De beantwoording van vragen over de ‘Desinformatie-operatie’ van de overheid |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Kuipers , Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Waarom geeft u in uw beantwoording op eerdere schriftelijke vragen aan dat er geen «desinformatie operatie» heeft plaatsgevonden, zoals beschreven in het artikel waaraan is gerefereerd, terwijl uit de Wet openbaarheid van bestuur / Wet open overheid (Woo/Wob)-documenten onomstotelijk blijkt dat de volgende gremia waren opgericht: directeurenoverleg desinformatie, interdepartementale werkgroep desinformatie, Duiding Informatie Domein (DID), Monitoring Informatie Domein (MID), denktank desinformatie, newsrooms, appgroepen en internationale organisaties en systemen zoals het Rapid Alert System en gremia in Europees- en NAVO-verband? Kunt u bevestigen dan wel ontkrachten dat dergelijke gremia zich hebben gericht op de bestrijding van desinformatie?1, 2
Zoals ook aangegeven bij de beantwoording van eerdere Kamervragen, geeft onderhavige berichtgeving volgens het kabinet een vertekend beeld van de werkelijkheid. Het betreffende bericht lijkt mede geconstrueerd te zijn op basis van informatie uit verschillende Wob-verzoeken, die in een verschillende context op basis van verschillende informatieverzoeken zijn samengesteld door verschillende departementen. Uit deze opbrengst wordt vervolgens selectief geciteerd, de berichten worden niet in de volledige context geplaatst, meningen en aannames worden als feiten gepresenteerd en vervolgens worden conclusies getrokken.
Dit is ook de reden waarom wij eerder aangaven dat er geen desinformatie operatie heeft plaatsgevonden zoals beschreven in het genoemde artikel.3
Het kabinet heeft de Tweede Kamer meerdere malen geïnformeerd over de rijksbrede aanpak van desinformatie en de partijen die hierbij zijn betrokken. Voor meer informatie verwijzen wij u wederom naar:
Kunt u uitleggen waarom u in uw beantwoording op de derde vraag van de eerdere schriftelijke vragen aangeeft dat het kabinet geen invloed heeft uitgeoefend op de manier waarop media hun informatie verspreiden, of welke boodschap deze informatie bevat, terwijl ambtenaren die onder de verantwoordelijkheid vallen van de ministeries en daarmee van het kabinet, wel degelijk invloed hebben uitgeoefend op de media, zoals uit de WOB-documenten blijkt? Hoe beargumenteert u bijvoorbeeld dat de rondetafelgesprekken met hoofdredacteuren en de toegang tot portalen van techbedrijven geen invloed uitoefenen is?
Zie het antwoord op vraag 1. Onderhavige berichtgeving schetst volgens het kabinet een vertekend beeld van de werkelijkheid. Er is nooit druk uitgeoefend op de media in de aanpak van desinformatie. Zoals meerdere keren aangegeven in de beantwoording op eerdere Kamervragen18 over meldingen doen over mogelijke desinformatie, blijft het de eigen onafhankelijke afweging van een platform, of er sprake is van een overtreding van de gebruikersvoorwaarden en dus of verwijdering, labelen of een andere actie nodig is.
Waarom stelt u in uw antwoord op de achtste vraag dat er geen informatie-oorlog heeft plaatsgevonden en richt u zich op de duiding van een gebeurtenis, zonder dat u ingaat op de vragen wat de rol van de EU precies is geweest in strijd tegen desinformatie, welke afspraken zijn er gemaakt, met wie en wanneer, welke rol de Nederlandse overheid heeft gespeeld en op welke manier welke ministeries precies betrokken waren? Kunt u alsnog antwoord geven op deze vragen?
In uw achtste vraag vroeg u naar de rol van de EU in de «informatie-oorlog». De «informatie-oorlog» waar het artikel naar verwijst, heeft niet plaatsgevonden. Wij kunnen de rol van de EU in een niet bestaande «informatie-oorlog» niet beschrijven.
Zie verder het antwoord op vraag 1.
Waarom stelt u in uw antwoord op de negende vraag dat het Land Information Manoeuvre Centre (LIMC) geen kritische burgers heeft gesurveilleerd, terwijl uit Wob-documenten het tegendeel blijkt en er bovendien duidelijk sprake is van betrokkenheid van de politie en het Openbaar Ministerie (OM) bij de activiteiten van het LIMC? Kunt u aangeven wat de samenwerking tussen OM, politie en het LIMC omvatte en wie welke rol hierin had?
Wij hebben geen aanvulling op eerdere antwoorden hierover. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Kunt u aangeven welke datastromen er van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) naar het LIMC gingen, zoals blijkt uit Wob-documenten? Kunt u aangeven wat voor data dit was en waarvoor deze is gebruikt?
Ten aanzien van de afstemming tussen de NCTV en het LIMC over een militair steunverzoek in het openbaar belang (MSOB) verwijzen wij u naar het rapport van de onafhankelijke Commissie Brouwer, dat samen met de beleidsreactie door de Minister van Defensie, mede namens de Staatssecretaris, op 13 januari jl. naar de Kamer is gestuurd.19 Documenten die in het kader van de crisisstructuur, waaronder door het Nationaal Kernteam Crisiscommunicatie, werden opgesteld zijn interdepartementaal breed gedeeld, waaronder met het Ministerie van Defensie.
Waarom geeft u in uw antwoord op de tiende vraag aan dat «Uit het onafhankelijke onderzoek naar het LIMC... is echter uit de beschikbare informatie en gesprekken niet gebleken dat het LIMC gebruik heeft gemaakt van online schuilnamen, zogenaamde avatars, om informatie op te halen of personen te benaderen», terwijl uit de vrijgegeven Wob-documenten wel degelijk blijkt dat er avatars en trollen zijn ingezet? Waarom refereert u in dit antwoord naar de conclusie uit een onderzoek, waarnaar niet wordt gevraagd, in plaats van antwoord te geven op de vraag over de informatie die naar voren komt uit de Wob-documenten waaraan gerefereerd wordt?
Voor het antwoord hierop wordt verwezen naar de beantwoording van de eerdere vraag 10.20
Waarom stelt u in uw antwoord op de elfde vraag dat: «Het onderzoek doen naar burgers in verband met mogelijke strafbare feiten en mogelijke bedreigingen voor de nationale veiligheid is voorbehouden aan de opsporingsinstanties en inlichtingen en veiligheidsdiensten op basis van specifieke wet- en regelgeving», terwijl de vraag ging over de juridische basis waarop de NCTV en het LIMC deze activiteiten ontplooide? Kunt u alsnog antwoorden op de vraag op welke juridische grond deze activiteiten door de NCTV en het LIMC zijn uitgevoerd?
Voor het antwoord hierop wordt verwezen naar de beantwoording van de eerdere vragen 9, 10 en 11.21
Stelt u met uw antwoord op de twaalfde vraag – «Er heeft hier geen juridische dwaling plaatsgevonden. Wij nemen daarom ook afstand van deze vraag» – dat de activiteiten die het LIMC heeft uitgevoerd een juridische basis hadden? Zo ja, welke?
Voor de activiteiten van het LIMC wordt verwezen naar het rapport van de onafhankelijke Commissie Brouwer, dat samen met de beleidsreactie door de Minister van Defensie, mede namens de Staatssecretaris, op 13 januari jl. naar de Kamer is gestuurd22.
Waarom luidt uw antwoord op de veertiende vraag: «Wij herkennen ons niet in het beeld dat geschetst wordt in de vraagstelling», terwijl er concrete voorbeelden zijn van mensen die meedeelden in de subsidies die werden verstrekt door ZonMW en Stichting Internet Domeinregistratie Nederland (SIDN), zoals onder andere de heer Pierik, de heer Verweij, de heer Loos? Waarom antwoordt u dat u zich hierin niet herkent, terwijl wordt gevraagd of u kunt onderzoeken welke betrokkenen bij de denktank desinformatie eventueel via subsidies zijn gefinancierd door de overheid in de periode 2019–2023? Kunt u de Kamer hiervan een overzicht met namen, projecten en bedragen doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 1. Onderhavige berichtgeving schetst volgens het kabinet een vertekend beeld van de werkelijkheid. Tevens worden de namen van de deelnemers van de denktank niet openbaar gemaakt in verband met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, zoals ook aangegeven in de beantwoording op de Kamervragen over de denktank desinformatie.23
Waarom stelt u in uw antwoord op de vijftiende vraag dat «dit niet klopt», terwijl leden van de Denktank Desinformatie met elkaar in contact stonden middels een door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties opgezette appgroep en groepsgewijs opereerden op social media? Kunt u de communicatie van deze appgroep delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 1. Onderhavige berichtgeving schetst volgens het kabinet een vertekend beeld van de werkelijkheid. Leden van de Denktank Desinformatie hebben niet met elkaar in contact gestaan middels een door het Ministerie van BZK opgezette appgroep. Zoals beschreven in de beantwoording op de Kamervragen over de denktank desinformatie hebben de deelnemers van de denktank zelf een besloten Facebookgroep opgericht. Noch het ministerie VWS noch het Ministerie van BZK maken deel uit van deze groep.
Aangezien uw antwoord op de zestiende vraag luidt: «Het kan voorkomen dat deze inzichten wijzigen op basis van nieuwe informatie», onderkent u hiermee dan ook dat kennisinstituten onmogelijk altijd kunnen weten wat desinformatie is en wat niet? Onderkent u dat deze kennisinstituten dus naar alle waarschijnlijkheid ook regelmatig kloppende informatie hebben bestreden? Deelt u de mening dat dit schadelijk is voor het vertrouwen in kennisinstituten, maar ook voor de democratie, omdat de kennisinstituten zelf in die gevallen desinformatie verspreiden en burgers die correcte informatie bestrijden de mond worden gesnoerd? Kunt u de Kamer deelgenoot maken van alle checks en balances die men hanteert bij het beoordelen van desinformatie? Als deze er niet zijn, kunt u dit ook als zodanig benoemen?
De rijksoverheid definieert desinformatie als het doelbewust, veelal heimelijk, verspreiden van misleidende informatie, met het doel om schade toe te brengen aan het publieke debat, democratische processen, de open en kenniseconomie of volksgezondheid. Dit betekent dat voor het bestempelen van een bericht als desinformatie een uitspraak gedaan moet kunnen worden over de intentie van de verspreider of producent van dat bericht. Om die reden is het bestempelen van desinformatie als zodanig primair geen taak van overheden, maar van onafhankelijke media, wetenschap, en fact-checkers.
Binnen de rijksoverheid werken kennisinstituten zoals het RIVM. Het RIVM duidt, op basis van de op dat moment van toepassing zijnde wetenschappelijke informatie, de inzichten over het virus en de pandemie. Het kan voorkomen dat deze inzichten wijzigen op basis van nieuwe informatie. Ik deel de mening niet dat kennisinstituten hiermee bijdragen aan het verspreiden van desinformatie. Er is hier geen sprake van het doelbewusts verspreiden van misleidende informatie.
Waarom geeft u geen antwoord op vraag over de kosten die gemoeid zijn met het bestrijden van desinformatie? Anders geformuleerd nogmaals de vraag: hoeveel fte aan rijksambtenaren voeren werkzaamheden uit die te maken hebben met de bestrijding van desinformatie?
Niemand bij de rijksoverheid houdt zich bezig met bestrijden van desinformatie als specifieke taak, in zoverre gedoeld wordt op het verwijderen, of anderszins niet meer zichtbaar maken van desinformatie. Wel zijn er ambtenaren bij verschillende ministeries bezig met het maken en uitvoeren van beleid om de impact van desinformatie te verminderen, zoals de onder vraag 1 genoemde brief.
Het Ministerie van BZK heeft als enige ministerie circa 4 vaste fte’s volledig aangewezen voor werkzaamheden die te maken hebben met de ontwikkeling van beleid voor de aanpak van desinformatie. Zij werken aan de in de Rijksbrede Strategie Effectieve Aanpak van Desinformatie genoemde acties onder het kopje «Concrete acties, resultaten en betrokken ministeries» waar BZK bij staat.24 Bijvoorbeeld aan het vergroten van bewustzijn bij (overheids)organisaties over desinformatie, en aan het reguleren van online platformen zodat desinformatiecampagnes worden tegengegaan zonder dat dit invloed heeft op de vrijheid van meningsuiting van individuele burgers.
Bij andere ministeries die in deze brief genoemd staan werken ook ambtenaren aan de uitvoering van dit beleid. Zij hebben echter geen specifieke fte’s voor het desinformatie beleid ingericht, maar hun werkzaamheden op dit thema zijn onderdeel van een breder pakket aan taken.
Daarnaast heeft iedere overheidsorganisatie een generieke eigen verantwoordelijkheid voor het formuleren van een effectieve en gepaste reactie op desinformatie waarvan de inhoud raakt aan het eigen beleidsterrein. Daardoor is er geen specifieke uitsplitsing te maken naar het aantal fte dat zich nu of in de toekomst bezighoudt met de aanpak van desinformatie.
Waarom stelt u in de beantwoording «zich niet te herkennen in het beeld dat wordt geschetst in de vraagstelling en het artikel», terwijl in het artikel waaraan in de vragen gerefereerd wordt een selectie van waargebeurde voorvallen wordt beschreven, waarbij kritische burgers de politie aan de deur kregen met het verzoek aan de burger om zijn of haar uitingen op social media te veranderen? Waarom onderkent u niet dat binnen de ministeries social media surveillance plaatsvond en de politie werd ingelicht, al dan niet met tussenkomst van de inlichtingendiensten, zoals blijkt uit Wob-documenten waarin correspondentie is te zien tussen functionarissen en waarin werd verzocht om de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) op artsen af te sturen? Kunt u reflecteren op de getoonde feiten?
Zoals benoemd in de beantwoording van vraag 19 op uw eerder Kamervragen25 baseert de IGJ haar toezichthoudende activiteiten op meldingen en signalen die zij ontvangt. De IGJ heeft tijdens de coronacrisis een aantal individuele zorgverleners waarover meldingen zijn ontvangen aangesproken op hun activiteiten.
Zoals ook aangegeven in de eerder beantwoording waren de taken van de politie voor, tijdens en na de coronacrisis hetzelfde, zoals ook vastgelegd in de Politiewet 2012: het verlenen van noodhulp, het handhaven van de openbare orde en de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. Wijkagenten zijn de oren en ogen in de wijk en zijn ook continu in gesprek met burgers. Hier kunnen en moeten ook juist kritische burgers bij horen. Het is daarbij echter nooit de bedoeling om te intimideren. De politie herkent zich dan ook niet in het geschetste beeld van de vraag.
Kunt u een weergave overleggen van de organisatiestructuur met organogram, verantwoordelijkheden en activiteiten, waarin exact beschreven staat hoe iedereen die zich met desinformatie bezighoudt binnen de overheid? Kunt hierin ook alle interactie met de (social) mediabedrijven meenemen?
U bent recentelijk geïnformeerd over de rijksbrede strategie voor de effectieve aanpak van desinformatie. Deze Kamerbrief bevat ook een overzicht van de rollen en verantwoordelijkheden van de betrokken ministeries en de concrete acties die daaruit volgen.26
Voor meer informatie over de interactie met (social) mediabedrijven verwijs ik u naar de antwoorden op eerdere Kamervragen.27
Waarom houdt u in uw antwoord over de toepassing van de Behavioural Dynamics Methodology (BDM) enige slagen om de arm door te zeggen: «Voor zover bekend is niet actief of bewust gebruik gemaakt van de zogenaamde Behavourial Dynamics Methodology tijdens de coronacrisis»?Deelt u de mening dat er absolute zekerheid moet zijn over de inzet van een «military grade weapon», of facetten daarvan, zoals BDM? Kunt u daarom uitsluitsel geven over de vraag of en zo ja welke BDM-technieken zijn toegepast? Wie zijn hierbij betrokken geweest? Wie heeft binnen de coalitie nog meer kennis genomen van deze toepassing? Wat is de juridische grondslag geweest voor toepassing?
Naar onze beste informatie is Behavourial Dynamics Methodologyniet toegepast.
Waarom blijft u volhouden dat het LIMC pas in 2020 werd opgericht, terwijl uit Wob-documenten blijkt dat het LIMC op 5 december 2019 officieel werd opgericht en het de zogenaamde «ceremoniële oprichting» was die in 2020 plaatsvond? Waarom ontkent u dat de NCTV een aansturende rol had ten aanzien van het LIMC, terwijl dat duidelijk blijkt uit overheidsdocumentatie? Waarom blijft u ontkennen dat het LIMC zonder wettelijke grondslag opereerde, terwijl uit correspondentie van juristen blijkt dat er een militaire steunverlening in het openbaar belang (MSOB) is voorbereid voor uw voorganger, de voormalig Minister van Justitie en Veiligheid, om deze in te dienen bij de Minister van Defensie? Kunt u aangeven wat de overwegingen zijn geweest om Justitie een MSOB te laten opstellen voor de inzet van het LIMC?
Zie het antwoord op vraag 1. Wij hebben geen aanvulling op eerdere antwoorden hierover.
Kunt u uitleggen wat de gedetacheerde defensiemedewerkers vanuit het LIMC voor werk verrichtten bij de NCTV, wat de politie wekelijks bij het LIMC deed en welke data van de NCTV naar het LIMC ging?
De defensiemedewerkers die bij de NCTV waren gedetacheerd waren niet afkomstig van het LIMC. Wat betreft de overige deelvragen zijn er geen aanvullingen op eerdere antwoorden hierover. Zie ook het eindrapport van de commissie Brouwer waar in het antwoord op vraag 8 naar wordt verwezen.
Kunt u aangeven wat er volgens u niet klopt uit de officiële overheidscorrespondentie die is vrijgegeven onder de Wob, waaruit blijkt dat de voormalig Minister voor Medische Zorg en Sport al op 25 maart 2020 is ingelicht over de activiteiten van het LIMC, dat zij in augustus 2020 een persoonlijke brief van Luitenant Generaal Wijnen heeft ontvangen en dat zij in de tussenliggende periode nog enkele keren is gebriefd over het LIMC en een presentatie over BDM heeft bijgewoond? Indien u onderkent dat deze informatie uit overheidscorrespondentie wel degelijk juist is, klopt het dan dat de voormalig Minister voor Medische Zorg en Sport de Kamer onjuist heeft geïnformeerd?
De Commandant Landstrijdkrachten heeft geen persoonlijke brief gestuurd en de Minister voor Medische Zorg en Sport niet gebriefd. Voor meer informatie over de activiteiten van het LIMC wordt verwezen naar het onderzoeksrapport van de onafhankelijke onderzoekscommissie Brouwer. Zie ook de beantwoording op vraag 8.
Waarom zegt u «Het laten deelnemen van farmaceuten aan het NDN is nooit onderdeel geweest van de gezamenlijke Europese inzet in de onderhandelingen met farmaceuten over de aankoop van COVID-19-vaccins», terwijl de vraag niet was of het plaatsen van een netwerksensor onderdeel van de gezamenlijke Europese inzet in de onderhandelingen is geweest, maar of dit überhaupt inzet is geweest, ook voordat de Europese Commissie de vaccinonderhandelingen van het Inclusieve Vaccine Alliantie (IVA) overnam? Hoe reflecteert u op de vrijgegeven officiële overheidscorrespondentie, waarin die optie wordt besproken?
Het NDN is nooit inzet geweest in de onderhandeling met farmaceuten, ook niet voor de IVA.
Het bericht ‘’Verdachte’ Chinese kranen staan ook in Nederlandse havens: zorgen om spionage’ |
|
Peter Valstar (VVD), Queeny Rajkowski (VVD), Daniel Koerhuis (VVD), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht ««Verdachte» Chinese kranen staan ook in Nederlandse havens: zorgen om spionage»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de in het artikel genoemde zorgen dat China op deze manier gevoelige informatie kan vergaren over militaire transporten of activiteiten in havens kan platleggen?
Het kabinet neemt de in het artikel genoemde zorgen serieus. Het is essentieel dat onze havens hun belangrijke maritiem-logistieke hub-functie voor onze economie en ten behoeve van het faciliteren van militaire transporten onafhankelijk en veilig kunnen uitoefenen. Er wordt onderzocht in hoeverre de in het artikel genoemde zorgen gelden voor de Nederlandse context, zie ook het antwoord op vragen 3, 4 en 5.
In brede zin heeft het kabinet aandacht voor de invloed van China in Nederlandse- en Europese havens. Hierover is uw Kamer eerder geïnformeerd in de Kamerbrief
«Reactie rapport «Navigating an uncertain future»» (Kamerstuk 35 207, nr. 62). Daarbij werkt het kabinet doorlopend aan het verhogen van het bewustzijn bij partijen in de sector over de belangrijkste dreigingen (onder meer vanuit China), spionagedoelwitten- en werkwijzen van statelijke actoren en het verhogen van weerbaarheid. De AIVD waarschuwt regelmatig voor de risico’s voor het gebruik van hard- en software bij de uitwisseling van gevoelige informatie – met name binnen de vitale infrastructuur – wanneer digitale apparatuur afkomstig is uit landen met een offensief cyberprogramma gericht tegen de Nederlandse belangen. De grootste digitale dreiging gaat uit van China, Rusland en in mindere mate van Iran en Noord-Korea.2 Hier wordt ook op ingegaan in de Kamerbrief «Aanpak statelijke dreigingen en aanbieding dreigingsbeeld statelijke actoren 2» (Kamerstuk 30 821, nr. 175) en het AIVD-jaarverslag 2022.
Is het mogelijk om vanuit de Shanghai Zhenhua Heavy Industries Company Limited (ZPMC)-faciliteiten in China digitale toegang te krijgen tot de kranen, en tot de informatie die zij verwerken, tijdens bijvoorbeeld onderhoud of updates?
Het kabinet vindt het cruciaal dat de fysieke en digitale processen in de haven, waaronder de software op kranen, zo veilig mogelijk zijn ingericht. De havenfaciliteiten (bedrijven die zeeschepen afhandelen) zijn verantwoordelijk voor de beveiliging van computersystemen- en netwerken binnen hun eigen werkgebied.
Of het mogelijk is om vanuit de ZPMC-faciliteiten in China digitale toegang te krijgen tot de kranen, of dat deze op enigerlei wijze verbonden zijn of toegang hebben tot informatie in de Rotterdamse haven, wordt onderzocht in afstemming met het Havenbedrijf Rotterdam. Dit wordt betrokken bij een reeds bestaand interdepartementaal traject waarin aan de hand van een risicoanalyse wordt gekeken naar de te beschermen belangen, dreigingen en weerbaarheid van de Rotterdamse haven, welke risico’s hieruit naar voren komen en hoe hier eventueel vervolg aan gegeven moet worden. Dit traject en onderzoek wordt gecoördineerd vanuit het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid, in samenwerking met de Ministeries van Defensie, Economische Zaken en Klimaat en Buitenlandse Zaken. Naar verwachting wordt het onderzoek in het najaar van 2023 afgerond.
Zijn de ZPMC-kranen in de Rotterdamse haven op enigerlei wijze digitaal verbonden met een servicecentrum, controlecentrum of andere faciliteit van ZPMC, dan wel in Nederland, China of een derde land?
Zie antwoord vraag 3.
Tot wat voor soort informatie kunnen de ZMPC-faciliteiten in China via de ZMPC-kranen in de Rotterdamse haven toegang krijgen?
Zie antwoord vraag 3.
Valt het gebruik van de ZPMC-kranen in de Rotterdamse haven onder enige vorm van veiligheidsscreening of toetsing? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de Havenbeveiligingswet (Hbw) moeten de risico’s van radio en telecommunicatiesystemen, inclusief computersystemen en netwerken worden meegenomen in de risicobeoordelingen van havenfaciliteiten. In de beveiligingsplannen van de havenfaciliteiten worden de mitigerende maatregelen beschreven om risico’s af te dekken.
De havenmeester van de haven van Rotterdam is als Havenbeveiligingsfunctionaris (Port Security Officer) verantwoordelijk voor de uitvoering en naleving van de Hbw door havenfaciliteiten in de haven. Deze taak voert de havenmeester uit in mandaat van de burgemeester als autoriteit voor havenveiligheid. Vanuit deze verantwoordelijkheid toetst de havenmeester de risicobeoordelingen van de havenfaciliteiten en houdt hij toezicht op de uitvoering van de beveiligingsplannen van de havenfaciliteiten. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) houdt tweedelijns toezicht op de uitvoering en naleving van de Hbw door de burgemeester. De beoordeling van deze werkwijze wordt betrokken bij het lopende onderzoek waar in het antwoord op de vragen 3, 4 en 5 naar wordt verwezen.
Zijn de ZPMC-kranen verbonden met het Chinese logistieke dataplatform Logink, of komt informatie over wat zij doen op enigerlei andere wijze terecht bij Logink?
Het is op dit moment nog niet duidelijk of ZPMC-kranen verbonden zijn met Logink en/of informatie over activiteiten van de kranen terecht kan komen bij Logink. Dit vereist nader onderzoek. Zie antwoord op vraag 3, 4 en 5.
In hoeverre werkt de Rotterdamse haven samen met Logink, en kunt u schetsen welke data op welke wijze wordt gedeeld?
Het Havenbedrijf Rotterdam heeft geen samenwerking noch data-uitwisseling met Logink. Ook het Port Community Systeem «Portbase» werkt niet samen met Logink en er wordt geen data gedeeld.
Klopt het dat Logink gratis ter beschikking wordt gesteld, en dat het zo lastig is voor eventuele Westerse alternatieven om succesvol te zijn op bijvoorbeeld de Europese markt?
Voor zover bekend wordt Logink gratis beschikbaar gesteld aan lokale, Chinese partijen in China. Het is met name een supply chain visibility platform voor Chinese klanten, gericht op Chinese handelsstromen.
Om handel en transport te ondersteunen ontwikkelen de meeste landen handelsfacilitatieplatformen die fungeren als centraal punt voor scheepsgerelateerde meldingen (Maritime Single Window) voor handel en transport. Er is een uitgebreid landschap van systemen waarbij voor elk van de platformen veiligheid en integriteit van de systemen hoge prioriteit heeft. In dit landschap is het lastig een groot marktaandeel wereldwijd te bemachtigen. Daarbij is de neutraliteit van de platformen van belang voor de betrokken marktpartijen.
In Nederland wordt het handelsfacilitatieplatform grotendeels gevormd door een samenwerking tussen belangrijke overheidssystemen (zoals de Douane) en de Port Community Systemen (PCS) van de mainports, zoals Portbase voor de havens van Rotterdam en Amsterdam en Cargonaut voor Schiphol. Met de ontwikkeling van de Basis Data Infrastructuur (BDI), een publiek-privaat initiatief, wordt ingezet om de samenwerking tussen deze platformen verder te intensiveren en gebruik verder te stimuleren.
Deelt u de analyse dat via het gratis ter beschikking stellen van Logink China een dominante positie kan krijgen over datastromen rond internationale handel?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe verhoudt zich deze staatsgesteunde gratis levering van Logink tot de verordening buitenlandse subsidies, en welke mogelijkheden zijn er eventueel om tegen Logink maatregelen te nemen?
De verordening buitenlandse subsidies biedt mogelijkheden om in te grijpen indien er sprake is van overheidssteun uit derde landen aan bedrijven die de concurrentie op de interne markt verstoort. Daarmee draagt de verordening buitenlandse subsidies bij aan de economische veiligheid. De verordening is per 12 januari van dit jaar in werking getreden. De Europese Commissie kan vanaf 12 juli 2023 op basis van de «ex-officio» bevoegdheid ambtshalve onderzoeken starten. De meldplicht bij overnames en aanbestedingen geldt vanaf 12 oktober 2023.
De verordening buitenlandse subsidies bevat drie componenten, waarvan in dit geval mogelijk het ambtshalve onderzoek relevant is. Op basis van deze ambtshalve (ex-officio) bevoegdheid kan de Commissie achteraf subsidies onderzoeken in alle marktsituaties, waar er sprake is van concurrentieverstoring. Dit kan zij doen op basis van signalen uit de markt.
De Commissie is de toezichthouder voor deze verordening en het is dan ook aan haar om te besluiten om over te gaan tot een onderzoek als er sprake is van concurrentieverstoring op de interne markt. De mogelijke concurrentieverstoring op de interne markt vormt de aanleiding voor een dergelijk onderzoek van de Commissie. Mogelijke maatregelen die de Commissie kan opleggen zijn herstelmaatregelen of het aangaan van verbintenissen met ondernemingen op basis waarvan de verstoring verholpen wordt.
Welke Westerse alternatieven zijn beschikbaar op bijvoorbeeld de Europese Markt, en welke mogelijkheden zijn er eventueel om Westerse alternatieven te stimuleren?
EU-lidstaten hebben over het algemeen het faciliteren van handel op eigen wijze en met eigen platformen ingericht. De meeste Lidstaten met grote handelsstromen in de EU hebben Port Community Systemen (PCS) om transport en logistiek te ondersteunen en data uitwisseling tussen alle partijen in de logistiek en met overheden mogelijk en makkelijk te maken. Op deze wijze kan de logistiek veiliger, efficiënter en duurzamer opereren. In Nederland hebben de mainports daarvoor de platformen Cargonaut (Schiphol) en Portbase (havens van Amsterdam en Rotterdam) ontwikkeld. Portbase is een non-profit organisatie.
In hoeverre zijn de ZPMC-kranen ook actief in de delen van de Rotterdamse haven die worden gebruikt voor militair transport van Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO)-partners, en zijn deze delen van de haven ook verbonden met Logink?
Havenbedrijf Rotterdam heeft navraag gedaan bij de bedrijven in de haven en bevestigt dat ZPMC-kranen niet actief zijn in delen van de Rotterdamse haven die gewoonlijk worden gebruikt voor militair transport van NAVO-partners. Deze delen zijn ook niet verbonden met Logink.
In hoeverre zijn de ZMPC-kranen ook actief in de haven van Vlissingen in de delen die worden gebruikt voor militair transport van NAVO-partners?
Havenbedrijf North Sea Port heeft navraag gedaan bij de bedrijven in de haven en bevestigt dat ZPMC-kranen niet actief zijn in de haven van Vlissingen.
Bent u het eens met de leden van de VVD-fractie dat gevoelige informatie over militair transport van NAVO-partners goed moet worden beschermd?
Ja, daarover ben ik het eens met de VVD-fractie.
Overweegt u daarom nadere maatregelen te nemen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Indien het interdepartementale onderzoek uitwijst dat aanvullende maatregelen nodig zijn om informatie over militaire transporten te beschermen, dan zullen deze in overleg met de betreffende havens waar nodig worden toegepast. Daarbij zullen per oktober 2024 twee nieuwe EU-richtlijnen in Nederlandse wetgeving zijn geïmplementeerd die gericht zijn op de verbetering van de digitale en fysieke weerbaarheid van bedrijven en organisaties, respectievelijk de Network and Information Security (NIS2) Directive en de Critical Entities Resilience (CER) Directive. De NIS2 en de CER bieden de nodige wettelijke kaders voor het versterken en waarborgen van de digitale en fysieke weerbaarheid van onze havens en haven-logistieke ketens.
De Europese Commissie heeft daarnaast in maart 2023 aangekondigd de European Maritime Security Strategy (EUMSS) uit 2014 te willen actualiseren. De strategie beoogt de EU maritieme belangen te beschermen tegen dreigingen door moedwillig handelen in het maritieme domein. In de actualisatie is ook specifieke aandacht voor het belang van het mitigeren van risico’s van strategische afhankelijkheden als gevolg van buitenlandse investeringen in EU maritieme logistieke infrastructuur, met name zeehavens. Nederland heeft hier nadrukkelijk aandacht voor gevraagd. Hierover is de Kamer op 21 april 2023 middels een aanbiedingsbrief informatie over nieuwe voorstellen Europese Commissie geïnformeerd.3
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het Commissiedebat over China van 5 april?
De vragen vereisten zorgvuldig onderzoek in samenwerking met de sector en verdere interdepartementale afstemming. Om deze reden kon niet binnen de gebruikelijke termijn geantwoord worden. Op 3 april is met een uitstelbrief aan Uw Kamer uitstel gevraagd voor de beantwoording van de Kamervragen.
De training door de Europese Unie van het Oekraïense leger |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Bent u bekend met de bewering onlangs van de voorzitter van de Europese Commissie, Von der Leyen, dat de Europese Unie het Oekraïense leger traint?1
Ja.
Klopt het, zoals meermaals is beweerd door de premier, dat de Europese Unie geen leger heeft en dat er ook geen Europees leger komt?2
Er is geen sprake van de vorming van een Europees Leger. De EU maakt voor EU-missies en operaties, dus ook voor de EU Military Assistance Mission (EUMAM) die zich richt op training van Oekraïense militairen, gebruik van militairen en capaciteiten die de lidstaten daartoe ter beschikking stellen. De besluitvorming over de inzet van de Nederlandse krijgsmacht is, conform de Grondwet, een nationale competentie.
Indien er geen Europees leger is en er ook geen Europees leger komt, hoe kan het dan zo zijn dat de Europese Unie het Oekraïense leger traint? Of zijn het misschien de legers van de afzonderlijke lidstaten van de Europese Unie die het Oekraïense leger trainen en drukte Von der Leyen zich slechts wat slordig uit?
Zie antwoord vraag 2.
Is ook het Nederlandse leger betrokken bij het trainen van het Oekraïense leger?
Ja.
Indien dit het geval is, sinds wanneer traint het Nederlandse leger het Oekraïense leger?
Nederland draagt in EU-verband, sinds de oprichting van EUMAM eind 2022, op verschillende manieren bij aan de training van Oekraïense militairen.3
Het bericht “Fini de chinoiser dans l’armée de l’air’” |
|
Peter Valstar (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Fini de chinoiser dans l’armée de l’air»?1
Ja.
Klopt het dat Frankrijk werkt aan een wettelijk verbod voor voormalig militaire vliegers om zonder toestemming van het Ministerie van Defensie te oefenen met buitenlandse krijgsmachten?
Er ligt momenteel een wet in het Franse parlement ter beoordeling. Die verplicht alle voormalig militairen om voorafgaand aan enige dienstbetrekking – betaald of onbetaald – in het buitenland, voorafgaande toetsing en toestemming te krijgen van een daartoe in te richten commissie die ook de staatsveiligheidsbelangen toetst.
Bent u bereid in contact te treden met de Franse krijgsmacht en de Franse ervaringen en oplossingen mee te nemen bij de uitvoering van de motie van het lid Valstar c.s. (Kamerstuk 36 200-X, nr. 25) die vraagt om maatregelen tegen het geven van trainingen aan onder meer China?
Nederland onderkent de risico’s van dergelijke trainingen en volgt de ontwikkelingen in gelijkgezinde landen uiteraard met belangstelling. Er zijn op dit moment twee soorten maatregelen om het geven van dergelijke trainingen tegen te gaan, preventieve en juridische.
De preventieve maatregel is dat gedurende de tijd dat de medewerker in dienst is bij Defensie het bewustzijn over de omgang met vertrouwelijke informatie hoog wordt gehouden, onder andere door het houden van beveiligingsbewustzijncampagnes. De huidige aanpak is gericht op alle manieren waarop informatie gedeeld kan worden en is dus breder dan alleen trainingen. De inhoud is daarbij bepalend.
In de uitwerking van de motie Valstar (kenmerk 36 200 X, nr. 25) is vanuit het Nederlands rechtssysteem gebleken dat er voldoende wettelijke middelen beschikbaar zijn voor eventuele strafvervolging indien gerubriceerde informatie, ook na de actieve diensttijd, wordt gedeeld met onbevoegden. Onderzocht wordt of er aanvullende (juridische) mogelijkheden zijn om het verzorgen van trainingen door oud-defensiemedewerkers, die bepaalde nader te specificeren functies hebben uitgevoerd, te voorkomen.
Er zal met de Franse krijgsmacht hierover in contact worden getreden om te beoordelen of ten aanzien van dit onderwerp lessen te leren zijn.
Welke lessen zijn er uit de Franse aanpak te trekken om specifiek een wettelijk verbod of strafbaarstelling in te stellen, los van andere maatregelen om de trainingen te voorkomen?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de Franse staat voorafgaand aan het ingaan van een wettelijk verbod voormalig militaire vliegers op het laatste moment via gesprekken heeft afgehouden van het geven van trainingen aan China nadat zij daarvoor benaderd waren?
De regering kan geen uitspraken doen over hoe bondgenoten zoals Frankrijk in concrete gevallen dergelijke activiteiten tegengaan.
Kunt u aangeven, desnoods vertrouwelijk, of dergelijke rekruteringspogingen ook in Nederland hebben plaatsgevonden? Zo ja, zijn deze ook gestopt?
Zoals gemeld in antwoord op vragen hierover van het lid Hammelburg en van de leden Valstar en Brekelmans, doet de MIVD actief onderzoek naar dergelijke activiteiten om de dreiging tegen te gaan1. Vanwege het gerubriceerde karakter van dit onderzoek kunnen over de aard en inhoud daarvan in het openbaar geen uitspraken worden gedaan.
Zet Nederland net als Frankrijk actief in op het voorkomen van dergelijke trainingen al in de fase voorafgaand aan een wettelijk verbod?
Zie ook antwoord bij vraag 4. Zoals ook gemeld in het kader van de uitvoering van de motie van het lid Valstar c.s. (Kamerstuk 36 200-X, nr. 25), die ik gelijktijdig met deze beantwoording aan uw Kamer stuur, worden momenteel aanvullende (juridische) mogelijkheden onderzocht om het verzorgen van trainingen door oud-defensiemedewerkers te voorkomen. Strafbaarstelling is mogelijk bij het schenden van de geheimhouding, zowel tijdens als na de diensttijd bij Defensie. De nadruk ligt op de inhoud van de informatie en niet op de vorm.
Voor enkele specifieke categorieën functies, waaronder vliegers op de F-35, bestaan reeds zogenaamde out-briefings. Momenteel wordt ook onderzocht of er een aanvulling in het Defensie Beveiligingsbeleid wenselijk is voor een specifieke briefing bij het einde van de functie voor alle vliegers.
Betrokkenheid van de MIVD bij onderzoek naar vernieling van Nordstream 1 en Nordstream 2-pijpleidingen |
|
Jasper van Dijk |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Is het juist dat de Nederlandse Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) betrokken is bij het onderzoek naar het opblazen van drie van de vier pijpleidingen van Nordstream 1 en 2 in september 2022?1
Over het kennisniveau, de werkwijze of de bronnen van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst doet het kabinet in het openbaar geen uitspraken.
Zijn ook andere Nederlandse inlichtingendiensten betrokken bij het onderzoek, zoals de Joint Sigint Cyber Unit (JSCU)? Zo ja, kunt u aangeven op welke wijze dat het geval is?2
Over het kennisniveau, de werkwijze of de bronnen van de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten doet het kabinet in het openbaar geen uitspraken. Wel wil ik u er graag op wijzen dat de JSCU geen inlichtingendienst is, zoals u in uw vraag stelt, maar een gezamenlijke afdeling is van onze civiele en militaire inlichtingen- en veiligheidsdiensten AIVD en MIVD.
Is het juist dat ten tijde van de verdachte bewegingen van het jacht waar de vermeende daders zouden verblijven zeker 45 schepen in dat gebied van de Oostzee zonder transponder voeren? Zo nee, wat zijn dan de feiten? Zo ja, wat is de verklaring voor dit grote aantal schepen dat niet kan worden getraceerd?3
Op het moment wacht het kabinet de uitkomst van de onderzoeken van de Duitse, Deense en Zweedse autoriteiten naar de toedracht van de gebeurtenissen rondom de Nord Stream pijpleidingen af.
Is het juist dat begin 2023 het gebruikte jacht werd gevonden of vastgesteld werd dat dit jacht werd gebruikt? Zo nee, wanneer en waar werd het jacht gevonden?
Zie antwoord vraag 3.
Is het tevens juist dat meer dan 1.000 kilo explosief materiaal is gebruikt? Kunt u aangeven wat voor soort explosief materiaal het was?
Zie antwoord vraag 3.
Wat was de aard en de hoeveelheid van vervuiling met explosieresten in het jacht die door de autoriteiten werd aangetroffen? Kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven op welke wijze de samenwerking van Nederlandse inlichtingendiensten met onderzoekers in andere landen is georganiseerd? Wie heeft de leiding bij het onderzoek?
Zie antwoord vraag 1.
Wat heeft de MIVD voor werkzaamheden uitgevoerd en welke informatie heeft zij gevonden? Indien Nederlandse inlichtingendiensten rapport van hun onderzoek doen, bent u voornemens dat rapport aan de Kamer te sturen?
Zie antwoord vraag 1.
Is het juist dat het onderzoek in Denemarken verder is gevorderd dan elders, zoals in Nieuwsuur werd gemeld?4
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven wanneer de onderzoeksrapporten van Zweden, Duitsland en Denemarken worden gepresenteerd? Gaat het om drie afzonderlijke rapporten of zullen zij worden samengevoegd?
Zie antwoord vraag 3.
De militaire steun aan Oekraïne |
|
Thierry Baudet (FVD), Ralf Dekker (FVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Kunt u een overzicht verstrekken van uitgevoerde, voorgenomen en/of verzochte leveringen van militaire steun aan Oekraïne? Kunt u voor elke afzonderlijke levering aangeven welke procedures, voorwaarden en bedragen hieraan verbonden zijn? Wordt deze steun geschonken, verkocht, uitgeleend of anderszins ter beschikking gesteld?
Het kabinet informeert uw Kamer via de periodieke Kamerbrief «update leveringen militaire goederen aan Oekraïne» over alle geleverde militaire steun aan Oekraïne.1
De militaire steun van Nederland aan Oekraïne betreft een donatie.2
Welke overwegingen liggen aan deze leveringen van militaire steun ten grondslag en wie heeft het initiatief tot deze steun genomen? Kunt u uw antwoord toelichten en per levering beantwoorden?
Rusland voert al ruim een jaar een illegale aanvalsoorlog tegen Oekraïne. Op basis van artikel 51 van het VN-Handvest heeft Oekraïne het recht zich te verdedigen tegen de Russische agressie. Nederland en een brede coalitie van bondgenoten en partnerlanden stellen, in nauwe samenwerking binnen onder meer het International Donor Conference Centre (IDCC) en de Ukraine Defense Contact Group (UDCG), Oekraïne door de militaire steun hiertoe in staat. De Oekraïense behoefte is leidend. Dat geldt voor elke afzonderlijke levering.
Kunt u voor elke afzonderlijk uitgevoerde, voorgenomen en/of verzochte levering van militaire steun aan Oekraïne aangeven of er sprake is van (mogelijke) onrechtmatigheden, zoals schendingen van het oorlogsrecht, illegale doorverkoop en wanprestaties (zoals het niet terugleveren van materieel)? Indien er sprake is van onrechtmatigheden, kunt u toelichten waaruit deze onrechtmatigheden bestaan, welke bedragen en entiteiten hiermee gemoeid zijn en welke stappen hierop zijn ondernomen?
Zoals recent is aangegeven in de Kamerbrief terug- en vooruitblik na een jaar Russische oorlog in Oekraïne van 20 februari 2023 zijn er op dit moment geen signalen dat geleverd materieel op ongewenste wijze wordt ingezet.3
Tegelijkertijd moet rekening gehouden worden met de mogelijkheid dat een deel van deze goederen verloren gaat in de gewapende strijd of anderszins op ongewenste plekken terecht komt. Om deze onvermijdelijke risico’s te mitigeren, wordt elke leverantie zorgvuldig, maar gezien de omstandigheden versneld getoetst aan de EU-wapenexportcriteria door de Minister van Buitenlandse Zaken waarna door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking al dan niet een exportvergunning wordt afgegeven. Daarnaast wordt bij elke levering een eindgebruikersverklaring ondertekend door de Oekraïense autoriteiten waarin zij verklaren de enige gebruiker van de goederen te zijn en deze in te zetten in lijn met de principes van het internationaal humanitair oorlogsrecht en enkel ten behoeve van zelfverdediging.
Kunt u garanderen dat Oekraïne de gemaakte afspraken met betrekking tot de levering van militaire steun nakomt? Zo ja, waarom wel? Zo nee, hoe beoordeelt u dit en hoe gaat u ervoor zorgen dat u deze garantie wel kunt geven?
Oekraïne is verwikkeld in een oorlog tegen Russische agressie. Als gesteld onder vraag drie wordt elke leverantie zorgvuldig, maar gezien de omstandigheden versneld getoetst aan de EU-wapenexportcriteria door de Minister van Buitenlandse Zaken waarna door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking al dan niet een exportvergunning wordt afgegeven. Daarnaast wordt bij elke levering een eindgebruikersverklaring ondertekend door de Oekraïense autoriteiten waarin zij verklaren de enige gebruiker van de goederen te zijn en deze in te zetten in lijn met de principes van het internationaal humanitair oorlogsrecht en enkel ten behoeve van zelfverdediging. Er zijn op dit moment geen signalen dat geleverd materieel op ongewenste wijze wordt ingezet.
Kunt u uitsluiten dat de inzet van Nederlandse militairen of dienstplichtigen in de toekomst ook onder de militaire steun aan Oekraïne zal vallen? Kunt u dit toelichten?
Nederland zet militairen in voor de militaire steun aan Oekraïne. Nederlandse militairen leveren een significante bijdrage aan de training van Oekraïense militairen, waaronder via de operatie Interflexen de EU Military Assistance Mission(EUMAM). Daarnaast leveren Nederlandse militairen specialistische opleidingen en trainingen, zoals rij- en vaaropleidingen, medische training en training op het gebied van ontmijning en de bediening van drones. Voorts ondersteunen Nederlandse militairen bij het onderhoud- en de instandhouding van aan Oekraïne geleverd militair materieel De trainingen aan Oekraïense militairen vinden plaats op diverse locaties buiten Oekraïne, inclusief in Nederland.
Kunt u, conform artikel 68 van de Grondwet, inzage geven in alle gegevens en correspondentie verband houdende met de uitgevoerde, voorgenomen en/of verzochte levering van militaire steun aan Oekraïne? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet informeert uw Kamer via de periodieke Kamerbrief «update leveringen militaire goederen aan Oekraïne» over alle geleverde militaire steun aan Oekraïne. De operationele veiligheid blijft echter te allen tijde leidend in de afweging uw Kamer in het openbaar te informeren. Dit om de veiligheidsbelangen van Nederland, Oekraïne, partnerlanden en/of betrokken bedrijven te waarborgen.
Kunt u in de beantwoording van deze vragen alle militaire steun betrekken die op enigerlei wijze bestemd is voor Oekraïne en hier dus ook doorleveringen via derde partijen in meenemen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet informeert uw Kamer via de periodieke Kamerbrief «update leveringen militaire goederen aan Oekraïne» over alle geleverde militaire steun aan Oekraïne.
Kunt u deze vragen volledig, afzonderlijk van elkaar en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Contacten tussen de AIVD en de Nederlandse pers |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «AIVD waarschuwde Baudet voor Russische beïnvloeding»?1
Ja.
Aan welke overheidsinstanties en externe organisaties verstrekt de AIVD inlichtingen, dan wel informatie over inlichtingen, dan wel informatie over haar activiteiten, dan wel resultaten van onderzoeken?
In het kader van de aan de AIVD opgedragen wettelijke taak verricht de AIVD onderzoeken, waarbij gegevens worden verzameld en verwerkt. In het kader van de goede taakuitvoering is de AIVD bevoegd om omtrent door haar verwerkte gegevens daarvan mededeling te doen aan onder meer (overheids)instanties, andere organisaties en personen (par. 3.4.2 Wiv 2017). Naast inlichtingenrapporten, dreigings- en risicoanalyses en ambtsberichten, zijn dit onder meer resultaten van veiligheidsonderzoeken en naslagverzoeken die worden verstrekt aan de geëigende instanties. Daarnaast brengt de AIVD geregeld publicaties uit voor een breed publiek. Daartoe behoort ook het AIVD jaarverslag.
In hoeverre verstrekt de AIVD inlichtingen, dan wel informatie over inlichtingen, dan wel informatie over haar activiteiten, dan wel resultaten van onderzoeken aan de Nederlandse pers (zie citaat uit het artikel van de Volkskrant: «Een bron binnen de AIVD ontkent ook dat er in 2020 is vastgesteld dat er een financiële connectie is tussen FVD en Rusland.»)?
Zoals in mijn vorige antwoord aangegeven, brengt de AIVD geregeld publicaties uit voor een breed publiek. Daarnaast heeft de AIVD de mogelijkheid om informatie te verstrekken aan journalisten van diverse media: journalisten benaderen de AIVD geregeld met persvragen, verzoeken om een achtergrondgesprek of een interview. Waar dit mogelijk is willigt de AIVD dergelijke verzoeken in. De AIVD verstrekt aan journalisten geen persoonsgegevens en evenmin staatsgeheime informatie.
Vindt u dat het verschaffen van inlichtingen, dan wel informatie over inlichtingen, dan wel informatie over haar activiteiten, dan wel resultaten van onderzoeken aan Nederlandse journalistieke organisaties behoort tot de doelstellingen van de AIVD? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u voornemens om maatregelen te nemen naar aanleiding van dit incident?
Zie het antwoord op vraag 3. Indien er sprake kan zijn van het delen van staatsgeheimen met onbevoegden dan doet de AIVD daar onderzoek naar.
Bent u op de hoogte van contacten tussen de AIVD en andere kranten dan de Volkskrant (waaronder, maar niet beperkt tot NRC, Algemeen Dagblad, Telegraaf, Parool)?
Zoals in mijn antwoord op vraag 3 is aangegeven, heeft de AIVD de mogelijkheid om informatie te verstrekken aan journalisten van diverse media. De AIVD verstrekt hierbij geen persoonsgegevens en staatsgeheime informatie.
Bent u op de hoogte van contacten tussen de AIVD en televisie- en radioomroepen?
Zie het antwoord op vraag 3 en 5.
Kunt u alle communicatie tussen de AIVD, MIVD, NCTV en media aan de Kamer doen toekomen?
Nee. Op basis van artikel 68 Grondwet zal ik mij altijd inspannen om aan dergelijke verzoeken van uw Kamer te voldoen. De vraag is echter zodanig ongeclausuleerd gesteld dat hieraan geen opvolging kan worden gegeven. Op vrijwel dagelijkse basis vindt er enige vorm van communicatie met media plaats. De aard en frequentie van deze communicatie loopt uiteen. Er is geen juridische grondslag om alle communicatie met media bij te houden. Er bestaat dan ook geen integraal overzicht van deze communicatie
De voortgang richting een verbod op volledige autonome wapensystemen en de daar aan gelieerde, door de regering georganiseerde, conferentie ‘Responsible AI in the Military Domain Summit’ |
|
Alexander Hammelburg (D66) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de recente oproep van de oproep van Secretaris-Generaal António Guterres aan de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties om internationale limieten op te stellen voor dodelijke autonome wapensystemen?1
Ja.
Deelt u de mening dat ongecontroleerde kunstmatige intelligentie, in de vorm van killerdrones of zwerm drones, zonder de juiste ethische en juridische kaders en zonder menselijke aansturing een enorme bedreiging vormen voor Nederlandse en Europese veiligheid?
Het kabinet beschouwt deze vraag in het licht van de discussie over autonome wapensystemen. Het kabinet acht wapensystemen met autonome kenmerken onmisbaar voor een technologisch hoogwaardige en goed toegeruste krijgsmacht maar onderkent tegelijkertijd ook de risico’s van deze systemen. Uitgangspunt is dat wapensystemen met autonome kenmerken te allen tijde conform het internationaal recht moeten worden gebruikt en dat daartoe het oordeelsvermogen van de mens bij de inzet van deze wapensystemen behouden moet blijven. Wapensystemen die niet conform het internationaal recht kunnen worden gebruikt moeten expliciet worden verboden.
Deelt u de mening dat het zorgwekkend is dat er zoveel jaar na de opkomst van autonome wapensystemen nog steeds geen concrete internationale afspraken zijn, zeker gezien de technologie zich ondertussen in rap tempo door blijft ontwikkelen?
Het kabinet is het eens met de vaststelling dat de technologie op dit terrein zich snel ontwikkelt en dat internationale afspraken wenselijk zijn. Het kabinet ziet de onderhandelingen over internationale afspraken over autonome wapens in de Group of Governmental Experts (GGE) on Lethal Autonomous weapon Systems (LAWS) die is opgericht in het kader van de Convention on Certain Conventional Weapon (CCW) als een prioriteit. Ondanks het gecompliceerde internationale krachtenveld ziet het kabinet mogelijkheden. Nederland zet zich hiervoor in, onder andere door het organiseren van REAIM.
Kunt u de Kamer updaten over de toezegging van het kabinet in reactie op de initiatiefnota van het lid Belhaj over Autonome Wapensystemen om zich onverminderd in te spannen om internationale consensus te bereiken over betekenisvolle menselijke controle? Wat heeft u sindsdien diplomatiek ondernomen om internationale consensus betreffende betekenisvolle menselijke controle te bevorderen?
Tot op heden bestaat internationaal geen overeenstemming over de invulling van de term «betekenisvolle menselijke controle». Kerndoel van het kabinet is het behoud van menselijk oordeelsvermogen bij de inzet van wapensystemen met autonome kenmerken, zodat deze conform het internationaal recht kunnen worden gebruikt. Wapensystemen die niet in lijn met het internationale recht kunnen worden ingezet dienen expliciet te worden verboden. Overige autonome wapensystemen dienen te worden gereguleerd.
In de initiatiefnota van het lid Belhaj (D66) over Autonome Wapensystemen (Kamerstuk 35 848, nr. 2) roept de initiatiefneemster het kabinet op tot een internationaal verdrag dat menselijke controle bij autonome wapensystemen garandeert en volledig autonome wapensystemen verbiedt. Zoals echter ook benoemt in de kabinetsreactie op het adviesrapport van de AIV en CAVV (Kamerstuk 35 925-X, nr. 90) bestaat er tot op heden geen overeenstemming over een internationale definitie van een «autonoom wapensysteem», noch over het onderscheid tussen volledige en gedeeltelijke autonomie. Over het gebruik en de inhoud van de term «betekenisvolle menselijke controle», die centraal staat in het adviesrapport, bestaat ook geen consensus. Verder bestaat er geen overeenstemming over de noodzaak van een verbod op (volledig) autonome wapensystemen. Het kabinet zet zich op verschillende manieren in om overeenstemming te bereiken over definities en een internationaal verbod op autonome wapensystemen die niet in lijn met het internationaal recht kunnen worden ingezet en verdere regulering van overige wapensystemen met autonome kenmerken. Ondanks de complexe besluitvorming binnen de CCW, blijft het kabinet zich actief en constructief inzetten tijdens internationale onderhandelingen over autonome wapensystemen in de CCW/GGE LAWS, onder andere door de overeenkomsten tussen verschillende voorstellen en standpunten uit te lichten, toenadering te zoeken tot andere landen en zo breed mogelijke coalities te vormen. Nederland was medeondertekenaar van een verklaring van 70 landen in de Eerste Commissie van de Verenigde Naties in september 2022 over autonome wapensystemen. Om toenadering te bevorderen neemt Nederland actief deel aan verschillende internationale conferenties en bijeenkomsten over autonome wapensystemen, zoals de regionale conferentie over autonome wapens in San Jose, Costa Rica op 23 en 24 februari 2023. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 6 organiseerde Nederland op 15 en 16 februari de REAIM Summit over het bredere gebruik van AI in het militaire domein.
Op 17 juni 2022, in reactie op het adviesrapport over autonome wapensystemen van de AIV en de CAVV, stelde u dat de regering het advies om te streven naar een internationaal verbod op volledig autonome wapens volledig overnam. Kunt u de Kamer informeren over dit proces? Wat onderneemt u om te komen tot een internationaal verbod?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom heeft u, gezien de politieke urgentie en de gevaren die schuilgaan in kunstmatige intelligentie, niet voor een politieke uitkomst van deze conferentie gekozen waarin deelnemende landen zich politiek committeren aan een verbod op volledige autonome wapens en een sterke regulering van kunstmatige intelligentie in de defensie-industrie?
Het kabinet heeft met REAIM gekozen voor een brede en inclusieve aanpak. De inzet van REAIM was om het onderwerp van «verantwoorde AI in het militaire domein» hoger op de internationale politieke agenda te zetten en het begrip over dit onderwerp te vergroten, om hiermee op termijn een bijdrage te leveren aan sterkere regulering ervan. Met de aanwezigheid van 80 landendelegaties, 2.000 deelnemers uit meer dan 100 landen, bedrijven, academische instellingen en NGOs is dat doel ruimschoots behaald. Daarnaast kondigde Zuid-Korea aan een volgende REAIM Summit te organiseren. Over de resultaten van REAIM en verdere vervolgstappen wordt uw Kamer zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Het kabinet heeft tijdens REAIM ingezet op een «Call to Action» waarmee een brede groep landen zich committeert aan een proces dat ervoor moet zorgen dat de inzet van AI in het militaire domein op een verantwoorde manier plaatsvindt. Er hebben zich bijna 60 landen bij de Call to Action aangesloten, waaronder de belangrijkste investeerders de VS en China.
Deze Call to Action is goed verenigbaar met het streven van het kabinet zich in internationaal verband in te spannen voor een verbod en een concretisering van de regels die van toepassing zijn op de inzet van autonome wapensystemen. Het kabinet blijft zich inzetten voor een internationaal verbod op autonome wapensystemen die niet in lijn met het internationaal recht kunnen worden ingezet en regulering van overige wapensystemen met autonome kenmerken in VN-verband (CCW/GGE LAWS). Zoals ook beantwoord bestaat er op dit moment slechts een beperkt draagvlak voor onderhandelingen over een verbod en regulering van autonome wapensystemen buiten de CCW/GGE LAWS. Ook zijn alle militaire grootmachten aangesloten bij de CCW. Het is zeer de vraag of een nieuw protocol of verdrag over autonome wapensystemen zonder deze landen effectief kan zijn.
Bent u bereid zich harder uit te spreken voor een internationaal verbod op volledig autonome wapensystemen en hier diplomatiek intensief werk van maakt?
Zoals in antwoord op vraag 4 en 5 aangegeven, spreekt het kabinet zich uit voor en wordt diplomatiek ingezet op een internationaal verbod op autonome wapensystemen die niet in lijn met het internationale recht kunnen worden ingezet en regulering van overige wapensystemen met autonome kenmerken.
Wapens uit Estland die via een Nederlands bedrijf aan Oekraïne zijn geleverd |
|
Jasper van Dijk |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Is het juist dat het Nederlandse bedrijf ARLE antitankraketten uit Estland in 2022 aan Oekraïne heeft geleverd? Kunt u achterhalen om hoeveel stuks het daadwerkelijk is gegaan?
Over individuele gevallen doet het kabinet geen uitspraken.
Zo nee, is het juist dat indien ARLE deze wapens niet aan Oekraïne heeft geleverd, dat zij via een derde partij in Oekraïne terecht zijn gekomen?
Zie antwoord vraag 1.
Is het juist dat een Tsjechisch bedrijf de wapens leverde? Kunt u bevestigen dat het Excalibur International dan wel Excalibur Army was dat de antitankraketten aan Oekraïne leverde?
Zie antwoord vraag 1.
Is het juist dat deze wapens uit Estland afkomstig zijn of hebt u kunnen vaststellen wat de rol van het Estse bedrijf is?
Zie antwoord vraag 1.
Is het juist dat deze overeenkomst niet bij Nederlandse instanties is geregistreerd in het kader van import, doorvoer of export? Zo ja, bij wie is dit geregistreerd?
Zie antwoord vraag 1.
Is u bekend hoeveel winst is gemaakt met de verkoop van wapens via Estland via Nederland eventueel via Tsjechië naar Oekraïne?1
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw oordeel over de winstmarges die volgens het artikel zijn gemaakt?
Het is waarschijnlijk dat de huidige grote vraag naar wapens een prijsopdrijvend effect heeft. Dit kan ertoe leiden dat er bij handel in wapens hoge winstmarges worden behaald. Het kabinet handelt bij de aanschaf van wapens zorgvuldig. Het kabinet geeft geen verder oordeel over de winstmarges die in het NRC artikel worden beschreven.
Is het juist dat de douanes van Estland en Nederland niet bekend zijn met deze deal?
Zie antwoord vraag 1.
Is het juist dat Defensie in het verleden heeft samengewerkt met ARLE? Zo ja om welke zaken ging het daarbij?
Het is juist dat Defensie heeft samengewerkt met ARLE en Defensie doet dat nog steeds. ARLE heeft onder andere helderheidsversterkers met bijbehorende gevechtshelm-montagemiddelen, trainingsgeweren (MCX-upper-receiver voor verfpatronen) met bijbehorende verfmunitie en wapentoebehoren zoals holsters en geluidsdempers geleverd.»
Klopt het dat Nederlandse douanerechercheurs inmiddels onderzoek naar deze zaak hebben gedaan? Zo ja, wat is het resultaat van dit onderzoek?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat u de schimmige wapenhandel – zoals beschreven in het artikel – in de toekomst voorkomen? Bent u bereid een notitie te maken met voorstellen?
Voor alle uitvoer en doorvoer van militaire goederen en voor tussenhandel diensten voor militaire goederen moet een vergunning worden aangevraagd. Deze aanvraag wordt getoetst aan het geldende wapenexportcontrolebeleid. In strijd handelen met de geldende wet- en regelgeving is strafbaar. Het kabinet ziet in het NRC-artikel geen aanleiding om dit beleid aan te passen.
Het bericht dat Nederland honderd Leopard-1 tanks aan Oekraïne zal leveren |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Wat zijn de kosten van de levering van honderd Leopard-1A5 gevechtstanks aan Oekraïne?1
De totale kosten van de levering zijn op dit moment nog niet bekend en hangen onder meer af van de hoeveelheid voertuigen die inzetbaar kunnen worden gemaakt door de industrie. Dit aantal zal ten minste honderd Leopard-1A5 tanks betreffen. Richting andere bondgenoten staat het aanbod open om aan te sluiten in de coalitie, hetgeen een verandering in de kostenverdeling teweeg zou brengen.
Wat is het procentuele aandeel van Nederland, Denemarken en Duitsland aan de kosten van de levering van tanks?
De kostenverdeling is op dit moment nog onderwerp van gesprek tussen Nederland, Duitsland en Denemarken. De verdeling is onder meer afhankelijk van een te maken verdeling aangaande de noodzakelijkerwijs te leveren zaken zoals bijvoorbeeld reservedelen en munitie.
Krijgt Nederland de geleverde tanks terug in het geval dat de oorlog voorbij is?
De levering van Leoard-1A5 tanks betreft een donatie aan Oekraïne. Daarnaast is of wordt Nederland geen eigenaar van deze tanks, maar worden deze aangeschaft bij de Duitse industrie ten behoeve van de Oekraïense strijdkrachten.
De bewering dat “Oekraïne de facto een lid van de NAVO is” |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Bent u bekend met de bewering van uw Oekraïense collega dat «Oekraïne de facto een lid van de NAVO is»?1
Ja.
Bent u het met deze bewering eens? Zo nee, waarom niet?
Oekraïne is geen lid van de NAVO en kan pas lid worden van de NAVO wanneer een lidmaatschapsvraag is goedgekeurd door alle NAVO-bondgenoten.
Mochten er bijvoorbeeld via de Rotterdamse of Vlissingse haven tanks of ander oorlogsmaterieel naar Oekraïne worden getransporteerd, is Rusland volgens u dan gerechtigd onder het internationaal (of oorlogs)recht dit oorlogsmateriaal op Nederlands grondgebied aan te vallen?2
Nederland is geen partij bij het gewapende conflict dat Rusland is gestart tegen Oekraïne. Het internationaal recht biedt geen enkele rechtvaardiging voor een Russische aanval op Nederlands grondgebied. Ook niet als militair materieel bestemd voor Oekraïne op Nederlands grondgebied aanwezig is.
De oprichting en werkzaamheden van het LIMC |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Hebt u kennisgenomen van de eerder door het lid Van Haga gestelde schriftelijke vragen aan de Minister van Justitie en Veiligheid inzake de invloed van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) bij het coronabeleid en de betrokkenheid van het Land Information Manoeuvre Centre (LIMC) daarbij en de beantwoording daarvan?1
Ja.
Hebt u kennisgenomen van de vragen die tijdens het plenaire debat op 1 februari 2023 over het eerste deelrapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) over de aanpak van de coronacrisis heeft gesteld met betrekking tot het LIMC?
Ja, de mondelinge vragen van het lid Van Haga van 1 februari jl. over de oprichtingsdatum van het LIMC zijn betrokken bij de beantwoording van de vragen 3 en 4 hieronder.
Kunt u verklaren waarom door het kabinet wordt verklaard dat het LIMC in maart 2020 werd opgericht, terwijl uit Wob-verzoeken blijkt dat het LIMC al op 3 december 2019 «symbolisch» werd opgericht?2
Het LIMC is niet op 3 december 2019 opgericht, maar op 23 maart 2020, na het uitbreken van de coronacrisis. Op 3 december 2019 zijn bij de Koninklijke Landmacht wel twee andere eenheden opgericht, namelijk 108 Technical Exploitation Intelligence-compagnie en 109 Open Sources Intelligence-compagnie. Dit staat ook beschreven in het eindrapport over het LIMC van de onafhankelijke commissie Brouwer dat ik met een beleidsreactie mede namens de Staatssecretaris van Defensie op 13 januari 2023 aan de Kamer heb aangeboden (Kamerstuk 32 761, nr. 258). 108 en 109 compagnie zijn op 3 december 2019 «symbolisch» opgericht vooruitlopend op de formele oprichting van beide eenheden op 1 februari 2020.
Wat houdt een «symbolische» oprichting in en waarom werd er dus al voor de coronacrisis in Nederland begon een orgaan in het leven geroepen dat zich bezig ging houden met informatiegestuurd optreden (IGO) en grootschalige burgersurveillance? Wat was de aanleiding voor het oprichten van dit orgaan?
Zie antwoord vraag 3.
Wie heeft of hebben het initiatief genomen voor het oprichten van het LIMC en vanuit welke bevoegdheid is dat gebeurd? Wie binnen uw ministerie en/of het kabinet waren hier destijds van op de hoogte? Welke bewindspersonen waren op welk moment überhaupt op de hoogte van het bestaan van het LIMC?
Voor de beantwoording van de vragen 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14 en 15 verwijs ik u naar het gestelde hierover in het onafhankelijke onderzoek naar het LIMC door de Commissie Brouwer en naar de beleidsreactie daarop, waar in het antwoord op vraag 3 en 4 naar wordt verwezen.
Hoe lang is de oprichting van het LIMC in voorbereiding geweest, wie waren daarbij betrokken en vanuit welke behoefte/intentie is dit ontstaan? Waarom zijn de Tweede Kamer en de Nederlandse bevolking hierover destijds niet (breed) geïnformeerd en is hierover geen parlementair debat gevoerd?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven wat het LIMC precies heeft gedaan tijdens de coronacrisis? Welke personen en informatie werden precies gemonitord, op basis waarvan? Wat is er met deze informatie gebeurd, waar is deze voor ingezet/gebruikt, hoe zijn de data verwerkt en/of opgeslagen en wat gaat er in de toekomst (mogelijk) mee gebeuren? Kunt u dit gespecificeerd en tot in detail uiteenzetten?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom zijn personen, onder andere binnen uw ministerie en andere overheidsdepartementen, die kritiek hadden op de werkwijze van het LIMC en het bestaansrecht van dit orgaan, terzijde geschoven en zijn heel veel mensen binnen de overheid überhaupt niet geïnformeerd over de activiteiten van het LIMC? Waarom is nooit transparant naar de Nederlandse bevolking en de Tweede Kamer gecommuniceerd over het bestaan van dit orgaan en de activiteiten die werden uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn er verslagen/notulen van overleggen van/over het LIMC? Zo ja, kunt u deze aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom is er geen verslaglegging over de oprichting, de werkzaamheden van en de verantwoordelijken voor het LIMC?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom geeft het kabinet aan dat er geen samenwerking bestond tussen het LIMC en verschillende overheidsorganen zoals de politie, het OM en de NCTV, terwijl uit Wob-verzoeken en uit het rapport van de commissie Brouwer blijkt dat deze samenwerking er wel degelijk was? Kunt u uiteenzetten welke samenwerkingen er zijn geweest, waartoe deze dienden en waarin deze samenwerkingen hebben geresulteerd?3
Zie antwoord vraag 5.
Op basis van welke bevoegdheid speelde het LIMC gevoelige informatie over burgers door aan derden, zoals onder meer de politie, de brandweer en het Landelijk Coördinatiecentrum Patiënten Spreiding, zoals blijkt uit het onderzoek van de commissie Brouwer? Met welk doel werd deze informatie verspreid, welke personen ontvingen deze informatie en wat is daarmee gedaan?
Zie antwoord vraag 5.
Welke personen binnen uw ministerie waren op de hoogte van de activiteiten van het LIMC en de problematiek omtrent het ontbreken en het vinden van een wettelijke basis voor de activiteiten van dit orgaan? Op welk moment zijn deze personen hiervan op de hoogte gebracht en welke acties zijn er op dat moment door hen ondernomen?
Zie antwoord vraag 5.
Als er buiten het medeweten en de instemming van (een deel van) (de top van) uw ministerie is gehandeld door het LIMC, kunt u dan verklaren hoe het mogelijk is dat een (een deel van) de krijgsmacht op eigen kracht en daarmee onrechtmatig dusdanig maatschappelijk ingrijpende operaties in gang zet?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom zijn de activiteiten van het LIMC pas stopgezet nadat via de media naar buiten kwam dat het LIMC op onrechtmatige basis burgersurveillance uitvoerde zonder wettelijke grondslag, terwijl dat binnen de overheid al vanaf het allereerste begin bekend was? Waarom is door uw departement niet eerder aan de bel getrokken? Waarom is expliciet en bewust buiten de wet gehandeld om burgers actief te kunnen monitoren?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat binnen uw ministerie al jarenlang gepoogd wordt om werk te maken van IGO, maar dat dit vooralsnog niet goed van de grond is gekomen? Is in de coronacrisis een kans gezien om deze werkwijze binnen de krijgsmacht uit te rollen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u uitleggen waarom de Nederlandse burger door uw ministerie en/of de overheid en/of het kabinet kennelijk als een «dreiging» wordt gezien die beteugeld moet worden? Welke dreiging vormt het volk dan precies, op basis van welke overwegingen?
De Nederlandse burger wordt door het kabinet niet als een dreiging gezien.
Wat kunnen wij in de toekomst verwachten van IGO door uw ministerie? Bent u voornemens om deze methode verder te implementeren? Zo ja, met welk doel? In welke situaties zal uw departement hiervan gebruikmaken en hoe gaat u ervoor zorgen dat er een wettelijke basis komt op grond waarvan dergelijke surveillance-activiteiten kunnen worden gelegitimeerd? Hoe zullen de rechten, vrijheden en de privacy van burgers worden gewaarborgd?
In de Defensienota-2022 is informatiegestuurd werken en optreden nader toegelicht in actielijn 6 (Kamerstuk 36 124, nr. 1). Zoals toegezegd in de beleidsreactie op het rapport Brouwer ontvangt de Tweede Kamer in de eerste helft van dit jaar de beleidsvisie-IGO. De Staatssecretaris van Defensie heeft tijdens het commissiedebat van 26 januari jl. over het eindrapport over het LIMC van de Commissie Brouwer het voornemen uitgesproken dat de beleidsvisie-IGO vergezeld zal gaan van een voorstel over hoe het kabinet wil omgaan met het advies van Brouwer om in het kader van IGO persoonsgegevens te kunnen verwerken.
Bestaat het LIMC op dit moment nog? Zo ja, wie maken er deel van uit en welke (passieve) activiteiten onderneemt dit orgaan momenteel? Is uw ministerie daar op enige manier bij betrokken? Zo ja, op welke manier en wie zijn dit? Is er van deze activiteiten verslaglegging? Zo ja, kunt deze aan de Tweede Kamer doen toekomen? Bent u bereid periodiek verslag te doen van de activiteiten van het LIMC?
Het LIMC is op 30 maart 2022 opgeheven zoals in het rapport Brouwer staat.
Het artikel ‘Chinees staatsbedrijf bouwt onze pantservoertuigen: 'Kwalijk en naïef'’ |
|
Peter Valstar (VVD) |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Chinees staatsbedrijf bouwt onze pantservoertuigen: «Kwalijk en naïef'»»?1
Ja.
Aan welke voertuigen in welke configuraties van de landmacht werkt het bedrijf Visser of heeft het bedrijf gewerkt?
Het bedrijf Visser B.V. heeft diverse werkzaamheden voor Defensie uitgevoerd aan verschillende typen voertuigen, waaronder de Bushmaster. De werkzaamheden betroffen interieurbouw, het ontwikkelen van een prototype interieurinrichtingen, de leveringen van componenten en het opleveren van tekeningen. Visser B.V. voert nog steeds opdrachten voor Defensie uit.
Zoals met uw Kamer gedeeld2, moet voor gerubriceerde opdrachten aan de Algemene Beveiligingseisen Defensie Opdrachten (ABDO) worden voldaan. Per opdracht wordt gekeken of een opdracht gerubriceerd is en dus of er een ABDO-autorisatie nodig is.
Voor de werkzaamheden die Visser B.V. gedurende de periode van 2003 tot en met 2012 uitvoerde, is destijds vastgesteld dat een ABDO-autorisatie noodzakelijk was. Voor die betreffende (gerubriceerde) opdracht is ook een ABDO-autorisatie verstrekt door Defensie.
Klopt het dat er na de overname van Visser door een Chinese eigenaar geen nieuwe veiligheidscheck heeft plaatsgevonden?
Een bedrijf dat een opdracht uitvoert waarop op dat moment een ABDO-autorisatie van toepassing is, dient een voorgenomen wijziging in zeggenschap, eigendom of bedrijfsstructuur conform ABDO 2019 bijlage 5 schriftelijk te melden. Gezien het feit dat Visser B.V. vanaf 2013 geen als gerubriceerd beoordeelde opdrachten uitvoerde waarvoor een ABDO-autorisatie benodigd was, was bij de overname in hetzelfde jaar meldplicht niet aan de orde. Derhalve was er ook geen reden om de daarbij behorende controles bij het bedrijf uit te voeren.
In 2022 is er wel een ABDO-autorisatie afgegeven. Dit betrof een Facility Security Clearance3 ten behoeve van een ongerubriceerde opdracht die Visser B.V. uitvoert in opdracht van een buitenlandse opdrachtgever. Ondanks dat het een ongerubriceerde opdracht betrof, geldt volgens internationale afspraak dan wel het ABDO-regime. Op basis van deze ABDO-autorisatie had Visser B.V. daarom de in november 2022 opgetreden wijziging in zeggenschap moeten melden bij Defensie. Visser BV heeft dit niet gedaan; Defensie is hierover met het bedrijf in gesprek en beziet welke consequenties daaraan verbonden worden.
Daarnaast was er in november 2022 intern Defensie een nieuw ABDO-aanvraagtraject gestart voor een opdracht vanuit Defensie. Deze autorisatieaanvraag is ingetrokken omdat de opdracht na controle uit de al eerder genoemde ongerubriceerde werkzaamheden bleek te bestaan.
Hoort een bedrijf een dergelijke overname te melden bij het Ministerie van Defensie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Aan welke voertuigen in welke configuraties is gewerkt in de periode na de Chinese overname waarin geen veiligheidscheck heeft plaatsgevonden?
Op basis van met Defensie afgesloten contracten heeft Visser B.V. gewerkt aan interieurbouw en componenten ten behoeve van de Bushmaster. Dit betreft bijvoorbeeld het produceren van draagsteunen, het leveren van plaatmateriaal en het aanbrengen van isolatiemateriaal. Ook levert het bedrijf wapenrekken. Daarnaast heeft Visser B.V. opdrachten uitgevoerd als onderleverancier voor contracten met binnenlandse en buitenlandse partijen voor onder andere de Manticore4. Tevens heeft Defensie Visser B.V. opdracht gegeven voor het leveren van documentatie en inbouwinstructie om diverse inbouw door Defensie zelf te kunnen uitvoeren.
De opdrachten die Visser B.V. van 2013 tot 2022 uitvoerde zijn als ongerubriceerd beoordeeld. Voor deze opdrachten zijn, wanneer nodig, voertuigen zonder gerubriceerde onderdelen aangeboden aan het bedrijf en waar nodig voorzien van dummies5. Er is geen apparatuur of informatie ten aanzien van elektronische oorlogvoering gedeeld. Ook technische tekeningen zoals bijvoorbeeld tekeningen van zogenoemde housings voor schroeven, ophangbeugels en c-profielen van het dak die gedeeld zijn met het bedrijf bevatten geen gerubriceerde informatie.
Gelet op de veranderende geopolitieke situatie worden richtlijnen voor het vaststellen van het niveau van rubricering momenteel binnen Defensie herzien en deze zullen binnenkort formeel in het Defensie Beveiligingsbeleid worden vastgesteld. Vooruitlopend daarop, voert Defensie in de praktijk al een kritischere toetsing uit op opdrachten die bedrijven uitvoeren, en of die gerubriceerd zijn of niet. Ook op basis van deze toetsing zouden de opdrachten in de periode van 2013 tot 2022 als ongerubriceerd beoordeeld worden.
Hoe beoordeelt u de gevoeligheden van het werken aan deze systemen, zoals diegene die betrekking hebben op elektronische oorlogvoering?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe beoordeelt u het risico van het feit dat Visser in handen is van een Chinees staatsbedrijf?
Het is bekend dat buitenlandse mogendheden, waaronder China, en ook niet-statelijke actoren, zich actief inzetten om in Nederland technologische kennis te verwerven. Het voorkomen van ongewenste toegang tot gerubriceerde informatie of wapensystemen is van groot belang voor de nationale veiligheid. Het beleid is gericht op een zorgvuldige afweging van belangen en risico’s. Defensie stelt daarom eisen aan bedrijven waarmee Defensie relaties aangaat en bij gerubriceerde opdrachten moet aan de ABDO worden voldaan.
De geopolitieke situatie is snel veranderd6. Nieuwe opdrachten worden in het licht van deze veranderde situatie getoetst. Ook ongerubriceerde opdrachten worden in het kader van deze veranderingen getoetst aan de hand van een risicoanalyse, waarbij een oordeel wordt gevormd over de kwetsbaarheden ten aanzien van producent, product, productie en life cycle. Daarnaast werkt het kabinet aan een wet op de sectorale investeringstoets voor de defensie-industrie. Het accent bij het wetsvoorstel sectorale investeringstoets defensie-industrie ligt sterk op het waarborgen van strategische autonomie en bevoorradings- en leveringszekerheid (ook voor toekomstige behoeften en nieuwe technologische ontwikkelingen).
Zie ook het antwoord op vraag 11.
Zijn er nog meer Algemene Beveiligingseisen voor Defensieopdrachten (ABDO)-gecertificeerde bedrijven waarbij een meerderheid van het eigendom in handen van Chinese entiteiten of personen ligt?
Zoals ook gemeld in antwoord op de vragen 3 en 4, wordt conform het Defensie Beveiligingsbeleid (DBB) en de ABDO-regeling per opdracht geautoriseerd. Er is dus geen sprake van certificering van een geheel bedrijf; dit om niet onnodig zware maatregelen toe te passen op een bedrijf als geheel.
Als het betreffende bedrijf een ABDO-autorisatie heeft voor een gerubriceerde opdracht, dan dient het bedrijf op basis van de ABDO een voorgenomen wijziging in eigendom of aandeelhouderschap terstond schriftelijk te melden. Over (lopende) autorisatietrajecten of -autorisaties kan Defensie geen inhoudelijke mededelingen doen.
Hoe beoordeelt u de risico’s van dergelijke structuren in het licht van de verplichting die er op Chinese bedrijven en staatsburgers rust om desgevraagd mee te werken met de eigen inlichtingendiensten, zoals wordt geconcludeerd in het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7, is de geopolitieke situatie veranderd en houdt Defensie daar rekening mee met de aanbesteding van materieel.
Aan de hand van een risicoanalyse wordt per opdracht door de behoeftesteller kritisch beoordeeld wat mogelijke kwetsbaarheden zijn in het licht van huidige dreigingen. Daarnaast investeert Defensie verder in de bewustwording van behoeftestellers en inkopers bij de naleving en de uitvoering van het beleid.
Wanneer verwacht u de investeringstoets Defensie-industrie naar de Kamer te sturen?
De internetconsultatie van deze wet is voorzien in het tweede kwartaal en de toezending naar de Tweede Kamer in het vierde kwartaal van 2023.
Hoe bent u van plan daarnaast om te gaan met bestaande gevallen waarin een toeleverancier van Defensie in handen is van entiteiten of personen uit een land dat een offensief cyberprogramma tegen Nederland uitvoert?
Een bedrijf dat een opdracht uitvoert waarop een ABDO-autorisatie van toepassing is, dient een voorgenomen wijziging in eigendom of aandeelhouderschap terstond schriftelijk aan de MIVD te melden.
Het Bureau Industrieveiligheid (BIV) van de MIVD voert toezichtbezoeken uit bij bedrijven. Hierbij wordt door BIV getoetst of nog aan de ABDO-eisen wordt voldaan.
Ook worden behoeftestellers en inkopers binnen Defensie in het licht van de gewijzigde geopolitieke omstandigheden opnieuw voorgelicht. Centraal thema is het vergroten van kennis en bewustzijn hoe opdrachten worden gerubriceerd of gemerkt.
Daarnaast is ook internationale eenduidigheid van het grootste belang. Bij Europese samenwerking is het noodzakelijk om door middel van de onderling erkende Facility Security Clearances (FSC) op eenduidige manier de veiligheidsbeoordeling te blijven continueren en dat de beveiligingseisen worden besproken met bedrijven in het buitenland.
Tot slot zal de Wet Veiligheidstoets Investeringen Fusies en Overnames (Wet vifo) later dit jaar in werking treden. De wet zal dienen als een vangnet om middels een ex ante investeringstoets risico’s voor de nationale veiligheid te mitigeren ten aanzien van bepaalde investeringen in bedrijven die actief zijn op sensitieve technologie, zoals dual-use goederen en/of militaire goederen.
Wat zijn de gevolgen voor het desbetreffende bedrijf en de lopende projecten?
Er zijn geen aanwijzingen dat er informatie of materiaal bij het bedrijf Visser B.V. onjuist is behandeld. Visser B.V. voert momenteel alleen ongerubriceerde opdrachten uit. Deze opdrachten vinden doorgang.
Een klokkenluiderszaak bij de Centrale Organisatie Integriteit Defensie |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt), Jasper van Dijk |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Wat is de status van het onderzoek naar de misstanden bij de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID), zoals aangekondigd in uw brief van 4 oktober?1
Het onderzoek is op 2 februari 2023 met gewijzigde opdracht weer van start gegaan. In reactie op deze vraag verwijs ik graag naar mijn brief over de wijziging van de reikwijdte van het onderzoek bij de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID) en de interne klokkenluidersprocedure die u vandaag is toegekomen2, waarin dit verder wordt toegelicht.
Hoe ziet de samenstelling van de Commissie van Onderzoek eruit?
De Commissie staat onder leiding van een externe voorzitter en bestaat uit leden met afstand tot de COID. De samenstelling van de Commissie is als volgt:
Voor de goede orde merk ik op dat één lid van de Commissie zich op eigen verzoek om agenda-technische redenen heeft teruggetrokken. Op verzoek van de Commissie is een externe adviseur, dhr. dr. ir. H. Paul, aan de Commissie toegevoegd.
Kunt u aangeven wat de onderzoeksmethodiek van de commissie behelst?
In reactie op deze vraag verwijs ik graag naar mijn brief van 3 februari 2023 over de wijziging van de reikwijdte van het onderzoek bij de COID. In aanvulling daarop merk ik nog het volgende op.
De Commissie voert in opdracht van de secretaris-generaal in onafhankelijkheid een onderzoek uit naar het vermoeden van misstanden. Het gaat om een zogenaamd cultuur- en leeronderzoek. De Commissie stelt haar eigen werkwijze vast, waarbij zij de binnen Defensie vigerende regelgeving voor het doen van onderzoek in acht neemt.
Wat was de initiële onderzoeksopdracht van de commissie en klopt het dat deze lopende het onderzoek is gewijzigd?
Uw Kamer is op 4 oktober 2022 geïnformeerd over de initiële onderzoeksopdracht van de Commissie (Kamerstuk 36 200-X nr. 50). De reikwijdte van dit onderzoek is sindsdien inderdaad gewijzigd. Uw Kamer is daarover nader geïnformeerd in mijn brief van 3 februari 2023 over de wijziging van de reikwijdte van het onderzoek bij de COID.
Wilt u de Kamer de initiële onderzoeksopdracht sturen, alsmede een gewijzigde versie, indien die bestaat?
Gelet op het belang van het lopende onderzoek en het personeelsvertrouwelijke karakter daarvan acht ik het niet opportuun de onderzoeksopdracht openbaar te maken.
Zijn er persoonsgerichte onderzoeken uitgevoerd naar aanleiding van de klachten? Zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom niet?
In reactie op deze vraag verwijs ik graag naar mijn brief van 3 februari 2023 over de wijziging van de reikwijdte van het onderzoek bij de COID.
Wanneer zijn de klachten voor het eerst gemeld en hoe zijn ze toen opgepakt?
Zoals vermeld in mijn brief van 4 oktober 2022 maakten in november 2021 twee medewerkers van de COID melding bij de directeur COID van mogelijk niet-integere en sociaal onveilige gedragingen binnen de afdeling onderzoek van de COID. Naar aanleiding hiervan heeft de directeur COID twee adviseurs, werkzaam buiten de COID, verzocht om een inventarisatie van de bestaande situatie te doen uitvoeren, met als oogmerk om vervolgens als «lerende organisatie» verbeteringen door te kunnen voeren. De inventarisatie was in april 2022 gereed en resulteerde in meerdere aanbevelingen op diverse terreinen, zoals in het antwoord op vraag 9 en 10 nader uiteengezet. De uitkomsten en aanbevelingen van de inventarisatie zijn op 18 mei 2022 aan de afdeling onderzoek gepresenteerd. Op basis hiervan heeft de directeur COID een aantal verbetermaatregelen in gang gezet. Zo heeft de directeur COID onder andere een projectdirecteur professionele ontwikkeling aan de COID toegevoegd. Deze projectdirecteur is afkomstig van buiten Defensie en heeft als taak de verder professionele ontwikkeling bij de gehele COID – waaronder implementatie van de bevindingen uit de inventarisatie – aan te sturen.
Zoals eveneens vermeld in mijn brief van 4 oktober 2022 hebben de melders zich eind mei 2022 tot de secretaris-generaal gewend. Op 7 juli 2022 heeft een gesprek plaatsgevonden met de melders, waarna de secretaris-generaal hen op 18 juli 2022 heeft aangemerkt als klokkenluiders. Hierdoor maken zij aanspraak op de daarbij behorende bescherming.
Bij besluit van 3 oktober 2022 heeft de secretaris-generaal de Commissie opdracht gegeven om onderzoek te doen naar meldingen van het vermoeden van misstanden bij de afdeling onderzoek van de COID.
Klopt het dat de klokkenluiders in januari 2022 al uitvoerig zijn gehoord in het zogenoemde «inventarisatie-onderzoek» binnen de COID en zij de commissie misstanden hebben voorgelegd en daartoe de nodige bewijzen hebben aangeleverd?
De doelstelling van de inventarisatie binnen de afdeling onderzoek van de COID was om duidelijk te krijgen of er binnen die afdeling vanuit een organisatorisch en een individueel perspectief voldoende ruimte was om een «lerende organisatie» te zijn, binnen een sociaal veilige werk- en leeromgeving. Daarnaast is geïnventariseerd welke vakinhoudelijke aspecten van integriteitsonderzoeken aandacht behoefden. In het kader van de inventarisatie hebben de twee externe onderzoekers, elk voor zich, alle betrokken medewerkers, waaronder ook de twee melders, gehoord. De inventarisatie was derhalve geen onderzoek naar «misstanden» of vermoedens daaromtrent. Evenmin was er sprake van een commissie.
Wat is er met de informatie die door de klokkenluiders is aangedragen gebeurd binnen die commissie?
De twee externe onderzoekers hebben op basis van gesprekken met alle betrokken individuele medewerkers meerdere aanbevelingen gedaan. De eerste aanbeveling strekt er toe sociale veiligheid tot speerpunt van de cultuurverandering te maken. Daarnaast richten de aanbevelingen zich op het investeren in een «lerende cultuur», op het structureel verbeteren van kennisoverdracht door coachend leiderschap, op ontwikkeling en vernieuwing van het leiderschap en op het versterken van de interactie door professionele en betrokken communicatie. Een afzonderlijk deel van de aanbevelingen heeft betrekking op noodzakelijke verbeteringen in de procedurele aanpak van onderzoeken en op verbetermaatregelen gericht op de kwaliteit, de scholing en de training van de onderzoekers. Zoals in het antwoord op vraag 8 reeds vermeld was de hier beschreven inventarisatie geen onderzoek naar «misstanden» of vermoedens daaromtrent.
De uitkomst van het onderzoek was dat zowel in de interne aansturing en de samenwerking als in het uitvoeren van onderzoeken verbeteringen nodig waren. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7, heeft de directeur COID op basis hiervan een aantal verbetermaatregelen in gang gezet.
Wat zijn de aanbevelingen die die commissie toen gedaan heeft en wat is er concreet met de aanbevelingen vanuit dit inventarisatie-onderzoek gedaan?
Zie antwoord vraag 9.
Waarin verschilt het in uw brief van 4 oktober 2022 aangekondigde onderzoek met dit eerder uitgevoerde onderzoek?
Ik verwijs voor de doelstelling en de uitkomsten van de inventarisatie naar de antwoorden bij de vragen 8, 9 en 10. De doelstelling van het onderzoek van de Commissie is, zoals beschreven in de Kamerbrief van 3 februari 2023 over de wijziging van de reikwijdte van het onderzoek bij de COID, onderzoek te doen naar meldingen van het vermoeden van misstanden bij de afdeling onderzoek van de COID. Zoals in het antwoord op vraag 8 beschreven benadruk ik dat de inventarisatie niet de aard had van een onderzoek naar «misstanden» of vermoedens daaromtrent.
Klopt het dat één van de klokkenluiders op eigen verzoek is overgeplaatst, omdat deze zich niet meer veilig voelde na het bekend worden van de melding binnen de COID?
In het belang van de privacy van individuele medewerkers doe ik over de beide melders geen uitspraak.
Klopt het dat de andere klokkenluider na de melding geen onderzoeken meer mocht doen en vervolgens niet-vrijwillig is overgeplaatst binnen de COID?
Zie antwoord vraag 12.
Hoe gaat het met beide klokkenluiders?
Zie antwoord vraag 12.
Welke bijstand hebben de klokkenluiders gehad sinds de melding? Hebben zij juridische bijstand gekregen?
Omwille van de privacy van betrokkenen kan ik geen mededelingen doen over of individuele medewerkers (juridische) bijstand hebben gekregen. In het algemeen kan ik hierover zeggen dat een melder die een gerechtelijke procedure instelt of bezwaar maakt, aanspraak kan maken op een tegemoetkoming in de kosten van die procedure indien de procedure gericht is tegen een gestelde benadeling als gevolg van die melding. Daarnaast geldt dat melders zich tot de vertrouwenspersonen kunnen richten voor hulp en advies.
Zou de informatie die de klokkenluiders aan de commissie zouden overhandigen op hun verzoek ook vertrouwelijk behandeld worden?
De Commissie behandelt alle verzamelde informatie als personeelsvertrouwelijk. De leden van de Commissie zijn gehouden tot geheimhouding ten aanzien van de inhoud van dit onderzoek.
Welke interne richtlijnen en protocollen zijn van toepassing op deze klokkenluidersmelding? Kunt u die aan de Kamer doen toekomen en aangeven of die ook zijn nageleefd?
Op voorliggende meldingen is hoofdstuk 7c («Het melden van een misstand») van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie (BARD) van toepassing. Het BARD kan online worden geraadpleegd.3
Ik heb geen aanleiding om aan te nemen dat de in het BARD beschreven voorschriften niet zijn nageleefd.
Is het onderzoek reeds afgerond, aangezien u op 4 oktober schreef 12 weken nodig te hebben? Zo nee, wanneer komt het onderzoek naar buiten?
In reactie op deze vraag verwijs ik graag naar mijn brief van 3 februari 2023 over de wijziging van de reikwijdte van het onderzoek bij de COID.
Wilt u het onderzoek per ommegaande aan de Kamer sturen?
Nadat de Commissie het onderzoek heeft voltooid, zal ik uw Kamer berichten over de resultaten van dit onderzoek. Daarbij zal uiteraard rekening worden gehouden met de privacy van alle betrokkenen.
De inmenging van de Rijksoverheid in het publieke debat over de coronacrisis en het censureren van kritische burgers |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers , Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving rondom de invloed van de rijksoverheid op het publieke debat over de coronacrisis?1
Dit artikel was ons niet bekend tot u dit onder onze aandacht bracht.
Kunt u bevestigen dat de «desinformatie-operatie» inderdaad heeft plaatsgevonden zoals beschreven in het genoemde artikel?
Alvorens in te gaan op de strategie van de rijksoverheid voor de aanpak van desinformatie, is het van belang aan te geven dat onderhavige berichtgeving volgens het kabinet een vertekend beeld geeft van de werkelijkheid. Het betreffende bericht lijkt mede geconstrueerd te zijn op basis van informatie uit verschillende Wob-verzoeken, die in een verschillende context zijn samengesteld door verschillende departementen. Uit deze opbrengst wordt vervolgens selectief geciteerd, de berichten worden niet in de volledige context geplaatst, meningen en aannames worden als feiten gepresenteerd en vervolgens worden conclusies getrokken.
Er heeft derhalve geen «desinformatie-operatie» plaatsgevonden zoals beschreven in het genoemde artikel.
Het kabinet heeft de Tweede Kamer op verschillende momenten geïnformeerd over de rijksbrede strategie voor de effectieve aanpak van desinformatie. Deze informatie is openbaar en te vinden op de websites van de rijksoverheid en de Tweede Kamer. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Kunt u aangeven op welke manier het volgens u grondwettelijk en rechtstatelijk te verantwoorden is dat de Nederlandse overheid op een dusdanige manier heeft ingegrepen in het vrije, maatschappelijke debat en in het leven van individuele burgers die gebruik maakten van de vrijheid van meningsuiting?
Er heeft geen «desinformatie-operatie» plaatsgevonden zoals beschreven in het genoemde artikel. De Nederlandse overheid heeft ook niet op een dergelijke manier ingegrepen in het vrije maatschappelijke debat of het leven van individuele burgers.
Waarom heeft u steeds beweerd dat het kabinet geen invloed uitoefende op de media tijdens de coronacrisis, terwijl uit Wet openbaarheid van bestuur (Wob)-verzoeken duidelijk blijkt dat het kabinet op eigen initiatief actief samenwerking met de pers heeft gezocht en de media heeft gevoed met een bepaald narratief en een communicatielijn die moesten worden ingezet? Kunt u reflecteren op de noodzakelijke onafhankelijkheid van de journalistiek en de controlerende taak die journalisten dienen uit te voeren, juist ook in tijden van crisis, en op hoe dit door deze inmenging van de overheid in gevaar is gekomen?
Het kabinet heeft geen invloed op de manier waarop media hun informatie verspreiden of welke boodschap deze informatie bevat. De overheid is er wel verantwoordelijk voor dat informatie over het handelen van haar eigen instituten voldoende beschikbaar is. Om dat te bereiken wordt de pers geïnformeerd en voorzien van informatie. Het gaat hier om antwoorden op vragen die gesteld worden, informatie over maatregelen en aanpak, maar bijvoorbeeld ook over uitkomsten en analyses vanuit de kennisinstituten die met de pers gedeeld worden.
Onafhankelijke controle door journalistiek is onmisbaar in een democratische samenleving, te meer in tijden van crisis. De uitvoering van deze taak is niet door de overheid in gevaar gebracht.
Kunt u aangeven of er sancties stonden op het publiceren van kritische en/of onwelgevallige informatie met betrekking tot de coronacrisis en het beleid door de officiële pers? Zo ja, wat zouden hiervan de consequenties zijn, welke afspraken zijn hierover gemaakt en door/met wie?
Er bestaan en bestonden geen sancties voor het verspreiden van kritische dan wel onwelgevallige informatie met betrekking tot de coronacrisis en het overheidsbeleid daaromtrent en deze zijn ook niet overwogen.
Kunt u inzicht geven in de «rijksbrede aanpak» die naar aanleiding van druk vanuit de Europese Unie (EU) door het Ministerie van Binnenlandse Zaken werd vormgegeven voor het bestrijden van «desinformatie»? Kunt u dit plan van aanpak delen? Kunt u een gedetailleerde uiteenzetting geven van de strategie en alle daarbij behorende acties, doelstellingen en resultaten?
Het kabinet heeft de Tweede Kamer op verschillende momenten geïnformeerd over de rijksbrede aanpak van desinformatie. Deze informatie is openbaar en te vinden op de websites van de rijksoverheid en de Tweede Kamer. Deze informatie bevat ook een gedetailleerde uiteenzetting over de strategie van de rijksoverheid of het Ministerie van BZK en de daarbij behoorde acties, doelstellingen en resultaten. Zie bijvoorbeeld:
Vind u het geoorloofd dat de rijksoverheid een dusdanig verregaande invloed uitoefent op onafhankelijke organisaties zoals techbedrijven en zorgautoriteiten, teneinde een specifiek «staatsnarratief» uit te dragen en daarbij bovendien tegengestelde en/of ongewenste communicatie onderdrukt, zonder dat gebruikers van deze diensten daarvan op de hoogte zijn? Kunt u aangeven op welke manier dat in lijn is met de principes van onze democratische rechtsstaat?
Wij herkennen ons niet in het beeld dat wordt geschetst in het artikel of de vraagstelling.
Over content moderatie en vrijheid van meningsuiting op online platformen bent u op 21 september 2021 geïnformeerd.8
Kunt u uiteenzetten wat de rol van de EU in deze «informatie-oorlog» precies is geweest? Welke afspraken zijn er gemaakt, met wie en wanneer? Welke rol heeft de Nederlandse overheid gespeeld en op welke manier waren welke ministeries precies betrokken?
Er heeft geen «informatie-oorlog» plaatsgevonden.
Waarom mochten de betrokkenen binnen de desinformatie-organisatie kritische burgers «surveilleren», terwijl hiervoor geen wettelijke grondslag was en de Kamer hierover bovendien al eerder aan de bel had getrokken, nadat uit eerdere Wob-verzoeken bleek dat het Land Information Manoeuvre Centre (LIMC) en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) zich bedienden van dergelijke tactieken?
Er heeft geen «desinformatie-operatie» plaatsgevonden zoals beschreven in het genoemde artikel.
Het LIMC heeft geen kritische burgers «gesurveilleerd». Hiervoor verwijst de Minister van Defensie naar het onafhankelijke onderzoek naar het LIMC, dat op 13 januari jl. samen met de beleidsreactie naar de Kamer is gestuurd (uw kenmerk 32761–258). Anders dan het artikel suggereert is het LIMC nooit door de NCTV aangestuurd. Wij verwijzen in dit verband ook naar de beantwoording van uw vragen van 26 januari 2023.9
Waarom is eerder ontkend dat de overheid gebruik heeft gemaakt van zogenaamde «avatars» en «trollen» om het publieke debat op social media te beïnvloeden en critici te «debunken», terwijl uit vrijgekomen Wob-documentatie nu blijkt dat de overheid deze tactiek wel degelijk heeft ingezet? Waarom is hierover gelogen en kunt u dan nu volledig inzichtelijk maken op welke manier en schaal deze avatars en trollen zijn ingezet door de overheid?
Wij herkennen ons niet in het beeld dat in de vraagstelling wordt gesuggereerd.
Debunking door de overheid is erop gericht om feitelijke informatie te bieden in reactie op vragen of onjuiste informatie. Ik verwijs in dit verband ook naar de toelichting in de beantwoording op eerdere Kamervragen.10 Daarin is ook vermeld dat er geen trollen door de rijksoverheid zijn ingezet.
Voor zover met de inzet van avatars in de berichtgeving wordt verwezen naar het gebruik van internetmonitoring door de NCTV verwijst de Minister van JenV naar de diverse correspondentie met uw Kamer over de grondslagen NCTV en de verwerking van persoonsgegevens.11
Defensie is op de hoogte van de verwijzing in desbetreffende Wob-documentatie naar het mogelijk gebruik van avatars door het LIMC. Uit het onafhankelijke onderzoek naar het LIMC, waar in antwoord op vraag 9 naar wordt verwezen, is echter «uit de beschikbare informatie en gesprekken niet gebleken dat het LIMC gebruik heeft gemaakt van online schuilnamen, zogenaamde avatars, om informatie op te halen of personen te benaderen.»
Bent u zich ervan bewust dat het stiekem in de gaten houden van burgers, bijvoorbeeld middels bovengenoemde avatars en trollen, wettelijk niet mag? Kunt u uitleggen waarom u buiten de wet heeft gehandeld?
Het kabinet is bekend met de geldende wet- en regelgeving. Het onderzoek doen naar burgers in verband met mogelijke strafbare feiten en mogelijke bedreigingen voor de nationale veiligheid is voorbehouden aan de opsporingsinstanties en inlichtingen en veiligheidsdiensten op basis van specifieke wet- en regelgeving. Voor verdere toelichting verwijst het kabinet u naar de antwoorden op vragen 9 en 10.
Welke gevolgen gaat het onwettelijk handelen van de overheid tijdens de coronacrisis hebben? Bent u het eens dat de grootschalige (bewuste) juridische dwaling die heeft plaatsgevonden niet zonder consequenties mag blijven? Wanneer en hoe gaan de verantwoordelijken hiervoor verantwoordelijk gehouden worden?
Zie de antwoorden op vragen 9 en 10. Er heeft hier geen juridische dwaling plaatsgevonden. Wij nemen daarom ook afstand van deze vraag.
Waarom waren ambtenaren van de rijksoverheid gemachtigd om zelfstandig onwelgevallige informatie te «debunken»? Op welke manier waren zij hiervoor bevoegd? Beschikten zij over de juiste kennis en expertise om (medische) informatie goed te kunnen beoordelen? Zo ja, kunt u dit aantonen? Zo nee, waarom werden leken dan toch in staat gesteld om «desinformatie» aan te merken en te censureren?
Binnen de rijksoverheid werken kennisinstituten zoals het RIVM op basis van de op dat moment van toepassing zijnde wetenschappelijke informatie en duiden wat de dan heersende inzichten zijn over het virus en de pandemie. Daarbij horen ook antwoorden op veel gestelde vragen of misvattingen die zich de ronde doen. Deze reguliere informatie werd in bepaalde gevallen verschaft door ambtenaren van de rijksoverheid. Dit betreft geenszins medische beoordeling van een persoonlijke situatie.
Hoe reflecteert u op de betrokkenheid van bepaalde organisaties die een persoonlijk belang hadden bij het faciliteren van de desinformatie-aanpak van de overheid, bijvoorbeeld omdat zij subsidies van de overheid nodig hadden? Bent u het eens dat er sprake was van grootschalige belangenverstrengeling, die het publieke debat oneigenlijk en oneerlijk heeft beïnvloed, wederom zonder medeweten van de burger?
Wij herkennen ons niet in het beeld dat geschetst wordt in de vraagstelling.
Nee.
Klopt het dat er vanuit de rijksoverheid gecoördineerde «aanvallen» op kritische burgers en/of professionals werden georkestreerd, waarbij deze personen door zogenaamde «debunkers» die werden aangestuurd door het Ministerie van Binnenlandse Zaken, middels een vooraf vormgegeven strategie werden aangesproken op hun uitingen teneinde dit geluid te onderdrukken?
Dit klopt niet.
Hoe reflecteert u op het feit dat een aanzienlijk deel van de informatie die door de overheid aangestuurde «factcheckers» als «desinformatie» werd bestempeld, later toch waar bleek te zijn? Waarom is met een dusdanige grote stelligheid informatie als «onjuist» en/of «misleidend» bestempeld terwijl er nog grote (wetenschappelijke) onduidelijkheid bestond over het coronavirus, de maatregelen en de vaccins? En op welke manier heeft de overheid de media beïnvloed deze informatie toch te publiceren?
Binnen de rijksoverheid werken kennisinstituten zoals het RIVM. Het ROVM duidt, op basis van de op dat moment van toepassing zijnde wetenschappelijke informatie, de inzichten over het virus en de pandemie. Het kan voorkomen dat deze inzichten wijzigen op basis van nieuwe informatie.
De rijksoverheid stelt informatie beschikbaar aan pers en media die is geduid door kennisinstituten zoals het RIVM. De rijksoverheid beïnvloedt geen pers of media om deze informatie op welke manier dan ook te publiceren.
Hoe veel geld is er besteed aan het faciliteren van de desinformatie-organisatiestructuur in Nederland? Kunt u deze uitgaven gedetailleerd specificeren? Over welke «Nederlandse projecten» binnen het «Digital News Initiative» waarover in de Wob-verzoeken wordt gesproken gaat het, wat hielden deze projecten precies in en wie waren daarbij betrokken? Wie hebben er in Nederland geld onttrokken aan de journalistieke fondsen die door techbedrijven werden opgezet voor het desinformatie-nieuwssysteem en waarvoor?
Er heeft geen «desinformatie-operatie» plaatsgevonden zoals beschreven in het genoemde artikel. Er is geen geld besteed aan het faciliteren van een desinformatie-organisatie structuur in Nederland. Personele kosten zitten in de begrotingen van betrokken ministeries. Voor de maatregelen tegen desinformatie die worden genoemd in de Kamerbrieven onder het antwoord op vraag 6 komt het budget ook uit de bestedingsruimte van de betrokken ministeries.
Het Digital News Initiative is een Europese organisatie opgezet door Google. Het is ons niet bekend welke Nederlandse projecten hierbij betrokken zijn geweest.
Wat vindt u van het feit dat uit de Wob-documentatie blijkt dat de NCTV journalisten heeft bedreigd toen deze niet wilden ingaan op bepaalde verzoeken? Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat de overheid de mond vol heeft over het belang van de veiligheid en bescherming van journalisten, maar deze zelf kennelijk niet respecteert? Hoe reflecteert u in dat licht op het initiatief van Persveilig, dat mede vanuit de overheid is opgezet? Hoe kunnen journalisten hun werk naar behoren doen en geacht worden altijd onafhankelijk en objectief te blijven als de overheid hen daarin niet faciliteert en zelfs actief tegenwerkt?
De rijksoverheid ondersteunt het initiatief Persveilig. Over de aangehaalde correspondentie tussen een medewerker van de NCTV en een journalist is op 13 april 2021 gesproken in de Tweede Kamer, en over de publicatie is uitgebreid gereageerd in een brief aan de Tweede Kamer.12
Kunt u uitleggen waarom de overheid de politie, het Openbaar Ministerie (OM) en/of de Inspelctie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) op kritische burgers en professionals afstuurde, terwijl zij de wet helemaal niet overtraden? Op welke manier is dergelijke intimidatie van onschuldige mensen wat u betreft te verantwoorden?
Wij herkennen ons niet in het beeld dat wordt geschetst in de vraagstelling en het artikel.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd baseert haar toezichthoudende activiteiten onder andere op informatie uit meldingen en signalen die zij ontvangt. De IGJ heeft tijdens de coronacrisis een aantal individuele zorgverleners waarover meldingen zijn ontvangen, aangesproken op hun activiteiten. De IGJ heeft bij voorbeeld brieven gestuurd om deze zorgverleners te wijzen op de mogelijke effecten van (onjuiste) uitspraken of berichtgeving omdat deze uitingen risicovolle verwarring met zich kan brengen voor patiënten en het vertrouwen in de zorgverlener of de geneeskundige zorg kan schaden. Zie ook de beantwoording van eerdere vragen van uw Kamer13. Ook heeft zij zoals bekend aan een aantal zorgverleners een maatregel opgelegd.
De taken van de politie waren voor, tijdens en na de corona-crisis hetzelfde, zoals ook vastgelegd is in de Politiewet; Het verlenen van noodhulp, het handhaven van de openbare orde (tijdens de coronacrisis dus ook de handhaving van de anti-coronaregels, zoals die van de anderhalve meter afstand), en de opsporing van strafbare feiten. Wijkagenten zijn de oren en ogen in de wijk en zijn ook continu in gesprek met burgers. Hier kunnen en moeten ook juist kritische burgers bij horen. Het is daarbij echter nooit de bedoeling om te intimideren. De politie herkent zich dan ook niet in het geschetste beeld van de vraag.
Hoe kwamen de door de overheid aangestuurde «debunkers» aan persoonlijke informatie van kritische burgers en professionals, die vervolgens werd gebruikt voor «doxing» en het verklikken en aangeven van deze mensen, bijvoorbeeld bij hun werkgevers?
Zie het antwoord op vragen 14 en 15.
Waarom zijn er geen criteria en toetsingskaders voor wat kan worden geclassificeerd als «desinformatie»? Waar is deze classificatie dan op gebaseerd en aan welke richtlijnen moesten betrokkenen bij de desinformatie-organisatie zich houden bij hun werkzaamheden?
Er heeft geen «desinformatie-operatie» plaatsgevonden zoals beschreven in het genoemde artikel.
Voor de definities die de rijksoverheid hanteert voor desinformatie en misinformatie verwijzen wij u naar de meest recente Kamerbrief hierover.14
In deze brief staat ook dat het uitgangspunt is en blijft dat het bestempelen van desinformatie als zodanig primair geen taak is van overheden. Onafhankelijke media en factcheckers spelen hier een belangrijke rol in. Wanneer de nationale veiligheid, volksgezondheid, maatschappelijke en/of economische stabiliteit in het geding is, kan de overheid wel optreden en desinformatie tegenspreken. Dit kan ook gebeuren wanneer er schadelijke misinformatie wordt verspreid. Daarbij geldt dat iedere overheidsorganisatie een eigen verantwoordelijkheid heeft voor het formuleren van een effectieve en gepaste reactie op desinformatie waarvan de inhoud raakt aan het eigen beleidsterrein. Vrijheid van meningsuiting en persvrijheid staan daarbij centraal.
Kunt u aangeven of de overheid actief en bewust gebruik heeft gemaakt van de zogenaamde Behavourial Dynamics Methodology (BDM) tijdens de coronacrisis, met als doel het gedrag van de Nederlandse bevolking op basis van specifiek geclassificeerde doelgroepen verregaand te beïnvloeden?
Voor zover bekend is niet actief of bewust gebruik gemaakt van de zogenaamde Behavourial Dynamics Methodology tijdens de coronacrisis.
Blijft de tijdens de coronacrisis opgezette desinformatie-organisatie infrastructuur behouden en zal deze in de toekomst blijvend worden ingezet voor het bestrijden van desinformatie? Zo ja, kunt u aangeven op welke manier en in wat voor soort situaties u dit geoorloofd vindt? Blijft de rijksoverheid gebruik maken van dergelijke verregaande en wettelijk onrechtmatige tactieken teneinde de publieke opinie te beïnvloeden?
Er heeft geen «desinformatie-operatie» plaatsgevonden zoals beschreven in het genoemde artikel. Wij herkennen ons dan ook niet in het beeld dat wordt geschetst in de vraagstelling.
U bent recentelijk geïnformeerd over de rijksbrede strategie voor de effectieve aanpak van desinformatie. Deze Kamerbrief bevat ook een overzicht van de rollen en verantwoordelijkheden van de betrokken ministeries.15
Kunt u de beantwoording van deze vragen toevoegen aan de eerder gestelde vragen van de Groep Van Haga met betrekking tot de Denktank Desinformatie van dinsdag 27 december 2022 en kunt u alle vragen voor het einde van het kerstreces beantwoorden?
I.v.m. de benodigde interdepartementale afstemming was dit niet mogelijk. De antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Haga over vrijgegeven documentatie met betrekking tot de Denktank Desinformatie (2022Z26425) worden vrijwel gelijktijdig aan uw Kamer verzonden.
De mogelijkheid dat de Nederlandse overheid toegang heeft of had tot portals voor het aangeven van desinformatie bij sociale media |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Kuipers |
|
Herinnert u zich dat u op de vraag of de Nederlandse regering, net zoals de regeringen van Nieuw-Zeeland en de Verenigde Staten, toegang heeft tot enerzijds de portal van Meta waarin direct desinformatie gemeld kan worden, en anderzijds vergelijkbare faciliteiten die door grote online platforms zoals Twitter worden aangeboden het antwoord gaf: «het Ministerie van BZK geen toegang tot een portal van Meta of Twitter waarin direct desinformatie gemeld kan worden. Wel heeft het Ministerie van BZK sinds 2019 de status van «trusted flagger» bij Facebook (later Meta) en Twitter, en sinds 2021 bij Google, TikTok en Snapchat.»?1
Ja.
Kunt u de vraag beantwoorden of de Nederlandse overheid (inclusief alle ministeries, alle diensten zoals AIVD en MIVD, leger(onderdelen), de politie, de NCTV, agentschappen zoals het RIVM, zbo’s en andere eenheden en datacentra (zoals het Land Information Manoeuvre Centre)) de afgelopen vier jaar toegang heeft (of gehad heeft) tot de portal van Meta waar desinformation gemeld wordt of vergelijkbare portals bij andere sociale media bedrijven of andere manieren om bepaalde content minder zichtbaar of onzichtbaar te maken, gebruikers een waarschuwing, een ban of een schaduwban te geven?
Binnen de rijksoverheid zijn er verschillende onderdelen met toegang tot een speciale status om meldingen te doen over verschillende vormen van content bij sociale media platformen. Dit kan gaan over onrechtmatige, strafbare of ongewenste content.
Waar het gaat om meldingen over desinformatie, een vorm van mogelijk schadelijke en ongewenste maar legale content, heeft het team bij BZK dat zich bezighoudt met de aanpak van desinformatie rondom verkiezingen de status van «trusted flagger» bij verschillende online platformen. Dit is ook gemeld in de beantwoording van de Kamervragen over de «escalatie kanalen» en het «desinformatieteam BZK» en in de brief wij op 23 december 2023 aan uw Kamer hebben verzonden. Omdat deze brief gericht was op de vraag of de rijksoverheid toegang had tot enerzijds de portal van Meta waarin direct desinformatie gemeld kan worden, en anderzijds vergelijkbare faciliteiten die van grote online platformen, werd hierin alleen de trusted flagger status van het Ministerie van BZK besproken. Voor meer informatie over het gebruik van deze status en de wijze waarop het Ministerie van BZK deze status heeft gekregen, verwijs ik u naar de beantwoording van eerdere Kamervragen.2
De vraag die nu wordt gesteld is breder. «Bepaalde content» is meer dan alleen desinformatie. In de beantwoording van deze vragen benoemen we daarom ook alle organisaties binnen de rijksoverheid waarvan bekend is dat ze een «trusted flagger» status hebben voor het melden van alle vormen van content, zoals strafbare en illegale content, de politie, Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en de Kansspelautoriteit (Ksa) hebben ook een speciale status bij Meta. De politie heeft dit ook bij andere online platformen. De NVWA krijgt dit binnenkort waarschijnlijk ook bij TikTok. De Autoriteit Financiële Markten (AFM) kreeg in 2019 de status van trusted flagger bij Meta.
Deze statussen zijn tot stand gekomen in overleg tussen platformen en deze organisaties, en dienen ter ondersteuning van de uitvoering van vastgestelde verantwoordelijkheden en taken van deze organisaties. De taak van deze organisaties en hun wettelijke grondslagen zijn daarbij het uitgangspunt geweest. De invulling van deze status is dus afhankelijk van de taken van de organisaties en wettelijke grondslagen.
De inlichtingen- en veiligheidsdiensten doen in het openbaar geen uitspraken over de wijze waarop zij hun wettelijke taken uitvoeren.
De overige instanties waar in deze vraag verder aan wordt gerefereerd, zoals het Ministerie van Defensie, de NCTV, of andere ZBO’s dan hierboven genoemd, hebben of hadden voor zover bekend geen status van «trusted flagger». Er is geen uitvraag gedaan bij alle individuele ZBO’s.
Naast deze speciale statussen kan het voorkomen dat ministeries in contact treden met online platformen zonder dat zij een bepaalde status, of toegang tot bepaalde portalen hebben. Er is hier geen compleet overzicht van. Net als dat bedrijven of burgers meldingen kunnen doen bij online platformen, kunnen organisaties binnen de rijksoverheid om verschillende redenen, en vanuit hun diverse taakopvatting in contact treden met online platformen.
Indien het antwoord op vraag 2 luidt, dat zulk soort toegang bestond, kunt u dan aangeven wie die toegang had, over welke periode, bij welk bedrijf, op welke wijze daar gebruik van gemaakt is en toezicht op gehouden is en wat de wettelijke grondslag van het handelen was?
Bij betreffende organisaties zijn enkele medewerkers aangewezen om een melding te kunnen doen via de verschillende speciale statussen. Toezicht valt onder de verantwoordelijkheid van betreffende organisaties.
In het kort:
Organisatie
Vanaf
Bedrijven
Gemelde content
Wettelijke grondslag
BZK
2019
Twitter
Mogelijke desinformatie rond verkiezingen.
Meldingen gemeentes die rondom verkiezingen geen contact kregen met bedrijven.1
Niet nodig.
Het betreft namelijk geen opdracht tot verwijdering maar verzoek tot controle o.b.v. gebruikersvoorwaarden bedrijf.
2019
Meta
2021
Google
2021
TikTok
2021
Snapchat
NVWA
Enkele jaren
Meta
Reclame voor of aanbod van goederen die niet voldoen aan wet- en regelgeving waarop de NVWA toezicht houd
Uitvoeringswet van Verordening (EU) 2019/1020 – Markttoezicht en conformiteit van producten
Binnenkort
TikTok
AFM
2019
Meta
Malafide advertenties van (potentiële) illegale kredietaanbieders
het toezicht van de AFM op de Wet op het financieel toezicht
KSA
2020
Meta
Ontvangen meldingen van illegaal kansspelaanbod op Facebook en Instagram
Algemene toezichthoudende taak van de Ksa conform artikel 33b Wet op de kansspelen
Zie voor de afschriften van deze meldingen: Bijlage van Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 914.
In het geval van BZK is de toegang tot de trusted flagger status per social media platform verschillend geregeld. Voor meer informatie over de periode waarin deze status is gebruikt, bij welk bedrijf en de wijze waarop het Ministerie van BZK deze status gebruikt, verwijs ik u naar de beantwoording van eerdere Kamervragen.3
Het Ministerie van BZK zet dit middel met grote terughoudendheid in en alleen rondom verkiezingen: wanneer er een vermoeden bestaat van de verspreiding van des- of misinformatie waarvan de inhoud als gevolg heeft dat de integriteit van het verkiezingsproces, een vitaal onderdeel van de democratie, belemmering zou kunnen ondervinden. Of wanneer een gemeente rondom verkiezingen een vraag had voor Meta en zelf geen gehoor kreeg. Daarbij blijft het uitgangspunt dat het bestempelen van desinformatie als zodanig en factchecken primair geen taak is van overheden. Wanneer de nationale veiligheid, volksgezondheid, maatschappelijke en/of economische stabiliteit in het geding is, kan de overheid wel optreden en desinformatie tegenspreken.4 Het Ministerie van BZK heeft dat ook gedaan rondom de verkiezingen, zie daarvoor de beantwoording van eerdergenoemde set Kamervragen.5 Daarnaast houdt deze trusted flagger status van het Ministerie van BZK slechts in dat online platformen een melding met prioriteit oppakken en beoordelen. De bedrijven waarbij een melding wordt gedaan maken hierbij hun eigen onafhankelijke afweging of er sprake is van een overtreding van de gebruikersvoorwaarden en dus of verwijdering, labelen of een andere actie nodig is. Het Ministerie van BZK heeft via deze kanalen geen bevoegdheid deze bedrijven te dwingen bepaalde content te laten verwijderen of andere acties te ondernemen. Dit is dan ook niet gebeurd. Van een wettelijke grondslag is daarom geen sprake. Hetzelfde geldt voor andere vragen of meldingen van ministeries zonder speciale status. Zij doen net als eenieder die gebruiker is op een online platform, een melding. Daarbij blijft het aan het platform om te bepalen of zij daarop handelen.
De NVWA heeft sinds enkele jaren de status van trusted flagger bij Meta om melding te kunnen doen van reclame voor of aanbod van goederen die niet voldoen aan wet- en regelgeving waarop de NVWA toezicht houdt. Waarschijnlijk krijgt de NVWA deze status binnenkort ook bij TikTok. De uitvoeringswet van Verordening (EU) 2019/1020 – Markttoezicht en conformiteit van producten geeft toezichthouders de bevoegdheid om platforms te gelasten content te laten verwijderen en bepaalde websites te verwijderen of anderszins onbereikbaar te maken.
De AFM kreeg in 2019 de status van Trusted Flagger bij Meta. De AFM deed op deze wijze melding van malafide advertenties van (potentiële) illegale kredietaanbieders. Op dit moment maakt de AFM hier geen gebruik meer van. Door de werking van algoritme op het platform m.b.t. zoekacties, werd het al vanaf eind 2019 steeds lastiger dergelijke advertenties te vinden. Hierdoor bleek het uiteindelijk van onvoldoende toegevoegde waarde om dit nog voort te zetten. Het feit dat hier geen gebruik meer van wordt gemaakt belemmert de AFM niet in haar werkzaamheden. Deze rapportages zijn gedaan in het kader van het toezicht van de AFM op de Wet op het financieel toezicht.
De Ksa heeft sinds oktober 2020 de status van trusted flagger bij Meta, vanwege ontvangen meldingen van illegaal kansspelaanbod op Facebook en Instagram. De Ksa onderzoekt binnengekomen meldingen. Indien er een overtreding van de Wet op de kansspelen wordt vastgesteld, wordt dit gemeld bij Meta via The Gambling Regulatory Channel (escalatiekanaal). De grondslag voor de meldingen is gelegen in de algemene toezichthoudende taak van de Ksa conform artikel 33b Wet op de kansspelen. Daaronder valt het bestrijden van niet toegestaan kansspelaanbod, het toezicht op de naleving van de toepasselijke wet- en regelgeving en de vergunningen en de handhaving daarvan.
De politie kan, net als ieder ander, wanneer zij uitingen tegenkomt die strijdig zijn met de gebruikersvoorwaarden of hier meldingen over ontvangt, deze doorgeven aan de provider en platformen, zodat zij op grond van de gebruikersvoorwaarden deze uitingen kunnen beoordelen. Het is vervolgens aan een platform zelf of en zo ja welke actie wordt ondernomen.
Wanneer er sprake is van strafbare content kan de politie gebruik maken van een bevoegdheid om content te laten verwijderen, namelijk die van 125p Wetboek van Strafvordering. De politie kan in deze specifieke, bij wet bepaalde gevallen, de officier van justitie vragen om een bevel tot ontoegankelijkmaking te richten aan sociale media platformen. De officier van justitie heeft daarbij een voorafgaande rechterlijke machtiging nodig (het eerdergenoemde artikel 125p van het Wetboek van Strafvordering).
Kunt u aangeven wie van de Nederlandse overheid (in de breedste zin: zie vraag2 in de afgelopen vier jaar de status van trusted flagger had, bij welke sociale media over welke periode en hoe vaak en voor wat voor een soort informatie die status is ingezet?
De enkele meldingen die het Ministerie van BZK bij online platformen heeft gedaan, zijn reeds met uw kamer gedeeld.7
Sinds 2020 zijn er door de Ksa 73 meldingen gedaan met betrekking tot illegaal kansspelaanbod. De AFM heeft in totaal 134 meldingen gedaan, alle in 2019. Bij de NVWA en de politie wordt niet centraal bijgehouden hoeveel meldingen er gedaan zijn.
Zie het antwoord op vraag 3 voor informatie bij welke sociale media meldingen zijn gedaan, over welke periode en voor wat voor een soort informatie die status is ingezet. Er zal worden onderzocht of het mogelijk is een complete lijst van dergelijke meldingen samen te stellen.
Kunt u de richtlijnen/werkinstructies (of vergelijkbare documenten) op basis waarvan mensen die werkzaam waren bij de Nederlandse overheid, posts op sociale media geflagd hebben, openbaar maken (voor alle mensen die de status hadden: zie vorige vraag)?
Er bestaan geen rijksbrede richtlijnen of werkinstructies voor het doen van meldingen bij sociale media platformen. Het kabinet werkt momenteel aan een publiek privaat kader voor het melden van onrechtmatige, strafbare en onwenselijke content aan platformen in het kader van de Digital Services Act. In de ontwikkeling van dit kader worden ook meldingen vanuit overheden meegenomen. Uw Kamer zal in de voorgangsbrief over de Rijksbrede strategie voor de effectieve aanpak van Desinformatie verder worden geïnformeerd over de mogelijkheid Rijksbrede werkinstructies voor de rijksoverheid op te stellen.
Het Ministerie van BZK gebruikt de trusted flagger status met grote terughoudendheid in en alleen rondom verkiezingen. Wel houdt men zich eraan dat er alleen meldingen worden gedaan wanneer er een vermoeden bestaat van de verspreiding van des- of misinformatie waarvan de inhoud als gevolg heeft dat de integriteit van het verkiezingsproces, een vitaal onderdeel van de democratie, belemmering zou kunnen ondervinden. Of wanneer een gemeente rondom verkiezingen een vraag had voor sociale media platformen en zelf geen gehoor kreeg. Eventuele meldingen via de trusted flagger status van het Ministerie van BZK rondom de aankomende provinciale staten en Waterschapsverkiezingen van 2023 zullen worden benoemd in, en meegezonden met, de evaluatie van de verkiezingen.
De politie werkt aan een eenduidige werkprocedure. In beginsel is het zo dat als een opsporingsambtenaar content aantreft in strijd met de gebruikersovereenkomst van het desbetreffende sociale media platform, melding hiervan gemaakt kan worden. De beoordeling daarvan is vervolgens aan het bedrijf. Wanneer er sprake is van strafbare content kan de politie – zoals eerder beschreven – gebruik maken van een bevoegdheid om content te laten verwijderen, namelijk die van 125p Wetboek van Strafvordering.
Overige werkinstructies lenen zich niet voor openbaarmaking wegens mogelijks risico’s tot misbruik hiervan.
De NVWA heeft een werkinstructie voor inspecteurs hoe zij content moeten melden bij Meta. Hierin wordt onder andere beschreven hoe zij het Meta formulier8 goed kunnen invullen.
De Ksa heeft interne werkinstructies opgesteld voor het melden van overtredingen van de Wet op de kansspelen bij Meta. Deze werkinstructies lenen zich niet voor openbaarmaking. Illegale kansspelaanbieders zouden deze instructies kunnen gebruiken om handhaving van de Ksa te ontwijken.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
Dit is, zoals genoemd in het uitstelbericht van 13 januari jl.9, helaas niet gelukt.
Het bericht ‘Luitenant-Kolonel Van Woensel: 'De landmachtbrigades schieten op meerdere punten tekort' |
|
Gert-Jan Segers (CU) |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Luitenant-Kolonel Van Woensel: «De landmachtbrigades schieten op meerdere punten tekort»»?1
Ja.
Bent u het eens met de stelling van de voorzitter van de Nederlandse Officieren Vereniging (NOV) dat Nederland ervoor kiest de hoog-technologische dingen te doen en van de landen in Oost-Europa vraagt de lasten en risico’s van een grondoorlog te dragen?
Nederland is voorstander van het verdelen van lasten en risico’s tussen de bondgenoten (risk- en burden-sharing) en levert daar ook een militaire bijdrage aan. De drie gevechtsbrigades van de Nederlandse krijgsmacht, te weten de 11 Luchtmobiele Brigade, 13 Lichte Brigade en 43 Gemechaniseerde Brigade, zijn door NAVO beoordeeld als geavanceerd, interoperabel en van hoge kwaliteit. Nederland levert met deze brigades een belangrijke bijdrage aan het gevecht dichtbij in het landdomein, als onderdeel van het NAVO-bondgenootschap. Zo stationeert Nederland militairen bij de vooruitgeschoven aanwezigheid in Litouwen en Roemenië en staan ook bijna 3.000 militairen in 2023 klaar voor de NATO Response Force (NRF). Naast dit grondoptreden staat Nederland in 2023 ook klaar in het lucht- en zeedomein, met de inzet van F-35»s voor air policing vanuit Polen en de bijdragen van schepen aan de NATO Standing Naval Forces (zie Kamerstuk 28 676, nr. 425, d.d. 22 december 2022).
Het kenmerk «hoog-technologisch» zegt niets over de taken of de rol van Nederland binnen het bondgenootschap, over in welk domein kan worden opgetreden, of over de risico’s die Nederland daarbij bereid is te accepteren. Het kenmerk «hoog-technologisch» betreft vooral het type middelen dat Nederland bij voorkeur kiest om bepaalde taken uit te voeren. De benadering om daarbij zoveel mogelijk gebruik te maken van hoog-technologische middelen in alle domeinen, bij alle krijgsmachtdelen, komt voort uit de ambitie onze mensen bij inzet te laten werken met de modernste middelen, zodat ze op het hoogste niveau en zo veilig mogelijk hun werk kunnen doen. Bij toekomstige internationale samenwerkingsafspraken en bij de toekomstige keuzes over de inrichting van de Nederlandse defensieorganisatie zijn het evenredig delen van de risico’s en de lasten met de bondgenoten essentiële uitgangspunten voor Nederland.
Is de keuze voor de hoog-technologische inzet afgestemd met bondgenoten binnen NAVO en EU? Zo ja, hoe is die afweging gemaakt?
Nederland spreekt met bondgenoten over (internationale) capaciteiten, bijvoorbeeld via het NATO Defence Planning Process (NDPP) van de NAVO en de Coordinated Annual Review on Defence(CARD) van de EU. Bondgenoten (NAVO) en lidstaten (EU) spreken uitvoerig met elkaar over hoe de capaciteiten die landen (gezamenlijk) hebben of opbouwen zo effectief en efficiënt mogelijk kunnen worden ingezet. Hierbij is ook het technologische aspect onderwerp van gesprek. In de Defensienota 2022 zijn keuzes gemaakt binnen het beschikbare budget, waarbij Nederland ook inzet op versterking van de internationale samenwerking.
Bent u bereid om de door de NAVO geïdentificeerde ernstige tekortkomingen zonder verbeteringsplannen alsnog te voorzien van een verbeteringsplan?
Met de huidige investeringen zet Defensie forse stappen in het herstellen, moderniseren en versterken van de organisatie. Hierbij zijn keuzes gemaakt. Dit betekent dus dat niet alle tekortkomingen die de NAVO constateert kunnen worden geadresseerd. Zo is er bijvoorbeeld in de Defensienota 2022 gekozen om onder meer de Combat Support en Combat Service Support van de prioriteitsdoelstelling zware en medium infanteriebrigade te versterken, maar andere delen van deze doelstelling niet in te vullen. Hiermee brengt Defensie de basis op orde.
Voor de volgende vierjarige NDPP-cyclus, die in 2023 start, onderzoeken Nederland en Duitsland hoe zij, in lijn met de motie-Boswijk (Kamerstuk 36 200-X, nr. 37, d.d. 17 november 2022), de capaciteitendoelstellingen van beide landen in het landdomein gezamenlijk kunnen invullen. In de komende cyclus zet Nederland in op meer Europese en multinationale samenwerking binnen de NAVO-defensieplanning. Wij informeren uw Kamer in de loop van dit jaar over de voortgang en inzet voor het NDPP.
Hoe reageert u op de stelling van de voorzitter van de NOV dat de samenwerking in het gezamenlijke Duits-Nederlandse tankbataljon in de praktijk nog niet echt goed is?
Deze stelling herkennen wij niet. De nauwe en bijzondere samenwerking met Duitsland op strategisch en operationeel niveau wordt als goed ervaren en er wordt voortdurend gewerkt aan verdere verdieping en verbetering hiervan. De landmachtsamenwerking met Duitsland is ook onderwerp van een beleidsdoorlichting die is aangekondigd in de Strategische Evaluatie Agenda (Kamerstuk 35 925-X, nr. 2, tabel2.
Klopt het dat de Nederlandse eenheid nauwelijks oefent met de Duitsers?
Nee. De Nederlandse eenheid maakt integraal onderdeel uit van het Duits-Nederlandse 414 Tankbataljon. Deze eenheid is in 2021 ingezet in Litouwen als onderdeel van Enhanced Forward Presence (eFP). Bij de voorbereiding en uitvoering van die inzet is intensief met elkaar geoefend, zowel in Duitsland als in Litouwen.
Klopt het dat de inzetbaarheid van de voertuigen vaak schrikbarend laag is?
Nee. De huidige uitdaging bij 414 Tankbataljon is niet zozeer de inzetgereedheid van de systemen, maar betreft momenteel de fysieke beschikbaarheid van de tanks. Het bataljon heeft zowel de Leopard 2a6Ma2 als 2a6Ma3 in zijn bestand. De Leopard 2a6ma2 ondergaat een Midlife Update naar de 2a6Ma3, waardoor dit type systeem enige tijd niet beschikbaar is voor opleiding en training. Het bataljon prioriteert de toewijzing van deze middelen op basis van de opdracht. Daarbij maakt de nationaliteit niet uit. De inzetbaarheid van de Leopard 2a6Ma3 in gebruik bij dit bataljon is voldoende om de opdracht uit te voeren.
Bent u bereid de Kamer in een brief te informeren over de manier waarop de samenwerking in de praktijk vorm krijgt en daarbij in te gaan op de bovengenoemde punten?
Ja. Conform motie Boswijk (Kamerstuk 36 124, nr. 23, d.d. 22 december 2022) zullen wij de Kamer informeren over de verdere integratie van de Nederlandse en Duitse landmachten in het licht van de ontwikkeling van de nieuwe capaciteitsdoelstellingen van de NAVO.
Vindt u het noodzakelijk om te streven naar tanks in eigen beheer? Zo nee, waarom niet?
Voor Defensie is het belangrijk om over wapensystemen te beschikken wanneer deze voor inzet of gereedstelling nodig zijn.
Als onderdeel van 43 Gemechaniseerde Brigade (de Heavy Infantry Brigade) in Havelte beschikken Nederland en Duitsland op dit moment over een gezamenlijke tankeenheid, namelijk 414 Tankbataljon. Duitsland is eigenaar van de gevechtstanks en stelt deze voor het binationale bataljon beschikbaar, ook voor het Nederlandse eskadron. Wanneer deze eenheid wordt ingezet, autonoom of als onderdeel van de NAVO, is het belangrijk dat de wapensystemen hiervoor beschikbaar zijn.
Voor wat betreft de huidige tankcapaciteit heeft Defensie dat in 2008 in een zogenaamde Technical Arrangement (TA) vastgelegd (Kamerstuk 33 279, nr. 28, d.d. 13 december 2018). Indien Nederland het Nederlandse tankeskadron autonoom wil inzetten, dus zonder Duitsland, is in deze overeenkomst een mogelijkheid opgenomen om de gevechtstanks – die in Duits eigendom zijn – daartoe te leasen. Daarmee zijn de tanks bij Nederlandse inzet in eigen beheer, maar zijn ze niet in eigen bezit.
Hoe beoordeelt u zelf de militaire samenwerking met Duitsland op dit gebied?
Duitsland is een zeer belangrijke strategische partner. De integratie met Duitsland wordt als goed ervaren, zoals gesteld in vraag 5. Door de geïntegreerde samenwerking in 414 Tankbataljon heeft Nederland kennis over en ervaring met het tankoptreden kunnen behouden. Ook kunnen we door deze integratie nauwer en beter samenwerken in NAVO-verband en geven we een impuls aan verdere Europese defensiesamenwerking. Zoals aangekondigd in de Strategische Evaluatie Agenda zal de samenwerking nader worden doorgelicht.
Op welke manier kunt u de militaire samenwerking met Duitsland verstevigen en praktisch uitvoerbaarder te maken?
Over eerdere intenties en afspraken op politiek niveau met betrekking tot integratie van capaciteiten met Duitsland is uw Kamer reeds geïnformeerd (zie ook Kamerstuk 33 279, 36 124 nr. 34, d.d. 7 juli 2022). Op 28 november 2022 hebben de commandanten van de Duitse en Nederlandse landmacht een gezamenlijk visiedocument ondertekend over verdere integratie. Onderdeel daarvan is het voornemen de Nederlandse 13 Lichte Brigade te integreren in de Duitse 10e Pantserdivisie.
Andere belangrijke onderdelen zijn: de opbouw en inrichting van landeenheden verder op elkaar afstemmen; het versterken van de binationale commandostructuur met geharmoniseerde procedures en interoperabele systemen; het synchroniseren van kennis- en doctrineontwikkeling; het afstemmen van behoeftestellingen, nationale verwervingsprocessen en instandhouding en het herdefiniëren van de rol van het 1 Duits-Nederlands Legerkorps (1GNC) in lijn met het NAVO New Force Model.
Herkent u zich in de bewering dat de Nederlandse brigades onderling te verschillend zijn om elkaar af te wisselen in het gevecht? Zo ja, op welke manier zet u zich ervoor in om dit in de toekomst te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
De indeling in een heavy, een medium en een light brigade stelt Nederland in staat om diverse typen grondeenheden in te kunnen zetten en bovendien ook breed in het landdomein kennis op te bouwen en te behouden. Dit vergroot de mogelijkheden van Nederlandse inzet op het land nu en in de toekomst.
Twee van deze brigades zijn reeds ingebed in Duitse divisies. Ook Duitsland beschikt over een mix aan verschillende typen eenheden. De Duitse divisies waarin de Nederlandse brigades zijn ingebed, zijn tevens verschillend van aard, waardoor de Nederlandse eenheden hierin goed passen. De veelzijdigheid van Nederlandse landeenheden is dan ook vooral een kracht, die zowel de Nederlandse inzetmogelijkheden, als ook de internationale bijdrage van Nederland aan bijvoorbeeld de NAVO vergroot.
Bij inzet, zeker in het hogere geweldspectrum, zal veelal sprake zijn van een internationale constructie, voornamelijk in NAVO-verband. Dit maakt dat Nederlandse eenheden niet alleen op elkaar moeten kunnen aansluiten, maar vooral in het bredere NAVO-verband moeten passen.
Kunt u de vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De doofpotoperatie rondom Srebrenica en de rol van Dutchbat III hierin |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving door het programma Argos Medialogica over de doofpotoperatie rondom Srebrenica en de rol van Dutchbat III hierin?1
Ja
Klopt het dat de militairen van Dutchbat III veel meer hebben gezien van de (gevolgen van) de executies van 8.000 moslimmannen dan zij destijds aangegeven hebben tegenover de media en in de debriefing?
Op verzoek van het toenmalige kabinet heeft het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) een meerjarig onderzoek uitgevoerd naar de gebeurtenissen rond de val van Srebrenica op 11 juli 1995. Dit onderzoek startte eind 1996 en resulteerde in april 2002 in een uitvoerig rapport getiteld «Srebrenica, een «veilig» gebied». Dit rapport is met uw Kamer gedeeld op 10 april 2002 (Kamerstuk 26 122, nr. 28). Naar aanleiding van de conclusies van dit rapport heeft het toenmalige kabinet zijn ontslag aangeboden. Daarop besloot uw Kamer een parlementaire enquête te houden hetgeen resulteerde in het rapport «Missie zonder vrede» (Kamerstuk 28 506 Nr. 4 dd. 27 januari 2003).
Het NIOD-rapport gaat uitvoerig in op de vraag wat de Dutchbat-militairen hebben waargenomen van de executies rondom Srebrenica en die in Potočari in het bijzonder. Om geen afbreuk te doen aan de veelomvattendheid van het rapport, acht ik het niet zorgvuldig om hieruit delen samen te vatten. Ik verwijs u daarom graag naar de pagina’s 2738 e.v. van het NIOD-rapport.
Klopt het dat militairen van Dutchbat III hebben gezien dat mannen werden afgevoerd naar een wit huis en vervolgens niet meer terugkeerden? Zo nee, wat zagen of hoorden zij dan wel?
Hiervoor verwijs ik u naar het NIOD-rapport. In het bijzonder naar de pagina’s 2646, 2648, 2664–2667, 2676, 2689 en 2700–2703.
Klopt het dat militairen van Dutchbat III een berg achtergelaten paspoorten hebben gezien?
Hiervoor verwijs ik u naar het NIOD-rapport. In het bijzonder naar de pagina’s 2667, 2718–2719, 2742, 2874 en 2880.
Klopt het dat militairen van Dutchbat III de gevolgen van de executies hebben gezien, dat wil zeggen vermoorde moslimmannen?
Hiervoor verwijs ik u naar het NIOD-rapport. In het bijzonder naar de pagina’s 2719, 2720, 2721 en 2879.
Hebben deze militairen het genoemde onder vraag 3 t/m 5 gezien voor, tijdens of na het besluit om 350 mannen die zich op de compound van Dutchbat bevonden, over te dragen aan de Serviërs?
Het NIOD-rapport gaat niet expliciet in op de volgtijdelijkheid van de gebeurtenissen. In de punten 53 en 54 van het arrest van de Hoge Raad van 19 juli 2019 (zaak 17/04567, Mothers of Srebrenica tegen de Staat der Nederlanden) staat hierover:
Klopt het dat in de periode 1992–1995 al langer bekend was waar de Servische troepen onder leiding van generaal Ratko Mladić toe in staat waren, waaronder moord, verkrachting, plundering en brandstichting?
Ja, in juli 1995 was bekend dat Bosnisch-Servische troepen onder Mladić in de periode 1992–1995 betrokken waren bij dit soort misdaden.
Was het niet alleen al daarom volstrekt onverantwoord om 350 moslimmannen over te dragen aan de Serviërs? Hoe kijkt u hier nu tegenaan, met de kennis van nu?
In het arrest van de Hoge Raad (zaak 17/04567, arrest van 19 juli 2019) oordeelde de Hoge Raad dat de Nederlandse staat tekortgeschoten is in het bieden van bescherming tegen door Bosnisch-Servische troepen toegebracht leed, aan een groep mannelijke vluchtelingen, die op 13 juli 1995 op de compound van Dutchbat in Potočari verbleven. Om uitvoering te geven aan dit arrest, heeft de staat een speciale schaderegeling ingesteld. Over de schaderegeling bent u laatstelijk geïnformeerd met de Kamerbrief Stand van Zaken Civielrechtelijke regeling Srebrenica (Kamerstuk 26 122 nr. 60 dd. 1 november 2021).
Het kabinet betreurt de tragische gebeurtenissen van 13 juli 1995 ten zeerste. De internationale gemeenschap faalde in de bescherming van de mensen van Srebrenica. Als onderdeel van deze gemeenschap deelt de Nederlandse regering in de politieke verantwoordelijkheid voor de situatie waarin dit falen kon gebeuren. Daarvoor heb ik namens het kabinet op 11 juli jl. tijdens de herdenking in Srebrenica mijn diepste excuses aangeboden.
Klopt het dat Ratko Mladić hiervoor ook veroordeeld is door het Joegoslaviëtribunaal? Wanneer is de eerste verdenking door opsporingsautoriteiten hierover geformuleerd?
Het Joegoslaviëtribunaal heeft Ratko Mladić in hoger beroep veroordeeld wegens genocide, oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid (8 juni 2021). De genocide in Srebrenica maakt daar onderdeel van uit.
Het formuleren van verdenkingen gebeurt normaliter in een aanklacht. De verdenkingen tegen Mladić gaan terug tot april1992 en hielden verband met de belegering van Sarajevo. Dit kwam tot een aanklacht in juli 19952. In november 1995 klaagde de internationale hoofdaanklager hem aan inzake de genocide in Srebrenica3. De aanklacht tegen Mladić was gebaseerd op een grote hoeveelheid belastende informatie die door de hoofdaanklager was verzameld. Mladić werd in 2011 voor het Joegoslaviëtribunaal gebracht.
Klopt het dat Dutchbat III betrokken was bij zwarte handel, prostitutie, het afpakken van geld van moslims en het met een militair voertuig overrijden van moslims? Zo nee, wat klopt hiervan wel? Zo ja, waarom wordt dit dan in de tv-uitzending ontkend door overste Karremans?
Ik verwijs u naar pagina 1618 e.v., pagina 2610–2616 en 3048–3056 van het NIOD-rapport.
Klopt het dat generaal Couzy journalist Twan Huys heeft verzocht om belastende mediaberichtgeving niet uit te zenden, vanwege de veiligheid van nog in Potočari aanwezige Dutchbatters?
Ik verwijs u naar pagina 2801 van het NIOD-rapport.
Klopt het dat generaal Couzy aan Twan Huys heeft beloofd na terugkomst in Nederland van deze Dutchbatters wel de volledige informatie met Twan Huys te delen, maar deze belofte vervolgens heeft verbroken?
Zie antwoord vraag 11.
Klopt het dat generaal Couzy en generaal Van Baal vervolgens de feiten rondom Srebrenica in de doofpot hebben willen stoppen, onder andere door alle Dutchbatters indringend op te roepen niet hierover met de media te praten?
Ik verwijs u naar de pagina’s 3075–3076 en 3170 van het NIOD-rapport.
In het NIOD-rapport is geen bevestiging gevonden van een expliciete oproep aan alle Dutchbatters om niet met de media te praten. Tijdens uw Parlementaire Enquête over Srebrenica stelde generaal Couzy (Verhoren nr. 492) dat hij de Dutchbatters op het hart had gedrukt om vooral vanuit de eigen ervaring te praten: «(...) alleen vertellen wat je weet, vertellen wat je zelf hebt gezien en niet ingaan op suggestieve vragen (...)». De heer Couzy is in 2019 overleden.
Klopt het dat generaal Couzy ook de toenmalige Minister van Defensie niet informeerde over de feiten rondom Srebrenica?
Zie antwoord vraag 13.
Klopt het dat daarna serieus door de toenmalige Minister is overwogen om generaal Couzy te ontslaan? Klopt het dat dit uiteindelijk niet gedaan is, omdat men de publicitaire effecten vreesde?
Op 27 november 2002 heeft oud-minister Voorhoeve voor uw Parlementaire Enquêtecommissie Srebrenica verklaard dat hij op een aantal momenten heeft overwogen generaal Couzy heen te zenden. Ik citeer daarvoor uit uw Verhoren «Mijn conclusie – ook in overleg met de Staatssecretaris, de chef Defensiestaf en de SG – was steeds: het levert veel schade voor de Defensieorganisatie als de relatie met de generaal Couzy wordt beëindigd». Het had naar zijn mening ook tot een juridische procedure kunnen leiden waarvan de afloop onzeker was (Verhoren nr. 578).
Wat is, met de kennis van nu, uw mening over deze hele gang van zaken?
Daarvoor verwijs ik u naar de verklaring van Minister-President Kok zoals gedaan in de Tweede Kamer op 16 april 2002 waarin hij het aftreden bekend maakte van het kabinet (kenmerk: TK 68–4539). In zijn verklaring zegt hij dat voor [het aftreden van] de Minister van Defensie een aanvullende overweging geldt, dat betreft de conclusie van het NIOD inzake de tekortschietende informatievoorziening.
Is op dit moment sprake van een goede informatievoorziening van de Defensietop richting u, en vanuit u weer naar de Tweede Kamer?
Een goede informatievoorziening is essentieel voor het functioneren van Defensie, dit geldt ook voor de informatievoorziening richting de bewindspersonen. Het kabinet is verplicht beide Kamers tijdig en volledig te informeren.
Kunt u garanderen dat een dergelijke situatie zich in de tegenwoordige tijd niet meer voor zal kunnen doen?
Lessen zijn getrokken, juist ook om te voorkomen dat een dergelijke situatie zich nogmaals zal voordoen. Na Srebrenica zijn er duidelijkere regels gesteld voor de besluitvorming over uitzendingen van Nederlandse militairen naar missies. Sinds 2000 staat in de Grondwet hoe de besluitvorming daarover moet plaatsvinden. Dit betreft artikel 100. Sindsdien ontvangt uw Kamer een zogenaamde artikel 100-brief.
Welke lessen trekt u uit de chaotische evacuaties, of het gebrek daaraan, in Srebrenica in 1995 en Afghanistan in 2021?
Uit de situatie van Srebrenica zijn belangrijke lessen getrokken. Die vallen niet alleen af te leiden uit het veelgenoemde NIOD-rapport uit 2002 maar ook uit de parlementaire enquête van uw Kamer (Commissie Bakker, januari 2003) tot en met het rapport van de Commissie Borstlap (Kamerstuk 26 122 nr. 48 dd. 14 december 2020). Daarbij gaat het over het organiseren van zaken ter voorbereiding, tijdens en na de inzet. Zo is het van belang dat er een helder mandaat ligt; dat er een duidelijke definitie dient te zijn van de aanduiding «safe area», dat er informatie wordt ingewonnen bij de landen die het voorgaande commando voerden (de voorgangers), dienen militairen adequaat te zijn opgeleid voor de specifieke taken en de specifieke omstandigheden, dient het militair-politiek inlichtingenwerk over de intenties van de strijdende partijen op orde te zijn. Ook dient er een adequate vertrekstrategie te zijn, een strategie waarin bovendien ook wordt omgekeken naar de lokale werknemers, en een gedegen traject voor nazorg.
Voor wat betreft de evacuatie uit Afghanistan heeft Crisisplan BV een rapport uitgebracht met de eerste lessen die getrokken kunnen worden uit het verloop van de evacuatie. Het kabinet heeft de Kamer hierover op 16 december 2021 geïnformeerd met de kabinetsreactie op het rapport (Kamerstuk 27 925, nr. 882) en in de Kamerbrief van 7 juli 2022, waarin werd ingegaan op de voortgang van de implementatie van de verbeterpunten uit het rapport (Kamerstuk 27 925, nr. 914). Daarnaast doet een externe en onafhankelijke onderzoekscommissie onder leiding van de heer Ruys momenteel onderzoek naar de evacuatieoperatie vanuit Kaboel. Deze commissie zal uiterlijk 31 mei 2023 het rapport uitbrengen.
Deelt u de mening dat burgers die onder Nederlandse bescherming staan ook daadwerkelijk beschermd moeten worden – indien nodig met behulp van wapens – en niet blootgesteld mogen worden aan vijandige gewapende groeperingen, en daarmee dus aan levensgevaar? Zo nee, wat is dan uw mening hierover?
In het algemeen deel ik die mening. Wel teken ik hierbij aan dat het mandaat van de missie (en de daaraan gekoppelde middelen) de mogelijkheden van de ingezette militairen bepaalt.
Het Zwitserse exportcontroleregime. |
|
Peter Valstar (VVD) |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Bent u bekent met het bericht «German ammunition plant to sidestep Swiss re-export ban»?1
Ja.
Beschikt de Nederlandse krijgsmacht over in Zwitserland geproduceerde munitie? Zo ja, kunt u aangeven om welke types en hoeveelheden het gaat?
Ja, de 35mm kanonmunitie voor het CV90 infanteriegevechtsvoertuig en de 30mm munitie voor de Goalkeeper zelfbeschermingssystemen voor schepen worden in Zwitserland geproduceerd. Omdat de opgedragen NAVO-voorraadnormen voor deze munitiesoorten vertrouwelijk zijn, kan ik u niet in het openbaar informeren over de voorraad van deze munitieartikelen.
Is voor doorvoer van deze munitie naar een derde land, bijvoorbeeld Oekraïne, toestemming van Zwitserland nodig?
Ja, bij verwerving van militair materieel -waaronder munitie- tekent Nederland een eindgebruikersverklaring (End User Certificate). Hierin is vastgelegd dat Nederland de beoogde eindgebruiker is. Wanneer Nederland deze artikelen vervolgens wil schenken of verkopen, moet een formele exportvergunning aan het land van herkomst gevraagd worden.
Welke sancties staan op het tegen de afspraken in doorleveren van Zwitserse munitie?
Zoals ieder ander soeverein land zal Zwitserland in het concrete geval bepalen wat de gevolgen zijn.
Indien de Nederlandse krijgsmacht over in Zwitserland geproduceerde munitie beschikt, is hieruit dit jaar geleverd aan Oekraïne?
Uw Kamer wordt via de reguliere leveringenbrief op vertrouwelijke wijze geïnformeerd over leveringen aan Oekraïne.
Zijn onder het Zwitserse exportcontroleregime vallende leveranciers gegadigden voor de munitieaankopen waar Defensie de komende jaren geld voor uittrekt?
Ja, Defensie heeft voor de levering van conventionele munitie een raamcontract met Rheinmetall. Dit bedrijf heeft productiefaciliteiten in meerdere landen, waaronder in Zwitserland (RMWS: Rheinmetall Schweiz). Om de voorraad munitie op peil te houden verwerft Defensie onder andere 35mm kanonmunitie voor het CV90 Infanteriegevechts-voertuig (Kamerstuk 27 830, nr. 265). Deze munitie wordt in Zwitserland geproduceerd.
Worden er bij de aankoop van munitie de komende jaren vooraf eisen gesteld over het recht op doorlevering voor de veiligheid op het Europese continent, zoals doorlevering aan Oekraïne voor zelfverdediging tegen Rusland?
Een generiek recht op doorlevering voor de veiligheid op het Europese continent is op het moment niet aan de orde. Landen bepalen zelf of een re-exportclausule bij levering wordt opgenomen in afspraken.
Strikte en zuivere exportcontrole is van belang voor de internationale veiligheid. In dat licht staat het elk land vrij om binnen de kaders van internationale afspraken op eigen wijze invulling te geven aan wapenexportcontrole, waaronder op het vlak van re-exportautorisatie.
Beschikt Defensie los van eventuele munitie over andere wapensystemen of onderdelen in wapensystemen die aan het Zwitserse exportcontroleregime, inclusief regels over doorlevering, onderworpen zijn? Zo ja, welke?
Ja, we hebben verschillende wapensystemen en -onderdelen die aan het Zwitserse exportregime onderhevig zijn. Dit zijn onder andere de Pilatus PC-7 lesvliegtuigen, componenten voor de rubber band track van de CV90 en de laserdoelaanwijzer VIS/INVIS.
Tot welke fondsen en andere financiële instrumenten van de Europese Unie (zoals het Europees Defensiefonds of de voorloper daarvan, EDIDP, en het European Defence Industry Reinforcement through common Procurement Act) voor de defensiesector hebben bedrijven of bedrijfsonderdelen die onderworpen zijn aan het Zwitserse exportcontroleregime toegang? Indien deze toegang bestaat, kunt u aangeven of er ook daadwerkelijk subsidies zijn verstrekt of zijn voorzien aan deze bedrijven, en om welke bedragen het gaat?
In de verordening van het Europees Defensiefonds (EDF) is vastgesteld dat ontvangers van financiering uit het EDF en de bij het project betrokken onderaannemers gevestigd dienen te zijn in de EU of in een geassocieerd land.2 Zwitserland is geen geassocieerd land van de EU. Bij uitzondering kan in een EDF-project worden samengewerkt met partijen van buiten de Unie, mits dit niet in strijd is met de veiligheids- en defensiebelangen van de Unie en de lidstaten. Hiervan heeft Zwitserland tot op heden geen gebruik gemaakt. Deze partijen kunnen geen aanspraak maken op financiering uit het EDF.
Daarnaast kunnen bedrijven deelnemen aan het EDF die zijn gevestigd in de EU of in een geassocieerd land maar onder zeggenschap staan van (een entiteit uit) een niet-geassocieerd derde land. In het geval van het EDF is er één bedrijf betrokken dat onder controle staat van een Zwitserse entiteit. In het EDIDP zijn dit er twee. De lidstaten waarin deze bedrijven zijn gevestigd hebben de garantie afgeven dat betrokkenheid van deze entiteiten de veiligheids- en defensiebelangen van de Unie en haar lidstaten niet schaadt. Informatie over de hoogte van de subsidie voor individuele bedrijven is niet beschikbaar.
Op dit moment wordt nog onderhandeld over de verordening van het European Defence Industry Reinforcement through common Procurement Act (EDIRPA) instrument. Daarom zijn er nog geen projecten gestart.
Vindt er op dit moment Zwitserse deelname aan PESCO-projecten plaats of is deze deelname voorzien? Zo ja, om welke projecten gaat het?
Nee, deelname aan PESCO-projecten is voorbehouden aan EU-lidstaten, tenzij een project expliciet opengesteld is voor derde landen. Zwitserland heeft wel kenbaar gemaakt te willen participeren in het project «Cyber Range Federation», een PESCO-project onder voorzitterschap van Estland. Besluitvorming over toetreding van een derde land tot een PESCO-project vindt plaats in de Raad.
Aan welke projecten van het European Defence Agency doet Zwitsland mee, en wat is daarin de rol van Zwitserland?
Zwitserland werkt sinds 2012 onder een Administrative Arrangement samen met het EDA. Zwitserland participeert in zeven van EDA’s Capability Technology Groups (CapTechs) en is onder andere lid van het Single European Sky Military Aviation Board, EDA Helicopter Exercise Programme en het EDA Military Airworthiness Authorities Forum. Binnen de CapTechs neemt Zwitserland deel aan verschillende projecten, zoals binnen de CapTech voor Chemische, Biologische, Radiologische en Nucleaire (CBRN) bescherming aan het project dat ziet op het testen en evalueren van persoonlijke beschermingsmiddelen.
Wat is uw mening over de positie van Zwitserland ten aanzien van de blokkade op het doorleveren van wapens en munitie aan Oekraïne?
Het kabinet is zich bewust van belemmeringen die kunnen ontstaan in het ondersteunen van Oekraïne als het gevolg van niet afgegeven re-exportautorisaties. Tegelijkertijd is exportcontrole een nationale bevoegdheid die het landen mogelijk maakt om op eigen wijze en binnen de kaders van internationale afspraken invulling te geven aan export-controle, waaronder het beleid ten aanzien van re-exportautorisatie.
Wanneer een re-exportclausule in het spel is bij de voorgenomen levering van goederen aan Oekraïne doet Nederland een dringend beroep op het land van productie met het oog op de situatie in Oekraïne. In bredere zin geldt dat meerdere leden van het kabinet het vraagstuk van
re-exportautorisatie bespreken in gesprekken op het internationale niveau.
Wat vindt u van de ontwikkeling dat Duitsland nog halverwege 2023 een nieuwe munitiefabriek opent en in productie verwacht te hebben?
Nederland ziet opschaling van de bestaande productiecapaciteit van Rheinmetall als een logisch besluit.
Bent u bereid om ook in Nederland (onderdelen van munitie) te laten produceren en hiertoe het aanbod te doen bij de Duitse regering?
In lijn met de motie-Dassen c.s. (Kamerstuk 36 124, nr. 19) zal Nederland met Duitsland en België in overleg treden om te onderzoeken hoe de gezamenlijke productiecapaciteit voor hoog-technologische (kapitale) munitie kan worden vergroot.
De toegang tot veteranenzorg ‘achter slot en grendel’ |
|
Raymond Knops (CDA), Derk Boswijk (CDA) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Herinnert u zich de door de Veteranenombudsman onderzochte zorgen over de manier waarop er binnen penitentiaire inrichtingen wordt omgegaan met voormalig militairen, in het bijzonder veteranen die in oorlogsmissies hebben gediend?1
Ja.
Erkent u dat toegang tot specifieke veteranenzorg voor veteranen in detentie in de bijzondere zorgplicht past die de overheid heeft voor veteranen die als gevolg van een uitzending maatschappelijke ondersteuning of geestelijke gezondheidszorg nodig hebben?
Ja. De bijzondere zorgplicht voor veteranen blijft van kracht2.
Bij binnenkomst in de penitentiaire inrichting (PI), wordt sinds januari 2021 als onderdeel van de algemene intake aan de gedetineerde gevraagd of hij of zij veteraan is. Als de gedetineerde aangeeft dat dit het geval is, wordt dit opgenomen in diens detentie- en re-integratieplan. Dit plan is de leidraad voor de invulling van de detentie, de detentiefasering en de voorbereiding op het traject na detentie. Vervolgens worden vanuit de PI de zorgcoördinatoren en gespecialiseerde maatschappelijk werkers van het Nederlands Veteraneninstituut (NLVi) betrokken. Daarbij wordt de veteraan actief gewezen op het Veteranenloket van het NLVi en het aanbod van hun diensten.
Op welke wijze heeft u invulling gegeven aan uw toezegging om de mogelijkheid en wenselijkheid te onderzoeken om bepaalde gedetineerde veteranen te plaatsen in het Militair Penitentiair Centrum (MPC) te Stroe, in plaats van in een civiele penitentiaire inrichting?2
Zoals aangegeven in de reactie aan de Veteranenombudsman op het rapport «Toegang tot veteranenzorg achter slot en grendel» van 26 april 2022, die met uw Kamer is gedeeld, is een verkenning gestart naar de mogelijkheid en wenselijkheid tot het plaatsen van bepaalde gedetineerde veteranen in het Militair Penitentiair Centrum (hierna: MPC) te Stroe4. Over de uitkomsten wordt uw Kamer in het eerste kwartaal van dit jaar nader geïnformeerd.
Klopt het dat het recent verbouwde MPC uit tien cellen bestaat, alsmede 11 bewaarders plus directie en alle benodigde faciliteiten, en dat de bezettingsgraad in het jaar 2021 slechts 6,38% bedroeg en het aantal bezette detentieplaatsen drie?3
Het MPC biedt ruimte voor maximaal 13 gedetineerden. Het MPC heeft een capaciteit van zeven individuele- en drie tweepersoons cellen. De personele bezetting bestaat op dit moment uit een directeur, diens plaatsvervanger en een planner en voorts uit 17 bewaarders in ploegendiensten. De bezettingsgraad van de cellen was in 2021 6,4%.
Hoe beoordeelt u de situatie dat het MPC kennelijk voor het grootste gedeelte van het jaar vrijwel leeg staat en het formeel niet mogelijk is om hier strafrechtelijk veroordeelde veteranen, die niet meer in actieve dienst zijn, in detentie te plaatsen?
Zoals aangegeven bij vraag 3 vindt er momenteel een verkenning plaats naar de mogelijkheid en wenselijkheid tot het plaatsen van bepaalde gedetineerde veteranen in het MPC. Over de uitkomsten wordt uw Kamer in het eerste kwartaal van dit jaar nader geïnformeerd.
Deelt u de opvatting dat in het MPC, door de kleinschalige opzet, meer ruimte en tijd is voor persoonlijke begeleiding en meer maatwerk voor de gedetineerde kan worden geleverd?
In het kader van (medische)zorg, re-integratie en resocialisatie besteedt de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) aandacht aan persoonlijke begeleiding en maatwerk aan iedere gedetineerde (waaronder ook veteranen); dit geldt binnen elke justitiële inrichting. Dit maatwerk is afgestemd op de behoefte van de gedetineerde en onafhankelijk van de grootte van de afdeling of de inrichting van plaatsing.
Deelt u de opvatting dat het MPC, anders dan de civiele penitentiaire inrichtingen, volledige toegang biedt tot de specifieke veteranenzorg en daarmee zeer geschikt is voor de detentie en re-integratie van veroordeelde veteranen die niet meer in actieve dienst zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Waardeert u de acties die door de directie van het MPC zijn en worden geïnitieerd in het kader van het project «veteranen in detentie»?
Ja, wij waarderen de samenwerking tussen het NLVi, DJI, Defensie en het MPC in het belang van specifieke zorg voor veteranen in detentie.
Hoe beoordeelt u door de Commissie van Toezicht van het MPC geuite zorgen dat afspraken nodig zijn met betrokken partijen, maar dat een convenant, dat nodig is voor de realisatie van deze plannen, nog steeds ontbreekt?
Op 6 december jl. is het Convenant «huisvesting niet militaire-gedetineerden in Militair Penitentiair Centrum te Stroe» getekend door het Ministerie van Defensie en DJI en voorziet in specifieke afspraken in zake de plaatsing van (niet-militaire) gedetineerden in het MPC. Het gaat daarbij om gedetineerden die behoren tot de categorieën: gezagdragers, geüniformeerden en DJI-personeel.
Wanneer bent u bereid dit convenant, dat het MPC in staat stelt om ook civiel gedetineerde veteranen op te nemen, af te ronden? Bent u inmiddels verder gekomen dan een verkennend gesprek tussen Defensie en het MPC?
Zie het antwoord op vraag 3 en 9.
Welke afspraken zijn er tot dusver gemaakt tussen de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), Defensie en het Veteraneninstituut?
De samenwerking tussen DJI en het NLVi is in 2020 gestart. Door deze samenwerking kan een gedetineerde tijdens detentie contact opnemen met het NLVi en kunnen zorgcoördinatoren en gespecialiseerde maatschappelijk werkers van het NLVi de gedetineerden spreken tijdens de bezoekuren. Om de toegang tot de PI voor de medewerkers van het NLVi te verbeteren, gaat DJI zorgcoördinatoren en gespecialiseerde maatschappelijk werkers van het NLVi (als niet-justitiegebonden organisatie) ook buiten de bezoekuren toegang geven.
Zoals aangegeven in de beantwoording bij vraag 9 is op 6 december 2022 het Convenant «huisvesting niet militaire-gedetineerden in Militair Penitentiair Centrum te Stroe» getekend door het Ministerie van Defensie en DJI. Dit convenant voorziet in specifieke afspraken inzake de plaatsing van (niet-militaire) gedetineerden in het MPC. Het gaat daarbij om gedetineerden die behoren tot de categorieën: gezagdragers, geüniformeerden en DJI-personeel.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is dat alle beschikbare capaciteit zo volledig mogelijk wordt benut, met name vanwege de capaciteitstekorten in (onder andere) de penitentiaire inrichtingen en het goed besteden van belastinggeld? Deelt u ook de mening dat het daarom onwenselijk is dat in het MPC cellen leeg blijven staan, terwijl tegelijkertijd de DJI te maken heeft met een grote druk op het gevangeniswezen?
Op dit moment is er geen sprake van een capaciteitstekort. De laatste twee jaar blijkt in de praktijk een fors lagere bezetting dan voorspeld is in de ramingen.6
DJI streeft ernaar om de beschikbare celcapaciteit zo volledig en goed mogelijk te benutten.
Binnen het gevangeniswezen is er een differentiatie aan veiligheidsniveaus waardoor niet elke gedetineerd overal geplaats kan worden. Zoals aangegeven bij vraag 3 is een verkenning gestart naar de mogelijkheid tot het plaatsen van gedetineerde veteranen in het MPC. Uw Kamer wordt in het eerste kwartaal van 2023 geïnformeerd over de uitkomsten van deze verkenning.
Klopt het dat er geslaagde proeven zijn geweest waarbij een gedetineerde veteraan als burger toch zijn straf kon uitzitten in het MPC? Zo ja, bent u bereid deze samenwerking tussen Justitie en Defensie voort te zetten, ook zonder convenant?
Er is eenmaal (in 2021) een gedetineerde veteraan in het MPC geplaatst. In deze situatie werd ingeschat dat het MPC deze veteraan de benodigde zorg kon verlenen. Op basis van deze casus kan niet geconstateerd worden of een proef geslaagd is. Derhalve is naar aanleiding van het rapport gestart met een verkenning. Over de uitkomsten wordt uw Kamer in het eerste kwartaal van 2023 geïnformeerd.
Is de Minister voor Rechtsbescherming bereid om, zoals aanbevolen door de Veteranenombudsman, regie hierin te nemen?
Zie hiervoor de reactie op het rapport «Toegang tot veteranenzorg achter slot en grendel» zoals toegestuurd aan de Veteranenombudsman en uw Kamer op 26 april 2022, waarbij ik deze vraag bevestigend beantwoord.7
Bent u bereid om de uitvoering van de andere aanbevelingen van de Veteranenombudsman om de zorg voor veteranen in detentie te verbeteren, met kracht ter hand te nemen en de Kamer hierover, zoals toegezegd, begin 2023 te informeren?
Zoals gecommuniceerd in de brief van 26 april 2022 zal ik de Veteranenombudsman in het eerste kwartaal van 2023 informeren over de uitkomsten van de aanbevelingen. Uw Kamer ontvangt hiervan eveneens een afschrift.