Het artikel 'Vinex-wijk dreigt getto te worden' |
|
Linda Voortman (GL), Tofik Dibi (GL) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennis kunnen nemen van het artikel «Vinex-wijk dreigt getto te worden»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat bij de opzet van de vinex-wijken geen rekening is gehouden met de samenhang tussen wonen, werken en spelen en hierdoor de nieuwe aandachtswijken lijken te worden?
Vinex-wijken zijn woonwijken die in de afgelopen 15 jaar zijn gebouwd en waarvan in sommige gevallen de bouw op dit moment nog doorloopt. Er is in het verleden onderzoek2 gedaan naar de kwaliteit van de Vinex-wijken, naar de stedenbouwkundige structuur ervan, en naar de inrichting van de locaties in vergelijking met alle andere, oudere, woonwijken in Nederland. Dit onderzoek heeft in zijn algemeenheid geleid tot de conclusie dat in Vinex-wijken een goede samenhang is gerealiseerd tussen wonen en voorzieningen, waaronder groen en speelvoorzieningen, en dat er bij de bewoners een grote mate van tevredenheid is met deze wijken. Dat neemt niet weg dat er in individuele wijken problemen kunnen ontstaan die moeten worden aangepakt. Dat is primair een verantwoordelijkheid van de desbetreffende gemeente samen met de bewoners en de lokale partners zoals politie en woningcorporaties.
Deelt u de mening dat gemeenten moeten investeren in de vinex-wijken om deze aantrekkelijk te houden voor een brede doelgroep, dus ook voor gezinnen met oudere kinderen? Zo ja, welke stappen gaat u hierin ondernemen? Zo nee, waarom niet?
De verantwoordelijkheid voor de inrichting van wijken is primair een zaak van de gemeente. Gemeenten dienen ook na te gaan, indien de bewonerssamenstelling in de wijk in de tijd verandert of er voldoende voorzieningen zijn voor – bijvoorbeeld – oudere kinderen. Ik heb geen reden om eraan te twijfelen dat gemeenten in dit opzicht een verstandig beleid voeren. Daarom zie ik ook geen aanleiding om hierover apart met gemeenten overleg te voeren. De lessen die we leren uit het stedenbeleid, de wijkenaanpak en de aanpak in de Ortega-gemeenten worden door het Rijk breed verspreid. Gemeenten kunnen deze ook benutten voor hun Vinex-wijken. Het reduceren van overlast en verloedering vormt daarbij een belangrijk onderdeel.
Bent u bereid om over deze problematiek met de VNG in gesprek te gaan om te komen tot een oplossing? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de uitkomst van het gesprek? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hebben gemeenten contact met u gezocht over de bezuinigingen op het wijkenbeleid in relatie tot de opgave die zij in gemeenten hebben? Zo ja, wat heeft u voor hen kunnen betekenen?
Ik spreek 27 april aanstaande met de betrokken wethouders onder andere over de voortgang van de wijkenaanpak en de rol van het Rijk in deze nieuwe fase. Daarnaast breng ik op verzoek van uw Kamer op dit moment in kaart welke geldstromen er richting de wijken lopen. Dit overzicht is vóór 1 april 2011 gereed.
Zoals in de brief over de leefomgeving van 28 januari 20113 wordt beschreven, levert het Rijk kennis en kunde, specifieke inzet bij complexe problemen (zoals Rotterdam-Zuid), een bijdrage aan de versterking van de positie van burgers en legt het verbindingen met maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven. Momenteel wordt per wijk besproken hoe en met welke mix het Rijk de komende uitvoeringsperiode kan ondersteunen. Hierbij wordt ook het advies van de Visitatiecommissie Wijkenaanpak betrokken. Begin juli 2011 wil ik uw Kamer hierover informeren.
Ik merk hierbij nog op dat de Vinex-wijken geen onderdeel uitmaken van de aandachtswijken zoals in 2007 geselecteerd. Vanzelfsprekend kunnen Vinex-wijken gebruik maken van de opgedane ervaring en goede voorbeelden.
Bent u bereid om te onderzoeken bij welke gemeenten het wijkenbeleid door bezuinigingen dusdanig onderdruk is komen te staan dat het dreigt te stagneren? Zo ja, kunt u de Kamer daarover informeren vóór de voorjaarsnota? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De brand in het havengebied Amsterdam |
|
Paulus Jansen |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bereid om de Kamer, voor zover mogelijk, vóór het algemeen overleg over externe veiligheid en gevaarlijke stoffen d.d. 9 maart 2011 te informeren over de afwikkeling van de brand bij Diergaarde Chemical Complex te Amsterdam?1
Helaas bleek het niet mogelijk vóór het AO externe veiligheid de vragen te beantwoorden omdat relevante informatie bij derden moest worden opgevraagd.
Bent u bereid daarbij in te gaan op de volgende punten?
Naar de mening van de veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland is de samenwerking tussen de regio's en de opschaling goed verlopen.
De informatie over het verloop van de brand, de brandbestrijding en de publieks- en perscommunicatie werd afgestemd met de veiligheidsregio's Kennemerland, Zaanstreek-Waterland en Noord-Holland Noord (het effectgebied). Hierbij bood het Nationaal Crisiscentrum ondersteuning. De afgestemde informatie werd bekend gemaakt op www.amsterdam.nl. Websites van andere gemeenten verwezen naar de Amsterdamse website. Daarnaast kreeg de bevolking informatie via RTV Noord-Holland (de rampenzender), via een publieksnummer en via Twitter. Telefonisten van gemeentehuizen werden hiervan op de hoogte gesteld. Gegeven de kenmerken van deze brand (een brand waarbij de opslag van gevaarlijke stoffen niet betrokken raakte) werd het niet nodig geacht aanvullende communicatie voor bijzondere doelgroepen te verzorgen.
Bij de brand is bluswater vrijgekomen. De Inspectie Verkeer en Waterstaat heeft er op toegezien hoe Rijkswaterstaat en Waternet, in samenwerking met de gemeente Amsterdam, de waterverontreiniging door bluswater hebben aangepakt. Door het afsluiten van duikers en het indammen van sloten, het opzuigen van bluswater en afvoeren daarvan naar ATM Moerdijk is verdere verspreiding van de verontreiniging via het oppervlaktewater voorkomen.
Vergunningsituatie: het bedrijf beschikt sinds 1995 voor de op- en overslag van gevaarlijke en niet-gevaarlijke stoffen over vergunningen op grond van de Wet milieubeheer (Wm). Hierin zijn onder meer eisen op basis van de zogenaamde CPR 15-2 richtlijn voor een opslagloods voor gevaarlijke stoffen opgenomen. Deze richtlijn is de voorloper van de richtlijn 15 uit de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS15).
Het bedrijf heeft op 22 september 2009 een aanvraag om een revisievergunning Wm ingediend. Bij deze aanvraag is tevens een kennisgeving op grond van het Brzo ingediend. De nieuwe Wm revisievergunning dateert van 2 december 2010. De gemeente Amsterdam heeft hierin voorgeschreven dat het bedrijf aan de richtlijn PGS15 met brandbeveiliging moet voldoen.
Naleving, toezicht en handhaving: tijdens een Wm-controle op 14 april 2009 heeft de gemeente Amsterdam geconstateerd dat, naast de vergunde gasflessen, ook gasflessen aanwezig waren waarvan de keuringsdatum verstreken was en dat niet alle voorschriften werden nageleefd. Op 28 mei 2009 heeft de gemeente het bedrijf een vooraankondiging met het voornemen tot het opleggen van een dwangsom gestuurd. Bij brief van 9 september 2009 heeft de gemeente het bedrijf gemeld dat zij op 5 augustus 2009 geconstateerd heeft dat de overtredingen zijn verholpen.
Brandblusinstallatie: op 5 mei 2009 heeft een geaccrediteerd bedrijf de blusschuim- en brandmeldinstallatie als niet goed beoordeeld. Op 29 april 2010 heeft dit bedrijf een nieuwe inspectie uitgevoerd en hieruit is gebleken dat brandmeld- en blusinstallatie inmiddels voldeed aan de normen.
Brzo: op 4 oktober 2010 hebben de gemeente Amsterdam, de brandweer Amsterdam-Amstelland en de Arbeidsinspectie een Brzo-inspectie uitgevoerd. Hierbij is vastgesteld dat het bedrijfsnoodplan onvoldoende was. Het college van B&W heeft het bedrijf op 6 januari 2011 per brief verzocht deze overtreding binnen een maand ongedaan te maken. Op 14 februari 2011 heeft het bedrijf de verbeterde versie van het bedrijfsnoodplan naar de brandweer Amsterdam-Amstelland gestuurd; de brandweer heeft op 15 februari 2011 een brief aan het college gestuurd met het advies om bestuursrechtelijk te handhaven omdat de overtreding niet ongedaan gemaakt was.
Na de brand heeft het bevoegd gezag opnieuw gecontroleerd. De resultaten zijn momenteel nog niet bekend en worden zo snel mogelijk toegestuurd aan de VROM-Inspectie.
Ingediende moties over het Europees Arrestatiebevel |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
![]() |
Heeft u de op 17 februari 2011 ingediende moties1 maar half gelezen of heeft u bewust woorden weggelaten om deze moties eenvoudiger te kunnen ontraden?2,3
Dat is niet het geval.
Bent u bereid alsnog inhoudelijk, maar dan zorgvuldig, te reageren op de ingediende moties 32 317, nrs. 38 en 39 over het Europees Arrestatiebevel? Zo nee, waarom niet?
Tengevolge van het door de Kamer gehanteerde kerstregime was de vragenstelster niet in de gelegenheid om een toelichting te geven op motie nr. 38. In mijn noodzakelijkerwijs korte reactie ben ik ingegaan op de wijze van toetsing door de rechtbank Amsterdam en heb ik aangegeven, dat voor zover met een inhoudelijke toetsing een onderzoek van de bewijsmiddelen werd bedoeld, ik mij daarvoor niet zal inzetten. De vragenstelster geeft in deze vraag aan wat naar haar mening met inhoudelijke toetsing is bedoeld, te weten een onderzoek naar de juistheid van de beschuldiging. Deze uitleg van inhoudelijke toetsing wijkt niet wezenlijk af van wat ik in mijn reactie op de motie een onderzoek van de bewijsmiddelen heb genoemd. Ik zie dan ook geen aanleiding mijn standpunt te wijzigen. Ik wijs er nog op dat in het Europese uitleveringsrecht reeds in 1957, bij de totstandkoming van het verdrag over uitlevering van de Raad van Europa, een dergelijke inhoudelijke toetsing is afgeschaft. De invoering van het Europees Arrestatiebevel (EAB) heeft op dit punt dus niet tot een wijziging geleid. Integendeel, het bevestigt een al meer dan 50 jaren bestaande praktijk.
Waar haalt u de stelling vandaan dat de rechter niet toetst2 terwijl de motie uitdrukkelijk spreekt over inhoudelijke toetsing, waarmee natuurlijk bedoeld wordt dat op grond van het Europees Arrestatiebevel Nederlanders kunnen worden overgeleverd aan een andere lidstaat zonder dat de Nederlandse rechter inhoudelijk een oordeel velt of standpunt inneemt over de juistheid van de beschuldiging?
Zie antwoord vraag 2.
Wat bedoelde u precies met uw uitspraak» de rechtbank Amsterdam toetst wel degelijk, en uitgebreid.»?2 Kunt u dit uitvoerig toelichten?
Ter nadere toelichting op mijn opmerking dat de rechtbank uitgebreid toetst, wijs ik op het feit dat de rechtbank bij elk EAB zorgvuldig onderzoekt of een van de weigeringsgronden van toepassing is. Uit de uitspraken van de rechtbank blijkt verder dat ook aan andere verweren aandacht wordt besteed, zelfs als deze zich buiten het wettelijk toetsingskader bewegen. Ik verwijs naar de gepubliceerde uitspraken van de internationale rechtshulpkamer van de rechtbank Amsterdam. Ik noem daarvan bij wijze van voorbeeld, de uitspraak van 22 oktober 2010, LJN BO 1 448, waarin de rechtbank zeer uitvoerig motiveert waarom klachten over het Poolse gevangeniswezen niet een schending van artikel 3 EVRM opleveren (www.rechtspraak.nl/ljn.asp?ljn=BO1448). Eveneens verwijs ik naar de uitspraak van 17 september 2010 in de zaak waarvoor de vragenstelster eerder mijn aandacht heeft gevraagd, waarin de rechtbank zeer uitvoerig ingaat op de kwestie van de verjaring en op andere gevoerde verweren (www.rechtspraak.nl/ljn.asp?ljn=BN8264).
Waarom bent u niet ingegaan op het verzoek te zoeken naar mogelijkheden om ervoor te zorgen dat er een breder toetsingskader voor de Internationale Rechtshulpkamer komt voor EAB-verzoeken, waarmee bijvoorbeeld ook wordt gedoeld op detentieomstandigheden, ernst van het strafbare feit en mogelijke alternatieven (zoals videoverhoor) voor overlevering? Verandert deze toelichting uw oordeel over deze motie?2 Zo nee, waarom niet?
Zoals uit de in het antwoord op vraag 4 geciteerde uitspraken blijkt, worden door de rechtbank de detentieomstandigheden in ogenschouw genomen in het licht van een gevoerd (EVRM-)verweer en wordt door de rechtbank eveneens aandacht besteed aan verweren omtrent vermeende bagatelfeiten. Wat betreft het hanteren van mogelijke alternatieven voor een EAB, merk ik op dat een toetsing op dat punt niet door het kaderbesluit is voorzien en dientengevolge ook niet kan worden geïntroduceerd in de nationale wetgeving.
Dit laat evenwel onverlet dat ik oog heb voor de wenselijkheid om op Europees niveau verder te werken aan het ontwikkelen van andere vormen van samenwerking. Tegen deze achtergrond heb ik de met algemene stemmen aangenomen motie van het lid Recourt c.s. (32317, nr. 36 dan ook aangemerkt als ondersteuning van mijn beleid. Zoals ik eerder te kennen heb gegeven, wordt in het tussen de Nederlandse en de Poolse justitiële autoriteiten gevoerde en nog te voeren overleg ook gesproken over alternatieven voor een EAB. Bovendien vinden momenteel in Brussel onderhandelingen plaats over de ontwerprichtlijn betreffende het Europees onderzoeksbevel. In het BNC-fiche over deze richtlijn, dat aan de Kamer is overgelegd, wordt onder meer het volgende opgemerkt: «Ter stimulering van de strafrechtelijke samenwerking in Europa is het van belang dat wordt gezocht naar aanvulling van de bestaande vormen van samenwerking. Nederland heeft tijdens de evaluatie van de Nederlandse praktijk van behandeling van het Europees aanhoudingsbevel, aandacht gevraagd voor een betere regeling van het verhoor o.a. per videoconferentie van verdachten door de justitiële autoriteiten van een andere lidstaat, als mogelijk alternatief voor hun overlevering.» (Kamerstukken II 2009–2010, 22 112, nr. 1044). Het bovenstaande noch de door vragenstelster gegeven toelichting geven mij aanleiding tot wijziging van mijn standpunt over de motie.
Bent u het eens met de tweede overweging van de motie met volgnummer 32 317, nr. 39 dat de zorgen van advocaten en stichtingen die zich bezighouden met het monitoren van het Europees Arrestatiebevel ten aanzien van een eerlijke rechtsgang en de omstandigheden van detentie in een aantal lidstaten serieus dienen te worden genomen? Zo nee, waarom niet? Wat bedoelde u met uw opmerking dat de aangevoerde omstandigheden niet overeenkomen met de werkelijkheid?3
De vragenstelster refereert in de tweede overweging, naar ik aanneem, aan onder meer de zorgen die worden verwoord in de brief van 14 februari 2011 van Euromos aan de Vaste Commissie voor Veiligheid en Justitie. Ik heb in het algemeen overleg over de JBZ-raad van 17 februari 2011 al aangegeven dat de brief mij niet erg overtuigde. De toonzetting kan zeker als stellig worden gekwalificeerd, maar de feitelijke onderbouwing daarentegen als mager. Uit het antwoord op voorgaande vragen blijkt ook dat de opmerkingen in die brief over gebrek aan toetsing niet met de feiten overeenstemmen.
Hoe beoordeelt u het feit dat er ook bij de Europese commissie besef bestaat van de noodzaak tot verbetering van de praktijk van het Europees Arrestatiebevel, mede gelet op de uitlatingen van commissaris Reding in haar brief van 19 november 2010? Welke acties gaat u naar aanleiding hiervan ondernemen? Bent u bereid hierover contact op te nemen met deze Eurocommissaris of u anderszins op de hoogte te stellen van de zorgen die hierover ook bij de Europese Commissie leven en de mogelijkheden tot verbetering te bespreken?
Commissaris Reding schrijft haar brief van 19 november 2010 aan Fair Trials International, in antwoord op een aan haar gerichte eerdere brief van die organisatie. Commissaris Reding maakt daarin een aantal opmerkingen over het EAB, verwijst naar voorstellen over procedurele rechten van de Commissie en kondigt een evaluatierapport en een mededeling aan. Deze aangelegenheden vormden nog geen onderwerp van beraadslaging in de Raad. Het in haar brief aangekondigde rapport en de mededelingen van de Commissie zijn tot op heden niet verschenen. Ik zal bij gelegenheid van de volgende vergadering van de Raad bij Commissaris Reding navraag doen naar de stand van zaken.
Wanneer de overleveringsrechter besluit dat een persoon overgeleverd mag worden, zit er dan geen enkele marge in de termijn waarop de overlevering daadwerkelijk geëffectueerd zal worden, mede gelet op het feit dat de overleveringswet consequent spreekt over het al dan niet «toestaan» van de overlevering door de rechtbank? Brengt het gebruik van het woord «toestaan» niet met zich mee dat de overlevering niet direct de volgende dag uitgevoerd «moet» worden? Zo nee, bent u bereid de wet zodanig te wijzigen dat hier meer ruimte komt om overleveringen die mogelijk in strijd komen met het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) tijdelijk niet met de grootste spoed te effectueren? Zo nee, waarom niet? Ik ontraad ook de aanneming van de tweede motie van mevrouw Gesthuizen, op stuk nr. 39. De regering kan geen rechterlijke beslissing opschorten. Zij is daartoe gewoon niet bevoegd. De wet kent deze opschortingsbevoegdheid niet en dus kan ook het Openbaar Ministerie dat niet doen. Subsidiair zeg ik dat er geen reden toe is. De aangevoerde omstandigheden komen niet overeen met de werkelijkheid.»
Zowel het kaderbesluit betreffende het EAB als (in navolging daarvan) de Overleveringswet stellen termijnen aan de feitelijke overlevering, nadat de rechtbank heeft beslist tot overlevering. Ik verwijs naar artikel 23 van het kaderbesluit en artikel 35 van de Overleveringswet. Daaruit blijkt dat de feitelijke overlevering niet later dan tien dagen na de uitspraak van de rechtbank dient plaats te vinden. In het tweede en derde lid zijn de zeer beperkte uitzonderingen op die regel verwoord.
Met betrekking tot overleveringen die mogelijk in strijd komen met het EVRM, merk ik op dat strijd met het EVRM in de regel al aan de orde zal worden gesteld bij de behandeling van het EAB door de rechtbank. De rechtbank zal het ter zake gevoerde verweer betrekken bij zijn beslissing. Staat de rechtbank de overlevering toe, dan is er geen reden tot uitstel van de feitelijke overlevering. Indien de opgeëiste persoon vervolgens een klacht indient bij het Europese Hof van de Rechten van de Mens (EHRM), kan hij het Hof verzoeken om een interim maatregel te gelasten, waarna het Hof een beslissing neemt over het verzoek. In de zaak waarvoor de heer Van der Steur in zijn vragen van 24 december 2010, nr. 2010Z201060, aandacht vroeg, is een klacht tegen Nederland ingediend, maar heeft het EHRM het verzoek om een interim-maatregel afgewezen.
De BSE-crisis |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «BSE-bron diermeel toch weer in veevoer»?1
Deelt u de mening dat de BSE-crisis één van de grootste landbouwcrises is uit de Neerlandse geschiedenis en dat veehouders zoveel mogelijk risico’s op nieuwe besmetting moeten kunnen uitsluiten?
Ja.
Mocht de Europese Commissie bezwijken onder de druk van Polen, beschikt Nederland dan over een ontsnappingsclausule om het verbod op diermeel in stand te houden? Zo ja, bent u bereid om dit ten uitvoer te brengen?
Er is geen sprake van dat de Europese Commissie zal bezwijken onder de druk van Polen.
Anders dan de titel van het desbetreffende artikel vermeldt, is er geen sprake van dat diermeel, dat mogelijkerwijs BSE-prionen bevat, weer in diervoer verwerkt zal gaan worden. Het voorstel van Polen betrof uitsluitend de mogelijkheid om diermeel op basis van slachtafval van voor menselijke consumptie goedgekeurde varkens in pluimveevoeders te verwerken en vice versa.
Dit beantwoordt aan het algemeen aanvaarde beginsel dat er geen diermelen afkomstig van herkauwers in diervoeders mogen worden verwerkt en dat dieren niet gedwongen mogen worden tot kannibalisme.
Het Europese Voedselveiligheidsagentschap EFSA noemde het risico ervan verwaarloosbaar. Ik wil verwijzen naar mijn antwoorden van 7 december 2010 op inhoudelijke vragen uit de Eerste Kamer (EK, 32 570, nr. A).
Bent u bereid om bij de Europese Commissie de gevaren van dit mogelijke besluit uit te leggen, zodat Nederland niet onder druk komt te staan als omringende landen wel overgaan tot het voeren met diermeel?
Het eventuele gevaar zit in het mogelijke misbruik van niet toegestaan diermeel of eventuele verontreinigingen van diervoeders met resten van niet toegelaten diermeel. Daarop kon tot nu toe niet goed worden gecontroleerd, maar recent zijn vorderingen gemaakt bij de ontwikkeling van de noodzakelijke analysemethoden voor gebruiksklare diervoeders. Voor de Europese Commissie is daarmee in beginsel de weg vrij om veilig diermeel weer toe te laten onder gelijktijdige eerbiediging van het anti-kannibalisme beginsel.
De PVV stelt tegenstander te zijn van het benutten van diermeel in diervoeders. Zoals ik in mijn antwoorden aan de Eerste Kamer aangaf, kent het benutten van diermeel echter vele voordelen. Gezien de grote hoeveelheden die het betreft, is het – mits omgeven door adequate waarborgen – een belangrijke stap in de verduurzaming van de Europese veehouderij.
Extra rechercheurs voor opsporing van kinderporno |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kinderporno overstelpt politie; Expertisecentrum pleit voor extra rechercheurs»?1
Ja.
Is het waar dat de capaciteit van de in de opsporing van kinderporno gespecialiseerde rechercheurs volledig gebruikt wordt? Zo ja, wat betekent dit voor nieuwe zaken van kinderporno en zaken die nog op de plank liggen? Zo nee, hoeveel capaciteit is er dan nog wel beschikbaar?
De capaciteit van de in de opsporing van kinderporno gespecialiseerde rechercheurs wordt volledig gebruikt. Ik verwijs naar mijn recente voorgangsbericht betreffende de aanpak van kinderporno aan de Tweede Kamer van 4 maart 2011 (Kamerstukken II, 2010–2011, 32 500 VI, nr. 86). Het terugdringen van de werkvoorraad heeft in de afgelopen twee jaar de hoogste prioriteit gekregen en er zijn diverse (tijdelijke) maatregelen in gang gezet om dat te bereiken. Desondanks blijft de werkvoorraad, mede door de niet te beïnvloeden instroom van zaken uit internationaal onderzoek, op een te hoog niveau. De politie en het OM zijn daarom momenteel een voorstel aan het uitwerken voor een nationale aanpak van kinderpornografie, met het doel om meer dan nu Nederlandse kindermisbruikers, vervaardigers en verspreiders van kinderporno aan te pakken. Dit voorstel zal tevens een raming van de totaal benodigde recherchecapaciteit voor de aanpak van kinderpornografie bevatten. In de eerstvolgende voortgangsbrief over de aanpak van kinderpornografie zal ik u nader informeren over de (in)richting van een nationale aanpak.
Deelt u de verwachting van de in het artikel aangehaalde persofficier van het Openbaar Ministerie dat op basis van cijfers uit voorgaande jaren er nog veel meer zaken aan het licht komen? Zo ja, deelt u dan ook de mening van deze persofficier dat de capaciteit voor recherche op het terrein van kinderporno moet worden uitgebreid? Zo nee, waarom niet?
In het voortgangsbericht over de aanpak van kinderporno van 16 juli 2010 (Kamerstukken II, 2009–2010, 32 123 VI, nr. 120) heb ik uw kamer al bericht dat het OM in het jaarbericht over 2009 constateert dat als gevolg van de toegenomen inspanningen bij de politie bij het OM ten opzichte van 2007 ongeveer 10% meer zaken zijn ingediend (landelijk bezien gaat het om 443 zaken in 2009 tegen 387 in 2007). Het OM verwacht een verdere toename van de instroom. Voor wat betreft de vraag over capacitaire inzet verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat hoewel het landelijk expertisecentrum kinderpornografie en de technologie helpen bij het opsporen van kinderporno, dat «meer handen en voeten» ook nodig zijn? Zo ja, hoe gaat u hier gevolg aan geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe is de situatie ten aanzien van de capaciteit voor de opsporing van kinderporno in andere politieregio’s dan de regio Rotterdam-Rijnmond? Hebt u meer signalen over een tekort aan capaciteit ontvangen? Zo ja, welke signalen zijn dat en tot welke conclusies heeft dit bij u geleid?
Landelijk bestaat het beeld dat recherchecapaciteit volledig wordt ingezet. Dat is mede de aanleiding voor de veranderde aanpak zoals verwoord in mijn voortgangsbericht.
Deelt u de urgentie die de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op 2 december 2010 in een algemeen overleg uitsprak? Zo nee, waarom deelt u die urgentie niet? Bent u op de hoogte van zijn toezegging om met u te gaan spreken over de uitbreiding van de capaciteit voor de aanpak van kinderporno met 75 fte’s? Zo ja, wat is de actuele stand van zaken ten aanzien van de uitbreiding van het aantal fte’s?
Ik deel het gevoel van urgentie met de Staatssecretaris. Dat moge blijken uit mijn voortgangsbericht waarin ik extra inspanningen aankondig voor de komende periode. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Welke criteria worden er gehanteerd ten aanzien van de urgentie en wenselijkheid van politiecapaciteit die gericht wordt op het tegen gaan van dierenleed, te weten de zogenoemde «animal cops», en hoe zich dit verhoudt tot de urgentie en wenselijkheid van de uitbreiding van de capaciteit ten aanzien van de bestrijding van kinderporno?
De politietaak is veelomvattend. Onder strafrechtelijke handhaving, handhaving van de openbare orde en het verlenen van noodhulp valt naast tal van andere aandachtsgebieden ook het bestrijden van dierenmishandeling. Zoals u kunt lezen in mijn brief over de politieprioriteiten van 19 februari 2011 hebben zowel dierenpolitie als de aanpak van kinderporno prioriteit.
Bezuinigingen op de spoorwegpolitie |
|
Ronald van Raak |
|
Waarom wil het Korps landelijke politiediensten (KLPD) acht locaties van de spoorwegpolitie sluiten?1
Momenteel wordt in nauwe samenwerking met de Nederlandse Spoorwegen overleg gevoerd over ondermeer de mogelijkheid van de samenvoeging van een aantal locaties van de Dienst Spoorwegpolitie. Uitgangspunt van dit overleg is een efficiëntere bedrijfsvoering bij de Dienst Spoorwegpolitie, waardoor er meer blauw op en rond het spoor wordt gerealiseerd.
Bij het uitwerken van de plannen wordt gekeken naar het inkrimpen of afstoten van locaties zonder of met een beperkte publiekfunctie. Hierdoor wordt capaciteit die nu is aangewend voor de bezetting van deze kantoorlocaties vrijgemaakt om fysiek aanwezig te zijn op de stations en in de treinen en aldaar de veiligheid te vergroten.
In dit licht wordt gekeken naar het inkrimpen of afstoten van locaties die alleen worden gebruikt als kantoorruimte, opleidingsruimte of als opstapplaats. De uiteindelijke uitkomst kan zijn dat een aantal huisvestingslocaties wordt afgestoten. Ik ben niet voornemens bureaus van de Dienst Spoorwegpolitie te sluiten die nu primair een publieksfunctie hebben, zoals een constant geopend loket voor het opnemen van aangiftes. De dienstverlening aan de burger blijft voorop staan.
Waarom is de Tweede Kamer niet van dit voornemen op de hoogte gebracht?
Het overleg tussen het KLPD en de NS bevond en bevindt zich in een verkennende fase. Indien sprake is van een concreet besluit ben ik vanzelfsprekend bereid uw Kamer nader te informeren.
Wanneer was u als korpsbeheerder van dit voornemen op de hoogte?
In december 2010 heeft de korpsleiding van het KLPD haar eerste, oriënterende, plannen over een effectievere en efficiëntere bedrijfsvoering van de Dienst Spoorwegpolitie gepresenteerd.
Hoe groot zijn de financiële problemen bij de spoorwegpolitie? Hoe zijn deze problemen ontstaan en hoe gaat u deze problemen oplossen?
De Dienst Spoorwegpolitie heeft geen financiële problemen. Er wordt echter wel onderzocht of de bedrijfsvoering efficiënter kan worden ingericht om meer blauw op en rond het spoor te kunnen realiseren, waardoor stations en treinen veiliger worden.
Bent u bereid de betreffende documenten over de voorgestelde bezuinigingen op huisvesting van de spoorwegpolitie naar Tweede Kamer te sturen?
Zie antwoord vraag 2.
Knooppunt Hoevelaken en de aansluiting A1/A30 |
|
Arie Slob (CU) |
|
![]() |
Is het waar dat er een financieel tekort bestaat bij het project herinrichting van knooppunt Hoevelaken van 150 a 300 mln. en dat aan de regio is meegedeeld dat u van mening bent dat de afslag Hoevelaken kan verdwijnen?
Voor de aanpassingen aan het Knooppunt Hoevelaken en de aanliggende wegvakken is een referentieontwerp gemaakt. De basis voor dat ontwerp is het Voorkeursalternatief, dat eind 2009 in bestuurlijk overleg met de regio is afgesproken. De raming van dit ontwerp blijkt inderdaad fors hoger te liggen dan het beschikbare budget. Inmiddels wordt met behulp van Value Engineering bekeken welke ontwerpuitgangspunten en functionaliteiten behouden moeten/kunnen worden, en waarop concessies moeten/kunnen worden gedaan. De regiopartijen zijn voor dit proces uitgenodigd.
Ik weet dat met name de gemeenten Amersfoort en Nijkerk sterk opteren voor behoud van de aansluiting Hoevelaken. Deze aansluiting ligt echter op heel korte afstand van het knooppunt Hoevelaken. Na de noodzakelijke aanpassingen aan het knooppunt is er voor de gebruikers van een aansluiting Hoevelaken op de huidige locatie te weinig weglengte (200 meter) om meerdere rijstroken op te kunnen schuiven om zodoende de gewenste rijrichting op te gaan. Dat levert een verkeersonveilige situatie op, die bovendien gevoelig is voor congestie. Om dit probleem op de huidige locatie op te lossen zijn meerdere kunstwerken nodig. Daardoor wordt handhaving van de aansluiting op de huidige locatie erg kostbaar. Dit wordt momenteel geraamd op € 70 mln (een «normale» aansluiting kost € 20–25 mln). In het referentie-ontwerp is om deze reden geen aansluiting Hoevelaken opgenomen.
Kunt u toelichten hoe deze forse overschrijding is ontstaan?
In de uitwerking van het Voorkeursalternatief hebben eisen van technische, verkeerskundige en verkeersveiligheidsaard geleid tot een (veel) uitgebreider ontwerp dan was voorzien bij de vaststelling van het Voorkeursalternatief. Vooral de situatie op de A28 bij Amersfoort is complex. Hier zitten vier aansluitingen en het knooppunt dicht op elkaar, wat veel wevend verkeer oplevert. Daarom is in het referentie-ontwerp een robuuster verkeerssysteem met hoofd- en parallelbanen (extra kunstwerken) opgenomen.
Kan hieruit worden afgeleid dat u afstand neemt van de mening van uw ambtsvoorganger dat er voldoende redenen zijn om de afslag Hoevelaken te behouden?
In 2000 is het zogenaamd Vathorst-convenant getekend door regio en rijk. In dat convenant staat dat de aansluiting Hoevelaken gesloten wordt. In mei 2009 heeft mijn ambtsvoorganger (bij de opening van de aansluiting Vathorst) gezegd dat het openhouden of afsluiten van de aansluiting Hoevelaken afhangt van de variant die in de planstudie Knooppunt Hoevelaken wordt gekozen. Hij heeft ook gezegd dat als de regio de aansluiting open wil houden, de regio dat moet aangeven. In het BO MIRT van november 2009 is door regio en rijk afgesproken dat in de 2e fase van de planstudie Knooppunt Hoevelaken onderzocht zal worden of de aansluiting Hoevelaken behouden kan blijven. Uit dat onderzoek blijken de gegevens waarop ik mijn standpunt heb gebaseerd zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb beschreven.
Wat zijn de gevolgen voor het onderliggend wegennet en de thans al zwaar belaste aansluiting A1/A30 als de afslag Hoevelaken verdwijnt?
De reconstructie van knooppunt Hoevelaken en de verbreding van de aanliggende weggedeelten betekent een aanzienlijke verschuiving van het autoverkeer van het onderliggend wegennet naar het hoofdwegennet. Daarmee wordt het onderliggend wegennet ontlast en het sluipverkeer verminderd. Uit onderzoek naar de (resterende) verkeersbelasting van het onderliggend wegennet blijkt dat dat op bepaalde plekken alsnog zwaar belast is. Het wel of niet realiseren van een aansluiting Hoevelaken heeft hier natuurlijk invloed op, maar uit het onderzoek blijkt dat de aansluiting niet effectief is voor het daadwerkelijk oplossen van geconstateerde knelpunten op het onderliggend wegennet. Daar zijn maatregelen op het onderliggend wegennet zelf voor nodig.
Klopt het dat u in het kader van de planstudie A28 al op korte termijn de afrit Hoevelaken vanuit de richting Zwolle en Amsterdam wilt afsluiten? Bent u bereid deze maatregel in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat klopt. In het kader van het spoedwetproject A28 Utrecht–Amersfoort wordt de verbindingsboog vanuit de richting Utrecht naar de richting Apeldoorn verbreed. Het verkeer dat vanuit de richtingen Amsterdam en Zwolle komt en de afrit Hoevelaken wil nemen, moet dan 3 rijstroken wisselen om de afrit te kunnen bereiken. Voor deze weefbewegingen is te weinig weglengte beschikbaar, omdat de aansluiting Hoevelaken op korte afstand van het knooppunt ligt. Op de verbrede verbindingsboog wordt meer autoverkeer voorzien, waardoor het weven van dit verkeer zal leiden tot een verkeersonveilige situatie die ook gevoelig is voor congestie. Daarom wordt het gebruik van de afrit Hoevelaken voor dit verkeer afgesloten. Vanuit de richting Utrecht kan de afrit Hoevelaken voorlopig wel gebruikt worden. Omwille van de verkeersveiligheid ben ik niet bereid deze maatregel in te trekken.
Is het waar dat u geen maatregelen, heeft opgenomen in de voorlopige ramingen voor de herinrichting van het knooppunt Hoevelaken, die bijdragen aan de doorstroming van het hoofdwegennet en de leefbaarheid van de regio (geluid, lucht, natuur en inpassing)?
In de raming van het nu voorliggende ontwerp zitten maatregelen die de doorstroming van het autoverkeer op het hoofdwegennet in het studiegebied verbeteren. Dit betreft aanpassingen aan het knooppunt zelf (het vervangen van twee van de bestaande klaverbladbogen door fly-overs) en verbreding van de aansluitende weggedeelten (de A1 tussen de aansluitingen Bunschoten en Barneveld en de A28 tussen de aansluitingen Nijkerk en Maarn). Ook zijn in de raming de kosten voor benodigde inpassingsmaatregelen opgenomen (geluidwering, luchtkwaliteit, natuur). De kosten van het handhaven van de aansluiting Hoevelaken zitten niet in de projectraming. Ook verdergaande inpassingsmaatregelen, zoals verdiepte liggingen, zitten niet in het voorliggend ontwerp en dus ook niet in de raming.
Is het waar dat u weigert de ramingen vrij te geven aan de regio voor deze maatregelen zoals verdiepte of verhoogde ligging van de A28 ter hoogte van Schuilenburg-De Schammer en/of park Randenbroek/Heiligenberg en/of Nimmerdor/Den Treek, of «dive-unders» in plaats van «fly-overs» in knooppunt Hoevelaken, maar de regio wel verzoekt om door middel van «Value Engineering» te komen tot een goedkoper pakket?
Nee. Eind februari is de raming van het referentie-ontwerp na zorgvuldige interne controle beschikbaar gesteld aan de provincie en de betrokken gemeenten als input voor de Value Engineering. Voor de «dive-unders» wordt momenteel de kosteninformatie verzameld.
Vindt u deze houding passen bij een goede en efficiënte samenwerking van overheden en bij de adviezen van de commissie Elverding?
Zie 7.
Deelt u de mening dat het nu voor de regio onmogelijk is om op een zorgvuldige wijze aan de inwoners van de betreffende gemeenten, omwonenden van de A28 en knooppunt Hoevelaken en gebruikers van de afslag, uit te leggen dat er een streep gaat door de oorspronkelijke ambities en dat goede bereikbaarheid van het hoofdwegennet ten koste zal gaan van lokale bereikbaarheid, geluid, luchtkwaliteit, natuur en inpassing?
De regio is van harte uitgenodigd om deel te nemen aan het proces van Value Engineering. RWS heeft de regio inmiddels uitgebreid voorgelicht over doel en opzet daarvan. Voorlopig hebben we alleen nog geconstateerd dat de uitwerking van het Voorkeursalternatief zoals vastgelegd in het referentie-ontwerp niet binnen het beschikbare budget gerealiseerd kan worden. Andere conclusies kunnen op dit moment niet getrokken worden.
Bent u bereid alle ramingen voor de herinrichting van knooppunt Hoevelaken zo spoedig mogelijk aan de regio beschikbaar te stellen?
zie 7.
Bent u bereid de markt te consulteren om te kijken of er goede oplossingen kunnen worden gevonden waarbij afslag Hoevelaken behouden blijft?
Over de zin van vroegtijdige marktconsultatie in de planstudie Knooppunt Hoevelaken is recent overlegd met de regio en de markt. Bij deze partijen bestaat het nodige enthousiasme voor het verkennen van een dergelijke stap. Ik ben momenteel aan het verkennen wat een vroegtijdige marktconsultatie betekent voor het proces en de organisatie van het project. Als we het marktspoor opgaan, kan het behouden blijven van de aansluiting Hoevelaken daarvan onderdeel uitmaken, bijvoorbeeld van het pakket van te onderzoeken wensen.
Bent u bereid in de studie naar de herinrichting van knooppunt Hoevelaken ook de problematiek van de aansluiting A1/A30 bij Barneveld integraal mee te nemen en daarbij het doortrekken van de A30 naar de oude rijksweg Voorthuizen en een afslag van de A30 naar de A1 richting Apeldoorn, waardoor de stoplichten kunnen verdwijnen, te betrekken?
Nee, de aansluiting A1/A30 is geen onderdeel van de planstudie Knooppunt Hoevelaken.
Ziet u mogelijkheden om de afslag Hoevelaken en de genoemde optimaliseringen rond knooppunt A1/A30 te financieren uit de middelen die beschikbaar worden gesteld via de komende tweede tranche benutting?
De benuttingsmaatregelen zullen voornamelijk bedoeld zijn om de beschikbare capaciteit optimaler te gebruiken zodat de verkeersdoorstroming verbetert en de reistijden korter worden. De door u genoemde punten passen daar niet in.
Het schrappen van de vervoersvoorziening bij Pantar in Amsterdam |
|
Paul Ulenbelt |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Is het waar dat het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) – namens de rijksoverheid – een «beschikking indicatie Wet Sociale werkvoorziening (WSW): doelgroep» afgeeft waarin is vastgelegd of de betreffende persoon behoort tot de doelgroep van de WSW, en mocht dat het geval zijn in welke arbeidshandicapcategorie de betreffende persoon valt?1
Ja.
Is het waar dat in de indicatie wordt vastgelegd welke aanpassingen noodzakelijk zijn voor de betreffende SW-geindiceerde om in de WSW te kunnen werken? Zo ja, bent u er van op de hoogte dat in deze indicatie de technische aanpassing «vervoersvoorziening» kan worden opgenomen als dit van toepassing is?
Ja, dit is vastgelegd in het Besluit uitvoering sociale werkvoorziening en begeleid werken, artikel 4 lid 3. Hierin staat: «de indicatiebeschikking bevat bij een geïndiceerde tevens: a) een advies over de eventuele aanpassingen die in eerste aanleg noodzakelijk worden bevonden bij het verrichten van arbeid.» In artikel 1 onder g is opgenomen wat onder aanpassingen wordt verstaan. Een advies over een vervoersvoorziening kan daar inderdaad deel van uitmaken.
Is het juridisch juist om te stellen dat als de uitvoerende SW-organisatie een (hogere) subsidie ontvangt voor een SW-geindiceerde omdat deze werknemer is ingedeeld in een arbeidshandicapcategorie (bijvoorbeeld «ernstig») de overheid de gemaakt afspraken in de beschikking van de SW-geindiceerde verplicht is na te komen? Zo nee, waarom is dit juridisch gezien niet juist? Zo ja, is het waar dat als er een vervoersvoorziening in de beschikking is opgenomen het SW-bedrijf/overheid verplicht is deze vervoersvoorziening te bieden?
Nee, dit is juridisch niet juist. Zo gauw een Wsw-indicatie is afgegeven, en er een Wsw-plaats beschikbaar komt, dient de gemeente ervoor zorg te dragen dat de geïndiceerde onder aangepaste omstandigheden arbeid kan verrichten. De koppeling van de financiering van de Wsw aan arbeidshandicapcategoriën zorgt ervoor dat de gemeente over voldoende middelen beschikt om de benodigde aanpassingen te realiseren. De aanpassingen die genoemd worden in de Wsw-indicatie betreffen een advies. De uiteindelijk benodigde aanpassingen worden pas vastgesteld na een functiegericht onderzoek bij de feitelijke plaatsing.
Acht u het een wenselijke ontwikkeling dat 200 medewerkers niet meer kunnen werken bij Pantar in Amsterdam en werkloos thuis komen te zitten, omdat zij niet zelfstandig in staat zijn om zich naar Pantar te verplaatsen en ook nog eens 40 chauffeurs hun baan verliezen vanwege het schrappen van de vervoersvoorziening? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Pantar, uitvoerende dienst van de Wet sociale werkvoorziening (en andere doelgroepen) van de gemeente Amsterdam, heeft besloten om het collectief georganiseerde woon-werkverkeer voor Wsw-werknemers te schrappen. De wet bevat geen verplichting tot het aanbieden van een dergelijke voorziening. In de Wsw-CAO is een bepaling opgenomen over een tegemoetkoming in het woon-werkverkeer. Het is aan de gemeenten hier invulling aan te geven. Daarbij heeft Pantar aangegeven zelf op individueel niveau te inventariseren welke alternatieven gepast zijn voor het vervoer voor de personen die nu nog gebruik maken van de collectieve vervoersvoorziening.
Kunt u garanderen dat Pantar in Amsterdam de € 31 000 die zij per medewerker onder de arbeidshandicapcategorie «ernstig» ontvangt daadwerkelijk hebben besteed aan de betreffende medewerkers? Zo ja, op grond van welke verantwoording?2
Nee. Rijksmiddelen voor de Wsw worden jaarlijks aan individuele gemeenten verstrekt. Zij zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wsw en leggen in de gemeentelijke jaarrekening verantwoording af over de besteding van de rijksmiddelen.
Is het waar dat er bij Pantar in Amsterdam in januari 2011 bonussen zijn uitgedeeld aan het management, terwijl er miljoenen moeten worden bezuinigd? Zo ja, hoeveel geld is er aan deze bonussen besteed?
De directie van Pantar heeft bij navraag aangegeven dat dit niet het geval is.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor het spoeddebat over de bezuinigingen op woon-werkverkeer bij de sociale werkvoorziening te Amsterdam?
Ja.
Carpoolplaatsen langs de A27 |
|
Arie Slob (CU) |
|
![]() |
Is het waar dat de carpoolplaatsen Sleeuwijk Tol Oost, Sleeuwijk Tol West en Hank langs de rijksweg A27 elke dag al vroeg in de ochtendspits vol staan?
Ja. De carpoolplaatsen op Sleeuwijk Tol Oost, Sleeuwijk Tol West en Hank staan rond zes uur vol.
Deelt u de mening dat meer parkeerplaatsen op deze locaties kunnen bijdragen aan het verminderen van de filedruk op de brug bij Gorinchem en het stimuleren van het Openbaar Vervoer op de corridor Breda–Utrecht?
Ik ben verheugd dat er veel gebruik wordt gemaakt van de betreffende carpoolplaatsen. Echter, gezien het grote aantal voertuigen dat dagelijks in de spits op dit weggedeelte rijdt, zijn naast carpoolplaatsen ook andere maatregelen nodig om de filedruk te verminderen. Daarom wordt onderzocht of het mogelijk is het betreffende weggedeelte de komende jaren te verbreden.
Bent u bereid de capaciteit van deze carpoolplaatsen op korte termijn aan te passen aan de vraag?
Zie voor tijdelijke maatregelen het antwoord op vraag 4. Als structurele oplossing zet ik in op verbreding van de weg. Na openstelling van de weg kan ik bezien of extra permanente carpoolplaatsen nog nodig zijn.
Bent u bereid extra carpoolplaatsen te realiseren, gezien de jarenlange overlast die ontstaat door de werkzaamheden ter verbreding van de rijksweg A27?
De maatregelen die genomen worden om de overlast die ontstaat door de wegwerkzaamheden te beperken worden later bepaald. Voor- en nadelen van de mogelijk te nemen maatregelen worden in samenwerking met de lokale overheden afgewogen. In een integraal plan zullen de maatregelen worden vastgelegd, die de doorstroming op de A27 tijdens de werkzaamheden bevorderen. Tijdelijke carpoolplaatsen kunnen daar onderdeel van uitmaken.
Beschikt u over een overzicht van de bezettingsgraden van carpoolplaatsen langs de Nederlandse snelwegen? Zo ja, kunt u deze naar de Kamer sturen? Zo nee, bent u bereid een dergelijk overzicht te maken?
Het overgrote deel van de carpoolplaatsen is in beheer bij decentrale wegbeheerders. Ik beschik daarom niet over een dergelijk overzicht. Ik zal in een brief over het plan Beter Benutten nader terugkomen op het optimaal benutten van de weg, waaronder carpoolplaatsen.
Bent u bereid in uw komende besluit over de verbreding van de brug bij Gorinchem een ruimtelijke reservering in de middenberm te maken voor een spoorlijn Breda-Utrecht, om zo in de toekomst honderden miljoenen te besparen op de eventuele aanleg van deze spoorlijn?
In het BO-MIRT in mei 2010 is de afspraak gemaakt, dat de provincie Noord-Brabant een ontwerpstudie naar het «niet onmogelijk maken» van een mogelijk toekomstige spoorlijn A27 Breda–Utrecht maakt. Hierbij wordt ook gekeken naar synergievoordelen bij de brug van Gorinchem. Dit onderzoek geeft invulling aan de motie, die in de Tweede Kamer over dit onderwerp is aangenomen. Ik wacht de resultaten van dit onderzoek af en zal dit meewegen in mijn besluit.
De acceptatie van homo's in de sportwereld |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Accepteer homo’s in de voetbalsport»1 en de initiatieven www.sportersweb-gelijkspelen.nl en www.alliantie-gelijkspelen.nl?
Dit kabinet stelt zich borg voor de emancipatie van lesbische, homoseksuele, biseksuele en transgender personen (lhbt-ers). Het is van belang dat lhbt-ers in alle levensdomeinen (werk, onderwijs, ouderenzorg, sport) kunnen zijn wie ze zijn. Het is echter nog niet vanzelfsprekend dat lhbt-ers in de sport veilig uit de kast kunnen komen, getuige ook het artikel in het Algemeen Dagblad. Daarom ondersteunt het kabinet sinds 2008 de Gay Straight Alliantie Gelijkspelen. Maatschappelijke organisaties waaronder NOC*NSF, de Nederlandse Sport Alliantie, Stichting Homosport Nederland, de John Blankenstein Foundation, Movisie en het COC zetten zich samen in om de sociale acceptatie van lhbt-ers in hun eigen achterban en in de sport in den brede te vergroten. De alliantie richt zich op alle sporten en dus ook op de voetbalsport.
Gaat u de budgetten voor de homo-hetero alliantiesport «Gelijkspelen» continueren en versterken? Zo ja, hoeveel middelen gaat u hiervoor reserveren? Zo nee, waarom niet?
De ondersteuning van de huidige Alliantie Gelijkspelen loopt tot eind 2011. Het kabinet is bereid een vervolg op deze alliantie te ondersteunen. Daarom zijn wij op dit moment in gesprek met de partners uit de alliantie om te bezien of zij ná 2011 wederom een rol kunnen en willen spelen in een Gay Straight Alliantie in de sport. In dit gesprek komt ook aan de orde welke doelstellingen gehaald kunnen worden en op welke thema’s moet worden ingezet.
Bent u bereid beleid te ontwikkelen om homofobie in de sportwereld te bestrijden en de acceptatie van homoseksualiteit in de sport te ondersteunen? Zo ja, op welke termijn gaat u hiermee aan de slag? Zo nee, waarom niet?
Zie de antwoorden op vraag 1 en vraag 2.
Het vrijlaten van een niet uitbehandelde ter beschikking gestelde |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het item uit de uitzending van PowNews waarin een ex-t.b.s.-patiënt uit Nijmegen aan het woord was?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is en gevaarlijk kan zijn dat een ex-tbs’er die volgens hem en de kliniek behandeling nodig heef om recidive te voorkomen, dit niet krijgt? Zo ja, hoe gaat u hem helpen om recidive te voorkomen? Hoe gaat u vergelijkbare situaties in de toekomst voorkomen?
Als de kans op recidive niet is teruggebracht tot een aanvaardbaar niveau, is verdere begeleiding of behandeling noodzakelijk, al dan niet in een fpc. Op dit punt kan de tbs-maatregel naar mijn mening verder worden verbeterd. Recent heb ik daarom een wetswijziging ingediend, waarin ik voorstel dat de rechter de tbs-maatregel pas definitief beëindigt nadat de dwangverpleging minimaal één jaar voorwaardelijk is beëindigd (32 337).2 Tbs-gestelden kunnen in dat jaar op hun terugkeer in de maatschappij worden voorbereid. Daarnaast geef ik nadere uitvoering aan lopende verbeteringen, zoals de invoering en uitwerking van het forensische psychiatrische toezicht.
In het geval van de persoon in de uitzending van PowNews kan ik op grond van het strafrecht niets meer doen. De tbs-maatregel is beëindigd. Wel heeft de kliniek aan betrokkene aangeboden om nog een week vrijwillig in de kliniek opgenomen te blijven om zo zijn terugkeer in de maatschappij te regelen. Betrokkene heeft geen gebruik gemaakt van dit aanbod. Het verbaast mij derhalve dat betrokkene zegt geen hulp te hebben gekregen.
Hoe kan het dat iemand die volgens behandelaren uit de tbs-kliniek en hemzelf hulp nodig heeft maar niet krijgt, terwijl er naast een dwingend juridisch kader ook een Wet bijzondere opnemingen psychiatrische ziekenhuizen is om zorg onder dwang en drang te geven ter bescherming van het individu en de samenleving?
De behandelaars in kwestie hebben een voorwaardelijke machtiging op grond van de Wet bijzondere opnemingen psychiatrische ziekenhuizen (Wet bopz) overwogen. Na overleg met de afdeling juridische zaken van de Pompekliniek en GGZ Nijmegen is van een voorwaardelijke machting afgezien. Uit het ambtsbericht van het OM blijkt dat de behandelaars meenden dat in deze casus alleen een voorwaardelijke machtiging kan worden aangevraagd, indien betrokkene schriftelijk toestemming geeft voor het verstrekken van de benodigde dossierinformatie. Omdat betrokkene geen medewerking heeft verleend, is uiteindelijk geen aanvraag gedaan.
Is het waar dat de rechter tegen het advies van de behandelaars de tbs van de man heeft beëindigd? Zo ja, welke overwegingen voerde de rechter hiervoor aan? Zo nee, wat is dan wel de situatie? Kunt u de Kamer een afschrift van de uitspraak doen toekomen?
De tbs-maatregel van betrokkene is van rechtswege geëindigd als gevolg van het besluit van de officier van justitie om de eerder ingediende vordering tot verlenging van de maatregel in te trekken. Dit betekent dat er in deze zaak geen uitspraak is gedaan. Derhalve gold de laatste uitspraak van de rechter uit 2010, waarin de tbs-maatregel met een jaar werd verlengd. De officier van justitie besloot hiertoe op basis van de adviezen van een externe onafhankelijke psychiater en een externe onafhankelijke psycholoog.
Zou de bovenstaande vrijlating op deze manier nog mogelijk zijn geweest als het wetsvoorstel verruiming van de mogelijkheden onvrijwillige geneeskundige behandelingen te verrichten (32 337) al van kracht zou zijn geweest?
In de nota van wijziging bij het wetsvoorstel 32 337 wordt geregeld dat indien de officier van justitie een vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging indient, de rechter, de dwangverpleging eerst voorwaardelijk beëindigt, alvorens deze definitief kan worden beeindigd. In de onderhavige zaak heeft de officier van justitie geen vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging ingediend.
Hoe vaak komt het voor dat een rechter contrair aan de vordering van de officier van justitie of contrair aan de adviserende instantie besluit een tbs-behandeling te beëindigen? Kunt u dit voor de afgelopen tien jaar per jaar aangeven, uitgesplitst naar besluiten die contrair zijn aan een vordering van het Openbaar Ministerie dan wel contrair aan de adviserende instantie?
Het WODC heeft in haar onderzoek «Contraire beëindiging van de tbs-maatregel» uit 2005 naar contraire beëindigingen in de periode 2001–2004 de volgende definitie gehanteerd:»een contraire beëindiging is het niet verlengen van de tbs-maatregel door de rechtbank of het gerechtshof, tegen het advies van de adviserende instantie in». Als de deskundigen het recidiverisico matig of hoog inschatten, wordt gesproken van een «harde» contraire beëindiging; als in de adviezen het recidiverisico laag wordt ingeschat, van een «zachte» contraire beëindiging.3 De Dienst Justitiële Inrichtingen heeft de volgende cijfers verstrekt over de afgelopen tien jaar4:
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
Aantal beëindigingen
88
80
83
120
98
111
101
97
96
109
Waarvan contrair
25
38
26
35
33
27
36
24
30
32
Uit onderzoek van het WODC in 2005 blijkt dat in de onderzochte periode 2001–2004 er 75 beëindigingen contrair aan de vordering van het OM zijn geweest. Van die 75 waren er 45 contrair aan het advies van de deskundigen. Van de 38 zaken waarin het recidiverisico werd genoemd, waren er uiteindelijk twee waar het recidiverisico hoog werd ingeschat en vijf waar het recidiverisico matig of twijfelachtig werd ingeschat. In de overige zaken werd het recidiverisico niet genoemd. Bijna al deze contraire beëindigingen werden door de penitentiaire kamer uitgesproken, een kamer waarin naast de drie rechters ook twee gedragsdeskundigen zitting hebben.
Hoe vaak komt het voor dat rechters in verband met de inhoud, tempo of voortgang van de behandeling besluiten dat een tbs-behandelingcontrair moet worden beëindigd?
De inhoud, het tempo en de voortgang van de behandeling worden gewogen in relatie tot de afname van het recidiverisico, dat leidend is bij de vraag of de tbs-maatregel moet worden verlengd. De adviserende instanties als het behandelend fpc, de reclassering en de onafhankelijke rapporteurs maken deze afweging in hun advies aan de rechter. Uit het hiervoor genoemde onderzoek van het WODC blijkt dat in een gering aantal gevallen de rechter mede besloot de terbeschikkingstelling te beeindigen op grond van proportionaliteit van de duur van de tbs-maatregel of stagnerende begeleiding.
Deelt u de mening dat in de gevallen dat een rechter een contrair besluit neemt dat samenhangt met een tekortschietende behandeling, dat het probleem niet bij het besluit van de rechter ligt maar aan de behandeling zelf valt toe te dichten? Zo ja, wat gaat u doen om de behandeling in tbs-instellingen te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening niet. Uit recidivecijfers van het WODC blijkt dat de tbs-behandeling in het algemeen zeer effectief is. Rechters maken hierin, zoals het een rechtsstaat betaamt, hun eigen afweging.
Niettemin ben ik van mening dat de tbs-maatregel op een aantal punten verder kan worden verbeterd. Mijn voorstellen heb ik onlangs per brief van 17 februari jl. aan uw Kamer meegedeeld. Hierover heb ik op 24 maart jl. met uw Kamer gedebatteerd in het Algemeen Overleg tbs-onderwerpen.
Deelt u de mening dat bezuinigingen op tbs niet passen bij een goede behandeling van de patiënten dus bescherming van de samenleving? Zo ja, welke conclusies ten aanzien van voorgenomen bezuinigingen trekt u hieruit? Zo nee, waarom niet?
Ombuigingen kunnen niet direct worden vertaald in kwaliteitsafname of risico-toename. In het regeerakkoord is een versobering van de tbs aangekondigd om onnodig gebruik van kostbare voorzieningen in de tbs tegen te gaan. Als risicotaxatie uitwijst dat een minder dure, transmurale voorziening aangewezen is, moeten tbs-gestelden niet onnodig dure intramurale plaatsen bezet houden. De sleutel voor een efficiënt gebruik van de capaciteit ligt in de verlofaanvragen. Zonder de risico’s voor de samenleving uit het oog te verliezen dienen fpc’s de verlofmachtigingen tijdig aan te vragen. Op deze wijze kunnen tbs-gestelden zo snel mogelijk op passend niveau worden behandeld, volgens het adagium «zo laag als kan, zo hoog als moet». Voor doorvoering van beleidsmaatregelen als deze is geen extra budget benodigd.
Klopt de conclusie dat na contraire beëindiging van de tbs-maatregel een groter percentage van de ex-tbs-gestelden (zeer ernstig) recidiveert danna andere wijzen van beëindiging van de maatregel uit een WODC-onderzoek uit 2005 nog steeds? Zo ja, hoe is het verband tussen contraire beëindiging en recidive? Zo nee, wat is er dan veranderd sinds 2005?
In de WODC-recidivemonitor zijn de recidivegegevens van uitstroomcohorten over de periode 1974–1998 onderzocht. Uit het laatste is gebleken dat na contraire beëindiging van de tbs-maatregel een groter percentage ex-tbs-gestelden recidiveert ten opzichte van ex-tbs-gestelden van wie de de maatregel op andere wijze is beëindigd. Op 16 februari jl. is de Recidivemeting tbs door het WODC geactualiseerd. Deze meting maakt geen onderscheid tussen contraire beëindigingen en andere wijzen waarop de tbs-maatregel eindigt. Op dit moment kan ik bevestigen noch weerleggen of de conclusies van WODC uit 2005 ook ten aanzien van latere uitstroomcohorten gelden.
Een Verklaring omtrent gedrag in de zorg |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het feit dat een veroordeelde zedendelinquent in de zorg werkt, terwijl tot aan de Raad van State is bepaald dat er geen Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) kan worden afgegeven?1
Ik vind het de verantwoordelijkheid van iedere werkgever om na te gaan of een werknemer of iemand die hij inhuurt, geschikt is voor zijn werk. Dit geldt zeer zeker ook in de zorg. De werkgever heeft een grote verantwoordelijkheid ten opzichte van de van hem en zijn medewerkers afhankelijke cliënten. Hij dient te allen tijde te zorgen voor kwalitatief goede en veilige zorg en een veilige omgeving voor zijn cliënten. Een zorgaanbieder die een veroordeelde zedendelinquent aanneemt, neemt daarmee grote risico’s en neemt een zware verantwoordelijkheid op zich. Gaat de werkgever dergelijke risico’s aan en komt daardoor de kwaliteit of veiligheid van de zorg in het geding, dan komt de inspectie in actie.
In het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg (Wcz) dat op dit moment in de Tweede Kamer ligt, is deze verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder benadrukt door in artikel 2, derde lid, zorgbreed (cure en care) te regelen dat een zorgaanbieder, alvorens hij iemand voor zich laat werken, moet nagaan hoe deze persoon in het verleden heeft gefunctioneerd. Dat kan afhankelijk van de te verrichten taken en de te verlenen zorg met zich brengen dat de werkgever van de kandidaat-medewerker verlangt dat deze een verklaring omtrent het gedrag overlegt en dat de werkgever zijn beslissing om betrokkene in dienst te nemen mede op basis daarvan neemt. Deze afweging blijft te allen tijde een zaak van de werkgever.
Wat is uw oordeel over de werkgever die geen maatregelen neemt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer kan de Kamer het wetsvoorstel voor een verplicht VOG in de zorg tegemoet zien?2
Zoals de staatssecretaris in de Houtskoolschets van 17 januari 2011 heeft vermeld, is de verplichte VOG voor de AWBZ-zorg een onderdeel van de voorgenomen Beginselenwet zorginstellingen die naar verwachting medio dit jaar naar de Tweede Kamer wordt gezonden. Een bredere verplichtstelling (ook in de cure) wordt door mij momenteel voorbereid in het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg (Wcz). Ik wil naast de bestaande verplichting uit de Wcz, waarin ik de zorgaanbieder verplicht tot een onderzoek naar het functioneren in het verleden, een verplichte VOG. Ik zal de Wcz hierop aanpassen.
Hoe zal de maatregel uitwerken, wanneer blijkt dat een werkgever niet vraagt om een VOG? Is deze dan strafbaar, of is het een individuele maatregel die betrekking heeft op de werknemer? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een verplichte VOG en een verplicht onderzoek naar iemands antecedenten (zoals in de Wcz vervat) zullen een bijdrage moeten leveren aan het verminderen van mishandeling en seksueel misbruik in de zorg door zorgverleners. De inspectie zal het toezicht hierop meenemen in haar reguliere kwaliteitstoezicht. Dit alles neemt overigens niet weg dat de inspectie jegens de individuele beroepsbeoefenaar die over de schreef gaat, stappen kan ondernemen en indien zij daartoe aanleiding ziet een procedure voor de tuchtrechter kan starten en in ernstige gevallen aangifte kan doen bij het Openbaar Ministerie.
Bent u bereid in deze kwestie persoonlijk contact op te nemen met de werkgever om te verzoeken het voorzorgsprincipe toe te passen? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de uitkomst? Zo nee, waarom niet?
De verantwoordelijkheid voor het gedrag van werknemers in de zorg ligt bij de werkgever. Het is aan de werkgever om de zorg zo te organiseren dat dit soort risico’s wordt uitgesloten. Ook de inspectie heeft niet de bevoegdheid een zedendelinquent te verbieden in de zorg te werken. Dat kan alleen de rechter. De inspectie houdt wel de beroepsbeoefenaar in de gaten en zal bij recidive een tuchtzaak starten en/of aangifte doen bij het Openbaar Ministerie om ervoor te zorgen dat de beroepsbeoefenaar niet meer als zorgverlener mag werken. Als de rechter daartoe niet heeft besloten kan een veroordeelde na zijn straf weer in de zorg aan de slag. Ik vind het van belang dat zo’n achtergrond bij de sollicitatie direct helder is zodat de werkgever zelf een afweging kan maken. Daarom wil ik een verplichte VOG voor de werknemer. Het is aan de rechterlijke macht om te verbieden dat iemand (nog) in de zorg werkt.
Is de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) op de hoogte van meer van dit soort gelijke situaties? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo neen, waarom niet?
De inspectie is bekend met enkele gevallen van beroepsbeoefenaren die veroordeeld zijn wegens een strafbaar feit. De inspectie kan het zo iemand niet verbieden om in de zorg te werken. Dat kan alleen de rechter. De inspectie kan alleen bij BIG-geregistreerde zorgverleners die aantoonbaar acuut gevaar voor de patiënt opleveren, een bevel opleggen. Als de inspectie een zorgverlener die seksueel misbruik pleegt of heeft gepleegd, op het spoor komt (door bijvoorbeeld een melding, tuchtuitspraak of uitspraak van de strafrechter), zal zij de betrokken zorgverlener altijd op kantoor ontbieden om te horen wat diens toekomstplannen zijn. Dit met als doel de veiligheid van patiënten zoveel mogelijk te garanderen.
Erkent u dat in de zorg het gemakkelijk is, ook al wordt er in teamverband gewerkt, om je als professional af te zonderen met een patiënt/bewoner/cliënt? Zo ja, hoe oordeelt u over het advies van de IGZ? Zo neen, waarom niet?
Het is inderdaad nooit uit te sluiten dat er in de zorg een situatie kan voorkomen waarin een professional zich met een patiënt kan afzonderen. Omdat thans nog geen sprake is van een verplichte VOG en het niet de taak is van de inspectie om op de stoel te gaan zitten van de werkgever kon de inspectie niet anders dan de verantwoordelijkheid van de werkgever én de beroepsbeoefenaar benadrukken en adviseren over de noodzakelijke voorwaarden waaronder het werk moest plaatsvinden, in dit geval het werken in teamverband met controle en intervisie. De inspectie beperkte zo de handelingsvrijheid. In de huidige situatie heeft de inspectie weinig andere mogelijkheden. Ik wil dat aanpassen door een VOG verplicht te stellen, ook in de cure. Wanneer er wel een VOG verplicht is kan de inspectie meer doen dan alleen adviseren. Dit betekent echter niet dat alle risico’s zijn uitgesloten.
Liberalisering Europese goederenvervoer |
|
Paul Ulenbelt |
|
Wat uw reactie op de uitzending van Argos over de gevolgen van de liberalisering van het goederenvervoer in Europa?1
Ik heb kennis genomen van deze uitzending.
Bent u bekend dat er Oost- Europese chauffeurs met buitenlands gekentekende voertuigen in Nederland actief zijn in binnenlands vervoer? Zo ja, is het ook bekend dat er ver beneden het minimumloon uitbetaald worden? Zo nee waarom niet?
Op grond van verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (de zogenaamde Rome I-verordening), zijn ook op chauffeurs met buitenlands gekentekende voertuigen die in Nederland actief zijn in binnenlands vervoer, de Wet minimumloon en minimum vakantiebijslag van toepassing.
Een stelselmatige overtreding van de Wet minimumloon en minimum vakantiebijslag is mij niet bekend. Wel wordt op dit moment door de inspectiediensten naar aanleiding van een recente controle in de Waalhaven onderzocht in hoeverre er sprake is van onjuiste toepassing van de regels met betrekking tot internationaal transport. Hierbij is mogelijk ook sprake van overtredingen door Nederlandse bedrijven die buitenlandse chauffeurs gebruiken voor uitsluitend vervoer binnen Nederland.
Is het waar dat naleving van de cabotagerichtlijn in Nederland niet gecontroleerd wordt? Zo ja, wat gaat u daaraan doen? Zo nee, waaruit blijkt dat?
Zie antwoord vraag 6.
Is het waar dat het niet bestraffen op overtreding van de richtlijn in de praktijk betekend dat de omstreden oorspronkelijke versie van de dienstenrichtlijn voor het beroepsgoederenvervoer in Nederland is ingevoerd?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft de controle op naleving van de cabotagerichtlijn prioriteit bij de inspectiediensten? Ze nee, waarom niet? Zo ja, waar blijkt dat uit? Hoeveel sancties zijn er op overtredingen opgelegd? Hebben de inspectiediensten voldoende capaciteit om effectief de naleving van de cabotage richtlijn te controleren? Zo ja, wat zijn de inspectieresultaten?
Zie antwoord vraag 6.
Bied de wet voldoende mogelijkheden of effectief te controleren op cabotage? Zo nee, bent u bereid om de wet aan te passen?
Het is inderdaad nodig om de wetgeving aan te passen. Het wetsvoorstel wordt in de tweede helft van 2011 ingediend.
Wellicht ten overvloede kan ik opmerken dat de dienstenrichtlijn niet van toepassing is op vervoer.
Op welke wijze dient de cabotage richtlijn 1072/2009 in Nederland geïnterpreteerd te worden t.a.v. de drie ritten in zeven dagen, na zeven dagen terug naar land van herkomst, of enkel de grens over en Nederlands dan weer beladen binnenrijden?
De EU-Verordening 1072/2009 heeft betrekking op vervoerders die in de EU of in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte gevestigd zijn. De verordening schrijft inderdaad voor dat voor voertuigen van deze vervoerders de lidstaat na 3 cabotageritten na eerste lossing weer moeten verlaten ofwel moeten deze voertuigen de lidstaat binnen zeven dagen na de eerste lossing weer verlaten hebben. Het voertuig behoeft niet te terug te keren naar zijn vestigingsstaat en kan na het verlaten van Nederland op basis van zijn communautaire vergunning weer goederen naar Nederland vervoeren. De termijn van zeven dagen begint dan weer te lopen na de eerste lossing.
Wordt er door de inspectiediensten gecontroleerd op de verklaring van dienstbetrekking / verklaring van terbeschikkingstelling? Zo ja, hoe vaak hebben deze controles plaatsgevonden in 2010? Zo nee, waarom niet?
De verklaring van dienstbetrekking heeft alleen betrekking op Nederlandse vervoerders.
Chauffeurs van buiten de Europese Unie in dienst van EU vervoerders dienen te beschikken over een bestuurdersattest. Controle hierop maakt deel uit van reguliere inspecties.
De Inspectie Verkeer en Waterstaat heeft 2010 16 000 wegcontroles uitgevoerd waarbij er 97 overtredingen betrekking hadden op de dienstbetrekking. Verder zijn in 2010 zijn ruim 700 bedrijfsinspecties gehouden, waarbij in 3 gevallen is vastgesteld dat de eis van dienstbetrekking werd overtreden.
Heeft de controle op de verklaringen ter beschikkingstelling prioriteit bij de inspectiediensten en hebben de inspectiediensten voldoende mankracht om hierop te controleren?
Dergelijke controles hebben geen bijzondere prioriteit en worden meegenomen in de reguliere inspecties.
Controleert de inspectie bij bedrijfscontroles op de eis van dienstbetrekking in samenwerking met de tachograafschrijven en arbeidscontracten? Wat zijn de resultaten? Zo nee waarom niet?
Ja. Zie antwoord op vraag 8.
Is het waar dat overtreding van de eis van dienstbetrekking / terbeschikkingstelling niet gesanctioneerd is? Zo ja wat gaat u daaraan doen? Zo nee, waaruit blijkt dat?
De Minister van Infrastructuur en Milieu kan bij overtreding van de eis van dienstbetrekking een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom opleggen. Ik verwijs in dit verband naar artikel 5.2, eerste lid, van de Wet wegvervoer goederen. De overtreding van de eis van dienstbetrekking kan niet strafrechtelijk worden gehandhaafd. Het aangenomen amendement van het kamerlid Roefs, tot handhaving van de eis van dienstbetrekking (Kamerstukken II 2007/08, 30 896, nr. 15), bevat namelijk geen strafbaarstelling via de Wet op de economische delicten.
Hoe moet «het niet meer betrouwbaar zijn» uit art. 2. 11 sub 6 van de Wet wegvervoer goederen (Wwg) geïnterpreteerd worden? Betekend overtreding van de eis van dienstbetrekking ook intrekking van de vergunningen, dit gezien het feit dat het betrouwbaar zijn een van de drie pijlers is met betrekking tot de intrekking van de vergunningen?
Het aangenomen amendement van het kamerlid Roefs heeft ertoe geleid dat de nadere uitwerking van de eis van betrouwbaarheid niet alleen via de door het Ministerie van Veiligheid en Justitie afgegeven Verklaring, bedoeld in artikel 2.10, maar ook via artikel 2.11 van de Wet wegvervoer goederen plaatsvindt. Een vervoerder verliest bij een onherroepelijk geworden veroordeling of sanctie wegens overtreding van de eis van dienstbetrekking zijn betrouwbaarheid hetgeen de intrekking van de communautaire vergunning tot gevolg heeft.
Is het waar dat de Kiwa de verklaringen van terbeschikkingstelling verstrekt zonder daarop het terbeschikkingstellingnummer te vermelden? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Ja, de afhandeling van de aanvragen van de verklaringen van ter beschikkingstelling gebeurt elektronisch. De verklaringen ter beschikkingstelling worden per mail verstuurd aan de instelling die een beschikking terbeschikkingstelling heeft ontvangen. Om in de toekomst mogelijk misbruik van deze formulieren te voorkomen, worden voor 1 juli 2011 de bedrijfsgegevens van de onderneming die de beschikking krijgt, met het beschikkingsnummer op het formulier vermeld.
Is het waar dat er in het goederenvervoer gewerkt wordt met valselijk opgemaakte verklaringen dienstbetrekking / ter beschikkingstelling en dat dit met zich mee brengt dat er in Nederland Oost- Europese chauffeurs worden uitgebuit? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om paal en perk te stellen aan deze uitbuiting?
Hiervoor heb ik geen concrete aanwijzingen ontvangen.
Bent u van mening dat het doel van de verklaring dienstbetrekking / terbeschikkingstelling, het beschermen van de rechtspositie van de chauffeurs, op deze wijze effectief is? Zo nee, wat bent u van plan om daaraan te doen?
Bij de Kamerbehandeling van het wetsontwerp Wet wegvervoer goederen is aan de Kamer toegezegd dat deze zomer de Wet wegvervoer goederen op dit punt zal worden geëvalueerd en dat op basis daarvan de noodzaak en de effectiviteit van de verklaring dienstbetrekking / terbeschikkingstelling zal worden beoordeeld.
Aan welke opleidingseisen dient een buitenlandse vrachtwagenchauffeurs te voldoen indien er gereden wordt met een Nederlands gekentekend voertuig?
Zie antwoord op vraag 17.
Aan welke opleidingseisen dient een vrachtwagenchauffeur te voldoen indien er met een buitenlands gekentekend voertuig vervoer wordt verricht op de binnenlandse markt?
Chauffeurs uit een EU lidstaat of onderdanen die in dienst zijn van een in de EU gevestigde onderneming dienen onafhankelijk van hun nationaliteit conform de Europese Richtlijn 2003/59 (vakbekwaamheid van beroepsbestuurders) opgeleid te zijn.
Chauffeurs uit niet EU lidstaten die in dienst zijn van een in de EU gevestigde onderneming dienen conform de EU-Verordening 1072/2009 in het bezit te zijn van een attest waarmee wordt aangetoond dat deze chauffeurs op wettige wijze ingezet worden met inachtneming van de arbeidsvoorwaarden en voorwaarden inzake beroepsopleiding voor bestuurders die in deze lidstaat zijn vastgesteld.
Particuliere erfpacht en hypotheekverstrekking |
|
Matthijs Huizing (VVD), Betty de Boer (VVD) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «125 000 woningen onverkoopbaar in Nederland»?1 Is het waar dat Nederlandse banken weigeren een hypotheek te verstrekken aan eigenaren van een woning op particuliere erfpacht? Zo ja, waarom?
Zoals eerder vermeld (TK II, 2010, Documentnummer 2010D26078) zijn diverse banken inderdaad huiverig om hypotheken te verstrekken bij particuliere erfpacht. De NVB stelt dat dit primair komt door onduidelijkheid over de voorwaarden van de erfpachtovereenkomsten, onduidelijkheid over de identiteit van de (toekomstige) erfverpachter en/of de toekomstige hoogte van het erfpachtcanon.
Ik ben van mening dat deze situatie er niet toe mag leiden dat de mensen met onverkoopbare huizen blijven zitten. De NVB is dezelfde mening toegedaan. Ik ga er dan ook vanuit dat de NVB een serieuze inspanning doet om dit te bewerkstelligen. Ik heb hierover contact gehad met de NVB en heb mijn zorgen bij de NVB neergelegd.
Dit onderwerp is tevens kort ter sprake gekomen in het gesprek van de vaste commissie voor Financiën met de AFM op 16 februari 2011. Hoewel de AFM voor zichzelf geen formele rol ziet weggelegd daar dit primair gaat over de relatie tussen hypotheekverstrekker en consument, zal de AFM in gesprek gaan met de verschillende stakeholders en de sector om te bezien of de AFM een rol kan spelen in het bij elkaar brengen van de partijen.
Is er een verschil in behandeling bij hypotheekverstrekking ter zake van opstallen op particulier erfpacht en gemeentelijk erfpacht door banken? Zo ja, waarop is dit gebaseerd?
Zie antwoord vraag 1.
De opvangomstandigheden voor asielkinderen |
|
Hans Spekman (PvdA), Nine Kooiman |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Asielkinderen doodongelukkig»?1
Sinds het verschijnen van het bedoelde onderzoek van onder andere Unicef zijn er vele stappen gezet ter verbetering van de situatie van kinderen in asielzoekerscentra. Ik deel de mening van de directeur van Vluchtelingenwerk, zoals die in het bericht in Spits is weergegeven, dan ook niet. Ik attendeer u hierbij op de vragen van de Algemene Commissie voor Immigratie en Asiel van uw Kamer naar aanleiding van het genoemde onderzoek, welke mij zijn gesteld bij brief van 2 februari 2011 met kenmerk 011Z02013/2011D05147. Deze vragen, waarin uitgebreid wordt ingegaan op de aanbevelingen uit het rapport, zijn inmiddels bij brief van 22 maart 2011 door mij beantwoord.
Deelt u de mening van Vluchtelingenwerk dat, ondanks het verschijnen van het rapport «Kind in het centrum» van Unicef twee jaar geleden, er sinds 2009 aan de onveilige, onstabiele en ongezonde situatie van ongeveer 7 000 kinderen in asielzoekerscentra (AZC’s), nauwelijks iets is gedaan? Zo ja, wat gaat u doen om dit te verbeteren? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening van Vluchtelingenwerk dat kinderen van asielzoekers lopende de asielprocedure te vaak verhuizen van asielzoekerscentrum naar asielzoekerscentrum? Wat is volgens u de reden voor de vele verhuizingen? Kunt u deze antwoorden toelichten?
Een van de conclusies van het inmiddels twee jaar oude rapport luidde dat kinderen veelvuldig verhuizen. Sinds de inwerkingtreding van de nieuwe asielprocedure is de opvang van asielzoekers zo geregeld dat zij tijdens het grootste deel van de procedure op dezelfde locatie kunnen verblijven. Bij de aanvang en eventueel het einde van de verblijfsperiode in de opvang zijn specifieke lokaties ingericht (Aanmeldcentrum, Centrale ontvangstlocatie, Proces opvanglocatie en eventueel vrijheidsbeperkende locatie voor uitgeprocedeerde asielzoekers). Nadat de asielzoeker vanuit de Proces opvanglocatie in een asielzoekerscentrum is geplaatst, blijft hij zoveel mogelijk op één locatie.
Het was overigens voordat de nieuwe asielprocedure van start ging reeds COA-beleid om het aantal verhuizingen te minimaliseren en, als er al verhuizingen moesten plaatsvinden, deze zoveel mogelijk tijdens de schoolvakanties te laten plaatsvinden.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat kinderen niet noodgedwongen zo vaak moeten verhuizen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat elk AZC geschikte ruimten heeft voor kinderen om hun huiswerk te maken? Zo nee, waarom niet?
In ieder asielzoekerscentrum zijn reeds ruimten aangewezen waar kinderen hun huiswerk kunnen maken. Ik verwijs u hierbij ook naar de specifieke beantwoording van de vragen naar aanleiding van het reeds genoemde onderzoeksrapport.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat op elk AZC een vertrouwenspersoon voor kinderen is zodat kinderen daar altijd kunnen aankloppen bij problemen? Zo nee, waarom niet?
Ieder gezin beschikt over een aanspreekpunt. Meer specifiek gericht op de procedure wordt ondersteuning verleend door advocatuur en Vluchtelingenwerk.
Daarnaast staan reguliere instanties zoals Jeugdzorg ter beschikking aan (gezinnen met) kinderen in de opvang. Een afzonderlijke vertrouwenspersoon acht ik dan ook niet nodig.
Bent u bereid de opmerkingen van Vluchtelingenwerk in de Spits te betrekken bij uw reactie op de praktische haalbaarheid van de 65 aanbevelingen uit het onderzoek «Kind in het centrum» van Unicef?2
Ja. De opmerkingen van de directeur van Vluchtelingenwerk in het artikel in de Spits zien op het gevoelen als zou er met de aanbevelingen uit het rapport sinds de verschijning ervan nauwelijks iets zijn gedaan. In de reactie op eerdergenoemde brief van de Algemene Commissie voor Immigratie en Asiel wordt ingegaan op alle 65 aanbevelingen. Ik verwijs hier daarom graag naar mijn reactie hierop.
Het bericht dat er sprake is van corruptie en hoge kosten bij zorgverzekeraar Agis |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het bericht «Corruptie en te hoge kosten: veel mis bij Agis in Marokko»?1 Zo ja, deelt u de mening dat de geschetste cultuur van steekpenningen, monopolies en vriendjespolitiek, onder toeziend oog van de directeur van het Agis-steunpunt ter plaatse, onacceptabel is?
Het bericht in de Volkskrant van 18 februari jl. dat Agis zaken doet met een corrupt netwerk van klinieken in Marokko en dat deze zorgverzekeraar Nederlandse verzekerden dwingt zich te laten behandelen door bevriende artsen tegen te hoge kosten is naar ik heb begrepen niet in overeenstemming met de werkelijkheid.
Agis heeft een servicecentrum in Marokko gevestigd, net zoals in Turkije en Suriname. Verzekerden die zich bij zo’n servicecentrum melden, krijgen op basis van hun diagnose een advies over een te kiezen kliniek waarmee Agis een overeenkomst heeft gesloten.
Agis heeft mij laten weten alleen overeenkomsten te sluiten met klinieken waarvan de kwaliteit van de zorg, de transparantie van de administratieve afhandeling en de prijsstelling is getoetst en positief beoordeeld. Adviserend geneeskundigen vanuit Nederland bezoeken en beoordelen de klinieken op deze punten. Agis spreekt met hen prijzen af conform de Marokkaanse prijsstelling die ruim onder het Nederlandse tarief ligt.
Verzekerden hebben in het buitenland, net als in Nederland, vrije artsenkeuze, dus ze hoeven dit advies van het servicecentrum niet op te volgen. Als verzekerden naar een door Agis gecontracteerde kliniek gaan, hoeven ze de kosten van de behandeling niet voor te schieten. Als verzekerden ervoor kiezen naar een kliniek van hun eigen keuze te gaan, dan kunnen ze de gemaakte kosten, uiteraard alleen indien de behandeling binnen de dekking van de verzekering valt, achteraf in Nederland declareren.
Uit het bovenstaande wordt duidelijk dat er geen sprake kan zijn van de beschuldigingen die zijn geuit in het betreffende Volkskrant artikel.
Zoals u weet is het Kabinet voornemens de werelddekking van de ziektekostenverzekering af te schaffen en de vergoeding te beperken tot de landen van de Europese Unie. Als deze maatregel geëffectueerd is, vervalt de wettelijke grondslag van bovenstaande afspraken voor wat betreft het basispakket.
Deelt u de mening dat Agis de uitkomsten van het onderzoek per direct openbaar moeten maken?
Van Agis heb ik begrepen dat er geen sprake is van een onderzoek. Wel is het zo dat zorgverzekeraars standaard controles uitvoeren om te bezien of zorgaanbieders zich aan de met hen gemaakte afspraken houden. Uit regulier onderzoek door de interne accountantsdienst van Agis en uit de controle door de externe accountant blijkt dat de handelwijze van het servicekantoor en de financiële stromen in overeenstemming zijn met de afspraken die met de gecontracteerde zorgverleners zijn gemaakt.
Bent u bereid de ten onrechte uitgegeven Nederlandse premiegelden terug te vorderen bij zorgverzekeraar Agis? Zo nee, waarom niet?
De NZa houdt toezicht op de zorgplicht van zorgkantoren en zorgverzekeraars en op de gedeclareerde zorg in de Zvw en AWBZ. De NZa heeft mij laten weten dat zij naar aanleiding van de nu voorliggende informatie en het contact dat zij hierover met Agis hebben gehad, geen aanleiding ziet om een aanvullend onderzoek in te stellen. Zodra er in de toekomst nadere informatie boven water zou komen zal de NZa hierop alert zijn en zal zij zonodig handhavend en eventueel corrigerend optreden.
Het falen van de opsporing |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Opsporing verzocht» op de site van het tv- programma Zembla?1
Ik heb in de beantwoording van vragen van het lid Brinkman (Handelingen Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, Aanhangsel 1645) aangegeven dat BVH-gebruikers in een aantal regio’s hebben gekampt met storingen. Er zijn geen cruciale gegevens kwijt geraakt, omdat de BVH wordt ondersteund door een apart systeem waarin gegevens worden opgeslagen. Bij storingen kunnen gegevens worden teruggeplaatst.
Deelt u de mening dat daarin een beeld wordt geschetst van een politieorganisatie die niet of tenminste te weinig in staat is iets te doen aan de opsporing van zware criminaliteit? Zo ja, herkent u de politieorganisatie hierin? Zo nee, hoe zou u dat beeld dan wel willen noemen?
De bestrijding van zware criminaliteit is een prioriteit van dit kabinet en om die reden ook opgenomen in de landelijke prioriteiten van de politie. Ik herken mij niet in het beeld dat de politie niet of te weinig in staat zou zijn iets te doen aan de opsporing van zware criminaliteit.
Wel geldt dat bij de keuze welke zaken als eerste worden opgepakt de Aanwijzing voor de opsporing van het Openbaar Ministerie (Staatscourant, jaargang 2003, nr. 41) leidend is. De aanwijzing bepaalt dat het in principe zo moet zijn dat aan ieder delict zo veel aandacht wordt gegeven als nodig is om tot opheldering te komen, maar dat het in de praktijk zo kan zijn dat opsporing in een bepaalde zaak achterwege moet blijven omdat opsporingscapaciteit nodig is voor (nog) ernstigere kwesties.
Tenslotte wijs ik op de resultaten van de Integrale Veiligheidsmonitor waarover ik uw Kamer op 1 maart 2011 informeerde (Tweede Kamer, 2010–2011, 28 864, nummer 308). Hieruit blijkt dat de veelvoorkomende criminaliteit de afgelopen vijf jaar geleidelijk is gedaald.
Is er een direct of indirect verband tussen een gebrekkig centraal computersysteem enerzijds en een lagere effectiviteit van de politie anderzijds? Zo ja, in welke mate is dat computersysteem de oorzaak van het een minder effectief functioneren van de politie? Zo nee, waarom niet?
De invoering van de systemen BVH en BVO heeft tijdelijk veel capaciteit gekost om medewerkers vertrouwd te maken met deze nieuwe systemen. Vertraging in de registratie van zaken is daarvan een van de gevolgen geweest. Tegelijkertijd kan worden geconstateerd dat de criminaliteit is afgenomen in 2010, zoals ook blijkt uit de Integrale Veiligheidsmonitor 2010. Ook dat kan een verklaring zijn voor een verminderd aanbod van zaken. Exacte informatie over het aantal verdachten OM over 2010 komt binnenkort beschikbaar.
Weet u of het computersysteem binnen de politieorganisatie in brede zin daadwerkelijk «als een ramp» wordt ervaren? Zo ja, wat doet u concreet met deze wetenschap? Zo nee, kunt u dan meteen onderzoeken in welke mate het gebrekkige computersysteem bijdraagt aan de frustratie van politiemensen die hun werk niet goed kunnen uitoefenen?
De Inspectie OOV heeft in haar onderzoek naar de Samenwerkingsafspraken 2008 – Stand van zaken 2010 geconstateerd dat «veel gebruikers van de BVH menen dat sinds de ingebruikname van BVH geen sprake is van verbetering van de uitvoering van de werkprocessen en dat de BVH de werkprocessen minder ondersteunt dan de voorgangers (BPS, Genesys en XPOL). De Inspectie OOV constateert echter ook dat sommige gebruikers tevreden zijn. Er is, naar mijn mening, naast de bestaande rapporten van de Inspectie OOV en de commissie Rookhuijzen en het nog komende rapport van de Algemene Rekenkamer geen aanvullend onderzoek nodig.
De maatregelen op korte termijn zijn gericht op het verbeteren van de gebruiksvriendelijkheid en betrouwbaarheid van de basisvoorzieningen. Zie ook mijn brief aan uw Kamer (Tweede Kamer, 2010–2011, 32 500 VII, nummer 6). Op langere termijn zullen beide systemen worden verbeterd en/of vernieuwd. De mogelijke scenario’s worden thans onderzocht. Voordat ik daarover een beslissing neem, wacht ik eerst het rapport van de Algemene Rekenkamer af.
Is het waar dat burgers na het doen van aangifte vaak niets meer horen van de politie, zelfs al kunnen zij de vermeende dader aanwijzen? Zo ja, hoe vaak gebeurt dit en hoe komt dit? Zo nee, wat klopt er dan niet aan het hier gestelde?
De politie streeft er te allen tijde naar om de aangever op de hoogte stellen van de voortgang en afhandeling van de aangifte. In 2010 zijn bijna zes op tien inwoners (58 procent) die contact hadden met de politie tevreden of zeer tevreden over optreden politie bij aangifte/melding. De tevredenheid over het optreden van de politie bij aangifte/melding is in 2010 niet wezenlijk anders dan in beide voorgaande jaren. Een goede kwalitatieve afhandeling van en communicatie over aangiftes door de politie is een van de prioriteiten van mijn beleid. Daarom streef ik naar spoedige landelijke invoering van het aangiftevolgsysteem. Hiermee kan de politie de burger actief over de voortgang en afhandeling van aangiftes informeren en bovendien kunnen burgers zelf dit systeem altijd raadplegen.
Wat is uw reactie op de in de uitzending of op de site genoemde concrete zaken rondom aangiftes van misbruik van een tienjarig kind, een gewapende roofoverval en oplichting? Kunt u zich verplaatsen in de gevoelens van onvrede van deze burgers?
Ik kan mij zeker verplaatsen in de onvrede die burgers voelen als zij de indruk hebben dat het onderzoek in hun zaak te lang duurt, of als na onderzoek blijkt dat hun zaak niet opgehelderd kan worden. Het beeld dat in de uitzending werd geschetst van de drie zaken komt echter niet overeen met de informatie die mij door het Openbaar Ministerie is verstrekt. In de zaak van het tienjarige kind is een verdachte aangehouden, en deze is inmiddels ook veroordeeld. In de zaak van de gewapende roofoverval is door de politie wel degelijk onderzoek gedaan, alleen heeft dit helaas niet geleid tot een concrete verdachte. In de zaak van de vakantiewoning was door de politie al voordat het slachtoffer zich tot de rechter wendde onderzoek gedaan, maar dit leverde onvoldoende bewijs op. Na de uitspraak van de rechter is er nog verder onderzoek gedaan, maar dit leidde helaas niet tot relevante aanvullende informatie, waarna de rechter heeft bepaald niet tot vervolging over te gaan.
Kunt u zich indenken dat de aangiftebereidheid van burgers niet groot is als zij er geen vertrouwen in hebben dat er serieus met hun aangiftes wordt omgegaan? Zo ja, hoe gaat u zorgen dat dit verbetert? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe hoog is de aangiftebereidheid gemiddeld in Nederland en hoe groot is die per stad in Amsterdam, Rotterdam, Utrecht, Den Haag, Leeuwarden, Eindhoven, Tilburg? Wat zijn de verschillen met vier jaar geleden?
Uit de integrale veiligheidsmonitor 2010 blijkt dat in 2010 een op de vier delicten (25%) werd aangegeven bij de politie. Dit wijkt niet wezenlijk af van voorgaande jaren waar vergelijkbare cijfers beschikbaar voor zijn. Zo was de aangiftebereidheid in 2009 27% en in 2008 26%. De cijfers over 2007 zijn op een andere wijze berekend en daardoor niet goed vergelijkbaar.
Een overzicht van de aangiftebereidheid in de genoemde steden, voor zover vergelijkbare cijfers bekend zijn, is in onderstaande tabel te vinden.
Gemeente
2008
2009
2010
Amsterdam
22,2
21,6
21,2
Rotterdam
28,8
30,8
–
Utrecht
20,3
24,2
–
Den Haag
27,4
25,0
26,4
Leeuwarden
–
24,7
–
Eindhoven
–
37,9
27,3
Tilburg
–
35,4
–
Is het waar dat «rechercheurs zo min mogelijk met het nieuwe computerprogramma werken en dat daardoor cruciale informatie verloren gaat en verdachten vrij rond blijven lopen? Zo ja, wat gaat u hieraan op korte termijn aan verbeteren? Zo nee, wat klopt dan niet hieraan?
De Inspectie OOV heeft geconstateerd dat «alle korpsen aangeven dat zij naast BVO nog andere systemen vullen met opsporingsinformatie, waardoor deze informatie niet in BVO komt». Hierdoor wordt informatie-uitwisseling weliswaar bemoeilijkt, maar er gaat geen informatie verloren. Ik heb geen aanwijzingen waaruit blijkt, dat hierdoor verdachten vrij rond blijven lopen. Voor het overige verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4.
Is het waar dat vanwege een quotum om jaarlijks 250 000 verdachten aan te leveren bij het Openbaar Ministerie de politie kiest voor de afwikkeling van minder ingewikkelde of minder ernstige delicten? Zo ja, deelt u dan de mening dat dit zeer ongewenst is en hoe gaat u dit verbeteren? Zo nee, wat is er dan niet waar aan het gestelde?
De afspraak over het aanleveren van verdachten aan het OM stamt uit de landelijke prioriteiten 2008–2011. Het kwantitatieve deel van deze afspraak luidt: «de korpsen dragen er gezamenlijk zorg voor dat het aantal OM-verdachten ligt op 250 909 per jaar.» Een kwalitatieve beoordeling van het dossier was bij deze kwantitatieve afspraak niet aan de orde. Teneinde een beter beeld te krijgen (in de ontwikkeling) van de kwalitatieve prestaties van de korpsen werden twee indicatoren bijgehouden: het gemiddeld aantal celdagen per verdachte OM per regio en de algemene verdachtenratio per regio. Het gemiddeld aantal celdagen is een maat voor de zwaarte van de misdrijven aangeleverd in een regio. De celdagequivalent maakt derhalve inzichtelijk of korpsen makkelijk oplosbare zaken aanleveren. Het landelijk celdagequivalent bedroeg over de jaren 2007, 2008 en 2009 respectievelijk 53.73, 52.57 en 54.87. Uit deze cijfers blijkt derhalve niet dat de politie in deze jaren heeft gekozen voor de afwikkeling van minder ingewikkelde of minder ernstige delicten.
Het kabinet heeft inmiddels een aanpassing van de landelijke prioriteiten bewerkstelligd. In deze nieuwe landelijke prioriteiten is er geen sprake meer van een kwantitatieve afspraak maar wordt er gestuurd op het verhogen van de pakkans van verdachten van high impact crime. Ik informeerde uw Kamer daarover bij brief van 18 februari 2011.
Heeft de politie eerder gemeld dat het politiesysteem zware criminele gegevens doet verdwijnen of wordt dit voor het eerst nu in deze aangekondigde Zembla-documentaire gedaan?Zo ja, wanneer is dit aan wie gemeld? Zo nee, wat vindt u daarvan en hoe gaat u regelen dat de politie schaamte over zichzelf niet belangrijker vindt dan de schade die de samenleving lijdt?
Scholarships |
|
Afke Schaart (VVD), Anne-Wil Lucas-Smeerdijk (VVD), Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
|
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Bedrijfsleven snakt naar talent» en het onderzoek van PwC «14e CEO Survey» dat daarin wordt aangehaald en de constatering dat «door de aantrekkende arbeidsmarkt en de komende vergrijzingsgolf laait de «war for talent» ook in Nederland op» van Robert Swaak, voorzitter van PwC Nederland?1
Deelt u de mening dat het introduceren van scholarships, zoals bedoeld in de motie-Lucas-De Rouwe van 29 november 20102, kan bijdragen aan een betere afstemming van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt?
Deelt u de mening dat de uitwerking van scholarships in de kabinetsreactie op het advies van commissie-Veerman3 zeer summier is, ondanks uw eerdere toezegging dat u aan zou geven hoe u bovengenoemde motie uit zult voeren? Bent u bereid middels een brief alsnog aan te geven welke mogelijkheden u ziet voor het instrument scholarships en welke rol het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap kan spelen bij het stimuleren van scholarships?
Bent u bereid met de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie in gesprek te gaan over de mogelijkheden die scholarships bieden voor het versterken van de gouden driehoek van bedrijfsleven, overheid en onderwijs in de negen door de minister van EL&I aangewezen topgebieden, en over het verkennen van de mogelijkheden voor dit instrument binnen het topgebiedenbeleid?
Bent u bereid ook met uw collega van Buitenlandse Zaken in overleg te gaan over welke wijze het aanbieden van scholarships aan buitenlandse studenten uit ontwikkelingslanden kan bijdragen aan de beleidsdoelen op het gebied van ontwikkelingssamenwerking, mede gezien de sterke punten van Nederland zoals kennis over watertechnologie en deltamanagment? In hoeverre zouden dergelijke scholarships kunnen vallen binnen de ODA-criteria?4
Regionale omroepen |
|
Gerda Verburg (CDA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de brief die de Stichting Regionale Omroep Overleg en Samenwerking (ROOS) op 15 februari 2011 aan u heeft geschreven, waarin deze stichting ROOS namens de regionale omroepen evenals in eerdere brieven bezwaren uit ten aanzien van het digitaliseringsbeleid voor de radio?
Ja.
Onderschrijft u de opvatting dat het belangrijk is dat er regionale omroepen zijn voor mensen in desbetreffende regio’s? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe worden de wensen van de regionale omroep bij uw beleid betrokken?
Ja, de regionale omroepen bedienen een grote groep luisteraars. Zij zijn daarmee een belangrijk onderdeel van het verlengings- en digitaliseringsbeleid voor etherradio, zoals dat is verwoord in de brief aan uw Kamer van juni 20091. Dit beleid gaat er van uit dat zowel publieke als commerciële omroepen kunnen deelnemen aan de digitalisering. Om de digitalisering van de regionale omroepen te bevorderen, heb ik in september 2009 een Taskforce Regionale Digitalisering opgericht, met daarin een vertegenwoordiging van de regionale publieke omroepen. Deze Taskforce heeft in oktober vorig jaar aan mij advies uitgebracht. Ik heb dit advies verwerkt in het beleid zoals dat eind vorig jaar is geconsulteerd en in de brief aan uw Kamer van 13 januari dit jaar2 verder is uitgewerkt.
Wat vindt u ervan dat – als regionale omroepen inderdaad het bovenregionale kavel krijgen toebedeeld – zeven van de dertien omroepen te maken krijgen met onvoldoende dekking, waardoor bijvoorbeeld Omroep Flevoland wel in Almelo maar niet in Almere kan worden ontvangen, Omroep Brabant niet in het westelijk deel van de provincie Brabant te ontvangen is, en Omroep Gelderland in een groot deel van de Betuwe niet te beluisteren is? Wat gaat u hieraan doen?
In de eind vorig jaar gehouden consultatie van het verlengings- en digitaliseringsbeleid heb ik een reactie ontvangen van de stichting ROOS die ziet op het punt van dekking. In de nadere uitwerking van het beleid naar aanleiding van de consultatie wordt hier rekening mee gehouden, zodat de regionale publieke omroepen ook digitaal hun hele verzorgingsgebied kunnen bedienen.
Daarnaast ben ik, conform mijn toezegging tijdens het Algemeen Overleg van 15 december 2010, met stichting ROOS in overleg over een eventuele kavelruil.
Deelt u de opvatting dat dit gebrekkige bereik niet alleen ongewenst is maar ook onverantwoord in verband met de rol van de lokale omroep in geval van (regionale) calamiteiten?
Ik ga er bij de beantwoording van uit dat in deze vraag de regionale omroep bedoeld wordt en niet de lokale omroep.
Zoals ik in mijn antwoord op de vorige vraag heb aangegeven, wordt bij de uitwerking van het beleid gerealiseerd dat de regionale publieke omroepen in heel hun verzorgingsgebied dekking kunnen krijgen. Daarmee voorzie ik geen problemen met het bereik.
Ten aanzien van de calamiteiten functie geldt dat de ontwikkeling van digitale radio zich op dit moment nog in het beginstadium bevindt; er zijn nog weinig omroepen op het digitale platform vertegenwoordigd en er zijn nog weinig luisteraars. Met het inzetten van het verlengings- en digitaliseringsbeleid is het de verwachting dat digitale radio de komende jaren radio in grote delen van Nederland beschikbaar komt en dat luisteraars overstappen van analoge naar digitale radio. Indien digitale radio een succes wordt, zal worden bezien welke rol de regionale publieke omroepen kunnen vervullen om de calamiteitenfunctie in het digitale domein te vervullen.
Bent u bereid om op zeer korte termijn hiervoor – in overleg met betrokken actoren – te komen tot een oplossing en de Kamer hierover voor 1 mei 2011 te informeren?
Ik kan u melden dat ik intensief met de stichting ROOS in overleg ben om te kijken onder welke condities zij deel kunnen nemen aan het digitaliseringsbeleid. Zoals ik tijdens het Algemeen Overleg van 15 december 2010 heb aangekondigd, wordt hierbij ook een eventuele kavelruil betrokken. Ik verwacht op korte termijn meer duidelijkheid te kunnen geven en zal u hierover voor 1 mei a.s. informeren.
Vergoedingen in de kinderopvangsector |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
|
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Hermans krijgt twee ton van Kanteel»?1, waaruit blijkt dat een – naar de mening van de rechter op legitieme gronden – ontslagen directrice van een kinderopvangorganisatie in totaal 2,5 ton krijgt uitgekeerd?
Wat is uw oordeel over het feit dat er in de (indirect gesubsidieerde) kinderopvangsector dit soort vergoedingen bij een legitiem ontslag wordt uitbetaald, terwijl de betrokken ouders in de afgelopen jaren steeds zijn geconfronteerd met prijsverhogingen?
Bent u van mening dat de Raad van Commissarissen en het bestuur van de stichting waaronder Kanteel Kinderopvang valt, in deze kwestie juist hebben gehandeld door een dergelijk bedrag uit te keren? Bestond daartoe een contractuele verplichting?
Op welke wijze kunnen verontruste en boze ouders de betrokken bestuurders aanspreken op hun handelen in deze kwestie? Bent u van mening dat oudercommissies voldoende zijn uitgerust om hun controlerende taak richting bestuurders uit te oefenen?
Bent u in het algemeen van oordeel dat er voldoende transparantie in de markt voor kinderopvang is, bijvoorbeeld als het gaat om prijs en kwaliteit in relatie tot het behaalde financiële rendement van een instelling, zodat ouders zich een oordeel kunnen vellen over de noodzaak van prijsstijgingen?
Bent u bereid om de Kamer nader te informeren over de schaalvergroting, concentraties en overnames door investeringsmaatschappijen die momenteel in de sector plaatsvinden? Wat is uw oordeel over het feit dat betrokken ouders van bestuurders steeds minder inzicht lijken te krijgen in de kosten voor kinderopvang in relatie tot de prijs, met het argument dat het bedrijfsgeheimen betreft? Wat betekent dit naar uw mening voor de keuzevrijheid van ouders en de mogelijkheden om (via ouderraden) invloed uit te oefenen op prijs en kwaliteit?
Bent u van mening dat marktwerking in de kinderopvang zonder echt keuzevrijheid ouders te zeer in een afhankelijkheidspositie plaatst, en dat de positie van ouders versterkt dient te worden om invloed te kunnen uitoefenen? Op welke wijze bent u van plan de positie van ouders te versterken?