Kamerstuk 32123-XVIII-7

Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden inzake de vaststelling van de begrotingsstaten van de begroting Wonen, Wijken en Integratie (XVIII) voor het jaar 2010

Dossier: Vaststelling van de begrotingsstaten van de begroting Wonen, Wijken en Integratie (XVIII) voor het jaar 2010

Gepubliceerd: 14 oktober 2009
Indiener(s): Ineke van Gent (GL)
Onderwerpen:
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32123-XVIII-7.html
ID: 32123-XVIII-7

32 123 XVIII
Vaststelling van de begrotingsstaten van de begroting Wonen, Wijken en Integratie (XVIII) voor het jaar 2010

nr. 7
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 15 oktober 2009

De algemene commissie voor Wonen, Wijken en Integratie1, belast met het voorbereidende onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

De op 1 oktober 2009 voorgelegde vragen zijn, bij brief van 14 oktober 2009, beantwoord door de minister voor Wonen, Wijken en Integratie.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie,

Van Gent

De griffier van de commissie,

Van der Leeden

Vragen en antwoorden inzake de vaststelling van de begrotingsstaten van de begroting Wonen, Wijken en Integratie (XVIII) voor het jaar 2010

1

Kunt u uiteenzetten op welke wijze het uitvoering geeft aan het voorstel «Groene Woonbon» van GroenLinks en welk budget daarvoor wordt uitgetrokken?

Zoals toegezegd tijdens het AO van 3 juni jl. is de glasisolatieregeling uitgewerkt volgens het principe van een waardebon. Eigenaar-bewoners en VVE’s van woningen die voor 1995 zijn gebouwd, kunnen een waardebon aanvragen. De waarde van deze bon is afhankelijk van het aantal vierkante meters isolatieglas dat men wil laten plaatsen. Per vierkante meter kan men € 35,- subsidie ontvangen. Er geldt een minimum van 5 m2 en een maximum van € 1100,- subsidie per woning. De eigenaar-bewoner of VVE kan zijn waardebon inwisselen bij de glaszetter die de subsidie na plaatsing van het isolatieglas uitbetaalt of direct verrekent met de factuur. De regeling is op 1 oktober ingegaan en heeft een terugwerkende kracht tot 1 juli 2009. Waardebonnen die niet binnen 8 maanden verzilverd zijn bij SenterNovem, komen te vervallen. Indien bij verlening van de isolatieglassubsidie het subsidieplafond niet volledig wordt benut, dan kan de minister voor het resterende budget via een aankondiging in de Staatscourant de mogelijkheid tot het indienen van een aanvraag voor een waardebon heropenen. Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2011. Voor de regeling wordt € 50 miljoen uitgetrokken. De uitvoeringskosten bedragen maximaal € 5 miljoen. Daarmee is € 45 miljoen beschikbaar voor de waardebonnen.

2

Kunt u inzichtelijk maken wat er jaarlijks aan vennootschapsbelasting door woningbouwcorporaties wordt opgebracht en waar deze middelen voor worden ingezet? Zijn er woningbouwcorporaties waarbij de bedrijfsvoering in problemen komt door het heffen van de vennootschapsbelasting?

Er is op dit moment nog geen goed zicht op de Vpb-ontvangsten van corporaties. Veel corporaties hebben om uitstel voor indiening van de aangifte Vpb 2008 verzocht. Dat komt omdat corporaties tot 1 juni 2009 de tijd hadden vaststellingsovereenkomst 2 (VSO 2) te ondertekenen. Op basis van de in VSO 2 opgenomen uitgangspunten kan de aangifte worden gedaan. Vervolgens worden er (voorlopige en definitieve) aanslagen vastgesteld. Voorop staat dat de Vpb een winstbelasting is. Als corporaties minder winst maken, betalen ze minder winstbelasting en vloeien er dus ook minder inkomsten in de staatskas.

Wellicht ten overvloede merk ik op dat de belastingopbrengsten worden toegevoegd aan de algemene middelen Mij hebben geen signalen bereikt dat de heffing van vennootschapsbelasting leidt tot onoverkomelijke problemen bij corporaties. Het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting ziet hierop toe.

3

Kunt u inzichtelijk maken op welke wijze studentenhuisvesting onderdeel is van het beleid en op welke wijze hierin geïnvesteerd wordt?

Tijdens het AO van 6 juni is aan de Kamer aangegeven eerst een onderzoek van de vraag naar en behoefte aan studentenhuisvesting te zullen uitvoeren. Na afronding van dit onderzoek zal deze met de beleidsmatige reactie naar de Kamer worden gestuurd.

4

Kunt u inzichtelijk maken hoe de verkoop van huurwoningen door woningbouwcorporaties verloopt? Welke overwegingen of redenen worden door woningbouwcorporaties gebruikt om wel of niet over te gaan tot verkoop van huurwoningen?

Het aantal door woningcorporaties aan eigenaar-bewoners, beleggers en in totaal verkochte huurwoningen, exclusief onderlinge verkopen tussen woningcorporaties, heeft in de jaren 2004 tot en met 2008 het volgende verloop gekend:

• 2004: 15 100/  700/15 800

• 2005: 16 400/  700/17 100

• 2006: 15 800/1 300/17 100

• 2007: 14 300/  700/15 000

• 2008: 13 400/  800/14 100

Verkoopmotieven die door woningcorporaties veel worden gebruikt zijn financieringsmotieven, met name ten behoeve van sociale nieuwbouw en herstructureringsopgaven, en de wens tegemoet te willen komen aan de vraag van woonconsumenten. In mindere mate worden ook andere verkoopmotieven opgegeven, zoals het versterken van de sociale binding in de wijk, het beter laten functioneren van de lokale woningmarkt, het voorkomen of oplossen van verhuurbaarheidsproblemen, of het versterken van de financiële solvabiliteit.

5

Kunt u uiteenzetten of de doelen van de aanpak Antilliaanse-Nederlandse jongeren, en de afspraken die hierover zijn gemaakt met de Antillianengemeenten, inmiddels zijn gehaald? Zo nee, wat gebeurt er met het resterende budget?

Deze vraag wordt door de griffier opgenomen in de lijst van schriftelijke vragen over het inburgering en integratie deel van de WWI-begroting en wordt dus in november 2009 bij de schriftelijke vragen I&I beantwoord.

6

Wat zijn de criteria voor steden om toe te treden tot of af te vallen uit het Grotestedenbeleid? Kunt u uiteenzetten welke regelingen binnen de verschillende ministeries, naast het GSB, nog meer specifiek toegespitst zijn op de G27/G31?

Om in aanmerking te komen voor het Grotestedenbeleid zijn vanaf de start selectiecriteria geselecteerd. Voor het huidige GSB3 (2005–2009) gelden de volgende zes selectiecriteria: aantal huishoudens met een laag inkomen, aantal uitkeringsontvangers, aantal minderheden, aantal misdrijven, centrumfunctie en wijkscore voor gemeenten boven de 60 000 inwoners. Vanaf 2010 richt zich het nieuwe stedenbeleid op (groepen van) steden binnen de G31, maar niet exclusief. Ook buiten de G31 kan sprake zijn van opgaven en vraagstukken die aandacht van het Rijk rechtvaardigen. De ernst van de problematiek op een bepaald beleidsterrein kan aanleiding zijn voor het kabinet om aan bepaalde gemeenten buiten de G31 extra middelen ter beschikking te stellen. Een voorbeeld hiervan is het budget voor leefbaarheid en veiligheid, waarvoor met 40 gemeenten afspraken zijn gemaakt om de sociale overlast en fysieke verloedering tegen te gaan: met de G31, de vijf zogenoemde Ortega-gemeenten en met vier gemeenten waar de problematiek van de overlastgevende Marokkaans-Nederlandse jongens ernstig speelt.

7

Welke eisen worden gesteld aan gemeenten ten aanzien van het betrekken van bewoners bij de besteding van de bewonersbudgetten? Kunt u uiteenzetten hoeveel gemeenten op dit moment deze budgetten alleen besteden aan initiatieven die van de bewoners zelf komen? Hoeveel gemeenten maken gebruik van het vouchersysteem?

De G31 gemeenten – inclusief de gemeenten met een of meerdere aandachtswijken – ontvangen dit jaar in totaal € 25 miljoen aan bewonersbudgetten. De 18 gemeenten met de 40 aandachtswijken ontvangen hiervan € 15 miljoen via het Gemeentefonds. Voor de verdeling en besteding van deze bewonersbudgetten geldt de voorwaarde dat het geld bestemd is voor het stimuleren en realiseren van bewonersinitiatieven ter bevordering van de sociale cohesie en leefbaarheid in deze wijken.

Ik heb de 18 gemeenten opgeroepen om dit te doen via het vouchersysteem, initiatiefavonden in de wijk, of via het reeds bestaande systeem als dat voldoende zeggenschap geeft aan bewoners. Het gaat er bij de bewonersbudgetten om dat deze zo direct mogelijk aan de wijkbewoners ter beschikking worden gesteld, dat bewoners zelf beslissen hoe hun bewonersgeld wordt verdeeld en (mee)beslissen over de toekenning.

Voor de verdeling over de G-31 van de resterende € 300 000 bewonersgeld per gemeente geldt dat gemeenten met hun bewoners overleggen op welke wijze dit budget wordt ingezet. Het advies van het Kabinet is om dit bij voorkeur te doen door middel van het vouchersysteem. Gemeenten hebben ook de mogelijkheid om dit via hun bestaande systeem van leefbaarheids-, wijk- of bewonersbudgetten te doen. Hierbij geldt wel dat gemeenten de keuze tussen beide systemen over laten aan de bewoners.

In 2008 en 2009 kozen 14 van de 31 gemeenten ervoor de € 300 000 te verdelen via de vouchersystematiek (Alkmaar, Almelo, Amsterdam, Arnhem, Eindhoven, Haarlem, Hengelo, Leeuwarden, Leiden, Schiedam, Sittard Geleen, Tilburg, Venlo en Zaanstad). De 17 overige gemeenten voegden in 2008 en 2009 het budget van € 300 000 toe aan hun reeds bestaande bewonersbudgetten.

8

Op welke manier is het pakket van stimuleringsmaatregelen voor 2009 en 2010 verdeeld over de koopsector en de sociale huursector?

Het pakket aan stimuleringsmaatregelen omvat verschillende elementen. Genoemd kunnen worden de stimuleringsregeling voor woningbouwprojecten (395 mln. voor 2009 en 2010 waarvan een deel voor monumenten), de tijdelijke verhoging van de WSW-borgingsgrens (tot € 350 000), de energie-investeringsaftrek (EIA) (227,5 mln. voor 2009 en 2010), de tijdelijke verhoging van de NHG-grens (tot € 350 000), het energiebesparingskrediet (35 mln.) en een subsidieregeling voor dubbel glas (45 mln). De stimuleringsregeling voor woningbouwprojecten is gericht op de koop- en dure huursector. De tijdelijke verhoging van de WSW-grens en de energie-investeringsaftrek is gericht op de corporatiesector. De verhoging van de NHG-grens, het energiebesparingskrediet en de subsidieregeling voor dubbel glas is gericht op consumenten en zal neerslaan in de koopsector.

9

Bent u bereid in de 3e tranche ook transformatieopgaven mee te nemen?

Op dit moment is de aanvraagprocedure voor de 2e tranche net geopend. Voor de 3e tranche, die in het voorjaar van 2010 van start moet gaan, wordt nu verkend waarop deze gericht moet zijn. De transformatieopgave op zich is niet in beeld als onderdeel van de derde tranche. Bij transformatieopgaven gaat het veelal om het omzetten van bedrijventerreinen naar andere functies. Als een van deze functies woningbouw is, en deze woningbouw zou voldoen aan de overige nog vast te stellen voorwaarden van de derde tranche kan deze woningbouw in principe worden meegenomen. Zoals in de brief aan de Tweede Kamer van 9 september (TK27 562, nr. 43) is aangegeven wordt begin 2010 over de inzet besloten.

10

Wat zijn de criteria voor de besteding van de wijkbudgetten uit het preventiebudget? Klopt het dat er vooral wordt aangestuurd op fysieke ingrepen terwijl er in sommige wijken vooral sprake is van een sociale problematiek? In hoeverre wordt hierbij rekening gehouden met de problemen die bewoners in de wijk zelf als meest urgent ervaren?

– Het voornaamste criterium om in aanmerking te komen voor een bijdrage uit het Budget 40+ wijken (hiervoor het preventiebudget genoemd) is dat er sprake moet zijn van een cumulatie van substantiële problemen. Daarnaast worden de plannen getoetst op de criteria: het betrekken van andere partijen waaronder bewoners, co-financiering en integrale aanpak.

– Doordat een van de criteria is dat bewoners van de wijk participeren in zowel het maken van die plannen als bij de uitvoering, is verzekerd dat de aandacht uitgaat naar die problemen die door hen als meest urgent worden ervaren. De projecten uit de eerste tranche tonen dit ook nadrukkelijk aan.

– Het is niet juist dat er wordt gestuurd op fysieke ingrepen. Het is aan de bij de wijkenaanpak betrokken partijen om te bepalen waar de ontvangen subsidie aan wordt besteed. In de plannen van de eerste tranche van het 40+ Budget zijn zowel sociale als fysieke als economische projecten te vinden.

In de brief over de tweede tranche van het 40-+ wijkenbudget die vóór de WWI-begrotingsbehandeling naar de TK zal worden gestuurd, wordt u hierover nader geïnformeerd.

11

Hoe denkt u de toekomstige woningbouwopgaven te realiseren nu er vanaf 2011veel minder budget hiervoor is gereserveerd en wanneer komt u met een lange termijn ruimtelijke investeringsagenda?

De toekomstige woningbouwopgaven vormen onderdeel van de Verstedelijkingsafspraken 2010–2019, waaraan op dit moment door het Rijk en de regio’s volop wordt gewerkt. Deze verstedelijkingsafspraken worden gemaakt in het MIRT-kader. Op dit moment wordt door de Stuurgroep onorthodoxe maatregelen verstedelijking, die door de randstadregio’s en het Rijk is ingesteld, gekeken naar de mogelijkheden om de ontwikkeling van woningbouwlocaties, zonder rijksgeld, mogelijk te maken. De eerste uitkomsten van deze stuurgroep komen later dit jaar beschikbaar, waarna het vervolg in het bestuurlijk overleg van het MIRT in het voorjaar 2010 wordt besproken.

De ruimtelijke investeringsagenda van het kabinet is vooral (ook in nota ruimte projecten)vervat in het MIRT. De ruimtelijke investeringsopgaven voor de korte, middellange en lange termijn worden verder in kaart gebracht ten behoeve van de heroverwegingen. In het voorjaar 2010 bezie ik samen met de bewindspersonen verantwoordelijk in het ruimtelijk fysiek domein op welke wijze publicatie van deze lange termijn ruimtelijke investeringsagenda geëigend is.

12

Wordt door u ingezet op herziening van de richtlijn energieprestatie van gebouwen zodat die maximaal kan bijdragen aan het halen van de beleidsdoelstellingen in Nederland?

Ja.

13

Is het zinnig, gezien de resultaten van de Milieubalans, om de herziening van de richtlijn energieprestatie niet alleen te beoordelen op administratieve lasten maar ook op effectiviteit?

De herziening van de Richtlijn energieprestatie van gebouwen leidt in Nederland niet direct tot een grotere energiebesparing. Het niveau van energieprestatie-eisen ligt voor het grootste deel reeds hoger dan in de rest van de Europese Unie. Doel van Nederland is om met minder administratieve lasten en minder regeldruk een hogere effectiviteit wat betreft energiebesparing te bereiken. De milieubalans bevestigt deze insteek, vooral voor de bestaande bouw.

14

Hoe wordt het beleidsstandpunt van de Nederlandse delegatie die bijdraagt aan de herziening van de richtlijn, beïnvloedt door de resultaten van de Milieubalans?

De inzet van de Nederlandse delegatie in Brussel is gericht op het behalen van de energiebesparingsdoelstellingen en CO2-reductie in de gebouwde omgeving met lagere kosten, minder regeldruk en minder administratieve lasten. De resultaten van de milieubalans 2009 staan hier los van en vormen geen reden om de inzet in Brussel te wijzigen. De resultaten van de milieubalans zullen worden meegenomen bij de evaluatie van «Schoon en Zuinig» in het voorjaar van 2010. Zie ook het antwoord op vraag 13.

15

Welke aanvullende maatregelen worden genomen en voorbereid om de doelen van de Milieubalans t.a.v. energieprestatie van de gebouwde omgeving te halen?

De doelstellingen zijn voor de bestaande bouw 2,4 miljoen 20 tot 30% energiezuinigere gebouwen in 2020 en energieneutrale woningbouw in 2020. De opgestarte programma’s (o.a. Meer met Minder voor de bestaande bouw en het Lente-akkoord voor de nieuwbouw) liggen op stoom en in het afgelopen half jaar zijn veel instrumenten in werking getreden (o.a. verlaging van het btw-tarief voor onderhoud bestaande woningen, de Subsidieregeling maatwerkadvies en de Subsidieregeling glasisolatie. De effecten worden gemonitord. Gezien de benodigde reactietijd zijn de effecten echter nog niet zichtbaar in de Milieubalans. De eerste resultaten zijn mogelijk zichtbaar in de Milieubalans over 2009.

Vooruitlopend op de evaluatie Schoon en Zuinig in het voorjaar van 2010, wordt reeds aanvullend instrumentarium verkend. Op verzoek van uw Kamer wordt nu meer verplichtend instrumentarium, zoals de Witte certificaten en energieprestatie-eisen voor bestaande gebouwen, op haalbaarheid onderzocht om, indien mogelijk, spoedig te kunnen worden ingezet.

16

Aan welke SMART-indicatoren wordt gedacht voor het operationele doel «borgen en bevorderen van de bouw- en gebruikstechnische kwaliteit»? Wat is de reden dat deze indicatoren niet in de begroting zijn opgenomen?

In de begroting voor 2010 zijn ten aanzien van het operationele doel «borgen en bevorderen van de bouw- en gebruikstechnische kwaliteit» nog geen meetbare SMART-indicatoren opgenomen aangezien die indicatoren momenteel nog in ontwikkeling zijn.

Het is mijn intentie om in de eerstvolgende begroting wel dergelijke indicatoren op te nemen. Daarbij wil ik onderscheid maken tussen bouw- en gebruikstechnische kwaliteit op zich en de wijze waarop die kwaliteit wordt geborgd en bevorderd. Bij het meten van kwaliteit van bouwwerken kan bijvoorbeeld worden gedacht aan indicatoren met betrekking tot brandveiligheid, constructieve veiligheid en energiezuinigheid. Daarbij zal de Nederlandse prestatie waar mogelijk ook in internationaal perspectief worden geplaatst. Bij de wijze waarop de bouw- en gebruikstechnische kwaliteit wordt gemeten kan bijvoorbeeld worden gedacht aan indicatoren met betrekking tot klantvriendelijkheid en toegankelijkheid van de bouwregelgeving en het beperken van de regel- en lastendruk.

17

Op hoeveel wijken doelt u wanneer het verwijst naar veel meer wijken waar problemen zicht opstapelen buiten de 40 aandachtswijken? Welke wijken zijn dit?

Uitgaande van een minimale omvang van 1 000 inwoners komen er, naast de 40 wijken met de meest ernstige problematiek, nog ongeveer 100 gebieden voor met een stapeling van problemen volgens de leefbarometer. Omdat sommige gebieden samen als één wijk geduid kunnen worden en andere gebieden binnen twee of meer reguliere wijken vallen, kan niet automatisch ook over 100 wijken worden gesproken. Dit aantal zal in de praktijk naar alle waarschijnlijkheid iets hoger of lager liggen. Bijna 40% van deze gebieden ligt in de G-4, ruim 20% in de overige 14 gemeenten met een geselecteerde aandachtswijk en zo’n 15% in de G-31 gemeenten zonder een geselecteerde aandachtswijk. De rest ligt buiten de G-31. In de brief over de tweede tranche van het 40-+ wijkenbudget die vóór de WWI-begrotingsbehandeling naar de TK zal worden gestuurd, wordt u hierover nader geïnformeerd.

18

Op welke regio’s doelt u als het gaat om regio’s waar de wachtlijsten voor een huurwoningen lang zijn? Wat zijn de gemiddelde wachttijden voor deze regio’s om als starter voor een huurwoning in aanmerking te komen?

Ik doel dan vooral op gemeenten en regio’s met een groot vraagoverschot, zoals bijvoorbeeld de regio Utrecht en de gemeente Amsterdam. In de regio Utrecht bedroeg de gemiddelde inschrijfduur voor starters 6.1 jaar (bron: Bestuur Regio Utrecht, 2008). In de gemeente Amsterdam was dat zelfs 6.7 jaar (bron: Dienst Wonen Amsterdam). Binnen een gemeente zijn er uiteraard verschillen. Zo is de gemiddelde wachttijd in Amsterdam Zuid-Oost een stuk korter dan in het stadsdeel Centrum. Gelet op signalen in de media komen wachtlijsten in de sociale huursector echter ook buiten de grote steden voor. Overigens is er een trend te zien dat starters in toenemende mate bereid zijn meer te betalen voor kwaliteit (bron: Bouwen voor de Schuifpuzzel, VROM/WWI, 2007) hetgeen ertoe leidt dat sommige woningzoekenden liever een kwalitatief beter aanbod willen afwachten dan een aangeboden woning accepteren. Het begrip wachtlijst heeft derhalve een relatieve betekenis.

19

Kan inzichtelijk worden gemaakt welke grote stappen gezet worden om te komen tot een duurzame energiezuinige woningvoorraad?

In het Werkprogramma Schoon en Zuinig is aangegeven dat met het programma Meer met Minder vóór 1 januari 2012 500 000 bestaande gebouwen 20 tot 30% energiezuiniger worden gemaakt. Het doel is om in 2020 2,4 miljoen gebouwen 20–30% energiezuiniger te hebben gemaakt. Hiervoor worden in deze kabinetsperiode € 121 miljoen ingezet. Daarnaast wordt nog een aantal instrumenten ingezet in het kader van de crisismaatregelen: subsidieregeling isolerend glas, BTW-verlaging isolatiemaatregelen en Energie InvesteringsAftrek voor corporaties. In totaal bedraagt dit pakket € 302,5 miljoen.

In het Meer met Minder-programma wordt met marktpartijen en consumentenorganisaties gewerkt aan de ontwikkeling van een omvangrijke vraag- en aanbodmarkt voor energiebesparende maatregelen. Daarnaast moeten 100 000 woningen in 2011 zijn voorzien van duurzame energievoorzieningen.

Het is de bedoeling dat de nieuwbouw in 2020 energieneutraal wordt uitgevoerd. Hiervoor wordt de minimale wettelijke energieprestatie EPC periodiek aangescherpt. De eerstvolgende aanscherping is 2011 met 25%.

De Innovatie Agenda Energie Gebouwde Omgeving ondersteunt de doelstelling voor zowel Meer met Minder als de energieneutrale nieuwbouw door koplopers te stimuleren nieuwe technieken en concepten te ontwikkelen en toe te passen.

20

Kunnen voorbeelden worden genoemd van nu populaire en levendige stadswijken die in het verleden probleemwijken waren?

De Jordaan en De Pijp in Amsterdam zijn klassieke voorbeelden van voormalige probleemwijken die zich inmiddels hebben ontwikkeld tot populaire en levendige stadswijken. Lombok (Utrecht), het zuidoosten van Lelystad en de binnenstad van Leeuwarden hebben in de afgelopen 10 jaar grote stappen vooruit gemaakt met als resultaat een positieve score op het gebied van leefbaarheid in 2008. Daarnaast hebben tal van andere probleemwijken (zoals de Indische Buurt in Amsterdam) in het afgelopen decennium grote stappen vooruit gemaakt. De Leefbaarometer maakt het mogelijk om deze ontwikkelingen in wijken over de afgelopen tien jaar in kaart te brengen.

21

Kunnen deze successen in een WWI campagne worden uitgedragen?

De wijkenaanpak heeft een permanente campagne. Kennisdelen van de ervaringen uit steden en wijken is een belangrijk onderdeel van de wijkaanpak. Ik bezoek elke week één of meer wijken. Op internet komt direct een verslag met foto’s en een kort filmpje en de media worden uitgenodigd en geïnformeerd. Diverse media volgen een bepaalde wijk en rapporteren hier maandelijks over in krant, TV-programma of op de radio. Korte filmpjes met behaalde successen in de wijken worden door WWI op het internet gezet. Via de Nieuwsbrief, de VROM-website, conferenties, leergroepen, twinning tussen steden (40 en 40+), onderzoeken, experimenten en andere vormen van kennisdelen worden de successen en lessen van de wijkaanpak uitgevent. We werken daarbij nauw samen met kennisinstituten en universiteiten. De kracht van de wijkenaanpak is de grote betrokkenheid van de bewoners. De campagne «het is jouw wijk dus jij mag het zeggen» wordt door veel gemeenten ingezet. Ook wordt geleerd van ervaringen uit het verleden. Op dit moment laat ik bijvoorbeeld onderzoek doen naar de succesvolle aanpak van Breda (Heuvel) en Deventer (Rivierenbuurt) om daaruit lessen te kunnen trekken. Deze informatie zal net als andere resultaten gecommuniceerd en uitgevent worden.

22

Kan in het licht van de huidige financiële situatie uiteen worden gezet aan welke creatieve niet-financiële oplossingen wordt gedacht en op welk moment voorstellen kunnen worden verwacht?

Op dit moment worden door de Stuurgroep onorthodoxe maatregelen verstedelijking, die door de randstadregio’s en het Rijk is ingesteld, de mogelijkheden geïnventariseerd om de ontwikkeling van woningbouwlocaties, zonder rijksgeld, mogelijk te maken. Dat gebeurt projectgericht omdat elk gebied zijn eigen specifieke problemen kent en daarmee maatwerk in oplossingen vraagt. De eerste uitkomsten komen later dit jaar beschikbaar.

Op basis van de eerste bevindingen wordt bezien welke, op gebieden toegesneden, maatregelen zinvol zijn om nader te concretiseren richting toepassing. Daarover wordt vervolgens in het bestuurlijk overleg van het MIRT in het voorjaar 2010 gerapporteerd.

Bij de huidige brede inventarisatie wordt naar alle beïnvloedbare aspecten gekeken welke effect kunnen hebben op de exploitatie bij een (binnenstedelijke) gebiedsontwikkeling. Maatregelen kunnen betrekking hebben op o.a. kostenreducties of -verdeling, opbrengstverhoging en andersoortige rijksbijdragen dan een financiële (bijvoorbeeld door middel van rijksgrond en -vastgoed, wet- en regelgeving).

23

Valt onder het oplossen van verschillende problemen ook het aanpakken van demografische krimp?

Het kabinet werkt op dit moment met IPO en VNG aan een interbestuurlijk Actieplan Bevolkingsdaling. Het kabinet heeft hiertoe de kansen en bedreigingen verkend van demografische krimp. Het actieplan heeft betrekking op de aanpak van de gevolgen die krimp in een gebied kan hebben en zal uw Kamer voor het kerstreces 2009 worden toegezonden.

24

Waaruit blijkt uit het beleid dat regionale verscheidenheid leidt tot gerichte maatregelen?

Enkele actuele voorbeelden van gerichte maatregelen voortkomend uit regionale verscheidenheid zijn de verdeling van de BLS- en ISV-middelen, de verstedelijkingsafspraken en de aanpak van de krimp. Daarnaast wordt de wijkenaanpak door lokale partijen uitgevoerd in een regionale context. Bij de verdeling van de BLS-middelen is het subsidiebedrag per woning regionaal gedifferentieerd. Ook zijn de drempelpercentages behorend bij de subsidieregeling (binnen BLS) voor particulier opdrachtgeverschap per regio verschillend. Met betrekking tot de verstedelijkingsafspraken is de ambitie om tijdens het Bestuurlijke Overleg MIRT in november 2009 zoveel mogelijk inhoudelijke overeenstemming te bereiken met de stedelijke regio’s over de gewenste ontwikkeling van stedelijke regio’s (de verstedelijkingsopgaven). Deze afspraken zijn regionaal gedifferentieerd vanwege de grote verschillen tussen de opgaven in de regio’s.

25

Hoe wordt er aan het gemeenschappelijke doel solidariteit gewerkt?

Het kabinet werkt langs verschillende wegen aan solidariteit:

• tussen inkomensgroepen: betaalbaar maken en houden van wonen door huurbeleid en huurtoeslag, NHG, startersleningen en dergelijke;

• tussen bevolkingsgroepen: versterking van de sociale binding en integratie van nieuwe Nederlanders; door het creëren van passende woonvoorzieningen voor hen die speciale aandacht nodig hebben, zoals gehandicapten en ouderen;

• tussen generaties: investeren in duurzaamheid door energiebesparing;

• tussen corporaties: bundeling van krachten bij de aanpak van de fysieke en sociale problemen in alle delen van ons land;

• met en tussen regio’s: aanpak kansen en bedreigingen bevolkingsdaling;

• met en tussen aandachtswijken: versterken sociale samenhang, bestrijden sociaal-economische achterstanden.

26

Definieert u wijken met overwegend rijkere autochtone bewoners ook als gesegregeerde, eenzijdig samengestelde wijken?

Segregatie is een begrip dat aangeeft dat bevolkingscategorieën in mindere of meerdere mate gescheiden, oftewel geconcentreerd wonen. In die zin is segregatie een neutraal begrip en worden eenzijdig samengestelde wijken, zowel arm als rijk, dus als gesegregeerd gekenschetst. Beleidsmatig krijgt dit verschijnsel echter pas betekenis wanneer er sprake is van cumulatie van sociaal-maatschappelijke problemen.

27

Kunt u uiteenzetten hoe voor de portefeuille WWI het publieke belang duidelijker en krachtiger naar voren wordt gebracht?

Het kabinet zal krachtig optreden als het publieke belang daarom vraagt. Daarbij zal het kabinet ook helder zijn over de inzet die zij van andere partijen verwacht.

In 2009 heeft het kabinet in die lijn in hoog tempo concrete maatregelen genomen om de effecten van de economische crisis op de woning(bouw)markt te bestrijden. Deze maatregelen zijn geen «cadeautjes» voor de bouwsector en andere betrokken partijen; er worden duidelijke afspraken gemaakt over de inzet die van deze partijen wordt verwacht. In 2010 zal hier verder uitvoering aan worden gegeven.

Zo heeft het kabinet ook meermaals ingegrepen bij corporaties waar misstanden werden geconstateerd, bijvoorbeeld door het aanstellen van toezichthouders. Het kabinet heeft in juni 2009 voornemens gepresenteerd om het arrangement tussen overheid en corporaties te vernieuwen en te verstevigen, waarbij het borgen van het publiek belang stevig is geformuleerd. In 2010 en 2011 zal dit nader worden uitgewerkt.

28

Is het getal van 500 000 huishoudens wel realistisch? Wat betekent dit getal voor de woningbouwproductie bij een nu inzakkende productie?

De nationale huishoudensprognose van het CBS, verschenen in juli 2009, stelt dat in de periode van 1 januari 2010 tot 1 januari 2020 het aantal huishoudens in Nederland zal groeien met ruim 500 000. De eerste vijfjaarsperiode komen er jaarlijks een kleine 53 000 huishoudens bij; de tweede vijfjaarsperiode zijn dat er jaarlijks ruim 48 000 per jaar. Deze toename is met name het gevolg van individualisering en vergrijzing. Zo is de toename van het aantal alleenstaanden voor een groot deel toe te schrijven aan de vergrijzing. Ook in de jongere en middelbare leeftijdsgroepen neemt het aantal alleenwonenden nog enigszins toe. Dat komt doordat mensen op steeds latere leeftijd gaan samenwonen en samenwoonrelaties eerder en vaker verbreken. Binnenkort komt het PBL met de vertaling van de (regionale) huishoudensprognose. Mede op basis daarvan wordt de (regionale) woningbehoefte en de benodigde woningproductie bepaald. Wanneer deze cijfers beschikbaar zijn, is ook duidelijk wat de gevolgen zijn van de inzakkende productie op de woningbouwopgave voor de komende jaren.

29

Aan welke maatregelen denkt u bij het nemen van maatwerk maatregelen voor verschillende steden en stedelijke regio’s? Kan hier sprake zijn van gedifferentieerd beleid?

Bij het nemen van maatwerkmaatregelen valt te denken aan «afspraken op maat» tussen Rijk en steden of regio’s in het kader van stedelijke vernieuwing (ISV), verstedelijking of in het kader van bevolkingskrimp. Genoemde beleidsterreinen bieden ruimte voor differentiatie, inspelend op de specifieke opgave in een stad of regio.

30

Hoe verhoudt het investeringsbudget stedelijke vernieuwing, in de vorm van een brede doeluitkering, zich tot de bezuinigingsmaatregel op de ISV budgetten, genoemd op bladzijde 28?

Zie het antwoord op vraag 50.

31

Wordt bij het opstellen van het actieplan ook budget geleverd?

Met de Ortega-gemeenten wordt gewerkt aan een uitvoeringsagenda. Één van de afspraken is dat de steden en het Rijk zoeken naar mogelijkheden binnen bestaande financiële kaders waaronder budget voor de aanpak van overlast en verloedering. Daarnaast worden mogelijkheden verkend op het gebied van kennisoverdracht, experimenten en eventueel afwijking regelgeving. Voor het eind van dit jaar wordt de uitvoeringsagenda van de Ortega-gemeenten aan u aangeboden.

32

Hoe zeker is de financiering door de andere betrokken partijen, gedurende de contractperiode, als het gaat om de wijkenaanpak na 2010?

In het onderhandelaarsakkoord dat de minister voor WWI in 2007 met Aedes is overeen gekomen, is de afspraak gemaakt dat de woningcorporaties tien jaar lang 250 miljoen euro per jaar extra investeren in de veertig aandachtswijken.

Na 2011 zijn er geen extra WWI middelen begroot voor de wijkenaanpak. Sectoraal blijven er via regelingen als de Impuls brede scholen, sport en cultuur, de extra wijkverpleegkundigen, aanpak voortijdig schoolverlaten en de Centra voor Jeugd en Gezin extra middelen beschikbaar. De nadere agenda voor de wijkenaanpak na 2011 – zoals aangekondigd in het Aanvullend Beleidsakkoord 2009 – vult het kabinet in mede op basis van de externe visitatieronde die rijk, gemeenten en corporaties in 2010 organiseren. Daarin staat de effectiviteit van de wijkenaanpak centraal.

33

Hoeveel woningen per jaar zullen er in 2010 en 2011, naar uw verwachting worden gebouwd? Hanteert u de cijfers van het EIB, genoemd op bladzijde 15, of hanteert u de cijfers, genoemd op bladzijde 52?

Normaalgesproken wordt in de begroting als bron voor de verwachte woningproductie de TNO-bouwprognose gebruikt. Deze prognose wordt opgesteld in opdracht van VROM/WWI en is gebaseerd op de MEV van het CPB. Vanwege de bijzondere situatie veroorzaakt door de economische crisis, is er dit jaar voor gekozen de meer actuele cijfers van het EIB (van april 2009) in de begroting op te nemen.

Deze woningproductiecijfers zijn te vinden op pagina 15. Deze cijfers zijn de optelling van de verwachte nieuwbouw (EIB-raming) en de verwachte productie anderszins (ombouw kantoren, woningsplitsing etc).

U ontvangt, gelijk voorgaande jaren, eind dit jaar een actualisering van de TNO-bouwprognose.

De passage op bladzijde 52 moet worden gelezen als een signaal en geeft de onzekerheid weer zoals die momenteel wordt gevoeld in de markt.

34

In hoeverre zijn de in de begroting genoemde aantallen woningen voor dit jaar en de komende jaren realistisch? In hoeverre wordt er bij de genoemde aantallen rekening gehouden met de vraag, die momenteel lager is dan enige tijd geleden?

Ja, er is rekening gehouden met vraaguitval. Verder zijn alle relevante bronnen gebruikt bij het opstellen van de verwachte woningproductiecijfers voor 2009, 2010 en 2011. Desalniettemin zijn deze verwachtingen (uiteraard) omgeven door onzekerheden. Wel blijkt dat het aantal opgeleverde woningen in de eerste helft van 2009 slechts 4% minder is dan in dezelfde periode van 2008. Deze ontwikkeling duidt erop dat de echte daling van de woningproductie inderdaad pas intreedt in 2010 en 2011, zoals staat beschreven op pagina 15 van de begroting. Zie verder het antwoord op vraag 33.

35

Kunt u uiteenzetten welke stappen zij (extra) gaat ondernemen om de gestelde doelstelling als het gaat om woningbouwproductie (80 000 tot 83 000 woningen per jaar) in 2010 en 2011 wel te behalen?

Als gevolg van de crisis zal de woningproductie in 2010 en 2011 afnemen. Het EIB heeft de verwachting uitgesproken dat de totale productie uitkomt op ca. 67 000 respectievelijk 65 000 woningen. Daarom heeft het kabinet in 2009 besloten tot een pakket stimuleringsmaatregelen, waaronder de tijdelijke stimuleringsregeling woningbouw en het tijdelijk ophogen van de WSW borgingsgrens naar € 350 000. De Tijdelijke stimuleringsregeling woningbouwprojecten moet de verwachte dip in de woningproductie door de economische situatie beperken. Het gaat hierbij om woningen die in 2010 en 2011 worden opgeleverd. In de eerste tranche van deze stimuleringsregeling is subsidie gegeven voor de start in 2009 van bijna 15 000 woningen. Voor de tweede tranche is het budget hoger en ik hoop dat het aantal woningen uit de eerste tranche wordt overtroffen. Hiermee wordt getracht een bijdrage te leveren aan de doelstellingen die het kabinet zich heeft gesteld.

36

Op welke manier gaat het kabinet kijken naar de genoemde effecten van krimp op het bestuurlijke en financiële instrumentarium dat voornamelijk op groei is gebaseerd?

In het kabinetsstandpunt op het Rob/Rfv-advies «Bevolkingsdaling, gevolgen voor bestuur en financiën» heeft het kabinet op hoofdlijnen aangegeven welke consequenties krimp heeft voor het bestuurlijke en financiële instrumentarium (TK 31 757, nr. 6). In het kader van het Periodiek Onderhouds Rapport Gemeentefonds 2009 en 2010 (bijlage bij de begroting gemeentefonds) is gekeken naar de gevolgen van krimp voor het gemeentefonds. Het kabinet beziet op dit moment in het kader van de opstelling van het interbestuurlijk Actieplan Bevolkingsdaling nader in hoeverre diverse rijksinstrumenten toegesneden zijn op situaties van bevolkingsdaling. Het Actieplan Bevolkingsdaling verschijnt eind 2009.

37

Wanneer zijn concrete voorstellen voor aanpassing te verwachten?

Eind 2009 zal het interbestuurlijk Actieplan Bevolkingsdaling aan de Tweede Kamer worden aangeboden. Het actieplan bevat concrete voorstellen voor de aanpak van de effecten van bevolkingsdaling.

38

Wanneer kan de Kamer het onderzoek naar de huurtoeslag, dat op 25 juni 2009 is toegezegd, tegemoet zien (Kamerstuk 31 924 XVIII, nr. 9)?

De brief waarin de genoemde toezegging gestand wordt gedaan is op 30 september 2009 aan uw kamer gezonden.

39

Hoe wordt motie om beperking van de huurtoeslag te voorkomen (31 965, nr. 8), in de jaren 2011 en 2012 uitgevoerd?

Naar aanleiding van de genoemde motie zal bij Voorjaarsnota 2010 bezien worden of ook kan worden afgezien van de voorgenomen beperking van de huurtoeslag voor de jaren 2011 en 2012.

40

Wat gebeurt er met de Wet bevordering eigen woningbezit (Wet BEW) als de regeling op 31 december 2011 wordt gesloten voor nieuwe aanvragen? In hoeverre wordt overwogen om met deze regeling na 2011 door te gaan, een en ander in verband met de goede ervaringen en de huidige economische situatie?

Als het beschikbare budget op is, uiterlijk 31 december 2011, wordt de regeling BEW gesloten voor nieuwe aanvragen. Het aantal aanvragen en toekenningen van de BEW blijft nog steeds toenemen en het budget wordt sneller uitgeput dan bij de begroting 2010 was voorzien. Er is besloten dat het nog resterende budget voor de BEW tot en met 2011 wordt samengevoegd om niet reeds in 2009 een subsidieplafond te hoeven instellen en dat pas een subsidieplafond wordt ingesteld als dit totale budget is uitgeput. Gezien de grote stroom aanvragen is op dit moment de verwachting dat dit medio 2010 reeds het geval zal zijn. Het stopzetten van de regeling zal in eerste instantie plaatsvinden door het publiceren van een subsidieplafond in de Staatscourant. Daarna zal de regeling in zijn geheel worden ingetrokken. Bestaande toekenningen lopen gewoon door. Na de eerste vijfjaarstoets worden deze opnieuw bezien maar moeten dan – indien aan alle voorwaarden wordt voldaan – uiteraard wel in aanmerking komen voor een vervolgtoekenning. Voor de reden waarom de regeling wordt stopgezet wordt ook verwezen naar de antwoorden op vraagnummers 42, 43 en 74.

41

Hoe verhoudt het sluiten voor nieuwe aanvragen voor de Wet BEW zich met het stimuleren van de verkoop van woningen en het stimuleren van de woningmarkt?

Deze afweging is mede gezien de budgettaire afwegingen bij de begroting 2010 gemaakt. Daarnaast zijn er alternatieven beschikbaar zoals startersleningen en tussenvormen die worden aangeboden door gemeenten respectievelijk corporaties. Gezien de situatie op de woningmarkt en het daarna toegenomen beroep op de regeling is vervolgens besloten in 2009 de regeling niet tijdelijk met een subsidieplafond stop te zetten maar het nog beschikbare budget voor nieuwe aanvragen naar voren te halen, om zo aan het toegenomen beroep op de regeling te kunnen voldoen. Naar verwachting kan met dit budget nog tot medio 2010 in nieuwe aanvragen worden voorzien waarna de regeling wordt gesloten. Voor meer informatie over de BEW wordt ook verwezen naar de antwoorden op vraagnummers 42, 43, en 74.

42

Waarom komt u juist op dit moment met dit voorstel?

Vanwege de oplopende budgettaire problematiek en de grote hoeveelheid aanvragen BEW en om het risico van toekomstige overschrijdingen te voorkomen. Daarnaast zijn er alternatieven beschikbaar zoals startersleningen en tussenvormen die worden aangeboden door gemeenten respectievelijk corporaties.

43

Zal de werkgroep heroverweging wonen, die onlangs is ingesteld, ook de Wet BEW in haar overwegingen betrekken? Zo ja, waarom dan reeds nu besluiten om de Wet BEW voor nieuwe aanvragen per 31 december 2011 te sluiten?

De werkgroep heroverweging wonen kan een instrument als de BEW in samenhang met andere instrumenten in haar overwegingen betrekken. Dit zal in samenhang met de andere instrumenten worden bezien. Het besluit om de BEW voor nieuwe aanvragen uiterlijk per 31 december 2011 te sluiten was reeds genomen voor de werkgroep heroverweging wonen was ingesteld.

44

Op welk moment komen de maatwerkoplossingen?

Zie het antwoord op vraagnummer 45.

45

Kan inzicht gegeven worden in de oplossingsrichting?

Via de nog af te sluiten verstedelijkingsafspraken wordt aandacht besteed aan de kwantitatieve en kwalitatieve invulling van de woningbouwopgave.

Zoals het er nu naar uit ziet zal met nagenoeg alle stedelijke regio’s overeenstemming worden bereikt over de visie op de ruimtelijke ontwikkeling, over de kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwopgaven 2010–2020 en over de daarvoor belangrijkste gebiedsontwikkelingen per regio. Hierbij wordt in regio’s waar dat relevant is, bijvoorbeeld Amsterdam, ook aandacht besteed aan de doorstroming op de woningmarkt en het daarvoor benodigde bouwprogramma. Tijdens het Bestuurlijk overleg MIRT dit najaar zal blijken of nadere maatwerkoplossingen ten behoeve van de starters op de woningmarkt, mede in het licht van de huidige economische omstandigheden, nog nodig en mogelijk zijn.

46

Hoe verhoudt de studie naar de gevolgen van de crisis voor de woningmarkt en de nog te ontvangen studies van het CPB en de SER zich tot de werkzaamheden van de werkgroep heroverweging wonen, die onlangs is ingesteld?

De werkgroep heroverweging wonen is gevraagd beleidsvarianten te ontwikkelen die structureel besparen op het woonbeleid. Hierbij zal tenminste één variant structureel 20% besparen op de rijksbegroting. In de heroverweging zullen de recente ontwikkelingen van de woningmarkt als gevolg van de economische crisis worden meegenomen.

Het heroverwegingsrapport moet aan het begin van het tweede kwartaal 2010 zijn afgerond. De nog uit te komen studies van SER en CPB over de woningmarkt worden betrokken, als dit past in het tijdpad van de werkgroep heroverweging. De voor 2010 of 2011 aangekondigde studie naar de gevolgen van de crisis voor de woningmarkt zal niet tijdig gereed zijn om bij de heroverweging betrokken te kunnen worden.

47

Hoe moeten de zinnen «De evaluatie (2011) en de tussenevaluatie (eind 2009) zullen bijdragen aan de discussie hoe wij de woningmarkt meer solidair, rechtvaardiger en doelmatiger kunnen maken. Daarbij is ook de rolverdeling tussen rijk en corporaties bij de betaalbaarheid van belang.» worden uitgelegd? Interpreteert het Financiële Dagblad d.d. 16 september 2009 deze passage juist als het dagblad het volgende stelt: «Hogere huurinkomsten en meer leenvermogen van corporaties bieden het kabinet in de verdere toekomst ruimte om eventueel de huurtoeslag bij de corporaties te stallen»?

Pas aan de hand van de resultaten van de evaluaties van «Huur op Maat» kan worden bepaald welke gevolgtrekkingen uit dit experiment kunnen worden getrokken. De conclusies van het Financieel Dagblad lijken mij dan ook voorbarig.

48

Aan het treffen van wat voor soort maatregelen denkt u als het gaat om woningcorporaties die met een bevolkingsdaling worden geconfronteerd?

Woningcorporaties die met een (te verwachten) daling van het aantal huishoudens worden geconfronteerd zullen hun investeringsplannen fundamenteel moeten bijstellen. Het accent in hun plannen zal dan moeten komen te liggen op herstructurering in de zin van renovatie, samenvoeging van woningen en sloop al dan niet gecombineerd met vervangende nieuwbouw. Nieuwbouw in uitleggebieden zal voor deze corporaties veel minder aan de orde zijn. Deze herstructureringsinvesteringen kosten de corporaties geld en brengen door de sloop ten dele ook een zekere kapitaalvernietiging met zich mee. Daarbij hebben corporaties in krimpgebieden minder mogelijkheden om door de bouw van koopwoningen of door verkoop van huurwoningen middelen te genereren om deze herstructureringactiviteiten te bekostigen. Van de sector mag worden verwacht dat corporaties in krimpgebieden die de gewenste investeringsopgaven niet geheel kunnen dragen, worden bijgestaan door financieel meer draagkrachtige corporaties. Ik zal daarover met de sector in gesprek gaan.

49

Kunt u uiteenzetten wat de gevolgen zijn van de beëindiging van de BEW regeling voor starters die na 31 december 2011 een woning willen kopen, op welke wijze de starterslening de BEW regeling gaat opvolgen en hoeveel er in deze regeling (extra) geïnvesteerd zal worden?

Met de Stichting Stimuleringsfonds Volkshuisvesting Nederlandse Gemeenten (SVn) zijn afspraken gemaakt over de rijksbijdrage aan startersleningen die gemeenten verstrekken. Deze afspraken lopen tot en met 2011. In 2011 wordt bekeken of (en eventueel hoe) de rijksbijdrage aan startersleningen een vervolg krijgt. Voor de beëindiging van de BEW regeling voor nieuwe aanvragen wordt verwezen naar de antwoorden op vraagnummers 40 tot en met 43 en 74.

50

Hoe groot is de bezuiniging op de ISV budgetten en op welk beleidsonderdeel wordt deze bezuiniging afgewenteld?

In tabel 1.1. zijn de bedragen voor het ISV opgenomen, exclusief bodem. Voor het derde investeringstijdvak (2010–2014) gaat het om € 923 mln. Voor bodem is € 242 mln. beschikbaar. Het totaal beschikbare ISV-budget voor 2010–2014 bedraagt derhalve € 1 165 mln.

Het kabinet bezuinigt op het ISV alleen door vanaf 2011 geen prijsbijstelling meer uit te keren. Deze bedraagt € 15,1 mln. voor de jaren 2011–2014.

Door decentralisatie van het ISV – waarbij de verdeelsleutel ongewijzigd blijft – vindt na afloop van het derde investeringstijdvak geen financiële verantwoording meer plaats aan het Rijk. Daartoe wordt de huidige Wet Stedelijke vernieuwing ingetrokken, naar verwachting per 1 januari 2011. Tot dat moment blijft sprake van een brede doeluitkering. Het betreffende wetsvoorstel zal naar verwachting in de eerste helft van 2010 aan de Tweede Kamer worden gezonden. Daarin wordt dan ook ingegaan op de procedure met betrekking tot een nieuw wettelijk kader ten behoeve van het ISV na 2014. Rijk en steden zullen gedurende het derde investeringstijdvak de doelen van ISV monitoren.

51

In hoeverre zou het budgettair verstandiger zijn om in te zetten op een zodanige wijziging van de regelgeving dat de huurverhoging die een huurder na een duurzaamheidsinvestering betaalt door haar/hem ten minste wordt terugverdiend via een reductie van de energielasten, zonder dat, uit oogpunt van betaalbaarheid, vergoeding van het meerdere aan huur via de huurtoeslag nodig is?

Het grootste nadeel van een systeem waarbij een deel van de huurprijs voor de berekening van de huurtoeslag buiten beschouwing zou blijven, is de complicatie die dit betekent voor de uitvoering van de huurtoeslag.

Zo’n complicerende maatregel staat haaks op het streven van dit kabinet naar vereenvoudiging van de toeslagregelingen, waarover de Kamer binnenkort zal worden geïnformeerd naar aanleiding van het Interdepartement Beleidsonderzoek vereenvoudiging Toeslagen.

52

Is er onderzoek gedaan naar wat de gevolgen voor de huurtoeslag kunnen zijn wanneer de kabinetsambitie voor energiebesparende maatregelen is gerealiseerd en als gevolg daarvan de huren stijgen? Zo ja, kan de Kamer de resultaten krijgen? Zo nee, bent u bereid dit onderzoek uit te voeren?

Voor de ramingen van het huurtoeslagbudget is bezien wat de afspraken rond energiebesparende maatregelen betekenen voor de uitgaven huurtoeslag. Concreet zijn daarbij twee onderwerpen bezien. Ten eerste de doorwerking van de afspraken uit het convenant Energiebesparing corporatiesector (aangeboden aan de Tweede Kamer bij brief van 13 oktober 2008, Kamerstukken 2008/09, 31 700 XVIII, nr. 4), ten tweede de geraamde doorwerking van de intensivering van de EIA voor energiebesparende maatregelen door verhuurders op de huurtoeslag. De doorwerking van de afspraken uit het genoemde convenant betekent naar schatting een stijging van de huurtoeslaguitgaven van € 2 miljoen in 2009 geleidelijk oplopend naar €12,6 miljoen in 2014. De doorwerking van de intensivering van de EIA (en de daaruit voortvloeiende investeringen) bedraagt €4 miljoen in 2010 geleidelijk oplopend naar €16 miljoen in 2014.

53

Hoeveel geld is er tot op heden, in het kader van de wijkenaanpak, uitgekeerd aan bijzondere projectsteun? Waarom wordt daar in deze begroting niets over gemeld? Kunt u uiteenzetten op welke wijze er in 2010 een evaluatie kan plaatsvinden, terwijl het wijkenfonds nog moet starten?

Tot op heden is er nog geen bijzondere projectsteun uitgekeerd. Dit heeft te maken met het overleg met de Europese Commissie (EC) over staatssteun. Ik vertrouw er op op korte termijn met de EC tot overeenstemming te geraken, waarna de bijzondere projectsteun alsnog wordt uitgekeerd.

De bijzondere projectsteun maakt geen onderdeel uit van de WWI-begroting. De heffing en uitkering van de bijzondere projectsteun geschiedt door het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting (CFV). In het kader van de verantwoording wordt daarover door het CFV gerapporteerd.

Door het overleg met de EC wordt de bijdrage 2008 naar verwachting eind dit jaar uitbetaald en de bijdrage 2009 begin 2010. De bij de begroting 2009 toegezegde evaluatie van het Besluit Centraal Fonds over heffing, uitkering en besteding van de bijzondere projectsteun zal dan ook in 2010 worden uitgevoerd.

54

In welke mate wordt de stimulans, uitgaande van de vrijstelling overdrachtsbelasting stedelijke herstructurering, teniet gedaan door de in het Belastingplan 2010 aangekondigde maatregel dat de vrijstelling in de overdrachtsbelasting voor de verkrijging van monumenten per 1 januari 2010 volledig wordt afgeschaft? Een en ander in relatie tot het gestelde op bladzijde 48 van deze begroting inzake de nota «Een cultuur van ontwerpen, visie architectuur en ruimtelijk ontwerp».

De in het Belastingplan 2010 aangekondigde maatregel inzake defiscaliseren monumentenvrijstelling overdrachtsbelasting heeft geen gevolgen voor de stimulans die uitgaat van de regeling inzake vrijstelling overdrachtsbelasting stedelijke herstructurering. Bij laatstgenoemde regeling wordt de vrijstelling verleend voor de (tijdelijke) verkrijging van onroerend goed in het kader van herstructurering. Of dit onroerend goed al dan niet een monument is, staat geheel los van deze vrijstelling in het kader van herstructurering.

De in het Belastingplan 2010 aangekondigde maatregel heeft evenmin gevolgen voor de door WWI en OCW geïnitieerde impulsregeling ter stimulering van de herbestemming van waardevol karakteristiek erfgoed (en de herontwikkeling van bijzondere terreinen) in de veertig aandachtswijken.

55

Wat is het verschil tussen «juridisch verplicht», «bestuurlijk gebonden» en «beleidsmatig gebonden»?

De categorie «Juridisch verplicht» bestaat uit verplichtingen waar een privaatrechtelijke overeenkomst, een publiekrechtelijke beschikking of een wettelijke regeling aan ten grondslag ligt. De categorie «Bestuurlijk verplicht» bestaat uit verplichtingen waaraan afspraken ten grondslag liggen tussen verschillende ministeries, tussen de Minister voor WWI en andere bestuurslagen. De categorie «Beleidsmatig gebonden» bestaat uit geraamde uitgaven waarvoor de Minister voor WWI in het kader van het beleidsprogramma uitgaven heeft geoormerkt.

56

Welke belemmerende regelgeving in het kader van de steden en hun opgaven zijn reeds weggenomen? Aan welke wordt nog gewerkt?

In de huidige GSB-periode is de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek (Rotterdamwet) in werking getreden gericht op verruiming van de mogelijkheden op het gebied van de woonruimteverdeling en de onroerende zaakbelasting in aandachtswijken binnen de GSB-steden, dan wel 100 000+-gemeenten. Ook heeft het kabinet in verband met het plegen van onderhoud door Vereniging van Eigenaren (VvE) het wetsvoorstel «machtiging VvE» ingebracht, dat gemeenten de mogelijkheid biedt om in bepaalde gevallen op te treden wanneer de onderhoudsstaat van het pand/gebouw te wensen over laat. Verder is de Wet inburgering aangepast om de uitvoering voor gemeenten te vergemakkelijken en inburgeraars een goed aanbod te kunnen doen. Tevens is de Wet participatiebudget ingevoerd, waardoor verschillende geldstromen (Wet werk en bijstand, Wet inburgering, en Wet educatie beroepsonderwijs) makkelijker kunnen worden gecombineerd, gemeenten meer beleidsruimte krijgen en een passend aanbod kan worden samengesteld voor cliënten. In de komende periode blijft het Rijk in het nieuwe stedenbeleid open staan voor pleidooien van de steden om hun mogelijkheden te verruimen voor een succesvolle aanpak van de problemen en het benutten van kansen. Ook geeft de minister voor WWI, samen met betrokken bewindslieden, invulling aan een gemeenschappelijke agenda van steden en Rijk. Gezamenlijk worden oplossingen voor nieuwe maatschappelijk urgente thema’s verkend, waarbij op dit moment het thema «krimp» op de agenda staat en aandacht wordt besteed aan het verkennen van oplossingen voor de problematiek in de vijf zogenoemde Ortega-gemeenten.

57

Hoe is de taakstelling voor ISV van € 48 miljoen terug te vinden in tabel 1.1 (blz. 36)? Waardoor wordt de rest van de verlaging verklaard? Wat betekent de decentralisatie van de ISV-gelden voor de verantwoording van de gemeenten t.a.v. het bereiken van de doelen en voor de verdeelsleutel? Wanneer kan de Kamer het nieuwe wettelijke kader voor de stedelijke vernieuwing ontvangen?

Zie het antwoord op vraag 50.

58

Waarom worden de prestatieafspraken voor het Grotestedenbeleid voor 2010–2014 pas begin 2010 gemaakt? Gaan deze afspraken wel al in op 1 januari 2010?

Op dit moment vindt met betrekking tot het derde ISV-investeringstijdvak 2010–2014 dialoog plaats over ambities van steden in relatie tot rijksdoelstellingen. Op basis van deze dialoog worden begin februari 2010 afspraken vastgelegd. Deze gelden vanaf 1 januari 2010.

59

In hoeverre zullen de instrumenten, zoals wijkbezoeken en bestuurlijk overleg, experimenten, monitors en onderzoeken en vraaggerichte ondersteuning door instellen topteams, duidelijkheid verschaffen? Wat is de meerwaarde van dit soort instrumenten en gaat de inzet van deze instrumenten niet ten koste van de aandacht voor de bewoners in de wijken?

De genoemde instrumenten zijn allemaal ontwikkeld met de uitgangspunten van de wijkenaanpak in het achterhoofd: bewoners centraal, integraal werken, innovatief en samen met andere partners. De instrumenten gaan niet ten kosten van, maar ondersteunen dit juist. Het gaat er om dat we gezamenlijk problemen in de wijken oplossen. Dan helpen de bewonersbudgetten waarmee mensen zelf richting kunnen geven aan de verbeteringen in de wijk. Soms helpt het als we een stevig gesprek voeren tijdens het bestuurlijk overleg, en soms bieden wij – op aanvraag van de gemeente – een expert van buitenaf aan om een oplossing een stap dichterbij te brengen. Zo heeft de heer Meijdam op ons verzoek Maastricht geholpen om de financiering van de gedeeltelijke ondertunneling van een spoortraject en onderbouwing van kabels rond te krijgen, zodat de wijkéén geheel wordt. De heren Mans en Dijkstal vormen het door WWI ingestelde Topteam Krimp; zij hebben een advies uitgebracht voor de krimpproblematiek in Parkstad Limburg getiteld «Krimp als structureel probleem.» Als laatste voorbeeld is prof. Tops in Amsterdam aangesteld om de wijkenaanpak in Bos en Lommer verder te helpen; hij geeft advies over de krachtige uitvoering van de aanpak. In andere gevallen geven de lokale partners aan dat de problematiek zo complex is dat alleen door gezamenlijk naar oplossingsrichtingen te zoeken het tij kan worden gekeerd. Zo zijn de zeven experimenten ontstaan. Het is dus geen kwestie van of – of, maar gezamenlijk – via verschillende wegen – problemen oplossen in de wijken.

60

Vanuit welke budgetten kunnen de komende jaren de krimpregio’s en de Ortega-gemeenten worden ondersteund? Klopt het dat er momenteel alleen geld is vanuit het preventiebudget? Heeft de beleidsinzet voor deze gebieden nog invloed op ISV-middelen tot 2014?

Het klopt niet dat het preventiebudget het enige beschikbare budget voor steden en wijken is. De krimpregio’s en New Towns kunnen ook gebruik maken van ISV3-middelen en de stimuleringsregeling nieuwbouw.

De beleidsinzet voor krimpregio’s en New Towns heeft geen invloed op de verdeling van de ISV-middelen voor 2014. De AMvB-verdeelsleutel is inmiddels in werking getreden en het ISV-budget 2010–2014 is bekend gemaakt. Overigens is het wel zo dat voor het ISV3 geldt dat Heerlen en de provincie Groningen voor het wonendeel uit ISV-3 een hoger %-aandeel ontvangen dan voor ISV-2. Voor Heerlen was het aandeel 0,91%, dit wordt 1,38%. Voor de provincie Groningen was dit 0,76%, dit wordt 1,91%. De New Towns kunnen eventueel financiële middelen in het kader van de stedelijke vernieuwing verkrijgen uit het provincie-deel van het ISV-3 budget.

61

Welke conclusies kunnen worden getrokken uit de outcomemonitor voor de rest van Nederland? Is daar ook sprake van een verbetering of zijn er ook wijken buiten de 40 wijken waar de leefbaarheid is verslechterd? Wat betekent dit voor uw inzet op preventie?

De outcomemonitor zet de ontwikkeling van de 40 wijken (en onderliggende postcode-4-gebieden) af tegen de ontwikkeling van het overige (niet aandachtswijken)gebied en het stadsgemiddelde van de desbetreffende stad, en tegen het landelijk gemiddelde. Op basis van de monitorgegevens kan dus worden vastgesteld of de 40 wijken hun achterstand ten opzichte van deze referentiegebieden inlopen.

Over andere gebieden bevat de monitor geen gegevens, zodat uit de outcomemonitor niet kan worden afgeleid of er andere gebieden in Nederland zijn waar de leefbaarheid verslechtert of verbetert. Die informatie is overigens wel beschikbaar in een ander instrument: de Leefbaarometer schetst de leefbaarheidsontwikkeling vanaf 1998 tot en met 2008 op alle denkbare ruimtelijke schaalniveaus (gemeente, CBS-wijk, CBS-buurt, postcode-4-gebied en op het laagst beschikbare geografische niveau van clusters van poscode-6-gebieden). De Leefbaarometer is expliciet ontwikkeld om voor heel Nederland integraal de (ontwikkelingen in) leefbaarheid te monitoren, zodat vroegtijdig, preventief beleid mogelijk is. De Leefbaarometer is te bereiken via www.leefbaarometer.nl

62

Hoe actueel zijn de input indicatoren in de outcomemonitor?

De outcomemonitor bevat geen input-indicatoren, maar uitsluitend outcome-indicatoren. Daarvoor geldt dat de standgegevens momenteel hoofdzakelijk lopen tot en met de peildatum 1 januari 2008 of 2009.

Jaargegevens zoals de onderwijsgegevens, inkomensgegevens en gezondheidsgegevens hebben betrekking op volledige afgeronde (school)jaren. Daarvoor geldt voor de meeste onderwijsgegevens dat nu het schooljaar 2007/2008 de meest recente periode is waarvoor informatie beschikbaar is, terwijl een klein deel een jaar ouder is. Voor inkomenscijfers zijn het belastingjaar 2006 en voor gezondheidsgegevens het kalenderjaar 2007 de meest recente perioden.

63

Wat hebben de bewoners nu echt aan de beoogde prestaties, zoals het bekend worden van de eerste resultaten van de experimenten en een update van de outcomemonitor?

Het belang hiervan is dat dit beleidsinformatie oplevert die bijdraagt aan de verbetering en bijstelling van de werkwijze die bij de wijkenaanpak wordt gevolgd. Zo leveren de experimenten informatie op over de effectiviteit van nieuwe werkwijzen en blijkt uit de outcomemonitor of de realisatie van de beleidsdoelen dichterbij komt. Deze informatie draagt dus bij aan een effectiever wijkenbeleid en dat is direct in het belang van de bewoners van deze wijken. Binnen het experiment Achter de Voordeur wordt bijvoorbeeld concreet met zeven gemeenten aan een meer effectieve aanpak van multiprobleem gezinnen. Deze gemeenten zullen derhalve beter in staat zijn om deze gezinnen te kunnen helpen.

64

Wanneer is het meetmoment om vast te stellen dat de woningproductie inderdaad zal terugvallen van ongeveer 80 000 naar 60 000 of minder in 2010 en 2011?

Eind maart 2011 resp. 2012 zal het CBS met cijfers komen over het aantal gereedgemelde woningen in 2010 resp. 2011. Deze woningproductiecijfers zijn de eerste cijfers die het totaalbeeld geven en zijn bovendien uit te splitsen naar de huur- resp. koopsector. Uit eerdere indicaties, bijv, op basis van het aantal afgegeven vergunningen of de afzet van nieuwbouw koopwoningen, is dit totaalbeeld niet te geven.

65

Wat gebeurt er als het geld voor de stimuleringsmaatregelen in 2009 en 2010 op is en in 2010 blijkt dat er voor langere tijd sprake is van een blijvend laag productieniveau in de woningbouwsector?

De Tijdelijke stimuleringsregeling woningbouw zet in op een snelle start van woningen in 2009 en 2010. Deze woningen komen dan pas in 2010 en 2011 tot oplevering. De toekomstige woningbouw vanaf 2010 vormt onderdeel van de Verstedelijkingsafspraken 2010–2019, waaraan op dit moment door het Rijk en de regio’s volop wordt gewerkt (in MIRT-kader). Op dit moment wordt door de Stuurgroep onorthodoxe maatregelen verstedelijking, die door de randstadregio’s en het Rijk is ingesteld, gekeken naar de mogelijkheden om de ontwikkeling van woningbouwlocaties, zonder rijksgeld, mogelijk te maken.

66

Kunt u uiteenzetten op welke wijze het stimuleringspakket woningbouw wordt besteed en in welke mate het bijdraagt aan de bestrijding van de gevolgen van de crisis?

Het stimuleringspakket is vorm gegeven als een subsidie van het rijk aan gemeenten om stilgevallen woningbouwprojecten vlot te trekken. Daarmee wordt de teruglopende woningproductie gestimuleerd en de terugval in werkgelegenheid in de bouwsector beperkt. Gemeenten hebben bestedingsvrijheid voor wat betreft de inzet van het geld, maar voorwaarde is dat het woningbouwproject tijdig start omdat het kabinet streeft naar resultaat in 2009 en 2010. Voor de eerste tranche is de startdatum uiterlijk 1 januari 2010 en voor de tweede tranche 1 juli 2010. Gemeenten kunnen het subsidiegeld besteden aan bijvoorbeeld het al dan niet tijdelijk bevriezen van de grondprijzen, het verlenen van uitstel van betaling van grond of omzetting van grond in eigendom naar grond in erfpacht. Ook valt te denken aan het instellen van een garantieregeling voor onverkochte woningen of in de vorm van ondersteuning van particulieren bij de aankoop van een woning. In de eerste tranche van de tijdelijke stimuleringsregeling woningbouwprojecten is voor 100 mln. aan bijdragen toegekend waarmee de bouw van 14 650 woningen voor 1 januari 2010 van start kan gaan. Zoals aangegeven in de brief van 9 september (TK 27 562 nr. 43) wordt de Tweede Kamer begin 2010 over de inzet van de derde tranche geïnformeerd.

67

Hoe wordt er omgegaan met de gemaakte woningbouwafspraken met de stedelijke regio’s nu de woningproductie terugvalt?

De woningbouwafspraken 2005–2009 worden conform het Besluit locatiegebonden subsidies en de afspraken in de woningbouwconvenanten met de regio’s afgerond. Dit jaar (2009) is het laatste jaar van deze woningbouwafspraken. Er wordt afgerekend op in dit jaar opgeleverde woningen. De bouw van deze woningen zijn veelal al in 2008 gestart. De zich nu voordoende terugval in woningvraag en woningproduktie is dus nauwelijks van invloed op de gemaakte woningbouwafspraken 2005–2009.

68

Gaat het nog dit jaar lukken om verstedelijkingsafspraken te maken inclusief prestatieverplichtingen met alle regio’s? Zo nee, wanneer verwacht u dat de verstedelijkingsafspraken gemaakt zullen zijn?

Zoals het er nu naar uit ziet zal met nagenoeg alle stedelijke regio’s tijdens het BO MIRT in november 2009 overeenstemming worden bereikt over de visie op de ruimtelijke ontwikkeling, over de kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwopgaven 2010–2020 en over de daarvoor belangrijkste gebiedsontwikkelingen per regio. De concreetheid van de afspraken kan variëren per regio en waar nodig kunnen deze afspraken in het halfjaarlijkse BO MIRT verder worden uitgewerkt of aangepast (in verband met gewijzigde inzichten of omstandigheden).

Met deze afspraken wordt dus vastgelegd wat de gezamenlijke ambities en uitgangspunten zijn van rijk en regio voor de verstedelijkingsopgave. Vanwege het vooralsnog ontbreken van financiële rijksmiddelen voor de uitvoering van de woningbouwopgave in de periode 2010–2020 hebben de afspraken het karakter van intentieafspraken.

69

Wat is de stand van zaken als het gaat om het behalen van de doelstellingen uit de convenanten «Schoon en Zuinig» en «Meer met minder»? Ligt u op schema? Zo nee, welke stappen worden er ondernomen om zo spoedig mogelijk op schema te komen? Worden de doelstellingen binnen de gestelde termijn behaald? Zo nee, bent u bereid partijen dwingende maatregelen op te leggen zodat de afspraken, gemaakt in de convenanten, toch worden nagekomen?

De doelstellingen zijn voor de bestaande bouw 2,4 miljoen 20 tot 30% energiezuinigere gebouwen in 2020 en energieneutrale woningbouw in 2020. De programma’s lopen en in het afgelopen half jaar zijn veel instrumenten in werking getreden. In november start een grote publiekscampagne om stimulering van energiebesparing in de gebouwde omgeving extra kracht bij te zetten. De effecten worden gemonitord. Gezien de benodigde reactietijd zijn de effecten echter nog niet zichtbaar. De monitors zijn er op gericht om begin 2010 te kunnen rapporteren.

In nauw overleg met de convenantspartijen wordt gewerkt aan de ontwikkeling van een vraag- en aanbodmarkt voor energiebesparende maatregelen.

Vooruitlopend op de evaluatie Schoon en Zuinig in het voorjaar van 2010, wordt reeds aanvullend instrumentarium verkend. Op verzoek van uw Kamer wordt meer verplichtend instrumentarium zoals de Witte certificaten en energieprestatie-eisen voor bestaande gebouwen al verder uitgewerkt zodat, indien nodig, deze spoedig kunnen worden ingezet.

70

Hoe kan melding worden gemaakt van een vermoedelijke meevaller bij de huurtoeslag 2010 in relatie tot een afname van de werkloosheid in de huidige economische situatie? Op welke raming van het CPB is deze bewering gebaseerd?

In het CEP 2009 van het CPB wordt voor 2009 een oploop van de werkloze beroepsbevolking verwacht naar 420 duizend in 2009 en 675 duizend in 2010. Met deze cijfers is rekening gehouden bij de raming voor het huurtoeslagbudget waarop in het voorjaar is gekomen tot het besluit om beperkingen in de huurtoeslag voor te stellen. In de zomer zijn de nieuwste ramingen van het CPB in de MEV 2010 ter beschikking gekomen. Hierin is nog steeds sprake van een fors oplopende werkloosheid, maar deze oploop is iets beperkter dan in het CEP nog geraamd. In de MEV 2010 is een oploop van de werkloze beroepsbevolking geraamd naar 405 duizend in 2009 en 615 duizend in 2010. Hierdoor ontstond ruimte in het huurtoeslagbudget.

71

De prognose met betrekking tot de werkloosheid wordt telkens bijgesteld. Op basis van welke prognose zijn de huurtoeslagcijfers in de begroting gebaseerd? Wat is de laatste prognose met betrekking tot de werkloosheid in 2010 en is bij de huurtoeslagcijfers – begroting hiermee rekening gehouden?

Voor de raming van de kosten van de huurtoeslag in de begroting 2010 is uitgegaan van de laatste prognoses van het Centraal Planbureau zoals opgenomen in de MEV 2010. Hierin is een oploop van de werkloze beroepsbevolking geraamd naar 405 duizend in 2009 en 615 duizend in 2010.

72

Wat was het gemiddelde percentage huurstijging boven inflatie in de afgelopen 15 jaar ? Kunt u een overzicht geven vanaf 1995 ? Wat is het percentage huurstijging boven inflatie in 2009?

Het gemiddelde percentage maximale huurstijging boven inflatie van het voorafgaande kalenderjaar was in de afgelopen 15 jaar 2,1%. Het gemiddelde percentage gerealiseerde huurstijging boven inflatie van het voorafgaande kalenderjaar was in de afgelopen 15 jaar 0,48%. De maximale huurstijging in 2009 is gelijk aan het inflatiepercentage over 2008, namelijk 2,5% (0% boven inflatie). De gerealiseerde huurstijging in 2009 is 2,4%. Dat is 0,1% onder inflatie (– 0,1% boven inflatie).

JaartalMax. huur-stijgings%Inflatie% t-1Maximaal huurstijgings% boven inflatieGerealiseerd huurstijgings% boven inflatie
19956,02,73,31,8
19966,51,94,62,1
19976,52,14,41,4
19986,52,34,20,9
19996,52,04,50,8
20003,82,21,60,3
20013,82,61,20
20024,74,50,2– 1,7
20035,03,41,6– 0,3
20045,02,12,90,8
20052,71,21,50,6
20063,21,71,50,7
20071,11,100
20081,61,60– 0,1
20092,52,50– 0,1
Gemiddeld4,362,262,10,48

73

Hoe worden gemeenten gestimuleerd meer startersleningen te verstrekken?

In eerste instantie is het aan gemeenten om gebruik te maken van de mogelijkheden die WWI biedt voor het verlenen van startersleningen. Afhankelijk van de lokale woningmarkt achten gemeenten het wel of niet zinvol gebruik te maken van de mogelijkheden.

Met de Stichting Stimuleringsfonds Volkshuisvesting Nederlandse Gemeenten (SVn) zijn afspraken gemaakt over de rijksbijdrage aan startersleningen die gemeenten verstrekken. Met de inzet van 40 miljoen worden gemeenten gestimuleerd om startersleningen te verstrekken. De kern van de afspraken is dat WWI de helft van de kosten betaalt voor iedere starterslening die gemeenten vanaf 1 januari 2007 verstrekken. Deze rijksbijdrage is een belangrijke stimulans. Hiermee wordt beoogd dat het aantal startersleningen zal toenemen en dat het aantal gemeenten dat startersleningen verstrekt ook zal toenemen. De SVn verricht een grote rol om de mogelijkheden van de startersleningen bij de gemeenten onder de aandacht te brengen. Voorts kunnen WWI medewerkers (accounts) hiervoor in de regio worden ingezet.

74

Waarom is er niet voor gekozen om de aangekondigde evaluatie inzake de Wet BEW af te wachten alvorens aan te kondigen de Wet BEW af te schaffen?

Deze maatregel is genomen vanwege de oplopende budgettaire problematiek en de bezuinigingen bij de begroting 2010 die op dat moment noodzakelijk waren. Indien eerst de evaluatie zou zijn afgewacht had deze bezuiniging niet doorgevoerd kunnen worden. Het voornemen is de beleidsevaluatie van de BEW in 2010 aan uw Kamer te doen toekomen.

75

Hoe verklaart u het verschil tussen de huurquote aangegeven in tabel 3.4 ten opzichte van de huurquote in het eindrapport «Woonuitgaven 2002–2006 in beeld» van het Onderzoeksinstituut OTB (blz. 41)? Welke cijfers zijn juist?

De huurquoten zoals opgenomen in de begroting 2010 kennen een andere achtergrond, een ander doel, en zijn op een geheel andere wijze berekend dan de huurquoten zoals opgenomen in het genoemde OTB-rapport.

De huurquoten in de begroting beogen een beeld te geven van de uitwerking van het beleid rond de huurtoeslag, de huurquoten in het OTB-rapport beogen een beeld te geven van de gemiddelde ontwikkeling van de woonlasten van groepen huishoudens, waarbij niet alleen beleid een rol speelt, maar ook andere factoren.

De belangrijkste verschillen in berekeningswijze betreffen:

• De huurquoten in de begroting laten het aandeel van het belastbaar inkomen zien dat uitgegeven wordt aan de huur minus huurtoeslag. De huurquoten in het rapport van OTB laten het aandeel in het besteedbaar inkomen zien.

• De huurquoten in de begroting betreffen huurquoten zoals berekend voor enkele voorbeeldhuishoudens. De huurquoten in het rapport van OTB zijn de gemiddelde huurquoten voor een grote groep huishoudens met uiteenlopende kenmerken.

Zoals gezegd vloeien deze verschillen in benadering voort uit de andere doeleinden waarvoor de cijfers worden opgesteld. Tabel 3.4. in de begroting beoogt de werking van de huurtoeslag over de jaren heen te tonen. De huurtoeslag baseert zich op het belastbaar inkomen van huishoudens, vandaar dat is gekozen om de huurquotes hier ook te berekenen op basis van het belastbaar inkomen. In de begroting 2010 is voor het gebruik van voorbeeldhuishoudens gekozen om zoveel mogelijk de werking van de huurtoeslag te isoleren van andere effecten. Een huurquote gebaseerd op een gemiddelde van een grotere groep wordt naast het beleid ten aanzien van de huurtoeslag ook beïnvloed door bijvoorbeeld wijzigingen in de samenstelling van de onderzochte groep als gevolg van verhuizingen naar andere huurwoningen of koopwoningen.

76

Wat verklaart de daling van het percentage met een startkwalificatie van de niet schoolgaande bevolking van 15–64 jaar onder niet-westerse migranten van de tweede generatie in 2008?

Deze vraag wordt door de griffier opgenomen in de lijst van schriftelijke vragen over het inburgering en integratie deel van de WWI-begroting en wordt dus in november 2009 bij de schriftelijke vragen I&I beantwoord.

77

Is de start van de «Verkenning woningmarkt» in 2010 niet wat laat? Moet daar niet nu al mee worden begonnen, gelet op de huidige economische situatie?

Het kabinet heeft in 2009 een pakket maatregelen ontwikkeld om de directe gevolgen van de economische crisis op de woning(bouw)markt het hoofd te bieden. De verkenning woningmarkt richt zich op de (middel)lange termijn. Deze verkenning is reeds in 2009 gestart. De huidige economische situatie en de gevolgen daarvan in de komende periode vormen een belangrijk onderdeel van de verkenning. De uitkomsten van de verkenning tot op heden kunnen worden betrokken bij de heroverweging Wonen.

78

In hoeverre zal in 2010 het reguliere toezicht op corporaties op grond van de bestaande regelgeving worden aangescherpt, een en ander gelet op antwoorden op Kamervragen over de corporatie Domijn en Woonplaats en de uitbreiding van stadion de Grolsch Veste in Enschede (zie Aanhangsel 3717 Vergaderjaar 2008–2009)?

In de antwoorden op schriftelijke vragen van het kamerlid Jansen over de corporaties Domijn en Woonplaats over de uitbreiding van stadion de Grolsch Veste heb ik aangegeven, dat er geen sprake is van uitbreiding van de Grolsch Veste, maar dat er sprake is van investeringen in overwegend maatschappelijk vastgoed en dus acceptabel. Door de corporaties is echter niet de juiste procedure gevolgd. Ze hadden naar de letter van de regeling de activiteiten vooraf moeten melden. Momenteel bereid ik een wetsvoorstel tot wijziging van de Woningwet voor gebaseerd op mijn beleidsbrief voorstellen woningcorporatiestelsel van 12 juni jl. (TK 2008–2009, 29 453, nr. 118), waarin voorstellen zijn gedaan om zowel het interne als externe toezicht te verbeteren. Zoals in de toelichting op de begroting is aangegeven zal in 2010 het reguliere toezicht worden uitgevoerd op grond van de bestaande regelgeving. Ik zie geen aanleiding om op dit moment de regelgeving op voorhand aan te scherpen.

79

Wat gebeurt er met de bijdragen aan de Woonbond en het VAC-punt wonen na 2011? Worden de aan deze organisaties toegekende bedragen gecontinueerd? Worden er onderhandelingen met deze organisaties gestart voor de periode na 2011? Zo ja, wanneer starten die? Bent u bereid de Kamer op de hoogte te houden van de ontwikkelingen ter zake?

Over de financiering van de Woonbond en het VAC-punt na 2011 zal mijn departement in 2010/2011 met de Woonbond en het VAC-punt overleggen. Ik zal de Kamer informeren over de nieuwe afspraken over de financiering van deze twee instanties.

80

Hoeveel monumenten worden door de Rijksgebouwendienst onderhouden c.q. zijn eigendom van de Rijksgebouwendienst?

Bij de Rijksgebouwendienst staan 357 objecten geregistreerd als monument met in totaal 1,1 miljoen m2 bruto vloer oppervlakte.

81

Op welk nog niet aanbesteed investeringsproject wordt vanaf 2010 bezuinigd?

Het betreft het project voor het technisch en visueel herstel van gevel en dak van het Paleis op de Dam te Amsterdam.

82

Kunt u de kosten voor huisvesten Koninklijk Huis, Hoge Colleges van Staat en ministerie van Algemene Zaken opsplitsen naar de genoemde drie te huisvesten groepen?

De begrote uitgaven voor het huisvesten van de Hoge Colleges van Staat bedragen in 2010 circa € 48 mln. Voor het ministerie van Algemene Zaken bedragen de begrote uitgaven voor 2010 circa € 2,5 mln. Het huisvesten van het Koninklijk Huis is in de begroting apart zichtbaar op het begrotingsinstrument «Paleizen», waarbij het gaat om het Koninklijk Paleis te Amsterdam, Paleis Noordeinde en Paleis Huis ten Bosch. Voor 2010 bedragen de begrote uitgaven hiervoor circa € 26 mln.

83

Kunt u ook de oppervlaktes opsplitsen naar de drie genoemde groepen?

De oppervlaktes1 uitgesplitst naar het ministerie van Algemene Zaken, de Hoge Colleges en Paleizen zijn:

– Ministerie van Algemene Zaken: 22 000 m2

– Hoge Colleges van Staat: 151 000 m2

– Paleizen: 87 000 m2

(Dit is incl. paleis Soestdijk met een oppervlakte van 25 000 m2).

Inmiddels wordt op basis van de «Wet financieel statuut van het Koninklijk Huis», paleis Soestdijk niet meer gekwalificeerd als «Paleis», maar als Monument met Erfgoedfunctie (MEF).

84

Waarom moeten de rijksdiensten verplicht gebruik maken van de Rijksgebouwendienst en waarom mogen zij niet direct gebruik maken van private organisaties?

De Rijksgebouwendienst heeft ingevolge het Koninklijk Besluit Rijksgebouwendienst 1999 de wettelijke taak zorg te dragen voor de huisvesting van de rijksoverheid.Bij de opzet van het rijkshuisvestingsstelsel is expliciet gekozen voor verplichte winkelnering van de departementen bij de Rijksgebouwendienst. De motivatie hiervoor was dat bundeling bij één rijkshuisvestingsdienst een gewenste concentratie van deskundigheid en beperking van financiële risico’s bij het optreden op de vastgoedmarkt betekent. Op basis hiervan kunnen onder meer door grootschalige inkoop en beheer schaalvoordelen worden bereikt. Deze schaalvoordelen stellen de Rijksgebouwendienst in staat een gunstige prijskwaliteitverhouding, flexibiliteit en een optimale benutting van de rijksvoorraad te bereiken.Het creëren van één gezicht namens het Rijk op het terrein van «corporate real estate», is dan ook een cruciale randvoorwaarde om genoemde voordelen te kunnen behalen.

85

Welke directiekosten worden bij de rijksdiensten in rekening gebracht?

De Rijksgebouwendienst is een baten-lastendienst. Baten-lastendiensten leveren producten aan klanten en vragen hiervoor kostendekkende tarieven. Alle kosten worden in de tarieven doorberekend dus ook de apparaatskosten. Aangezien de Rijksgebouwendienst in beginsel alleen aan de rijksdiensten huisvesting levert, worden alle apparaatskosten bij de rijksdiensten in rekening gebracht.

86

Wat is het aantal fte’s dat de Rijksgebouwendienst heeft en hoeveel fte’s worden er ingehuurd incl. interim-managers, adviseurs en andere externen?

De Rijksgebouwendienst heeft op 31 december 2008 969 fte’s ambtelijk personeel in dienst. Omdat de Rijksgebouwendienst een vraaggestuurde dienst is, worden in voorkomende gevallen externe medewerkers ingehuurd om in te kunnen spelen op fluctuaties in de vraag. In 2008 zijn er circa 295 fte externen ingehuurd.

87

Hoe wordt de boekwaarde bepaald van de gebouwen en hoe wordt omgegaan met de boekwaarde van lege gebouwen?

De basis voor de boekwaarde is de gedane investering. Dat geldt ook voor de waardering van lege gebouwen. Het investeringsbedrag wordt verdeeld in een beperkt aantal categorieën waarop lineair wordt afgeschreven. Per categorie zijn de maximale afschrijvingstermijnen als volgt: grond (geen afschrijving); casco (maximaal 60 jaar); parkeergarage (maximaal 45 jaar); afbouw (maximaal 30 jaar); inbouwpakket (maximaal 20 jaar) en installaties (maximaal 20 jaar). De boekwaarde op enig moment is de investering minus de cumulatieve afschrijvingen (tot dat moment). Dit geldt ook voor leegstaande gebouwen.

88

Hoe groot is een werkplek in bruto en nuttige oppervlakte?

De omvang van een werkplek is sterk afhankelijk van de efficiency van een gebouw. Voor een modern kantoorgebouw is de bruto werkplekoppervlakte tussen de 20 en 26 m2. De nuttige werkplekoppervlakte ligt tussen de 14 en de 18 m2. Bij oudere kantoorpanden en monumentale panden ligt de bruto werkplekoppervlakte tussen de 30 en 40 m2. De nuttige werkplekoppervlakte ligt bij deze panden tussen de 18 en de 24 m2.De nuttige werkplekoppervlakte is de bruto werkplekoppervlakte verminderd met de oppervlakte voor installaties, verkeersafwikkeling (gangen, liften, entree, trappen, e.d.) en de constructieve elementen. De nuttige oppervlakte bestaat uit de werkplek en de werkplekondersteunende ruimten zoals vergaderzalen, kantine, archief e.d.

89

Met welke tien extra gebouwelementen is het onderhoud van de Rijksgebouwendienst in 2008 uitgebreid en waarom?

Sinds de invoering van het Rijkshuisvestingstelsel in 1999 beslist de gebruiker over de vervanging van een aantal gebouwdelen en installaties. Daarnaast beslist de Rijksgebouwendienst over de vervanging van een aantal gebouwdelen in het kader van planmatig onderhoud. Deze taakverdeling was volgens veel gebruikers niet helder en gaf extra administratieve lasten. Met een geringe verhoging van de gebruiksvergoeding is de financiële verantwoordelijkheid, voor een 10-tal gebouwelementen, van de gebruiker overgegaan naar de Rijksgebouwendienst. De uitbreiding betrof: veiligheidsverlichting, gebouwblusmiddelen, brandmeld/ontruimingsinstallaties, warmtedistributie, dakbedekking op schuine daken, riolering, waterleidingsystemen, distributie koudeopwekking, centrale elektrotechnische voorzieningen en herstel tegels en kranen.

90

Hoe wordt de apparaat-m2-indicator berekend en waarom wordt er rekening gehouden met een tijdelijke stijging?

De apparaat-m2-indicator betreft de apparaatskosten van de Rijksgebouwendienst in een bepaald jaar gedeeld door de hoeveelheid bruto vloeroppervlak (in m2’s) dat de Rijksgebouwendienst in beheer heeft. Voor 2010 is dat € 21,99 per m2 (€ 145,9 mln/6,634 mln m2).Hierbij wordt rekening gehouden met een tijdelijke stijging omdat de Rijksgebouwendienst bezig is met een inhaalslag op het gebied van brandveiligheid in de rijksgebouwen. Daarnaast is de stijging als tijdelijk te beschouwen omdat gelijktijdig wordt gewerkt aan efficiëntieverbeteringen in de organisatie om onder andere de fte-taakstelling in te kunnen vullen. Met het realiseren van deze taakstelling daalt ook de apparaat-m2-indicator.

91

Het gebruiksbesluit is niet gewijzigd, dus welke extra eisen zijn er op het gebied van brandveiligheid die zorgen voor een verhoging van de prijs per m2?

In afwijking van de voornemens aan het begin van het programma Brandveiligheid, wordt de brandveiligheid in de delen van justitiële inrichtingen waar ingeslotenen komen, verhoogd naar het niveau nieuwbouw uit het Bouwbesluit 2003. Daar waar om organisatorische, technische dan wel financiële redenen het nieuwbouwniveau of onderdelen daarvan niet haalbaar of wenselijk is, zal een optimum worden gezocht tussen het bestaande bouwniveau en het nieuwbouwniveau.

92

Hoe is het mogelijk dat er komend jaar zal worden gerapporteerd over de effecten van de afschaffing van de fiscale vrijstellingen voor corporaties middels VSO II, nu dit VSO II geen rapport is, maar een reeds vastgestelde overeenkomst?

Hier is bedoeld dat de effecten van de tussen de corporatiesector en de Belastingdienst gesloten uitvoeringsovereenkomst VSO II mee zullen worden genomen bij het rapporteren over de effecten van de invoering van de integrale Vpb sinds 1-1-2008. In mijn beleidsreactie (TK 2009–2010, 29 453, nr. 131) van 25 september 2009 op het «Sectorbeeld voornemens» van het CFV ben ik reeds voor de eerste maal op de door corporaties verwachte financiële effecten van integrale Vpb ingegaan.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van Gent (GL), voorzitter, Van der Staaij (SGP), Arib (PvdA), Poppe (SP), Weekers (VVD), ondervoorzitter, Dijsselbloem (PvdA), Depla (PvdA), Van Bochove (CDA), Koopmans (CDA), Van der Ham (D66), Vietsch (CDA), Sterk (CDA), De Krom (VVD), Algra (CDA), Verdonk (Verdonk), Jansen (SP), Ortega-Martijn (CU), Wolbert (PvdA), Van der Burg (VVD), Van Heugten (CDA), Bouchibti (PvdA), Van Dijk (SP), Thieme (PvdD), Fritsma (PVV) en Vacature (SP).

Plv. leden: Dibi (GL), Vacature (SGP), Timmer (PvdA), Kant (SP), Blok (VVD), Bouwmeester (PvdA), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Haverkamp (CDA), Bilder (CDA), Pechtold (D66), Willemse-van der Ploeg (CDA), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Meeuwis (VVD), Vacature (CDA), Neppérus (VVD), De Wit (SP), Voordewind (CU), Heijnen (PvdA), Zijlstra (VVD), Van Haersma Buma (CDA), Leerdam (PvdA), Ulenbelt (SP), Vacature (PvdD), Bosma (PVV) en Karabulut (SP).

XNoot
1

Peildatum 31 december 2008.