Het bericht ‘Universiteit: anderhalf miljoen euro schade na studentenprotesten’ |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Universiteit: anderhalf miljoen euro schade na studentenprotesten»?1
Voor een antwoord hierop verwijs ik u naar bijlage 2 van het Eerste Halfjaarbericht politie 2023, waarin ik inga op deze motie.9 In aanvulling hierop merk ik op dat ik samen met de Minister van Binnenlandse Zaken recent aankondigde de mogelijkheden voor een versteviging van het handelingsperspectief en voor de bestendigheid van het wettelijke kader bij protestacties te laten onderzoeken.10
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat relschoppers tijdens deze demonstraties vernielingenaanrichten, schade veroorzaken en geweld gebruiken tegen hulpverleners?
Die mening deel ik zeker. De protestacties gingen gepaard met volstrekt onacceptabel en strafbaar gedrag. Demonstraties dienen vreedzaam te zijn en te verlopen conform de geldende wet- en regelgeving. Daar was zeker niet op elk moment sprake van.
Wat is de totale omvang van de schade aan de verschillende universiteitsgebouwen die de afgelopen tijd te maken hebben gehad met rellen en demonstraties?
De schade van de protesten verschilt per universiteit. De Universiteit van Amsterdam heeft op haar website laten weten dat het schadebedrag van de protesten op 7 en 8 mei wordt geschat op anderhalf miljoen euro.2 Hierbij is de latere ontstane schade op een andere locatie van de Universiteit van Amsterdam nog niet meegerekend. De Erasmus Universiteit schat dat de kosten voor de vernielingen boven de 100.000 euro uitkomen.3 De Universiteit Utrecht geeft op haar website aan dat de schade door de bezittingen beperkt is gebleven.4 De koepelorganisatie van Universiteiten heeft mij laten weten dat de totale omvang van de schade op alle universiteiten op dit moment nog niet in te schatten is, omdat deze uiteen valt in verschillende elementen. Zo zijn er vanwege het bekladden of het vernielen van inboedel (personeels)kosten gemaakt voor bijvoorbeeld het weghalen van verf of het herstellen van sloten.
Hoeveel demonstranten zijn er aangehouden door de politie naar aanleiding van de rellen bij de universiteitenen hoeveel van de aangehouden demonstranten worden of zijn door het Openbaar Ministerie vervolgd?
Het is niet mogelijk om betrouwbare landelijke cijfers te geven van het aantal aangehouden of vervolgde personen naar aanleiding van de rellen bij de universiteiten. Bij de politie en het OM wordt geregistreerd op delict, zoals brandstichting, mishandeling, vernieling, bedreiging, huisvredebreuk en niet op een label zoals universiteitsprotest. De gedragingen bij de universiteiten kunnen vanwege verschillende omstandigheden van het geval onder verschillende delictsomschrijvingen worden geregistreerd. Hierdoor kunnen de politie en het OM niet geautomatiseerd en nauwkeurig de gevraagde landelijke aantallen aanleveren.
Er zijn wel cijfers beschikbaar over het aantal aangehouden en vervolgde personen naar aanleiding van de studentenprotesten in Amsterdam. De burgemeester van Amsterdam heeft bij brief van 10 mei 2024 namens de driehoek de gemeenteraad van Amsterdam geïnformeerd over onder andere het aantal aanhoudingen door de politie: op 6 mei zijn er 164 personen aangehouden en op 7 en 8 mei zijn er 36 mensen aangehouden.5 Het OM heeft mij op 3 juni 2024 laten weten dat er op dat moment in totaal 22 verdachten waren voorgeleid bij de rechter-commissaris en dat er nog onderzoeken liepen naar aanleiding van de gebeurtenissen tijdens deze demonstraties.
Is het snelrecht ingezet bij relschoppers die de wet hebben overtreden tijdens de demonstraties en zo ja, in hoeveel gevallen?
Het OM heeft mij laten weten dat het waar mogelijk overweegt om snelrecht in te zetten in zaken die voortkomen uit de protesten bij universiteiten. In een aantal van deze zaken heeft het OM reeds snelrecht ingezet. Het inzetten van snelrecht is in dit type zaken niet altijd mogelijk. In het geval van snelrecht komt een verdachte binnen 17 dagen voor de rechter voor een vergrijp. In sommige van de zaken die voortkomen uit de protesten bij universiteit neemt aanvullend onderzoek door de politie of onderbouwing van een vordering tot schadevergoeding door een slachtoffer meer tijd in beslag.
Klopt het dat van verschillende verwijderde demonstranten geen gegevens zijn genoteerd door de politie en zo ja, waarom niet?
Het klopt dat niet altijd van alle verwijderde demonstranten gegevens kunnen worden genoteerd. Het noteren van gegevens kost tijd en capaciteit en het lokale gezag kan de keuze maken om – bijvoorbeeld in gevallen waarin sprake is van relatief minder zware feiten – de capaciteit anders in te zetten.
Op welke manier(en) kan de schade worden verhaald op individuele relschoppers, zodat de universiteiten er niet zelf voor op te hoeven draaien?
Schade kan op verschillende manieren worden verhaald. In de eerste plaats kan mogelijk een beroep worden gedaan op verzekeraars indien de betreffende universiteiten een polis hebben afgesloten. Verzekeraars kunnen vervolgens een civiele procedure starten om zo te proberen het door hen uitgekeerde bedrag te verhalen op de dader via het zogenaamde regresrecht.
Een vordering tot schadevergoeding kan ook tussen veroorzaker en gedupeerde onderling worden afgehandeld. Een civielrechtelijke procedure kan worden gestart als partijen er onderling niet uitkomen. Als de dader strafrechtelijk wordt vervolgd, kan een benadeelde partij zich met zijn schade voegen in het strafproces. De strafrechter beslist dan over de ingediende schadevordering.
Voorwaarde voor het verhalen van schade is in alle gevallen dat duidelijk is wie welke schade heeft aangebracht.
Kunnen deze personen hoofdelijk aansprakelijk gesteld worden via een civielrechtelijke procedure, zodat zij zelf de schade moeten vergoeden?
Als meerdere personen verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor toegebrachte schade, kan iedere deelnemer van die groep voor de hele schade aansprakelijk worden gesteld.
Welke maatregelen gaat u nemen om het verhalen van schade bij individuele relschoppers beter vorm te geven, om te voorkomen dat net zoals bij de coronarellen veel schade na lange tijd nog steeds niet is vergoed?
Naar aanleiding van de motie van de leden Van Nispen en Knops voor de oprichting van een landelijk fonds waarin veroordeelden geld zouden moeten storten ter vergoeding van schade aan gedupeerden, ben ik bezig met een verkenning naar de mogelijkheden.6 Zie hierover bijlage 2 van het Eerste Halfjaarbericht politie 2023.7
Staat het delen van (persoons)gegevens in de weg om een relschopper civielrechtelijk aansprakelijk te kunnen stellen van veroorzaakte schade tijdens wanordelijkheden?
Voorwaarde voor het kunnen verhalen van schade op de dader, is dat de dader bekend is. Ik heb geen signalen dat het delen van (persoons)gegevens in de weg staat aan aansprakelijkstelling. Zoals in het antwoord op vraag 7 aangegeven, kan een benadeelde partij zich voegen in het strafproces om schade te verhalen als de dader strafrechtelijk wordt vervolgd. Dit is een eenvoudige en laagdrempelige procedure. Een partij kan er ook voor kiezen om schade te verhalen via de civiele rechter. Zowel voor de politie als het OM is er een wettelijke grondslag om onder omstandigheden over te gaan tot het delen van beperkte informatie met derden buiten de strafrechtketen ten behoeve van deze civiele procedure.8
Welke concrete acties heeft de regering ondernomen om de pakkans van daders bij rellen te vergroten, in lijn met de aangenomen motie-Knops/Michon-Derkzen uit 2022 (Kamerstuk 29 628, nr. 1148)?
Kunt u bovenstaande vragen beantwoorden vóór het commissiedebat Strafrechtelijke onderwerpen op 18 juni 2024?
De Kamervragen zijn helaas niet binnen de gebruikelijke termijn beantwoord, doordat het ophalen van alle benodigde informatie lang duurde. Ik heb mijn best gedaan om de Kamervragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Fiches over digitalisering in de door de informateurs aangeboden formatiestukken |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat in de door de informateurs gedeelde hoofdfiche Digitalisering1 een verwijzing wordt gemaakt naar in totaal 27 Fiches die betrekking hebben op Digitale Zaken?
Ja, dat klopt.
Zijn er bij u meer Fiches bekend die betrekking hebben op Digitale Zaken?
Het hoofdfiche digitalisering is ten behoeve van de formatietafel opgesteld onder auspiciën van de Ambtelijke Commissie Digitalisering (ACD). Alle departementen zijn op hoog-ambtelijk niveau in deze commissie vertegenwoordigd.
De onderliggende fiches zijn gemaakt door verschillende departementen. Om een integraal beeld te bieden, hebben departementen aangegeven welke fiches zij hebben opgesteld die kunnen worden verbonden aan de opgaven op het gebied van digitalisering die in het hoofdfiche digitalisering worden genoemd. Deze onderliggende fiches zijn niet vastgesteld in de ACD. De verschillende departementen zijn zelf verantwoordelijk voor deze fiches en hebben dan ook zelf een afweging gemaakt om een bepaald fiche te verbinden aan het hoofdfiche digitalisering.
Ik ben niet bekend met eventuele andere fiches die raken aan digitale zaken dan de zeventwintig fiches die in het hoofdfiche zijn opgenomen.
Kunt u alle onderliggende Fiches, waar naar verwezen wordt in de hoofdfiche Digitalisering en die anderzijds bekend bij u zijn, zo spoedig mogelijk openbaar maken en delen met de Tweede Kamer?
Uit artikel 5.4 van de Wet open overheid (Woo) volgt dat in beginsel geldt dat documenten die ten behoeve van de formatie zijn opgesteld – zoals de onderhavige fiches – uitgezonderd zijn van openbaarheid totdat de formatie is afgerond. Deze bepaling werkt ook door in de wijze waarop ik met het verzoek vanuit uw Kamer dien om te gaan.
Dit betekent dat alle fiches eventueel pas openbaar gemaakt kunnen worden als de formatie is afgerond. Hierbij geldt, als in antwoord op vraag 2 genoemd, dat het hier gaat om fiches van verschillende departementen. De afweging om de fiches nadien openbaar te maken is aan de dan verantwoordelijke bewindspersonen. Hierbij geldt als gedeeld uitgangspunt dat dergelijke stukken in beginsel openbaar kunnen worden gemaakt, met dien verstande dat er ook redenen kunnen zijn om dat niet te doen, dan wel om gedeeltelijk te verstrekken.
Het Lighthouse Reports rapport “Desert Dumps” |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport van Lighthouse Reports «Desert Dumps» en het Trouw-artikel «Mede mogelijk gemaakt door de EU: migranten ontvoerd, verkocht of achtergelaten in de woestijn»?1 2
Ja.
Welke stappen gaat u namens Nederland nemen om ervoor te zorgen dat er niet langer Europese, noch Nederlandse financiering of operationele aanwezigheid, bewust of onbewust, plaatsvindt?
Het kabinet heeft kennisgenomen van de zorgelijke berichten over de behandeling van migranten, zoals benoemd in het rapport van Lighthouse Reports. Nederland heeft bij de Europese Commissie om opheldering gevraagd. Zowel de Europese Commissie als de Europese Dienst voor Extern Optreden geven desgevraagd aan dat het rapport van Lighthouse Reports geen bewijs levert voor directe of indirecte EU steun voor de genoemde praktijken.
Financiële middelen van de Europese Commissie zouden op geen enkele wijze mogen bijdragen aan mensenrechtenschendingen. Dat draagt het kabinet voortdurend uit in Europees verband. De Europese Commissie brengt dit ook steeds op in contacten met de betrokken landen.
Nederland zet bilateraal in deze regio in op de ondersteuning van de bescherming van migranten, de re-integratie van personen die terugkeren en ter ondersteuning van grensbeheer. Deze ondersteuning is onderdeel van een brede partnerschapsbenadering, waarvan ook monitoring en dialoog onderdeel zijn. Deze benadering heeft als doel om irreguliere migratie tegen te gaan, bescherming van migranten te versterken en terugkeer te bevorderen. Nederland maakt in zijn bilaterale inzet, via partners als IOM en UNHCR, steevast duidelijke afspraken over monitoring, waarbij periodiek risicoanalyses en rapportages gedeeld worden. Er zijn afspraken gemaakt over te nemen mitigerende maatregelen, tot en met het stopzetten van de samenwerking, in het geval van aanwijzingen dat bilateraal verstrekte Nederlandse middelen betrokken zijn bij activiteiten die direct leiden tot mensenrechtenschendingen.
Er is geen sprake van Nederlandse migratie-gerelateerde operationele bijstand in Tunesië, Mauritanië en Marokko – anders dan reguliere diplomatieke contacten over bijvoorbeeld terugkeer vanuit de Dienst Terugkeer en Vertrek of kennisuitwisseling op bijvoorbeeld grensmanagement of asiel.
Nederland beschikt niet over aanwijzingen dat Nederlandse middelen direct of indirect zouden bijdragen aan mensenrechtenschendingen. Blijvende betrokkenheid is van belang om eventuele schendingen te kunnen (blijven) adresseren en toekomstige schendingen mogelijk te kunnen voorkomen.
Kunt u de monitoringsrapporten van de Europese Commissie en de reactie van de Nederlandse regering daarop delen met de Kamer?
De Europese Commissie rapporteert jaarlijks openbaar over de totale NDICI programmering (inclusief migratie) naar EU lidstaten conform haar verplichtingen volgend uit de NDICI-verordening3.
Het Europees Parlement heeft de Commissie op 24 mei jl. gevraagd om een uitleg en een volledige review van EU-financiering naar aanleiding van het rapport van Lighthouse Reports. Hierop is nog niet geantwoord.
Heeft u een overzicht van alle vormen van zowel financiële als operationele betrokkenheid van de Europese Unie (EU) en/of Nederland?
Het publiceren van een overzicht van de EU inzet in deze landen is voorbehouden aan de Europese Commissie. Zoals hierboven genoemd heeft het Europees Parlement reeds om een review van de Europese financiering gevraagd.
Zoals eerder in deze beantwoording vermeld is er momenteel geen sprake van Nederlandse operationele bijstand door de migratieketen aan derde landen genoemd in het rapport. Wel zijn er met enige regelmaat gesprekken tussen de verschillende onderdelen van de Nederlandse migratieketen en hun tegenhangers in derde landen met het oog op kennisuitwisseling, op bijvoorbeeld het gebied van asiel en opvang, aanpak van smokkel en grensbeheer. Voor programmeringsinzet van het Ministerie van Justitie en Veiligheid verwijst het kabinet uw Kamer naar de beantwoording van de vragen gesteld n.a.v. het jaarverslag 20234. Vanuit dat ministerie wordt er projectmatig bijgedragen aan het versterken van grensbeheer in Tunesië en Turkije via capaciteitsopbouw van verantwoordelijke autoriteiten.
Nadere toelichting over bilaterale financiële betrokkenheid van het Ministerie van Buitenlandse Zaken op het gebied van migratie zal terug te vinden zijn in de migratierapportage die op korte termijn gedeeld zal worden met de Kamer.
In hoeveel gevallen is er sprake van inlichtingen waarbij migranten gelokaliseerd of onderschept worden?
Op grond van Europese regelgeving kan Frontex operationele en technische bijstand verlenen aan lidstaten en derde landen ter ondersteuning van opsporings- en reddingsoperaties voor personen die op zee in nood verkeren5. Op basis daarvan kan Frontex waarschuwingen uit laten gaan over personen in nood aan de verantwoordelijke nationale autoriteiten op het gebied van opsporing en redding op zee. Op grond van het internationaal recht is Frontex verplicht om de verantwoordelijke nationale autoriteiten te waarschuwen als zij een boot in nood detecteren. Op basis hiervan deelt Frontex ook informatie, onder andere de locatiegegevens/coördinaten van een boot in nood, die in het belang zijn voor het goed uitvoeren van een operatie met verantwoordelijke nationale autoriteiten van derde landen, zoals Tunesië. Precieze aantallen zijn niet bekend.
In hoeveel gevallen, waarbij mensen in de woestijn belanden, wordt er gebruik gemaakt van door de EU gefinancierde apparatuur en middelen?
Zoals gesteld in vraag 2 en 3 geven de Europese Commissie en de Europese Dienst voor Extern Optreden aan dat het rapport van Lighthouse Reports geen bewijs levert voor directe of indirecte EU steun voor de genoemde praktijken. Het Europees Parlement heeft de Commissie op 24 mei jl. gevraagd om een uitleg en een volledige review van EU-financiering naar aanleiding van het Lighthouse Report. Hierop is nog niet geantwoord.
Welke methode wordt er gebruikt om in al deze gevallen te checken of er sprake is van mensenrechtenschendingen?
De Europese Commissie monitort de uitvoering van programma's en voert hier een dialoog over met de betrokken implementerende partners en overheden.
Op welke wijze heeft u opvolging gegeven aan deze vorm van monitoring?
Nederland heeft de Commissie gevraagd om opheldering. Zoals gesteld in vraag 2, 3 en 6 geven de Europese Commissie en de Europese Dienst voor Extern Optreden aan dat het rapport van Lighthouse Reports geen bewijs levert voor directe of indirecte EU steun voor de genoemde praktijken. Het Europees Parlement heeft de Commissie op 24 mei jl. gevraagd om een uitleg en een volledige review van EU-financiering naar aanleiding van het rapport van Lighthouse Reports. Hierop is nog niet geantwoord.
Kunt u reflecteren op het feit dat ondanks het monitoringsmechanisme er op grote schaal door de EU gefinancierde en ondersteunde schendingen van de mensenrechten plaatsvinden?
Zoals in bovenstaande vragen gesteld geven de Europese Commissie en de Europese Dienst voor Extern Optreden geven desgevraagd aan dat het rapport van Lighthouse Reports geen bewijs levert voor directe of indirecte EU steun voor de genoemde praktijken.
Welke stappen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat dit in de toekomst niet opnieuw gebeurt?
Het kabinet is gecommitteerd aan het do no harm principe als het gaat om migratiesamenwerking, zowel voor de Nederlandse programmering, als de Europese programmering. Deze inzet is onder meer erop gericht om zoveel mogelijk te voorkomen dat de middelen die worden ingezet om irreguliere migratie tegen te gaan (onbedoeld) bijdragen aan destabilisering of mensenrechtenschendingen, omdat bijvoorbeeld apparatuur in verkeerde handen zijn gevallen. Het kabinet hecht groot belang aan adequate toepassing van het het do no harm-beleid en mensenrechten due diligence en dringt hier in Europees verband dan ook consistent op aan. Ook heeft het kabinet het belang van mensenrechtenmonitoring opgenomen in het recent gedeelde lobbypaper voor de nieuwe Europese Commissie6 en roept hiertoe op in de relevante EU gremia en in gesprekken met de Europese Commissie. De Europese Commissie geeft ook aan zich uit te spreken wanneer er sprake is van mistanden.
Hoe beoordeelt u – gezien de bevindingen in dit onderzoek – de recente uitspraken van Eurocommissaris Schinas, die stelde dat er geen Europees geld gemoeid is bij dit soort incidenten?
Zoals in de antwoorden hierboven gesteld, stellen de Europese Commissie en de Europese Dienst voor Extern Optreden dat het rapport van Lighthouse reports geen bewijs levert dat er sprake is van Europese financiering van de in het bericht genoemde praktijken.
Erkent u dat het externaliseren van het Europese migratiebeleid en de samenwerking met derde landen, waarbij onvoldoende zorgvuldige voorwaarden zijn gesteld aan migratiesamenwerking, de slechte en onmenselijke behandeling van migranten in de hand werkt?
Het kabinet is van mening dat de behandeling van migranten en vluchtelingen te allen tijde in lijn moet zijn met internationaal recht en mensenrechten, inclusief het beginsel van non-refoulement. Daar zet het kabinet zich ook voor in middels het versterken van migratiesamenwerking met relevante derde landen langs voorname migratieroutes en het versterken van adequate opvang in de regio, via de EU en bilateraal. Het kabinet zoekt samenwerking met deze landen over de volle breedte van de migratie-agenda, ook op het gebied van asiel en bescherming. In dat verband vindt het kabinet het belangrijk dat het migratie- en asielmanagement in desbetreffende landen beter wordt ingericht, in lijn met internationale standaarden. De gesprekken die het kabinet met verschillende partnerlanden voert, vormen ook een platform om zorgen over behandeling van migranten en vluchtelingen aan te kaarten, en dat doet het kabinet ook.
Gaat u andere lidstaten, waaronder Spanje, aanspreken op hun betrokkenheid in deze praktijken?
Het kabinet beschikt niet over eigenstandige informatie die betrokkenheid van andere lidstaten bevestigt.
Welke stappen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat andere lidstaten hun betrokkenheid bij deze praktijken per direct stop zetten?
Het kabinet beschikt niet over eigenstandige informatie die betrokkenheid van andere lidstaten bevestigt.
Indien inderdaad blijkt dat de EU en lidstaten passief en actief hebben bijgedragen aan het dumpen van migranten in de woestijn, wat betekent dit voor de internationale aansprakelijkheid van de EU en haar lidstaten?
De Commissie heeft aangegeven dat het rapport van Lighthouse Reports geen bewijs levert voor directe of indirecte steun voor genoemde praktijken.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en voor het commissiedebat op 12 juni 2024 over de JBZ-raad van 13 en 14 juni 2024 beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord. Conform de toezegging gedaan in het JBZ-debat van 12 juni jl. door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is deze beantwoording binnen twee weken na het debat aan uw Kamer verzonden.
De situatie in Republika Srpska |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «A UN resolution on the Srebrenica genocide ignites old tensions»?1
Ja.
Welke analyse verbindt u aan de oplopende spanningen in Bosnië en Herzegovina met betrekking tot de veiligheid in Bosnië en Herzegovina, de veiligheid van de EU, en stabiliteit van de regio?
Het kabinet signaleert in algemene zin de onwenselijke effecten van de etnische scheidslijnen in het politieke systeem in Bosnië en Herzegovina (BiH). De president van de Republika Srpska entiteit (RS), Milorad Dodik, ondermijnt het Bosnische overheidsgezag, de Bosnische overheidsstructuren en de internationale aanwezigheid, inclusief het kantoor van de Hoge Vertegenwoordiger. Hij spreekt met regelmaat openlijk over afscheiding van de RS van BiH en ontkent de genocide die in 1995 in Srebrenica heeft plaatsgevonden. Dit draagt bij aan de reeds bestaande spanningen tussen verschillende bevolkingsgroepen in BiH en de bredere regio.
Rusland probeert zijn greep op de RS te handhaven en te verstevigen door zich op te werpen als verdediger van Bosnisch-Servische belangen, onder meer in multilaterale fora. De politieke en diplomatieke banden tussen Rusland en de RS zijn innig. President Dodik onderhoudt al langere tijd nauwe banden met president Poetin. Sinds de start van de Russische invasie in Oekraïne is Dodik meermaals op bezoek geweest bij Poetin.
In het geval van escalatie kunnen de spanningen in BiH overvloeien naar de regio en op die wijze ook de veiligheid van de Europese Unie raken. Om deze reden is het belangrijk dat de EU-missie in BiH, EUFOR Althea actief is in het land. NL draagt sinds oktober 2023 met 150 militairen een infanteriecompagnie, een Human Intelligence (HUMINT)-team en maximaal zeven stafofficieren bij aan deze missie. EUFOR Althea speelt een belangrijke rol in het ondersteunen van de autoriteiten van BiH bij het behoud van een stabiele en veilige omgeving. Hiermee levert de EU en Nederland een belangrijke bijdrage aan de stabiliteit in de regio. Gezien de huidige politieke context acht het kabinet het voorstelbaar dat EUFOR Althea voor langere tijd een noodzakelijke bijdrage aan de veiligheid in BiH blijft leveren. In de Voortgangsrapportage over de Nederlandse bijdrage aan EUFOR Althea is uw Kamer geïnformeerd dat het kabinet de mogelijkheden onderzoekt voor verlenging van de Nederlandse militaire bijdrage aan EUFOR Althea.
Op dit moment zijn er geen signalen die wijzen op groot draagvlak onder de Bosnisch-Servische bevolking voor afscheiding van de RS of op een breder gevoel in de Bosnische samenleving geweld toe te moeten passen om een eigen etniciteit te beschermen. Evenmin zijn er op dit moment tekenen van een op handen zijnde gewapende escalatie. EUFOR Althea geeft aan over voldoende militairen te beschikken voor uitvoering van haar mandaat; het garanderen van een safe and secure environment.
Hoe verhouden de uitdrukkingen van Milorad Dodik zich tot de Dayton Peace Agreement?
De Dayton Vredesakkoorden van 1995 leidden tot het einde van de oorlog in BiH. De uitspraken, acties en beslissingen van president Dodik en andere RS autoriteiten (uitvoerende en wetgevende macht) zijn met regelmaat in strijd met de letter en geest van deze akkoorden.
Ziet u reden tot zorg voor de veiligheid van minderheden in Republika Srpska?
De OVSE heeft veldkantoren om o.a. de positie van minderheden in de gaten te houden en meldt dat de opruiende retoriek van de RS autoriteiten een negatief effect heeft op de positie van minderheden, inclusief hun veiligheid in zowel de RS als in de andere entiteit, de Federatie van Bosnië en Herzegovina. De situatie en positie van minderheden wordt eveneens nauwlettend gevolgd door EUFOR Althea, dat continu de veiligheidssituatie in het land monitort middels een inlichtingen- en waarschuwingssysteem.
In de RS entiteit hebben minderheden regelmatig moeite toegang te krijgen tot publieke voorzieningen, zoals bijvoorbeeld infrastructuur en gezondheidszorg. Dit geldt ook voor minderheden in veel andere plaatsen in BiH. In de RS entiteit zijn de etnische scheidslijnen versterkt in de samenleving door het etnisch verdeelde politieke systeem. Bovendien zijn er de afgelopen jaren incidenten geweest waarbij etnische minderheden het slachtoffer werden van geweld. Dit geldt ook voor zgn. terugkeerders: vrijwel altijd een numerieke minderheid bestaande uit personen die na de oorlog van 1992–1995 naar BiH zijn teruggekeerd.
Er zijn vooralsnog geen aanwijzingen dat deze incidenten verband houden met elkaar of dat er sprake is van gecoördineerde acties die de veiligheid van minderheden op grote schaal in het geding brengt.
Zijn er op Nederlands, dan wel Europees niveau, scenario’s uitgewerkt voor het mogelijk escaleren van de spanningen in Bosnië en Herzegovina, en zo ja, bent u bereid deze – al dan niet vertrouwelijk – met de Kamer te delen?
In BiH is de operatie EUFOR Althea aanwezig. De primaire taak van EUFOR Althea, waar Nederland een omvangrijke bijdrage aan levert (circa 15% van het totaal), is om toe te zien op het behoud van een safe and secure environment. EUFOR Althea kan optreden in geval van escalatie. De veiligheidssituatie wordt voortdurend en nauwlettend gemonitord door de operatie. Op dit moment wordt de veiligheidssituatie ingeschat als stabiel, maar fragiel. Er liggen plannen klaar in geval van escalatie. Zo kan de missie snel opschalen in geval van escalatie door een beroep te doen op reserve-eenheden. Hierover is uw Kamer geïnformeerd in de artikel 100 brief over de Nederlandse bijdrage aan EUFOR Althea (d.d. 6 april 2023).
Welke maatregelen treffen Nederland en de Europese Unie om Russische inmenging in kandidaat-lidstaten tot een minimum te beperken?
De inzet van de EU, EU partners en Nederland in de Westelijke Balkan is erop gericht de ruimte waarin Russische inmenging kan plaatsvinden zo veel mogelijk te beperken. Dit gebeurt veelal in nauwe samenwerking met lokale autoriteiten. De Russische Federatie is vooral effectief in het media-domein en op sociale platforms. Daarom financiert het kabinet een groot regionaal project gericht op het onthullen en bestrijden van desinformatie. Tegelijkertijd is het kabinet zich ervan bewust dat de uitdagingen in Europees verband geadresseerd dienen te worden. Nederland is één van de initiatiefnemers van de EU Hybrid Toolbox en zet zich in voor effectief gebruik van dit instrument. Deze Toolbox biedt handvatten waarmee de EU effectiever kan reageren op hybride dreigingen van kwaadwillende actoren. Binnen EUFOR Althea levert Nederland capaciteit om Strategic Communication van de missie te versterken.
Bent u ervan op de hoogte dat in het centrum van Srebrenica een foto van Poetin geplaatst is door Istocna Alternativa, wiens voorman momenteel voor de rechter moet verschijnen voor genocide-ontkenning en verdacht wordt van het verheerlijken van oorlogsmisdadigers?
Ja. Zowel in Srebrenica als in andere plaatsen in de RS entiteit zijn afbeeldingen van Poetin publiekelijk zichtbaar op openbare gebouwen of in de publieke ruimte.
Hoe duidt u deze provocatie?
Het is een illustratie van de openlijke steun van Dodik en de RS autoriteiten aan Moskou. Outreach en positief engagement vanuit de EU met de bevolking van de RS blijft nodig om tegendruk te bieden aan het beeld dat Rusland als enige de belangen van de Bosnisch-Servische bevolking behartigt.
Bent u bereid om in EU-verband te pleiten voor het instellen van sancties tegen individuen en rechtspersonen in Republika Srpska in navolging van de Verenigde Staten en de oproep hiertoe van het Europees Parlement?2
Naar mening van het kabinet moet de EU duidelijk stelling blijven nemen tegen revisionistische en polariserende retoriek en tegen acties die de soevereiniteit en territoriale integriteit van BiH ondermijnen. De EU heeft daarbij verschillende instrumenten tot haar beschikking. Zo zijn bijvoorbeeld de projecten van het Western Balkans Investment Framework (WBIF) in de RS bevroren. Voor het kabinet liggen, rekening houdend met de haalbaarheid en het krachtenveld binnen de EU, verschillende opties op tafel om de druk op de RS entiteit te verhogen. Sancties maken onderdeel uit van het instrumentarium dat de EU hiervoor tot haar beschikking heeft. Binnen de EU ontbreekt echter de noodzakelijke consensus om sancties in stellen.
Heeft u op niet mis te verstane wijze aan Viktor Orbán te kennen gegeven dat de steun die hij op 15 mei heeft uitgesproken voor Milorad Dodik onacceptabel is en zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
Het kabinet spreekt zich in EU-verband voortdurend uit voor EU-eenheid ten aanzien van BiH en tegen acties die niet in lijn zijn met de geest van het EU-beleid, waaronder het verlenen van steun aan Dodik.
Hoe verwacht u dat het Hongaarse EU-voorzitterschap van invloed gaat zijn op de verhouding van de EU met Republika Srpska?
Het kabinet verwacht dat Hongarije zich als EU-voorzitter onpartijdig en neutraal zal opstellen en dat de reguliere EU-agenda leidend zal zijn tijdens het voorzitterschap.
Welke stappen gaat u nemen om te zorgen dat onder het Hongaarse voorzitterschap de EU op geen enkele wijze bijdraagt aan steun – in welke vorm van ook – van Dodik’s agenda?
Het kabinet blijft zich ervoor inzetten dat de EU de afscheidingsagenda van Dodik op geen enkele wijze zal steunen, ook niet onder het Hongaars voorzitterschap.
Kunt u toezeggen dat Nederland onder geen enkele omstandigheid op nationaal en Europees niveau instemt met het verlenen van financiering aan Milorad Dodik en de overheidsinstanties van Republika Srpska, zolang de Dayton Peace Agreement geschonden wordt en de rechtsstaat in Bosnië en Herzegovina onder druk staat als gevolg van de stappen van Dodik’s beleid?
De inzet van het kabinet is erop gericht dat Milorad Dodik en de overheidsinstanties van de RS entiteit geen EU-steun ontvangen, zolang zij de territoriale integriteit van BiH blijven ondermijnen en de rechtsstaat in BiH niet respecteren. Zo zijn bijvoorbeeld de projecten van het WBIF in de RS bevroren. De Hervormings- en Groeifaciliteit voor de Westelijke Balkan voorziet naast investeringen via het WBIF ook in directe budgetsteun aan de landen in de Westelijke Balkan. Mede dankzij de Nederlandse inzet kent dit instrument een sterk performance-based karakter, met voorwaarden op het gebied van GBVB-aansluiting en de rechtsstaat. Het kabinet zal haar steun voor eventuele financiële steun aan BiH via dit instrument aan deze voorwaarden toetsen.
Het bericht ‘Experts bezorgd om vogelgriep bij Amerikaanse koeien: is Nederland voorbereid op een uitbraak? 'Tests liggen klaar'’ |
|
Rosanne Hertzberger (VVD), Harm Holman (NSC) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() ![]() |
Heeft u een volledig beeld van de omvang van de vogelgriep uitbraak met H5N1-influenza in de Verenigde Staten?1
De situatie in de Verenigde Staten (VS) is nog steeds in ontwikkeling en de VS is zelf ook nog bezig met het verzamelen van alle informatie om een compleet beeld te krijgen van de situatie. Via verschillende kanalen ontvang ik informatie vanuit de VS. Het U.S. Department of Argiculture (USDA) communiceert over het aantal besmette bedrijven. Daarnaast informeren de Amerikaanse autoriteiten de Europese Commissie over de situatie in de VS, die de EU-lidstaten vervolgens weer informeert. Ook komt er via onze LNV-raad in de VS en directe contacten tussen onderzoekers in de VS en in Nederland informatie binnen. Op deze manier ben ik goed op de hoogte van de actuele situatie in de VS. Zoals ik in de Kamerbrief van 28 mei jl. heb toegezegd (Kamerstuk 28 807, nr. 300), blijf ik de situatie wereldwijd goed volgen. Als er meer informatie is uit de VS, zullen de Minister voor Medische Zorg en ik samen bepalen of verdere acties nodig zijn en de Tweede Kamer hierover informeren.
Wat is nu bekend over de duur, de omvang van de uitbraak, de transmissieroutes, de genetica en de besmettelijkheid?
Medio maart is hoogpathogene vogelgriepvirus (HPAI) vastgesteld bij enkele herkauwers in de VS. Het virus werd het eerst gevonden bij geitenlammeren en later ook bij melkkoeien en alpaca’s. Inmiddels zijn er 84 melkveebedrijven met besmette runderen in negen staten: Texas, Kansas, Michigan, New Mexico, Idaho, Ohio, North Carolina, South Dakota en Colorado. Ook zijn er virusdeeltjes aangetoond in de monsters die genomen zijn van melk die in de winkels in de VS wordt verkocht. Deze melk is gepasteuriseerd en daarom veilig voor humane consumptie. Pasteurisatie inactiveert het virus. Recent zijn er ook sporen van het virus in weefsel van het vlees van een melkkoe gevonden bij een Amerikaanse vleesverwerkingsfabriek. Dit vlees is niet in de voedselketen terecht gekomen. Over deze zaken heb ik de Kamer 28 mei jl. geïnformeerd (Kamerstuk 28 807, nr. 300). Het type virus dat bij de melkkoeien is gevonden, is hetzelfde type virus als het virus dat bij wilde vogels in de omgeving is gevonden. Vermoed wordt dat, na eenmalige overdracht van het virus van een wilde vogel naar een melkkoe, de verspreiding tussen melkkoeien heeft plaatsgevonden via de melkmachine en dat verdere verspreiding tussen bedrijven heeft plaatsgevonden door vervoer van besmette koeien. Recent is ook bij vier van de achttien alpaca’s op een hobbybedrijf in Idaho vogelgriep vastgesteld. De alpaca’s werden in dezelfde stal gehouden als waar recent besmet pluimvee is geruimd.
Hoe tevreden bent u met de surveillance en het delen van data door de Amerikaanse autoriteiten?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 ontvang ik via verschillende kanalen informatie over de situatie in de VS. Op deze manier word ik breed geïnformeerd. Ik stel deze openheid op prijs.
Waarom heeft het zo lang geduurd voordat de omvang van de uitbraak duidelijk werd?
Het is momenteel niet bekend waarom het enige tijd heeft geduurd voordat de omvang van de uitbraak in de VS duidelijk werd. Het is de eerste keer dat vogelgriep is gevonden bij herkauwers. Tot nu toe werd vogelgriep wel aangetroffen bij zoogdieren, maar dan altijd bij carnivoren. Ik kan niet oordelen over de tijd dat het heeft gekost om meer inzicht te krijgen in de omvang van deze uitbraak. De hele wereld was verrast door deze nieuwe ontwikkeling. Het is aan de Amerikaanse autoriteiten om dit te onderzoeken.
Hoe schat u de risico's in voor de Nederlandse melkveehouderij?
Ik acht de kans klein dat een situatie zoals in de VS in Nederland onopgemerkt zou blijven. In Nederland hebben we met de basismonitoring een goed monitoringsysteem waar we signalen van infectieziekten bij dieren vroegtijdig opsporen en opvolgen. De Gezondheidsdienst voor Dieren (Royal GD) let extra op vogelgriep na de signalen uit de VS. Er wordt goed samengewerkt met dierhouders en dierenartsen, en ook zij zijn erg alert. Daarnaast wordt er bij iedere nieuwe uitbraak van vogelgriep op een pluimveebedrijf waar ook herkauwers aanwezig zijn, deze herkauwers direct gescreend door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op vogelgriep en geldt er een meldplicht voor H5-positieve laboratoriumuitslagen voor zoogdieren. Royal GD is momenteel bezig met een retrospectief bloedonderzoek bij herkauwers, zoals ik heb aangegeven in de kamerbrief van 28 mei jl. (Kamerstuk 28 807, nr. 300). Op deze manier kunnen eventuele infecties met het vogelgriep virus uit het verleden worden opgespoord. Zodra de onderzoeksresultaten bekend zijn, naar verwachting kort na de zomer van 2024, zal ik de Tweede Kamer hierover informeren.
Welke landen hebben nu handelsbeperkingen opgelegd, op welke producten liggen deze handelsbeperkingen en waarom?
Ik heb geen informatie over eventuele handelsbeperkingen die door de handelspartners van de VS zijn opgelegd aan exporteurs van producten van dierlijke oorsprong. Navraag bij contacten bij de Amerikaanse overheid levert op dat handelsbeperkingen vooralsnog minimaal zijn. Zij geven aan dat de meeste handelspartners van de VS de internationale standaarden van de World Organisation for Animal Health (WOAH) volgen en dat zij importbeperkende maatregelen nemen als deze wetenschappelijk onderbouwd zijn en in lijn met de WOAH-richtlijnen.
Kan u een overzicht geven van alle producten die mogelijk risicovol zijn voor de veehouderij of voor consumenten en geïmporteerd worden in Europa?
Er worden geen levende koeien van Amerika naar Nederland vervoerd. Wel zijn er zendingen van onder andere vers rundvlees en melkproducten binnengekomen. Deze zendingen zijn in de EU geïmporteerd op basis van de geldende vereisten ten aanzien van zowel diergezondheid als voedselveiligheid. The European Food Safety Authority (EFSA) heeft tijdens het recent plaatsgevonden Health Security Committee van de EU aangegeven dat er op dit moment geen wetenschappelijk bewijs is dat levensmiddelen een besmettingsroute zijn. Rundersperma zou daarnaast een eventuele bron voor virusverspreiding kunnen zijn. Hier zijn op dit moment geen situaties van bekend in de VS, daar wordt nog nader onderzoek naar gedaan.
Is er nu voldoende zicht op besmettingen buiten de Verenigde Staten in landen waar wij wel risicovolle producten van importeren?
Er zijn momenteel geen aanwijzingen van besmettingen van herkauwers buiten de VS bekend.
Wat zijn andere besmettingsroutes waardoor deze voor koeien besmettelijke variant Nederland kan bereiken?
Mogelijk zou een besmetting plaats kunnen vinden via wilde vogels. Er worden momenteel echter nauwelijks wilde vogels met vogelgriep in Nederland gevonden. Besmetting van wilde vogels vanuit de VS naar Nederland ligt bovendien niet voor de hand, aangezien er geen migratieroute loopt van de VS naar Europa.
Eventuele besmetting van een herkauwer met het vogelgriepvirus in Nederland, of in een willekeurig ander land, kan niet worden voorkomen. Wel zal dit in Nederland door middel van het bestaande monitoringssysteem naar verwachting snel worden gesignaleerd en kan daar vervolgens actie op worden ondernomen. Zoals eerder aangegeven bij vraag 5 acht ik de kans klein dat een situatie zoals in de VS in Nederland onopgemerkt zou blijven.
Is er een plan wanneer een eerste infectie in Nederland wordt gedetecteerd?
Landen in de EU, dus ook Nederland, hebben voor de bestrijding van dierziekten beleidsdraaiboeken. Er is een algemeen beleidsdraaiboek bestrijdingsplichtige dierziekten. Hier staan maatregelen beschreven zoals bijvoorbeeld een stand still en vervoersbeperking voor dierlijke producten en mest. Op korte termijn wordt een bijeenkomst georganiseerd waar de NVWA, dierenartsen en sectorpartijen samen met partners uit de volksgezondheid verschillende scenario’s uitwerken die kunnen ontstaan als er een eerste infectie bij herkauwers in Nederland wordt gedetecteerd.
We werken in Nederland volgens de bestaande zoönosestructuur waarin de humane en veterinaire risico’s worden beoordeeld en krijgen adviezen over maatregelen om de risico’s te mitigeren, en daar worden besluiten over genomen. Daarnaast hebben we vaker uitbraken gehad met opkomende ziekten, zoals SARS-CoV2 bij nertsen. Zowel de NVWA, medewerkers van het referentielaboratorium in Lelystad en het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zijn ervaren in dierziektebestrijding en preventie.
Heeft u zicht op de ontwikkeling en wereldwijde beschikbaarheid van vaccins en medicatie?
Zoals in de Kamerbrief van 28 mei jl. is aangegeven (Kamerstuk 28 807, nr. 300), is de Minister voor Medische Zorg akkoord gegaan met de aankoop van een beperkte voorraad van een humaan vaccin, dat beschermt tegen de vogelgriepvariant die nu circuleert. Dit vaccin wordt aangekocht door de Health Emergency Preparedness and Response Authority (HERA) van de EU via een Joint Procurement Initiative (JPI). Daarnaast neemt Nederland deel aan een langjarige advance puchase agreement (APA) voor pandemische vaccins in Europees verband. Daarmee is levering van een pandemisch vaccin, dat snel ontwikkeld en geproduceerd kan worden op basis van reeds eerder goedgekeurde vaccinplatforms, gegarandeerd. De productiecapaciteit voor vaccins wordt door de World Health Organization (WHO) voor bestaande platforms geschat op ongeveer 4 miljard doses per jaar. Nieuwe platforms die in ontwikkeling zijn, zullen de totale capaciteit verhogen als ze worden toegestaan.
Nederland heeft, sinds de influenzapandemie van 2009, virusremmende middelen tegen influenza op voorraad, waarvan de houdbaarheid en werkzaamheid regelmatig gecontroleerd wordt. HERA houdt daarnaast de markt voor nieuwe virusremmende middelen in de gaten.
Voor runderen is momenteel geen vaccin tegen HPAI beschikbaar.
Het aanbieden van alternatieve behandelingen aan getraumatiseerde veteranen |
|
Jimme Nordkamp (PvdA) |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Defensie stuurt special forces voor hun gezondheid op cursus sjamanistisch ademhalen» gepubliceerd door Follow the Money over het aanbieden van alternatieve behandelingen aan getraumatiseerde veteranen?1
Ja.
Klopt het dat getraumatiseerde veteranen via defensieprojecten worden geïntroduceerd aan behandelaars die zonder de benodigde BIG- en VEN-registraties of academische opleiding traumatherapie (EMDR) aanbieden?
Nee. Eye Movement Desensitization and Reprocessing (EMDR) is een bewezen effectieve behandeling bij traumaverwerking. EMDR maakte geen deel uit van de pilot BaseQamp. EMDR wordt binnen de militaire gezondheidszorg alleen ingezet door daartoe bevoegde en bekwame behandelaars.
Deelt u de zorgen van experts dat alternatieve behandelingen het herstel van kwetsbare en getraumatiseerde veteranen juist kan ontsporen met ernstige extra schade tot gevolg?
Ja. Het is echter altijd moeilijk in te schatten hoe een behandeling uitpakt als het geen bewezen effectieve behandeling is. Daarom biedt de militaire geneeskundige dienst ook geen alternatieve behandelingen aan.
Kunt u, gezien het risico op psychotische episodes, garanderen dat er voldoende medisch toezicht geboden wordt bij interventies waarin psilocynine gebruikt wordt door alternatieve behandelaren?
Binnen Defensie worden geen interventies aangeboden waarin psilocynine wordt gebruik.
Deelt u de opvatting dat een alternatieve behandeling nooit in de plaats vanevidence basedbehandelingen met gecertificeerde experts dient te worden aangeboden?
Voor wat betreft de militaire gezondheidszorg: ja, tenzij het experimentele behandelingen zijn in het kader van medisch-wetenschappelijk onderzoek. In die gevallen wordt gehandeld volgens een vastgelegde procedure en vindt er altijd vooraf verplicht een toetsing plaats door een Medisch Ethische Toetsingscommissie (METC).
Worden er naast het BaseQamp-project ook nog andere alternatieve behandelingen aangeboden namens Defensie, en zo ja, kunt u aangeven om hoeveel alternatieve behandelaars het dan gaat?
BaseQamp was geen behandelmethode. De insteek van de pilot BaseQamp was om de deelnemers handvatten te bieden op het gebied van persoonlijk effectiviteit, leiderschap en duurzame inzetbaarheid, middels diverse methoden zoals ademhalingstechnieken, cold exposure, meditatie et cetera. Het betrof een aanbodgerichte pilot waarvoor militairen zich vrijwillig konden aanmelden. De pilot is inmiddels gestopt. Ter toelichting hierop: de Inspectie Militaire Gezondheidszorg (IMG) heeft in de loop van 2023 uit verschillende hoeken signalen ontvangen met zorgen over BaseQamp. Deze signalen betroffen onder meer het gebrek aan begeleiding en nazorg van de militair, de inbedding van de pilot binnen Defensie en de ontbrekende relatie met de militaire gezondheidszorg. De IMG is op basis daarvan in juli 2023 een inventariserend onderzoek gestart. De tussenrapportage van dit inventariserend onderzoek is op 26 oktober 2023 voorgelegd aan de plaatsvervangend Commandant der Strijdkrachten (pCDS). De pCDS heeft naar aanleiding daarvan op diezelfde dag besloten de pilot BaseQamp te pauzeren totdat nadere onderzoeken zouden zijn afgerond. De IMG heeft vervolgens nader onderzoek gedaan met als centrale vraag «Is de zorg voor gezondheid van defensiepersoneel voldoende geborgd binnen BaseQamp?». Het onderzoeksrapport is op 14 mei 2024 aangeboden aan de pCDS. Ook de Inspectie Veiligheid Defensie (IVD) heeft onderzoek verricht naar BaseQamp. De centrale vraag luidde «Welke lessen kunnen op basis van de casus BaseQamp voor Defensie als werkgever worden geïdentificeerd om de veiligheid van soortgelijke processen van sociale innovatie te versterken?». Die rapportage is eveneens op 14 mei 2024 aangeboden aan de pCDS. De pCDS heeft op 5 juni 2024 besloten de pilot BaseQamp definitief te stoppen. Hiervoor had hij de volgende argumenten: de pilot zou eigenlijk al eind 2023 stoppen; de adviezen van zowel de IMG als IVD waren niet snel te implementeren in de pilot; de naam «BaseQamp» is aangetast door de berichtgeving.
Defensie zelf biedt geen alternatieve behandelingen aan. De militaire ziektekostenverzekeraar SZVK vergoedt wel alternatieve zorg aan zijn deelnemers. Alternatieve zorg wordt door de SZVK gedefinieerd als «behandelingen en (telefonische) consulten die vallen onder de volgende stromingen: acupunctuur en andere oosterse geneeswijzen, homeopathie, antroposofische alternatieve geneeswijzen, natuurgeneeswijzen, alternatieve bewegingstherapieën en psychosociale zorg». Voor alternatieve zorg is geen verwijskaart nodig van de Militair Geneeskundige Dienst (MGD); wel dient de alternatieve zorg te worden verleend door een door de SZVK aangewezen zorgaanbieder.
Hoe verhoudt het aanbieden door Defensie van alternatieve behandelingen, waar experts zeer kritisch op zijn, zich tot de zorgplicht van Defensie jegens diens personeel?
Zie het antwoord op vraag 6: Defensie biedt geen alternatieve behandelingen aan.
Deelt u de opvatting dat veteranen zoveel mogelijk via het Landelijk Zorgsysteem van Veteranen (LZV) behandeld moeten worden? Zo ja, hoe wilt u mensen dan motiveren om zich te laten behandelen via het LZV?
In hoeverre worden psychologische en HR-experts geraadpleegd door het Transitieteam Defensie en op grond van welke criteria wordt besloten alternatieve behandelingen binnen te halen?
Het Transitieteam haalt geen alternatieve behandelingen binnen.
Vindt u dat er aan de door de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID) gestelde voorwaarde om de werkzaamheden tussen het project BaseQamp en de commerciële tak van BaseQamp duidelijk te scheiden is voldaan?
Ja.
Vindt u ook dat zowel preventie als beleid bij posttraumatische stressstoornis (PTSS) en moral injury (morele verwondingen) onder veteranen grote aandacht behoeft? Wat is in de huidige praktijk het preventieve beleid binnen Defensie voor morele verwondingen onder (toekomstige) veteranen? Hoe zijn de bevindingen uit de verhalen uit het proefschrift van Tine Molendijk (2020) geïmplementeerd in het defensiebeleid?2
Bent u bereid om deze vragen voor het commissiedebat Personeel van 30 mei 2024 te beantwoorden?
Ik heb u middels mijn brief van 30 mei 2024 (referentie BS2024017897) laten weten dat ik beoogde de vragen binnen de gestelde termijn van drie weken te beantwoorden.
Het artikel 'Waakhond ACM zet als enige in Europa de industrie op achterstand' |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Waakhond ACM zet als enige in Europa de industrie op achterstand»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel bedrijven geraakt zijn en hoeveel verlies er is geleden door het afschaffen van de volumecorrectieregeling? Kunt u daarbij specifiek ingaan op hoe dit elektrificatieprojecten ter verduurzaming van de industrie nadelig raakt?
Ongeveer 35 bedrijven hadden profijt van de volumecorrectieregeling. Ik beschik niet over informatie over de ontvangen korting per individueel bedrijf. Uit onderzoek van de ACM blijkt dat de groep van ongeveer 35 bedrijven in totaal € 82 miljoen aan korting ontving in 2021, die werd opgebracht door de andere netgebruikers zoals andere bedrijven en consumenten. Door het afschaffen van de volumecorrectieregeling zijn de netkosten van deze 35 bedrijven gestegen en het ligt voor de hand dat dit ten koste is gegaan van de winstgevendheid.
Elektrificatieprojecten met een hoog stabiel elektriciteitsverbruik zijn nu minder aantrekkelijk dan toen de volumecorrectieregeling nog gold. Bedrijven die de volumecorrectiekorting ontvingen, konden deze korting indertijd echter kwijtraken als zij meer flexibel elektriciteit zouden gaan afnemen of flexibele elektrische installaties zouden toevoegen. Er zullen daarom ook elektrificatieprojecten zijn geweest die minder aantrekkelijk waren door de volumecorrectieregeling. Juist flexibel gebruik van elektriciteit is belangrijk in een weersafhankelijk elektriciteitssysteem, zoals het Nederlandse systeem door de toename van het gebruik van zon- en windenergie steeds meer wordt, en helpt om de drukte op het elektriciteitsnet te verminderen.
Deelt u de mening dat het behoud van dergelijke regelingen in andere Europese lidstaten, zoals Duitsland, België en Denemarken, niet leidt tot een gelijk speelveld?
Dat in andere Europese lidstaten dergelijke regelingen (nog) in stand zijn, draagt inderdaad niet bij aan een gelijk speelveld. Daarom zet ik mij samen met de ACM in om dit vraagstuk onder de aandacht te brengen bij ACER (het Europees agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators) en de Europese Commissie om te komen tot meer geharmoniseerde tariefstructuren op Europees niveau.
Kunt u aangeven wat de interpretatie van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) van Europese regels betreffende de volumecorrectieregeling is? Kunt u hierbij aangeven hoe dit verschilt van andere landen? In hoeverre is de ACM in gesprek geweest met toezichthouders van andere Europese landen?
In de Elektriciteitsverordening is vastgelegd dat de nettarieven de werkelijke kosten moeten weerspiegelen. De ACM heeft onderzocht of grootverbruikers die constant elektriciteit verbruiken ook minder netkosten veroorzaken. Het onderzoek laat zien dat er uit kostenoverwegingen geen grondslag is om de volumecorrectiekorting toe te kennen. Bij de openbare consultatie van het onderzoek zijn 17 zienswijzen ingebracht door partijen. De zienswijzen gaven geen aanleiding de conclusies van het onderzoek aan te passen. De ACM heeft besloten de volumecorrectieregeling met ingang van 2024 te laten vervallen.
Rondvraag bij collega-ministeries leert dat de toezichthouder in Duitsland een overgangstermijn hanteert en voorlopig nog uitgaat van de regels die de nationale wetgever heeft vastgelegd. In Frankrijk stelt de wetgever dat de manier waarop de korting is vormgegeven in lijn is met de bevoegdheidsverdeling tussen wetgever en nationale regulerende instantie.
De ACM vraagt zowel in bilateraal als in gezamenlijk verband, via ACER, aandacht voor de implementatie van een nettarievenstructuur gebaseerd op daadwerkelijke kosten. In het laatste overleg van Europese energietoezichthouders en ACER is afgesproken een gecoördineerde aanpak te verkennen voor een geharmoniseerde toepassing van de regels voor nettarieven in de EU.
Welke gesprekken heeft u gevoerd met collega’s van andere lidstaten over dit ongelijk speelveld? Waarom wijkt alleen Nederland af met een andere interpretatie dan andere toezichthouders van andere Europese landen?
Nederland zet zich binnen de EU in voor een gelijk speelveld en verdere harmonisatie van de methodologie van netwerktarieven. Uw Kamer is recent geïnformeerd over twee non-papers waarin door Nederland hiervoor is gepleit, die met de Europese Commissie en breder zijn gedeeld2. Op initiatief van Nederland is in de recent vastgestelde Raadsconclusies over duurzame elektriciteitsnetten een oproep aan de Europese Commissie opgenomen om een reflectie op gang brengen over het kader voor nettarieven3.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat de korting op nettarieven in Duitsland en België tussen de 84 en 90 procent is? In hoeverre is er sprake van een «een vruchtbare uitkomst» na gesprekken met de Duitse toezichthouder als er sprake is van een andere interpretatie?
In Duitsland heeft de toezichthouder er voor gekozen om vooralsnog vast te houden aan de in nationale wetgeving voorgeschreven regels. In België bestaat deze korting niet, maar liggen de nettarieven met bijna € 15 per MWh voor de industrie lager, onder andere omdat een deel van de netkosten van de landelijke en regionale netbeheerders uit degressieve accijnzen op elektriciteit worden betaald (in plaats van uit nettarieven). Ik kan geen uitspraken doen over de interpretatie die de Duitse toezichthouder heeft van gesprekken met de ACM.
Acht u het herinvoeren van de regeling mogelijk indien duidelijk wordt dat de Nederlandse interpretatie onjuist is?
Het vaststellen van de tariefstructuur is een exclusieve bevoegdheid van de nationale regulerende instantie, in Nederland de ACM. De ACM zal, op grond van de Elektriciteitsverordening, bij een besluit moeten onderbouwen dat het aangepaste tarief een afspiegeling is van werkelijk gemaakte kosten en voldoet aan de andere voorwaarden opgenomen in artikel 18, waaronder stimuleren van efficiëntie en versterken van de voorzieningszekerheid en innovatie op gebied van flexibiliteitsdiensten te bevorderen. De ACM werkt aan een brede tariefstructuurherziening, waarbij nettarieven de daadwerkelijke kosten beter moeten gaan weerspiegelen. Met deze herziening wordt beoogd dat gebruikers worden beloond voor flexibiliteit en netcongestie wordt tegengegaan.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Van der Burg: 1500 asielplekken minder sinds hoofdlijnenakkoord' |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat de aankondiging dat de nieuwe coalitie de spreidingswet in wil trekken nu al leidt tot 1500 minder asielplekken?1
De aankondiging leidde tot verschillende signalen. Enerzijds constateert het COA dat eerdere toezeggingen voor het realiseren van opvang worden ingetrokken en/of bevroren. Anderzijds tonen veel gemeenten zich bereid bestaande opvanglocaties langer open te houden of te kijken naar alternatieven. Over de bestaande opgave voer ik o.a. doorlopend gesprekken met de commissarissen van de Koning.
Hoeveel asielplekken verwacht u de komende tijd nog te verliezen als gevolg van deze aankondiging?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 1 evenals de recente brief die ik hierover gestuurd heb (Kamerstuk: 19 637, nr. 3257).
Welke argumenten geven gemeenten wanneer zij ervoor kiezen om nu toch geen asielzoekers op te vangen of toegezegde plekken te schrappen?
Het beperkt aantal gemeenten waarvoor terughoudendheid geldt, benoemt bijvoorbeeld afnemend draagvlak alsook de onzekerheid met betrekking tot financiën als argument.
Waren er gemeenten met wie afspraken gemaakt zijn over de specifieke uitkering voor extra plekken in de toekomst, dat de nieuwe coalitie heeft geschrapt? Wat kan deze gemeenten nu alsnog over de streep doen trekken?
Op dit moment is de Wet gemeentelijke taak mogelijk maken asielopvangvoorzieningen van kracht. Gemeenten kunnen derhalve bij het aanbieden van opvang in aanmerking komen voor een specifieke bonus-uitkering.
In hoeveel gemeenten was de Spreidingswet het afgelopen jaar een argument in de bereidheid om plekken te creëren?
Exacte gegevens hieromtrent zijn niet bekend.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de migratiechaos niet nóg groter wordt en er de komende maanden genoeg opvangplekken voor asielzoekers zijn?
Voor de acute vraag blijf ik de reeds ingezette lijnen hanteren om tijdelijke opvangcapaciteit te realiseren. Hierover heb ik u onder meer in mijn brief van 14 juni jl. (Kamerstuk: 19 637, nr. 3257) over geïnformeerd. Zo wordt ingezet op het op korte termijn realiseren van een aantal kansrijke locaties. Deze locaties dienen uiterlijk 31 augustus a.s. operationeel te zijn. Deze inzet betreft een samenwerking tussen het Rijk, de Commissarissen van de Koning, de colleges van burgemeester & wethouders en het COA. Indien het een locatie op Rijksgrond betreft, wordt ook het betreffende departement dan wel dienst betrokken.
Welke mogelijkheden heeft u nu nog voor het creëren van extra plekken nu blijkt dat de nieuwe coalitie de spreidingswet in wil trekken?
Zie antwoord op vraag 6.
Wat betekent dit voor Ter Apel, waar nog altijd te veel asielzoekers worden opgevangen? Heeft u nog mogelijkheden u aan uw belofte aan Ter Apel te houden om onder de 2000 asielzoekers te blijven?
De situatie in Ter Apel blijft helaas onverminderd kritiek. Op 14 juni jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de inspanningen die vele partijen leveren om de acute opvangsituatie het hoofd te bieden.
Kunt u garanderen dat er deze zomer geen asielzoekers noodgedwongen buiten moeten slapen?
Nee, dat kan ik helaas niet. Onze inzet is er op gericht alles in het werk te stellen om dit te voorkomen.
Aanbestedingsbureaucratie bij defensieaankopen |
|
Joost Eerdmans (EénNL), Gijs Tuinman (BBB) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Met al die miljarden euro’s extra piept en kraakt de inkoop van legerspullen»1 en «Defensie gefrustreerd door bureaucratie: «Ik ben er klaar mee dat Nederland niks zelf kan»»?2
Ja.
Hoe reflecteert u op de huidige balans tussen aanbestedingsregelgeving en een effectief defensie-inkoopproces?
Het verwerven van goederen en diensten is onderworpen aan (Europese) aanbestedingsregelgeving, namelijk de Aanbestedingswet 2012 (AW2012) en de Aanbestedingswet op defensie- en veiligheidsgebied (ADV). Beide wetten bevatten uitzonderingsbepalingen en laten onverlet dat een beroep kan worden gedaan op artikel 346 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) als aan de voorwaarden daarvoor wordt voldaan.
Er wordt nu ook gekeken in hoeverre aanpassingen nodig zijn van de nationale en Europese aanbestedingsregelgeving om te voorzien in de gereedstelling van de Krijgsmacht voor optreden in het kader van diens eerste hoofdtaak, nl. het verdedigen van het eigen grondgebied en dat van onze bondgenoten. Dat geldt in het bijzonder voor de inkoop van civiele goederen en diensten, omdat de AW2012 minder uitzonderingen heeft die geschikt zijn voor gereedstelling en ook nationale koppen bevat. De ADV bevat geen nationale koppen, voor aanpassing van de ADV zal in beginsel de Europese Richtlijn moeten worden gewijzigd.
Is er volgens u sprake van een vertragende aanbestedingsbureaucratie die de operationele inzetbaarheid van de krijgsmacht negatief beïnvloedt? Kunt u over uw antwoord uitweiden?
Het zo laag mogelijk houden van de administratieve lasten heeft constante aandacht. Zoals eerder toegezegd aan de leden Valstar (VVD) en Dassen (Volt)3 wordt de Kamer hier voor de zomer over geïnformeerd.
Het vinden van het goede evenwicht tussen een verantwoorde besteding van overheidsgeld, snelheid en rechtmatigheid is de opgave van Defensie bij de inkoop van het juiste product. Dit betekent ook dat we waar het gaat om de toepassing van de aanbestedingsregels scherper moeten gaan kijken naar het vinden van ruimte. We zien bij de inkoop voor Oekraïne dat daar snellere resultaten mogelijk zijn.
Tegelijkertijd blijft het hoe dan ook nodig om controleerbaar vast te leggen hoe Defensie overheidsgeld besteedt. Dit geldt ook als Defensie gebruik maakt van uitzonderingen, artikel 346 VWEU of de escalatieprocedure voor onrechtmatige inkopen.
Defensie werkt aan het vasthouden en bijstellen van dit goede evenwicht afhankelijk van het te verwerven product.
Hoe vaak wordt er gevolg gegeven aan het gebruik van Artikel 346, lid 1, Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), wat in de motie Knops en Van den Bosch (Kamerstuk 34 725 X, nr. 6) en de daaropvolgende kabinetsbrief (Kamerstuk 31 125, nr. 78) is toegezegd?
Defensie doet geen uitspraken over de frequentie van het toepassen van artikel 346 lid 1 sub b VWEU, dit vanwege de bescherming van het veiligheidsbelang waar artikel 346 lid 1 sub b VWEU voor wordt toegepast.
Worden in beginsel defensieprojecten aangelopen vanuit de uitzonderingsgronden uit het VWEU of met als uitgangspunt Europees aanbesteden?
De aanbestedingsstrategie wordt per project bekeken. Er is geen standaard uitgangspunt, zodat voor elk materieelproject de meest geschikte weg kan worden bewandeld. Daarnaast beoogt Defensie het oude mantra van beste product, voor de beste prijs los te laten en laat de factor tijd en herkomst van het product – bij voorkeur Europees of Nederlands – zwaarder meewegen. Dit draagt ook bij aan de ambitie van meer standaardisatie en interoperabiliteit van systemen en materieel in Europa. Hier over is uw Kamer recent geïnformeerd4.
Kunt u zich vinden in de gedachte dat met het actuele dreigingsbeeld vaker een beroep moet worden gedaan op het landsbelang en daarmee de uitzonderingsgronden in het VWEU?
Ja, de mogelijkheid bestaat dat Defensie in de huidige geopolitieke omstandigheden meer dan voorheen een beroep op de uitzondering van artikel 346 VWEU zal doen. Dit kan als aan alle criteria voor de toepassing van dit artikel wordt voldaan. Deze afweging wordt voor elke aanschaf afzonderlijk gemaakt en vastgelegd.
Welke exacte regelgeving en procedures dragen het meeste bij aan de bureaucratie, complexiteit en administratieve last van defensieaankopen?
Defensiematerieel is vaak complex materieel. De inkoopregelgeving is maar een onderdeel van alles wat komt kijken bij de aanschaf van defensiematerieel. Daarnaast is er ook andere regelgeving die van toepassing kan zijn. Te denken valt aan gebieden zoals beveiliging en veiligheid, kwaliteit, arbo en milieu om maar een paar zaken te noemen. Het is niet aan te geven welke exacte regelgeving het meeste bijdraagt aan de complexiteit, omdat dit per aankoop kan verschillen.
Zijn er maatregelen te verwachten om de aanbestedingscomplexiteit en administratieve lastendruk voor Defensie te verlichten? Op welke termijn zijn deze maatregelen te verwachten?
Zoals eerder toegezegd aan de leden Valstar (VVD) en Dassen (Volt)5 wordt de Kamer hier voor de zomer over geïnformeerd.
Het onvoldoende benutten van mediation in strafzaken |
|
Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Mogelijkheden mediation in strafzaken onvoldoende benut»?1
Ja.
Deelt u de mening dat mediation in strafzaken van belang is omdat het slachtoffers de mogelijkheid biedt over hun beleving te vertellen, er onderzoek kan worden gedaan naar wat nodig is voor herstel, er rekening kan worden gehouden met het resultaat van de mediation bij het nemen van een beslissing over de strafzaak en omdat slachtoffers en de verdachten afspraken kunnen maken over excuses, toekomstig gedrag en over de vergoeding van materiële en immateriële schade? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat het niet voldoende benutten van mediation te betreuren valt? Zo nee, waarom niet?
Ik ben een groot voorstander van herstelrecht. De samenleving, het slachtoffer, de verdachte en de dader hebben baat bij de inzet van herstelrecht. Sinds de start van deze kabinetsperiode zet ik er ook actief op in om mediation en herstelrecht in het algemeen in strafzaken te stimuleren en het aantal verwijzingen te laten stijgen.
Tegelijkertijd wil ik benadrukken dat niet iedere zaak geschikt is voor mediation in strafzaken en er zowel bij slachtoffers of verdachten niet altijd een herstelbehoefte en herstelbereidheid is, bijvoorbeeld in het geval van een ontkennende verdachte. Het is echter wel spijtig dat uit het WODC-onderzoek, dat ik inmiddels ook aan uw Kamer heb aangeboden, blijkt dat er een groot onbenut potentieel aan zaken is waarin slachtoffers en verdachten gebaat kunnen zijn bij Mediation in Strafzaken.2
Deelt u de mening dat er in veel gevallen geen reden is terughoudend te zijn in het verwijzen naar mediation en dat mediation ook in zwaardere strafzaken van toegevoegde waarde kan zijn? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat de terughoudendheid om naar mediation te verwijzen vermindert? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat mediation in strafzaken ook van toegevoegde waarde kan zijn in zwaardere strafzaken. In beginsel is elke zaak geschikt, mits er sprake is van herstelbereidheid en een herstelbehoefte. In zwaardere zaken gelden namelijk in beginsel dezelfde uitgangspunten voor het onderzoeken van mediation. In het WODC-onderzoek komt echter naar voren dat in de praktijk blijkt dat verwijzers de inzet van mediation in strafzaken in zwaardere zaken niet altijd geschikt achten.3 De onderzoekers beschrijven dat in de praktijk door verwijzers nogal eens een drempel wordt ervaren. Daarbij speelt bijvoorbeeld de misvatting dat mediation in strafzaken in de plaats zou komen van strafrechtelijke vervolging. Ook leeft in de praktijk bijvoorbeeld nogal eens de vooronderstelling dat er in zwaardere zaken bij slachtoffers vaak geen behoefte zou zijn om deel te nemen, terwijl volgens de onderzoekers geenszins kan worden gesteld dat dat dit het geval is en uit de registratiecijfers blijkt dat na verwijzing het mediationtraject even vaak start bij zwaardere als bij lichtere feiten.4
Momenteel werk ik daarom aan een traject in het kader van het vergroten van de bekendheid van herstelrecht. Dit traject richt zich met name op de professionals in de strafrechtketen. In dit traject zal ook aandacht worden besteed aan het verduidelijken van hetgeen van de professionals verwacht wordt gedurende het proces en het wegnemen van de vooroordelen bij professionals binnen de gehele strafrechtketen.
Waarom ervaren officieren en rechters problemen met het inpassen van het mediationtraject in hun eigen werkprocessen? Wat moet er gebeuren om die problemen weg te nemen en hoe gaat u daarvoor zorgen?
Zoals uit het WODC-onderzoek naar voren komt, worden belemmeringen om te verwijzen naar mediation gezien in het moment van benaderen van het slachtoffer (OM en rechtspraak), de doorlooptijden van mediation in strafzaken in relatie tot termijnen in het strafproces (OM), het mogelijk doorkruisen van het strafrechtelijk onderzoek (OM) en het aanhouden van de rechtszitting (rechtspraak).5
Vooropgesteld moet worden dat het bij het aanbieden van mediation in strafzaken aan slachtoffers of verdachten altijd gaat om maatwerk. Voor de één kan het mediationaanbod te vroeg komen en voor de ander te laat. Ik zal met het OM en de rechtspraak onderzoeken of en zo ja welke vaste momenten te vinden zijn in het strafproces waarop de mogelijkheid van mediation in ieder geval standaard en tijdig kan worden overwogen, bijvoorbeeld door het tijdig betrekken van de mediationbureaus, de zaakscoördinatoren (OM) en gerechtsjuristen (rechtspraak). Uiteraard blijft daarbij de herstelbehoefte en herstelbereidheid van betrokkenen leidend. Na de zomer zal hier in de beleidsreactie op het WODC-onderzoek nader op worden ingegaan.
Deelt u de aanbeveling van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC) dat mediation in strafzaken een betere organisatorische inbedding in het strafproces nodig heeft? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat herstelrecht in brede zin en mediation in strafzaken in specifieke zin beter zullen moeten worden ingebed in de werkprocessen binnen de organisaties in de gehele strafrechtketen, waaronder binnen het OM en de rechtspraak, maar ook de politie, de Dienst Justitiële Inrichtingen, de reclassering, de Raad voor de Kinderbescherming, Slachtofferhulp Nederland én de advocatuur. In mijn beleidsreactie op het WODC-onderzoek na de zomer ga ik hier uitgebreider op in.
Ik zie hier ook een dwarsverband met de motie Uitermark c.s. van 8 februari 2024 waarin mij wordt gevraagd om te bezien op welke wijze de beroepsgroep van mediators op korte termijn positie kan krijgen in de justitiële keten, hetgeen kan bijdragen aan het toekomstbestendiger inrichten van de voorziening mediation in strafzaken.6 Deze positie kan ook bijdragen aan het onderzoek of mediation in strafzaken steviger wettelijk kan worden verankerd in het nieuwe Wetboek van Strafvordering. Zoals is toegezegd in het CD juridische beroepen van 10 april 2024 zal ik in de genoemde beleidsreactie ook nader in gaan op die motie.
Deelt u de aanbevelingen van het WODC dat om ervoor te zorgen dat mediation in meer zaken wordt ingezet het gezien zou moeten worden als recht van slachtoffers en verdachten in het strafproces? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen dat dat gaat gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Of mediation in strafzaken kan worden ingezet, hangt in beginsel af van de herstelbereidheid en herstelbehoefte van beide partijen. Daarom kan niet worden gesproken van een recht op mediation in strafzaken. Vrijwilligheid voor beide partijen staat te allen tijde voorop. Wel onderzoek ik momenteel onder meer of een recht van het slachtoffer en de verdachte om de mogelijkheid mediation in strafzaken te laten onderzoeken in het nieuwe Wetboek van Strafvordering kan worden opgenomen. Zie verder het antwoord op vraag 7.
Acht u het nodig om wet- of regelgeving aan te passen om het toepassen van mediation in strafzaken te stimuleren? Zo ja, op welke wijze gaat u daarvoor zorgen? Dient het nieuwe wetboek van Strafvordering daarvoor aangevuld te worden? Zo nee, waarom niet?
Momenteel onderzoek ik of drie onderwerpen rondom herstelrecht wettelijk kunnen worden verankerd in het nieuwe Wetboek van Strafvordering. Daarbij gaat het om een recht van de verdachte en het slachtoffer om te verzoeken om te doen onderzoeken of mediation in strafzaken mogelijk is, een informatieplicht van de politie om het slachtoffer en de verdachte te wijzen op herstelrechtvoorzieningen en een instructienorm voor het openbaar ministerie en de rechter om ambtshalve te onderzoeken of mediation in strafzaken mogelijk is. Organisaties in de strafrechtketen zijn in de zomer van 2023 over deze drie punten geconsulteerd. De uitkomsten van deze consultatie worden tegelijkertijd met de resultaten van de evaluatie van de pilot mediation, die in het kader van de Innovatiewet Strafvordering wordt uitgevoerd, bezien. Het evaluatierapport ten aanzien van de pilot wordt dit najaar verwacht.
De onderwerpen die daarvoor in aanmerking komen zullen worden opgenomen in de tweede aanvullingswet inzake het nieuwe Wetboek van Strafvordering. Via deze aanpak kan een samenhangende en evenwichtige regeling in het nieuwe Wetboek van Strafvordering worden gerealiseerd.
Ook werk ik aan de herziening van het Beleidskader herstelrechtvoorzieningen gedurende het strafproces, waarin er wordt ingezet op duidelijkheid van de verhouding van de verschillende herstelrechtvoorzieningen en de momenten waarop deze kunnen worden ingezet.
Zijn er budgettaire belemmeringen om mediation in strafzaken vaker te benutten? Zo ja, waar bestaan die uit en welk bedrag is er nodig om die belemmeringen weg te nemen? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de Voorjaarsnota 2024 was het aanvankelijke structurele budget voor mediation in strafzaken bepaald op jaarlijks € 1.483.000. Zoals ik in de Kamerbrief aanpak versterking toegang tot het recht van 27 juni 2023 heb aangekondigd, is nog eens structureel € 1 miljoen beschikbaar voor de verhoging van de vergoedingen van strafmediators (€ 700.000) en een aanvullende financiering voor het groeiend aantal mediations in strafzaken (€ 300.000).7
Binnen deze financiële kaders zie ik geen budgettaire belemmeringen om mediation in strafzaken vaker te benutten. Hoewel de raming nog onzeker is, is de verwachting dat het voldoende zal zijn. Gedurende het jaar wordt deze post gemonitord.
De situatie in Soedan |
|
Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de onbevattelijke humanitaire ramp, mogelijk zelfs genocide, die zich in Soedan afspeelt waarbij 25 miljoen Soedanezen humanitaire hulp nodig hebben en het gevaar lopen te sterven door ondervoeding?
Ja.
Gezien de grote regionale betrokkenheid inclusief wapenleveranties, hoe gaat u de Nederlandse relaties met de landen in de regio inzetten voor de-escalatie van het conflict in Soedan? Bent u bereid om de bij het conflict betrokken landen in de regio, zoals de Verenigde Arabische Emiraten, aan te spreken op hun verantwoordelijkheid om het wapenembargo van de VN na te leven?
In de afgelopen maanden heb ik met regionale partners gesproken over de zorgwekkende situatie in Soedan en de noodzaak tot een einde van het geweld. Ik heb daarbij mijn zorgen geuit over de dreigende hongersnood, het belang van naleving van het VN wapenembargo benadrukt en de Nederlandse wens uitgesproken dat ook betrokken landen in de regio zoals de VAE en Egypte zich aansluiten bij het Jeddah-proces, zodra dit hervat wordt. Landen in de regio hebben een cruciale rol in het bereiken van een staakt-het-vuren en het voorkomen van verdere escalatie en in Soedan. Nederland verwelkomt dan ook dat landen in de regio, inclusief de VAE, de Paris Declaration of Principles hebben ondertekend. Nederland zal daarover actief het gesprek blijven aangaan.
Zijn wat u betreft alle bureaucratische vereisten die zijn gesteld aan humanitaire organisaties om geld te kunnen ontvangen op dit moment realistisch? Op welke manier gaat u zich ervoor inzetten dat deze worden gemitigeerd?
De criteria en eisen die normaal gesproken aan grote humanitaire organisaties gesteld kunnen worden zijn vaak niet realistisch voor kleine lokale organisaties in de huidige context in Soedan. Nederland is er voorstander van dat juist ook die kleinere, lokale organisaties – zoals de Emergency Response Rooms (ERRs) – in Soedan de beschikking hebben of krijgen over hulpgelden, omdat zij kunnen opereren in gebieden waar andere (internationale) organisaties dat niet kunnen. In gesprekken met humanitaire partners pleit Nederland er daarom voor om juist deze kleine lokale organisaties te ondersteunen, ook als het daarbij nodig is de vereisten zo aan te passen dat ze voor deze organisaties realistisch zijn. Dit gebeurt onder meer vanuit Sudan Humanitarian Fund (SHF) van OCHA waaraan Nederland in 2024 bijdraagt met EUR 10 miljoen. Nederland heeft zich vanuit zijn rol in de Advisory Board van het SHF sterk gemaakt voor deze financiering van ERRs.
Bent u bereid te onderzoeken hoe Nederland financieel kan bijdragen aan lokale initiatieven die bureaucratische belemmeringen omzeilen, zoals de door jongeren geleide Emergency Response Rooms (ERR’s) die al 4 miljoen mensen hebben bereikt?
Nederland ondersteunt het Sudan Humanitarian Fund (SHF) van OCHA in 2024 met EUR 10 miljoen. Het SHF op haar beurt financiert lokale organisaties, zoals de Emergency Response Rooms. Hier heeft Nederland zich in de Advisory Board van het fonds hard voor gemaakt en dat is gelukt. Nederland ondersteunt daarnaast de organisaties van de Dutch Relief Alliance (DRA) met EUR 7,1 miljoen in 2024. Ook zij werken samen met Soedanese organisaties, waardoor het merendeel van de financiering bij hen terecht komt.
Bent u bereid andere donorlanden aan te sporen om flexibele financiële steun voor humanitaire hulpverlening te verhogen aan lokale NGO’s, CSO’s en ERR’s ook al voldoen zij niet altijd aan alle bureaucratische vereisten maar zijn ze wel momenteel noodzakelijk voor de hulp die zij verlenen?
Ja. Nederland is in continu gesprek met andere donoren en humanitaire partners (VN, DRA, Rode Kruis) over hoe we humanitaire hulp effectiever kunnen inzetten in Soedan. Dit doen we onder andere in multilateraal verband in New York, Rome en Geneve. Daar hoort het punt van financiering aan lokale organisaties ook bij.
Hoe kan Nederland zich in EU verband steviger inzetten om via het Intergovernmental Authority on Development (IGAD)/Jeddah-proces onbelemmerde toegang voor humanitaire hulp in Soedan te bewerkstelligen?
Nederland en de EU zetten zich onverminderd in voor verbetering van humanitaire toegang. De Speciaal Vertegenwoordiger voor de Hoorn van Afrika van de EU, Annette Weber, speelt hierbij een belangrijke rol. Zij is nauw betrokken bij het Jeddah proces en spreekt daarnaast met andere relevante actoren (o.a. IGAD, AU High Level Panel) om inspanningen te coördineren. Ook in bilaterale gesprekken met Golfstaten, like minded en de VN, brengt Nederland het punt van toegang consequent op. De diplomatieke inzet wordt versterkt door het EU sanctieregime waar momenteel zes bedrijven op staan. De EU bereidt momenteel additionele sancties voor om de druk op beide strijdende partijen verder op te voeren.
Kan u ingaan op hoe Nederland (in EU-verband) kan bijdragen aan het betrekken van het maatschappelijk middenveld bij vredesonderhandelingen?
Op dit moment vinden geen actieve vredesonderhandelingen plaats. Wel worden naar verwachting onderhandelingen over een staakt-het-vuren op korte termijn hervat. Dit is een eerste voorwaarde, waarna vervolgens de besprekingen over vrede en een politiek proces kunnen plaats vinden. Hierbij steunt Nederland onder andere Taqqadum, een platform bestaande uit Soedanese civiele actoren. De Nederlandse financiële bijdrage heeft als doel het maatschappelijk middenveld en met name vrouwenorganisaties, nauwer bij dit proces te betrekken. Daarnaast steunt Nederland, via de EU, een organisatie met expertise op gebied van conflictbemiddeling en vredesopbouw, met als doel ervoor te zorgen dat de politieke besprekingen zo inclusief mogelijk zijn en daarmee breed gedragen door de Soedanese bevolking.
Ook is Nederland via zes strategische partnerschappen ter versterking van het maatschappelijk middenveld actief in Soedan. Twee van deze partnerschappen zijn specifiek gericht op vrouwengroepen en vredesinitiatieven.
Op welke manier steunt Nederland op dit moment de initiatieven voor het tot verantwoording roepen van de daders in Soedan? Zijn er voldoende middelen voor het Monitoring- en Rapportagemechanisme (MRM)?
Nederland ondersteunt monitoring van mensenrechten schendingen en accountability op de volgende manieren:
Bent u bereid om in Europees verband te pleiten voor financiering voor het MRM ofwel nieuwe monitoringsinitiatieven? Op welke manier gaat u dit doen?
Het is van groot belang dat de Fact Finding Mission (FFM) het mandaat kan uitvoeren dat door de Mensenrechtenraadresolutie van 11 oktober 2023 is ingesteld. Door de VN-liquiditeitscrisis is het Bureau van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten (OHCHR) echter hard geraakt en is het werk van onderzoeksmechanismen, zoals van de FFM Sudan en Special Procedures in het gedrang gekomen. De FFM is intussen wel operationeel en conform het mandaat zal de FFM tijdens de zitting van de Mensenrechtenraad in juni een mondelinge update geven van hun werkzaamheden. Onderhandelingen hierover zijn voorzien tijdens de septemberzitting van de Mensenrechtenraad dit jaar. Nederland geeft verder een vrijwillige bijdrage aan OHCHR voor ondersteuning van accountability-mandaten, en roept ook andere landen op dat te doen.
Het artikel 'Netbeheerder: na 2030 grotere kans op prijspieken door stroomtekorten' |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Netbeheerder: na 2030 grotere kans op prijspieken door stroomtekorten»?1
Ja.
Hoe vindt u het uit te leggen dat vanwege de huidige werkwijze van dit kabinet van de energietransitie, namelijk het uitfaseren van energie door kolen- en gascentrales, de sterke stijging van de vraag naar elektriciteit en het ontbreken van de effectieve inzet van batterijen en CO2-vrije alternatieven, leveringszekerheid van Nederland onder druk staat?
Het artikel op Nos.nl refereert aan de publicatie van de door TenneT opgestelde Monitor Leveringszekerheid 2024 (hierna: MLZ). Uit de MLZ komt naar voren dat de leveringszekerheid van elektriciteit tot en met 2030 niet in gevaar is, maar dat er na 2030 risico’s kunnen ontstaan. In de analyse wordt niet geconcludeerd dat deze risico’s worden veroorzaakt door de werkwijze van het kabinet, maar wordt gesteld dat zij te maken hebben met de noodzakelijke transitie naar een steeds duurzamer wordende energie- en elektriciteitsvoorziening die niet alleen in Nederland, maar ook in de ons omringende landen plaatsvindt.
Bent u voornemens om, in navolging van de zorgen van ongewenste stroomtekorten in het rapport van TenneT, de beoogde sluiting van kolencentrales in 2030 en de beoogde sluiting van gascentrales in 2035 te heroverwegen? Zo niet, waarom niet?
Nee. Het verbod op elektriciteitsproductie met behulp van kolen gaat in 2030 in en is van groot belang om de uitstoot van CO2 te reduceren.
In hoeverre bent u voornemens om gehoor te geven aan de oproep van TenneT om met een plan te komen om stroomtekorten vanaf 2030 te voorkomen? En indien, wanneer?
In mijn brief van 11 maart 2024 over de borging van leveringszekerheid (Kamerstuk 29 023, nr. 487) heb ik toegezegd om aan het einde van dit jaar de Kamer te informeren over de mogelijkheden om de leveringszekerheid na 2030 te versterken. Het advies van TenneT om een uitvoeringsplan te ontwikkelen als bedoeld in de Europese Verordening 2019/943 past in deze toezegging.
Daarnaast is in het Nationaal Plan Energiesysteem (NPE) aangegeven dat onderzocht zal worden wat er nodig is om flexibiliteit tot stand te laten komen. Daarbij wordt niet alleen gekeken naar welke technieken nodig zijn, maar ook naar mogelijkheden voor ruimtelijke sturing, de rol van nettarieven en het marktmechanisme in de elektriciteitsmarkt zodat ook marktpartijen de juiste prikkels hebben om flexibiliteit te realiseren en efficiënt in te zetten. Dit is mede conform het advies van TenneT in de MLZ. Na de zomer verschijnt de uitvoerings- en beleidsagenda van het NPE en kan dit worden meegenomen.
Deelt u de mening dat stoppen met wiebelstroom onoverkomelijk is en dat investeren in stabiele en regelbare energie-opwek, zoals kernenergie, noodzakelijk is, zodat TenneT het netwerk op orde kan brengen? Zo niet, waarom niet?
Het is van belang om een mix te vinden van elektriciteitsproductie die betaalbaarheid, betrouwbaarheid en duurzaamheid waarborgt. Diversiteit is daarvoor essentieel. Voor zover gedoeld wordt op elektriciteit die is opgewekt met wind- en zonne-energie zie ik geen aanleiding om daarmee te stoppen. Genoemde bronnen zijn juist een noodzakelijk element in de mix om tot een betaalbaar CO2-vrij elektriciteitssysteem te komen. Van belang is dat er voldoende flexibiliteit is voor de momenten dat er weinig of geen wind- en zonne-energie beschikbaar is. Voor flexibel vermogen kan dan gedacht worden aan gascentrales die geleidelijk zullen omschakelen naar duurzame brandstof (zoals groene waterstof), opslag, interconnectie en vraagsturing. Ook de ontwikkeling van nieuwe kerncentrales kan op lange(re) termijn bijdragen aan het borgen van de leveringszekerheid.
In hoeverre ziet de u net als TenneT risico’s tot prijspieken, zoals de gascrisis in 2022, waardoor de economie, het bedrijfsleven en Nederlanders schadelijke gevolgen kunnen ondervinden, zoals een torenhoge onbetaalbare energierekening?
De risico’s waar TenneT op wijst zijn niet vergelijkbaar met de prijspieken die wij in 2022 hebben gezien. De prijspieken waar TenneT op wijst, zijn zeer beperkt in duur en omvang. Het gaat om enkele uren per jaar. Bovendien zullen dergelijke prijspieken niet altijd doorwerken naar alle consumenten.
Daarnaast is deze prijsvorming op de energiemarkten essentieel voor een efficiënte werking van het energiesysteem. Hogere prijzen op momenten dat elektriciteit zeer schaars is, zijn van belang voor het stimuleren van vraagsturing.
Hoe vindt u het te verklaren dat in een welvarend land als Nederland er een reëel risico voor de toekomst bestaat dat Nederlanders op bepaalde momenten geen stroom tot hun beschikking hebben?
Allereerst wil ik benadrukken dat de benoemde risico’s door TenneT betrekking hebben op een gedeelte van de vraag. Oftewel, de verwachting van de MLZ is dat circa 14 uur per jaar onvoldoende capaciteit beschikbaar is om aan de voorziene vraag te kunnen voldoen. Dit betekent dat op deze momenten slechts in een (klein) gedeelte van de vraag niet kan worden voorzien. De omvang van een mogelijk tekort is afhankelijk van de vraag en het aanbod op een specifiek moment. Het is overigens op dit moment moeilijk te voorspellen hoe marktpartijen op de dan waarschijnlijk sterk stijgende prijzen zullen reageren.
Een betrouwbare elektriciteitsvoorziening is van groot maatschappelijk belang. Nederland kent een zeer betrouwbaar elektriciteitssysteem. Om de betrouwbaarheid van het systeem ook op middellange en lange termijn te borgen, worden de verwachte ontwikkelingen van het systeem, evenals de mate van leveringszekerheid, jaarlijks nauwkeurig gemonitord tot 10 jaar vooruit. Nationaal gaat het dan om de MLZ en op Europees niveau gaat het om de European Resource Adequacy Assessment (ERAA) van ENTSO-E (het samenwerkingsverband van Europese transmissiesysteem-beheerders). Indien uit de monitoring risico’s voor de leveringszekerheid naar voren komen, zoals nu voor het eerst het geval is met de MLZ, kunnen maatregelen in kaart worden gebracht om potentiële risico’s te adresseren en de leveringszekerheid blijvend te waarborgen. De gepubliceerde resultaten geven aanleiding om de risico’s nader te analyseren en mitigerende maatregelen te identificeren, en de Kamer zal eind dit jaar worden geïnformeerd over de bevindingen.
Hoe vindt u het te verklaren dat in een welvarend land als Nederland inwoners en industrie worden gevraagd om op bepaalde momenten wel/geen stroom te gebruiken? Kunt u concreet aangeven in hoeverre «vraagsturing» kan/zal bijdragen aan de leveringszekerheid?
Ik voorzie op dit moment niet dat de overheid verbruikers van elektriciteit zal gaan vragen om op bepaalde momenten geen elektriciteit van het net af te nemen. Het begrip vraagsturing moet ook niet op deze wijze worden geïnterpreteerd. De ook in de MLZ gebruikt Engelse term «Demand Side Response (DSR)» of het Nederlandse equivalent «vraagrespons» sluit beter aan bij wat wordt bedoeld, namelijk het reageren van de vraag naar elektriciteit op prijssignalen vanuit de markt. Vraagrespons is een van de vormen van flexibiliteit die van belang is om de leveringszekerheid te waarborgen in een grotendeels weersafhankelijk elektriciteitssysteem. Vraagrespons is namelijk een effectieve methode om aanbod en vraag te balanceren. Prijsprikkels moedigen afnemers aan om de vraag naar elektriciteit voor bijvoorbeeld flexibele industriële processen of het laden van elektrische voertuigen te verschuiven van momenten dat elektriciteit schaars is (hoge prijs) naar momenten waarin er een overvloed aan elektriciteit beschikbaar is (lage prijs). Daarmee zijn partijen zelf verantwoordelijk voor het al dan niet activeren van vraagsturing. TenneT verwacht een totaal beschikbaar vermogen voor vraagrespons van 1,6 GW in 2028, oplopend naar 1,7 GW in 2030 en 1,9 GW in 2033.
In hoeverre ziet uw risico’s voor de onaantrekkelijkheid van Nederland voor bedrijven, omdat vooral de industrie wordt geraakt bij stroomtekorten, in het licht van eerdere waarschuwingen vanuit het bedrijfsleven die stellen te willen vertrekken uit Nederland?
Het bedrijfsleven en de industrie zijn gebaat bij een betaalbare, betrouwbare en duurzame energievoorziening. Op dit moment heeft Nederland een zeer betrouwbaar elektriciteitssysteem en dit willen we behouden. Daarom zijn de acties voorzien die zijn aangegeven in het antwoord op vraag 4.
Kunt u aangeven hoeveel uur per jaar stroom er de afgelopen jaren niet geleverd kon worden? Kunt u tevens de verwachtingen tot 2030 per jaar uiteenzetten?
Er hebben zich de afgelopen jaren geen leveringszekerheidsproblemen voorgedaan. Zoals aangegeven in de MLZ is de Loss of Load Expectation (LOLE) voor 2028 0,0 uur per jaar en voor 2030 1,4 uur per jaar. De LOLE geeft een inschatting van het gemiddeld aantal uren per jaar waarin de beschikbare productiecapaciteit en andere bronnen van flexibiliteit niet kunnen voldoen aan de voorziene vraag. Dit betekent echter niet dat een tekort zich ook daadwerkelijk zal voordoen. De monitoring is bedoeld om tijdig maatregelen te kunnen nemen.
De LOLE weerspiegelt de afweging tussen leveringszekerheid van elektriciteit en kosten van de elektriciteitsvoorziening. Het aanhouden van meer flexibiliteit om de leveringszekerheid nog verder te vergroten, brengt ook extra kosten met zich mee.
Kunt u aangeven hoeveel uren per jaar er de afgelopen jaren hernieuwbare opwek is afgeschakeld en hoeveel met SDE subsidies opgewekte stroom er de afgelopen jaren is geëxporteerd (stroomsurplus)? Kunt u tevens de verwachtingen tot 2030 per jaar uiteenzetten? Zo niet, waarom niet?
Het afschakelen van hernieuwbare opwek is aan marktpartijen, en afhankelijk van de strategie die zij hanteren. Het is daarom niet in te schatten hoeveel opwek in de afgelopen jaren is afgeschakeld, noch om een voorspelling te doen over het te verwachten volume dat zal worden afgeschakeld richting 2030. Het is daarbij niet bekend wat het aandeel in de export is van elektriciteit die is geproduceerd met vermogen dat een SDE-beschikking heeft.
Tot slot wil ik onderstrepen dat interconnectoren essentieel zijn voor een betrouwbaar en betaalbaar elektriciteitssysteem. Deze interconnectoren worden aangewend om elektriciteit te exporteren in geval van een overschot, en vice versa. De koppeling van de elektriciteitssystemen en markten in Europa resulteert daarmee in een enorme maatschappelijke welvaartswinst. Ook de MLZ wijst op het belang van interconnectie door het effect te benoemen van een hypothetische situatie zonder interconnectie, waarbij de LOLE in 2030 zou oplopen naar 626 uur.
De plannen van de Waalse overheid om mijnbouw te vergunnen, vlak over de grens bij Vaals |
|
Geert Gabriëls (GL) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de plannen van de Waalse overheid om mijnbouw te vergunnen, vlak over de grens bij Vaals?
Op dit moment is er geen sprake van een concrete vergunningaanvraag voor mijnbouw vlak over de grens bij Vaals.
In 2018 heeft het bedrijf WalZinc wel een aanvraag voor een exploitatie-vergunning ingediend voor heropening van een oude zinkmijn dicht bij de Nederlandse grens. Deze aanvraag is door Wallonië toen niet-ontvankelijk verklaard.
Gezien de ontwikkelingen heeft Nederland destijds (in 2019) een brief gestuurd aan Wallonië om aan te geven dat Nederland als belanghebbende partij betrokken wil worden in eventuele besluitvorming rond een exploitatievergunning of heropening van deze mijn, conform het Verdrag inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband (het Verdrag van Espoo).
Wallonië heeft in antwoord hierop aangegeven dat bij een nieuwe aanvraag voor exploitatie, conform de geldende Waalse regelgeving, het Verdrag van Espoo gerespecteerd zal worden.
Bent u of de provincie actief geïnformeerd of anderszins betrokken geweest bij dit voornemen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn de mogelijke gevolgen van deze zinkmijn voor de grondwaterstanden en waterkwaliteit in Nederland, indien deze mijn actief wordt?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 en 2 is er geen sprake van een concrete aanvraag voor een exploitatievergunning. Gevolgen voor de grondwaterstanden en waterkwaliteit zijn daarom niet aan te geven. Mogelijke effecten van mijnbouwactiviteiten net over de grens zijn echter niet op voorhand uit te sluiten.
Is hier een milieueffectrapportage over beschikbaar?
Er is geen sprake van een aanvraag voor exploitatievergunning. Er is dan ook geen milieueffectrapportage beschikbaar. Voor concrete mijnbouwprojecten met mogelijk belangrijke nadelige grensoverschrijdende effecten zal op grond van het Verdrag van Espoo een grensoverschrijdende milieueffectrapportage moeten worden gemaakt.
Wat zijn de mogelijkheden voor Nederlandse overheden of burgers om in te spreken, bezwaar te maken of anderszins hun belangen te laten gelden?
Het proces van een grensoverschrijdende milieueffectrapportage voorziet in inspraak, ook door Nederland en inwoners van Nederland. Daarnaast is ook op een concrete vergunningaanvraag en het besluit van het bevoegd gezag daarop inspraak mogelijk.
Het bericht ‘ME grijpt in bij bezetting gebouw Universiteit Leiden in Den Haag‘ |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «ME grijpt in bij bezetting gebouw Universiteit Leiden in Den Haag»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de Universiteit Leiden in gesprek is gegaan met Students for Palestine, dat, zoals u blijkens eerdere antwoorden weet, zich aan diezelfde universiteit schuldig heeft gemaakt aan het verheerlijken van geweld middels onder andere het uitdelen van flyers?2 Hoe is het mogelijk om te spreken van een constructieve discussie met deze extremistische groepering?3
Laat ik duidelijk zijn dat voor de verheerlijking van geweld geen plaats is in het onderwijs, noch in onze samenleving. Universiteiten en hogescholen hebben, gestimuleerd door de overleggen die ik met hen heb gevoerd, een gezamenlijke richtlijn ontwikkeld voor de omgang met protesten op hun campussen. De richtlijn is voor alle partijen de basis en dit geeft de instellingen en de lokale driehoek (bestaande uit de burgemeester, de officier van justitie en de politiechef), een eenduidig fundament om te kunnen handelen. Voor een nadere toelichting hierop verwijs ik u hiervoor graag naar mijn kamerbrief over de «Stand van zaken omtrent de veiligheid op universiteiten en hogescholen n.a.v. de protesten over de situatie in Gaza» van 31 mei 2024.4
Zoals in deze «richtlijn protesten» is opgenomen, is de inzet van universiteiten en hogescholen altijd een vreedzaam verloop van een protest. Instellingen proberen daarom in gesprek te blijven met protesterende medewerkers en studenten om te zorgen voor een veilig verloop van het protest. Ook vragen instellingen aan de organisatoren van protesten om erop toe te zien dat er geen strafbare feiten worden gepleegd.
Wanneer een protest niet voldoet aan uitgangspunten uit de richtlijn, zetten universiteiten en hogescholen in op de-escalatie. Afhankelijk van de specifieke situatie van een protest beslist de instelling – in afstemming met de lokale driehoek – welke stappen bijdragen aan de best passende oplossing.
Dat kan ook overleg met demonstranten inhouden. Als sprake is van strafbare feiten, kan hiervan aangifte gedaan worden. Het is aan de politie om een opsporingsonderzoek te starten en aan het Openbaar Ministerie om te beoordelen of sprake is van strafbare feiten en of een vervolging opportuun is.
Vindt u ook dat instellingen niet in gesprek, laat staan in onderhandeling, moeten treden met initiatieven die openlijk terreur verheerlijken? Gaat u hierover het gesprek aan met de instellingen voor hoger onderwijs?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u onomwonden bevestigen dat het ontoelaatbaar is dat instellingen onder druk van geweldsverheerlijkers hun inhoudelijke beleid aanpassen?
De eis die door de demonstranten in de verschillende protesten wordt neergelegd is dat de betreffende instelling alle (wetenschappelijke) banden met Israëlische instellingen, zoals academische samenwerking bij wetenschappelijk onderzoek en onderwijs, zonder meer verbreekt. Deze eis gaat voorbij aan de wijze waarop instellingen tot beslissingen over internationale samenwerking komen op basis van zorgvuldige, inhoudelijke en democratische processen, vrij van intimidatie, druk of dreiging met geweld. Het is namelijk een academische kernwaarde dat wetenschappers in vrijheid mogen bepalen met wie en naar welke vragen zij onderzoek doen.
Ik vind het belangrijk dat universiteiten en hogescholen wetenschappelijke en strategische samenwerkingsverbanden met andere instellingen of in internationale projecten op eenzelfde zorgvuldige wijze tegen het licht houden en dat elk individueel geval op basis van de omstandigheden inhoudelijk, en daarmee landenneutraal wordt bekeken. Instellingen zijn momenteel bezig met de (door)ontwikkeling van criteria waarmee zij de (ethische) kansen en risico’s van internationale samenwerking kunnen afwegen. Ik heb de universiteiten en hogescholen verzocht om bij deze doorontwikkeling een aantal belangrijke uitgangspunten te betrekken. Ik verwijs voor deze uitgangspunten naar de bijlage bij mijn kamerbrief over de «Stand van zaken omtrent de veiligheid op universiteiten en hogescholen n.a.v. de protesten over de situatie in Gaza» van 31 mei 2024.5
Op welke wijze kunt u instellingen (financieel) ondersteunen om weerstand te kunnen bieden tegen dwang van activisten die, al dan niet gepaard gaande met bezetting van panden en vernieling, erop gericht is het beleid van de instelling aan te passen?
Ik ben, zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 en 3, intensief in overleg met instellingen over de demonstraties. Daarbij zijn ook vertegenwoordigers vanuit politie, het Openbaar Ministerie en het Ministerie van Justitie en Veiligheid betrokken. Dit heeft ook bijgedragen aan een nauwere samenwerking van de universiteiten en hogescholen met de lokale driehoek ter voorbereiding op of gedurende de protesten. Universiteiten en hogescholen hebben, gestimuleerd door deze overleggen, een gezamenlijke richtlijn ontwikkeld voor de omgang met protesten op hun campussen. Hogescholen en universiteiten zijn daarnaast momenteel bezig met de (door)ontwikkeling van criteria waarmee zij de (ethische) kansen en risico’s van internationale samenwerking kunnen afwegen. Ik heb de universiteiten en hogescholen verzocht om bij deze doorontwikkeling een aantal belangrijke uitgangspunten te betrekken. Ik verwijs voor deze uitgangspunten naar de bijlage bij mijn eerder genoemde kamerbrief over de veiligheid op universiteiten en hogescholen. In die brief ga ik nader in op de inzet ten aanzien van de veiligheid op hogescholen en universiteiten.
Klopt het dat de Universiteit Leiden wel degelijk in gesprek is gegaan met gemaskerde activisten?4 Zo ja, hoe verhoudt dat zich tot de uitspraak van de woordvoerder dat het college van bestuur het nieuwe protocol zal naleven? Bent u bereid het college van bestuur hierop aan te spreken?
Universiteit Leiden heeft aangegeven dat een vertegenwoordiger van de Universiteit Leiden tijdens de protestactie op 16 mei jl. kort gesproken heeft met twee protestvoerders die op dat moment gezichtsbedekking droegen. De aanwezige politiemensen hebben hetzelfde gedaan. Dit is niet conform de huisregels en de gezamenlijke richtlijn, maar er is op dat moment prioriteit gegeven aan een de-escalerende aanpak. Dit met het oog op de veiligheid van alle betrokkenen op en rond de Campus Den Haag. Ik heb begrepen dat dit contact pertinent géén onderhandelingen betrof en bewust plaatsvond in een open ruimte, in gezelschap van de politie, zodat iedereen kon zien dat de-escalatie de insteek was.
Ik zal het college van bestuur niet aanspreken op het besluit contact te zoeken met de protestvoerders met gezichtsbedekking. Ik heb er begrip voor dat de keuze om contact te legen met deze twee protestvoerders gemaakt is onder hoge druk en dat er in het belang van de gezondheid en veiligheid van studenten en personeel een afweging is gemaakt.
Wat is uw oordeel over het feit dat vermeende demonstraties herhaaldelijk en primair ingezet worden als dwangmiddel en niet als mogelijkheid om de eigen mening te kunnen uitdragen? Hoe beoordeelt u deze ontwikkeling in het licht van de Europese jurisprudentie die aangeeft dat het welbewust uitoefenen van dwang niet tot de kern van het demonstratierecht behoort?5
Het is goed dat studenten en docenten zich betrokken voelen bij wat er in de wereld speelt, en dat mogen ze ook uiten. Maar geweld, intimidaties en vernieling vind ik onacceptabel. De veiligheid van iedereen binnen de gemeenschap mag hierdoor niet in het geding komen. Ook kan er absoluut geen sprake zijn van antisemitisme of het oproepen tot haat.
Bij een demonstratie gaat het inderdaad om een vreedzame betoging. Uit de jurisprudentie volgt dat acties die niet of niet primair het karakter van gemeenschappelijke meningsuiting hebben, maar waarbij andere elementen, zoals feitelijke dwang, overheersen, niet worden gezien als een betoging. Of hiervan in een concreet geval sprake is, staat ter beoordeling van de burgemeester en dat oordeel is vervolgens onderworpen aan toetsing door de rechter.
Het bericht dat in Nederland tussen 2013-2022 de oppervlakte van natuur- en bosgebieden met bijna 2,5 procent is afgenomen. |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Christianne van der Wal (minister zonder portefeuille landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u uitleggen hoe het kan dat de natuur tussen 2013–2022 is afgenomen met 15.800 hectare, ondanks te doelstelling om tussen 2011–2027 80.000 hectare natuur te realiseren in het kader van het Natuurnetwerk Nederland (NNN)?1
Het CBS heeft geconstateerd dat er problemen zijn ontstaan bij de gegevens die gebruikt zijn voor dit nieuwsbericht. Daarvoor heeft het CBS inmiddels onderstaande toelichting gepubliceerd:
Het is dus niet mogelijk om conclusies te ontlenen aan het bericht. Zodra het CBS een consistente tijdsreeks heeft geformuleerd, zal ik uw Kamer hierover informeren. Het CBS verwacht deze gegevens aan het einde van het jaar of uiterlijk begin 2025 op orde te hebben. Het CBS laat overigens weten dat de impact van de onvolkomenheden zeer beperkt zal zijn. In afwachting van de gecorrigeerde gegevens is het goed om te benadrukken dat de natuur- en bosgebieden in de CBS- publicatie zijn bepaald aan de hand van een bredere definitie van natuur dan het NNN. De oppervlakte natuur in het NNN nam, blijkens de negende Voortgangsrapportage Natuur (Kamerstuk 33 576, nr. 362), in de periode 2011–2022 juist toe met 48.511 ha.
In deze periode heeft wel een afname van het bosgebied plaatsgevonden3. Deze afname is ten dele het gevolg van omvorming van bossen naar andere typen natuur voor het realiseren van de Natura 2000-instandhoudingsdoelen (inmiddels is de afspraak dat deze kap met terugwerkende kracht tot 2017 wordt gecompenseerd). Er is ook bos verdwenen door kap van tijdelijke bossen die in de jaren tachtig en negentig op landbouwgrond zijn aangelegd ten behoeve van de houtproductie. In de negende Voortgangsrapportage Natuur is gerapporteerd over de aanleg van nieuw bos in 2021 en 2022. Hieruit blijkt dat 823 hectare is aangelegd. De uitvoering zal dus wel versneld moeten worden om de beleidsdoelen uit de Bossenstrategie te behalen om 37.400 hectare aan nieuw bos te realiseren.
Valt de afname van natuur- en bosgebied op percelen binnen het NNN?
Dat ligt niet in de rede. Daar waar omvorming van bos naar een ander natuurtype heeft plaatsgevonden, is het effect op de oppervlakte natuur- en bosgebied per saldo nul.
Kunt u toelichten welke delen natuur verloren zijn gegaan, wat de bestemming van die grond is geworden en waarom het omgevormd is?
Deze vraag is pas te beantwoorden als de onvolkomenheden in de dataset zijn hersteld. Het CBS verwacht deze gegevens aan het einde van het jaar of uiterlijk begin 2025 op orde te hebben.
Deelt u de mening dat het oppervlakte natuur- en bosgebied juist met een versneld tempo zou moeten toenemen?
Ja. De te nemen maatregelen in het kader van onder andere het Natuurpact, het Programma Natuur en Bossenstrategie hebben ook een toename van omvang en kwaliteit van het areaal natuur en bos tot doel. Onlangs heb ik uw Kamer geïnformeerd over de tweede fase van het Programma Natuur (Kamerstuk 33 576, nr. 375), waarin maatregelen ten behoeve van natuurherstel, inclusief areaalgroei, kunnen worden gefinancierd. Ook de provinciale maatregelenpakketten ter versterking van het landelijk gebied, waarover ik uw Kamer op 7 juni 2024 heb geïnformeerd, bevatten diverse maatregelen voor versterking en uitbreiding van het natuur-en bosareaal (Kamerstuk 34 682, nr. 192). Verder is areaaluitbreiding ook benodigd voor het behalen van de wettelijke doelen voor klimaatmitigatie, zoals onderbouwd in de Klimaat- en Energieverkenning 2023 van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL).4
Deze opgave beperkt zich overigens niet tot de natuur binnen het NNN. Ook buiten het NNN is groei van het natuurareaal, waar mogelijk gecombineerd met andere functies, van belang. Ook hier bevinden zich bossen, landschapselementen en andere natuurtypen die een essentiële bijdrage leveren aan de instandhoudings- en klimaatdoelen, en een belangrijke recreatieve en landschapshistorische functie hebben.
Welke gevolgen heeft de afname van deze natuur voor andere doelen en ambities op het gebeid van biodiversiteit en een gezonde leefomgeving?
Afname van natuur- en bosgebied heeft een negatieve invloed op biodiversiteit en een gezonde leefomgeving. Uit onder meer de Natuurverkenning 2050 van het PBL5 en een quick scan van WUR en SOVON Vogelonderzoek6 blijkt dat groei van het natuurareaal nodig is om toe te kunnen werken naar een gunstige staat van instandhouding van onze natuur.
Deelt u de mening dat het zeer kwalijk is dat wij, als Rijk en provincies, ons niet aan de afspraken in het Natuurpact houden?2
Ik blijf er bij de provincies op aandringen dat de overeengekomen afspraken worden gerealiseerd. De provincies hebben mij laten weten alles op alles te zetten om dat ook voor elkaar te krijgen.
Uit bijlage 1 van de negende Voortgangsrapportage Natuur (Kamerstuk 33 576, nr. 362) blijkt dat de provincies van de opgave van 80.000 ha nieuwe natuur naar verwachting op 6.888 ha na het afgesproken eindjaar 2027 zullen realiseren.
Welke resultaten heeft de Taskforce Versnelling NNN geboekt sinds de laatste update in 2022?3
De provincies nemen het advies van de Taskforce mee in de realisatie van hun eigen deel van het NNN. In de tiende Voortgangsrapportage Natuur zullen Rijk en provincies verslag doen van de voortgang in de realisatie van de opgave van 80.000 ha nieuwe natuur. Deze Voortgangsrapportage over het jaar 2023 wordt verwacht in november 2024.
Wat gaat u doen om te zorgen dat we de Europees afgesproken doelstelling van 30 procent beschermd landoppervlak in 2030 gaan halen?
Deze ambitie, opgenomen in de EU-Biodiversiteitstrategie, geldt EU-breed en niet per lidstaat. Voor natuur op land (inclusief binnenwater) komt Nederland, na realisatie van het staande beleid, zoals de realisatie van het NNN, uit op ongeveer 27%. Door onder meer uitvoering van de landelijke Bossenstrategie en het Programma Natuur zou dit percentage verder kunnen stijgen.
Hoe verhoudt de afname van de natuur zich tot het Nationaal Programma Landelijk Gebied?
Zoals gemeld in antwoord op vraag 4, bevatten de provinciale maatregelenpakketten ter versterking van het landelijk gebied, waarover ik uw Kamer op 7 juni 2024 heb geïnformeerd, diverse maatregelen voor versterking en uitbreiding van het natuur-en bosareaal (Kamerstuk 34 682, nr. 192).
Betekent dit dat het Rijk zich extra zal gaan inspannen voor de creatie van nieuwe natuur met goede natuurkwaliteit?
Het Rijk zal zich inspannen om de realisatie van de gestelde natuurdoelen in onder andere het Natuurpact, Programma Natuur en de Bossenstrategie te bevorderen.
Wat is de relatie tussen de dalende insectpopulaties, het massaal verdwijnen van bloeiende planten en de afname van het Nederlandse natuurareaal?4
Zie mijn antwoord op vraag 1 en 2. Het is niet mogelijk deze conclusie te verbinden aan het CBS-bericht.
De in het NOS-bericht aangehaalde studie laat zien dat het verdwijnen van bestuivers een van de drukfactoren op bloeiende planten is. Ook verdroging en stikstofdepositie worden als drukfactor geïdentificeerd op bloeiende planten.
Door uitvoering van de genoemde maatregelen ter versterking van het landelijk gebied wordt de natuur in natuurgebieden en specifiek de daarvoor benodigde milieucondities verbeterd. Dit kan een positief effect hebben op de aanwezigheid van bloeiende planten in natuurgebieden. Door actief te werken aan de realisatie van Basiskwaliteit Natuur worden omgevingscondities buiten VHR- en NNN-gebieden verbeterd. Dit zal ook een positief effect hebben op de natuurkwaliteit binnen het natuurareaal.
Hoe belangrijk is sterke en verbonden natuur voor bestuiving van onze landbouwgewassen en in welke mate staat dit onder druk?
De productie van onder meer bonen, verschillende soorten groente en fruit is afhankelijk van bestuiving. Aanwezigheid van geschikt (voortplantings)habitat op korte afstand van deze gewassen is hierbij van belang. Ik erken het belang van een sterke en verbonden natuur voor bestuiving van landbouwgewassen. Een sterk en verbonden natuur die voldoet aan wat minimaal nodig is, gedefinieerd binnen de realisatie van Basiskwaliteit Natuur, is ook van belang voor natuurlijke plaagdierbestrijding en het bieden van andere ecosysteemdiensten.
Door onder meer het realiseren van de 10% groenblauwe dooradering, het bereiken van Basiskwaliteit Natuur en het faciliteren van het ANLb- en SNL-subsidies ondersteun ik het creëren en verbeteren van het leefgebied van bestuivers in het landelijk gebied en een sterke en verbonden natuur.
Het bericht ‘Spaarders in box 3 mogen oordeel Hoge Raad niet afwachten’ |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de inhoud van het artikel «Massaal bezwaar spaarders box 3» in het Weekblad Fiscaal Recht van 8 mei jongstleden en het artikel «Spaarders in box 3 mogen oordeel Hoge Raad niet afwachten» in het FD van 13 mei jongstleden?
Ja.
Klopt het dat u nog steeds voornemens bent de definitieve aanslagen over 2023 wel aan te houden voor beleggers, maar niet voor spaarders? Klopt het dat – wanneer de Hoge Raad een voor belastingplichtigen gunstig vonnis wijst – dit dus niet vanzelf geldt voor spaarders, omdat hun aanslag dan al definitief is?
Ja, dat klopt. In de Kamerbrief van 15 april 2024 is vermeld dat de Belastingdienst het opleggen van de definitieve aanslagen inkomstenbelasting 2023 zal aanhouden.1 Het gaat dan, net zoals voor belastingjaar 2021 en 2022, om aanslagen met box 3-inkomen dat uit meer bestaat dan banktegoeden. Ik ben van mening dat een rendementspercentage van 0,92% voor banktegoeden in 2023, voor spaarders redelijk is. Nagenoeg alle aanslagen inkomstenbelasting 2023 van de spaarders box 3 hebben een dagtekening van begin mei 2024, waardoor aanslagen op 6 juni, de datum dat de arresten van de Hoge Raad zijn gewezen, nog niet onherroepelijk vaststonden. De arresten zijn dus ook van toepassing op deze aanslagen inkomstenbelasting 2023 van spaarders.
Klopt het dat u in het commissiedebat van 18 april jongstleden over box 3 stelde: «(...) Dat is nog een slagje erger, want dat zijn mensen die gewoon netjes hun belastingbiljet hebben ingevuld, met het volste vertrouwen dat ze de wet volgden. Vervolgens komt er een uitspraak waarbij bezwaarmakers wel in het gelijk worden gesteld en niet-bezwaarmakers niet.» Vindt u het op gelijke wijze onrechtvaardig als nu opnieuw de groep niet-bezwaarmakers naast het net vist, op het moment dat een onherroepelijk oordeel van de rechter opnieuw rechtsherstel voor box 3 afdwingt?
Het klopt dat ik dat in het commissiedebat heb gezegd. Dit was echter geen spijtbetuiging, maar een constatering dat bij deze moeilijke afweging om niet-bezwaarmakers op goede gronden (juridische afbakening, uitvoeringstechnische redenen en budgettaire gevolgen) niet te compenseren toch het rechtsgevoel werd gekrenkt.
Afgelopen jaar is ervoor gekozen om de aanslagen van belastingplichtigen met (ook) overige bezittingen aan te houden.3 Voor spaarders met name sluit het forfait zeer goed aan bij het werkelijke gemiddelde rendement. De rendementen op spaargeld zijn namelijk relatief homogeen. De categorie «overige bezittingen», waarvoor nu één rendementspercentage geldt, bevat echter veel verschillende vermogensbestanddelen met uiteenlopende rendementen.
Daarom worden deze aanslagen wel aangehouden. Voor de andere aanslagen is het op dit moment technisch echter niet meer mogelijk om die nu nog aan te houden. Echter, doordat de arresten van de Hoge Raad al op 6 juni zijn gewezen, staan nagenoeg alle aanslagen op die datum nog niet onherroepelijk vast en zullen deze belastingplichtigen niet achter het net vissen. Deze arresten gelden dan namelijk ook voor de aanslagen inkomstenbelasting 2023. Over de arresten wordt ook communicatie voorbereid.
Kunt u aangeven van hoeveel box 3 belastingplichtigen anno 2023 het box 3-vermogen slechts (of grotendeels) uit direct opeisbare tegoeden op bankrekeningen bestaat? Klopt het dat over deze direct opeisbare vergoeding doorgaans geen of een nihilbedrag aan rente wordt uitgekeerd, terwijl belastingplichtigen wel worden aangeslagen voor het spaargeldforfait?
Het is voor mij niet mogelijk om te bepalen welk deel van de bank- en spaartegoeden van box 3-belastingplichtigen zien op direct opeisbare tegoeden. Dit onderscheid wordt niet gemaakt in de box 3-aangifte. Het genoemde getal van 650.000 belastingplichtigen met slechts of grotendeels direct opeisbare tegoeden van meer dan het heffingvrije vermogen van € 57.000 dat bij vraag 5 wordt genoemd, kan ik daarom niet verifiëren of onderschrijven.
Kunt u in dit licht aangeven wat de kosten zouden zijn voor de Belastingdienst (in termen van menskracht, geld en capaciteit die niet elders ingezet kan worden), indien 650.000 spaarders gedwongen worden individueel en tijdig bezwaar aan te tekenen tegen de box 3-heffing in hun aanslag 2023, om zo zeker te stellen dat eventueel rechtsherstel ook op hen van toepassing is?
Indien 650.000 belastingplichtigen bezwaar zouden maken tegen hun aanslag 2023, zal dat een fors beslag leggen op de capaciteit van de Belastingdienst. Hoe groot dat beslag zal zijn is, onder andere, afhankelijk van de gronden waarop bezwaar wordt gemaakt en in welke vorm (aanvullend) herstel dient te worden geboden.
Hoeveel belastingplichtigen hebben inmiddels een aanslag inkomstenbelasting 2023 ontvangen? Wat is de dagtekening op de aanslag die belastingplichtigen ontvangen? Vanaf welke datum worden nu individuele bezwaren door de Belastingdienst afgewezen?
Ruim 278.000 belastingplichtigen bij wie sprake is van een box 3-inkomen dat uit enkel bank- en spaartegoeden bestaat, hebben een aanslag inkomstenbelasting 2023 ontvangen. De dagtekening van deze aanslagen kan variëren van 12 april 2024 tot heden. Het aantal aanslagen met dagtekening 12 april 2024 is beperkt, het gaat hier om ongeveer 185 aanslagen waarvan mogelijk een deel geen box 3-inkomen bevat. De aanslagen die daarna zijn verstuurd hebben een dagtekening vanaf 3 mei 2024.
Vanaf welke datum individuele bezwaarschriften kunnen worden afgewezen, is afhankelijk van wanneer deze in behandeling worden genomen en de doorlooptijd van de behandeling; bepalende factoren daarbij zijn o.a. de beschikbare capaciteit, de huidige voorraad bezwaarschriften en welke bezwaargronden een belastingplichti.ge aandraagt.
Bent u bereid, gelet op de spijtbetuiging van uw kant in het debat op 18 april jongstleden, de rechten van alle belastingplichtigen met box 3-vermogen – inclusief spaarders – veilig te stellen totdat er een onherroepelijke uitspraak van de rechter ligt?
Zie antwoord vraag 3.
Indien u de vorige vraag met nee beantwoordt, wat is daartoe uw motivering, in het licht van het «doenvermogen» van de burgers als het gaat om belastingzaken? En bent u bereid om uitgebreid en expliciet ruchtbaarheid te geven aan het feit dat belastingplichtigen individueel en tijdig bezwaar dienen aan te tekenen tegen hun definitieve aanslag inkomstenbelasting? Welk communicatieplan heeft u hierbij voor ogen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe voorkomt u dat belastingplichtigen hier nu opnieuw achter het net vissen? Of accepteert u dat u mogelijk nogmaals «niet rechtvaardig» en op «niet uit te leggen» wijze moet opereren, zoals u in het commissiedebat van 18 april stelde over de rol van de wetgever bij het box 3-rechtsherstel?1
Zie antwoord vraag 3.
Bent u met de ChristenUnie van mening dat de bovenstaande problematiek voorkomen had kunnen worden door de «klassieke» massaalbezwaarprocedure in stand te laten? Wat is de kortst mogelijke termijn waarbinnen dit mogelijk is?
De procedure tot 2016 sloot aan bij het moment van het aanwijzen van de massaalbezwaarprocedure. Indien op dat moment de aanslag nog niet onherroepelijk was, werd die aanslag overeenkomstig de gunstige uitkomst van de procedure voor de belastingplichtige verminderd. Voor deze groep belastingplichtigen gold dus feitelijk niet de eis van een tijdig bezwaarschrift om in aanmerking te komen voor een vermindering van de aanslag. De procedure tot 2016 zou voor een groot deel van de groep niet-bezwaarmakers dus gunstig zijn uitgepakt. Zoals ik schreef in mijn brief van 19 september 2023 is een terugkeer naar de procedure tot 2016 mijns inziens een te eenzijdige aanpassing van de belastingwet.4 Een dergelijke aanpassing leidt niet tot het gewenste evenwicht tussen de individuele belangen van de belastingplichtige en het algemene belang van belastingheffing en in het verlengde daarvan de schatkist.
Een dergelijke aanpassing roept ook verschillende (rechts)vragen op over de rechtseenheid binnen het fiscale bestuursrecht. Ik verricht daarom onderzoek naar een betere oplossing. Die betere oplossing kan volgens mij worden gevonden in een vernieuwd formeelrechtelijk heffingssysteem onder de noemer «direct aanpassen». Ik wijs in dit kader ook op mijn brief van 3 april 2024.5 Via deze brief is getracht de Kamer zo goed mogelijk te informeren over onder andere de grootste wijzigingen bij direct aanpassen. Ik wissel graag met de Kamer van gedachten over dit nieuwe formeelrechtelijke heffingssysteem.
Wilt u deze vragen voor het commissiedebat over box 3 op 22 mei aanstaande beantwoorden?
Bij de beantwoording van de bovenstaande vragen zijn de arresten die de Hoge Raad op 6 juni heeft gewezen van groot belang. Daarom zijn de antwoorden kort nadat deze arresten zijn gewezen verstuurd.
De bijschrijfplicht in de horeca |
|
Judith Tielen (VVD), Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Klopt het dat op basis van de Alcoholwet horecaondernemingen nog altijd verplicht zijn elke dagleidinggevende bij te schrijven op de vergunning?
Ja, dat klopt.
Het lid Bolkestein (VVD) heeft een amendement1 ingediend met als doel om de verplichting tot het bijschrijven van dagleidinggevenden op het aanhangsel bij de horecavergunning te schrappen: waarom is aan dit amendement nog geen uitvoering gegeven?
Met de wijziging van het Alcoholbesluit in verband met de bijschrijfplicht van dagleidinggevenden heeft het kabinet wel degelijk uitvoering gegeven aan het amendement van het lid Bolkestein. De verplichte bijschrijving van dagleidinggevenden in slijterijen is per 1 april 2024 vervallen. Dagleidinggevenden van horecabedrijven zijn als categorie aangewezen, waardoor de verplichte bijschrijving van dagleidinggevenden van horecabedrijven in stand is gehouden. Hiermee is, zoals de Staatssecretaris van VWS in de brief van 2 december 20222 reeds heeft aangekondigd, gebruik gemaakt van de ruimte die het amendement biedt om categorieën aan te wijzen waarvoor de verplichte bijschrijving van dagleidinggevenden in stand blijft. Op die manier is uitvoering gegeven aan het amendement.
De verplichte bijschrijving zorgt ervoor dat gemeenten een zedelijkheids- en een levensgedragstoets uit kunnen voeren – waarin naast het strafrechtelijk verleden, ook op andere aspecten beoordeeld wordt of een persoon van onbesproken levensgedrag is – om openbare ordeproblemen te voorkomen. Ook zorgt de bijschrijving ervoor dat – indien nodig – een Bibob-toets uitgevoerd kan worden om te voorkomen dat gemeenten criminele activiteiten faciliteren.
Kunt u een stand van zaken geven van de motie-Heerema (VVD)2?
Op dit moment ben ik samen met de Staatssecretaris van VWS in gesprek met gemeenten en met Koninklijke Horeca Nederland (KHN) over de administratieve lasten van de bijschrijfplicht. Wij streven ernaar uw Kamer voor de zomer nader te informeren over de uitwerking van de motie.
Hoeveel bijschrijvingen vinden er in Nederland plaats?
In de toelichting bij het amendement van het lid Bolkestein4 wordt aangegeven dat KHN toen (2020) het aantal bijschrijvingen schatte op 60.000 per jaar, gebaseerd op een schatting van 30.000 horecaondernemingen die gemiddeld twee keer per jaar bijschrijven.
Het is echter niet precies bekend hoeveel bijschrijvingen er totaal plaatsvinden in Nederland. Dit wordt niet bijgehouden. Een bijschrijving wordt aangevraagd bij de gemeente die de vergunning heeft verleend.
Klopt het dat een persoon minimaal 21 jaar moet zijn om bijgeschreven te kunnen worden? Is het niet zo dat een afgestudeerd mbo’er op zijn 19e reeds bij een kleinere horecagelegenheid een leidinggevende functie kan hebben? In hoeverre vindt u leeftijd een relevant criterium?
Een leidinggevende van een horeca- of slijtersbedrijf moet, zoals bepaald in artikel 8, eerste lid, van de Alcoholwet, de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt. Een leidinggevende heeft op bepaalde momenten de dagelijkse leiding over een horeca- of slijtersbedrijf en is dan verantwoordelijk voor verantwoorde alcoholverstrekking en het bewaken van orde in de zaak. Openbare orde- problemen (overmatig drank- en drugsgebruik, (geluids-)overlast en geweld) spelen vooral in het nachtleven een grote rol in en rondom horecaondernemingen. Het is daarom van belang dat een leidinggevende deze verantwoordelijkheid kan dragen. In het algemeen wordt aangenomen dat dit van personen van 21 jaar en ouder verwacht mag worden.
Is u bekend in hoeverre de sociale hygiëne in de praktijk (dus aan de bars en in andere horecaetablissementen) verbeterd is sinds de bijschrijfplicht van kracht is? Zo ja, kunt u daar cijfers over delen?
Het in stand houden van de bijschriftplicht heeft niet het primaire doel om de sociale hygiëne in de praktijk te verbeteren en wordt daarmee als zodanig niet gemeten. Zoals is toegelicht bij de wijziging van het Alcoholbesluit in verband met de verplichte bijschrijving van dagleidinggevenden5 heeft het in stand houden van de verplichte bijschrijving het primaire doel om op voorhand te kunnen controleren wie de ondernemer(s), bedrijfsleider en dagleidinggevenden in een horeca- of slijtersbedrijf zijn. De verplichte bijschrijving zorgt er in eerste instantie voor dat getoetst kan worden of alle leidinggevenden van een horeca- of slijtersbedrijf niet van slecht levensgedrag zijn. Hiervoor worden een zedelijkheids- en een levensgedragstoets uitgevoerd, waarin naast het strafrechtelijk verleden, ook op andere aspecten beoordeeld wordt of een persoon van onbesproken levensgedrag is.
Hoe beoordeelt u het risico van dagleidinggevenden in de horeca? Wat is de inhoudelijke noodzaak om deze groep bij te schrijven op de vergunning en dus aan de Bibob-toets te onderwerpen?
Uit de Alcoholwet vloeit voort dat een bestuursorgaan zicht moet hebben op degenen die een horecaonderneming exploiteren of daar dagelijks leiding aan geven. In het Alcoholbesluit zijn eisen omtrent het (zedelijk) gedrag van deze exploitanten en dagleidinggevenden opgenomen. Zij hebben immers veel invloed op de gang van zaken in en rondom de horecaonderneming en een bijzondere verantwoordelijkheid in verband met (het toezicht op) de verstrekking van alcohol. Op basis van die eisen voeren gemeenten zedelijkheid- en slecht levensgedrag-onderzoeken naar de exploitant en de dagleidinggevende(n) uit en kunnen zij een vergunningaanvraag of de wijziging van (het aanhangsel van) een vergunning weigeren.
De verplichte bijschrijving is – naast de onderzoeken op grond van de Alcoholwet – ook van belang voor de toepassing van de Wet Bibob. De horeca is een kwetsbare branche voor criminele activiteiten en valt daarom binnen het toepassingsbereik van deze wet.6
Op grond van de Wet Bibob hebben bestuursorganen de mogelijkheid om onderzoek te doen naar de betrokkene7 en derden uit de zakelijke omgeving van de betrokkene. Wanneer uit dat onderzoek naar voren komt dat er een ernstig gevaar bestaat dat de vergunning misbruikt wordt voor criminele activiteiten, kan het bestuursorgaan een vergunningaanvraag weigeren of een al verleende vergunning intrekken. Dagleidinggevenden in een horecaonderneming kunnen deel uitmaken van de zakelijke omgeving van de betrokkene. Alleen door de dagleidinggevenden te laten bijschrijven op de vergunning krijgen bestuursorganen inzicht in de identiteit van de dagleidinggevenden en de feitelijke zeggenschapsverhoudingen rondom de vergunningaanvrager. Zo wordt het risico op het gebruik van versluieringsconstructies (c.q. stromanconstructies) zo klein mogelijk gehouden.
Hoe vaak is een vergunning ingetrokken door een negatief Bibob-advies na een bijschrijving c.q. wijziging van een dagleidinggevende?
Er wordt niet bijgehouden hoe vaak een vergunning op grond van de Wet Bibob wordt ingetrokken door bestuursorganen naar aanleiding van een (wijziging van een) dagleidinggevende. Mede afhankelijk van het eigen onderzoek van een bestuursorgaan of het advies van het LBB kan een aangevraagde bijschrijving worden geweigerd. Dat hoeft niet (direct) tot intrekking van de vergunning te leiden.
Is het mogelijk om bij algemene plaatselijke verordening de verplichting om dagleidinggevenden in de horecasector te screenen, op te nemen, zodat er differentiatie/maatwerk ontstaat en gemeenten expliciet kunnen besluiten of screening van dagleidinggevenden nodig is? Zo nee, waarom niet?
Naast de Alcoholwetvergunning kunnen bestuursorganen ervoor kiezen om een exploitatievergunning te vereisen voor het exploiteren van een horecazaak en daarmee is er dus al sprake van maatwerk. Wanneer zo’n vergunning vereist is en onder welke voorwaarden deze wordt afgegeven, bepaalt het bestuursorgaan zelf. Dit volgt uit lokale regels, voortvloeiend uit de algemene plaatselijke verordening. Ook de exploitatievergunning vereist nu vaak het bijschrijven van de dagleidinggevende(n), zodat inzichtelijk is wie er betrokkenheid heeft bij de exploitatie van de onderneming. Of vervolgens een integriteitstoets in de vorm van de slecht levensgedrag-toets of de Bibob-toets wordt gedaan is afhankelijk van de regels en de inzichten van het bestuursorgaan zelf. Dit gebeurt bijvoorbeeld bij de aanvraag van de vergunning en/of indien vraagtekens bestaan rondom de integriteit van de dagleidinggevende.
Is het mogelijk om een VOG-verplichting of andere extra screeningsverplichting op te leggen in plaats van een Bibob-toets?
Een werkgever kan van zijn medewerkers momenteel al een VOG verlangen, maar een VOG is niet verplicht voor leidinggevenden in de horeca. Een dergelijke VOG-verplichting vergt een wetswijziging.
Bij een VOG-aanvraag voor leidinggevenden in de horeca wordt, anders dan bij een Bibob-toets, enkel onderzoek gedaan naar het justitiële verleden van de desbetreffende persoon, waarbij het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd, wordt afgewogen tegen het belang van de aanvrager. Met een Bibob-toets wordt de achtergrond van bedrijven en personen met wie zij zakendoen, gescreend. Daarbij kunnen meer bronnen worden gebruikt dan bij een VOG-screening, waarmee het een volledig beeld geeft over het risico dat een vergunning wordt misbruikt voor criminele doeleinden. De integriteit van de overheid wordt zo beschermd. Een Bibob-toets is daarom qua omvang en doel van screening niet één-op-één te vervangen door een VOG-verplichting voor leidinggevenden in de horeca.
Andere screeningsmogelijkheden bestaan in de vorm van de zedelijkheid- en slecht levensgedrag-toetsen die kunnen worden ingezet bij het verstrekken van een vergunning op basis van de Alcoholwet. Ook bij het verstrekken van een exploitatievergunning kan een bestuursorgaan een slecht levensgedrag-toets doen. De slecht levensgedrag-toets houdt in dat leidinggevenden van horecabedrijven niet «in enig opzicht van slecht levensgedrag» mogen zijn. Zo wordt onder meer de veiligheid en de openbare orde gewaarborgd. Door het doen van de minder ingrijpende slecht levensgedrag-toets kan de zwaardere Bibob-toets in een groot deel van de gevallen buiten beschouwing blijven.
Is het mogelijk voor een gemeente om te differentiëren in de kosten voor een Bibob-aanvraag, bijvoorbeeld voor de aanvraag van een nieuwe vergunning versus de wijziging op een bestaande vergunning? Zo ja, welke gemeente hanteert een gedifferentieerd tarief? Zo nee, waarom niet?
Het is een bestuursorgaan niet toegestaan om de kosten van een Bibob-onderzoek door te belasten aan de persoon of de onderneming die de vergunningaanvraag doet. Een Bibob-toets wordt namelijk uitgevoerd met het oog op de publieke taakuitoefening en houdt niet rechtstreeks en in overheersende mate verband met dienstverlening ten behoeve van een individualiseerbaar belang.8 Een vergunningaanvrager betaalt enkel de leges voor de vergunning zelf. Een bestuursorgaan heeft de eigen bevoegdheid om deze leges te heffen en neemt in een legesverordening op voor welke activiteiten welke leges in rekening worden gebracht. Het gaat hierbij namelijk om hun eigen taken die moeten worden bekostigd. Zij zijn daarbij vrij om te bepalen welke leges worden geheven, wat de hoogte is van de gehanteerde tarieven en hoe de kosten worden toegerekend, waarbij het enkel kan gaan om kostendekkendheid. Daarbij kan onderscheid worden gemaakt tussen bijvoorbeeld de aanvraag van een vergunning en de bijschrijving van een dagleidinggevende.
Klopt het dat een aantal gemeenten heeft aangegeven met extra eigen maatregelen te komen indien de verplichte bijschrijving voor horecaondernemingen vervalt? Zo ja, kunt u toelichten welke maatregelen dit zijn? Nemen deze de regeldruk en extra kosten voor ondernemers volgens u weg?
Ja, dat klopt. Gemeenten hebben de Staatssecretaris van VWS nadrukkelijk verzocht de verplichte bijschrijving in stand te houden. Het is van belang om op voorhand te kunnen controleren wie de dagleidinggevenden van een horecaonderneming zijn. Dit is onder andere een belangrijk instrument voor gemeenten om openbare ordeproblemen te voorkomen. Als de verplichte bijschrijving op het aanhangsel bij de Alcoholwetvergunning komt te vervallen, zouden gemeenten er bijvoorbeeld voor kunnen kiezen om de bijschrijving op de exploitatievergunning te verplichten, zodat inzichtelijk blijft wie als dagleidinggevende van een onderneming fungeert. In dat geval blijven de extra kosten in stand en zal de regeldruk voor horecaondernemers ook niet afnemen.
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Staatssecretaris: begrip voor uitstel concerten Israëlische groep» en «Driehoek wist niets van het besluit over afgelasting Israëlisch kwartet: «Beslissing was al gevallen»»1, 2?
Ja.
Welke afspraken zijn gemaakt tussen het kabinet en de culturele sector om ervoor te zorgen dat artiesten ongeacht hun afkomst veilig hun werk kunnen doen?
Afgesproken is dat het uitgangspunt is en blijft dat activiteiten altijd moeten doorgaan en dat ondersteuning van de veiligheidsdriehoek kan worden ingeroepen waar nodig. Afgesproken is dat we een algemene handreiking maken, naast een set van sectorale protocollen.
Hoe verhouden de hierboven genoemde afspraken zich tot het besluit van Het Concertgebouw om de concerten van het Jerusalem Quartet af te gelasten?
Ik constateer dat het niet gelukt is om de concerten onder de huidige omstandigheden te laten doorgaan. Dat wordt zeer betreurd zoals ook is aangegeven in de antwoorden op de vragen van het lid Ceder.
Hoe beoordeelt u het feit dat Het Concertgebouw de driehoek niet betrokken heeft bij de totstandkoming van het besluit, terwijl deze had willen en kunnen helpen?
Er is contact gelegd vanuit Het Concertgebouw met partners binnen de driehoek. Het Concertgebouw heeft echter zelf de beslissing genomen om dit concert af te gelasten voordat er een advies vanuit de driehoek was gegeven. Ik betreur de keuze dat niet eerst is gewacht op advies van de driehoek alvorens dit besluit is genomen.
Waarom heeft de Staatssecretaris van OCW laten weten begrip te hebben voor het besluit van Het Concertgebouw en deelt u onze zorg dat dit de deur opent naar nog meer «zelfstandige afwegingen» in de culturele sector om culturele activiteiten af te zeggen vanwege de achtergrond van artiesten en de dreiging door een groep activisten?
Nee, deze zorg wordt niet gedeeld. De omstandigheden in Amsterdam in de afgelopen weken zijn uitzonderlijk geweest, met meerdere demonstraties waarbij sprake is geweest van onveilige situaties. Bij het plannen van dit concert is daar geen rekening mee gehouden. De directie van Het Concertgebouw heeft moeten vaststellen dat de veiligheid in het gebouw in deze omstandigheden en op deze termijn niet gegarandeerd kan worden. In het licht van deze veiligheidsoverweging heb ik begrip getoond voor de keuze van Het Concertgebouw. Daarbij moet helder zijn dat dit een uitzondering is en dat bezien moet worden of en hoe de concerten alsnog kunnen doorgaan op een andere datum. Op basis van de gesprekken met de sector is het beeld dat de culturele sector zich heel goed bewust is van het belang van zijn rol en verantwoordelijkheid. Het besluit van Het Concertgebouw zie ik als een uitzondering. Het Concertgebouw heeft inmiddels ook aangegeven dat er naar een nieuwe datum voor het concert wordt gezocht.
Hoe verhoudt het besluit van Het Concertgebouw zich tot de uitspraken van de Minister-President na het Catshuisoverleg dat het duidelijker uitdragen van de normen nodig is bij de aanpak van antisemitisme?
Het gaat hier om een op grond van veiligheidsoverwegingen genomen besluit door Het Concertgebouw, dat vergelijkbaar is met het besluit van de UvA om de gebouwen twee dagen te sluiten. Als de veiligheid van het personeel en het publiek niet gegarandeerd kan worden is dit besluit onvermijdelijk. Het duidelijker uitdragen van normen staat hier los van. Het tegengaan van antisemitisme is iets wat ons allemaal aangaat.
Welke aanvullende afspraken zijn gemaakt na het gesprek in het Catshuis over bestrijden van het antisemitisme?
In het Catshuis is een goed en inhoudelijk gesprek gevoerd. Het doel van dit gesprek was voor de culturele sector niet om aanvullende afspraken te maken, maar om een constructieve dialoog te voeren over de bestrijding van antisemitisme, gezamenlijk de ernst van het probleem vast te stellen, en ervaringen en inzichten uit diverse sectoren te verzamelen, en van gedachten te wisselen over mogelijke aanvullende intenties en maatregelen tegen antisemitisme. Zoals ik in de eerdere antwoorden aan het lid Ceder heb beschreven is uitvoerig gesproken over de waarde van meerstemmigheid en het belang dat culturele instellingen een veilige ruimte faciliteren, voor iedereen. Dit vraagt «moed en steun». Moed vanuit de gehele samenleving. Vanuit de culturele sector is ook benadrukt dat zij deze rol wil spelen. De vrijheid van expressie is essentieel en mag niet onder druk komen.
Welk tijdpad is er voor de culturele sector om uitvoering te geven aan de gemaakte afspraken en worden de uitkomsten gedeeld met de Tweede Kamer?
Kunsten’92 werkt zoals afgesproken aan een algemene handreiking. Hierover is ook gesproken met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Een bestuurlijk overleg staat gepland. Ik verwacht dat op afzienbare termijn een handreiking tot stand komt. De uitkomsten worden gedeeld met de Tweede Kamer.
Hoe verhouden de gemaakte afspraken met de cultuursector zich tot de uitspraken van de Staatssecretaris over het besluit van Het Concertgebouw?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u zo spoedig mogelijk in overleg met de culturele sector en de lokale driehoek ervoor zorgen dat artiesten ongeacht hun afkomst veilig in Nederland kunnen optreden en in het bijzonder ervoor zorgen dat de geplande concerten van het Jerusalem Quartet doorgang kunnen vinden?
Als aangegeven bij het antwoord op vraag 8 is het bestuurlijk overleg reeds ingepland.
Kunt u deze vragen uiterlijk donderdag 16 mei 2024 beantwoorden?
ja
Het gebruik van drones door State Operators |
|
Ingrid Michon (VVD), Peter de Groot (VVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat in 2021 in de gehele EU de nieuwe wetgeving van de European Union Aviation Safety Agency (EASA) voor drones is ingevoerd? Klopt het voorts dat er in deze wetgeving een uitzonderingspositie wordt aangehouden voor zogenaamde «state operators» – in Nederland zijn dat de politie, brandweer en douane – waardoor zij conform deze EASA-regelgeving als state operators buiten het zicht van de piloot (Beyond Visual Line of Sight (BVLOS)) mogen vliegen? Is deze EASA-regelgeving volledig van kracht in Nederland?
Per 31 december 2020 gelden in de Europese Unie geharmoniseerde regels voor het uitvoeren van vluchten met onbemande luchtvaartuigen (drones), met uitzondering van bepaalde activiteiten die worden uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van de Staat (staatoperaties). Elke lidstaat heeft de mogelijkheid om via een «opt-in» staatsoperaties onder de Europese regels te brengen. Nederland heeft gekozen om per 1 juni 2022 alle staatsoperaties onder de Europese regelgeving te laten vallen, met uitzondering van militaire, douane-, politie-, brandbestrijdings-, en grenscontroleactiviteiten. Onder de nationale regelgeving is het, door middel van het afgeven van ontheffingen, mogelijk om buiten het zicht van de piloot (Beyond Visual Line of Sight ((BVLOS)) te vliegen.
Hoe beoordeelt u de constatering dat ondanks het maatschappelijke belang van hun werkzaamheden, politie en brandweer niet of nauwelijks BVLOS mogen vliegen? Waarom mogen zij dat niet? Biedt de EASA-wetgeving hier geen ruimte voor?
Er zijn heel veel verschillende soorten BVLOS-operaties. Het risico van de vlucht is doorslaggevend, ongeacht het gebruik van nationale of Europese regels. BVLOS-vluchten kunnen plaats vinden als het risico van de vlucht acceptabel wordt geacht. Op dit moment is dat onder andere als op kleine afstand (<30 meter) van gebouwen of objecten wordt gevlogen of in gebieden waar geen ander bemand verkeer vliegt. De partijen die staatsoperaties uitvoeren vragen gepland en ongepland om op wisselende locaties op grotere afstanden BVLOS-vluchten uit te voeren. Bij deze vluchten is het risico echter groot dat men in aanraking komt met ander bemand verkeer. Dit kan een negatieve impact hebben op de luchtvaartveiligheid.
In gecontroleerde omstandigheden1 is het mogelijk om BVLOS-vluchten uit te voeren, zoals het aangehaalde voorbeeld van de politie op Twente Airport (zie vraag 6). Hier zijn alle andere luchtruimgebruikers elektronisch zichtbaar waardoor de BVLOS-vlucht van de politie het bemande luchtverkeer kan ontwijken.
Welke criteria handhaaft de Inspectie Leefomgeving en Transport om toestemming te verlenen voor het BVLOS vliegen? Moeten state operators, zoals de politie, voor elke BVLOS-operatie een aparte aanvraag doen?
De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) hanteert in de basis voor alle vluchten dezelfde veiligheidscriteria, ongeacht of deze worden uitgevoerd door een particulier of in het kader van een staatsoperatie.
Hierbij wordt gebruik gemaakt van het in Europees verband gebruikte afwegingskader voor BVLOS-vluchten. Op basis van de door de aanvrager ingediende risicoanalyse, inclusief mitigerende maatregelen, wordt een veiligheidsbeoordeling gemaakt. Bij deze beoordeling houdt de ILT rekening met het algemeen belang en staat de (luchtvaart)veiligheid centraal.
De periode waarvoor een beschikking (of ontheffing) door ILT wordt afgegeven, is afhankelijk van de voorwaarden waaronder de vlucht wordt uitgevoerd. Indien tijdstip, locatie en vlieggebied niet wijzigingen kan een beschikking voor een langere periode worden afgegeven (bijvoorbeeld 1 jaar). Bij elke wijziging van één van de voorwaarden is een nieuwe afweging nodig.
Kunt u aangeven hoe dit in andere landen in de Europese Unie is geregeld? Kunnen state operators daar wel zonder beperkingen BVLOS vliegen?
Uit navraag bij de buurlanden blijkt dat zij vasthouden aan het gebruik van nationale regels voor staatsoperaties. IenW kent geen voorbeelden waar in Europa BVLOS wordt gevlogen zonder beperkingen. Elke aanvrager moet op basis van het risico van de vlucht aantonen dat de kans op een incident in de lucht of op de grond wordt gemitigeerd. Hier komen veiligheidsvoorwaarden uit. Voorbeelden hiervan zijn aangewezen luchtruim of een afgesloten gebied, verplichte elektronische zichtbaarheid of het gebruik van radars en slimme sensoren om het risico op een incident tussen bemand en onbemand verkeer zo klein mogelijk te maken.
Klopt het dat er commerciële partijen zijn die wel toestemming hebben om BVLOS te vliegen en daarbij ook hun eigen vluchten mogen goedkeuren? Bent u het ermee eens dat het vreemd is dat zij dit kunnen, maar Nederlandse state operators niet?
Ja, er zijn commerciële partijen die een vergunning hebben om BVLOS-vluchten uit te voeren. De commerciële partijen hebben bij de goedkeuring van de vergunning dezelfde (operationele) beperkingen als de staatsoperaties.
Klopt het dat de politie rondom Twente Airport een oefening gaat doen met BVLOS vliegen? Wordt deze proef breder in Nederland uitgevoerd?
Ja, dat klopt. Dit is een proefgebied waar zowel de politie als het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) van willen leren. Zodra de uitkomsten van dit onderzoek bekend zijn, zal een besluit worden genomen over vervolggebieden.
In hoeverre is het mogelijk om het gebruik van drones (alsmede BVLOS vliegen met drones) door state operators onder dezelfde regelgeving te laten vallen als het gebruik van andere luchtvaartvoertuigen door de politie?
Met de politie, brandweer en douane is intensieve afstemming over het toepassen van de Europese regels en de mogelijkheden en beperkingen die dit bieden kan. De eerste conclusie is dat de diversiteit aan (heimelijke) operaties maatwerk vraagt waarvoor nationale regelgeving meer bewegingsvrijheid biedt dan Europese regelgeving. Naar verwachting kan in het derde kwartaal van 2024 een besluit worden genomen over de toepasselijke regelgeving voor staatsoperaties in Nederland.
Het is de ambitie van IenW om de doorontwikkeling van drones de ruimte te geven. Hiervoor heeft IenW een kader voor testen en experimenten opgesteld en werkt de strategie uit om BVLOS vluchten stapsgewijs mogelijk te maken.
Het bericht ‘In slechts 67 seconden slaagde de Georgische regeringspartij erin de Europese droom van talloze Georgiërs in gevaar te brengen’ |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «In slechts 67 seconden slaagde de Georgische regeringspartij erin de Europese droom van talloze Georgiërs in gevaar te brengen»?1
Ja.
Welke consequenties verwacht u dat het toch aannemen van deze wet heeft voor de vrije pers en mensenrechten in Georgië?
Zodra de wet van kracht wordt, moeten non-gouvernementele organisaties en mediaorganisaties die meer dan 20% van hun financiering uit het buitenland ontvangen zich verplicht registeren als «organisatie die de belangen van een buitenlandse mogendheid vertegenwoordigt». Dergelijke organisaties krijgen extra administratieve verplichtingen opgelegd en komen onder verscherpt toezicht te staan van het Georgisch Ministerie van Justitie. Ook moeten zij volledige inzage kunnen geven in al hun gegevens, inclusief financiële en persoonsgegevens. Indien de organisaties zich niet registreren of niet voldoen aan hun rapportageverplichtingen, kunnen hoge administratieve boetes worden opgelegd. Door de zware administratieve verplichtingen, stigmatisering en de beperkingen in het onafhankelijk opereren, zien veel organisaties de registratie als een groot probleem. De administratieve boetes en lasten die voortvloeien uit het niet registreren kunnen uiteindelijk leiden tot het staken van de activiteiten van de organisaties.
De Venetië Commissie van de Raad van Europa heeft een opinie opgesteld over de conformiteit van het wetsvoorstel met mensenrechtenstandaarden. De Commissie stelt dat de wet aanzienlijke negatieve gevolgen heeft op het recht op vereniging, vrijheid van meningsuiting, het recht op privacy, het recht om deel te nemen aan publieke aangelegenheden en het verbod op discriminatie. Gesteld wordt dat een open en geïnformeerd publiek debat, pluralisme en de democratie hiermee worden aangetast.
Welke consequenties heeft het aannemen van deze wet op de stabiliteit en daarmee de vrede en veiligheid in de Zuidelijke Kaukasus, de Europese Unie (EU) en Nederland?
In de externe communicatie vanuit de EU Hoge Vertegenwoordiger, de Europese Commissie, het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken en andere lidstaten werd duidelijk gemaakt dat de Georgische regering zich met de aanname van deze wet verwijdert van de Europese Unie (EU). Hoewel grote aantallen Georgische burgers de afgelopen weken massaal protesteerden voor hun Europese toekomst, Europese waarden en tegen de aanname van de wet, is er door de Georgische regering geen gehoor gegeven aan dit geluid. Hiermee neemt de politieke instabiliteit en polarisatie in Georgië verder toe. Rekening houdend met de complexe regionale context, en het belang van veiligheid en stabiliteit in de zuidelijke Kaukasus, houdt het kabinet de ontwikkelingen nauwlettend in de gaten.
Welke consequenties heeft het aannemen van deze wet op de toetredingsonderhandelingen van Georgië tot de Europese Unie?
In december 2023 werd Georgië kandidaat-lidstaat van de Europese Unie, met dien verstande dat de regering opvolging zou geven aan de, door de Europese Commissie geïdentificeerde, 9 stappen. Naar aanleiding van de recente negatieve ontwikkelingen, waaronder de aanname van de wet, publiceerden de Europese Commissie en de EU Hoge Vertegenwoordiger, mede op aandringen vanuit Nederland, op 15 mei 2024 een statement waarin werd gesteld dat de aanname van de wet een negatieve impact heeft op het EU-toetredingstraject van Georgië. De Georgische autoriteiten werden opgeroepen om de wet in te trekken en zich te committeren aan de implementatie van de 9 stappen. Zo lang er geen progressie wordt geboekt op de 9 stappen, is voor het kabinet het openen van de toetredingsonderhandelingen niet aan de orde.
Gezien de gelijkenissen van deze wet met vergelijkbare wetgeving in Rusland, hoe duidt u de recente ontwikkelingen in relatie tot Russische hybride oorlogvoering en maatschappelijke beïnvloeding?
Het is bekend dat Rusland verschillende hybride dreigingen inzet om geopolitieke doelen te bewerkstelligen. In de huidige politieke situatie is Georgië extra kwetsbaar voor dergelijke dreigingen. Het kabinet heeft er notie van genomen dat de wetten gelijkenissen met elkaar vertonen, en houdt met extra aandacht zicht op de situatie.
Welke mogelijkheden ziet u om, al dan niet in EU-verband, aanvullende stappen te zetten om het maatschappelijk middenveld in Georgië verder te ondersteunen?
Via onder meer Matra en het mensenrechtenfonds steunt Nederland al ruim dertig jaar het maatschappelijk middenveld in Georgië. Ook nu hun functioneren wordt bemoeilijkt zal Nederland de steun aan het maatschappelijk middenveld zoveel mogelijk voortzetten. Daarnaast heeft Nederland de EU verzocht om te inventariseren op welke manieren het EU instrumentarium in dit kader verder benut kan worden.
Welke mogelijkheden ziet u om, al dan niet in EU-verband, de Georgische bevolking verder te steunen in hun streven naar vrijheid, democratie, en rechtsstaat?
Nederland en de EU hebben afgelopen weken duidelijk uitgesproken de Georgische burgers te blijven steunen in hun streven naar een Europese toekomst van het land en de daarbij behorende idealen. Ook is duidelijk gecommuniceerd dat de huidige ontwikkelingen een negatief effect hebben op het toetredingsproces. De Georgische parlementaire verkiezingen in oktober zullen een cruciaal ijkmoment vormen. Nederland zal de komende maanden blijven uitdragen dat deze verkiezingen vrij en eerlijk moeten verlopen. Onafhankelijke verkiezingswaarnemingsmissies, zoals die van OVSE/ODHIR, hebben hierin een onmiskenbare rol.
Bent u bereid om op te roepen tot een Buitengewone Raad Buitenlandse Zaken, om de situatie te bespreken en een Europese aanpak te coördineren?
Op 27 mei jl. werd de politieke situatie in Georgië voor het eerst besproken door de Raad Buitenlandse Zaken. Hier werd geconcludeerd dat Georgië als volledig agendapunt zal worden opgenomen tijdens de volgende bijeenkomst van de Raad op 24 juni. Mogelijk zal de situatie ook aan de orde komen tijdens de volgende Europese Raad. Nederland is voorstander van aanhoudende dialoog binnen de verschillende Brusselse diplomatieke gremia over het situatie. Het oproepen tot een Buitengewone Raad Buitenlandse Zaken wordt op dit moment niet noodzakelijk geacht.