
Welke procedures, zoals de rijkscoördinatieregeling, lopen er op dit moment nog om project Wieringerhoek alsnog doorgang te laten vinden?1
Er lopen op dit moment geen procedures. Onlangs heeft het kabinet het besluit genomen om de aanvraag van Meerlicht B.V., tot het nemen van een projectbesluit voor het project Buitendijks Plan, af te wijzen.
Is het definitieve standpunt van u dat het project Wieringerhoek geen doorgang kan vinden?
De ontwikkeling van een zon-op-waterproject in de Wieringerhoek staat op gespannen voet met een aantal andere belangrijke opgaven in het gebied (waterberging, zoetwatervoorraad, ecologie en Defensie). Als Rijk vinden wij het van belang om deze opgaven, die al onder druk staan, niet verder in de verdrukking te brengen met de ontwikkeling van een zon-op-waterproject. Daarmee concludeert het kabinet dat er op dit moment geen of onvoldoende zicht is op het verkrijgen van de vereiste toestemmingen en vergunningen voor het project.
Bent u op de hoogte dat provincie Noord-Holland en gemeente Medemblik stappen zetten om het project Wieringerhoek alsnog te realiseren?
Het is het kabinet bekend dat de provincie Noord-Holland en de gemeente Medemblik het project een warm hart toedragen, maar het kabinet is niet op de hoogte van eventuele stappen die zij zetten om het project alsnog mogelijk te maken.
Vindt u het ook een vreemde en onwenselijke situatie dat de provincie Noord-Holland en de gemeente Medemblik doorgaan om project Wieringerhoek te realiseren, ondanks dat de Minister heeft aangegeven het project stop te zetten? Bent u voornemens om alle verdere stappen van de provincie Noord-Holland en de gemeente Medemblik een halt toe te roepen?
Het Rijk is eigenaar van het IJsselmeer. Dit betekent dat medewerking van het Rijk vereist is voor het verkrijgen van de voor het project benodigde gronden. Bovendien geldt dat Rijksenergieprojecten (waar ook zonprojecten met een capaciteit van ten minste 50 megawatt (MW) onder vallen), onder de Omgevingswet de projectprocedure dienen te doorlopen. Ik ben samen met de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) bevoegd gezag voor deze projectprocedure. Gezien dit gegeven en het kabinet de aanvraag van Meerlicht B.V. tot toepassing van de projectprocedure reeds heeft afgewezen, ziet het kabinet op dit moment geen aanleiding om gevolg te geven aan uw oproep.
Het artikel 'Hogere lonen hoeven inflatievuur niet op te stoken' |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Beljaarts , Tjebbe van Oostenbruggen (NSC) |
|
![]() |
Herinnert u zich de motie Bontenbal/Marijnissen (36 410, nr. 73)1 die vroeg om het opstellen van een plan om het percentage bedrijven dat doet aan medewerkersparticipatie te vergroten?2
Ja.
Herinnert u zich de brief van de Staatssecretaris van Financiën, waarin het standpunt van het kabinet was dat er geen wettelijke belemmeringen zijn voor werknemersparticipatie, en dat dus geen aanvullende maatregelen nodig zijn?
Ja.
Herinnert u zich de brief van de Minister van Economische Zaken waarin staat dat Nederland onderaan bungelt op de ranglijst van regelingen rondom medewerkersparticipatie binnen startups en scale-ups, en dat het risico ten opzichte van de mogelijke beloning voor de medewerker in Nederland bijna drie keer zo hoog ligt als in enkele onderzochte andere landen?
Ja.
Is het u bekend dat België, Frankrijk, Spanje, Duitsland, Italië, het Verenigd Koninkrijk en Scandinavische landen een fiscaal voordeel bieden voor financiële werknemersparticipatie in de vorm van winstdeling, aandelen of certificaten van aandelen?
Ja.
Is het u bekend dat Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk zelfs verdergaande regelingen hebben en het in die landen hoog op de politieke agenda staat?
Ja.
Deelt u de analyse van veel economen, waaronder die van De Nederlandsche Bank, dat het aandeel van lonen in het verdiende bedrijfsinkomen al lange tijd te laag is?
Conform eerdere antwoorden van 17 oktober 20243 stuurt het kabinet niet op de arbeidsinkomensquote (AIQ) dan wel op de winstquote. Voor de AIQ of de winstquote is namelijk geen vastgesteld optimaal niveau. Of de dalende AIQ een probleem is hangt af van de oorzaken. Het zou bijvoorbeeld kunnen komen door technologische vooruitgang, zoals robotisering. Dat brengt veel goeds in een krappe arbeidsmarkt. Maar het zou ook kunnen komen door marktmacht, of een instroom van laagbetaalde arbeidsmigranten. Daar wil het kabinet wat aan doen.
Het kabinet is daarbij van mening dat een evenwichtige loonontwikkeling belangrijk is. Bedrijfswinsten binnen bepaalde sectoren zijn de afgelopen jaren toegenomen. Tegelijkertijd is het goed om te zien dat de lonen bezig zijn met een flinke inhaalslag: in 2024 groeiden de cao-lonen met 6,6%. 4
De hoogte van de lonen is uiteindelijk iets dat in de markt tot stand moet komen, en is een zaak voor de sociale partners, werknemers en de werkgevers.
Deelt u de mening dat ons nationale stelsel van loonvorming een weeffout kent, namelijk dat verbeteringen in arbeidsvoorwaarden grotendeels vooraf worden vastgelegd in cao’s die vaak langer dan een jaar doorlopen, waarmee het aandeel van arbeid in het bedrijfsresultaat altijd achter de feiten aanloopt?
Cao’s hebben meestal een looptijd van één à twee jaar, waarbij de onderhandelingen voor een nieuwe Cao reeds beginnen voor de oude is afgelopen. Dat betekent dat Cao’s beperkt achterlopen op de actualiteit, en deze kan worden meegewogen bij het tot stand komen van de volgende Cao. Het kabinet ziet daarnaast ook meerwaarde in de stabiliteit die een Cao biedt over de looptijd. De samenwerking tussen sociale partners en werkgevers die eigen is aan Cao’s, draagt ook bij aan het vinden van een evenwichtige consensus. Daarbij kunnen sociale partners de arbeidsvoorwaarden ook mede afstemmen op langjarige trends in productiviteit en bedrijfsresultaat. Het kabinet is daarmee niet van mening dat het Cao-stelsel een weeffout is.
Deelt u de mening dat er een belangrijk voordeel zit aan beloning via medewerkersparticipatie, omdat dit, in tegenstelling tot cao-loonsverhogingen, niet-inflatie verhogend werkt, aangezien deze beloningen mee-ademen met het bedrijfsresultaat, en dat het dus verstandig kan zijn om arbeidsbeloningen ook voor een deel uit winstdeling te laten bestaan?
Het kabinet staat in principe positief tegenover de beoogde doelen van financiële werknemersparticipatie. Het staat werknemers en werkgevers vrij om afspraken te maken over financiële werknemersparticipatie waaronder winstdeling als onderdeel van de beloning van werknemers. Het kabinet is van mening dat werknemers, sociale partners en werkgevers zelf het beste in staat zijn om de wenselijkheid daarvan te beoordelen. De voor- en nadelen zullen per sector en per bedrijf verschillen. Een gevolg van winstdeling als onderdeel van de lonen is dat de risicodeling tussen de onderneming en werknemers verandert. Een duidelijk nadeel is dat dit leidt tot meer inkomensonzekerheid. Werknemers ontvangen immers een lager vast loon, en een groter flexibel deel. Als het economisch minder gaat, leidt dit tot een lager inkomen voor de werknemer. Werknemers hebben op deze manier meer onzekerheid over hun inkomen. Doordat de lonen sterker afhankelijk worden van de stand van de economie, wordt de economie van Nederland als geheel ook conjunctuurgevoeliger. Het effect op de inflatie van winstdeling is daarbij niet bij voorbaat vast te stellen. Het kabinet is daarom niet voornemens met actieve fiscale stimulering te komen van financiële medewerkersparticipatie via winstdeling. Het kabinet wil echter ook zeker niet ontmoedigen dat werkgevers en werknemers hier onderling afspraken over maken.
Deelt u de mening dat ondanks dat er voor bedrijven schijnbaar geen wettelijke belemmeringen zijn voor werknemersparticipatie, het stimuleren hiervan meerdere belangrijke voordelen heeft, juist in het licht van inflatie-uitdagingen?
Zie antwoord op vraag 8.
Deelt u de mening dat het expliciet stimuleren van medewerkersparticipatie, ongeacht in welke vorm, wél kan zorgen voor meer bekendheid van deze optie? Zou dit tevend een duwtje in de rug kunnen zijn voor bedrijven om de mogelijkheid ook echt te gaan aanbieden en voor werknemers om hier om te vragen?
In de Kamerbrief van 23 september 20245 waarnaar ook wordt verwezen bij vraag 2 wordt aangegeven dat uit onderzoek blijkt dat dat 33% van de bedrijven die gevraagd wordt naar de reden waarom zij geen gebruik maken van werknemersparticipaties een tekort aan informatie over werknemersparticipaties ervaart. Het gebrek aan kennis als knelpunt werd ook door sociale partners ingebracht in de Stichting van de Arbeid tijdens het onderzoek dat ten grondslag aan de Kamerbrief. Het vergroten van de kennis over financiële werknemersparticipaties, de voor-en nadelen en de uitvoering ervan ziet het kabinet als een taak voor de sociale partners en de andere partijen die hierbij betrokken zijn.
Ten aanzien van startups en scale-ups werkt het kabinet aan de uitwerking van de beleidsoptie voor groeideling uit het Bouwstenenrapport, zoals ook door de Kamer gevraagd in de motie van het lid Van Eijk.6 De Kamer wordt hier voor 1 juli over geïnformeerd. Ik verwijs in dit verband ook naar de Kamerbrief waar in vraag 3 aan wordt gerefereerd, over het onderzoek dat het kabinet heeft laten uitvoeren naar de belastingheffing op dit punt in andere landen7.
Bent u bereid de voordelen van medewerkersparticipatie te onderschrijven, de buitenlandse regelingen te onderzoeken op elementen die ook in Nederland zouden kunnen werken, met sociale partners nogmaals te bespreken hoe dit verder gebracht kan worden en concrete voorstellen te doen om in Nederland werknemersparticipatie actief aan te jagen?
Op 21 september 2023 hebben de leden Bontenbal en Marijnissen een motie ingediend die het kabinet verzoekt om in samenwerking met vakbonden en bedrijven te onderzoeken welke fiscale en andersoortige obstakels winstdeling belemmeren en daarnaast in samenwerking met vakbonden en bedrijven op basis van het onderzoek een plan op te stellen om het percentage bedrijven dat doet aan medewerkersparticipatie te vergroten.8 In de brief die wij op 23 september 2024 aan uw Kamer hebben gestuurd wordt u geïnformeerd over de opzet en de uitkomsten van het onderzoek. In de overleggen met de Stichting van de Arbeid zijn ook de uitkomsten van onderzoek van Universiteit Utrecht betrokken. Gelet op de recente afronding van het traject met de Stichting van de Arbeid, zien wij geen aanleiding voor een nieuwe verkenning.
Het rapport ‘Takers, not makers’ |
|
Jimmy Dijk , Luc Stultiens (GroenLinks-PvdA), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Eelco Heinen (VVD), Beljaarts |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het recente rapport «Takers, not makers», waaruit blijkt dat het vermogen van miljardairs in 2024 drie keer sneller is gestegen dan het jaar ervoor?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusie uit het rapport dat een meerderheid van de nieuwe miljardairs onder de 30 jaar hun rijkdom aan erfenissen dankt in plaats van aan eigen ondernemerschap?
Ondernemerschap is de ruggengraat van onze economie. Innovatieve ondernemers creëren banen, drijven technologische vooruitgang en versterken onze concurrentiepositie. Ondernemerschap leidt tot positieve spillovers voor de Nederlandse economie als geheel. Daarom zet ik mij in voor een versterking van het ondernemingsklimaat, o.a. door te werken aan het reduceren van regeldruk voor ondernemers en door in te zetten op de juiste randvoorwaarden voor een concurrerende economie.
Daarbij moeten we ook oog houden voor gelijke kansen voor iedereen om economisch succes te behalen. Wat betreft de overdracht van vermogen is het belangrijk dat dit op een rechtvaardige manier gebeurt, waarbij belastingdruk wordt verdeeld zonder ondernemerschap of investeringen te ontmoedigen.
Deelt u de mening dat een systeem waarbij vermogen meer loont dan arbeid bijdraagt aan toenemende ongelijkheid en een gebrek aan sociale rechtvaardigheid? Zo nee, waarom niet?
Het streven naar een rechtvaardige economie is voor dit kabinet een belangrijk uitgangspunt.
Mensen moeten beloond worden voor hun inzet en arbeid, terwijl verantwoorde investeringen een positieve bijdrage leveren aan economische groei. Dit is immers de reden dat dit kabinet zich inzet voor het principe «werken moet lonen».
Tegelijkertijd is de tegenstelling tussen arbeid en kapitaal niet helemaal op zijn plaats. Immers, ondernemerschap is een voorwaarde voor een goed functionerende economie die ook kwalitatieve banen creëert waar werknemers van profiteren. Het is juist het samenspel tussen de twee factoren dat bepalend is voor het Nederlandse verdienvermogen.
Tot slot is de bepalende factor voor de toekomstige welvaart van werkend Nederland de productiviteitsgroei. Over het algemeen geldt, hoe hoger de productiviteit, hoe hoger de loongroei. Het is dan ook belangrijk dat lonen meegroeien met de productiviteit. Ik heb als Minister van Economische Zaken daarom een productiviteitsagenda aangekondigd, de uitwerking hiervan volgt komende zomer.
In hoeverre is er in Nederland wat u betreft op dit moment sprake van een dergelijke situatie?
Ik krijg niet het beeld dat in Nederland een situatie is ontstaan zoals Oxfam Novib schetst.
De inkomensongelijkheid in Nederland is internationaal gezien laag en stabiel. De vermogensongelijkheid is groter dan inkomensongelijkheid en volgens het CBS gedaald in de periode 2011–2023. Dat het vermogen veel schever is verdeeld dan inkomen, is overal ter wereld zo en een logisch gevolg van het feit vermogen gedurende de levensloop van mensen wordt opgebouwd. Een belangrijk deel van de vermogensongelijkheid wordt dan ook verklaard door demografie: gemiddeld genomen bezitten ouderen meer vermogen dan jongeren. Dat is een universeel gegeven. Ondernemen, investeren en beleggen brengt met zich mee dat het vermogen van sommige huishoudens toeneemt terwijl dat van andere huishoudens afneemt. Daarnaast heeft ondernemingsvermogen een grote maatschappelijk waarde wanneer dit vermogen zit in ondernemingen die werkgelegenheid bieden en wanneer dit vermogen wordt ingezet om in te spelen op uitdagingen in de toekomst.
Volgens het CBS is de vermogensongelijkheid gedaald in periode 2011–2023. In 2023 bedroeg de Gini-coëfficiënt voor de vermogensverdeling in Nederland 0,72 en in 2011 was dit 0,78. Verder geldt dat de vermogensongelijkheid in Nederland kleiner is als het collectief opgebouwde pensioenvermogen wordt meegenomen. De vermogensongelijkheid in Nederland is dan internationaal gezien niet opvallend. Zo hebben vergelijkbare landen als Duitsland en Zweden een veel grotere vermogensongelijkheid dan Nederland. Dat laten cijfers van het World Inequality Lab ook zien.
Daarnaast geldt dat Nederland internationaal gezien uitgebreide collectieve voorzieningen heeft zoals een goed functionerend vangnet voor mensen die dat nodig hebben, een toegankelijk zorgstelsel en een adequaat minimumloon. Dit kabinet spant zich in om onze collectieve voorzieningen op peil te houden. Ten slotte erkent het kabinet de relatie tussen fiscaal beleid en het kunnen verkleinen/vergroten van ongelijkheid tussen huishoudens. Afgelopen jaren zijn forse stappen gezet in het herstel van het evenwicht in het belasten van arbeid en vermogen. Dit kabinet houdt deze maatregelen in stand. Verder werkt dit kabinet hard aan het invoeren van het nieuwe box-3 stelsel dat het werkelijk rendement belast. Het belasten van het werkelijk rendement op vermogen in box 3 sluit aan bij het gelijker belasten van vermogen en zorgt ervoor dat bestaande verschillen tussen huishoudens niet worden vergroot door overheidsbeleid.
Hoe verklaart u dat de rijkste één procent van de Nederlandse huishoudens bijna een kwart van het totale vermogen bezit? Welke beleidsmaatregelen zijn momenteel in werking of worden door u ontwikkeld om deze ongelijkheid te verminderen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw reactie op de constatering dat in Nederland bijna de helft van de rijksten op de Quote 500-lijst hun vermogen (deels) geërfd hebben? Welk effect heeft dit op de ongelijkheid in Nederland? Welke stappen bent u bereid te nemen om zulke disproportioneel grote erfelijke vermogensconcentraties van miljoenen en miljarden in te perken?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u kwantificeren hoeveel geld de Nederlandse overheid jaarlijks misloopt door belastingontwijking van multinationals en superrijken? Hoeveel geld lopen overheden hierdoor wereldwijd mis?
Er is een onderscheid tussen belastingontwijking (tax evasion) en belastingontduiking (tax avoidance). Een vorm van belastingontduiking is vermogen te verhullen door deze te stallen in belastingparadijzen en deze niet op te geven voor de inkomstenbelasting (box 2 en box2. In de literatuur zijn voor bepaalde landen wel enkele schattingen beschikbaar van de omvang van verhuld vermogen, bijvoorbeeld naar aanleiding van inkeerregelingen waarbij belastingplichtigen alsnog vrijwillig hun eerdere, onjuiste belastingaangiften kunnen verbeteren zonder dat zij een boete ontvangen. Bij belastingontwijking maken belastingplichtigen op een niet-beoogde wijze gebruik van de mogelijkheden die belastingstelsels bieden. Het is lastig de totale omvang van belastingontwijking zowel binnenlands als wereldwijd te meten, aangezien hier geen eenduidige definitie voor valt te geven. Er moet eerst concreet worden gemaakt welke fiscale constructie of planning als belastingontwijking kan worden bestempeld om dan vervolgens te onderzoeken in welke mate dit voorkomt. Daarbij is er sprake van verschillende vormen van belastingontwijking. Om vervolgens schattingen te maken zijn internationale informatie-uitwisseling en transparantie onontbeerlijk.
Welke concrete stappen heeft het kabinet sinds de start van deze kabinetsperiode genomen om belastingontwijking tegen te gaan? Welke stappen is het kabinet nog van plan te nemen?
Dit kabinet blijft werk maken van het aanpakken van belastingconstructies. Zo bevatte het Belastingplanpakket 2025 diverse maatregelen die constructies aanpakken. Voorbeelden daarvan zijn een drietal maatregelen in overdrachtsbelasting en de btw. Ook zijn maatregelen genomen die oneigenlijk gebruik van de fiscale bedrijfsopvolgingsregeling tegengaan. Verder is vorig jaar een onderzoek gestart naar de heffing over de voordelen uit zogenoemde lucratieve belangen.
Dit onderzoek is bijna afgerond en wordt waarschijnlijk in deze maand naar de Kamer gestuurd.
Op dat moment is ook bekend of een alternatieve vormgeving van de lucratief belangregeling mogelijk en wenselijk is. Verder wordt er gewerkt aan het opgestarte onderzoek naar nadere (materiële) maatregelen om de aanpak van dividendstripping te versterken. Hierbij wordt een breed scala aan maatregelen onderzocht en wordt gekeken naar maatregelen tegen dividendstripping in andere landen. Naar verwachting zal het onderzoek in het voorjaar van 2025 naar de Kamer worden gestuurd.
Is het kabinet bereid om het belastingstelsel grondig te herzien, zodat vermogen ten minste even zwaar wordt belast als arbeid, zoals 72% van de Nederlanders volgens recente peilingen wenst? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Afgelopen jaren zijn forse stappen gezet in het herstel van het evenwicht in het belasten van arbeid en vermogen. Dit kabinet houdt deze maatregelen in stand. Verder werkt het kabinet op basis van bestaande rapporten en materiaal toe naar breed politiek draagvlak voor een hervorming van het belastingstelsel en het toeslagenstelsel. Hierbij staan drie doelen voorop: 1) een stelsel dat eenvoudiger en begrijpelijker is, dus beter uitvoerbaar voor de Belastingdienst en Dienst Toeslagen en beter doenbaar voor burgers en bedrijven, en meer toegerust is op ontwikkelingen in de toekomst; 2) een stelsel dat beter voorspelbaar is en daarmee ook meer zekerheid geeft, waarbij inkomensondersteuning niet leidt tot terugvorderingen; 3) een stelsel waarin (meer) werken loont en waarin speciaal ook aandacht is voor de (economische) prikkelwerking vanuit beleid.
Overweegt u om het tarief op miljoenenerfenissen te verhogen, zoals in het rapport wordt voorgesteld? Zo nee, waarom niet? Wat is uw mening over de adviezen in het rapport Internationaal Beleidsonderzoek (IBO) Vermogensverdeling op dit gebied?2
Dit kabinet overweegt niet de tarieven in schenk- en erfbelasting verder te verhogen voor miljoenenerfenissen. Afgelopen jaren zijn forse stappen gezet in het herstel van het evenwicht in het belasten van arbeid en vermogen. Dit kabinet houdt dat in stand. Verder werkt dit kabinet hard aan het invoeren van het nieuwe box-3 stelsel dat het werkelijk rendement belast. Het belasten van het werkelijk rendement op vermogen in box 3 sluit aan bij het gelijker belasten van vermogen en zorgt ervoor dat bestaande verschillen tussen huishoudens niet worden vergroot door overheidsbeleid.
Hoe verklaart u dat rijke, westerse bedrijven nog altijd jaarlijks miljarden dollars aan waarde onttrekken aan landen in Afrika, Azië en Latijns-Amerika door middel van onder andere onrechtvaardige contracten, handelsrelaties en uitbuiting? Welke rol ziet Nederland voor zichzelf om deze mondiale ongelijkheid te bestrijden?
Ik herken me niet in het beeld dat Nederlandse bedrijven waarde onttrekken aan landen in Afrika, Azië en Latijns-Amerika. Nederlandse bedrijven ondernemen en werken samen in andere landen. Deze handelsrelaties dragen bij aan brede welvaart, en de toegevoegde waarde die hier wordt gecreëerd zie ik allerminst als onttrekkingen.
Bovendien is specifiek de Nederlandse invoer van goederen uit lage-inkomenslanden erg klein, blijkt uit de monitor brede welvaart van het CBS. Nederland voerde in 2023 39 euro per inwoner aan goederen in uit lage-inkomenslanden, vergeleken met een invoer van 21 duizend euro per inwoner uit hoge-inkomenslanden.
Nederland is een handelsland pur sang. Zoals afgesproken in het Regeerprogramma is Nederland gebaat bij eerlijke en duidelijke regels die de internationale samenwerking in goede banen leiden, mensenrechten bevorderen en een gelijk speelveld creëren, waarin onze bedrijven internationaal het best gedijen. Het kabinet wil de positie van Nederland en onze partners op het wereldtoneel versterken en de doelmatigheid en doeltreffendheid van multilaterale instellingen verbeteren.
Het kabinet kiest focus in ontwikkelingshulp, met programma’s op het gebied van gezondheid, handel en mensenrechten.
Hoe verhoudt deze onttrekking zich tot de opstelling van Nederland ten aanzien van de nieuwe internationale doelstelling voor klimaatfinanciering van 300 miljard, wat volgens experts zelfs nog veel te laag is gelet op de mondiale opgave en ongelijkheid tussen de verschillende landen?
De handel tussen Nederland en andere landen en de internationale doelstelling voor klimaatfinanciering zijn twee verschillende zaken.
Deelt u de mening dat de groeiende economische ongelijkheid een politieke keuze is en dat beleidsmaatregelen zoals hogere belastingen op vermogen en winst en het tegengaan van belastingontwijking eerlijk en noodzakelijk zijn?
Nee. Het beeld van groeiende economische ongelijkheid in Nederland, zoals Oxfam Novib schetst, deel ik niet. Inkomensongelijkheid in Nederland is niet groeiende, maar stabiel. De vermogensongelijkheid is volgens het CBS gedaald. Het vermogensaandeel van de top 1 procent in Nederland was bijvoorbeeld 25,6 procent in 2011 en 23,7 procent in 2023. Zie ook de antwoorden op vragen hiervoor.
Dit kabinet heeft aangegeven met maatregelen ter versteviging van de koopkracht niet verder te willen nivelleren, en staat voor stabiel en voorspelbaar (fiscaal) beleid als het gaat om het reguliere vennootschapsbelastingtarief.
Deelt u de mening dat in een democratie het hebben van veel vermogen je niet extra macht en invloed zou mogen geven? Zo ja, welke aanvullende maatregelen overweegt u om de invloed van extreem vermogende individuen op het politieke en maatschappelijke proces te beperken?
Nee, ik overweeg geen aanvullende maatregelen om de gesuggereerde invloed van extreem vermogende individuen op het politieke en maatschappelijke proces te beperken.
In het Regeerprogramma zijn geen maatregelen aangekondigd om de invloed van vermogende individuen te beperken. Wel wordt gewerkt aan het versterken van de rechtsstaat, bijvoorbeeld door de onafhankelijkheid van de Kiesraad te versterken. Dat valt onder de portefeuille van de Minister van BZK.
Bent u bereid een onderzoek te laten uitvoeren naar de invoering van een vermogensbelasting en andere bewezen effectieve en innovatieve manieren om extreme vermogensconcentratie tegen te gaan?
Nee, dit kabinet zet in op een evenwichtige belastingheffing op inkomen uit arbeid en vermogen. Het kabinet werkt nu hard aan de invoering van invoeren van het nieuwe box-3 stelsel dat het werkelijk rendement belast. Het belasten van het werkelijk rendement op vermogen in box 3 sluit aan bij het gelijker belasten vermogen en zorgt ervoor dat bestaande verschillen tussen huishoudens niet worden vergroot door overheidsbeleid.
Op welke wijze is het kabinet van plan gehoor te geven aan de oproep in het rapport om economische ongelijkheid structureel te verminderen en de belastingdruk eerlijker te verdelen?3
Zie alle antwoorden hiervoor.
Zou u willen reageren op elk van de bevindingen in het artikel ««Zie de mens, niet het getal». Senioren lopen aan tegen «discriminatie op basis van leeftijd», ouderenorganisatie luidt noodklok»?1
Wat vindt u van het feit dat maar liefst een op de drie 65-plussers in Nederland te maken heeft gehad met discriminatie op basis van hun leeftijd?
Hoe brengt u discriminatie op basis van leeftijd in kaart? Welke onderzoeken zijn er gedaan naar discriminatie op basis van leeftijd? Welke onderzoeken naar discriminatie op basis van leeftijd zijn nu gaande?
Zou u inzicht willen geven in de bij u al bekende cijfers op het gebied van discriminatie op basis van leeftijd?
Zou u op elk van de in het aangehaalde nieuwsartikel genoemde voorbeelden en aspecten van discriminatie op basis van leeftijd willen reflecteren en daarbij willen ingaan op de vraag waarom het hier discriminatie op basis van leeftijd betreft, wat de impact van die vorm van discriminatie op basis van leeftijd is in het leven van mensen en waarom dit aspect van discriminatie op basis van leeftijd aangepakt zou moeten worden?
Welke actieplannen zijn er om discriminatie op basis van leeftijd in het financiële domein aan te pakken?
Bent u bekend met discriminatie op basis van leeftijd op het gebied van de limitieten van creditcards? Zo nee, zou u dit in kaart willen laten brengen? Zo ja, zou u deze informatie willen delen met de Kamer?
Zou u bij de voorgaande vraag ook willen ingaan op wat u concreet gaat doen om dit tegen te gaan?
Zou u bij de voorgaande twee vragen ook willen ingaan op welke verantwoordelijkheid banken en creditcardbedrijven op dit gebied hebben?
Hoe reflecteert u op het gegeven dat discriminatie op basis van leeftijd plaatsvindt in een sociale context waarbij mensen wellicht discriminatie kunnen ervaren, terwijl degene die dit overbrengt dit niet bedoeld heeft als discrimininatie op basis van leeftijd?
Hoe beziet u in het licht van de vorige vraag de discussie over discriminatie op basis van leeftijd binnen het terrein van werksituaties en arbeidsverhoudingen, zoals het bewust of onbewust doen van aannames over inzetbaarheid, promotiemogelijkheden, etcetera?
Welke actieplannen zijn er om discriminatie binnen werksituaties en op de arbeidsmarkt aan te pakken?
Bent u bekend met discriminatie op het gebied van leeftijd bij de verhuur van voertuigen? Zo nee, zou u dit in kaart willen brengen? Zo ja, zou u mogelijke maatregelen willen opsommen om dit tegen te gaan?
Zou u bij de voorgaande vraag ook willen aangeven welke van deze maatregelen u gaat uitvoeren?
Welke actieplannen zijn er om juist in te zetten op de meerwaarde die senioriteit met zich meebrengt, zoals wijsheid en levenservaring?
Hoe reflecteert u in het licht van de voorgaande drie vragen op discriminiatie op basis van leeftijd bij bijvoorbeeld autoverhuurbedrijven, waarbij senioriteit meer dan eens juist ruimere rijervaring betekent?
Hoe beziet u discriminatie op basis van leeftijd in het licht van de toenemende vergrijzing?
Zou u voorgaande vraag ook willen beantwoorden in het licht van het feit dat toenemende vergrijzing zorgt voor een noodzaak dat in veel sectoren juist extra mensen, in het bijzonder ook mensen op gevorderde leeftijd, nodig zijn in de economie, en dat discriminatie op basis van leeftijd mensen juist zal afhouden van doorwerken op latere leeftijd?
Zijn er cijfers en onderzoeken bekend van de economische impact van discriminatie op basis van leeftijd? Zo ja, zou u die met de Kamer willen delen, welke conclusies trekt u daaruit en welke acties bent u van plan om uit te voeren? Zo nee, zou u deze impact willen laten onderzoeken?
Zou u willen reageren op het onderzoek naar leeftijdsdiscriminatie van ANBO-PCOB en zou u daarbij op elk van de conclusies en aanbevelingen afzonderlijk willen ingaan?2
Zou u bij de beantwoording van voorgaande vraag ook per conclusie en aanbeveling willen ingaan op welke acties u aan die conclusie of aanbeveling verbindt?
Zou u willen reflecteren op welke rol gemeenten, als overheid die het dichtst bij inwoners staat, maar ook wijkteams en organisaties binnen het sociaal domein, kunnen spelen bij het signaleren en het aanpakken van discriminatie op basis van leeftijd?
Zou u op een rij willen zetten welke acties en maatregelen er worden genomen om andere vormen van discrimininatie tegen te gaan, en daarbij willen aangeven welke mogelijkheden er zijn om die acties en maatregelen ook toe te passen om discriminiatie op basis van leeftijd tegen te gaan?
Deelt u de analyse dat de Rijksoverheid juist veel ambitie zou moeten hebben op het gebied inzetten op de kracht van mensen op gevorderde leeftijd en de kansen die hier liggen? Zo ja, welke acties koppelt u hieraan?
Wat is in het licht van de voorgaande vraag de stand van zaken van het Pact voor de Ouderenzorg, waarin het niet alleen draait om het verbeteren van de kwaliteit van zorg, maar juist ook om de vergroting van waardering voor ouderen?
Welke acties heeft u voor ogen om de ambities uit het Pact voor ouderenzorg nieuw leven in te blazen?
Deelt u de opvatting dat in het licht van de vorige vraag ook de in het verleden opgezette actieagenda Eén tegen Eenzaamheid een weg vooruit biedt om de problematiek van discriminatie op het gebied van leeftijd te voorkomen?
Zo ja, welke plannen heeft u om de actieagenda Eén tegen Eenzaamheid verder uit te voeren, te versterken en uit te bouwen?
Zou u willen reflecteren op de vraag hoe het voorkomen van discriminatie op basis van leeftijd samenhangt met investeren in gemeenschapszin, sociale samenhang en het mensen in staat stellen voor het omkijken naar de ander?
Hoe beziet u in het licht van voorgaande vraag ook de samenhang met de voornemens om mensen langer thuis te laten wonen, zoals het Programma «Langer Thuis»?
Zou u in het licht van de voorgaande zeven vragen willen reflecteren op de vraag hoe de aanpak van discriminiatie op basis van leeftijd samenhangt met gemeenschapszin en de rol van verenigingen, vrijwilligerswerk, maatschappelijke organisaties en kerken, maar ook met initiatieven als de maatschappelijke diensttijd?
Deelt u de opvatting dat vooroordelen over en discriminiatie op basis van leeftijd onder andere voorkomen kunnen worden door de bekendheid en affiniteit met de belevingswereld van mensen van gevorderde leeftijd te vergroten? Zo ja, welke acties koppelt u hieraan?
Hoe beziet u in het licht van de voorgaande vraag maatschappelijke stages en de maatschappelijke diensttijd, die door jongeren onder andere wordt uitgevoerd in de ouderenzorg en bij hulp aan ouderen, en daarmee middelen zijn om jongeren kennis te laten maken met de genoemde belevingswereld?
Welke actieplannen zijn er om discriminatie op basis van leeftijd bij vrijwilligerswerk, vrijwilligersorganisaties, verenigingen en stichtingen aan te pakken?