Gepubliceerd: 13 oktober 2009
Indiener(s): Hirsch Ballin
Onderwerpen:
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32169-4.html
ID: 32169-4

32 169
Wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met het beperken van de mogelijkheden om een taakstraf op te leggen voor ernstige zeden- en geweldsmisdrijven en bij recidive van misdrijven

nr. 4
OORSPRONKELIJKE TEKST VAN HET VOORSTEL VAN WET EN VAN DE MEMORIE VAN TOELICHTING ZOALS VOORGELEGD AAN DE RAAD VAN STATE EN VOORZOVER NADIEN GEWIJZIGD

Wetsvoorstel

• Het opschrift luidde:

Wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met het beperken van de mogelijkheden om een taakstraf op te leggen voor ernstige zeden- en geweldsmisdrijven

• In artikel I, onderdeel C, luidde artikel 22b, eerste lid, onderdeel b:

b. een der misdrijven omschreven in de artikelen 181, 240b en 248b, voorzover daarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van minder dan zes jaren is gesteld.

• In artikel I, onderdeel C, luidde artikel 22b, derde lid:

3. Van het bepaalde in het eerste en tweede lid kan worden afgeweken indien naast de taakstraf een al dan niet voorwaardelijke vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel wordt opgelegd.

Memorie van toelichting

Algemeen

• In paragraaf 1 is een passage toegevoegd, luidende:

De rechterlijke straftoemetingsvrijheid is nodig teneinde de rechter in staat te stellen, bij de uitoefening van zijn grondwettelijke taak om strafbare feiten te berechten, een straf of maatregel te kunnen opleggen die recht doet aan de omstandigheden van het concrete geval. De algemene kaders waarbinnen de rechterlijke straftoemetingsvrijheid functioneert, worden daarbij gegeven door de wet. Het is daarbij niet de taak van de wetgever om in detail voor te schrijven welke straf wel en welke staf niet passend is in individuele gevallen. Wel is het de taak van de wetgever om in de wet vast te leggen welke straffen de rechter kan opleggen en onder welke omstandigheden deze kunnen worden opgelegd. De Raad voor de rechtspraak merkt in zijn advies over het onderhavige wetsvoorstel terecht op dat de wetgever de bandbreedte van de sanctieoplegging bepaalt, maar dat daarbinnen de rechter in een concreet geval de beslissing neemt. In zijn rapport over de voorwaardelijke veroordeling uit 2003 (aangeboden aan de Tweede kamer op 4 april 2003, Kamerstukken II 2002/03, niet-dossierstuk, just030306) formuleerde de Commissie Otte de verhouding tussen de wetgever en de straftoemetingsvrijheid van de rechter aldus: «In de Nederlandse strafrechtspleging komt de rechter een grote vrijheid toe bij de straftoemeting. [...] De rechter is daardoor in staat recht te doen aan de bijzonderheden van het individuele geval. Juist doordat het strafrecht een veelheid aan uiteenlopende doelstellingen kent, kan de vraag wat een «passende» sanctie is, bezwaarlijk in abstracto worden beantwoord. Die vraag vereist een afweging in concreto. Dat echter neemt niet weg dat een volledige rechterlijke vrijheid zich niet verdraagt met het legaliteitsbeginsel, en met de daarachter liggende belangen van rechtsgelijkheid en rechtszekerheid. De wetgever zal moeten bepalen welke sancties de rechter kan opleggen, en daarbij moeten aangeven in welke gevallen en onder welke voorwaarden de oplegging van straf of maatregel mogelijk is. De wetgever zal met andere woorden het kader moeten scheppen waarbinnen aan de rechter vrijheid toekomt. Dat kader dient daarbij de rechter én de burger houvast te bieden (eis van voorspelbaarheid), hetgeen meebrengt dat het wettelijk kader richtinggevend moet zijn voor de op te leggen straf. [...] Een ander argument voor een richtinggevende rol van de wetgever levert de behoefte aan een landelijk criminaliteits- en veiligheidsbeleid op. Door middel van wetgeving kan worden bereikt dat de straftoemeting door de rechter aansluit bij dat landelijke beleid. Een en ander betekent dat voortdurend gezocht moet worden naar de juiste balans tussen de rechterlijke vrijheid en de richtinggevende rol van de wetgever.»

• In paragraaf 3 is een passage toegevoegd, luidende:

Zoals hiervoor aangegeven is ook voor de regering de straftoemetingsvrijheid van de rechter een wezenlijk element van ons strafrechtelijke stelsel en zij wordt ook gerespecteerd. Dit ontslaat de regering evenwel niet van de plicht om tezamen met het parlement invulling te geven aan de verantwoordelijkheid van de wetgever om in de wet aan te geven welke straffen kunnen worden opgelegd en onder welke omstandigheden, mede gelet op de beleving van een straf in de maatschappij. Een wettelijke positionering van de taakstraf als een passende straf voor naar verhouding lichtere strafbare feiten biedt voor alle betrokkenen in de strafrechtspleging en voor de justitiabele helderheid over de toepassing ervan en geeft daarnaast een duidelijk signaal dat de taakstraf een nuttig instrument is in een goed werkend sanctiestelsel en dat ook kan blijven doordat de toepassing ervan plaatsvindt voor naar verhouding lichtere strafbare feiten.

• Vóór de op één na laatste alinea van paragraaf 3 is een passage toegevoegd, luidende:

Ten slotte wordt thans bekeken of er naast voornoemde onderzoeken nog aanvullend onderzoek nodig is dat zich richt op het draagvlak voor straffen, waaronder de taakstraf. De haalbaarheid van een dergelijk onderzoek zal door het openbaar ministerie en WODC bekeken worden met het oog op de onderzoeksprogrammering van het WODC voor 2010.