Gepubliceerd: 17 september 2009
Indiener(s): Willibrord van Beek (VVD)
Onderwerpen:
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31957-5.html
ID: 31957-5

31 957
Invoering van de regelgeving met betrekking tot de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba)

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 17 september 2009

De vaste commissie voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken1, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

INHOUDSOPGAVE Blz.

I. ALGEMEEN 2

1. Inleiding 2

2. Algemeen uitgangspunt inzake regelgeving 3

4. Van toepassing blijven van Antilliaanse regelgeving 3

5. Nederlandse regelgeving in beginsel niet van toepassing 4

6. Invoering «gewone» Nederlandse regelgeving 4

7. Algemene wet bestuursrecht 4

8. Flexibiliteit 5

10. Staatsnoodrecht 7

II. ARTIKELSGEWIJS 7

III. DELEGATIEGRONDSLAGEN 7

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben met meer dan gewone belangstelling kennisgenomen van de ontwerp-Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, in de wandeling «IBES» geheten. Het is een ingewikkeld stukje wetgeving geworden, nodig om een vlekkeloze overgang van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van de Nederlandse Antillen naar Nederland mogelijk te maken. Naar hun indruk getuigt het voorstel – meer een reeks voorstellen – van juridische vakbekwaamheid. Niettemin hebben zij, voorafgaande aan de plenaire behandeling, enkele kritische vragen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij onderschrijven de in de memorie van toelichting geschetste doelstelling (bladzijde 2) dat de Invoeringswet moet dienen om de bestaande Nederlands-Antilliaanse wetgeving zo soepel mogelijk – dat wil zeggen zonder onnodige overlast voor de lokale bevolking – in de openbare lichamen in te voeren. Deze leden hebben mede gezien het deels wetstechnische karakter van het wetsvoorstel slechts enkele vragen.

De leden van de fractie van de SP zijn verbaasd en teleurgesteld dat in deze wet geen aandacht wordt besteed aan de belastingwetgeving en belastingproblematiek. Deze leden zijn de mening toegedaan dat rechtvaardige belastingen een noodzakelijke basis zijn voor een sterke overheid, die in staat is onderwijs, zorg, veiligheid en sociale zekerheid te organiseren.

De leden van de VVD-fractie realiseren zich, zoals ook reeds door hen in de vragen en opmerkingen naar aanleiding van wetsvoorstel TK 31 954, nr. 2, is aangegeven, dat in de Slotverklaring van oktober 2006 is afgesproken dat in eerste instantie de Nederlands-Antilliaanse regelgeving op de eilanden van kracht blijft. In die zin begrijpen zij onderhavig wetsvoorstel ook. Ook hebben zij er begrip voor dat dit algemene uitgangspunt niet op alle deelterreinen van toepassing kan en ook moet zijn. Echter, een aantal keuzes ter zake komen op hen tamelijk arbitrair over.

De leden van de fractie van GroenLinks hebben met belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Zoals ook is gememoreerd bij de andere wetsvoorstellen die zien op de nieuwe staatsrechtelijke positie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba als openbaar lichaam binnen Nederland steunen de leden van GroenLinks het transitieproces van harte. Desalniettemin hebben de leden nog een enkele vraag over dit wetsvoorstel.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel, hetgeen beoogt regels te geven over het recht dat van toepassing wordt in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de diverse voorstellen van wet inzake de instelling van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Het is een omvangrijke en unieke wetgevingsoperatie die veel zorgvuldigheid vereist.

Over het proces van de transitie en de snelheid en wenselijkheid daarvan kan men verschillen van mening, maar de leden van de SGP-fractie hebben waardering voor het werk dat is verricht ten aanzien van de diverse omvangrijke wetsvoorstellen. Niettemin hebben zij diverse vragen.

2. Algemeen uitgangspunt inzake regelgeving

De leden van de CDA-fractie moet het om te beginnen van het hart dat het voor de Kamer erg lastig is, om niet te zeggen onmogelijk, om te bepalen of de overgang van de eilandgebieden Bonaire, Sint Eustatius en Saba naar de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba langs deze weg tot in alle puntjes ordentelijk geregeld is. Waarom deze wet wel van toepassing wordt verklaard en gene niet, is – zonder een compleet overzicht en een volledig inzicht – vanuit de Staten-Generaal moeilijk vast te stellen. Het lijkt hun in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de regering om zich er van te vergewissen dat de «transitie» deugdelijk geregeld is. Graag willen zij daarom de verzekering hebben dat de regering, in samenspraak met de in het geding zijnde eilandbesturen, alles in beeld heeft gebracht. Het risico van «onaangename verrassingen» moet tot het minimum worden beperkt, menen deze leden.

De leden van de SGP-fractie constateren dat er diverse wetsvoorstellen voorliggen die in samenhang bezien dienen te worden. Ook kondigt de regering nog enkele voorstellen aan, onder meer tot wijziging van het Statuut. Kan worden aangegeven welke wetsvoorstellen er nog volgen? Is het de bedoeling van de regering te zorgen dat al deze voorstellen voor de plenaire behandeling van dit wetsvoorstel door het parlement ontvangen zullen zijn?

4. Van toepassing blijven van Antilliaanse regelgeving

De leden van de SP-fractie geven aan dat de regering in antwoord op een opmerking van de Raad van State heeft toegezegd de Leerplichtlandsverordening, de Landsverordening secundair beroepsonderwijs en educatie, de Landsverordening Sociale Vormingsplicht, Landsverordening funderend onderwijs, de Landsstudietoelagenregeling en de Landsverordening voortgezet onderwijs alsnog om te vormen tot wetten. Met betrekking tot de omzetting op onderwijsterrein merkt de regering op dat het formuleren van de wetsteksten zo tijdrovend is dat het niet gelukt is deze op te nemen in de Aanpassingswet BES, maar door middel van nota van wijziging in dat wetsvoorstel zullen worden ingevoegd. Wanneer verwacht de regering deze nota van wijziging naar de Tweede Kamer te sturen? Waarom is deze belofte niet gedaan inzake sociale zekerheidswetgeving, zoals de Raad van State heeft aangeraden? Tevens ontvangen deze leden op termijn graag een apart plan van aanpak voor de lange termijn om het onderwijs op Bonaire, Sint Eustatius en Saba structureel te verbeteren.

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering nader kan ingaan op de criteria die gehanteerd zijn bij het maken van de keuze welke huidige Nederlands-Antilliaanse regelgeving wel van kracht blijft en welke overwegingen geleid hebben tot een keuze voor een zelfstandig regelgevingtraject. Kan bijvoorbeeld gemotiveerd worden waarom ter zake van de rechtspositie van politieke ambtsdragers, de Pensioenlandsverordening overheidsdienaren en de Landsverordening toelating en uitzetting ervoor gekozen is de Nederlands-Antilliaanse regelgeving van kracht te laten blijven? Ook in hun commentaar op wetsvoorstel TK 31 959, nr. 2, hebben zij een aantal voorbeelden genoemd van Nederlands-Antilliaanse regelgeving waarvan aanpassing naar hun oordeel thans wenselijk is. Verder krijgen zij graag nader inzicht in de criteria die gehanteerd zijn bij de keuze tussen regeling bij wet en regeling bij lagere regelgeving. Zo valt hun op dat voorgesteld wordt dat belangrijke regelgeving op de terreinen sociale zekerheid en volksgezondheid per algemene maatregel van bestuur zal worden vormgegeven, waarbij ook nog slechts op één onderdeel voorzien is in een algemene maatregel van bestuur met een voorhangprocedure. Van enige vorm van directe parlementaire betrokkenheid is dus geen sprake. De leden van de VVD-fractie achten dit niet aanvaardbaar. Kan de regering hier nader op ingaan? Kan de regering nu ook al nader ingaan op de inhoudelijke aspecten op deze beide terreinen van overheidszorg (onderstand)? Wat zij ook missen is inzicht in de duur van dit overgangstraject. Wanneer zal welke regelgeving wel of niet naar Nederlandse normen worden aangepast, zo vragen deze leden. Kan worden toegelicht wat onder «in beginsel» moet worden verstaan bij de tijdelijke voorziening van deze regelgeving?

De leden van de SGP-fractie vinden het een logische keuze om uit te gaan van een positieve lijst van toepasselijke regelingen. In de toelichting worden enkele regelingen genoemd die niet zullen blijven gelden. Is de opsomming min of meer volledig? Is het mogelijk om nog wat meer inzicht te ontvangen in de regelingen die niet blijven bestaan?

De indeling van wetgeving op de Antillen is anders dan in Nederland. De regering schrijft daarom in de toelichting dat het in de rede ligt om de tot wet omgevormde landsverordeningen op termijn aan te passen. Is het de bedoeling om dat ook in één omvangrijke wetswijziging te doen of heeft de regering het voornemen om geleidelijk en naar keuze van de verschillende ministeries de regels te wijzigen. Wat is de tijdshorizon die de regering hierbij voor ogen heeft?

5. Nederlandse regelgeving in beginsel niet van toepassing

De leden van de PvdA-fractie lezen dat daar waar er op de Nederlandse Antillen nu geen adequate regelgeving bestaat, die voor de openbare lichamen wel zal worden ingevoerd door Nederlandse regelgeving in te voeren. Deze leden vragen hoe – op grond van welke criteria – wordt bepaald of Nederlands-Antilliaanse regelgeving al dan niet adequaat is.

6. Invoering «gewone» Nederlandse regelgeving

De leden van de PvdA-fractie lezen dat onder andere ten gevolge van het advies van de Raad van State op diverse beleidsterreinen is afgezien van delegatiegrondslagen, maar dat alsnog op die terreinen wetsvoorstellen zullen worden ingediend. Welke wetsvoorstellen kunnen zij nog verwachten en op welke termijn? Kunnen die wijzigingen door middel van nota’s van wijziging worden ingediend, bijvoorbeeld bij de Aanpassingswet?

De leden van de PvdA-fractie hebben bovendien behoefte aan een nadere toelichting waarom – zoals de Raad van State adviseerde – er geen wetsvoorstel komt dat als grondslag moet gaan dienen om met betrekking tot jeugdzorg verplichtingen aan burgers op te kunnen leggen (Zie TK 31 957, nr. 4, p. 4–5)?

7. Algemene wet bestuursrecht

Voor de opmerkingen en vragen over het bestuursrecht verwijzen de leden van de PvdA-fractie naar hun schriftelijke inbreng bij wetsvoorstel TK 31 957, nr. 2 (WolBES).

De leden van de VVD-fractie hebben begrip voor het voorstel de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing te laten zijn op de openbare lichamen. Zij krijgen echter wel graag een nadere toelichting op het voorstel om wat betreft het «materiële bestuursrecht» het ongeschreven bestuursrecht van toepassing te verklaren. Waarom wordt dit materiële bestuursrecht niet wettelijk geregeld? Is dat wel overwogen? Zal er op termijn wel sprake zijn van geschreven bestuursrecht?

De leden van de SGP-fractie begrijpen de keuze voor het buiten toepassing laten van het grootste deel van de Algemene wet bestuursrecht. Wel vragen zij in hoeverre dit consequenties heeft voor de besluitvorming door bestuursorganen die in het Europese deel van Nederland zijn gevestigd. Betekent dit dat deze bestuursorganen te maken zullen hebben met twee stelsels van bestuursrecht? Op welke manier worden deze bestuursorganen hierop voorbereid? Is het risico niet groot dat de aanwezigheid van twee soorten bestuursrecht vertragend zal werken bij de beoordeling van bijvoorbeeld bezwaarschriften, wat ook negatieve gevolgen kan hebben voor de inwoners van Nederland?

8. Flexibiliteit

De leden van de CDA-fractie delen het uitgangspunt achter de Invoeringswet: in principe blijven de Nederlands-Antilliaanse wetten en regels gelden; geleidelijk zullen Nederlandse regels worden ingevoerd. Die «omzetting» van Antilliaanse in Nederlandse regels dient inderdaad met grote precisie te worden uitgevoerd. Al was het alleen maar om te voorkomen dat er gaten vallen. Het resultaat is een (lange) lijst van voorschriften die straks op de eilanden gaan gelden, de zogenaamde IBES-lijst. Over die lijst hebben de aan het woord zijnde leden enkele vragen.

Het hoofdprobleem met de IBES-lijst is – zoals de regering zelf ook al opmerkt – de inflexibiliteit. Het bevriest, ook met het oog op de parlementaire behandeling, wat op het laatste moment nog verandering kàn behoeven. Na de wettelijke vaststelling kunnen nog aanvullingen of verbeteringen nodig zijn. Al was het alleen maar omdat het zo’n ingewikkelde operatie betreft dat gemakkelijk iets over het hoofd wordt gezien.

Om de gewenste flexibiliteit te creëren – deze leden erkennen de noodzaak – komt de regering met een ongebruikelijk, gedurfd voorstel: aldus vastgestelde wetten en algemene maatregelen van bestuur kunnen per ministeriële beschikking – bijna hadden zij het over een decreet – alsnog worden aangepast. Het gaat om zo’n bijzonder voorstel, zelfs voor het unieke geval waarvan sprake is, dat de leden van de CDA-fractie enkele specifieke vragen hebben:

– Is het wel eens eerder voorgekomen – uitzonderlijke omstandigheden zoals tussen 1940 en 1945 daargelaten – dat een regel van hogere orde werd gewijzigd door een van lagere orde? Hoe was dat geregeld? Welke waarborgen waren ingebouwd?

– Op welke bijzondere omstandigheden («wijzigingen die nodig zijn om onaanvaardbare gevolgen te voorkomen») heeft de regering het oog? Kan zij voorbeelden geven? Hoe kan de Kamer volgen dat niet, zoals de regering bezweert, «allerlei minder urgente beleidsmatige wijzigingen» op deze wijze worden doorgevoerd?

– Waarom moet die (parlementaire) uitzonderingstoestand een jaar duren? Achteraf zullen de ministeriële beschikkingen op het juiste niveau worden vastgesteld, zo begrijpen deze leden. Kan de regering toezeggen dat het werkelijk binnen een half jaar gebeurt, op straffe van verlies van rechtskracht? Kan de regering ook aldus aangepaste algemene maatregelen van bestuur aan de Kamer voorhangen?

Zelfs bij unieke wetgevingsoperaties als deze dient, menen deze leden, het primaat van de wetgever uitgangspunt te zijn.

Bestudering van de IBES-lijst geeft de leden van de CDA-fractie enkele vragen in de pen:

– Hebben zij goed begrepen, ook na de schriftelijke gedachtewisseling tussen regering en Raad van State, dat bij nader inzien gekozen is voor regeling van het onderwijs naar Nederlands model. Betekent dat – na de opmerkingen van de Raad zijn deze leden er op gespitst – dat de grondwettelijke garanties met betrekking tot de richting en inrichting van het onderwijs (artikel 23 Grondwet) gewaarborgd zijn?

– Wil de regering nog eens uitleggen waarom de regelingen met betrekking tot het voorkomen en bestrijden van besmettelijke dierziekten buiten de formele wetgever om kunnen worden vastgesteld. Er is toch sprake van het binnentreden van woningen, hetgeen volgens de Grondwet (artikel 12) regeling bij wet vergt?

– Een zelfde vraag hebben deze leden met betrekking tot de onderstandsregeling. Dat er kan worden afgeweken van Europees-Nederlandse normen komt hun vanzelfsprekend voor. Maar verdient die «flexibiliteit» (de term is van de regering) niet – in lijn met de Grondwet (GW artikel 20) – een deugdelijke(r) wettelijke grondslag?

– Bij nader inzien, zo begrijpen deze leden, zijn regelingen met betrekking tot media, cultuur en leerplicht achterwege gelaten. Kan de regering dat motiveren?

Het is de bedoeling, zo maken de leden van de CDA-fractie op uit de toelichtende memorie, dat de specifieke BES-wetgeving stap voor stap zal worden vervangen door «gewone» Nederlandse wetgeving. Is er een tijdschema? Zijn er bepaalde prioriteiten?

De constatering dat nog voor de overgang van Nederlandse Antillen naar openbare lichamen er nog landsverordeningen («wetten») op de Nederlandse Antillen zullen worden gemaakt die na de transitie moeten worden omgezet naar regelgeving voor de openbare lichamen, doordringt de leden van de PvdA-fractie van het besef dat tot het moment van de transitie onduidelijkheid blijft welke regelgeving al dan niet van toepassing wordt op de BES-eilanden. Deze leden begrijpen ook dat de IBES-lijst tot op het laatste moment aangevuld dan wel gewijzigd kan worden (door middel van een ministeriële regeling). Zien de leden van de PvdA-fractie het goed dat om praktische redenen de Tweede Kamer zich derhalve niet zal kunnen uitspreken over de definitieve lijst van regelgeving die voor de BES-eilanden na de transitie tot openbaar lichaam van toepassing zal zijn? Zijn er precedenten van wijzigingen van wetten door middel van een ministeriële regeling? Zo ja, welke?

In hoeverre kan de huidige wetgever op de Nederlandse Antillen op deze wijze de regelgeving voor de BES-eilanden nog een bepaalde inhoud geven die doorwerkt tot na de transitie tot openbare lichamen? Stel dat in geval er landsverordeningen worden aangenomen waarvan de Nederlandse wetgever vindt dat die niet dan wel op ander wijze van toepassing zouden moeten zijn in de openbare lichamen, moet dit dan weer via de Invoerings- dan wel Aanpassingswetten worden gecorrigeerd? Hoe reëel is de kans dat nu nog inadequate landsverordeningen tot stand wordt gebracht die later weer teruggedraaid dan wel aangepast moeten worden? Welke (eventueel informele) instrumenten staan de regering ter beschikking om de wetgever op de Nederlandse Antillen tot terughoudendheid ten aanzien van nieuwe regelgeving te verzoeken? Hoe kan worden bereikt dat de aanpassingen van de IBES-lijst zo gering mogelijk blijven?

Wat is de stand van zaken ten aanzien van de herziening van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen?

De leden van de VVD-fractie hebben ook kennisgenomen van het voorstel (artikel 20) de «IBES-lijst» bij ministeriële regelgeving te kunnen wijzigen. Het komt hun wetgevingstechnisch als tamelijk uniek voor dat wijziging van een formele wet bij lagere regelgeving kan geschieden. Hoe zal in dit opzicht de parlementaire betrokkenheid worden geregeld?

De leden van de SGP-fractie merken op dat de werking van artikel 19 volgens het algemeen deel van de toelichting is beperkt tot de periode voor inwerkingtreding van dit wetsvoorstel. Betekent dit dat de werking van dit artikel na de datum van de transitie niet meer kan worden gebruikt?

10. Staatsnoodrecht

Kan de regering, vragen de leden van de CDA-fractie, na de verwarrende gedachtewisseling met de Raad van State over kennelijk ingetrokken dan wel gewijzigde concepten, nog eens helder uiteenzetten hoe het staatsnoodrecht er voor de openbare lichamen komt uit te zien?

Er ontstaat als gevolg van dit wetsvoorstel ook staatsnoodrecht voor de openbare lichamen. De leden van de SGP-fractie constateren dat in de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden gesproken wordt over een beperkte en algemene noodtoestand. Dit onderscheid wordt in de toelichting op dit wetsvoorstel niet gemaakt. Deze leden vragen in hoeverre de reactie van de regering op de opmerkingen van de Raad van State juist is dat een noodtoestand niet voor een bepaald gebied wordt afgekondigd. Wat betekenen dan in de Coördinatiewet de begrippen beperkte en algemene noodtoestand? Is het niet mogelijk om die beperkte noodtoestand uit te leggen als «geografisch beperkt»?

Wanneer dit niet het geval zou zijn, dan vragen deze leden of het niet voor de hand ligt om toch de Raad van State te volgen in het maken van een onderscheid tussen het Europese deel en het Caraïbische deel van Nederland. Is de indruk van deze leden juist dat anders bijvoorbeeld bij bijzondere situaties als overstromingen of orkanen in een beperkt deel van Nederland meteen voor het hele land de noodtoestand zou gelden?

II. ARTIKELSGEWIJS

Artikelen 8 en 9

De belangrijkste delen van de (Antilliaanse) strafrecht zullen, zo maken de leden van de CDA-fractie op uit de IBES-lijst, voor de openbare lichamen worden ingevoerd. Is dat inclusief de doodstraf?

Artikel 12

De leden van de SGP-fractie vragen om een toelichting op dit artikel. Aan wat voor soort rechten moet worden gedacht? Is de verwachting dat onder de te vervallen regelingen veel regelingen zijn op basis waarvan nog rechten geclaimd kunnen worden? Worden redelijkheid en billijkheid marginaal of strikt getoetst?

III. DELEGATIEGRONDSLAGEN

Artikel 18.1

De leden van de fractie van de ChristenUnie zijn benieuwd waarom er vooralsnog geen behoefte bestaat om verplichtingen aan burgers op het terrein van de jeugdzorg op te leggen. Deze leden zijn bovendien benieuwd of en hoe deze behoefte eventueel op enig ander moment wel geconstateerd kan worden.

Artikel 18.3

Ten aanzien van het voorstel het recht op onderstand toe te laten komen aan «personen die rechtmatig woonachtig» zijn op de BES-eilanden (dus inclusief vreemdelingen), vragen de leden van de VVD-fractie hoe dit zich verhoudt tot de bestaande regelgeving op het terrein van de bijstand.

Naar het oordeel van de leden van de Groenlinks-fractie wijst de Raad van State er terecht op dat de Nederlandse Grondwet verlangt dat het recht op bijstand bij wet wordt geregeld. Met de Raad zijn de leden van mening dat de hele voorliggende wetgeving hierin moet voorzien. De leden hebben de Besluitenlijst BES d.d. 20 november 2008 in die zin ook uitgelegd. Daarin is immers overeengekomen dat het recht op onderstand in hoofdlijnen in de wet wordt vastgelegd. De leden hebben er begrip voor dat het niet goed mogelijk is om de uitvoering van het recht op onderstand in de wet op te nemen gezien de mogelijke aanpassing ervan aan de plaatselijke omstandigheden.

Deze leden hebben behoefte aan een weergave van de stand van zaken over het overleg tussen Nederland en de BES-eilanden over de invulling van de regeling Onderstand. Worden deze afspraken uiteindelijk in een algemene maatregel van bestuur opgenomen en zo ja, wordt deze algemene maatregel van bestuur in een voorhangprocedure aan de Kamer voorgelegd?

Zoals ook de Raad van State meldt, verplicht artikel 20, derde lid, van de Grondwet tot het wettelijk regelen van het recht op bijstand van overheidswege voor Nederlanders die niet in hun bestaan kunnen voorzien. De leden van de fractie van de ChristenUnie zijn van mening dat aan deze grondwettelijke verplichting niet wordt voldaan door het vaststellen van een algemene maatregel van bestuur, ook al zijn de hoofdelementen exact dezelfde als die in de Wet werk en bijstand. Zij zien graag een reactie van de regering op deze mening. Mocht de regering besluiten vast te houden aan het huidige voorstel, dan vernemen deze leden graag op welk moment de onderstand uiteindelijk wel bij wet geregeld zou moeten zijn.

De voorzitter van de vaste commissie voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken,

Van Beek

De griffier van de commissie,

De Gier


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van Beek (VVD), voorzitter, Van Gent (GL), Van Bommel (SP), Van der Staaij (SGP), Blok (VVD), Dijsselbloem (PvdA), Remkes (VVD), Van Bochove (CDA), Van Velzen (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Sterk (CDA), Leerdam (PvdA), ondervoorzitter, Van Hijum (CDA), Griffith (VVD), Boelhouwer (PvdA), Schinkelshoek (CDA), Ortega-Martijn (CU), Brinkman (PVV), Pechtold (D66), Van Raak (SP), Gill’ard (PvdA), Lempens (SP), Ouwehand (PvdD), Kuiken (PvdA) en De Rouwe (CDA).

Plv. leden: Ten Broeke (VVD), Halsema (GL), Van Leeuwen (SP), Van der Vlies (SGP), Zijlstra (VVD), Wolbert (PvdA), Weekers (VVD), De Nerée tot Babberich (CDA), Poppe (SP), Vacature (CDA), Vacature (CDA), Blom (PvdA), Vacature (CDA), Van Miltenburg (VVD), Spekman (PvdA), Vacature (CDA), Voordewind (CU), Graus (PVV), Koşer Kaya (D66), Vacature (SP), Bouchibti (PvdA), Van Dijk (SP), Thieme (PvdD), Kalma (PvdA) en Vacature (CDA).