Motie-Dijk over een voorstel om de ACM het mandaat en de middelen te geven om de prijzen van boodschappen te reguleren |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Karremans |
|
![]() |
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van motie-Dijk, die verzoekt om de Autoriteit Consument & Markt (ACM) het mandaat en de middelen te geven om prijzen van boodschappen te controleren, reguleren en waar nodig te blokkeren?1 Welke stappen zijn tot dusver ondernomen?
Klopt het dat de prijzen van boodschappen in omliggende landen hoger zijn?
Welke concrete bevoegdheden heeft de ACM momenteel om in te grijpen bij buitensporige prijsstijgingen in de supermarktsector?
Deelt u de mening dat de huidige rol van de ACM ontoereikend is om consumenten te beschermen tegen excessieve prijsopdrijving?
Ziet u aanwijzingen voor misbruik van marktmacht en gebrek aan concurrentie in de Nederlandse supermarktsector?
Bent u bereid om, vooruitlopend op een wetswijziging, alvast met de ACM in gesprek te gaan over gerichte onderzoeken naar prijsopbouw en winstdeel van boodschappen?
Welke juridische of beleidsmatige mogelijkheden ziet u bij het toekennen van bevoegdheden aan de ACM om boodschappenprijzen te reguleren of blokkeren?
Kunt u uiteenzetten welke partijen in de voedselketen het meeste bijdragen aan de prijsstijging van boodschappen, en wat u daaraan denkt te doen?
Wanneer komt u met een voorstel, conform de motie, waarmee de ACM structureel meer bevoegdheden krijgt ten aanzien van toezicht en regulering van boodschappenprijzen?
Interim-salarissen in de publieke sector |
|
Mohammed Mohandis (PvdA), Mariëtte Patijn (GroenLinks-PvdA) |
|
Judith Uitermark (minister ) (NSC), Eppo Bruins (minister ) (NSC), Eddy van Hijum (minister , minister ) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht over interim-salarissen bij de publieke omroep en dat een Kamermeerderheid bereid is om de wet zodanig aan te passen waardoor ook interimmers die werkzaam zijn als zelfstandigen niet meer kunnen verdienen dan de norm die de Wet normering topinkomens (WNT) stelt, ook niet met het stapelen van verschillende opdrachten in de publieke sector?1
Hoe beoordeelt u het feit dat de WNT omzeild wordt, zoals in het bericht omschreven, door constructies met (meerdere) interim-opdrachten?
Kunt u aangeven wat naar uw idee de bedoeling van de WNT is en of u de beschreven situatie in het bericht in lijn vindt met dit doel?
Hoe wilt u daarnaast in de toekomst voorkomen dat via het combineren van interim-functies het toegestane maximuminkomen voor bestuurders met een arbeidsovereenkomst wordt omzeild?
Vindt u het gewenst dat een interimmer voor een periode van drie jaar wordt aangesteld met een salaris hoger dan de in de WNT gestelde norm?
Kunt u aangeven of u de omschreven situatie mogelijk in strijd acht met de huidige Wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties (DBA) en met het door u ingediende Wetsvoorstel Verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden (Vbar)?
Welke ruimte biedt de WNT nu om meerdere fulltime interim-functies te combineren en waarom staat de wet dit toe? Kunt u dit toelichten?
Welke mogelijkheden ziet u om dit soort constructies in de toekomst tegen te gaan en is daar nieuwe wet- en/of regelgeving voor nodig? Zo ja, welke aanpassing in wet en/of regelgeving is hiervoor nodig?
Bent u bereid, gezien de brede steun in de Kamer om maatregelen te nemen tegen bovengenoemde constructies, een voorstel aan de Kamer voor te leggen over hoe u dergelijke constructies in de toekomst tegen zal gaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer?
Bent u bereid om interimmers die werkzaam zijn in de publieke sector onder het beloningsmaximum van de WNT te laten vallen? Zo nee, waarom niet?
Op welke manier kan worden gehandhaafd -door bijvoorbeeld de belastingdienst- als iemand bijvoorbeeld in dezelfde functie langer dan een jaar een interim-functie vervult en de werkgever aan te sporen om gewoon iemand in dienst te nemen, zodat de WNT-regels gelden?
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de voorzitter van de vereniging van verzekeringsartsen dat de wet wordt overtreden bij het keuren op arbeidsongeschiktheid door het tekort aan artsen?1
Wat is uw reactie op dit zorgelijke bericht?
Kunt u aangeven welke (additionele) richtlijnen er vanuit het UWV-hoofdkantoor zijn voor het borgen van de kwaliteit van de keuring door artsen?
Hoe houdt het UWV bij of deze richtlijnen goed worden toegepast?
Zijn er audits of onderzoeken vanuit de afdeling Business Control en Kwaliteit (BC&K) op de kwaliteit? En hoe worden de resultaten hiervan meegenomen in de verbetering van de kwaliteit?
Kunt u aangeven op welke manier cliënten van het UWV hier wat van merken?
Vindt er los van de auditdienst ook steeksproefsgewijs een controle plaats? En waarop wordt dan gecontroleerd?
Worden deze resultaten ook gerapporteerd naar het hoofdkantoor van het UWV en bent u van deze resultaten op de hoogte? Zo ja, kunt u de resultaten dan delen met de Kamer?
Een tweede streekomroep voor regio Twente |
|
Isa Kahraman (NSC) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat de gemeenteraden van Borne, Hellendoorn, Haaksbergen en Hof van Twente unaniem een motie hebben aangenomen waarin wordt opgeroepen tot het splitsen van Twente in twee streekomroepgebieden?1
Deelt u de opvatting uit deze motie dat Twente als regio te groot en te divers is voor één streekomroepgebied?
Bent u ermee bekend dat een gezamenlijk verzoek van vijf lokale omroepen om Zuidwest-Twente als aparte streek aan te merken op 19 mei 2025 is afgewezen door de Nederlandse Lokale Publieke Omroep (NLPO) zonder voorafgaand overleg?
Kunt u toelichten waarom Twente als één streekomroepgebied is ingedeeld, terwijl het inwoneraantal (meer dan 600.000) aanzienlijk hoger ligt dan de richtlijn van 100.000 tot 150.000 inwoners per streek?
Waarom worden regio’s die bereid zijn structureel te investeren in hun lokale omroepen, zoals in delen van Twente, gelijkgesteld aan regio’s die daar juist expliciet niet toe bereid zijn?
Hoe verhoudt de afwijzing van dit verzoek zich tot het uitgangspunt van lokaal verankerde journalistiek, zoals benoemd in de plannen rond de nieuwe Mediawet?
Bent u bereid om, in overleg met de NLPO, het gesprek met de betrokken omroepen en gemeenten alsnog te faciliteren, aangezien er sprake is van breed democratisch draagvlak in de regio?
Het bericht ‘Junny zat negen jaar vast. Nu helpt hij andere ex-gedetineerden aan het werk. ‘Ik heb nog nooit van mijn leven gewerkt, dit is de eerste keer’ |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Struycken |
|
![]() |
Kunt u reflecteren op de conclusie van de Landelijke Clientenraad (LCR) dat gedetineerden onvoldoende worden begeleid en veel zelf moeten regelen bij het Beperkt Beveiligde Afdeling (BBA)-werktraject?1
Erkent u dat de gedetineerden op dit moment soms vrijkomen zonder een identiteitsbewijs, huisvesting, inkomen, werk of een bankrekening? Erkent u dat u hiermee het risico op recidive en criminaliteit vergroot?
Hoeveel personen met afstand tot de arbeidsmarkt, zoals ex-gedetineerden, schooluitvallers en mensen met een asielstatus, die willen deelnemen aan een dergelijk re-integratie traject staan op dit moment op een wachtlijst?
Hoeveel gedetineerden komen niet in aanmerking voor een BBA-werktraject?
Kunt u de wachtlijst per regio voor het BBA-werktraject uiteenzetten?
Klopt het dat gedetineerden zélf op zoek moeten gaan een werkplek en hierbij weinig ondersteuning krijgen vanuit de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), de gemeente of het UWV? Welke verbeteringen zijn volgens u mogelijk?
Kunt u reflecteren op de door LCR genoemde «onwerkbare screening» voor het BBA-werktraject? Ziet u mogelijkheden om de screening te vereenvoudigen?
Kunt u aangeven waarom werkgevers die zijn aangesloten bij dit initiatief bij élk traject een nieuwe screening moeten doorlopen, zelfs als zij al bekend zijn bij DJI? Is er een mogelijkheid om over te gaan tot één screening?
Waarom krijgen werkgevers die aangesloten zijn bij het BBA-traject niet of nauwelijks een vergoeding voor de extra kosten die zij maken? Bent u bereid deze werkgevers hierin te ondersteunen?
Erkent u dat het beperken van kortdurende gevangenisstraffen niet alleen detentieschade kan voorkomen, maar ook capaciteit en ruimte vrijmaakt binnen het re-integratietraject voor gedetineerden die langer vastzitten?
Hoe is de kennis aangaande arbeidstoeleiding bij DJI? Bent u bereid de UWV en gemeenten te betrekken bij het re-integratie traject zoals aanbevolen in het rapport van de LCR om casemanagers te ontlasten en de kennis te verhogen?
Hoe wordt geanticipeerd op een goede re-integratie voor gevangen die eerder worden vrijgelaten? Kunt u garanderen dat ook verdere vervroegde invrijheidsstelling niet ten koste zal gaan van een goede voorbereiding van gevangen op terugkeer in de samenleving?
Bent u bekend met het artikel «In de strijd tegen deepfakes krijgen Denen copyright op eigen gezicht en stem»?
Deelt u de opvatting van de stichting Stop Online Shaming dat de politie, justitie en de Autoriteit Persoonsgegevens «blijkbaar niet de capaciteit en prioriteit [hebben] om partijen en personen die dit uploaden en verspreiden aan te pakken»?
Wat vindt u ervan dat de stichting Stop Online Shaming geregeld zaken aanvoert bij grote techbedrijven, maar dat deze bedrijven weigeren mee te werken?
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat grote techbedrijven hun verantwoordelijkheid gaan nemen om mensen te beschermen tegen online grensoverschrijdend gedrag, zoals het verspreiden van pornografische deepfakes?
Welke juridische grondslag is er in Nederland om ongewenste deepfakes aan te pakken? In hoeverre is de bestaande auteursrechtwetgeving hiervoor geschikt?
Gaat u naar Deens voorbeeld het auteursrecht uitbreiden door mensen copyright te geven op hun uiterlijk en stem, en grote techbedrijven aansprakelijk stellen voor het weghalen van ongewenste deepfakes?
Het bericht “Syrische christen onder druk in azc” |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Syrische christen onder druk in azc» in het Reformatorisch Dagblad van 12 juli jl.?1
Hoe reageert u op deze signalen van Stichting Gave over een «forse toename» van discriminatie van christelijke asielzoekers?
Deelt u de mening dat discriminatie en geweld tegen christelijke asielzoekers onacceptabel is en dat hier krachtig tegen moet worden opgetreden?
Welke maatregelen neemt u naar aanleiding van deze signalen?
In hoeverre volgt in alle gevallen een aangifte van discriminatie en intimidatie in de richting van christelijke asielzoekers?
Bent u bereid te onderzoeken of bij dergelijke incidenten de asielaanvraag van de dader op basis hiervan kan worden afgewezen, zodat hij of zij het land dient te verlaten?
Welke mogelijkheden ziet u om een dergelijk vergrijp zwaarder negatief mee te laten wegen bij de beoordeling van de asielaanvraag?
Welke mogelijkheden ziet u om het meldpunt van stichting Gave voor bedreiging en intimidatie van christelijke asielzoekers beter vindbaar en toegankelijk te maken (aanvullend aan de online vindbaarheid via het digitale MyCOA platform), aangezien asielzoekers het meldpunt «moeilijk weten te vinden» of bang zijn voor gevolgen?
Hoe reageert u op de zorgen ten aanzien van situatie van Syrische christenen in hun thuisland?
Bent u bereid de situatie voor christenen in Syrië voortdurend te monitoren en indien blijkt dat er gevaar voor hen dreigt christelijke asielzoekers alsnog aan te merken als risicogroep?
Erkenning van foltering in gesloten jeugdzorg, bescherming van kritische rechters en herbezinning op het ketenpartnerschap binnen de jeugdsector |
|
Faith Bruyning (NSC) |
|
Judith Tielen (VVD), Struycken |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in Trouw van Marten van de Wier van d.d. 10 Juli 2025 met de titel « Pijnprikels in de gesloten jeugdzorg zijn mogelijk foltering» en met het artikel in de Volkskrant van Elsbeth Stoker met de titel «Anti-folteringscomité: nog steeds gebruik van verboden pijnprikkels in gesloten jeugdzorg»?1
Ja.
Bent u bekend met de stelling van kinderrechter Bart Tromp in het Volkskrant-artikel van september 2023 dat het toebrengen van pijnprikkels in de jeugdzorg een vorm van foltering is?
Ja.
Is er destijds door de betrokken Staatssecretarissen contact opgenomen met kinderrechter Bart Tromp om zijn visie te vernemen op zijn standpunten omtrent de situatie bij Woodbrookers? Zo ja, wat is de uitkomst van dat gesprek, zo nee, waarom niet en bent u van mening dat het achteraf wel wenselijk was geweest? Wat is nu uw mening met betrekking tot het standpunt van deze kinderrechter met daarbij in het achterhoofd het artikel van de Trouw en de conclusies van het (Europees Comité voor de Preventie van Foltering en Onmenselijke of Vernederende Behandeling of Bestraffing) CPT?
Destijds is geen contact opgenomen met de betreffende kinderrechter. Zijn standpunt was helder. Nader contact met hem was niet nodig voor de beantwoording van de vragen die de afgelopen jaren over de situatie bij Woodbrookers zijn gesteld.2 Het Openbaar Ministerie heeft onderzoek gedaan naar aanleiding van aangiften van oud-cliënten. Daaruit is niet gebleken dat de medewerkers van Woodbrookers strafrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld.
De instellingen voor gesloten jeugdhulp hebben afgesproken dat hun medewerkers in de gesloten jeugdhulp structureel training krijgen in de-escalerend werken en voorkomen van vrijheidsbeperkend handelen. Zij horen gebruik te maken van methodieken waarbij ontwikkelingsgericht gewerkt wordt en die de-escalatie bevorderen. Voorbeelden van deze methodieken zijn de presentiebenadering, geweldloos verzet of non violent resistance en positive behaviour support. Alle medewerkers volgen training voor het inzetten van specifieke vrijheidsbeperkende maatregelen. Toetsen van vaardigheden is onderdeel van de training. Medewerkers die toetsing niet halen of nog niet gehaald hebben, mogen geen vrijheidsbeperkende maatregelen toepassen.3
Evenwel heeft het bezoek van het CPT geleerd dat jeugdigen met wie de delegatie heeft gesproken, voorbeelden noemden die op gespannen voet staan met deze voorschriften en veldnormen. Bijvoorbeeld het gebruik van technieken die pijn veroorzaken. Medewerkers vertelden de CPT-delegatie dat zij behoefte hebben aan heldere richtlijnen en meer training. Gelet op deze bevindingen is nadrukkelijk in de kabinetsreactie op het CPT-rapport herhaald dat de Jeugdwet niet toestaat om bij de maatregel van «vastpakken en vasthouden» pijn-veroorzakende technieken te gebruiken. Gesloten jeugdhulpaanbieders moeten ervoor zorgen dat zij hun medewerkers adequaat opleiden, opdat zij de maatregel «vastpakken en vasthouden» alleen op een proportionele en verantwoorde wijze toepassen en zonder toediening van pijnprikkels. Na de preliminary observations van het CPT (december 2024) is gesproken met de bestuurders van gesloten jeugdhulpaanbieders. Zij hebben toegezegd om waar nodig trainingen te verbeteren. Op basis van evaluaties hebben zij trainingen aangepast, alternatief aanbod ingekocht en deze trainingen meer cyclisch ingepland. Tevens gaan ze beter toezien op de kwalificaties van medewerkers die de maatregel «vasthouden en vastpakken» toepassen, om ervoor te zorgen dat dit alleen gebeurt door medewerkers die daarvoor opgeleid zijn.
Bent u bekend met het artikel van de Leeuwarden courant d.d. 9 december 2022 met de titel « kinderrechter Bart Tromp: «Ik plaats geen jongeren meer in Woodbrookers in Kortehemmen»»2 Wat is uw visie nu met de kennis van nu met het advies en conclusies van het CPT dat er mogelijk sprake kan zijn van foltering ook op de in het artikel beschreven zorgen over de Woodbrookers?
Het genoemde artikel uit de Leeuwarder Courant is bekend. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3 is het niet toegestaan om bij de maatregel «vastpakken en vasthouden» pijn-veroorzakende technieken te gebruiken. Aanbieders van gesloten jeugdhulp moeten ervoor zorgen dat zij hun medewerkers adequaat opleiden opdat zij de maatregel «vastpakken en vasthouden» alleen op een proportionele en verantwoorde wijze toepassen en zonder toediening van pijnprikkels.
Onderschrijft u de stelling van het CPT dat het gebruik van pijnprikkels en het structureel ontbreken van medische waarborgen, mogelijke schendingen vormen van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), waarin het verbod op foltering en onmenselijke behandeling is neergelegd? En wat vindt u van het feit dat dit in Nederland onder uw bewind voorkomt?
Dat bij het toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen intentioneel pijn-veroorzakende technieken worden gebruikt, is onacceptabel. Zoals in de voorgaande antwoorden is toegelicht, is het niet toegestaan om bij de toepassing van een vrijheidsbeperkende maatregel pijn-veroorzakende technieken te gebruiken. Zie in dit verband ook de beantwoording van eerdere Kamervragen.5 De Jeugdwet en het Besluit Jeugdwet stellen nadrukkelijk voorwaarden aan de maatregel «vastpakken en vasthouden», op grond waarvan gesloten jeugdhulpaanbieders ervoor moeten zorgen dat zij hun medewerkers adequaat opleiden, opdat dit alleen op proportionele en verantwoorde wijze wordt toegepast. Een handeling die intentioneel pijn veroorzaakt past niet in het zorgvuldig toepassen van deze vrijheidsbeperkende maatregel. Een medische controle vindt plaats als sprake is van een vermoeden van medisch letsel.
Gesloten jeugdhulpaanbieders moeten ervoor zorgen dat zij hun medewerkers opleiden volgens de geldende richtlijnen zodat vrijheidsbeperkende maatregelen alleen worden toegepast op basis van het «nee, tenzij»-beginsel en zonder toediening van pijnprikkels. Zoals toegelicht bij antwoord 3 hebben bestuurders van gesloten jeugdhulpaanbieders toegezegd om waar nodig trainingen te verbeteren. Tevens gaan ze beter toezien op de kwalificaties van medewerkers die de maatregel «vastpakken en vasthouden» toepassen, om ervoor te zorgen dat dit alleen gebeurt door medewerkers die daartoe opgeleid zijn. Ook hebben de aanbieders kenbaar gemaakt dat bij de minste verdenking van mogelijk letsel of ander (medisch) nadeel, de aanbieder beoordeelt of een medische controle nodig is. Bij twijfel zal deze altijd plaatsvinden, en dit gebeurt ook als de jongere hier zelf om vraagt.
Vindt u het niet zorgelijk als het gaat om het toedienen van pijnprikkels dat kennelijk het CPT nodig is om tot inzicht te komen over wat een Nederlandse rechter al publiekelijk had benoemd? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Het is nooit toegestaan geweest om pijn-veroorzakende technieken te gebruiken bij «vastpakken en vasthouden». De Jeugdwet heeft die ruimte dan ook nooit geboden. Sinds de wetswijziging van 2024 (inwerkingtreding van de Wet rechtspositie gesloten jeugdhulp) zijn strengere voorwaarden verbonden aan de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen zoals de maatregel «vastpakken en vasthouden». Zoals toegelicht in de voorgaande antwoorden is in de gesprekken die het CPT heeft gevoerd met medewerkers naar voren gekomen dat zij behoefte hebben aan meer training en heldere richtlijnen. Inmiddels hebben de bestuurders van de gesloten jeugdhulp toegezegd dat zij waar nodig trainingen gaan verbeteren. Ook gaan ze beter toezien op de kwalificaties van medewerkers die de maatregel «vastpakken en vasthouden» toepassen, om te zorgen dat dit alleen gebeurt door medewerkers die daarvoor opgeleid zijn.
Vindt u dat gelet op de bevindingen van het CPT dat ondanks jarenlang beloofde verbeteringen er toch weer schendingen van artikel 3 EVRM mogelijk zijn, Nederland wel voldoende heeft gedaan om geweld tegen kinderen in de (gesloten) jeugdzorg te signaleren en te voorkomen?
Kwalitatief goede en veilige jeugdzorg staat voorop. Dat geldt ook voor de aanbieders van (gesloten) jeugdhulp, professionals en gemeenten. De afgelopen jaren is opvolging gegeven aan de aanbevelingen van Commissie De Winter om geweld tegen kinderen in de (gesloten) jeugdhulp te signaleren en te voorkomen. Vertrouwenspersonen van Jeugdstem gaan via een vaste bezoekfrequentie langs bij instellingen om ook laagdrempelig beschikbaar te zijn voor jongeren. In de gesloten jeugdhulp zijn vertrouwenspersonen elke week aanwezig. Deze vertrouwenspersonen kunnen ook onveiligheid signaleren en aankaarten binnen instellingen of melden bij de IGJ.
Belangrijke ontwikkelingen zijn de invoering van de nieuwe Wet rechtspositie gesloten jeugdhulp, de inzet om (gesloten) plaatsingen te voorkomen, de ombouw van grote instellingen en het verkleinen van de groepsgrootte. Op deze wijze wordt ook voor de toekomst gewerkt aan passende en veilige jeugdhulp. Uit de bevindingen van het CPT is naar voren gekomen op welke vlakken verdere verbetering nodig is. Deze bevindingen sluiten aan bij de ontwikkelingen binnen de sector en worden ook opgepakt.
Wat vindt u van de situatie dat er instellingen zijn die aangeven de wet niet na te willen leven omdat zij te kennen geven de wet niet hanteerbaar te vinden?3 Is het wat u betreft acceptabel dat de Nederlandse overheid jeugdzorg en jeugdbescherming in handen legt van instellingen die op voorhand aangeven zich niet aan de wet te zullen houden? Zo ja, kunt u toelichten op grond waarvan dat acceptabel kan worden gevonden?
Alle aanbieders van de gesloten jeugdhulp moeten de wet naleven. Dat geldt ook voor de wetswijziging waarin per 1 januari 2024 strengere eisen zijn gesteld aan het toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen met als doel deze terug te dringen. In de brief van 19 december 2023 van Jeugdzorg Nederland waarnaar deze vraag verwijst, hebben de bestuurders van de gesloten jeugdhulp de uitgangspunten en de ambities van deze wetgeving volledig onderschreven. Alleen op het punt van het niet meer toestaan van de maatregel kamerinsluiting hebben zij geschreven dat die nog niet volledig uitvoerbaar is. Zij hebben benoemd dat de inzet is om het aantal insluitingen zo veel mogelijk te beperken, maar dat zich ook situaties voordoen waarin insluiting noodzakelijk is om de veiligheid van jeugdigen en medewerkers te waarborgen. Sindsdien is overleg geweest met de aanbieders om te bezien hoe zij wel aan de wet kunnen voldoen. In de voortgangsbrief Jeugd van 5 november 2024 is aangegeven dat de normafwijking niet langer mag voortduren. Ten aanzien van één knelpunt, namelijk het nachtelijk insluiten op de eigen kamer, is geconcludeerd dat het in specifieke omstandigheden, ter bescherming van de veiligheid van anderen, te rechtvaardigen is dat de deur van de eigen kamer gedurende de nachtelijke uren op slot gaat. Om hierin duidelijke kaders en rechtszekerheid te bieden, worden zoals aangegeven in de brief van 17 juni 2025 voorbereidingen getroffen voor een wetsvoorstel.
Klopt het dat de Staatssecretaris zich meerdere malen heeft uitgesproken dat rechters kritischer zouden moeten zijn richting Gecertificeerde Instellingen (GI’s), raad voor de kinderbescherming en gemeenten als het gaat over jeugdzorg en jeugdbescherming? Hoe verhoudt zich dat tot de juridische cultuur in jeugdzorgzaken, waarin samenwerking («ketenpartnerschap») centraal staat? En wij vele signalen horen uit het veld dat kinderrechters niet kritisch zijn op het handelen van de professionals omdat deze professionals bijvoorbeeld onder druk staan wegens personeelstekorten?
Het kabinet kan en wil zich niet mengen in de opstelling van rechters. Dat is een belangrijke basis van de democratische rechtstaat. De verdeling van taken en bevoegdheden tussen de rechter en een bewindspersoon brengt met zich mee dat wij geen zeggenschap hebben over hoe rechters zich moeten opstellen richting GI’s, Raad voor de Kinderbescherming of gemeenten in individuele jeugdbeschermingszaken.
Wij vinden het belangrijk dat rechters bij de beoordeling van iedere aan hen voorgelegde zaak de ruimte hebben om recht te doen aan het belang van het kind, de ouders en het gezin. Rechters beslissen op basis van relevante feiten, volledig en naar waarheid aangereikt en waar mogelijk met bewijsstukken onderbouwd (Artikel 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering artikel 3.3 Jeugdwet). De signalen dat rechters hierop niet kritisch zouden zijn, herkennen wij niet.
Er zijn signalen bekend dat rechters soms aanlopen tegen tekortkomingen in de uitvoering in het stelsel van jeugdhulp en de jeugdbescherming, zoals een tekort aan jeugdbeschermers en/of gespecialiseerde jeugdhulp, waardoor niet de benodigde hulp kan worden geboden. Als in die situaties blijkt dat een GI een minderjarige niet adequaat kan beschermen, kan de rechter concluderen dat de kinderbeschermingsmaatregel geen doel (meer) treft. Het is aan de rechter om steeds zorgvuldig te toetsen of een kinderbeschermingsmaatregel doelmatig, noodzakelijk en proportioneel is.
Bent u het met ons eens dat stelselmatig overleg met ketenpartners snel kan uitmonden in beinvloeding van de rechter en de wijze waarop deze zijn of haar zaken mag behandelen en beslissen, bijvoorbeeld doordat begrip wordt gevraagd voor organisatorische problemen of personeelstekort? Kunt uw antwoord toelichten?
Nee, wij delen deze opvattingen niet. De rechtspraak is onafhankelijk en onpartijdig. De rechtspraak draagt uit dat besprekingen op strategisch niveau individuele rechters op geen enkele manier juridisch inhoudelijk kunnen binden. Die toetsen immers zelfstandig aan de wet en het recht.
Kan het zijn dat het ketenpartnerschap bijdraagt aan het in stand houden van problematische praktijken in bijvoorbeeld de gesloten jeugdzorg, doch niet uitsluitend, zoals bij Woodbrookers en zoals nu vastgesteld door het CPT? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Wat is uw visie over het feit dat CPT een zeer zorgelijk rapport heeft opgesteld en kinderen nog steeds geplaatst worden in die instellingen? Wat is de rol van een kinderrechter in dit verhaal volgens u?
Het CPT heeft verschillende aanbevelingen gedaan. Omdat de signalen en aanbevelingen van het CPT serieus worden genomen, zijn we direct na ontvangst van de preliminary observations van het bezoek in december 2024 gestart met acties tot verbetering.7 Zo zijn twee observaties van het CPT gemeld bij de IGJ. De eerste betrof dat op één afdeling van de bezochte locaties de maatregel «onderzoek aan het lichaam» op een niet-toegestane wijze gebeurde. De betreffende instelling heeft meteen na het CPT-bezoek besloten de uitvoering van deze maatregel zodanig aan te passen dat deze binnen de toegestane regels past. De tweede observatie was dat de CPT-delegatie bij letsel dat ontstaan was, in het dossier geen zicht kon krijgen op de vraag of het letsel het gevolg was van onbekwame toepassing van «vastpakken en vasthouden» of van een ongelukkige val. De instelling had overigens dit incident al gemeld bij de IGJ en nader onderzocht.
De IGJ neemt de signalen van het CPT mee in het lopende toezicht bij deze instellingen. Het is van belang om hierbij te noemen dat het CPT naast de aanbevelingen en verbeterpunten ook waardering heeft uitgesproken voor de bezochte instellingen, met name voor de toewijding van medewerkers en hun inzet om een «zo thuis mogelijke» omgeving te creëren.
Het is aan de rechter om te beslissen op een verzoek tot het verlenen van een machtiging gesloten jeugdhulp. Rechters maken daarbij hun eigen afwegingen. Daarin kunnen en willen wij niet treden. De kinderrechter toetst of verzoeken van verzoekers zoals de Raad voor de Kinderbescherming en een gecertificeerde instelling, in het belang van het kind zijn en of het bijvoorbeeld noodzakelijk is een kind te plaatsen in een gesloten instelling. Kinderrechters hebben sinds 1995 een lijdelijke rol en hebben beperkte mogelijkheden tot aansturing bij verzoeken om een (verlenging van de) maatregel van kinderbescherming. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen, zoals ondertoezichtstelling en (gesloten) uithuisplaatsing, ligt sinds 2015 bij de gecertificeerde instellingen. Het is de taak van de kinderrechter om in een concrete casus kritisch te toetsen of een uithuisplaatsing (nog steeds) voldoet aan de uit kinder- en mensenrechtenverdragen voortvloeiende rechten van het kind. Deze verdragsrechten gaan over het belang van het kind (art. 3 IVRK), het recht op veiligheid (art. 19, 20 en 39 IVRK) en het recht op familie- en gezinsleven (art. 8 EVRM en art. 9 en art. 20 IVRK).
Vindt u het nog van deze tijd dat Rechtspraak, Raad voor de Kinderbescherming, GI’s en instellingen zo hecht samenwerken als ketenpartners? Kunnen en durven rechters zich nog wel kritisch uit te laten over organisaties waar hun organistatie vaak mee aan tafel zitten? Zo ja, kunt u dit uitleggen? Zo nee, waarom niet?
De rechtspraak is met betrekking tot logistieke en administratieve processen een belangrijke schakel in de keten. Ook adviseert de rechtspraak gevraagd en ongevraagd over verbeteringen in het stelsel. In zoverre is de rechtspraak een partner van de keten.
De rechtspraak neemt nooit deel aan ketenoverleggen (zoals een jeugdbeschermingstafel) waar casuïstiek van gezinnen en beslissingen in concrete gevallen op de agenda staan. De rolzuiverheid van de individuele rechter staat niet onder druk als de rechtspraak overleg voert binnen de jeugdketen. Doel daarvan is immers algemene de samenwerking op het gebied van logistiek en administratieve processen bevorderen en adviseren over stelselverbeteringen. Een onderzoek hiernaar achten wij dan ook niet nodig noch opportuun.
Vindt u dat een instelling die een kinderbeschermingsmaatregel uitvoert, een ketenpartner is van de rechterlijke macht? Bent u bereid te onderzoeken of het ketenpartnerschapoverleg de rolzuiverheid van rechters onder druk zet?
Zie antwoord vraag 13.
Zou het doorknippen van die institutionele banden (in lijn met een striktere trias politica) niet noodzakelijk zijn voor het herstel van vertrouwen van ouders en kinderen in de rechtspraak? Kunt u uw antwoordt toelichten?
Het doorknippen van banden achten wij niet noodzakelijk noch wenselijk. Wij verwijzen hierbij ook naar het antwoord op vraag 13 en 14.
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid richt zich op de versterking van de rechtsbescherming van ouders en kinderen in de jeugdbescherming, wat kan bijdragen aan het bevorderen van vertrouwen. Concrete voorbeelden daarvan zijn het verlagen van de leeftijdsgrens voor het hoorrecht van kinderen en kosteloze rechtsbijstand voor ouders. Uw Kamer is daarover geïnformeerd in de brief met de contouren van het Wetsvoorstel versterking rechtsbescherming in de jeugdbescherming en de brief over de voortgang aanpak versterking toegang tot het recht.
De rechtspraak reflecteert ook zelf kritisch op het functioneren door middel van de reflectiecommissie familie- en jeugdrechters van de rechtbanken en gerechtshoven. Dat kan eveneens bijdragen aan het bevorderen van vertrouwen van ouders en kinderen in de rechtspraak.
Hoeveel ruimte hebben rechters in de praktijk om zich kritisch uit te laten in hun uitspraken over jeugdbescherming en de gesloten jeugdzorg?
Rechters zijn onafhankelijk en onpartijdig. Daarmee zijn rechters in staat zonder invloed of druk van buitenaf een oordeel te vellen. Wij hebben geen signalen ontvangen dat binnen de rechtspraak geen ruimte zou zijn om kritische uitlatingen te doen op de rechtspraktijk.
Wordt binnen de Rechtspraak voldoende ruimte geboden voor kritische publieke uitlatingen op de rechtspraktijk, zoals die van rechter Tromp?
Zie antwoord vraag 16.
Is het mogelijk dat een instelling (GI, raad voor de kinderbescherming of jeugdzorgaanbieder) een klacht indient tegen een kinderrechter bij de President van de Rechtbank of bij de Raad voor de Rechtspraak? Komt het weleens voor dat een instelling (GI, raad voor de kinderbescherming of jeugdzorgaanbieder) klachten indient tegen rechters? Hoe worden die klachten dan geregistreerd en opgevolgd? Zo nee, waarom worden deze klachten niet geregistreerd? Zo ja, kunt u de Kamer een opgave geven van de aard van de klachten die worden ingediend door instellingen inclusief de namen van de instellingen die klachten indienen?
Een GI, RvdK of jeugdzorgaanbieder kan net als andere procespartijen een klacht tegen een kinderrechter indienen bij het gerecht waar de kinderrechter werkzaam is, zolang deze niet gaat over de inhoud van de uitspraak. Het gerecht registreert de klacht en toetst daarbij altijd eerst of de klacht ontvankelijk is. Van intimidatie kan derhalve geen sprake zijn.
Het is niet mogelijk om te klagen bij de Raad voor de rechtspraak over gedragingen van medewerkers van de gerechten. Wel kan worden geklaagd over gedragingen van medewerkers van de Raad voor de rechtspraak. Als een klager zich niet kan verenigen met de afhandeling van de klacht door het gerecht, dan kan de klager zich na afronding van de interne klachtprocedure wenden tot de procureur-generaal bij de Hoge Raad als het gaat om een gedraging van een rechterlijke ambtenaar met rechtspraak belast of tot de Nationale ombudsman als het gaat om een andere medewerker van het gerecht.
Instellingen moeten te allen tijde uitvoering geven aan rechterlijke uitspraken, ook als de instelling het niet eens is met de uitspraak. Indien partijen het niet eens zijn met de inhoud van de uitspraak, kunnen zij in hoger beroep.
Hoe vaak klachtenprocedures worden gebruikt tegen kinderrechters is niet bekend. Wij kunnen u daarvan geen overzicht verstrekken. De klachtenprocedure is beschreven op de website van de rechtspraak.8
Mag een klachtenprocedure worden gebruikt door een instelling (GI, raad voor de kinderbescherming of jeugdzorgaanbieder) om de rechter die onwelgevallige uitspraken doet of beschikkingen afgeeft te imponeren of in het ergste geval te intimideren? Wat zou u ervan vinden als dit gebeurd? Acht u dit wenselijk?
Zie antwoord vraag 18.
Is een klachtenprocedure tegen een rechter überhaupt wel het juiste middel om een onwelgevallige beschikking aan te kaarten?
Zie antwoord vraag 18.
Zijn er bij u signalen bekend van klachten, druk of interne correctie richting rechters die kritisch zijn over GI’s of jeugdzorginstellingen?
Nee, deze signalen zijn ons niet bekend.
Acht u het gebruik van de klachtenprocedure door een partij uit de keten tegen een rechter een vorm van druk of intimidatie die de rechterlijke onafhankelijkheid kan aantasten? Deelt u de zorg dat het indienen van een klacht tegen een rechter vanwege de inhoud van zijn oordeel effect kan hebben op andere rechters, met name in zaken waar veel bestuurlijke of politieke druk speelt (zoals in de jeugdzorg)?
Nee, wij delen uw zorgen niet. Zoals uit het eerdere antwoord blijkt kunnen instellingen gebruikmaken van hun klachtenprocedures, zolang deze niet gaan over de inhoud van de uitspraak van een rechter. Daarbij beoordeelt de Raad voor de Rechtspraak altijd eerst de ontvankelijkheid van de klacht. Zoals ook in vraag 16 en 17 is toegelicht zijn rechters onafhankelijk en onpartijdig, waardoor voldoende ruimte bestaat om een kritisch oordeel te vellen.
Acht u het in het belang van de rechtspraak dat rechters zich vrij voelen om zonder vrees voor repercussies kritisch te oordelen over bijvoorbeeld de handelwijze van een GI? En deelt u de opvatting dat klachten over rechters, zeker wanneer een klacht over de inhoud van een uitspraak gaat, niet mogen worden ingezet als pressiemiddel om onafhankelijke rechtspraak te beïnvloeden?
Zie antwoord vraag 22.
Vindt u dat het indienen van klachten, zeker als deze betrekking heeft op de inhoud van een uitspraak, een gevaar oplevert voor de mogelijke onafhankelijkheid en rechtsbescherming van de rechter? Kan dit de onafhankelijkheid van de rechtspraak aantasten? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 22.
Herkent u het standpunt van advocaten en ouders dat zij aangeven dat zij van mening zijn dat rechters blindelings vertrouwen wat de GI ter zitting naar voren brengt? Wat is uw mening hierover?
De rechter vormt zijn oordeel op basis van het dossier en de informatie op zitting. Wanneer een kinderrechter te maken krijgt met een dossier dat vragen oproept, kan hij of zij ter zitting in gesprek gaan met betrokkenen om onduidelijkheden op te helderen. Eventueel kan de kinderrechter de behandeling van de zaak aanhouden zodat benodigde informatie alsnog kan worden ingebracht in de procedure.
Het kabinet investeert daarbij verder in familie- en jeugdrechtspraak, zodat de kinderrechter beter in staat wordt gesteld een goede en juiste afweging te maken in kinderbeschermingszaken en recht te doen aan kinderen en ouders. Mede hierom investeert het kabinet ook in rechtsbijstand om kinderen en ouders die te maken krijgen met een kinderbeschermingsmaatregel te ondersteunen. Uw Kamer is hierover geïnformeerd; zie ook het antwoord op vraag 15.
Worden rechters in opleidingen of via gerechtsbesturen gestimuleerd om «samen te werken» met jeugdzorgpartijen? Zo ja, hoe borgt u dat dit geen invloed heeft op hun onafhankelijke afweging?
In een procedure is nooit sprake van inhoudelijke samenwerking tussen rechter en jeugdinstellingen. De rechter is onafhankelijk en onpartijdig. Jeugdinstellingen zijn in een procedure voor de rechter enkel verzoeker, verweerder, belanghebbende of – in voorkomende gevallen – informant. In dat kader voorzien zij de rechter van informatie aan de hand waarvan de rechter zijn of haar oordeel kan vormen. Voor zover er vanuit de rechtspraak andere contacten zijn met jeugdinstellingen dan is dat op het (strategische) niveau van leidinggevenden c.q. voorzitters. Dit is vooral bedoeld om logistieke en administratieve processen te stroomlijnen of te verbeteren, en kritisch te reflecteren op stelselniveau.
Acht u het wenselijk dat de Nederlandse Staat, na bevestiging door het CPT, nu expliciet erkent dat er sprake is geweest van mogelijk foltering in gesloten jeugdzorg?
Zoals het CPT in paragraaf 43 van het rapport verwoordt, is het CPT geen onderzoeks- of gerechtelijk orgaan dat schending van artikel 3 EVRM – waarin het verbod op foltering is opgenomen – vaststelt. Wel benoemt het CPT in paragraaf 45 dat het gebruik van pijn-veroorzakende fixatiemethoden, zoals het gebruiken van pijnprikkels, een mogelijke schending vormt van artikel 3 EVRM. Het CPT heeft drie gesloten jeugdhulpaanbieders bezocht. Het CPT rapporteert dat zij tijdens het bezoek geen meldingen van opzettelijke fysieke mishandeling van jeugdigen door het personeel heeft geconstateerd. Wel vond geweld tussen jeugdigen onderling plaats, waarbij het personeel over het algemeen snel ingreep. Het CPT ontving echter wel meldingen van buitensporig geweld bij de toepassing van de vrijheidsbeperkende maatregel «vastpakken en vasthouden». Ook komt in het rapport naar voren dat fixatietechnieken/handelingen die intentioneel pijn veroorzaken – hoewel verboden – nog steeds worden toegepast.
De bevindingen bij deze drie aanbieders zijn zorgelijk. Tegelijkertijd is in dit rapport niet vastgesteld dát sprake is geweest van foltering bij de bezochte instellingen. Daarom erkent de Nederlandse staat niet dat sprake is geweest van mogelijk foltering in de gesloten jeugdhulp. Dit neemt niet weg dat de aanbieders de aanbevelingen van het CPT ter harte hebben genomen. Zij hebben in een gesprek direct na de preliminary observations van het CPT toegezegd de trainingen die nodig zijn voor het zorgvuldig kunnen toepassen van de maatregel «vastpakken en vasthouden» te verbeteren.
Bent u bereid een onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren naar structurele mensenrechtenschendingen in gesloten jeugdzorg tussen 2008 en 2025?
In een nieuw onafhankelijk onderzoek naar structurele mensenrechtenschendingen in gesloten jeugdzorg tussen 2008 en 2025 zien wij onvoldoende meerwaarde. Zeker omdat in de afgelopen jaren meerdere onderzoeken uitgevoerd zijn naar de (gesloten) jeugdhulp. Wij wijzen bijvoorbeeld op het onderzoek naar geweld in de jeugdzorg van de Commissie De Winter: Onvoldoende beschermd – Geweld in de Nederlandse jeugdzorg van 1945 tot heden (2019). Daarnaast noemen wij de vijfjaarlijkse verantwoording die Nederland aflegt aan het Kinderrechtencomité van de Verenigde Naties. Daarin komt ook de gesloten jeugdhulp aan de orde. Tot slot noemen we de recente rapportage van het CPT over de gesloten jeugdhulp. De uitkomsten van deze gebruiken we voor de transformatie van de gesloten jeugdhulp naar meer kleinschalige jeugdhulp en minder vrijheidsbeperkingen.
Welke concrete stappen gaat u zetten om de ruimte voor rechtsstatelijke tegenspraak binnen de Rechtspraak structureel te vergroten?
Het kabinet ziet geen noodzaak dergelijke stappen te zetten. De rechtspraak is onafhankelijk en onpartijdig.
Heeft u al navraag gedaan bij de Rijksuniversiteit Groningen zoals toegezegd in de beantwoording op de Kamervragen van 26 februari 2025 van het lid Bruyning van NSC en beantwoord door de Staatssecretaris op 1 april 2025?4 Zo ja, kunt u deze vraag dan ook hier beantwoorden? Zo nee, waarom is er nog geen navraag gedaan?
Er is navraag gedaan bij Rijksuniversiteit Groningen, afdeling Orthopedagogiek. Daarnaast is het consortium Kleinschaligheid betrokken om te bezien of de onderzoeksopzet handvatten biedt voor de ontwikkeling van alternatieven voor de gesloten jeugdhulp.
Het bericht dat Online-supermarkten bijval krijgen van ACM |
|
Mariëtte Patijn (GroenLinks-PvdA) |
|
Eddy van Hijum (minister , minister ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de het artikel in het FD-artikel «Online-supermarkten krijgen bijval van ACM in discussie rond cao»1?
Ja.
Kunt u aangeven wat de aanleiding is dat de Autoriteit Consument & Markt onderzoek heeft gedaan naar vrije concurrentieverhoudingen bij de toepassing van een collectieve arbeidsovereenkomst (cao) die algemeen verbindend verklaard is?
Als onafhankelijk toezichthouder bepaalt de ACM op basis van de voor haar geldende wet- en regelgeving zelf of zij een onderzoek start naar de concurrentie in markten. De ACM heeft in dat kader een eigen verkenning gedaan naar supermarktprijzen. Een van de partijen waar zij mee hebben gesproken is Picnic.
In haar brief vraagt ACM om aandacht voor het concurrentiespeelveld tussen traditionele supermarktketens en e-commerce supermarkten. De supermarktsector zou sterk geconcentreerd zijn, terwijl concurrentie tussen supermarkten juist zou zorgen voor lagere prijzen voor de consument en verbetering van de kwaliteit van producten en diensten.
Bent u bekend met het feit dat collectieve arbeidsvoorwaarden, waarvan de werkingssfeer onderdeel is van cao’s, expliciet zijn uitgezonderd van artikel 6 lid 1 van de Mededingingswet, zoals vastgelegd in artikel 16 van de Mededingingswet en zoals de ACM zelf schrijft op de eigen website?
Ja. Ik ben bekend met de cao-exceptie die is vastgelegd in artikel 16 van de Mededingingswet. Kort gezegd houdt dit in dat afspraken binnen collectieve arbeidsovereenkomsten in principe niet onder het kartelverbod vallen. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwaarden heeft de cao-exceptie ook aangehaald in de uitspraak van 24 juni 2025 in de civiele procedure tussen VEN/ Picnic/ Flink en het Vakcentrum/ CNV/ FNV. Daarin komt het Gerechtshof tot het oordeel dat de cao voor het Levensmiddelenbedrijf (LMB) onder de vrijstelling van artikel 16 Mededingingswet valt.2
Hoe oordeelt u in dit licht van de uitzondering op de Mededingingswet over de aan u gezonden brief van de ACM en het feit dat de ACM überhaupt overgegaan is tot een onderzoek?
De ACM bepaalt als onafhankelijk toezichthouder zelf hoe zij haar wettelijke taak uitvoert. De ACM kan binnen de voor haar geldende wet- en regelgeving onderzoeken starten en ook aandacht vragen voor bepaalde ontwikkelingen.
Als Minister van SZW ben ik verantwoordelijk voor het algemeen verbindend verklaren van cao-bepalingen en het behandelen van aan mij gerichte dispensatieverzoeken. Ik maak een eigen afweging, waarbij ik mij houd aan de toepasselijke wet- en regelgeving. De ACM onderkent deze bevoegdheid ook in haar brief.
Wat is uw oordeel over het feit dat de ACM zich uitspreekt over een zaak waarin al door de rechter is geoordeeld is?
De rechter heeft een uitspraak gedaan over de interpretatie van de werkingssfeer van de cao LMB. Hierbij is geoordeeld dat e-commerce-bedrijven zoals Picnic, Flink en Hofweb onder de werkingssfeer vallen van die cao. Dit oordeel ziet op een vorige cao en heeft voor nu invloed op het toepassen van een eerder avv-besluit.3
De ACM geeft in haar brief een aantal zaken mee die in ogenschouw genomen kunnen worden bij de afweging in de huidige avv-procedure en het huidige dispensatieverzoek waarvoor ik bevoegd ben.
Kunt u aangeven of en hoe u het verzoek om dispensatie in behandeling zal nemen gezien de uitspraak van de rechter?
De rechter heeft geoordeeld dat de e-commerce supermarkten onder de werkingssfeer van de cao LMB vallen. Er werd geoordeeld dat zij bezig zijn met de exploitatie van een (virtuele) supermarkt. Dit is relevant voor de avv-procedure. Dispensatie kan namelijk alleen verleend worden als het desbetreffende bedrijf onder de cao valt waar wordt verzocht om dispensatie.
Daarbij is er bij een dispensatieprocedure bij mij sprake van een ander vraagstuk en andere bevoegdheid dan bij de civiele rechter. In een Kamerbrief van vorig jaar is hier ook uitleg over gegeven door mijn voorganger.4 Op grond van de wet AVV en het Toetsingskader AVV moet een dispensatieverzoeker bij mij aan kunnen tonen dat er specifieke bedrijfskenmerken zijn die op essentiële punten verschillen. Deze moeten dusdanig zwaarwegend zijn dat redelijkerwijs niet verlangd kan worden dat de cao die avv’d wordt, wordt nageleefd door de desbetreffende dispensatieverzoeker.
Bij het dispensatieverzoek dat momenteel bij mij in behandeling is, volg ik de voorgeschreven wettelijke procedures. Het is belangrijk dat dit proces zorgvuldig wordt doorlopen en ik kan niet op de uitkomst vooruitlopen.
Kunt u aangeven of het onderzoek en de brief van de ACM in lijn is met de bedoeling van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (AVV) en artikel 16 van de Mededingingswet om concurrentie op arbeidsvoorwaarden te voorkomen?
De cao-exceptie biedt de ruimte aan werkgevers(organisaties) en werknemersorganisaties om cao’s af te sluiten. Daarbij zijn de Wet AVV en het Toetsingskader AVV bedoeld om concurrentie op arbeidsvoorwaarden te voorkomen en de uitkomsten van het cao-overleg te ondersteunen. Zoals de ACM in haar brief ook aangeeft, is het aan mij als Minister van SZW om een eigen afweging te maken over het algemeen verbindend verklaren van de cao-bepalingen en het dispensatieverzoek.
Acht u het wenselijk dat in het kader van innovatie bedrijven concurreren op arbeidsvoorwaarden?
Laat ik vooropstellen dat in het avv-beleid een belangrijk uitgangspunt is dat cao-partijen zelf verantwoordelijk zijn voor de afbakening van de werkingssfeer van de cao en dat dispensatie zoveel mogelijk door cao-partijen zelf wordt geregeld.
Verder vind ik ruimte voor innovatie en maatwerk belangrijk. Veel cao’s bieden die ruimte ook, bijvoorbeeld door te kiezen voor minimum cao-bepalingen of het opnemen van een hardheidsclausule of decentralisatiebepaling. Het avv-instrument heeft ook als doel om concurrentie op arbeidsvoorwaarden te voorkomen en een gelijk speelveld te creëren. Tegelijkertijd bestaat de legitieme vraag of sprake is van andere specifieke bedrijfskenmerken.
Momenteel voert mijn ministerie een verkenning uit naar mogelijk onderhoud van het cao- en avv-stelsel. In mijn Kamerbrief van 19 november 2024 heb ik vier sporen uitgezet, waaronder het avv- en dispensatiebeleid. Ik verwacht uw Kamer na de zomer nader te informeren over de huidige stand van zaken.
“Rijkswaterstaat sluit brug Urmond anderhalf jaar volledig af, maar gemeente Stein verzet zich: ‘Niet akkoord met samenloop verbreding A2’” |
|
Natascha Wingelaar (NSC), Olger van Dijk (NSC) |
|
Tieman |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht in De Limburger van 11 juli 2025, waarin wordt gemeld dat de brug over het Julianakanaal bij Urmond anderhalf jaar volledig wordt afgesloten voor alle verkeer?1
Ja
Klopt het dat Rijkswaterstaat heeft gekozen voor een volledige afsluiting van de brug, ondanks bezwaren en aangedragen alternatieven door de gemeente Stein en inwoners van Urmond?
Dat klopt. Veiligheid heeft de hoogste prioriteit bij Rijkswaterstaat. Op basis van de grote complexiteit van de werkzaamheden en de daarbij horende veiligheidsoverwegingen is Rijkswaterstaat genoodzaakt de brug tijdens de werkzaamheden volledig af te sluiten. Tijdens de laatste inspecties in 2023 en 2024 is gebleken dat de staat van de brug slechter is dan aanvankelijk werd ingeschat, waardoor meer ingrijpendere werkzaamheden noodzakelijk zijn. Dit betreft onder meer het verwijderen en volledig vernieuwen van het brugdek inclusief de fietspaden, alsook het vervangen van diverse stalen constructieonderdelen. Zonder renovatie zal de brug per 1 januari 2026 moeten worden afgesloten voor gemotoriseerd verkeer.
Hierdoor kan Rijkswaterstaat helaas geen invulling geven aan het aangedragen alternatief van de gemeente en omgeving om de brug tijdens de werkzaamheden open te houden voor fietsers en voetgangers. Dit is natuurlijk een flinke tegenvaller voor de inwoners van Urmond. Daarom is Rijkswaterstaat ook in gesprek met de omgeving om te bezien welke alternatieve mogelijkheden er zijn voor fietsers en voetgangers.
Op welke wijze zijn de gemeente Stein en de inwoners van Urmond betrokken geweest bij het besluitvormingsproces? In hoeverre zijn hun inzichten en zorgen meegenomen?
In de planfase is een gemeentelijke werkgroep actief betrokken geweest bij de variantenstudie en ook daarna in de verdere uitwerking van dit project.
Tijdens de variantenstudie in 2022 zijn de bewoners meegenomen in de keuze voor een voorkeursvariant van uitvoeringswijze. De Bewonerswerkgroep brug Urmond heeft toen haar voorkeur uitgesproken voor een renovatievariant met slechts beperkte hinder (enkele dagen) voor langzaam verkeer.
Deze variant blijkt nu niet langer haalbaar. Voor deze nieuwe situatie wordt opnieuw participatie georganiseerd. In de bewonersbrief van 10 juli 2025 is een oproep gedaan aan de omgeving om deel te nemen aan een klankbordgroep. Rijkswaterstaat denkt mee over acceptabele reismogelijkheden.
Hoe verhoudt deze aanpak zich tot uw beleid rondom burgerparticipatie en het betrekken van lokale gemeenschappen bij infrastructurele besluiten?
Bij een infrastructureel besluit krijgen alle betrokkenen de gelegenheid om hun inbreng te leveren. Dit is bij brug Urmond ook het geval. Daarbij wordt duidelijk gemaakt welke ruimte er is om mee te denken en wat de kaders zijn. Onder andere aan welke technische, juridische en financiële kaders een variant moet voldoen. De inbreng wordt serieus meegewogen in het besluit. Rijkswaterstaat gaat met inbrengers in gesprek én communiceert publiekelijk welke input geen plek heeft gekregen in het besluit.
Helaas hebben de inspecties in 2023 en 2024 aangetoond dat de technische toestand van de brug slechter is dan gedacht en dat de brug tijdens de renovatie geheel moet worden afgesloten voor al het verkeer.
Deelt u de mening dat overheidsbetrouwbaarheid ook inhoudt dat inwoners erop mogen vertrouwen dat hun stem serieus wordt genomen in besluiten die grote impact hebben op hun leefomgeving?
Ja. RWS neemt zoveel als mogelijk inbreng vanuit de omgeving mee in de uitwerking van projecten en weegt deze af. Helaas wil dat niet altijd zeggen dat er ook iets met de inbreng gedaan kan worden. Er moet telkens een evenwicht worden gevonden in maatschappelijke, technische, ruimtelijke, juridische en financiële haalbaarheid. Bovenal dient de veiligheid van de burgers en aannemer geborgd te worden tijdens de werkzaamheden.
Waarom is niet gekozen voor een gedeeltelijke of gefaseerde afsluiting, zodat de leefbaarheid, bereikbaarheid en veiligheid van Urmond gewaarborgd konden blijven?
De technische staat van de brug en daarbij behorende renovatiewerkzaamheden maakt een gefaseerde of gedeeltelijke afsluiting vanuit veiligheidsoverwegingen niet mogelijk. De renovatiewerkzaamheden zijn omvangrijk en moeten over de volledige breedte van de brug aaneengesloten worden uitgevoerd. Denk hierbij aan het tijdelijk ophogen van de brug i.v.m. scheepvaartpassage tijdens de renovatie, het volledig verwijderen van het brugdek en het uitvoeren van conserveringswerkzaamheden in een afgesloten en krappe werkomgeving.
Welke samenhang is er met de werkzaamheden rondom de verbreding van de A2? Op welke manier wordt hier rekening mee gehouden bij Rijkswaterstaat? Welke alternatieven zijn er qua planning van de beide projecten?
Rijkswaterstaat heeft de werkzaamheden aan de A2 Het Vonderen Kerensheide en brug Urmond op elkaar afgestemd. Zo zal brug Urmond pas worden afgesloten zodra de werkzaamheden langs/aan de Bergerweg (onderdeel van project A2 Het Vonderen Kerensheide) zijn afgerond.
Is er een maatschappelijke impactanalyse gemaakt van deze afsluiting? Zo ja, kunt u die met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Er is geen officiële maatschappelijke impactanalyse (MIA) opgesteld voor de afsluiting van brug Urmond. In de oorspronkelijke uitgangspunten werd ervan uitgegaan dat de brug gedurende de werkzaamheden toegankelijk zou kunnen blijven voor voet en fietsverkeer. Om die reden is destijds geen aparte impactanalyse uitgevoerd.
Wel is er, daar waar van toepassing, gesproken met relevante maatschappelijke actoren om te bezien hoe zij de gevolgen van deze afsluiting zullen ervaren en welke omrijdroutes er mogelijk zijn. Er is dus wel degelijk gekeken naar de maatschappelijke impact van de afsluiting. Daarbij is vanzelfsprekend contact onderhouden met belangrijke lokale partijen, zoals: de basisschool, hulpdiensten, Chemelot en enkele lokale verenigingen.
Bent u bereid in overleg te treden met Rijkswaterstaat en de gemeente Stein om te heroverwegen of alternatieve uitvoeringsvarianten mogelijk zijn die minder ontwrichtend zijn voor de gemeenschap?
Indien ik in overleg zou treden met de gemeente en Rijkswaterstaat, zou van daaruit de suggestie kunnen ontstaan dat alternatieve technische oplossingen mogelijk zijn. Dat is niet het geval. Het leidt ook onvermijdelijk tot vertraging, wat de kans op een volledige afsluiting vergroot. Daarom volg ik de aanpak van Rijkswaterstaat, met daarbij het nadrukkelijke verzoek aan Rijkswaterstaat om rekening te houden met alternatieve reisoplossingen.
Bent u bereid om nog eens goed naar alternatieve tijdelijke maatregelen te kijken zoals een fietsbrug, watertaxi, of andere maatregelen die de impact voor de gemeenschap verminderen?
Ja, hier is Rijkswaterstaat momenteel mee bezig en hierbij zullen ook de bewoners betrokken worden middels de genoemde klankbordgroep. Onder andere worden opties bekeken als deelfietsen en het inzetten van pendelbussen. Een omleiding via de brug bij Berg (hemelsbreed circa 1.500 meter verderop) is op minder dan 10 minuten fietsen beschikbaar.
Alternatieven moeten veilig en technisch uitvoerbaar zijn en passen binnen de beschikbare financiële ruimte. Binnen deze randvoorwaarden geven wij gemeente en bewoners graag de gelegenheid om mee te denken over hoe de impact op de omgeving zoveel mogelijk beperkt kan worden.
Welke lessen trekt u uit dit dossier voor toekomstige projecten, zodat lokale gemeenschappen niet het gevoel hebben overruled te worden door rijksdiensten?
Dat het eindbesluit bij een Rijksdienst ligt, wil niet zeggen dat er geen zorgvuldige samenspraak is geweest met de lokale gemeenschap. Rijkswaterstaat streeft altijd naar het (vroegtijdig) betrekken van de lokale gemeenschap; van het College van B&W tot aan eventuele dorpsraden en buurthuizen. Rijkswaterstaat luistert en informeert. Desondanks kunnen de wensen van de omgeving niet altijd gehonoreerd worden.
Kunt u toezeggen dat voortaan bij soortgelijke infrastructurele ingrepen burgerparticipatie structureel wordt verankerd en transparanter wordt gerapporteerd hoe met lokale input is omgegaan?
Zowel de participatie als transparante terugkoppeling is al verankerd. Zie het antwoord bij vraag 4. Ten aanzien van de renovatiewerkzaamheden van brug Urmond is de lokale input middels verschillende kanalen opgehaald en besproken met het college van B&W en in de gemeentelijke werkgroep.
Bent u bereid bovenstaande vragen binnen 14 dagen te beantwoorden?
Dit is vanwege de vakantieperiode en het Kamerreces niet gelukt.
De inzage in transactieoverzichten van kansspelaanbieders |
|
Mikal Tseggai (PvdA) |
|
Struycken |
|
![]() |
Kent u het bericht1 dat een kansspelaanbieder van illegale online gokspelen weigert transactieoverzichten te verstrekken aan een dakloos geraakte gokverslaafde man? Zo ja, klopt het dat dit verband houdt met de veroordeling van dit Maltese bedrijf tot het terugbetalen van grote sommen geld aan Nederlandse klanten?
Ja, ik ken het bericht over het weigeren van inzage in transactieoverzichten door een kansspelaanbieder. In het bericht wordt gesproken van transacties in de periode 2011 tot 2019. In die periode was het aanbieden van online kansspelen in Nederland illegaal. Wat betreft uw vraag over het verband tussen het geschetste in het bericht en een veroordeling tot terugbetalen aan Nederlandse klanten merk ik op dat het niet aan mij is om uitspraken te doen over de motivering van een bedrijf om transactieoverzichten al dan niet te verstrekken.
Klopt de bewering dat het Maltese recht op gegevensbescherming van toepassing zou zijn in dit soort gevallen? Moet niet onder alle omstandigheden Nederlands recht van toepassing worden verklaard op in Nederland aangeboden illegale online kansspeltransacties?
Het klopt dat Maltees recht van toepassing is op het juridische geschil over de gegevensverstrekking uit het nieuwsbericht dat aangehaald is in vraag 1. Het Maltees recht rondom gegevensbescherming is een uitwerking van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Deze Europese regelgeving harmoniseert de bescherming van persoonsgegevens van alle inwoners van EU-lidstaten. In beginsel is dus het recht op inzage voor iedere EU-burger gelijk. Echter, de AVG laat enige ruimte voor lidstaten over om nationale wetgeving te formuleren die een specifieke invulling geeft aan sommige bepalingen in de AVG.
Het is altijd mogelijk voor mensen om een klacht in te dienen bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) wanneer kansspelaanbieders gevestigd in Malta geen gehoor geven aan het verzoek om inzage van persoonsgegevens. De AP behandelt deze klachten en zet ze waar nodig door naar de privacytoezichthouder van Malta (de Information and Data Protection Commissioner). Klachten kunnen ook rechtstreeks bij de Maltese toezichthouder worden ingediend. De AP houdt als betrokken toezichthouder nauw contact met haar collega’s in Malta over de voortgang van het onderzoek naar klachten.
In onderhavige casus heeft de Rechtbank Overijssel op 16 juli jl. in een voorlopige voorzieningenprocedure geoordeeld over de vraag of de kansspelaanbieder in kwestie zich kan beroepen op de beperking die volgt uit Maltese recht inzake gegevensbescherming, om de transactiegegevens niet te verstrekken aan de verzoeker. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter moeten de transactiegegevens alsnog worden verstrekt aan de verzoeker, op grond van de AVG.2 De beperking die volgt uit het Maltese recht biedt volgens de rechter geen grondslag om de verstrekking van de gevraagde gegevens te weigeren.3
Bent u het ermee eens dat kansspelaanbieders die op de Nederlandse gokmarkt actief zijn onder alle omstandigheden op het eerste verzoek moeten kunnen voorzien in dergelijke transactieoverzichten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om de Kansspelautoriteit te vragen online kansspelaanbieders die vóór 2021 illegale kansspelen aanboden op de Nederlandse markt aan te spreken om aan hun klanten inzage te geven in hun betaalgegevens? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven in mijn eerdere antwoorden op Kamervragen is het niet aan mij of aan de Kansspelautoriteit (Ksa) om een oordeel te vellen over de inzage in transactiegegevens.4 Het gaat hier om geschillen tussen een (illegale) aanbieder van kansspelen en de speler die betrekking hebben op een periode waarin het aanbieden van online kansspelen in Nederland illegaal was. De beoordeling daarvan is voorbehouden aan de rechter. Zoals genoemd in mijn antwoord op vraag 2 is op 16 juli jl. geoordeeld dat inzage in transactiegegevens moet worden verleend.5 Op 4 juli jl. heeft de rechter in eerste aanleg zich ook uitgelaten over het verstrekken van inzage in transactiegegevens.6 In die zaak werd de vordering om inzage te verlenen eveneens toegewezen. De Ksa heeft, zoals gezegd, geen rol als partij in deze juridische procedures. De handelwijze van vergunde aanbieders die onderwerp zijn van deze procedures wordt betrokken bij de beoordeling van een nieuwe vergunningsaanvraag door die aanbieder.
Ik vind dat rechtspersonen en hun opvolgers die nu een vergunning hebben voor het aanbieden van kansspelen een maximale inspanning moeten plegen om zaken die zich voor de vergunningsperiode afspeelden behoorlijk af te wikkelen. Zoals ik ook heb aangegeven in antwoorden op Kamervragen van 11 juli jl. behoort daarbij wat mij betreft het maximaal verstrekken van noodzakelijke gegevens.7
Het gedrag van vergunninghouders in het verleden kan daarnaast relevant zijn voor de algemene betrouwbaarheids- en integriteitstoets van een vergunde aanbieder.
Zijn u illegale online kansspelaanbieders bekend die weigeren inzage te geven in betaalgegevens om juridische claims van hun klanten te frustreren? Zitten daar kansspelaanbieders bij die inmiddels legaal online kansspelen aanbieden? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om deze kansspelaanbieders tot actieve medewerking aan juridische claims te dwingen?
Het is mij bekend dat bij tenminste één aanbieder van online kansspelen die thans over een vergunning beschikt en voordat er een gereguleerde markt was illegaal kansspelen aanbood, verzoeken liggen om inzage te verstrekken in transactiegegevens. Dit blijkt onder andere uit voornoemde rechterlijke uitspraken. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven zijn de Ksa en ik geen partij in procedures omtrent inzage in de transactiegegevens voor zover het gaat om het illegaal aanbieden van online kansspelen in Nederland. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 en in antwoord op eerdere Kamervragen heb aangegeven kan het gedrag van vergunninghouders in deze wel relevant zijn voor de algemene betrouwbaarheids- en integriteitstoets van een vergunde aanbieder. Dit gedrag wordt betrokken bij de beoordeling van een nieuwe vergunningsaanvraag door die aanbieder.
Bent u bereid om de Kamer te informeren over de wijze waarop dit soort kansspelaanbieders gevolg geven aan de uitvoering van de rechterlijke uitspraken tot nu toe en die binnenkort te verwachten zijn? Zo nee, waarom niet?
Het gaat in deze procedures om geschillen die betrekking hebben op een civielrechtelijke verhouding tussen partijen. Zowel ten aanzien van geschillen over het verstrekken van gegevens alsmede over de geldigheid van de onderliggende overeenkomst is het aan partijen om deze geschillen aan een rechterlijke instantie voor te leggen. Ik heb daarnaast geen zicht op welk geschil aan welke rechterlijke instantie is voorgelegd, wat de uitspraak is en in hoeverre door partijen hieraan uitvoering wordt gegeven. Relevante uitspraken worden door de gerechtelijke instanties voorts zoveel mogelijk op www.rechtspraak.nl gepubliceerd en zijn daar in geanonimiseerde vorm in te zien. Ik vind het gezien voorgaande niet passend om uw Kamer over al deze zaken te informeren en ben daarnaast niet in de positie om dat te doen.
Het bericht ‘Ouderen onnodige lang in het ziekenhuis’ |
|
Sarah Dobbe , Jimmy Dijk (SP) |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ouderen onnodig lang in het ziekenhuis» van 10 juli 2025 in het AD, waarin wordt gesteld dat ouderen wekenlang onnodig in het ziekenhuis verblijven en dit duizenden euro’s kost? Wat is uw reactie hierop?1
Wat vindt u van de bevinding van de Nederlandse Vereniging voor Klinische Geriatrie (NVKG) dat meer dan een kwart van de oudere patiënten onnodig lang in het ziekenhuis verblijft? Deelt u de mening dat dit onaanvaardbaar is?
Hoe beoordeelt u de huidige samenwerking tussen ziekenhuizen, thuiszorgorganisaties en verpleeghuizen? In hoeverre draagt gebrekkige samenwerking bij aan de vertraagde doorstroom van ouderen?
Welke concrete stappen heeft u sinds eerdere signalen genomen om het doorstroomprobleem van ouderen in ziekenhuizen aan te pakken? Wat is hiervan het resultaat?
Is u bekend dat in sommige regio’s de samenwerking in de zorgketen aanzienlijk beter verloopt? Welke regio’s hebben hierin een voorbeeldfunctie, en welke lessen kunnen andere regio’s daaruit trekken?
Acht u landelijke uniformiteit in de aanpak van dit probleem wenselijk? Of is het beter om maatwerk en regionale verschillen toe te staan?
Wat is de status van de aangekondigde regionale coördinatiepunten voor het matchen van patiënten met beschikbare zorgplekken? Hoeveel zijn er inmiddels operationeel en hoe effectief zijn ze?
Hoe staat het met de ontwikkeling van zorgbuurthuizen? Ziet u hierin een structurele oplossing om ouderen sneller uit het ziekenhuis te laten doorstromen?
Wat doet u om personeelstekorten in de thuiszorg en verpleeghuiszorg aan te pakken, met name in vakantieperiodes zoals de zomer, zodat de zorgcontinuïteit gewaarborgd blijft?
Klopt het dat er soms wel plekken beschikbaar zijn voor ouderen, maar dat bureaucratische of financiële belemmeringen de doorstroom verhinderen?
Welke invloed hebben de omzetplafonds op de overgang van ouderen vanuit een ziekenhuis naar een verpleeghuis?
Bent u bereid deze financiële en administratieve belemmeringen met spoed aan te pakken? Zo ja, binnen welk tijdpad? Zo nee, waarom niet?
Bent u bekend met het voorstel van V&VN Transferverpleegkundigen dat «het geld de patiënt moet volgen» in plaats van andersom? Deelt u deze visie en bent u bereid dit uitgangspunt te omarmen?
In het hoofdlijnenakkoord ouderenzorg is afgesproken dat alleen de meest kwetsbare ouderen nog in aanmerking komen voor een verpleeghuisplek. Deelt u de zorg dat dit leidt tot extra druk op ziekenhuizen en tot onwenselijke situaties voor ouderen?
Wat is uw reactie op de gemeentelijke bezuinigingen op huishoudelijke hulp en ondersteuning thuis?
Bent u bereid hiervan een overzicht te maken en deze bezuinigingen, gezien het beleid dat ouderen langer thuis moeten wonen, terug te draaien?
Ziet u ook dat bezuinigingen op langdurige zorg en ondersteuning thuis leiden tot hogere kosten op andere plekken in de zorg, zoals ziekenhuizen?
Bent u bereid de aangekondigde bezuinigingen op de Wet langdurige zorg (Wlz), die alleen dit jaar al 282 miljoen euro bedragen, en de komende jaren nog verder zullen oplopen, van tafel te halen?» Alsmede de bezuinigingen op het Wlz kader?
Deelt u de mening dat zorg vooral georganiseerd moet worden rond de behoeften van de patiënt, en niet volgens de «hokjes» van het systeem? Zo ja, hoe wilt u dit bereiken? Zo nee, waarom niet?
Heeft u ouderen gesproken die tegen dit probleem aanlopen? Zo ja, wat vertellen zij en wat voelt u daarbij? Zo nee, waarom heeft u hen niet gesproken?
Het bericht “Vluchtelingen die niet op tijd inburgeren mogen geen boete krijgen, zegt Raad van State” |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Nobel |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vluchtelingen die niet op tijd inburgeren mogen geen boete krijgen, zegt Raad van State»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de Raad van State dat financiële prikkels voor inburgeraars in strijd zijn met het Europees recht?
Kunt u een beeld schetsen welke gevolgen deze uitspraak specifiek heeft voor de uitvoering van de Wet inburgering 2021?
De VVD heeft bij de totstandkoming van de Wet inburgering 2021 expliciet gepleit voor het hanteren van prikkels en sancties als «stok achter de deur», welke van deze maatregelen zijn na de uitspraak van de Raad van State juridisch nog houdbaar? Hoe gaat u binnen de beschikbare wettelijke ruimte, zowel binnen als buiten het inburgeringsstelsel (bijvoorbeeld op het gebied van participatie), maximaal gebruikmaken van de mogelijkheden om ervoor te zorgen dat inburgeraars tijdig inburgeren?
Welke alternatieven voor het huidige boetesysteem worden op dit moment door u uitgewerkt? Wordt hierbij ook gekeken naar het aanpassen van de grondslag op basis waarvan boetes worden uitgedeeld? Wanneer kan de Kamer hier een brief over verwachten?
Hoe zorgt u ervoor dat gemeenten voldoende mogelijkheden behouden om inburgeraars te stimuleren en waar nodig aan te spreken op onvoldoende inzet?
Ziet u aanleiding om de huidige wet- en regelgeving rondom inburgering opnieuw te herzien naar aanleiding van deze uitspraak?
Het artikel Trouw waarin de staatssecretaris het opsluiten van jongeren in de gesloten jeugdzorg weer mogelijk wil maken |
|
Faith Bruyning (NSC) |
|
Struycken , Judith Tielen (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel in Trouw van 10 juli 2025 met de titel «Jeugdzorg mag jongeren weer opsluiten, als het aan het kabinet ligt. «Dit is schadelijk»»?1
Ja
Kunt u bevestigen dat u op dezelfde dag (13 juni 2025) zowel een brief naar de Kamer heeft gestuurd waarin u voorstelt de Jeugdwet aan te passen zodat kamerinsluiting ’s nachts weer mogelijk wordt2, als een reactie op het rapport van het Europees Comité ter voorkoming van foltering (CPT), waarin Nederland benadrukt werk te maken van het afbouwen van vrijheidsbeperking in de jeugdzorg3?
De kabinetsreactie op het CPT-bezoek is op 13 juni 2025 naar de Kamer verstuurd. De brief over het aanpassen van wet- en regelgeving voor de gesloten jeugdhulp is op 17 juni 2025 naar de Kamer verstuurd.
Hoe verhoudt uw wetsvoornemen zich tot de toezeggingen aan het CPT over het terugdringen van vrijheidsbeperkende maatregelen in de jeugdzorg? Is hier sprake van beleidsinconsistentie en zo nee, waarom niet?
Uitgangspunt is en blijft dat vrijheidsbeperkende maatregelen tot een minimum beperkt moeten blijven. Derhalve is geen sprake van beleidsinconsistentie. Ik licht dat hieronder nader toe.
De aankondiging van een wetsvoorstel om in de gesloten jeugdhulp de verplichting ‘s nachts in de afgesloten eigen kamer te verblijven (verder genoemd nachtelijke kamerinsluiting), is het resultaat van een zorgvuldige afweging tussen zo min mogelijk vrijheidsbeperkingen en het borgen van de veiligheid van jeugdigen en medewerkers. De noodzaak van deze wijziging is in de brief van 17 juni 2025 toegelicht.
De voorgenomen wetswijziging zal uitsluitend realiseren dat de maatregel «insluiten in de eigen kamer» als vrijheidsbeperkende maatregel wordt toegestaan als sprake is van een gegrond risico dat het gedrag van een jeugdige een ernstig gevaar vormt voor de veiligheid of gezondheid van andere jeugdigen of medewerkers in de instelling. En net zoals bij de toepassing van alle vrijheidsbeperkende maatregelen geldt dat het om een individueel afgewogen maatregel gaat. Het «nee, tenzij»-principe blijft onverkort van toepassing: insluiting op de eigen kamer is uitsluitend toegestaan wanneer geen minder bezwarende alternatieven mogelijk zijn, de maatregel proportioneel is en een redelijke verwachting bestaat dat deze effectief zal zijn. Dit houdt onder andere in dat aanbieders verplicht zijn in elk afzonderlijk geval te onderbouwen waarom inzet van deze maatregel noodzakelijk is en niet kan worden volstaan met een minder bezwarend alternatief, zoals de mogelijkheid van nabijheid, of het inzetten van minder ingrijpende maatregelen als persoonlijk toezicht of het verplicht verblijven op de eigen kamer (zonder dat de deur op slot gaat). Uit het «nee, tenzij»-principe vloeit voort dat vrijheidsbeperkende maatregelen niet mogen worden ingezet met als reden dat bij aanbieders randvoorwaarden, zoals voldoende gekwalificeerd personeel, ontbreken. Verder dient kamerinsluiting te worden vastgelegd in het hulpverleningsplan en dient een gekwalificeerde gedragswetenschapper in te stemmen. De reeds bestaande rechtswaarborgen voor vrijheidsbeperkende maatregelen blijven onverkort van toepassing. Dit houdt onder meer in: betrokkenheid van de jeugdhulpverantwoordelijke, periodieke evaluatie rondom de inzet- en het afbouwen van de maatregel, het wijzen van de jeugdige op de mogelijkheid tot contact met een vertrouwenspersoon en het recht om een klacht in te dienen. In het geval van een klachtenprocedure beoordeelt de klachten- of beroepscommissie de toepassing van de vrijheidsbeperkende maatregel en doet daarover een bindende uitspraak.
Deelt u de analyse dat deze beleidswijziging de geloofwaardigheid van Nederland ondermijnt in de internationale rapportagecyclus van onder andere het CPT en het VN-Kinderrechtencomité?
Deze analyse deel ik niet. Zoals hierboven toegelicht in antwoord 3 is het aangekondigde wetsvoorstel het resultaat van een zorgvuldige afweging. Het zo min mogelijk inzetten van vrijheidsbeperking staat altijd voorop. Tegelijkertijd moeten de gesloten jeugdhulpinstellingen een veilige omgeving zijn voor zowel alle opgenomen jeugdigen als de medewerkers. In specifieke omstandigheden is het voor de veiligheid van andere jeugdigen en medewerkers noodzakelijk om onder strikte voorwaarden dat nachtelijke kamerinsluiting mogelijk te maken. Een wettelijke basis versterkt daarnaast de rechtspositie van jeugdigen bij wie deze maatregel nachtelijke kamerinsluiting wordt toegepast.
Op basis van welke gegevens of concrete risico-inschatting is besloten dat kamerinsluiting noodzakelijk is? Waarom is daarbij niet gekozen voor een tijdelijke uitzonderingsbepaling met strikte toetsing, zoals het CPT aanbeveelt?
In het rapport van 14 maart 2025 heeft het CPT gevraagd om te worden geïnformeerd over hoe de Nederlandse overheid zal omgaan met insluiten op de eigen kamers gedurende de nacht.4 Een tijdelijke uitzonderingsbepaling met strikte toetsing, heeft het CPT niet aanbevolen. In de brief van 17 juni 2025 is de Kamer geïnformeerd over het voornemen om een wetsvoorstel in te dienen. De aanleiding voor het wetsvoorstel om onder strikte voorwaarden nachtelijke kamerinsluiting mogelijk te maken, is dat het gedrag van sommige jeugdigen zeer gevaarlijk kan zijn voor andere jeugdigen en medewerkers. De praktijk bij instellingen voor gesloten jeugdhulp heeft geleerd dat het kan gaan om bedreigend en gewelddadig gedrag, zoals seksueel grensoverschrijdend gedrag, afpersing of ronselen. Instellingen moeten de rechten van alle in een instelling opgenomen jeugdigen kunnen borgen: zowel de rechten van jeugdigen die worden ingesloten in de eigen kamer als de rechten van andere jeugdigen die worden geconfronteerd met schadelijk grensoverschrijdend gedrag. Ook de medewerkers van de instelling hebben recht op een veilige werkomgeving. Deze rechten moeten met grote zorgvuldigheid worden afgewogen. In die afweging ben ik tot de conclusie gekomen dat het in specifieke omstandigheden te rechtvaardigen is dat de deur van de eigen kamer gedurende de nachtelijke uren op slot gaat.
Waarom is in de brief van 13 juni jl. geen enkele inhoudelijke verwijzing opgenomen naar de reactie op het CPT-rapport, terwijl beide documenten op dezelfde dag zijn verzonden en inhoudelijk sterk samenhangen? Wat zegt dit over de onderlinge afstemming tussen de afdelingen en verschillende departementen die deze dossiers behandelen?
Op 13 juni 2025 heeft uw Kamer de reactie ontvangen op het CPT-rapport.5 In de reactie op de punten 15 en 16 staan inhoudelijke verwijzingen naar het voorstel over de nachtelijke kamerinsluiting. De brief daarover heeft u op 17 juni 2025 ontvangen. In deze brief wordt eveneens gerefereerd aan het CPT-rapport en de kabinetsreactie. Beide brieven zijn afgestemd tussen de betrokken afdelingen en departementen.
Bent u op de hoogte van het feit dat het CPT in haar meest recente rapport4 stelt dat kamerinsluiting op een eigen slaapkamer ’s nachts, zelfs met open toilet, zonder directe toezichtsmogelijkheid, als een vorm van separatie kan worden opgevat? Hoe beoordeelt u het risico dat het CPT of het VN-Kinderrechtencomité deze praktijk als mensenrechtenschending beschouwt?
In het rapport van 14 maart 2025 heeft het CPT gevraagd om te worden geïnformeerd over hoe de Nederlandse overheid zal omgaan met het op slot doen van eigen kamers. Nu is het insluiten in de eigen kamer niet toegestaan volgens de wet. Zoals toegelicht in de brief van 17 juni 2025 en antwoord 3 wordt met het wetsvoorstel een wettelijke basis gecreëerd om nachtelijke kamerinsluitingen in specifieke omstandigheden en onder strikte voorwaarden wel mogelijk te maken als sprake is van een gegrond risico dat het gedrag van een jeugdige een ernstig gevaar vormt voor de veiligheid of gezondheid van andere jeugdigen of medewerkers in de accommodatie voor gesloten jeugdhulp. Daarbij gelden het belang van het kind en andere internationale maatstaven als proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid als uitgangspunt. Zo zal (in ieder geval) het «nee, tenzij»-principe ook bij deze maatregel gelden. Door rekening te houden met deze uitgangspunten en beginselen beperk ik de risico’s op mensenrechtenschending.
Overigens komt de omschrijving uit de vraagstelling «kamerinsluiting op een eigen slaapkamer ’s nachts, zelfs met open toilet, zonder directe toezichtsmogelijkheid» niet voor in het CPT-rapport.
Wat zegt het u dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) eerder heeft geconcludeerd dat kamerinsluiting geen veilige interventie is, en op die basis instellingen onder verscherpt toezicht heeft gesteld? Wat betekent dit voor de uitvoerbaarheid van het voorgestelde beleid?
De IGJ heeft op basis van vier normen zes aanbieders onder verscherpt toezicht geplaatst. Het verscherpt toezicht was de uitkomst van een toets op drie wettelijke normen (geen insluitingen op de eigen kamer van de jeugdige, een veilige en afzonderlijke ruimte waarin jeugdigen zich vrijwillig kunnen terugtrekken en geen generieke vrijheidsbeperkende maatregelen in huisregel) en de veldnorm van een groepsgrootte van maximaal zes kinderen. Het afwijken van de normen «geen insluitingen op de eigen kamer van de jeugdige» en «de groepsgrootte» waren in combinatie met een inschatting van de verbeterkracht van de gesloten jeugdhulpaanbieder reden voor het onder verscherpt toezicht plaatsen van die aanbieder(s).
De voorgenomen wetswijziging ziet alleen op insluiting in de eigen kamer tijdens de nacht bij jeugdigen, als sprake is van een gegrond risico dat het gedrag een ernstig gevaar vormt voor de veiligheid van andere jeugdigen in de instelling of de medewerkers. Ik wil het insluiten in eigen kamers niet toestaan als de gezondheid of veiligheid van de jeugdige zelf in gevaar is, bijvoorbeeld bij suïcidaliteit of zelfbeschadigend gedrag. Insluiting kan dan immers juist risico’s opleveren voor de jeugdige zelf. Ook wil ik strikte voorwaarden verbinden aan het insluiten in de eigen kamer tijdens de nacht. Die staan uitgebreider beschreven bij antwoord 3.
Kunt u toelichten waarom u in uw Kamerbrief expliciet stelt dat personeelsgebrek geen reden mag zijn voor kamerinsluiting, terwijl de roep uit de sector om herinvoering5 juist voortkomt uit structurele personeelstekorten en gebrekkige alternatieven? Is het kabinet niet in feite gezwicht voor druk uit een sector die, zoals ook de IGJ en Defence for Children constateren, de bestaande wet niet naleeft?
Deze wijziging is niet ingegeven door het personeelstekort in de jeugdzorg. Dat doet ook geen recht aan de inspanningen van de instellingen voor gesloten jeugdhulp bij wie sinds 2024 het aantal kamerinsluitingen fors gedaald is. Deze daling hebben de instellingen gerealiseerd na hun brief van december 2023 waarnaar in de vraag wordt verwezen. Dat hebben zij gedaan door uitbreiding van het personeelsbestand om continu toezicht en begeleiding te kunnen bieden zonder insluiting, evenals training en ontwikkeling van kennis en vaardigheden zoals alternatieve conflictbeheersings-technieken en traumasensitief werken. Ook hebben zij facilitaire aanpassingen gedaan, zoals het aanpassen van de fysieke omgeving om controles te doen en zicht te houden.
Dat laat onverlet dat we onder ogen moeten zien dat het gedrag van jeugdigen in sommige gevallen een gevaar kan zijn voor anderen. Vanuit het uit oogpunt van de veiligheid van andere jeugdigen en medewerkers is het noodzakelijk dat het mogelijk wordt om onder strikte voorwaarden een jeugdige ’s nachts in de eigen kamer in te sluiten, zoals in de brief van 17 juni 2025 is toegelicht.
Deelt u de zorgen van kinderrechtenorganisaties dat deze wetswijziging zal leiden tot normalisering van een praktijk die oorspronkelijk als uitzondering was bedoeld? Wat gaat u doen om dat risico te beperken?
Ik begrijp de zorgen van de kinderrechtenorganisaties. Ik wil daarom benadrukken dat het doel van het wetsvoorstel juist is dat insluiten in de eigen kamer slechts in specifieke omstandigheden en onder strikte voorwaarden mag plaatsvinden. In beginsel mogen jeugdigen niet worden ingesloten. Dat uitgangspunt blijft voorop staan. Daarnaast zal, net zoals bij andere vrijheidsbeperkende maatregelen, het «nee, tenzij»-principe van toepassing zijn. Ook indien een jeugdige gevaarlijk gedrag ten opzichte van anderen vertoont, zal nachtelijke kamerinsluiting alleen zijn toegestaan als voor de jeugdige geen minder bezwarende alternatieven mogelijk zijn, zoals het bieden van fysieke nabijheid, of het inzetten van minder ingrijpende maatregelen zoals persoonlijk toezicht of het verplicht verblijven op de eigen kamer (zonder dat de deur op slot gaat). Voorts moet de insluiting evenredig zijn en redelijkerwijs te verwachten zijn dat de maatregel effectief is. Een individuele afweging zal altijd ten grondslag liggen aan de inzet van deze maatregel: generieke toepassing is niet toegestaan. De IGJ toetst aan deze voorwaarden in het toezicht. Bij de uitwerking van het wetsvoorstel betrek ik ook jongerenorganisaties en kinderrechtenorganisaties.
Bent u bereid om, in lijn met de aanbevelingen van het CPT, te kiezen voor noodmaatregelen met externe toetsing, tijdelijke duur en duidelijke evaluatiecriteria in plaats van het wettelijk opnieuw mogelijk maken van een generieke vrijheidsbeperking? Zo nee, waarom niet?
De essentie van het wetsvoorstel is dat geen sprake kan zijn van een generieke vrijheidsbeperking. Nachtelijke kamerinsluiting van een jeugdige wordt alleen toegestaan als sprake is van een gegrond risico dat het gedrag van deze jeugdige een ernstig gevaar vormt voor de veiligheid van andere jeugdigen in de instelling of de medewerkers. En net zoals bij andere vrijheidsbeperkende maatregelen is het «nee, tenzij»-principe van toepassing. Dat heb ik in het antwoord op vraag 10 uitgewerkt.
De genoemde aanbevelingen heeft het CPT niet gedaan.
Hoe luidt uw reactie op de berichten «Joodse studenten voelen zich onveilig en buitengesloten op UvA en VU: «De universiteit adviseerde me niet meer te komen»» en «Antisemitisme drijft leerlingen naar Joodse scholen: «Kinderen bedekken hun keppeltje met een pet»»?1, 2
Herkent u de genoemde berichten uit het funderend onderwijs? Zo ja, meent u dat de maatregelen uit de Strategie Bestrijding Antisemitisme voldoende zijn en welke extra stappen bent u bereid te nemen?
Heeft u in beeld in hoeverre de handreiking «omgaan met antisemitische incidenten» wordt opgevolgd en bent u bereid dat in kaart te brengen? Zo nee, waarom niet?
Herkent u de genoemde berichten uit het hoger onderwijs? Zo ja, meent u dat de maatregelen uit de Strategie Bestrijding Antisemitisme voldoende zijn? Zo ja, welk effect ziet u dan? Zo nee, welke extra stappen bent u bereid te nemen en spreekt u hierover met Joodse studenten en medewerkers?
Deelt u de constatering dat we nu zien dat de (sociale) veiligheid van studenten en medewerkers nu vaak lijdt onder het mom van academische vrijheid? Zo ja, hoe wilt u beide op universiteiten bewaken?
Ziet u dat juist (de toegankelijkheid van) het onderwijs, waarbij kritisch denken centraal staat, onder druk komt te staan en hoe wilt u de toegankelijkheid beter borgen?
Wat vindt u ervan dat de hogescholen en universiteiten de ervaren veiligheid van Joodse studenten en medewerkers niet expliciet willen meenemen en zijn Joodse studenten en medewerkers het met dit standpunt eens?
Acht u het van belang om bij specifieke groepen studenten de ervaren veiligheid te monitoren, zoals dat bijvoorbeeld ook gebeurt bij de landelijke veiligheidsmonitor po/vo waarbij het gevoel van veiligheid bij lhbti-leerlingen en personeel wordt meegenomen en vindt u deze methodiek werken?
Welke oplossingsrichtingen worden aangedragen door Joodse (onderwijs)organisaties, ouders en studenten voor de sociale veiligheid in het funderend onderwijs en hoger onderwijs en op welke manier wordt er opvolging gegeven aan deze adviezen?
Verwacht u dat een dienst Geestelijke Verzorging waarin verschillende denominaties zijn vertegenwoordigd zou kunnen bijdragen aan het mentale welzijn en sociale veiligheid van studenten, juist als het gaat om identiteitsgerelateerde problematiek, zoals antisemitisme, discriminatie en polarisatie? Zo ja, bent u bereid om in overleg met (studenten)organisaties hier een pilot voor uit te werken?
Ziet u trends in de aantallen Joodse studenten aan hoger onderwijsinstellingen, acht u het aannemelijk dat Joodse studenten meer in het buitenland gaan studeren en minder aan Nederlandse universiteiten en hogescholen en heeft u in beeld of dit aantal is toe- of afgenomen?
Deelt u de mening dat Joodse kinderen, jongeren en studenten vrij naar school of studie moeten kunnen gaan in heel Nederland? Zo ja, wanneer bent u volgend jaar tevreden en wat is daar nog voor nodig?
Bent u bekend met de artikelen «Picnic en Flink vallen onder supermarkt-cao»1 van RTL Nieuws van 24 juni 2025 en «Online-supermarkten krijgen bijval van ACM in discussie rond cao»2 van het Financieel Dagblad van 10 juli 2025?
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer belangrijk is dat we innovatie in Nederland aanjagen, mede om bij te blijven bij de economieën van China en de Verenigde Staten? Kunt u het antwoord toelichten?
Ja. Het kabinet vindt het belangrijk dat Nederland een innovatieve economie blijft, waar zowel gevestigde als nieuwe innovatieve bedrijven de ruimte krijgen om te groeien. Een sterke innovatieve economie zorgt ervoor dat we productiever zijn en er meer waarde in Nederland wordt gecreëerd. Deze economische groei zorgt er mede voor dat we onze welvaartsstaat kunnen betalen en dat we minder afhankelijk zijn van het buitenland voor innovatieve producten, diensten en technologieën. Voor het zomerreces heeft het kabinet het 3% R&D-actieplan aan uw Kamer gestuurd en na het zomerreces ontvangt uw Kamer een brief over onder andere het startup- en scale-upbeleid.
Hoe reflecteert u op de waarschuwing van de Autoriteit Consument & Markt (ACM) en welke rol ziet u hier voor zichzelf? Bent u het ermee eens dat regelgeving die jaren geleden is gemaakt niet altijd passend is voor bedrijven in nieuwe sectoren met nieuwe technologieën of bedrijfsmodellen? Zo ja, welke regelgeving inventariseert u als niet passend?
Ik heb kennisgenomen van de brief van de ACM. Het staat de ACM als onafhankelijk toezichthouder vrij om eigen onderzoeken te starten, en om aandacht te vragen over onderwerpen die zij belangrijk vindt in het kader van haar wettelijke taak. De ACM bepaalt zelf hoe zij haar taak uitvoert. In haar brief vraagt de ACM aandacht voor het effect op het concurrentiespeelveld bij het toepassen van de cao voor het Levensmiddelenbedrijf.
Ik ben als Minister van SZW verantwoordelijk voor het oordeel over algemeenverbindendverklaring van cao-bepalingen en het al dan niet verlenen van dispensatie. Ik maak daarin een eigen afweging en houd mij daarbij aan de voor mij geldende wettelijke kaders. De ACM onderkent deze bevoegdheid ook in haar brief.
Het wettelijk kader van het Nederlandse cao en avv-stelsel gaat al bijna honderd jaar mee. Een teken dat het stelsel flexibel is en de mogelijkheid biedt om mee te bewegen met veranderingen in de tijd. Juist omdat binnen het kader de sociale partners de vrijheid genieten om het collectief overleg naar eigen inzicht vorm te geven en de meest passende afspraken te maken voor een onderneming of sector. Dit uit zich in het draagvlak voor het stelsel, dat nog altijd groot is. De meerderheid van de werknemers en werkgevers zijn positief over de cao, hun arbeidsvoorwaarden, de vakbond en de werkgeversvereniging.3
Tegelijkertijd is het belangrijk om oog te hebben voor nieuwe ontwikkelingen, zoals de opkomst van andere vormen van werk of het ontstaan van nieuwe sectoren. Ik vind het belangrijk dat ook nieuwe (innovatieve) toetreders zich gerepresenteerd voelen bij de cao, en dat het gesprek over mogelijkheden tot maatwerk goed gevoerd kan worden.
Momenteel voert mijn ministerie een verkenning uit naar mogelijk onderhoud van het cao en avv-stelsel. In mijn Kamerbrief van 19 november 2024 heb ik vier sporen uitgezet, te weten: de organisatiegraad van werknemers- en werkgeversorganisaties; de onafhankelijkheid van vakbonden; de cao-dekkingsgraad en ook het avv- en dispensatiebeleid.4 Ik werk deze vier sporen uit in aparte beleidstrajecten en verwacht uw Kamer na de zomer nader te informeren over de stand van zaken.
Bent u het ermee eens dat het juist een taak van de politiek is om bestaande regelgeving opnieuw te evalueren als blijkt dat deze niet meer passend is op de continu veranderende en innoverende wereld? Zo ja, wat heeft u van de Kamer nodig om regelgeving zo actueel mogelijk te houden?
Ik vind evaluatie van bestaande wet- en regelgeving zeer belangrijk. Wet- en regelgeving moet passend zijn en blijven voor zowel gevestigde bedrijven als nieuwe bedrijven. Dit is inderdaad een taak van de politiek. Momenteel voert mijn ministerie een verkenning uit naar mogelijk onderhoud van het cao- en avv-stelsel. Zie ook mijn antwoord op vraag 3. Het kabinet voert daarover ook graag het gesprek met uw Kamer om signalen te horen en inbreng mee te nemen.
Bij welke sectoren speelt naar uw weten nog meer het vraagstuk van van niet-passende collectieve arbeidsovereenkomsten (cao’s), naast innovatieve bedrijven die actief zijn in de supermarktbranche?
Het is aan sociale partners om vorm te geven aan de werkingssfeer van een cao en in overleg te treden met nieuwkomers op de markt. Soms ontstaat er onduidelijkheid of verschil van inzicht over de werkingssfeer. In beginsel is het aan betrokken sociale partners om gezamenlijk tot een oplossing te komen.
Tot slot kunnen partijen de rechter om een oordeel vragen over de toepasselijkheid van de cao.
Over niet-passende collectieve arbeidsvoorwaarden kan ik geen oordeel vellen. In het licht van de avv-procedure kunnen bedrijven die het niet eens zijn met de werkingssfeer, bedenkingen indienen en/of een dispensatieverzoek indienen.
Klopt het dat bedrijven tot 2006 dispensatie kregen als zij een eigen cao hadden, en dat dit sinds 2006 eerst wordt getoetst aan een kader door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid alvorens dispensatie kan worden verleend? Zo ja, wat zijn de criteria in dit toetsingskader en waarom is dit in 2006 veranderd?
Voor 2006 was sprake van een ander dispensatiecriterium. In de periode van 1999 tot en met 2006 werd een aanvraag tot dispensatie vrijwel automatisch verleend, op voorwaarde van het hebben van een eigen rechtsgeldige cao en indien sprake was van onafhankelijke partijen. De dispensatieroute werd echter gebruikt als middel om eenvoudig onder de algemeen verbindend verklaarde cao uit te komen. Het doel van avv, concurrentie op arbeidsvoorwaarden voorkomen, werd ondermijnd. Het beleid is daarom gewijzigd. Het uitgangspunt van de wijziging is het nadrukkelijker bepalen dat avv de regel is en dispensatie de uitzondering.
De huidige criteria voor dispensatieverlening staan in paragraaf 7 van het Toetsingskader AVV. Kort gezegd moet voldaan worden aan het volgende:
Bent u bereid criteria op te stellen zodat ondernemers weten waar zij aan toe zijn en lange juridische conflicten kunnen worden voorkomen?
In het Toetsingskader AVV zijn al criteria opgenomen. Zie daarvoor ook mijn antwoord op vraag 6.
Daarnaast is hierin ook bepaald dat het op de weg van de dispensatieverzoeker ligt om aan te geven en te onderbouwen welke zwaarwegende argumenten maken dat naleving van de algemeen verbindend verklaarde cao-bepalingen redelijkerwijze niet van hem kan worden gevergd. De nadere invulling is dan ook afhankelijk van de concrete casus.
Verder worden de partijen die om avv hebben verzocht, in de gelegenheid gesteld om te reageren op het dispensatieverzoek. Vervolgens krijgt de dispensatieverzoeker de gelegenheid om daarop te reageren. Daarna ga ik over tot besluitvorming. Tegen een dispensatiebesluit staat bezwaar en (hoger) beroep bij de bestuursrechter open.
Uiteraard heeft het de voorkeur dat partijen er onderling uitkomen met elkaar en dat lange juridische conflicten voorkomen worden. Helaas lukt dat niet altijd en wenden partijen zich tot de Minister van SZW.
Wordt er momenteel gesproken in het kabinet over verandering van het cao-stelsel teneinde deze meer mee te laten gaan met de tijd? Zo ja, wat is de actuele stand van zaken? Zo nee, bent u bereid dit bij de demissionaire kabinetsleden en de ministeries onder de aandacht te brengen?
Zie mijn antwoord op vraag 3 en de Kamerbrief van 19 november jl. Ik verwacht u na de zomer nader te informeren over de verschillende trajecten die ik momenteel uitwerk.
Bent u bereid in het demissionaire kabinet te pleiten voor dispensatie aan e-commerce voor de supermarkt-cao wanneer zij reeds zijn aangesloten bij een cao zoals mogelijk vanuit artikel 7 van dit toetsingskader3? Zo nee, waarom niet?
Voor het algemeen verbindend verklaren van cao’s bestaat een duidelijk proces, waar ik als Minister van SZW verantwoordelijk voor ben. Momenteel is het dispensatieverzoek bij mij in behandeling. Daarbij houd ik mij aan de voorgeschreven wet- en regelgeving. Het is belangrijk dat dit proces zorgvuldig wordt doorlopen. Ik kan over de lopende procedure geen uitspraken doen.
Is het wenselijk om de ruimte voor innovatie en ondernemerschap mee te wegen in besluitvorming over avv- en van cao’s?
Bij een avv-verzoek bestaat de mogelijkheid tot het indienen van bedenkingen en een verzoek tot dispensatie bij de Minister van SZW. Daarbij kan er zoals eerder gezegd dispensatie worden verleend als sprake is van zwaarwegende argumenten, waardoor toepassing van de cao redelijkerwijze niet kan worden gevraagd. Van zwaarwegende argumenten is met name sprake als de specifieke bedrijfskenmerken op essentiële punten verschillen ten opzichte van de andere ondernemingen die onder de werkingssfeer van de avv’de cao vallen. Ook kunnen er andere argumenten zijn die tot dispensatie kunnen leiden, zolang deze argumenten maar zwaarwegend zijn.
Wel erken ik het belang van ruimte voor innovatie, ondernemerschap en ruimte voor maatwerk. In de praktijk geven cao-partijen hier invulling aan, bijvoorbeeld door te kiezen voor minimum cao-bepalingen om ten voordele van de werknemer af te kunnen wijken, of het opnemen van een hardheidsclausule zodat er coulant kan worden omgegaan met specifieke situaties of het opnemen van een decentralisatiebepaling, zodat er op een ander niveau afspraken kunnen worden gemaakt.
Het bericht van nu.nl waarin staat dat “De Verenigde Staten willen de import van goederen uit de Europese Unie belasten met een heffing van 30 procent |
|
Ria de Korte (CDA) |
|
Boerma |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van nu.nl waarin staat dat «De Verenigde Staten willen de import van goederen uit de Europese Unie belasten met een heffing van 30 procent. Dat zal per 1 augustus gebeuren. De heffing is hoger dan het tarief van 20 procent dat in april werd aangekondigd.»?1
Ja.
In april heeft NSC al via een motie verzocht om binnen twee maanden in kaart te brengen wat de impact is van de importheffingen van Amerika en de eventuele tegenmaatregelen van Europa op de Nederlandse sectoren, kunt u de Kamer hierover per omgaande informeren?
De toenmalig Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp heeft toegezegd naar aanleiding van zowel vragen in het Commissiedebat voor de Raad Buitenlandse Zaken Handel van 7 april als in reactie op de motie van de leden de Korte en Ceder2 in het Tweeminutendebat, beiden van 3 april jl., om in gesprek te gaan met het Centraal Planbureau (CPB) over een mogelijke actualisatie van de eerder gedane doorrekening. Uw Kamer is via het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken Handel van 7 april3 geïnformeerd dat het CPB deze actualisatie op 1 mei jl. heeft gepubliceerd.4 De actualisatie is bijgesloten bij deze beantwoording.
Daarbij dient te worden opgemerkt dat het percentage van 30% dat door de VS per brief is aangekondigd afwijkt van eerder genoemde percentages tijdens de campagne van 10%, de aankondigingen in april van 20% en tussentijdse uitlatingen via sociale media om 50% op te leggen.
Welke sectoren verwacht u dat bovengemiddeld zwaar geraakt zullen worden door de aangekondigde heffingen?
Bedrijven en sectoren die voor eenvoudig substitueerbare producten in hoge mate afhankelijk zijn van de Amerikaanse markt lopen de grootste kans om geraakt te worden door verhogingen van Amerikaanse importheffingen. Het CPB noemt farmacie, machines, elektronica, elektrische apparatuur, metaal, chemie en metaalproducten.
Welke bedrijven worden naar verwachting het meest in hun voortbestaan bedreigd?
De vraag of bedrijven in hun voortbestaan worden bedreigd is van meer factoren afhankelijk dan de hoogte van importheffingen van een derde land. Bedrijven hebben te maken met een breed scala aan marktomstandigheden. Uiteindelijk zijn importheffingen in specifieke buitenlandse markten daarin slechts één factor.
Welke mogelijkheden heeft Nederland om samen met de EU deze importheffingen te voorkomen of te verminderen?
De heffingen en de onzekerheid die ermee gepaard gaat zijn ongunstig voor de Nederlandse en de Europese economie, zoals ook blijkt uit de studie van het CPB. Het kabinet steunt de inzet van de Europese Commissie om namens de EU de dialoog met de VS op te blijven zoeken met als doel om de Amerikaanse importheffingen van tafel te krijgen. Wat betreft het kabinet zijn daarbij met name de volgende vier sporen van belang. Ten eerste moet gewerkt worden aan een positieve agenda met de VS, waarbij gekeken dient te worden welke kansen er zijn om samen te werken met de VS en bilaterale handel verder te faciliteren. Het kabinet steun de inzet van de Commissie om te komen tot een positief onderhandelingsresultaat met de VS richting augustus. Ten tweede dient ingezet te worden op een reactief spoor waarbij de EU bereid moet zijn tegenmaatregelen te nemen indien onderhandelingen met de VS niet tot een aanvaardbaar resultaat leiden. Deze tegenmaatregelen versterken bovendien de onderhandelingspositie van de EU in het eerste spoor. Ten derde pleit het kabinet voor internationale samenwerking en het verder diversifiëren van de handelsstromen van de EU. Nieuwe handelsakkoorden kunnen daarbij een belangrijke rol spelen. Ook blijft de EU als groot handelsblok een voortrekkersrol spelen in de op regels gebaseerde internationale handelsorde. Daarnaast pleit het kabinet in EU verband voor het versterken van het concurrentievermogen, waaronder via het versterken van de EU interne markt en kapitaalmarktunie, wat in de huidige context des te urgenter is. Daarnaast roept het kabinet op om bestaande handelsbelemmeringen tussen EU-landen te adresseren en daarmee de EU interne markt te verdiepen, conform de rapporten van Letta en Draghi. Voor al deze elementen geldt dat EU eenheid cruciaal is voor een succesvolle aanpak.
Kunt u de Kamer op korte termijn en intensief informeren over de stappen die met de EU worden gezet in reactie op deze handelsoorlog?
Ja. Uw Kamer ontving vandaag het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken Handel van 14 juli jl. waarin de handelsrelatie met de VS en de te nemen stappen uitgebreid besproken zijn.
De antwoorden op schriftelijke vragen 'NAVO-verplichtingen' met betrekking tot 'pandemische paraatheid' |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
![]() |
U schrijft in antwoord op Kamervragen (2025Z11435) dat er geen «NAVO-verplichtingen» zijn op het gebied van pandemische paraatheid maar waarom heeft uw ambtsvoorganger dit, bijvoorbeeld bij de plenaire begrotingsbehandeling VWS afgelopen oktober, dan keer op keer letterlijk zo gezegd in de Kamer?
Er zijn mij geen letterlijke uitspraken van mijn ambtsvoorganger in uw Kamer bekend over NAVO-verplichtingen op het gebied van pandemische paraatheid. Zie ook het stenogram van de begrotingsbehandeling van VWS op 23 oktober jl.1.
Deelt u de mening dat de uitspraken van uw ambtsvoorganger, in het begrotingsdebat, maar ook later bijvoorbeeld bij Ongehoord Nederland («Aan NAVO-verplichtingen zijn we gehouden», «daar zal ik mee moeten dealen», «De oud-premier heeft deze afspraken [met de NAVO] getekend dus wij houden ons eraan» enzovoort, enzovoort) er sterk op wijzen dat uw ambtsvoorganger (terecht of ten onrechte, dat doet er verder niet toe) blijkbaar van mening was dat deze NAVO-doelstellingen voor haar «verplichtingen» waren? Zo nee, waarom niet? Al deze formuleringen van uw ambtsvoorganger, meermaals en op verschillende momenten gedaan, terug te vinden in de Handelingen van de Kamer of na te luisteren bij de NPO, zijn toch overduidelijk niet vrijblijvend maar dwingend geformuleerd?
Zoals ook aangegeven in eerdere beantwoording van vragen van het lid Van Houwelingen2 en het lid Dekker3, heeft het kabinet Schoof zich gecommitteerd aan gemaakte NAVO-afspraken, derhalve zijn deze politiek bindend.
Begrijpt u dat het daarom dus voor de Kamer belangrijk is erachter te komen op welke wijze (vrijblijvend of dwingend) uw ambtsvoorganger (in ieder geval door de NCTV maar wellicht ook door andere instellingen) is geïnformeerd over de «NAVO-doelstellingen» (u wil de vraag immers blijkbaar niet beantwoorden als ik net zoals uw ambtsvoorganger spreek over «NAVO-verplichtingen») die op een of andere manier raken aan pandemische paraatheid?
Net als mijn ambtsvoorganger neem ik uw Kamer en diens taken zeer serieus. Dat doe ik onder andere door vragen naar eer en geweten te beantwoorden.
Wederom de vraag, waar, wanneer, door wie en op welke wijze (mondeling en/of schriftelijk, wel of niet vertrouwelijk etc.) is uw ambtsvoorganger na haar aantreden op de hoogte gesteld van de «NAVO-doelstellingen» die betrekking hebben op of op een of andere manier gerelateerd zijn aan «pandemische paraatheid»?
Zoals ook aangegeven in een eerdere beantwoording van vragen van het lid Van Houwelingen4, zijn er geen NAVO-verplichtingen met betrekking tot pandemische paraatheid. Zodoende heeft dat logischerwijs ook nooit aan de orde kunnen zijn op welk moment en op welke wijze dan ook.
Wel vraagt de NAVO van bondgenoten om hun zorgsysteem zo in te richten dat dit voorbereid is op crisis en conflict, zodat de continuïteit van de zorg voor militairen en burgers te allen tijde in stand gehouden kan worden. Dat is een begrijpelijke vraag, want we moeten in een dergelijke situatie goed voor onze soldaten zorgen.
Infectieziekten zijn een van de dreigingen waar de zorg zich tegen moet wapenen.
Deze inzet is in lijn met de kabinetsbrede brief «Weerbaarheid tegen hybride en militaire dreigingen» die 6 december 2024 aan de Kamer is verzonden. Daarin wordt in samenhang uiteengezet wat een weerbare maatschappij inhoudt en welke opgave er ligt om deze te bereiken. De zorg maakt hier een belangrijk onderdeel van uit. In de uitwerking wordt rekening gehouden met verschillende dreigingen, zowel qua omvang als qua impact: (hybride) conflicten, natuurrampen of pandemieën.
Kan u deze vragen afzonderlijk en binnen de normale termijn van drie weken beantwoorden?
Helaas is mij dat niet gelukt.
Het artikel “Kabinet plant grootschalige woonwijken bij vier Nederlandse steden” |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Wat is de huidige eigendomssituatie van de percelen binnen de nieuw aangekondigde woningbouwlocaties in Glanerbrug, Pampus, Schuytgraaf-Zuid en Zevenaar?1
Heeft de Rijksoverheid of een publieke partij, zoals het Rijksvastgoedbedrijf of de gemeente, al grondaankopen gedaan of opties genomen in deze gebieden voorafgaand aan de publicatie van de plannen?
Is vooraf onderzocht of het openbaar aankondigen van deze locaties de grondprijs heeft beïnvloed, zoals stijging door speculatie?
Zijn er afspraken gemaakt met gemeenten of grondeigenaren over het afromen van planbaten bij functiewijziging van de grond (bijvoorbeeld via een planbatenheffing)?
Is overwogen om het eigendom van de gronden eerst publiek te maken voordat het woningbouwprogramma wordt gestart, zodat betaalbaarheid geborgd wordt?
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden binnen drie weken?
Militaire oefeningen met bekabelde drones in Natura 2000-gebieden |
|
Sarah Dobbe |
|
Ruben Brekelmans (minister ) (VVD) |
|
Vinden er militaire oefeningen plaats in Natura 2000-gebieden met drones die via of met een glasvezelkabel worden bestuurd?
Nee, Defensie beschikt op dit moment niet over glasvezel aangestuurde (ook wel fiber optic) drones en heeft hier niet mee geoefend in Natura 2000-gebieden. Defensie heeft bijzondere aandacht voor de ontwikkeling van onbemenste systemen en werkt strategisch samen met bedrijven, kenniscentra en andere partners. In dat kader kunnen demonstratie- of testvluchten plaatsvinden.
Heeft u onderzoek laten doen naar de schade op de natuur en het milieu door gebruik van deze glasvezelkabels? Zo ja, wat waren de uitkomsten hiervan? Zo nee, waarom niet?
Bij de aanschaf van nieuw materieel wordt gekeken naar de gevolgen hiervan op de leefomgeving, waaronder de effecten op de natuur. Mocht de Nederlandse krijgsmacht de beschikking krijgen over fiber optic drones, zal dit niet anders zijn. Bij de aanschaf hiervan wordt dan gekeken naar de manier waarop glasvezelkabels worden opgeruimd.
Hoe worden Natura 2000-gebieden opgeruimd na een oefening van deze bekabelde drones? Worden de glasvezelkabels die worden gebruikt bij deze oefeningen opgeruimd of achtergelaten?
Binnen Defensie zijn gedrags- en gebruiksregels opgesteld die waarborgen dat restproducten na een oefening worden opgeruimd. Of dit nu bijvoorbeeld gaat om losse hulzen, verpakkingen van voedsel of, indien de Nederlandse krijgsmacht dat type drones zou gebruiken, glasvezelkabels.
Deelt u de mening dat militaire oefeningen in Natura 2000-gebieden nooit langdurige schade aan het gebied mogen veroorzaken, en dat Defensie uiterst netjes om moet gaan met onze natuur?
Verspreid over het land beschikt Defensie over militaire oefenterreinen. Deze militaire oefenterreinen dienen primair om de geoefendheid van de Nederlandse krijgsmacht op peil te houden. Door het militaire gebruik is op meerdere terreinen een unieke dynamiek ontstaan met voor Nederland bijzondere natuur. Een deel van deze militaire terreinen heeft vanwege de daar aanwezige natuurwaarden de status als Natura 2000-gebied gekregen. Bij het beheer en het militaire gebruik van de terreinen wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de natuurwaarden. Hiervoor is onder andere het Defensie natuurbeleid opgesteld. Dit zorgt bij multifunctioneel gebruik van gronden voor een balans tussen militair gebruik en natuurbehoud en bevat maatregelen om de biodiversiteit te versterken en ecosystemen te beschermen. Tegelijkertijd is verstoring van de natuur door het militaire gebruik van de terreinen niet altijd uit te sluiten, maar Defensie probeert dit – mede als terreinbeheerder van natuurgebieden – zo veel mogelijk te voorkomen en waar mogelijk wordt aandacht besteed aan de ontwikkeling van de natuur.