De vergroeningseis van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid om permanent grasland te behouden |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kunt u bevestigen dat er bij de laatste herziening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) de generieke vergroeningseis is gesteld dat blijvend grasland behouden moet worden?
Ja, maar dit is wel een ruime formulering van de vergroeningseis. De verplichting is dat het areaal blijvend grasland niet te veel daalt. Het hoeft niet allemaal behouden te blijven.
Kunt u bevestigen dat er in de nationale implementatie van deze vergroeningseis1 voor is gekozen om een verbod in te stellen voor het omploegen of omzetten van kwetsbare blijvende graslanden binnen Natura 2000-gebieden, ter bescherming van de biodiversiteit?
Ja.
Kunt u uitleggen waarom voor deze implementatie is gekozen, en daarbij ingaan op de grotere biodiversiteitswaarde en de betekenis voor opslag van CO2 in de bodem van blijvend grasland ten opzichte van grasland dat opnieuw is ingezaaid?
Lidstaten zijn verplicht om kwetsbaar ecologisch blijvend grasland aan te wijzen in Natura 2000-gebieden dat strikt moet worden beschermd om de doelstellingen van Richtlijn 92/43/EEG (Habitatrichtlijn) of Richtlijn 2009/147/EG (Vogelrichtlijn) te verwezenlijken. Lidstaten kunnen, met het oog op de bescherming van vanuit milieuoogpunt waardevol blijvend grasland, besluiten nog andere gebieden buiten Natura 2000-gebieden aan te wijzen. Nederland heeft ervoor gekozen om alle blijvende graslanden binnen Natura 2000-gebieden aan te wijzen als ecologisch kwetsbaar grasland ter bescherming van de biodiversiteit (Kamerstuk 20 625, nr. 168).
Kunt u bevestigen dat blijvend grasland land is dat vijf jaar of langer grasland is2, een eis die door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland als volgt is gedefinieerd: «Een perceel grasland wordt als blijvend grasland gezien als deze tenminste vijf jaar niet in de vruchtwisseling van het bedrijf is opgenomen»?3 Waarom zei u in het debat over de invoering van een stelsel voor fosfaatrechten dan: «Het meeste grasland dat wordt omgeploegd in Nederland, wordt vervolgens opnieuw met gras ingezaaid. Dat doet dus geen afbreuk aan de areaaleis. Op dit moment is de maximale afname van 5% dus niet in gevaar»?4 Kunt u bevestigen dat uw uitleg in het debat een onjuiste interpretatie van blijvend grasland is?
De door u aangehaalde definitie van blijvend grasland is juist. Het is een definitie die door de Europese Commissie is opgesteld, en die door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland wordt uitgevoerd. Het omploegen van een perceel en daarna opnieuw inzaaien met gras heeft geen gevolgen voor de status van blijvend grasland, het betreft immers geen vruchtwisseling. Dat is overeenkomstig de uitleg die ik in het door u aangehaalde debat heb gegeven, en ook die uitleg is in overeenstemming met de uitleg die de Europese Commissie hierover heeft gegeven aan de lidstaten.
Kunt u bevestigen dat er in de nationale implementatie van het GLB is gesteld dat voor het grasland buiten de Natura 2000-gebieden werd gestreefd naar een nationale monitoring van het areaal blijvend grasland?
Ja.
Is de aangekondigde nationale monitoring inderdaad opgestart? Zo nee, waarom niet en op welke wijze kunt u dan bewijzen dat Nederland wel of niet voldoet aan de voorwaarden van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid?
Ja. Het is een Europese verplichting dat alle lidstaten jaarlijks verantwoording moeten afleggen aan de Europese Commissie. Ook Nederland rapporteert jaarlijks aan de Europese Commissie over het aandeel blijvend grasland ten opzichte van het referentieaandeel.
Kunt u ook bevestigen dat, mocht het areaal blijvend grasland in Nederland met meer dan 5% dalen ten opzichte van het referentiejaar 2012, u heeft aangekondigd om dan conform het Europese kader maatregelen te treffen op bedrijfsniveau?
Ja, dit is ook aan uw Kamer gemeld in de brief van 6 december 2013 (Kamerstuk 28 625, nr. 168). Ook dat is een Europese verplichting.
Kunt u de Kamer informeren over de precieze daling van het areaal blijvend grasland in de jaren tussen 2013 en nu? Hoeveel procent van het in 2012 bestaande areaal blijvend grasland is in de afgelopen jaren verloren gegaan? Is het reeds noodzakelijk om over te gaan tot de aangekondigde maatregelen op bedrijfsniveau? Zo ja, op welke wijze en termijn wilt u die maatregelen gaan nemen? Zo nee, wat wilt u gaan doen om te voorkomen dat extra maatregelen voor het behoud van blijvend grasland nodig zijn, gezien de dramatische daling van weidegang de afgelopen jaren?
Het areaal blijvend grasland in 2015 en 2012 in Nederland is berekend volgens de door de Europese Commissie voorgeschreven rekenmethode. Het resultaat van deze berekening was dat er geen afname van het areaal blijvend grasland heeft plaatsgevonden. Daarom is het niet noodzakelijk om over te gaan tot de aangekondigde maatregelen op bedrijfsniveau. Ook uit de voorlopige berekeningen voor het aandeel blijvend grasland in 2016 blijkt dat er geen maatregelen op bedrijfsniveau noodzakelijk zijn.
Nederlandse banken die investeren in de aanleg van de omstreden North Dakota oliepijpleiding |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat twee Nederlandse banken investeren in een oliepijpleiding die omstreden is vanwege (potentiele) milieu en mensenrechtenschendingen?1
Ik verwacht van Nederlandse banken dat zij conform de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) hun invloed gebruiken om (potentiële) schendingen te voorkomen en aan te pakken. Daar waar projecten omstreden zijn, is het van nog groter belang dat banken hun maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen. Tevens wil ik u verwijzen naar de antwoorden van de Minister van Financiën van 29 november 2016 over de betrokkenheid van ABN AMRO in de Dakota Access pijplijn (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 607).
Wat vindt u ervan dat deze pijpleiding wordt aangelegd in ongerepte natuurgebieden en op het (heilige) grondgebied van de Standing Rock Sioux Natie?
Op 4 december jl. heeft the Army Corps Engineers namens de overheid besloten geen vergunning te geven om de pijpleiding aan te leggen onder de Missouri rivier. The Army Corps of Engineers zal onderzoek doen naar de mogelijke gevolgen van het aanleggen van deze pijpleiding voor het milieu en alternatieve routes voor de pijpleiding onderzoeken.
Wat vindt u ervan dat een lek in de pijpleiding desastreuze gevolgen kan hebben voor het milieu en het drinkwater van de Sioux Natie?
Ik verwacht van bedrijven dat zij de OESO Richtlijnen en de UNGP’s naleven. In deze richtlijnen staat dat bedrijven moeten onderzoeken welke mogelijke schade voor mens en milieu door hun activiteiten of de activiteiten van toeleveranciers kunnen ontstaan. Mogelijke risico’s moeten worden voorkomen en als er schade is ontstaan dan moet het bedrijf deze schade herstellen. Als een bedrijf besluit een oliepijpleiding aan te leggen dan verwacht ik dat de mogelijke negatieve gevolgen die door deze pijpleiding kunnen ontstaan in kaart zijn gebracht en dat het bedrijf maatregelen neemt om deze mogelijke gevolgen te voorkomen.
Wat vindt u ervan dat vreedzame protesten tegen deze pijplijn steeds harder worden neergeslagen met middelen zoals traangas, rubberen kogels en ijskoud water, waardoor demonstranten in het ziekenhuis zijn beland met bevriezings- en onderkoelingsverschijnselen?
De Speciale Rapporteur voor het recht op vreedzame vergadering en vereniging van de Verenigde Naties, Maina Kiai, heeft zich op 15 november jl. verklaard dat de politie, private beveiligingsbedrijven en de North Dakota National Guard ongerechtvaardigd geweld hebben gebruikt tegen de demonstranten. Dit is een zorgelijke ontwikkeling.
Deelt u de mening dat inheemse volkeren wereldwijd in de afgelopen eeuwen genoeg grondgebied hebben opgegeven, vaak zonder alternatief of tegen minimale vergoedingen en dat het stoppen van de pijpleiding een stap in de goede richting zou zijn om de exploitatie van inheemse volken tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Inheemse volkeren zijn inderdaad kwetsbaar voor mensenrechtenschendingen. De UNGP’s roepen overheden en bedrijven dan ook op in het bijzonder rekening te houden met rechten van inheemse volkeren. Dat is ook in het geval van de Dakota-pijpleiding aan de orde.
Bent u het met de Eerlijke Bankwijzer eens dat het ontoereikend is als de twee betreffende banken zich in het geval van de aanleg van de Dakota pijpleiding beperken tot enkel het uitspreken van «zorg» over de situatie en/of het vragen om aanvullend onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Onder de richtlijnen en principes wordt van bedrijven en financiële instellingen verwacht dat zij hun invloed gebruiken op bedrijven waarmee zij een zakelijke relatie hebben om (mogelijke) negatieve gevolgen te voorkomen en aan te pakken. Er is niet voorgeschreven hoe bedrijven en financiële instellingen hun invloed moeten gebruiken, dat mogen zij zelf bepalen.
Bent u bereid om de banken te verzoeken om helder te communiceren naar klanten, consumenten, overheid en betrokken organisaties welke stappen zij concreet hebben gezet en willen gaan zetten om de rechten van de Sioux te respecteren en de door Sioux ongewenste aanleg van de oliepijpleiding door hun gebied tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Ik verwacht van bedrijven en financiële instellingen dat zij conform de richtlijnen en principes extern communiceren hoe zij negatieve gevolgen van hun activiteiten of van de activiteiten van zakelijke relaties adresseren. Beide banken hebben een publieke verklaring afgegeven over de stappen die zij hebben gezet en zetten om ervoor te zorgen dat de rechten van de Sioux gerespecteerd worden.
Bent u het met de Eerlijke Bankwijzer eens dat een bank bij het verstrekken van leningen ook maatschappelijke verantwoordelijkheid moet nemen om (potentiële) schade aan milieu en mensenrechtenschendingen te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan?
De richtlijnen en principes maken een onderscheid tussen de relatie van het bedrijf, of in dit geval de bank, met de (potentiële) schade. Als een bank de (potentiële) schade veroorzaakt of eraan bijdraagt dan heeft de bank de verantwoordelijkheid om potentiële schade aan te pakken of te voorkomen en daadwerkelijke schade te herstellen. Als een bank via een zakelijke relatie verbonden is aan de potentiële schade dan heeft de bank te verantwoordelijkheid om invloed uit te oefenen om deze zakelijke relatie te bewegen om potentiële schade aan te pakken of te voorkomen en daadwerkelijke schade te herstellen.
Deelt u de mening dat deze investering in een fossiele pijplijn ingaat tegen de waarschuwing van de Nederlandsche Bank (DNB) aan banken om rekening te houden met het klimaat?2 Zo nee, waarom niet?
Banken hebben in het NVB-klimaatstatement aangegeven werk te willen maken van investeringen in energiebesparingen en duurzame energie. Een energietransitie naar een duurzame energievoorziening is niet meteen gerealiseerd en tot die tijd zal de financiering van fossiele energie onderdeel zijn van de portfolio van banken.
Deelt u de mening dat banken zich zouden moeten herbezinnen op hun focus op kredietverlening aan fossiele energiebedrijven en leningen aan fossiele energiebedrijven zouden moeten uitfaseren? Zo nee, waarom niet?
Voor een succesvolle transitie is het van belang dat de focus op duurzame energie komt te liggen. De financiële sector ziet daar voor zichzelf een rol via investeringen. Dit komt onder andere tot uiting in de actieve participatie in het sectorbrede Platform voor Duurzame Financiering dat door DNB wordt gefaciliteerd.
Bent u bereid de twee banken te verzoeken hun relaties met het project, respectievelijk de bedrijven erachter stop te zetten? Zo nee, waarom niet?
De banken bepalen zelf welke zakelijke relaties zij aangaan en of zij deze relaties stopzetten. Ik verwacht van de banken dat zij bij het selecteren van deze relaties een gedegen due diligence doen en dit gedurende de looptijd van de relatie blijven doen. Eenieder die van mening is dat een bank zijn verantwoordelijkheden onder deze principes en richtlijnen niet nakomt, kan zijn bezwaren kenbaar maken bij het Nationaal Contact Punt.
Bent u bereid om u actief uit te spreken tegen de aanleg van de Dakota pijplijn en het neerslaan van de vreedzame protesten door Amerika? Zo nee, waarom niet?
De afweging om een vergunning voor de aanleg van de pijpleiding te verschaffen is een nationale en soevereine bevoegdheid van de Verenigde Staten.
Zorgwekkend is evenwel de aantijging dat er geweld tegen demonstranten zou worden gebruikt. De federale overheid van de VS heeft er bij alle betrokken partijen op aangedrongen zich te onthouden van het gebruik van geweld en aangegeven dat het gebruik van geweld en het plegen van vernielingen kan leiden tot strafrechtelijke vervolging. Het kabinet vertrouwt erop dat het Amerikaanse rechtssysteem voldoende garanties biedt voor de eventuele slachtoffers om hun recht te halen.
Het gevaarlijke landbouwgif buprofezin |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u bevestigen dat de Europese Unie het bestrijdingsmiddel buprofezin gaat verbieden voor toepassing op eetbare gewassen, omdat er in met buprofezin besmette producten bij de bereiding de erkende kankerverwekkende stof aniline ontstaat?1
Nee, dat kan ik niet omdat de Europese Commissie (EC) (nog) geen besluit heeft genomen om goedkeuring van buprofezin aan te passen. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Kunt u bevestigen dat het bewust toevoegen van een kankerverwekkende stof aan voedingsproducten niet toegestaan is in Europa?
Op grond van de Europese levensmiddelenwetgeving is het niet toegestaan om bijvoorbeeld een voedseladditief, dat als kankerverwekkend wordt geclassificeerd, bewust aan een voedingsproduct toe te voegen.
Kunt u bevestigen dat er van kankerverwekkende stoffen geen veilige dosis bestaat, en dat het gebruik ervan in eetbare gewassen dan ook altijd risico’s oplevert?
Verordening (EG) nr.1107/2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen bevat eisen en voorwaarden voor het goedkeuren van werkzame stoffen en de procedure die hiervoor gevolgd moet worden. De Europese Commissie (EC) is bevoegd werkzame stoffen goed te keuren, waarbij de EFSA (European Food and and Safety Authority) adviseert. De EC heeft recent (nog) geen besluit genomen over een aanpassing van de goedkeuring van buprofezin. Het is mij bekend dat de EC aan EFSA een advies heeft gevraagd aangaande buprofezin en in relatie met de stof aniline. Hierover zal dan in het betreffende permanente comité met de experts vanuit de lidstaten het gesprek worden gevoerd.
Kunt u uitleggen hoe het kan gebeuren dat, terwijl dit landbouwgif in de Europese Unie wordt verboden (een proces dat al jaren loopt), in Nederland het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) nu zeer recent een toelating heeft gegeven voor ditzelfde landbouwgif2 voor gebruik in voedselgewassen (tomaat, komkommer, aubergine)? Was u van de aanvraag voor toelating op de hoogte? Heeft het Ctgb overleg met u gezocht over deze aanvraag voor toelating voor een bestrijdingsmiddel dat wegens volksgezondheidsrisico’s op de nominatie stond en staat om verboden te worden in Europees verband?
Het Ctgb – de Nederlandse toelatingsautoriteit – is een zelfstandig bestuursorgaan dat aanvragen toetst volgens Europees geharmoniseerde beoordelingsmethodieken en besluiten neemt op basis van de op dat moment vigerende regelgeving. Dit geldt ook voor het onlangs toegelaten gewasbeschermingsmiddel op basis van de werkzame stof buprofezin. Buprofezin is een stof die door de EC geplaatst is als goedgekeurde stof voor toepassing in een gewasbeschermingsmiddel. Als de EC de goedkeuring aanpast, dan zal het Ctgb uiteraard ook de toelatingen van de betreffende toepassingen op basis van deze stof daarop aanpassen of zullen de toepassingen in hun geheel vervallen.
Deelt u de mening dat, wanneer er twijfels rijzen over de effecten van een bepaalde stof, op nationaal dan wel op Europees niveau, eventuele toelatingsprocedures van deze stof dan opgeschort zouden moeten worden totdat er een conclusie aan die twijfels is verbonden, zoals een eventueel verbod op de stof of het middel? Zo ja, welke consequenties verbindt u daaraan en op welke wijze gaat u voorkomen dat er in de toekomst weer bestrijdingsmiddelen nationaal worden toegelaten die op de nominatie staan om in Europees verband verboden te worden?
De Verordening (EG) nr.1107/2009 bevat ook eisen en voorwaarden voor het toelaten van gewasbeschermingsmiddelen en de procedure die hiervoor gevolgd moet worden door de toelatingsautoriteit in de lidstaten. Het Ctgb toetst aanvragen volgens Europees geharmoniseerde beoordelingsmethodieken. Als uit deze toets blijkt dat er geen onaanvaardbare risico’s zijn voor mens, dier en milieu, zal het Ctgb besluiten een gewasbeschermingsmiddel toe te laten. Als de EC de goedkeuring aanpast, dan zal het Ctgb uiteraard ook de toelatingen van de betreffende toepassingen op basis van deze stof daarop aanpassen of zullen de toepassingen in hun geheel vervallen. Dit geldt ook voor gewasbeschermingsmiddelen op basis van de werkzame stof buprofezin.
Deelt u de mening dat dit kankerverwekkende bestrijdingsmiddel niet gebruikt zou mogen worden, en dus ook niet in Nederland toegelaten mag zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het gebruik van landbouwgif niet mag leiden tot volksgezondheidsrisico’s?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke wijze gaat u ingrijpen om het gebruik van dit gevaarlijke landbouwgif in Nederland te voorkomen en om de toelating van dit middel te laten intrekken?
Zie antwoord vraag 5.
Het WOB verzoek Milieudefensie over gaswinningsbesluit 2016 |
|
Eric Smaling (SP), Esther Ouwehand (PvdD), Carla Dik-Faber (CU), Jan Vos (PvdA), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «NAM had grote invloed op gasbesluit»?1
Ja.
Is aan de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM), Shell en/of Exxon mobile de zogenaamde verwachtingenbrief voorgelegd?
Een concept van de verwachtingenbrief is vooraf aan NAM voorgelegd, om de interpretatie van de verschillende verwachtingen en de uitvoerbaarheid te toetsen.
Zo ja, is daarbij gevraagd om in te stemmen met de in de «verwachtingenbrief» geformuleerde eisen aan het winningsplan?
Nee.
Zo ja, kunt u aangeven of dit ook bij andere winningsplannen gebruikelijk is? Zo nee, wat was dan de reden om een concept van de «verwachtingenbrief» aan de NAM te zenden?
Bij andere winningsplannen is een verwachtingenbrief niet gebruikelijk. Vanwege de bijzondere omstandigheden rondom de gaswinning uit het Groningenveld is hiertoe overgegaan, zodat aan de voorkant helder was wat vanuit het Ministerie van Economische Zaken (EZ) de verwachtingen ten aanzien van het winningsplan waren.
Wordt ook bij andere winningsplannen voorafgaand een «verwachtingenbrief» aan de indiener van een winningsplan verzonden?
Zie antwoord vraag 4.
Is het gebruikelijk dat u antwoorden op Kamervragen afstemt met de NAM en/of de Shell, zoals dit bijvoorbeeld is gebeurd bij de mondelinge vragen die op 26 april 2016 verwacht werden naar aanleiding van de lobbybrief van Shell? Zo ja, gebeurt dit ook bij andere vergunninghouders die onder verantwoordelijkheid van uw ministerie vallen? Zo nee, waarom is dit dan wel gebeurd bij de mondelinge vragen die op 26 april 2016 verwacht werden?
Het is gebruikelijk om een feitelijke check te doen op de juiste weergave van passages in bijvoorbeeld de beantwoording van vragen van de Kamer, waarin informatie over of van externe partijen wordt weergegeven. Er heeft geen afstemming plaatsgevonden over de inhoudelijke reactie op de genoemde brief van Shell en het boek «De Gaskolonie».
Waarom heeft u uw reactie op de lobbybrief van Shell aan de Tweede Kamer met Shell afgestemd2? Is het gebruikelijk dat dit gebeurd?
Zie antwoord vraag 6.
Is uw reactie op het boek «De Gaskolonie» afgestemd met de NAM en/of de Shell? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is de reden dat de Kamer niet actief geïnformeerd is over het advies van het Staatstoezicht op de Mijnen van 14 april 2016? Wat is uw opvatting over actieve informatieplicht?
Ten algemene betracht ik optimale openheid en transparantie ten aanzien van de informatie die beschikbaar komt en die inhoudelijk input vormt voor te nemen gaswinningsbesluiten. Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) heeft mij op 14 april 2016 laten weten dat een gewogen advies van SodM op het winningsplan mogelijk is. SodM heeft gekeken of de, in het winningsplan van 1 april 2016, aangeleverde informatie compleet is en voldoet aan hetgeen NAM is gevraagd te leveren. Naar aanleiding hiervan is het verdere proces in gang gezet om te komen tot een instemmingsbesluit op 1 oktober 2016. Aangezien het advies van SodM slechts bevestigde dat het met uw Kamer gecommuniceerde proces doorgang kon vinden, heb ik het niet nodig gevonden uw Kamer hier actief over te informeren.
Kunt u het advies van Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) van 14 april 2016 aan de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Het advies van SodM van 14 april 2016 heb ik bijgevoegd3. Het advies is overigens reeds gepubliceerd op de website van de rijksoverheid, zie https://www.rijksoverheid.nl/documenten/wob-verzoeken/2016/09/09/besluit-wob-verzoek-over-gaswinning-in-groningen.
Wanneer en in welk overleg hebben Shell en / of NAM voor het eerst kenbaar gemaakt dat ze een meerjarig gaswinningsbesluit wensten? Kunt u de notulen hierover aan de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
De wens van NAM voor een instemmingsbesluit voor meerdere jaren ligt ten grondslag aan het winningsplan van april 2016. Dit plan bevat een beschrijving van de gaswinning over de komende jaren, in de vorm van een drietal productiescenario’s.
Kan de informatie op basis waarvan SodM in mei 2016 adviseert om een winningsbesluit voor een periode van vijf jaar te nemen aan de Kamer gestuurd worden? Zo nee, waarom niet?
Het advies van SodM van mei 2016 is op 24 juni 2016 reeds aan de Kamer gestuurd als bijlage bij mijn brief over het ontwerpinstemmingsbesluit (Kamerstuk 33 529, nr. 278). Overigens is de vijfjaarstermijn, die aan het instemmingsbesluit verbonden is, gebaseerd op het advies van de Mijnraad (bijlage bij Kamerstuk 33 529, nr. 278).
Kunt u een tijdlijn geven van de formele overlegmomenten die het gasbesluit moet beslaan tussen Shell, NAM, ExxonMobil, Ministerie van Economische Zaken, Mijnraad en SodM?
In de periode tussen begin februari 2016 en eind maart 2016 hebben meerdere overleggen plaatsgevonden tussen EZ, SodM en NAM. Het doel van deze overleggen was om procesmatig een vinger aan de pols te houden bij de totstandkoming van het winningsplan en de verwachtingen die daarover aan de voorkant zijn meegegeven. Het gaat dan bijvoorbeeld om het tijdig beschikbaar komen van informatie die onderdeel uitmaakt van het winningsplan, zoals het meet- en regelprotocol. De Mijnraad is niet bij dergelijke betrokken geweest. De Mijnraad is op 20 april 2016 gevraagd advies te geven op het winningsplan. Dit advies is betrokken bij de totstandkoming van het ontwerpinstemmingsbesluit over de gaswinning uit het Groningenveld.
Is het waar dat NAM en TNO nog steeds niet wetenschappelijk kunnen kwantificeren wat het effect is van vlakke winning op de seismiciteit en kunt u toelichten hoe hier bij het gasbesluit mee is omgegaan?
Alhoewel het effect van fluctuaties nog niet te kwantificeren is, lijkt er voor wat betreft seizoensfluctuaties wel een sterke correlatie te zijn met de seismiciteit. Dat blijkt uit het advies van SodM van mei 2016. Dit advies is gebaseerd op onderzoeken van TNO (2015) en CBS (2016). SodM adviseert dan ook om fluctuaties in de gaswinning, waaronder seizoensfluctuaties, zoveel mogelijk te vermijden. SodM geeft aan dat fluctuaties in de winning de kans op bevingen vergroten. Dit vermoeden speelde in het vorige advies van SodM (december 2015) ook een grote rol, maar SodM acht dit nu voor wat betreft seizoensfluctuaties voldoende aangetoond. De snelheid van de drukafname in het Groningenveld speelt daarbij een grote rol. Het effect is echter nog niet te kwantificeren. Dit kan volgens SodM nog enkele jaren duren. Een niveau van 24 miljard m3 per jaar is naar de mening van SodM een onderbouwde keuze. Bij dit niveau zal volgens het huidige model van NAM de seismiciteit de komende vijf jaar niet hoger zijn dan het huidige niveau (peiljaar 2015). Bovendien verwacht SodM een extra reductie in de seismiciteit indien zonder fluctuaties gewonnen gaat worden. Mede op grond van dit advies heeft het kabinet besloten om het productieniveau voor de gaswinning uit het Groningenveld vast te stellen op 24 miljard m3 per jaar met ruimte voor meer winning bij een winter die kouder is dan gemiddeld vanwege de leveringszekerheid. Bovendien is aan het instemmingsbesluit het voorschrift verbonden dat seizoensfluctuaties en fluctuaties op maandbasis zo veel mogelijk voorkomen dienen te worden en dat noodzakelijke fluctuaties zo geleidelijk mogelijk ingevoerd moeten worden.
Is het waar dat er in 2017 meer duidelijkheid zal zijn over wat het effect is van vlakke winning op de seismiciteit? Zo ja, hoe is dit meegewogen bij de keuze voor een winningsbesluit voor vijf jaar?
Het kabinet heeft SodM gevraagd rond de zomer van 2017 informatie te geven over de effecten van een productieniveau van 24 miljard m3 per jaar, waarbij er minder en vlakker zal worden gewonnen, op de seismiciteit. Deze informatie zal onderdeel uitmaken van de afweging op het eerste jaarlijkse ijkmoment op 1 oktober 2017.
Heeft het stabiele investeringsklimaat voor NAM een rol gespeeld bij de bepaling van de hoogte van het gaswinningsplafond? Zo ja, hoe heeft u in dat geval het investeringsklimaat afgewogen tegen de veiligheid van Groningers?
Het productieniveau voor de gaswinning uit het Groningenveld is voor de komende vijf jaar vanuit het oogpunt van veiligheid verder verlaagd en vastgesteld op 24 miljard m3 per jaar, conform advies van SodM, met beperkt ruimte voor meer winning bij een winter die kouder is dan gemiddeld vanuit het oogpunt van leveringszekerheid.
Welke partijen nemen deel of hebben deel genomen aan de periodieke «Groningen-overleggen»?
Het Groningen Overleg betreft een intern overleg van mijn ministerie waar medewerkers van verschillende onderdelen (zoals medewerkers die zich bezig houden met de totstandkoming van het instemmingsbesluit, veiligheid, leveringszekerheid, NCG en juridische zaken) bij elkaar komen. NAM heeft geen onderdeel uitgemaakt van deze overleggen.
Waarom zijn enkel de agenda’s van de periodieke «Groningen-overleggen» overhandigd in het wob-verzoek en niet de gespreksverslagen?
Van deze overleggen worden over het algemeen geen verslagen gemaakt. De verslagen die voorhanden waren, zijn in het kader van het Wob-verzoek verstrekt.
Kunt u de gespreksverslagen van de periodieke «Groningen-overleggen» alsnog delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 18.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het voorziene plenaire debat over de mijnbouw, zodat de antwoorden daar bij betrokken kunnen worden?
Ja.
De gevaren van de aanwezigheid van landbouwgif in ons voedsel |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de Franse studie, waaruit blijkt dat alle niet-biologische muesli’s grote hoeveelheden landbouwgif bevatten?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de gevonden concentratie van bestrijdingsmiddelen in muesli ruim driehonderd keer zo hoog is als de maximaal toegestane hoeveelheid die er in een glas water mag zitten? Onderschrijft u dat deze limieten er niet voor niets zijn, en dat een overschrijding van deze normen in deze mate een gevaar voor de volksgezondheid vormt?
Voor residuen van gewasbeschermingsmiddelen op levensmiddelen zijn wettelijke limieten vastgesteld in de EU, de zogenaamde maximumresidugehalten ofwel MRL’s. Bij het afleiden van MRL’s wordt om kwetsbare groepen zoals kinderen en foetussen te beschermen uitgegaan van een zo laag mogelijk gehalte dat in overeenstemming is met goede landbouwpraktijken. In het Franse onderzoek2 zijn de residugehalten in muesli niet met MRL’s vergeleken maar met een wettelijke limiet voor residuen in drinkwater. Het is echter niet zinvol om een residugehalte in een levensmiddel te vergelijken met een limiet die specifiek voor drinkwater (of voor een ander product) is afgeleid. De limieten voor residuen van gewasbeschermingsmiddelen in drinkwater zijn niet gebaseerd op toxicologische overwegingen maar op het politieke besluit om die limieten zo laag mogelijk vast te stellen. Er wordt bovendien aanzienlijk meer drinkwater geconsumeerd dan muesli, waardoor de blootstelling aan residu via drinkwater hoger zal zijn dan blootstelling door consumptie van muesli met eenzelfde residugehalte. Het RIVM heeft een risicobeoordeling uitgevoerd op basis van de resultaten van de Franse studie en concludeert dat de genoemde gewasbeschermingsmiddelen in de aangetroffen gehalten geen risico voor de consument opleveren omdat de blootstelling ver beneden de gezondheidskundige grenswaarden blijft.
Kunt u bevestigen dat er 141 verschillende soorten landbouwgif zijn aangetroffen in deze 15 mueslisoorten?
Nee, in het Franse onderzoek werd in 15 monsters 141 keer een residu aangetroffen van in totaal 30 verschillende werkzame stoffen van gewasbeschermingsmiddelen. In de helft van de 141 gevallen ging het om sporen van die stoffen. Op basis van de gevonden gehalten is het zeer onwaarschijnlijk dat MRL’s zijn overschreden. Dit kan echter niet met zekerheid worden gesteld omdat MRL’s in de EU alleen voor onbewerkte levensmiddelen worden vastgesteld en het hier om een samengesteld levensmiddel gaat.
Kunt u bevestigen dat van 81 van deze bestrijdingsmiddelen vermoed wordt dat deze een hormoonverstorende werking hebben?2
Er is geen sprake van 81 verschillende gewasbeschermingsmiddelen. Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven zijn residuen van 30 verschillende werkzame stoffen van gewasbeschermingsmiddelen gevonden. In het rapport worden 19 van deze 30 werkzame stoffen als mogelijk hormoonverstorend aangemerkt. Bij de beoordeling van deze stoffen in de EU wordt altijd onderzocht of schadelijke effecten kunnen optreden die verband houden met een aantal hormoonverstorende eigenschappen door te testen of stoffen schade toebrengen aan de voortplanting of ontwikkeling. Stoffen waarvan wordt vastgesteld dat ze deze eigenschappen hebben, worden niet goedgekeurd voor gebruik in een gewasbeschermingsmiddel of de bestaande goedkeuring wordt niet verlengd.
De Europese Commissie heeft in juni 2016 een voorstel voor definitieve criteria voor de identificatie van hormoonverstorende stoffen gepubliceerd. Deze criteria zullen dan in de Europese gewasbeschermingsmiddelenverordening en de biocidenverordening worden opgenomen. Uw Kamer is op 2 september 2016 over dit voorstel van de Europese Commissie geïnformeerd4. Deze criteria maken dat er naast de bestaande beoordeling van voortplantings- en ontwikkelingstoxiciteit nog additionele testen noodzakelijk zijn voor stoffen waarvan wordt vermoed dat ze hormoonverstorende eigenschappen hebben. Op dit moment is nog niet bekend of de in het Franse onderzoek gevonden werkzame stoffen mogelijk aan deze criteria voldoen. Omdat de nieuwe criteria nog niet zijn vastgesteld, zijn de betreffende stoffen er nog niet aan getoetst.
Kunt u bevestigen dat vier van de onderzochte mueslisoorten ook in de Nederlandse supermarkten verkrijgbaar zijn3, en dat dus ook Nederlandse consumenten worden blootgesteld aan deze hoge niveau's bestrijdingsmiddelen? Hoe beoordeelt u dat, en welke consequenties verbindt u hieraan?
Er is geen reden om aan de waarneming van de Telegraaf6 te twijfelen, maar zoals in antwoord op vraag 2 en 3 is aangegeven zijn er geen aanwijzingen dat er sprake is van hogere niveaus dan wettelijk toegestaan of dat er risico’s voor de consument zijn. Daarnaast onderzoekt de NVWA routinematig landbouwproducten zoals granen en andere grondstoffen van de levensmiddelindustrie en daarbij worden weinig overschrijdingen van MRL’s gevonden. Ik verbind daarom geen consequenties aan de resultaten van deze Franse studie. De resultaten zijn evenmin aanleiding voor de NVWA om het risicogebaseerde onderzoeksprogramma bij te stellen.
Bent u bereid onderzoek uit te laten voeren naar het gehalte aan bestrijdingsmiddelen in de muesli’s in de Nederlandse winkelschappen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het niet acceptabel is als consumenten landbouwgif binnenkrijgen door middel van hun vermeend gezonde ontbijt?
Zie antwoord vraag 5.
Welke maatregelen gaat u nemen om te garanderen dat burgers geen landbouwgif meer binnen krijgen via hun voedsel? Deelt u de mening dat de beste manier om voedsel gifvrij te houden is dat er überhaupt geen chemische bestrijdingsmiddelen worden gebruikt bij de teelt van ons voedsel? Zo ja, welke concrete stappen gaat u zetten om het gebruik van landbouwgif daadwerkelijk uit te faseren?
Werkzame stoffen van gewasbeschermingsmiddelen kunnen in de EU pas worden goedgekeurd na strenge en onafhankelijke beoordeling conform het wettelijk toetsingskader. Hetzelfde geldt voor het toelaten van gewasbeschermingsmiddelen in de Lidstaten. Er mag geen schadelijk effect zijn op mens en dier en geen onaanvaardbaar effect op het milieu. In Nederland toetst het College toelating gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) of een gewasbeschermingsmiddel op de markt kan worden toegelaten. Als uit de toets blijkt dat er geen onaanvaardbare risico’s zijn voor mens, dier en milieu, zal het Ctgb besluiten een gewasbeschermingsmiddel toe te laten. Hierbij kunnen restricties worden gesteld. U bent 21 oktober 2016 hierover geïnformeerd7.
Gewasbescherming is een randvoorwaarde voor het efficiënt produceren van hoogwaardig en gezond voedsel. Uw Kamer is op 5 oktober 2016 geïnformeerd dat het de ambitie van het kabinet is om de transitie naar duurzame gewasbescherming te versnellen8. Daarbij zijn chemische middelen niet meer het fundament, maar het laatste redmiddel binnen gewasbescherming. Preventieve maatregelen en een groen middelenpakket zijn dan de norm. Alle teelten in Nederland zijn zo weerbaar mogelijk tegen ziekten, plagen en onkruiden, waardoor chemisch ingrijpen minder noodzakelijk is en maximale milieuwinst wordt gehaald. Dit komt ook ten goede aan de gezondheid en het welbevinden van consumenten, omwonenden en werknemers.
De gevaren van anti vlooien- en tekenmiddel Bravecto |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Is het u bekend dat sinds de introductie van het anti vlooien- en tekenmiddel Bravecto in Nederland tientallen huisdieren ziek zijn geworden of zelfs zijn gestorven nadat het middel op hen is toegepast?1
Het is mij bekend dat er meldingen van bijwerkingen bij honden zijn binnengekomen waarbij een mogelijke relatie met de Bravecto kauwtabletten vermoed wordt.
Kunt u bevestigen dat er inmiddels bijna 3.000 meldingen over Bravecto zijn binnengekomen bij de Europese Commissie?
Ja, de (dier)geneesmiddelen beoordelingsautoriteit van de Europese Commissie, de European Medicines Agency (EMA) maakt melding van ruim 3.000 serieuze meldingen wereldwijd van vermoedelijke bijwerkingen.
Bent u bekend met het standpunt van het Bureau Diergeneesmiddelen dat deze meldingen heel serieus genomen dienen te worden?
Ja, alle bij het Bureau Diergeneesmiddelen binnen gekomen meldingen van bijwerkingen van diergeneesmiddelen worden serieus behandeld. Zo ook deze meldingen.
Is het u bekend dat het Veterinair Centrum in Utrecht het aantal meldingen substantieel noemt en dat het Veterinair Centrum vindt dat nader onderzoek nodig is?
Ja. Wanneer een diergeneesmiddel op de markt wordt toegelaten dient de houder van de handelsvergunning periodiek een veiligheidsrapport op te stellen. In deze zogenaamde PSUR (Periodic Safety Update report) worden de wereldwijd gemelde bijwerkingen verwerkt. De meest recente PSUR van dit middel is eind oktober ingeleverd en wordt nu met voorrang door de EMA beoordeeld. Eerdere periodieke veiligheidsrapporten gaven geen aanleiding tot wijzigingen in de vergunning van het middel.
Kunt u uiteenzetten welke testen zijn uitgevoerd voor de ontwikkeling van dit anti vlooien- en tekenmiddel, en welke testen zijn uitgevoerd ten behoeve van de introductie op de markt? Zo nee, waarom niet?
Voordat een diergeneesmiddel op de markt wordt toegelaten wordt het op basis van het dossier dat de fabrikant aanlevert, volgens vaste protocollen beoordeeld op veiligheid, werkzaamheid en kwaliteit. Het dossier dat een fabrikant aanlevert voldoet aan de Europese regelgeving (Richtlijn 2001/82 EG en Verordening (EG) Nr. 726/2004). In dit geval heeft de EMA de beoordeling van het middel uitgevoerd en concludeerde dat de baten/risico afweging voor dit middel positief was. Zoals uit het antwoord op vraag 4 blijkt, wordt ook na de markttoelating continu gemonitord op veiligheid, werkzaamheid en kwaliteit, de zogenaamde diergeneesmiddelenbewaking.
Vindt u het verantwoord dat Bravecto nog steeds voorgeschreven wordt ondanks de ernstige bijwerkingen die het middel bij duizenden dieren heeft veroorzaakt en de zorgen die het Bureau Diergeneesmiddelen en het Veterinair Centrum over het middel hebben geuit?
Er is nog onvoldoende bewijs voor een relatie tussen de vermoedelijke bijwerkingen en het gebruik van het diergeneesmiddel. Op dit moment zijn er ruim 50 meldingen van vermoedelijke bijwerkingen in Nederland gedaan. Deze variëren van overgeven, diarree, neurologische verschijnselen tot overleden honden. In Nederland zijn totaal vanaf registratie in 2014, ruim 750.000 doses en wereldwijd 34 miljoen doses verkocht van het middel. Ik wacht het periodieke veiligheidsrapport en het oordeel van de EMA dan ook af.
Bent u bereid om Bravecto, gezien het aantal meldingen en de zorgen van diereigenaren omtrent de gevaren, uit voorzorg uit de handel te (laten) nemen? Zo nee, waarom niet?
Wanneer blijkt dat er onzekerheden geconstateerd zijn met betrekking tot het gebruik van het middel zal de EMA maatregelen aan de Europese Commissie adviseren. Deze kunnen variëren van een aanpassing van de bijsluiter tot het schorsen of intrekken van de handelsvergunning. De Europese Commissie neemt het uiteindelijke besluit met betrekking tot de handelsvergunning.
Ik kan wel als het nodig is het voorschrijven door de dierenarts en het toepassen verbieden. Zoals gezegd wacht ik echter eerst de beoordeling van het periodiek veiligheidsrapport van de EMA af.
Impulsaankopen en het welzijn van paarden en pony's |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Dronken vrienden kopen veulen Binky: «Ik heb niet eens een weiland»»?1
Ja.
Vindt u het wenselijk dat mensen, al dan niet in beschonken toestand, in een opwelling kunnen overgaan tot de aankoop van een dier, in dit geval een Shetlandveulen van 3,5 maand oud, en dat dier zonder enige kennis van zaken nog meekrijgen ook?
Nee. De verkoop van dieren dient altijd zorgvuldig en overwogen te worden uitgevoerd en elke nieuwe houder dient te beschikken over de nodige kennis en vaardigheden.
Vindt u 3,5 maand een geschikte leeftijd voor een veulen om reeds van zijn moeder gescheiden te zijn en te worden overgeleverd aan de handel?
Nee. Op grond van artikel 1.6 Besluit houders van dieren dient een dier voldoende ruimte te worden gelaten voor zijn fysiologische en ethologische behoeften. De gemiddelde speenleeftijd van een veulen ligt rond de 9 maanden. Een veulen van 3,5 maand drinkt dus nog moedermelk en heeft om die reden nog de behoefte om bij zijn moeder te kunnen drinken en bescherming te zoeken.
Vindt u de verkoopprijzen op paardenmarkten (in dit geval eerst 40 euro voor een Shetlandveulen, in de doorverkoop een tientje) bijdragen aan een besef van (financiële) verantwoordelijkheid voor het te koop aangeboden dier?
De hoogte van verkoopprijzen als zodanig zijn niet bepalend voor in hoeverre een houder wel of geen eigen verantwoordelijkheid dient te hebben ten opzichte van het dier. Ook indien een dier om niet wordt afgegeven, kan het welzijn van het dier goed gewaarborgd zijn.
Vindt u überhaupt dat paardenmarkten het dierenwelzijn dienen?
Het houden van dieren kan niet los gezien worden van de koop en verkoop ervan. Een koop en verkoop van dieren kan gepaard gaan met een zekere mate van stress. Wel dient er zorg voor gedragen te worden dat dit proportioneel is en zoveel mogelijk beperkt blijft. Bij het gedrag van burgers ten aanzien van dieren dient steeds rekenschap gegeven te worden van de intrinsieke waarde van het dier. De bepalingen in de Wet dieren en het Besluit houders van dieren dienen dan ook nageleefd te worden.
Vindt u dat de vrijwillige aanpak van de Sectorraad Paarden het welzijn van paarden en pony's in Nederland veilig heeft weten te stellen?
Het is de verantwoordelijkheid van de houder zelf en niet van de Sectorraad Paarden om zorg te dragen dat het welzijn van de door hem gehouden dieren gewaarborgd wordt. De Sectorraad Paarden heeft wel als taak om welzijnsproblemen aan te kaarten en zonodig verbeterpunten aan te dragen.
Kunt u deze (eenvoudige ja/nee-)vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg Dierenwelzijn op 2 november 2016, zodat we er daar verder met elkaar over kunnen spreken?
Nee, dit is niet mogelijk gebleken.
De uitspraak dat circus Herman Renz International toch olifanten mag vervoeren ondanks verbod |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb), dat heeft bepaald dat circus Herman Renz International alsnog olifanten mag vervoeren tot 3 januari 2016?
Ja. De uitspraak betreft overigens Circus Renz International.
Wat vindt u van de uitspraak, gelet op het verbod op het gebruik en het vervoeren van wilde dieren ten behoeve van het circus dat sinds 15 september jl. van kracht is?
In de uitspraak is aangegeven dat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende rekening is gehouden met de belangen van de circussen die op het moment van invoering van het verbod hun tournee nog niet hadden afgerond en dat de ontheffingsaanvraag van circus Renz International niet geweigerd had mogen worden. Ik respecteer deze uitspraak. Dat betekent dat ik aan circussen die zich in een vergelijkbare situatie bevinden een tijdelijke ontheffing zal verlenen voor het vervoer van de dieren tot het einde van hun tournee. Tot op heden (13 oktober 2015) heeft één circus zich hiervoor gemeld.
De uitspraak van de voorzieningenrechter zag niet op het optreden met de dieren. Dat blijft verboden en bij overtreding zal hierop ook worden gehandhaafd. Circussen die beschikken over een tijdelijke ontheffing voor het vervoer van hun dieren, kunnen tot het einde van hun tournee hun dieren vervoeren. Daarna zal artikel 4.14 van het Besluit houders van dieren ten volle worden uitgevoerd en gehandhaafd.
Deelt u de mening dat elke vorm van gebruik en vervoer van wilde dieren ten behoeve van het circus, dat valt onder het verbod zoals omschreven in het Besluit houders van dieren, onwenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Bent u van plan om tegen de uitspraak in beroep te gaan? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
De uitspraak is een voorlopige voorziening. Tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter is geen beroep mogelijk.
Lopen er momenteel nog andere rechtszaken tegen het verbod op wilde dieren in het circus? Zo ja, waar gaan deze rechtszaken over en wat is de positie van de regering in deze zaken?
Nee.
Hoe groot acht u de kans dat andere circussen hun dieren ook zullen vervoeren als gevolg van deze uitspraak? Wat bent u van plan hier tegen te doen?
Voor het antwoord op vraag 6 en 7 verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2.
Kunt u uiteenzetten wat het gevolg is van de uitspraak van het CBb voor de uitvoering en handhaving van het verbod op wilde dieren in het circus?
Zie antwoord vraag 6.
Rekening houden met fauna bij renovatie van woningen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Herinnert u zich nog dat u een ontheffing heeft afgegeven van de Flora- en faunawet om renovatie en isolatie van woningen in het project «Stroomversnelling» mogelijk te maken?1
Ja.
Om negatieve effecten van de werkzaamheden op de dieren waarvoor de ontheffing geldt (gewone dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis, laatvlieger, ruige dwergvleermuis, de steenmarter, gierzwaluw en de huismus) te beperken zijn maatregelen voorgeschreven in de ontheffing, zoals het aanbieden van alternatieve verblijfplaatsen; is er naar uw weten nagegaan of deze verblijfplaatsen inderdaad zijn gerealiseerd en van voldoende kwaliteit zijn? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Er zijn nu enkele honderden woningen door «De Stroomversnelling» gerenoveerd. Door de initiatiefnemer zijn geen blijvende alternatieve verblijfplaatsen in de omgeving aangeboden omdat, na uitvoering van een omgevingscheck, is geconstateerd dat er in de omgeving voldoende alternatieven zijn. Zo zijn er bijvoorbeeld andere panden met geschikte openingen aanwezig waar de gierzwaluwen in kunnen vliegen. Wel wordt voorzien in tijdelijke alternatieve locaties gedurende de renovatiewerkzaamheden. Ook is bij deze eerste woningen geëxperimenteerd met nieuwe voorzieningen in de woning zelf.
Kunt u bevestigen dat er in de ontheffing, met het oog op het zwaarwegend belang van het tegengaan van onder andere klimaatverandering, wordt aangegeven dat met het project «Stroomversnelling» afgeweken is van de gangbare aanpak waarbij vooraf gezorgd wordt voor voldoende alternatieven die in kwantiteit en kwaliteit overeenkomen met de huidige functionaliteit van de voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen voor de aanwezige populatie van de gierzwaluw en de huismus?
Met de wijze van aanpak bij de renovaties in het kader van «De Stroomversnelling» wordt ingezet op een win-winsituatie voor energieverbruik, klimaat, wooncomfort, maar ook voor soortenbescherming en biodiversiteit. Voor de soorten die bij de renovaties tijdelijk worden verstoord, wordt vooraf voorzien in tijdelijke alternatieve locaties.
Na de werkzaamheden is er sprake van overcompensatie voor deze soorten: meer voorplantings-, rust- en (winter)verblijfplaatsen. Uit dit oogpunt is de aanpak van «De Stroomversnelling» interessant. Voor mij is van belang in hoeverre de soorten die hierbij zijn betrokken van deze aanpak kunnen profiteren. In dit verband zie ik de eerste 2.000 door mij verleende ontheffingen als een pilot. De verwachting is dat het aantal van de betreffende soorten na de werkzaamheden op den duur zal toenemen. De verblijfplaatsen zullen kwalitatief overeenkomen met de huidige situatie, maar worden in kwantitatieve zin uitgebreid.
Om nog beter aan de wensen van de soortenorganisaties tegemoet te komen, vindt er ook overleg plaats tussen deze organisaties, een vertegenwoordiging van de bouwmaatschappijen en mijn ministerie over de te nemen maatregelen. Hierbij overleggen soortenorganisaties en bouwmaatschappijen over de best mogelijke nieuwe verblijfplaatsen die binnen het concept van «De Stroomversnelling» vervaardigd kunnen worden. Tenslotte worden de effecten van de genomen maatregelen gemonitord. De resultaten zijn weer van belang voor het toetsen van komende aanvragen in het kader van «De Stroomversnelling».
Deelt u, nu blijkt dat de werkzaamheden door onvoorziene omstandigheden al geruime tijd langer duren dan was voorzien en dat er veel dieren ernstig worden verstoord door deze werkzaamheden2, de mening dat het raadzaam is om opnieuw te bezien op welke manier het energiezuinig maken van de geplande 111.000 woningen op een manier kan worden uitgevoerd die zo min mogelijk verstoring oplevert voor de dieren die hun verblijfplaats hebben in en rond de betreffende woningen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn wilt u dat gaan doen?
Nee, die mening deel ik niet omdat bij het hierboven vermelde overleg tussen soortenorganisaties, bouwmaatschappijen en mijn ministerie al wordt bezien op welke manier het energiezuinig maken van de geplande 111.000 woningen op een manier kan worden uitgevoerd die zo min mogelijk verstoring oplevert voor de dieren die hun verblijfplaats hebben in en rond de betreffende woningen. Voorts zorgt de wijze van renoveren van «De Stroomversnelling» voor een kortere renovatietijd per woning.
Bent u bereid om ook in het algemeen in het – overigens zeer noodzakelijke – beleid rond het energiezuinig maken van de gebouwde omgeving rekening te houden met de dieren die hun verblijfplaats in en rond deze gebouwen hebben, onder andere door de uitvoerders te verplichten om te zorgen voor voldoende en kwalitatief goede alternatieve verblijfplaatsen voor de dieren? Zo nee, waarom niet?
Bij de uitvoering van werkzaamheden, waarbij de mogelijkheid aanwezig is dat beschermde diersoorten worden verstoord, is vooraf ontheffing van de Flora- en Faunawet vereist. Het zorgen voor voldoende en kwalitatief goede alternatieve verblijfplaatsen voor de dieren behoort tot de voorwaarden bij de noodzakelijke ontheffing. De houder van de ontheffing is hiervoor verantwoordelijk, ook richting de uitvoerders. Zo’n verplichting ook nog eens bij de uitvoerders te leggen voegt in dit verband weinig toe.
De consequenties van een mogelijke fusie van Monsanto en Syngenta voor de voedselzekerheid |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het voornemen van Monsanto om Syngenta over te nemen?1 en wat vindt u van deze mogelijke megafusie in de voedselsector?
Ja. Ik heb kennisgenomen van een algemene trend naar consolidatie die óók plaatsvindt in, in dit geval, de veredelings- en gewasbeschermingssectoren. Ik vind het zorgelijk als de wereldvoedselvoorziening dreigt te worden geconcentreerd bij enkele multinationals omdat ik vrees dat dit ten koste gaat van de keuzevrijheid van kwekers, telers en consumenten, wat negatieve gevolgen kan hebben voor de voedselzekerheid.
Deelt u de zorgen over een eventuele overname van Syngenta door Monsanto, waarmee de wereldvoedselvoorziening nog verder dreigt te worden geconcentreerd bij een paar multinationals, ten koste van de keuzevrijheid van kwekers, telers en consumenten, en van de voedselzekerheid?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Kunt u bevestigen dat BASF ook overweegt om (delen van) Syngenta over te nemen?2 Deelt u de mening dat dit evenmin wenselijk zou zijn?
Nee ik heb hier geen informatie over. Zie verder mijn antwoord op vraag 1.
Welke mogelijkheden zijn er om een overname te blokkeren door de bevoegde mededingingsautoriteiten? Is er een mogelijkheid om de ook Europese mededingingsautoriteiten naar een mogelijke deal tussen Syngenta en Monsanto te laten kijken, gezien het voornemen van Monsanto om zich na overname in Engeland te vestigen?3 Zo nee, waarom niet?
Het Nederlandse concentratietoezicht, dat op grond van de Mededingingswet door de Autoriteit Consument en Markt (hierna: ACM) wordt uitgevoerd, is van toepassing op concentraties (fusies, overnames en joint ventures) tussen ondernemingen die in het voorafgaande kalenderjaar beide minimaal 30 miljoen euro omzet in Nederland en gezamenlijk minimaal 150 miljoen euro omzet wereldwijd behaalden. Partijen die de omzetdrempels overschrijden, zijn volgens de Mededingingswet verplicht om de voorgenomen concentratie te melden bij de ACM. De ACM toetst vervolgens of de voorgenomen concentratie de daadwerkelijke mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan op significante wijze zou belemmeren. Alleen als dat het geval is, kan de ACM de concentratie verbieden of daaraan voorwaarden verbinden.
Het Europese concentratietoezicht, dat op grond van Verordening (EG) nr. 139/2004 door de Europese Commissie wordt uitgevoerd, is van toepassing als de concentratie een EU-dimensie bevat. De concentratie moet dan bij de Europese Commissie worden gemeld. Deze EU-dimensie wordt onder andere geacht aanwezig te zijn indien de bij de concentratie betrokken ondernemingen gezamenlijk wereldwijd meer dan 5 miljard euro omzet per jaar behalen en iedere betrokken ondernemer minimaal 250 miljoen euro omzet per jaar behaald. De Europese Commissie toetst inhoudelijk op dezelfde gronden als de ACM, waarbij ze kijkt naar significante belemmeringen op de gemeenschappelijke markt. Alleen als daarvan sprake is, kan de Europese Commissie een concentratie tegenhouden of daaraan voorwaarden verbinden.
De ondernemingen dienen op basis van hun omzetgegevens zelf te bepalen of en zo ja, bij welke toezichthouder zij een voorgenomen concentratie moeten melden. De mededingingsautoriteiten kunnen met bijvoorbeeld een boete of dwangsom optreden tegen het niet melden van een concentratie die onder de meldingsplicht valt.
Het bestrijdingsmiddel azadirachtin dat hommels bedreigt |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van de Europese Commissie waaruit blijkt dat het bestrijdingsmiddel azadirachtin de overlevingskansen en voortplanting van hommels in gevaar brengt, zelfs als het wordt toegepast in de maximale hoeveelheden die worden voorgeschreven in de gebruiksvoorschriften?1
Ja. (Het betreft hier een publicatie in het tijdschrift «Ecotoxicology»; het betreft geen EU-studie.)
Hoe beoordeelt u het gegeven dat bij de toelating van dit landbouwgif, dat is gericht op het bestrijden van insecten, kennelijk niet is gekeken naar de effecten ervan op hommels?
Azadirachtin is een werkzame stof van natuurlijk oorsprong, die wordt verkregen door extractie uit de zaden van de neem-boom. Ook voor dit type middelen worden de risico's beoordeeld alvorens het middel toe te laten.
Binnen het huidig geldende Europese toetsingskader wordt de honingbij veelal gebruikt als indicatorsoort voor alle bestuivers. De intrinsieke gevoeligheid van de honingbij kan echter verschillen van andere soorten bestuivers en de blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen kan op andere manieren plaatsvinden. Tot op heden wordt dit ondervangen met toepassen van veiligheidsfactoren.
Binnen de EU is echter een vernieuwd beoordelingsrichtsnoer ontwikkeld door EFSA, waarbinnen de risico’s voor verschillende soorten bijen worden beoordeeld.
Binnen dit vernieuwde «guidance document on bees» is ook een specifieke beoordelingseis voor hommels opgenomen. Hiermee is het toetsingskader aangepast aan de laatste stand der wetenschap.
Nederland heeft samen met de Europese Commissie (EC) een workshop georganiseerd die een «Roadmap to Implementation» heeft opgeleverd om te komen tot alle noodzakelijke methodologie voor beoordeling en daardoor de geharmoniseerde invoering van het beoordelingsrichtsnoer in de EU faciliteert. Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) is daarbij nauw betrokken. Zo leveren Nederlandse wetenschappers een bijdrage aan de ontwikkeling van de methodologie. Het Ctgb hanteert in de beoordeling het vigerende toetsingskader. Het is van groot belang dat het ontwikkelde beoordelingsrichtsnoer snel geharmoniseerd kan worden gebruikt in de EU. Hiervoor blijf ik me inzetten.
In Nederland is dit middel toegelaten onder de merknaam NeemAzal-T/S (toelatingsnummer 12455N) voor professioneel gebruik in de teelt van aardappelen, bloemisterijgewassen en vaste planten, appelen en in openbaar groen; kunt u aangeven hoeveel van dit middel jaarlijks wordt gebruikt?
De toelatingshouder die NeemAzal-T/S in Nederland op de markt brengt, rapporteert de jaarlijkse omzetgegevens aan de overheid, zoals alle toelatingshouders. Toelatingshouder gaat echter niet akkoord met het openbaar maken van de afzetgegevens. De omzetgegevens moeten worden beschouwd als vertrouwelijke bedrijfs-en fabricagegegevens, zoals bedoeld in artikel 10 lid 1 sub c van de Wet Openbaarheid van Bestuur.
NeemAzal-T/S wordt voor het overgrote deel gebruikt in de bloemisterij onder glas. Daarnaast is het product belangrijk voor de biologische appelteelt om de roze appelluis te bestrijden.
De Nederlandse toelating van dit middel zou vervallen op 31 mei 2015; echter, doordat het College voor de Toelating van Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden (Ctgb) niet tijdig heeft kunnen beslissen over de aanvraag tot herregistratie van dit middel is het vervallen van de toelating opgeschort tot 1 december 2016; kunt u garanderen dat deze nieuwe wetenschappelijke informatie over de -ook sublethale- schadelijkheid van dit «natuurlijke» middel voor hommels zal worden meegenomen door het Ctgb bij zijn beslissing over de aanvraag voor herregistratie van dit middel? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, vindt u dit verantwoord?
Het Ctgb heeft aangegeven dat de aangehaalde publicatie zal worden meegenomen binnen de herbeoordeling van het genoemde middel. Wanneer op grond van de inhoudelijke beoordeling van de publicatie blijkt dat onaanvaardbare risico’s voor hommels bestaan bij het aangevraagde gebruik van het middel, zal het Ctgb hierop handelen.
Dit kan zijn door het opleggen van aanvullende risico-reducerende maatregelen of door het (deels) afwijzen van het verzoek tot herregistratie.
Bent u bereid om op grond van deze nieuwe wetenschappelijke informatie per direct een moratorium in te stellen op het gebruik van azadirachtin in Nederland, en ditzelfde te bepleiten op Europees niveau? Zo nee, waarom niet?
Voor het ingrijpen in de toelating is in Nederland het Ctgb de bevoegde instantie. Ingrijpen is mogelijk mits er substantiële aanwijzingen zijn, dat niet langer wordt voldaan aan de goedkeurings- of toelatingscriteria. Als ernstige risico’s in een toelating tot een spoedeisende maatregel noodzaken kan een tijdelijk verbod aan de orde zijn. Het Ctgb heeft aangegeven dat de aangehaalde publicatie zal worden meegenomen binnen het herbeoordelingtraject van Neemazal-T/S en inhoudelijk zal worden beoordeeld. Wanneer vanuit deze inhoudelijke beoordeling blijkt dat er onaanvaardbare risico’s bestaan bij het toegelaten gebruik van Neemazal-T/S, dan zal het Ctgb hierop volgend besluiten over de aanvraag voor herregistratie.
De grootschalige internationale illegale handel van puppy’s die zich in Nederland concentreert |
|
Marianne Thieme (PvdD), Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Opstelten (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van Omroep Brabant waaruit blijkt dat er wekelijks puppy’s in grote getalen en onder erbarmelijke omstandigheden vanuit het Oostblok naar Nederland worden vervoerd om hier voorzien te worden van documenten waarmee gesjoemeld is en vervolgens verhandeld te worden?1
Ja.
Bent u geschrokken van deze conclusies? Zo nee, hoe zou u deze dan willen duiden?
Het bericht bevestigd dat de problematiek van de illegale hondenhandel moet worden aangepakt. Ik heb de afgelopen periode diverse maatregelen genomen om deze misstanden te gaan. Ik verwijs u hiervoor naar mijn brief over de puppyhandel die tegelijkertijd aan uw Kamer is verzonden.
Bent u nog steeds van mening dat er alles aan gedaan moet worden om de illegale hondenhandel aan te pakken? Zo ja, kunt u aangeven welke stappen u sindsdien heeft ondernomen? Zo nee, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de helft van de honden in Nederland afkomstig is uit de puppyhandel uit landen als Polen, Tsjechië, Roemenië en Hongarije waar de puppy’s door grote broodfokkers in grote aantallen gefokt worden?
Uit officiële cijfers blijkt dat het merendeel van de in de afgelopen jaren legaal via het intracommunautaire verkeer binnengekomen honden uit Hongarije en Slowakije komen. Op basis van de controles in Nederland is over de wijze van fokken in andere lidstaten weinig te zeggen.
Kunt u bevestigen dat de illegale puppyhandel na de drugshandel de meest lucratieve handel is waar alleen in Nederland al tientallen miljoenen euro’s per jaar mee wordt verdiend? Zo nee, hoe zit het dan?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn brief over de puppyhandel die tegelijkertijd aan uw Kamer is verzonden.
Is het waar dat op online verkoopplaatsen zoals Marktplaats meer dan 30.000 pups in twee weken tijd verhandeld worden?
Uit onderzoek in 2006 bleken uit een telling van advertenties op internet ongeveer 16.000 pups in 2 weken te worden aangeboden. Op dit moment worden door Has Den Bosch en Universiteit Utrecht de feiten en cijfers in de gezelschapsdierensector opnieuw in kaart gebracht. Ik beoog de resultaten van dit onderzoek voor de zomer 2015 aan uw Kamer te kunnen sturen.
Kunt u aangeven hoeveel miljoenen euro’s er verdiend worden met het online verhandelen van dieren? Zo nee, waarom niet?
Uit hetzelfde rapport bleek dat de dieren die gedurende 2 weken werden aangeboden een economische waarde van 9 miljoen euro vertegenwoordigden.
Bent u bereid om zo spoedig mogelijk een eind te maken aan de verkoop van dieren op Marktplaats en andere veilingsites? Zo nee, hoe bent u dan van plan te voorkomen dat uit het Oostblok geïmporteerde puppy’s uiteindelijk door een gebrek aan socialisatie in een dierenasiel belanden of vanwege afwijkingen en ziektes geëuthanaseerd moeten worden?
Een van de maatregelen om de illegale handel van honden tegen te gaan, is het creëren van bewustwording bij de kopers. Ik zet mij dan ook in om samen met de onlinehandelsplaatsen een betere informatievoorziening aan de kopers van dieren te bereiken. Ook zoek ik de samenwerking op het terrein van de handhaving.
Zo hebben de onlinehandelsplaatsen Marktplaats, Speurders, 2dehands, Marktplaza en Marktnet afspraken met elkaar gemaakt over juiste en tijdige informatievoorziening inzake impulsaankopen. Hierover bent u geïnformeerd met mijn brief van d.d. 4 april 2014 (Kamerstuk 28 286, nr. 729). Deze afspraken hebben betrekking op o.a. het informeren van potentiële kopers over o.a. wat er komt kijken bij de aanschaf van een dier en het kunnen melden van misstanden bij het meldnummer 144. In april vindt het jaarlijkse overleg plaats met deze partijen en de Dierenbescherming, Landelijk Informatie Centrum Gezelschapsdieren, Platform Verantwoord Huisdierenbezit, Dibevo en mijn ministerie. Het doel van het overleg is om met elkaar in gesprek te blijven over de mogelijkheden voor juiste en tijdige informatievoorziening inzake impulsaankopen van gezelschapsdieren. Ook andere handelsplaatsen worden uitgenodigd deze afspraken over te nemen en zich aan te sluiten.
In het kader van vernieuwing toezicht heeft de NVWA een pilot gedaan waarbij aanbieders van pups op internet actief werden benaderd. De aanbieders werden gewezen op de regelgeving die van toepassing is, ook werd om aanvullende informatie gevraagd. De NVWA gaat de resultaten nu analyseren om te bezien of deze, dan wel vergelijkbare vormen van toezicht en handhaving via internet, een vaste plaats moeten krijgen in de NVWA-activiteiten. Ik verwijs u verder naar mijn brief over puppyhandel die tegelijkertijd aan uw Kamer is verzonden.
Kunt u aangeven of er afgelopen jaren dierenartsen zijn voorgeleid bij het veterinair tuchtcollege of strafrechtelijk vervolgd zijn vanwege gesjoemel met vaccinaties, chips en papieren?
Nee, er zijn vanwege fraude met vaccinaties, chips of veterinaire papieren op het terrein van de hondenhandel geen dierenartsen voorgeleid bij het veterinair tuchtcollege. Over strafrechtelijke vervolging kan het Openbaar Ministerie (OM) geen cijfers genereren omdat informatie met betrekking tot vervolging van dierenartsen op het terrein van de hondenhandel niet als zodanig wordt geregistreerd.
Bent u nog steeds van mening dat er voldoende mogelijkheden bestaan om handhavend op te treden tegen dierenartsen die de malafide hondenhandel ondersteunen? Vindt u dat deze mogelijkheden voldoende worden benut, gelet op het bovenstaande?3
Er zijn voldoende mogelijkheden om op te treden tegen dierenartsen indien overtredingen worden geconstateerd. Dit laatste is echter lastig omdat het (onbewust) meewerken aan illegale handel niet per se betekent dat de dierenarts zelf overtredingen begaat. Voor het kunnen bestraffen van een dierenarts op grond van medeplichtigheid moet sprake zijn van aantoonbaar opzettelijk participeren met het oog op het begaan van de overtreding door de handelaar.
Kunt u uiteenzetten welke stappen u heeft ondernomen om de voorlichting omtrent de verkoop van dieren te bevorderen zodat mensen bekend zijn over de illegale handel in dieren? Welk effect wilt u hiermee bereiken en hoe kan worden getoetst of (deze) voorlichting voldoende zoden aan de dijk zet?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn brief over de puppyhandel die tegelijkertijd aan uw Kamer is verzonden.
Bent u bereid extra maatregelen te nemen zoals een verplichte aanwezigheid van de ouderdieren bij het verkopen of chippen van een puppy, zodat fraude moeilijker wordt? Zo nee, waarom niet?
Nee. Als bij het kopen of chippen van een pup een hond wordt getoond waarvan gezegd wordt dat dit de moeder is, geeft dit onvoldoende bewijs dat dit ook daadwerkelijk het geval is. Het daadwerkelijk aantonen leidt tot een verzwaring van administratieve lasten die ik niet wenselijk vind. Zoals hiervoor aangegeven hebben recentelijk diverse aanscherpingen plaatsgevonden en dienen deze
maatregelen te worden geëvalueerd.
Is het waar dat dierenartsen en gedupeerden vaak niks terug horen van meldingen die gedaan worden bij de dierenpolitie en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)? Zo ja, kunt u dit verklaren? Zo nee, hoe zit dit dan?
Zowel bij politie als NVWA is het gebruikelijk dat aan de melder wordt teruggekoppeld. Dit signaal is doorgegeven aan de NVWA en de politie. Indien een melder geen informatie ontvangt, wordt aangeraden contact op te nemen met de desbetreffende instantie. Uiteraard is geen sprake van terugkoppeling bij anonieme meldingen.
Deelt u de mening dat het afschaffen van de dierenpolitie een slecht idee is? Bent u bereid de capaciteit van de dierenpolitie en de NVWA juist te versterken zodat meldingen adequaat opgepakt kunnen worden? Zo ja, op welke wijze en termijn? Zo nee, waarom niet?
Van afschaffing van de taakaccenthouder handhaving dierenwelzijn is geen sprake. Zoals de Minister van Veiligheid en Justitie (V&J) onder meer heeft aangegeven tijdens het AO huiselijk geweld en dierenwelzijn van 16 oktober 2014, voorziet het inrichtingsplan van de politie in 180 taakaccenthouders aan het einde van de personele reorganisatie. Op dit moment zijn er 160 taakaccenthouders en zijn er 18 toekomstige taakaccenthouders in opleiding. De politie heeft door taakaccenthouders aan te stellen gehandeld conform de wens van uw Kamer. Voor uitbreiding van het aantal voorziene taakaccenthouders handhaving dierenwelzijn bestaat geen aanleiding.
Kunt u aangeven wat u heeft gedaan om de malafide hondenhandel op Europees niveau onder de aandacht te brengen en wat het resultaat daarvan was?
De Europese Commissie heeft in haar strategie «EU Strategy for Protection and Welfare of animals 2012 – 2015» aangegeven een studie over het welzijn van honden en katten die betrokken zijn bij handelspraktijken te zullen uitvoeren in 2014. Nederland heeft hier destijds ook aandacht voor gevraagd. Deze studie is vorig jaar gestart. De komende maanden worden hiervan de resultaten verwacht.
Deelt u de mening dat malafide hondenhandelaren die dieren slecht behandeld hebben en enkel handelen vanuit winstbejag de mogelijkheid zou moeten worden ontzegd om ooit nog dieren te houden? Zo ja, ben u dan ook bereid bij de door u toegezegde evaluatie met beleidsreactie over de inrichting van het houdverbod een variant van een levenslang houdverbod uit te werken? Zo nee, waarom niet?4
Aan mensen die dieren mishandelen kan sinds 1 oktober 2012 een houdverbod als bijzondere voorwaarde worden opgelegd voor maximaal tien jaar (artikel 14b, derde lid, Wetboek van Strafrecht)5. Daarvoor was dat maximaal drie jaar. Aan uw Kamer heeft de Minister van V&J toegezegd om deze verlenging te evalueren en uw Kamer voor het zomerreces van dit jaar de evaluatie met een beleidsreactie toe te zenden6. Op verzoek van uw Kamer laat de Minister van V&J in de evaluatie ook kijken naar de mogelijkheden het houdverbod als zelfstandige maatregel of straf op te leggen. Daarbij zal ook worden gekeken naar landen die een levenslang houdverbod kennen.
Het veilen en opvangen van dieren na een inbeslagname |
|
Marianne Thieme (PvdD), Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Opstelten (VVD) |
|
Bent u op de hoogte dat er op een veiling van onlineveilinghuis BVA Auctions onlangs nog een pony van een failliete stalhouderij dusdanig verwaarloosd was dat het dier direct na de koop geëuthanaseerd moest worden?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat deze extreem verwaarloosde pony nog door de curator geveild is? Is het waar dat deze pony in de week voor de veiling een paspoort heeft gekregen waarin staat dat het dier 6 jaar zou zijn terwijl een veearts door middel van een gebitsanalyse heeft bevestigd dat deze pony zeker 15 jaar oud is? Zo nee, hoe zit het dan?
In onderhavig geval is aangifte gedaan tegen zowel de curator als het veilinghuis. Ook wordt door de politie onderzocht of de dierenarts die het paspoort heeft afgegeven strafrechtelijk iets te verwijten valt.
Bent u nog steeds van mening dat in het geval van een faillissement de aanwezige dieren aangeboden moeten kunnen worden op een veiling? Zo ja, op grond van welke feiten?2
Dieren mogen verkocht worden via een veiling, of dit nu gebeurt naar aanleiding van een faillissement of anderszins. Het afhandelen van faillissementen gebeurt op grond van de Faillissementswet. Onderdeel daarvan kan zijn om eventueel aanwezige dieren die naar het oordeel van de curator een zekere economische waarde vertegenwoordigen, te verkopen. Een curator in faillissement vertegenwoordigt het schuldeisersbelang en is dus verplicht om de waarde van de boedel te maximaliseren, omdat crediteuren/ondernemers graag zoveel mogelijk van hun vorderingen willen innen. Een en ander laat onverlet dat ten alle tijden voldaan dient te worden aan de bepalingen die zijn neergelegd in de Wet dieren.
Bent u bekend met de schrijnende situaties die regelmatig ontstaan door de inbeslagname van dieren van mensen met schulden bij (dreigende) uithuiszettingen en bij faillissementen? Is het waar dat curators regelmatig dreigen met het inbeslagnemen van huisdieren, om de eigenaren – die een emotionele band hebben met hun dier – onder druk te zetten de schuld te betalen? Zo ja, wat vindt u daarvan? Zo nee, welke garanties heeft u dat dit in de praktijk niet gebeurt?
Eén van de door de beroepsgroep zelf opgestelde grondbeginselen is dat een curator zich respectvol en fatsoenlijk moet gedragen jegens een ieder met wie hij, in de uitoefening van de aan hem opgedragen taak, handelt (Praktijkregels Insolad d.d. 22 juli 2004). Het onder druk zetten van mensen middels dreigementen valt hier duidelijk niet onder. Het is in eerste instantie aan de beroepsgroep zelf hier paal en perk aan te stellen. Dit laat uiteraard onverlet dat betrokkenen zich over het gedrag van de curator kunnen beklagen bij de rechter-commissaris, die toeziet op de correcte afwikkeling van het faillissement.
Kunt u uiteenzetten hoeveel dieren jaarlijks bij uithuiszettingen en faillissementen worden weggehaald en hoeveel van deze dieren geveild worden?
Er worden geen gegevens bijgehouden van het aantal uithuiszettingen en/-of beslagleggingen en/-of faillissementsverkopen toegespitst op dieren als onderdeel van het vermogen van de debiteur.
Onderschrijft u dat dieren geen zaken zoals een koelkast of tafel zijn, conform artikel 2a, eerste lid van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, dat stelt dat dieren geen zaken zijn? Deelt u de mening dat het veilen of op straat zetten van dieren onwenselijk is mede in het licht van artikel 2a, eerste lid van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek?
Met u ben ik van mening dat dieren een eigen, zelfstandige waarde hebben los van de gebruikswaarde die de mens aan dieren toekent. Deze intrinsieke waarde is daarmee eigen aan het dier als levend wezen. Bij het gedrag van burgers ten aanzien van dieren dient steeds rekenschap gegeven te worden van de intrinsieke waarde van het dier. De bepalingen in de Wet dieren dienen dan ook nageleefd te worden. Het veilen van dieren zonder dat voldaan wordt aan deze bepalingen of het op straat zetten is dan ook niet toegestaan. Ik acht nadere beleidsmaatregelen in dezen niet noodzakelijk.
Bent u bereid stappen te nemen om verandering te brengen in de huidige onwenselijke situatie en veilingen van dieren niet langer mogelijk te maken? Zo ja, op welke wijze en termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u uiteenzetten hoe de verantwoordelijkheid voor het welzijn van dieren die op straat dreigen te raken bij een uithuiszetting geregeld is in de verschillende gemeenten in Nederland? Deelt u de mening dat er duidelijke regels voor dit soort schrijnende situaties moeten zijn ter voorkoming van het op straat zetten van dieren, die vervolgens een zwervend bestaan moeten leiden?
Per gemeente kan de aanpak in deze verschillen, uiteraard binnen de algemene regelgeving waarnaar ik hiervoor al verwees. Een eigenaar is primair verantwoordelijk om zijn huisdier goed te verzorgen, ook na een uithuiszetting. Op het moment dat een eigenaar niet in staat is hieraan te voldoen, zal hij er zorg voor moeten dragen al dan niet met hulp van de curator dat het dier ergens geplaatst wordt waar hij wel de noodzakelijke zorg kan ontvangen. Zie verder het antwoord op de voorgaande vragen.
Erkent u dat inbeslagname van dieren vaak sowieso geen financiële waarde heeft, omdat asielen al overvol zitten en de kans dus bijzonder klein is dat een dier voor een geldbedrag kan worden verkocht? Zo nee, waaruit blijkt volgens u het tegendeel?
De huidige bepalingen uit de Wet dieren bieden voldoende bescherming voor gehouden dieren. Ik zie geen aanleiding om hier aanvullend beleid op te voeren. Het probleem ontstaat pas als deze bepalingen niet worden nageleefd. Curatoren hebben, zeker bij een faillissement waarbij dieren zijn betrokken, een belangrijke taak er zorg voor te dragen dat de wettelijke bepalingen worden nageleefd en dat aan de algemene huisvestings- en verzorgingsnormen wordt voldaan. Dit wordt mede onderschreven door de door de beroepsgroep zelf opgestelde grondbeginselen.
Deelt u de mening dat er een landelijk beleid zou moeten gelden ten aanzien van dieren die inbeslaggenomen dreigen te worden door een uithuiszetting of faillissement, waarin duidelijk is wie de verantwoordelijkheid draagt voor de dieren en wie de kosten betaalt wanneer de eigenaar hier niet toe in staat is? Zo ja, bent u bereid een landelijk beleid op te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u aangeven hoe toezicht op het welzijn van inbeslaggenomen dieren georganiseerd is, tijdens en na de beslaglegging?
De curator is na beslaglegging houder geworden van het dier. Op dat moment draagt hij de verantwoordelijkheid en heeft hij de plicht zorg te dragen voor naleving van de bepalingen in de Wet dieren.
Deelt u de mening dat dieren na een inbeslagname zeer zorgvuldig herplaatst dienen te worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit te bereiken? Wat gaat u doen om scenario’s zoals doorverkoop aan de slacht of risico op impulsaankopen te voorkomen?
Het herplaatsen van dieren dient ook op grond van bestaande regelgeving altijd zorgvuldig te worden uitgevoerd. Zo stelt art. 1.7 onder b van het Besluit houders van dieren dat degene die een dier houdt er zorg voor dient te dragen dat een dier slechts onder de hoede wordt gesteld van een persoon die kennelijk tot de verzorging in staat is. Voor het overige verwijs ik inzake impulsaankopen of doorverkoop voor slacht naar de beantwoording van uw eerdere vraag zoals aangehaald in uw noot 2 bij deze vraag.
De Rijksverkoop van natuur in Nationaal Park |
|
Stientje van Veldhoven (D66), Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u de berichten over de onrust in Bloemendaal en Noord-Holland over de verkoop van een natuurgebied (Vafamil terrein) door het Rijksvastgoedbedrijf?1 2
Ja.
Deelt u de mening van de provinciale staten van Noord-Holland dat het gebied in beheer moet worden genomen door een grote natuurbeheerder uit het Nationaal Park Zuid-Kennemerland? Zo ja, wat gaat u doen om dat te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Het gaat hier om een terrein dat onderdeel is van het Natuurnetwerk Nederland (voorheen EHS) en ook is aangewezen als Natura 2000-gebied. De huidige en toekomstige eigenaar van dit gebied is gehouden het gebied volgens de voorwaarden van het bestemmingsplan van de gemeente Bloemendaal in stand te houden en het te beheren volgens het Natura 2000-beheerplan. Om deze reden maakt het dan in beginsel niet uit aan wie het terrein wordt verkocht; een grote natuurbeheerder of een andere particuliere rechtspersoon. Inmiddels is, naar aanleiding van de in provinciale staten van Noord-Holland aangenomen motie, door de provincie Noord-Holland contact opgenomen met het Rijksvastgoedbedrijf om de situatie en het vervolg te bespreken.
Waarom is dit terrein, dat in de Ecologische Hoofdstructuur, het Nationaal Park Zuid-Kennemerland en Natura 2000 gebied ligt, niet meegenomen bij de overdracht van Bureau Beheer Landbouwgronden (BBL) naar de provincies?
Het terrein is niet overgedragen door Bureau Beheer Landbouwgronden, omdat het eigendom is van Defensie.
Bent u bereid om af te stoten natuurterreinen van het Rijk (in het vervolg) voor een symbolisch bedrag aan natuurbeheerders, dan wel de betreffende provincie aan te bieden? Zo nee, waarom niet?
Overtollige onroerende zaken van het Rijk moeten ingevolge art. 9 lid 1 van de Regeling materieel beheer rijksoverheid 2006 worden overgedragen aan het Rijksvastgoedbedrijf. Het Rijksvastgoedbedrijf verkoopt het overtollige vastgoed namens de Staat. Verkoop geschiedt ter voorkoming van staatsteun op basis van marktconformiteit, openbaarheid en transparantie voorgeschreven in de Mededeling van de Europese Commissie over staatssteunelementen bij verkoop van gronden en gebouwen door openbare instanties (Publicatieblad EG C 209, 10.7.97).
Vindt u grondspeculatie wenselijk in de Ecologische Hoofdstructuur, een Nationaal Park, of Natura 2000 gebied? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de intrinsieke waarde van de natuur? Zo nee, bent u bereid om openbare verkoop van het Vafamil-terrein achterwege te laten?
Gezien de status van het terrein als EHS en N2000-gebied, lijkt grondspeculatie niet aan de orde omdat de aanwezigheid van de natuur en de natuurwaarden via het bestemmingsplan (en het natuurbeheerplan) is gewaarborgd. Nakoming en handhaving behoren tot de verantwoordelijkheden van de gemeente Bloemendaal en de provincie Noord-Holland. Openbare verkoop verandert hier niets aan.
Heeft u overwogen om voor de verkoop op zijn minst de dubbelbestemming recreatie en de 600 m2 bouwoppervlakte uit het bestemmingsplan te verwijderen, of een kettingbeding op te nemen? Zo nee, op basis waarvan meent u dat verkoop verantwoord is? Zo ja, waarom heeft u dit niet gedaan?
De taken en bevoegdheden in het kader van de Wet Ruimtelijke Ordening, zoals een wijziging in het bestemmingsplan, behoort tot de verantwoordelijkheid van de gemeente.
De grote brand op het industrieterrein in Maastricht |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kunt u bevestigen dat bij de grote brand op het industrieterrein in Maastricht op woensdagavond 19 november 2014 mogelijk giftige stoffen en asbest zijn vrijgekomen?
Ja. Rook van elke brand bevat giftige stoffen.1 De veiligheidsregio Zuid-Limburg heeft mij echter meegedeeld, dat uit metingen van de brandweer en het RIVM (Milieu Ongevallen Dienst) bleek dat er geen schadelijke concentraties aanwezig waren in de rook op leefniveau. Tevens deelde de veiligheidsregio mij mee, dat bij deze brand asbest vrijgekomen is en dat de asbestbesmetting beperkt is gebleven tot de directe omgeving. Dit is in kaart gebracht door een gespecialiseerd bedrijf.
Kunt u tevens bevestigen dat de omwonenden geen melding ontvangen hebben via NL Alert dat ze ramen en deuren moesten sluiten? Deelt u de mening dat dit wel had moeten gebeuren en kunt u uitleggen waarom dat niet gebeurd is?
Omwonenden hebben geen NL-Alert ontvangen. De burgemeester danwel de voorzitter van de veiligheidsregio is verantwoordelijk voor het alarmeren en informeren van de bevolking. In onderhavig incident werd besloten om als één van de communicatiemiddelen NL-Alert in te zetten. Helaas is in de uitvoering van dit besluit een vergissing gemaakt en is in plaats van NL-Alert het systeem Burgernet gebruikt. NL-Alert is geospecifiek (in tegenstelling tot Burgernet) en was derhalve het geschikte middel om iedereen in de buurt van het incident te alarmeren. De regio heeft mij laten weten dat de procedure met betrekking tot de inzet van NL-Alert opnieuw met alle betrokkenen in de regio wordt doorgenomen, waardoor de kans op een vergissing in de toekomst wordt geminimaliseerd.
Kunt u uitsluiten dat mensen door het niet of pas veel later ontvangen van het advies om ramen en deuren te sluiten gezondheidsrisico’s gelopen hebben door de mogelijke aanwezigheid van giftige stoffen in de lucht?
De veiligheidsregio sluit op grond van de metingen tijdens de acute fase en de nazorgfase uit dat de bevolking gezondheidsrisico’s heeft gelopen.
Was het bedrijf waar de brand is ontstaan in het bezit van alle benodigde vergunningen? Kunt u aangeven wanneer dit bedrijf voor het laatst is gecontroleerd door het bevoegd gezag en of bij deze controle alles in orde was?
Er zijn diverse bedrijven in meer of mindere mate door de brand getroffen. Niet bekend is bij welk bedrijf de brand is ontstaan. Het betreft bedrijven in de milieuklassen A (niet meldingplichtig voor de milieuwetgeving), B (meldingplichtig) en C (vergunningplichtig), Een overzicht van vergunningen en controles van de bij de brand betrokken bedrijven treft u hieronder aan.
Voor alle bedrijven geldt dat ze waar nodig over een dekkende vergunning beschikten ofwel een melding bij de gemeente hebben gedaan in het kader van het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer (BARIM).
Bij type A bedrijven voert de gemeente Maastricht geen reguliere controles uit, maar wordt wel gereageerd op eventuele klachtmeldingen.
De drie type B bedrijven waarvoor als richtlijn één controle per 5 tot 10 jaar geldt, zijn in 2010 en 2012 gecontroleerd en in orde bevonden.
Het afgebrande type C bedrijf, waarvoor één controle per 3 tot 5 jaar wordt gehanteerd is het laatst gecontroleerd in 2011 en is, nadat enkele tekortkomingen waren verholpen, in orde bevonden.
In hoeverre acht u het verantwoord om hoog brandbare stoffen te bewaren in gebouwen waarin asbest is verwerkt en die in de buurt liggen van woonwijken, gelet op het feit dat in één van de afgebrande bedrijven grote hoeveelheden hoog brandbaar rubber lagen? Welke consequenties gaat u daaraan verbinden?
Het decentraal bevoegd gezag acht het niet ongewoon of onverantwoord om op een industrieterrein brandbare stoffen die bij de productieprocessen worden gebruikt, voorradig te hebben of voor groothandelsdoeleinden op te slaan. Waar het om gaat is dat de wijze waarop die stoffen worden opslagen in overeenstemming is met de milieueisen die daar krachtens de milieuvergunning of de BARIM-regels aan worden gesteld. Die regels zien er op toe dat opslagruimten voldoen aan eisen ten aanzien van de brandwerendheid. In de praktijk kan aan die eisen bijvoorbeeld worden voldaan door opslagkluizen die in of buiten het bedrijfsgebouw geplaatst worden, of door eisen ten aanzien van de brandwerendheid van wanden of delen van wanden. Het is zeker niet in alle gevallen zo dat de bedrijfsgebouwen in hun geheel die brandwerendheid moeten bezitten.
Rubber is een brandbare stof maar het is geen gevaarlijke stof die in een afzonderlijke ruimte of kluis moet zijn opgeslagen. De opslag van rubberproducten is toegestaan.
In gebouwen van voor 1994 kunnen asbesthoudende materialen zijn toegepast, maar niet voor alle gebouwen is bekend of deze asbesthoudende materialen bevatten. Voordat er werkzaamheden aan gebouwen plaatsvinden waarbij mogelijk asbest vrijkomt (breken, slopen e.d.), moet er op asbest worden geïnventariseerd. Voor de omgang met en de verwijdering van asbest gelden strenge regels. Ook bij werkzaamheden na een brand waarbij asbest is betrokken dient men zich aan die regels te houden. Uit de aan mij verstrekte informatie blijkt dat de gemeente Maastricht zich hiervan terdege bewust is en overeenkomstig zal handelen.
Binnen de geldende regels acht ik de opslag van brandbare stoffen in gebouwen waarin mogelijk asbest is verwerkt verantwoord.
Kunt u uitsluiten dat de tijdens de brand in het nabijgelegen Borgharen neergedaalde deeltjes asbest bevatten? Zo nee, waarom werd omwonenden dan alleen geadviseerd om geen voedsel uit moestuinen te eten terwijl de aanwezigheid van asbest scherpere maatregelen vereist?
Uitgesloten kan worden dat er asbest in de neergedaalde verbrandingsresten/roetdeeltjes aanwezig was. In de nacht van de brand heeft een erkend analysebureau dit middels onderzoek bevestigd.
Kunt u zeggen wat deze deeltjes bevatten en of dit gevaar opgeleverd heeft voor omwonenden? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit gevaar zich in de toekomst niet meer voor kan doen?
Het betrof verbrandingsresten en/of roetdeeltjes. Op verzoek van de brandweer heeft het RIVM monsters genomen en geanalyseerd op diverse chemische componenten. Daarnaast zijn de luchtmonsters geanalyseerd die tijdens de brand zijn genomen. Er blijkt geen sprake te zijn van gezondheids- en/of milieurisico’s.
Hoe beoordeelt u de brandveiligheid van het betreffende bedrijventerrein, gelet op het feit dat de brand zich kon uitbreiden naar zeven omgelegen bedrijven?
Dit is een bedrijventerrein dat gebouwd is in de periode 1950–1970. Destijds is gebouwd conform de eisen van die tijd. Tegen deze achtergrond is er geen sprake van strijdigheid met bouwkundige brandveiligheidseisen.
Naast de bouwregelgeving stelt de milieuwetgeving maatwerkeisen aan de brandwerendheid, bijvoorbeeld ten aanzien van (delen van) wanden of complete opslagkluizen in de gebouwen. De eis is dan bijvoorbeeld dat de kluis of het deel van de wand 30 of 60 minuten brandwerend is. Bij de laatste milieucontroles (zie ook het antwoord op vraag 4) zijn geen gebreken op dit punt vastgesteld, dan wel zijn ze verholpen.
Vindt u het verstandig om dit soort bedrijven zo dicht in de buurt van woningen te hebben liggen? Zo ja, waarom? Zo nee, welke consequenties gaat u daaraan verbinden?
De afstand tussen de getroffen bedrijven en de meest nabijgelegen woningen is, gemeten met behulp van Google Earth:
200 meter naar de dienstwoningen bij de voormalige penitentiaire inrichting;
500 meter naar de woonbebouwing van Limmel;
960 meter naar de woonbebouwing van Borgharen;
Dit zijn afstanden die voor dit type bedrijven in relatie tot omliggende woonomgevingen, ruimschoots aan de eisen voldoen.
De effecten van het gebruik van landbouwgif op drinkwaterwinning |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat vindt u van de conclusie die in het Alterra-rapport 2542 «Ecologische gevolgen van bollenteelt op de Veluwe» getrokken wordt dat, vanwege het hoge gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen, de teelt van bollen, waaronder lelies, significante schadelijke gevolgen kan hebben voor natte delen van Natura2000-gebieden?1
Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) beoordeelt individuele middelen in een bepaalde teelt gedurende het teeltseizoen aan de hand van internationaal vigerende toetsingskaders op tal van aspecten. Eén van deze aspecten is het effect op niet-doelwit organismen. Hierbij wordt niet alleen gekeken naar risico’s voor deze organismen binnen het toepassingsgebied, maar ook naar risico’s voor deze organismen buiten het toepassingsgebied. Dit kunnen bijvoorbeeld Natura 2000-gebieden zijn. Voor het bepalen van deze risico’s wordt uitgegaan van een «realistic worst case» scenario en het beschermen van kwetsbare soorten («vulnerable focal species»). De keuze van de kwetsbare soort is afhankelijk van het specifieke beschermdoel.
Het Ctgb kijkt tijdens de beoordeling van gewasbeschermingsmiddelen nog niet naar de effecten van de toepassing van het totaal van middelen dat in een bepaalde teelt gedurende het teeltseizoen wordt toegepast. Om te voorkomen dat dit tot een onderschatting van het daadwerkelijke milieurisico zou kunnen leiden, hanteert het Ctgb een veiligheidsmarge.
De beoordeling leidt alleen tot een toelating van individuele middelen als er geen onacceptabele risico’s zijn voor niet-doelwit organismen. Bij goed landbouwkundig gebruik zijn de risico’s van individuele middelen voor niet-doelwit organismen daarmee aanvaardbaar.
Deelt u de volgende conclusie van de onderzoekers: «de potentiele effecten voor waterleven, bodemleven, vogels en door uitspoeling naar het grondwater, afgemeten aan het bestrijdingsmiddelengebruik op een gemiddeld Nederlands bloembollenperceel in 2008 zijn allen groter dan de potentiële effecten op een zelfde perceel met aardappels, granen of maïs»?
De hoeveelheid actieve stof die per hectare wordt toegediend is in principe niet relevant. Relevant is de daadwerkelijke blootstelling van de kwetsbare organismen aan gewasbeschermingsmiddelen, omdat er zonder blootstelling géén effect is. Blootstelling en effect neemt het Ctgb mee in zijn risicobeoordeling (zie het antwoord op vraag 1).
Deelt u de mening dat deze conclusie ook gevolgen zou moeten hebben voor de teelt van bollen en andere gif-intensieve gewassen in en rond drinkwaterwinningsgebieden? Zo ja, welke consequenties verbindt u aan dit rapport? Zo nee, welke wetenschappelijke onderbouwing heeft u hiervoor?
De onderzoekers van Alterra concluderen dat door het hogere gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op bollenpercelen de kans op negatieve effecten op de natuurwaarden op de Veluwe waarschijnlijk groter is dan bij aardappels, granen of maïs. Ook concluderen de onderzoekers dat in deze studie niet is vastgesteld hoe groot het risico van de bollenteelt op de Veluwe daadwerkelijk is.
Bij de toelatingsaanvragen worden ook effecten op drinkwaterwingebieden beoordeeld. Mocht daaruit blijken dat voor de toelating in of bij deze gebieden gebruiksbeperkingen nodig zijn, dan worden deze opgenomen in het Wettelijk Gebruiksvoorschrift van het betreffende middel.
Omdat de studie van Alterra niet aangeeft hoe groot het risico van de bollenteelt op de Veluwe daadwerkelijk is en omdat bij de toelatingen van gewasbeschermingsmiddelen de risico’s voor drinkwaterwingebieden worden beoordeeld, hebben de conclusies uit het Alterrarapport geen gevolgen voor de bollenteelt in en rond drinkwaterwingebieden.
Deelt u de mening dat de vaststelling van de onderzoekers, dat het hoge gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen nadelige gevolgen kan hebben voor de instandhoudingsdoelen van Natura2000 gebieden, naar alle waarschijnlijkheid ook opgaat voor de doelen van de Kaderrichtlijn Water? Zo nee, waarom niet en op welke wetenschappelijke gegevens baseert u zich? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan?
Zoals in het antwoord op vraag 3 is beschreven, is niet vastgesteld hoe groot het risico van de bollenteelt op de Veluwe daadwerkelijk is. Daarnaast geldt ook voor oppervlaktewater dat de risico’s daarvoor bij de toelating worden beoordeeld. Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen zal daarom geen nadelige gevolgen hebben voor de doelen van de Kaderrichtlijn Water.
Bent u bereid om deze vragen voorafgaand aan het Wetgevingsoverleg Water op 17 november 2014 te beantwoorden?
Helaas was het niet mogelijk om de vragen te beantwoorden in dit korte tijdbestek, vanwege de relatie met de door u aan mijn collega van EZ gestelde vragen.
De effecten van het gebruik van landbouwgif op Natura2000 gebieden |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de conclusie van Alterra-rapport 2542 «Ecologische gevolgen van bollenteelt op de Veluwe» dat vanwege het hoge gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen de teelt van bollen, waaronder lelies, significante schadelijke gevolgen kan hebben voor (natte delen van) Natura2000-gebieden?1
Ja.
Onderschrijft u de conclusie dat de bollenteelt in en rond Natura 2000-gebieden onaanvaardbare gevolgen kan hebben voor de natuur en de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar kan brengen? Zo nee, waarom twijfelt u aan het onderzoeksrapport van Alterra en welke wetenschappelijke onderbouwing heeft u voor uw eigen positie? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan?
Nee. Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) beoordeelt individuele middelen in een bepaalde teelt gedurende het teeltseizoen aan de hand van internationaal vigerende toetsingskaders op tal van aspecten. Eén van deze aspecten is het effect op niet-doelwit organismen. Hierbij wordt niet alleen gekeken naar risico’s voor deze organismen binnen het toepassingsgebied, maar ook naar risico’s voor deze organismen buiten het toepassingsgebied. Dit kunnen bijvoorbeeld Natura 2000-gebieden zijn. Voor het bepalen van deze risico’s wordt uitgegaan van een «realistic worst case» scenario en het beschermen van kwetsbare soorten («vulnerable focal species»). De keuze van de kwetsbare soort is afhankelijk van het specifieke beschermdoel.
Het Ctgb kijkt tijdens de beoordeling van gewasbeschermingsmiddelen nog niet naar de effecten van de toepassing van het totaal van middelen dat in een bepaalde teelt gedurende het teeltseizoen wordt toegepast. Om te voorkomen dat dit tot een onderschatting van het daadwerkelijke milieurisico zou kunnen leiden, hanteert het Ctgb een veiligheidsmarge.
De beoordeling leidt alleen tot een toelating van individuele middelen als er geen onacceptabele risico’s zijn voor niet-doelwit organismen. Bij goed landbouwkundig gebruik zijn de risico’s van individuele middelen voor niet-doelwit organismen daarmee aanvaardbaar.
Bent u bereid om een verbod in te stellen op het in telen van bollen en andere gif-intensieve teelten in en rond Natura 2000-gebieden? Zo nee, waarom niet en op welke andere wijze bent u dan van plan natuurschade als gevolg van deze teelten te voorkomen?
Nee, zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u bevestigen dat de door Alterra gesignaleerde negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen tot nu toe niet door het bevoegd gezag zijn omgezet in handhaving van de Natuurbeschermingswet 1998 op dit punt, te weten een natuurtoets via een passende beoordeling, die al dan niet leidt tot afgifte van een Natuurbeschermingswetvergunning? Zo nee, kunt u de Kamer een overzicht sturen waaruit blijkt dat er wel natuurtoetsen zijn uitgevoerd? Kunt u bevestigen dat het achterwege blijven van de natuurtoets bij bollenteelten betekent dat er tot nu toe onterecht economische activiteiten zijn toegestaan in en bij natuurgebieden, die een groot negatief effect op de natuur hebben? Zo ja, hoe beoordeelt u dit? Zo nee, op grond van welk wetenschappelijk onderzoek komt u tot deze conclusie?
De bollenteelt is geen «project» in de zin van artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn en artikel 19f van de Natuurbeschermingwet 1998, maar een «andere handeling» in de zin van artikel 19d, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet 1998. Er geldt derhalve geen verplichting tot de uitvoering van de natuurtoets in de vorm van een «passende beoordeling». Over het algemeen zal hier sprake zijn van «bestaand gebruik», dat op grond van artikel 19d, derde lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 niet vergunningplichtig is. Wel kunnen op grond van artikel 19c van die wet bij «aanschrijving» beperkingen aan bestaand gebruik worden opgelegd, als dat nodig is ter voorkoming van verslechtering van de kwaliteit van de habitats of van significante verstoring van soorten waarvoor het Natura 2000-gebied is aangewezen. De provincie is bevoegd gezag, zowel voor vergunningverlening als voor inzet van de aanschrijvingsbevoegdheid.
Bent u bereid om te erkennen dat bollenteelt niet als het zogenaamde «bestaand gebruik» mag worden aangemerkt, waar geen Natuurbeschermingswetvergunning voor nodig zou zijn? Bent u voorts bereid te erkennen dat het Rijk, toen zij zelf nog bevoegd gezag was, passende beoordelingen had moeten uitvoeren waarin gekeken werd naar de ecologische gevolgen van bollenteelt op de natuur? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beoordeelt u het besluit van de provincie Gelderland om naar aanleiding van dit onderzoek om, voor ingebruikname van een perceel voor bollenteelt, binnen een beschermingszone natte landnatuur, het effect op Natura 2000-doelen te toetsten via een vergunningprocedure?2
Het is aan het bevoegd gezag om naar aanleiding van het onderzoek een besluit hierover te nemen.
Wat vindt u er van dat de provincies tot nu toe het in gebruik nemen van akkers in en rond Natura 2000-gebieden voor de teelt van bollen gezien hebben als «bestaand gebruik» waar geen natuurtoets voor nodig zou zijn? Deelt u de mening dat dit niet in overeenstemming is met uw oordeel over «bestaand gebruik» in het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof in de Natuurbeschermingswet 1998, welke u na advies van de Raad van State heeft geschrapt?
Zie het antwoord op de vragen 4 en 5. Het advies van de Raad van State in het kader van de Programmatische aanpak stikstof had betrekking op projecten met mogelijk significant negatieve gevolgen, niet op bestaand gebruik.
Kunt u bevestigen dat er ook buiten Gelderland het telen van bollen en andere gif-intensieve teelten plaatsvindt in en rond het Natura 2000-gebieden waarbij deze bollenteelt mogelijk significante negatieve effecten hebben gezien de gestelde instandhoudingsdoelen? Kunt u aangeven bij welke Natura 2000-gebieden dat het geval is en kunt u dan ook bevestigen dat de conclusies van het rapport niet alleen gelden voor Gelderland, en dat er ook bij deze andere Natura 2000-gebieden kans is op een significant negatief effect op aquatische milieus?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om de overige provincies te instrueren om direct de conclusies van het rapport van Alterra in beleid om te zetten, en dus in ieder geval nieuwe bollenteelt in en nabij natte natuurgebieden te onderwerpen aan een passende beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet? Zo nee, waarom niet, en vindt u het gerechtvaardigd dat er hierdoor een groot verschil komt te bestaan tussen de verschillende provincies waardoor er niet alleen verschillende beschermingsniveaus zullen ontstaan voor Natura 2000-gebieden maar ook de rechtsgelijkheid van ondernemers wordt aangetast?
Ik zie hier op basis van mijn antwoorden op de vragen 4 en 5 geen aanleiding toe. Het is primair aan de provincies om – met inachtneming van de specifieke omstandigheden van het geval en de kenmerken van het gebied – ten aanzien van de verlening van vergunningen en inzet van de aanschrijvingsbevoegdheid hun afwegingen te maken en ervoor zorg te dragen dat overeenkomstig de eisen van de Habitatrichtlijn wordt gehandeld.
Bent u tevens bereid om de provincies te instrueren om in en rond alle Natura 2000-gebieden met terugwerkende kracht een passende beoordeling uit te voeren voor alle bestaande bollenakkers, zodat de natuureffecten van deze teelten in ieder geval worden onderzocht? Zo nee, waarom niet, en op welke wijze bent u dan voornemens om uw eindverantwoordelijkheid voor een goede staat van instandhouding van de Natura 2000-gebieden in te vullen?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat bovenstaande niet alleen geldt voor de bollenteelt, waarbij gemiddeld 36 kg actieve stof/ha aan landbouwgif wordt gebruikt, maar dat dit ook geld voor andere gifintensieve teelten, zoals bijvoorbeeld rozen, met 86 kg actieve stof /ha?
De hoeveelheid actieve stof die per hectare wordt toegediend is in principe niet relevant. Relevant is de daadwerkelijke blootstelling van de kwetsbare organismen aan gewasbeschermingsmiddelen, omdat er zonder blootstelling géén effect is. Blootstelling en effect neemt het Ctgb mee in zijn risicobeoordeling (zie het antwoord op vraag 2).
Vanaf hoeveel kg actieve stof/ha is het risico op significant negatieve effecten op instandhoudingsdoelen zo groot dat er een passende beoordeling plaats moet vinden via een vergunningverleningprocedure? Indien dit niet bekend is bij u, bent u bereid om daar nader onderzoek naar te laten verrichten?
Zie het antwoord op vraag 11.
Uit het onderzoek blijkt ook dat veel effecten van het hoge en gecombineerde gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen op de flora en fauna niet goed te beoordelen zijn, door gebrek aan gegevens voor bestrijdingsmiddelen en door een gebrek aan meetpunten; bent u bereid om naar deze kennishiaten wetenschappelijk onderzoek in te stellen, om zo de ecologische gevolgen van het hoge gebruik van bestrijdingsmiddelen op de natuur vast te kunnen stellen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, hanteert het Ctgb een veiligheidsmarge voor de effecten van het totaal van middelen dat in een bepaalde teelt gedurende het teeltseizoen wordt toegepast. Er wordt momenteel op Europees niveau onderzocht hoe het gecombineerd gebruik preciezer kan worden meegenomen in de internationaal geharmoniseerde toetsingskaders. Deze toetsingskaders worden – als dit noodzakelijk wordt geacht – geactualiseerd.
Het Ministerie van Economische Zaken financiert al vele jaren onderzoek naar beoordelingsmethodieken voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen. Het is gebruikelijk dat hierin kennishiaten worden opgepakt. In 2015 wordt bijvoorbeeld een verkenning uitgevoerd naar de blootstelling van en de effecten op waterorganismen van het gelijktijdig en/of herhaald toepassen van verschillende gewasbeschermingsmiddelen.
Op de hoge zandgronden van de Veluwe is er zo goed als geen oppervlaktewater in de nabijheid van bollenpercelen. Het uitbreiden van het aantal meetpunten op de Veluwe is daardoor niet relevant.
De gebruikte gegevens over hoeveel bestrijdingsmiddelen er bij welke teelten worden gebruik zijn uit 2008, dat zijn ook de laatste data dat er cijfers te vinden zijn op CBS; kunt u aangeven wanneer deze gegevens geupdate worden? Kunt u dit ook aangeven voor de gegevens over normoverschrijdingen in de bestrijdingsmiddelenatlas?
Het CBS verwacht het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de akker- en tuinbouw over 2012 eind 2014 te publiceren.
De bestrijdingsmiddelenatlas wordt jaarlijks voorzien van een update. Voor het eind van 2014 zullen de meetgegevens uit 2013 in de bestrijdingsmiddelenatlas zijn opgenomen.
Europese subsidies voor de promotie van gif-intensieve bloemen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Is het waar dat het Bloemenbureau Holland subsidie ontvangt van de Europese Unie voor de promotiecampagne «Mooi wat bloemen doen»? Zo ja, om hoeveel geld gaat het? Zo neen, hoe zit het dan?
Onder de titel van «Lievelingsbloem» ontvangt het Bloemenbureau Holland inderdaad cofinanciering van de Europese Unie voor een promotiecampagne. Het gaat om een totale cofinanciering van € 4.036.789,50 over een periode van drie jaar.
Wat vindt u ervan dat het budget voor de promotie van Europese landbouwproducten wordt gebruikt voor andere producten dan voedsel, waarvan de productie bovendien zeer belastend is voor het milieu? Kunt u uitleggen waarom de belastingbetaler daaraan zou moeten bijdragen?
Tijdens de discussie in de Landbouwraad over de nieuwe promotieregeling heb ik aangegeven dat ik vind dat promotie een zaak van de sector zelf is. Ik ben dat nog steeds van mening. Ook vind ik dat het bij deze regeling moet gaan om producten met een plus, dat wil zeggen producten die boven de wettelijke eisen uit gaan. In de Landbouwraad heeft echter een ruime meerderheid van lidstaten ingestemd met het voorstel van de Europese Commissie, waarbij alle landbouwproducten in aanmerking kunnen komen voor deze regeling.
Zowel binnen de huidige als binnen de nieuwe communautaire regels is vastgelegd voor welke producten en thema’s een programma kan worden ingediend, waarbij wordt verzocht om cofinanciering van de Europese Unie. Vanuit het oogpunt van gelijk speelveld ga ik Nederlandse ondernemers, zolang zij zich aan de communautaire regels houden, niet de mogelijkheid ontzeggen om van deze regeling gebruik te maken.
Kunt u bevestigen dat voor de teelt van bijvoorbeeld lelies, die nu met belastinggeld gepromoot worden, er jaarlijks bijna 100 kg landbouwgif per hectare gebruikt wordt, met alle gevolgen van dien voor onder andere de volksgezondheid, de waterkwaliteit en de biodiversiteit?
Nee. De NVWA verzamelt landelijke afzetgegevens op werkzamestofniveau. Deze kunnen niet worden vertaald in een «gemiddeld gebruik per teelt».
Kunt u een inschatting maken van de maatschappelijke kosten die de sierteelt met zich mee brengt in Nederland, zoals de kosten van de gezondheidsschade die zij veroorzaken, de schade van de achteruitgang van de biodiversiteit in ons land en de kosten die de vervuiling van grond- en oppervlaktewater met zich meebrengt? Zo nee, bent u bereid onderzoek te verrichten om deze kosten in beeld te krijgen?
Nee. In de sierteelt mogen, net als in andere teelten in Nederland, alleen gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt die zijn beoordeeld op de risico’s voor mens, dier en milieu en toegelaten door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb). Zolang toepassers van gewasbeschermingsmiddelen zich houden aan de specifieke gebruiksvoorschriften die het Ctgb voor deze middelen heeft bepaald, is veilig gebruik mogelijk. De NVWA ziet daarop toe. Zoals ik uw Kamer heb gemeld in mijn reactie op het Greenpeace rapport van 2 juni 2014 (TK 27 858, nr 271), handhaaft de NVWA risicogericht. Daar waar de naleving structureel te wensen overlaat en niet lijkt te verbeteren, zal de NVWA een extra handhavingsinspanning verrichten.
Bent u bereid bezwaar aan te tekenen bij de Europese Commissie tegen de promotie van bloemen op kosten van de belastingbetaler? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u nog steeds van mening dat promotie een zaak is die de sector zelf zou moeten betalen en dat deze subsidies dus moeten worden afgeschaft? Bent u, nu de subsidies er nog zijn, bereid om zich ten minste in te zetten voor het verbinden van strenge milieu en dierenwelzijnsvoorwaarden aan dergelijke subsidies, zoals een maximum aan het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat de EU ervan afziet om teerzandolie te labelen |
|
Jasper van Dijk , Eric Smaling (SP), Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over het feit dat de Europese Unie (EU) in een recent voorstel afziet van de labeling van teerzandolie, een grondstof die meer broeikasuitstoot veroorzaakt dat gewone olie?1 2
Het klopt dat er geen aparte categorie onconventionele olie meer in het voorstel staat. De constatering dat er ook onconventionele oliën in de EU brandstofmix zitten, heeft er echter wel toe geleid dat de gemiddelde waarde van de keten fossiele transportbrandstoffen naar boven toe is bijgesteld. Bovendien is in het voorstel helder gemaakt welke brandstofsoorten zijn meegewogen bij de berekening van de standaardwaarde voor benzine en diesel. Hierbij wordt teerzandolie expliciet genoemd en is ook de broeikasgasintensiteit gedurende de levenscyclus weergegeven. Deze bedraagt 107 gram CO2 equivalent per megajoule. Overigens is ook olieschalie opgenomen in het voorstel met een waarde van 131 gram CO2 equivalent per megajoule. Het is dus niet zo dat het effect van onconventionele oliën op de gemiddelde CO2-waarde van de keten transportbrandstoffen in de EU geheel onzichtbaar is. Het voorstel zorgt echter niet voor een stimulans om oliën in te kopen met een lagere CO2-emissie in de keten.
Ik begrijp dat dit teleurstellend is gezien de zorgen in de Tweede Kamer over de negatieve milieueffecten van de winning van onconventionele oliën, zoals teerzandolie.
Herinnert de Minister voor Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking de uitspraken over de inzet inzake de Nederlandse en Europese doelstellingen om te streven naar minder CO2-uitstoot en een volledige duurzame energievoorziening op de langere termijn? In hoeverre ondermijnt de huidige beslissing van de EU inzake teerzand deze ambities?3
Ja. In de beantwoording op Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 2388) van de leden Jasper van Dijk en Smaling over schaliegas in het vrijhandelsverdrag TTIP heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking aangegeven bereid te zijn om versterking van het EU-emissiehandelssysteem aan de orde te stellen in de Raad Buitenlandse Zaken Handel om tot een adequate beprijzing van de uitstoot van broeikasgassen te komen.
Recent zijn de EU-ambities op het gebied van klimaat en hernieuwbare energie vastgelegd in de Raadsconclusies die tijdens de Europese Raad van 23-24 oktober jl. zijn vastgesteld. Dit Europese ambitieniveau wordt niet naar beneden bijgesteld vanwege de import van teerzandolie. Mocht het zo zijn dat na 2020 de CO2-intensiteit van de keten transportbrandstoffen in de EU stijgt door grotere importen van teerzandolie, dan betekent dit dat er elders grotere inspanningen geleverd zullen moeten worden om de afgesproken klimaatdoelen in de EU te bereiken.
Is onder het handelsverdrag genaamd Comprehensive Economic and Trade Agreement (CETA) de import van teerzandolie uit Canada naar de Europese Unie, en daarmee naar Nederland, thans een voldongen feit? Geldt dit ook op voor Transatlantic Trade and Investment Partnership (TTIP)? Erkent u dat door het vastleggen van de import van teerzandolie uit de Verenigde Staten en Canada in deze verdragen de teerling geworpen is? Baart dat u zorgen?
Teerzandolie is, zolang het voldoet aan de geldende EU-regelgeving, een product dat legaal ingevoerd kan worden in de EU. Hierdoor is het op dit moment mogelijk dat teerzandolie naar de EU en naar Nederland komt. Het vrijhandelsverdrag tussen de EU en Canada heeft geen invloed op de eventuele import van of een verbod op het verschepen van teerzandolie naar de Europese Unie.
Tevens staat CETA los van eventuele aanpassingen in de Europese Richtlijn Brandstofkwaliteit. De in CETA vastgelegde waarborgen ter behoud van beleidsvrijheid op het gebied van milieu zorgen ervoor dat de EU te allen tijde de mogelijkheid behoudt om hier veranderingen in aan te brengen. De basis EU-wetgeving op het gebied van milieu staat hierin niet ter discussie. Ook in het Transatlantic Trade and Investment Partnership (het TTIP-verdrag) wordt gestreefd naar opname van deze waarborgen.
Kunt u aangeven wat de vorderingen zijn van de door de EU gewenste toevoeging van een energiehoofdstuk aan TTIP?4
De EU zet zich in voor de opname van een energiehoofdstuk in TTIP. Afspraken in TTIP in dit kader zouden een basis kunnen vormen voor een open, stabiel, voorspelbaar, duurzaam, transparant en niet-discriminerend kader voor de handel in energie en grondstoffen. De onderhandelingen zijn nog gaande.
Kunt u een overzicht geven van de totale milieukosten die gepaard gaan met winning, transport en gebruik van teerzandolie in vergelijking met de winning van andere fossiele brandstoffen?
Er is geen overzicht hiervan beschikbaar. Er zou een individuele vergelijking plaats moeten vinden met alle soorten fossiele brandstoffen die verhandeld worden, aangezien er grote verschillen zijn in de milieuimpact van winning van verschillende soorten fossiele brandstoffen. Ook zonder een uitgebreide vergelijking is het helder dat de milieuimpact in Canada van de winning van teerzandolie aanzienlijk is. Het is echter van belang te bedenken dat er ook conventionele olie is waarvan de winning een grote impact op het milieu heeft.
Wat zijn de mogelijkheden om teerzandolie te labelen, waardoor de consument kan afzien van het gebruik ervan?
Voor de consument is teerzandolie in pure vorm niet beschikbaar. Consumenten tanken alleen benzine en diesel waar mogelijk teerzandolie in verwerkt is. Teerzandolie komt Nederland binnen in verwerkte producten, met name uit de VS. Om te weten wat daarvan de oorsprong is, zouden raffinaderijen in andere landen informatie moeten laten meereizen over de door hen verwerkte oliesoorten in de diesel. Op dit moment gebeurt dit niet. Bovendien wordt brandstof veelvuldig vermengd voordat het in Nederland geïmporteerd wordt. Ook in Nederland kan er nog vermenging plaatsvinden. Het is ook goed mogelijk dat er diesel uit andere delen van de wereld in de mix zit. Bij invoer in Nederland is dus niet meer duidelijk wat exact de herkomst is van de ruwe olie die verwerkt is in de brandstof.
Mocht teerzandolie wel in ruwe vorm in Nederland geïmporteerd worden, dan wordt deze vervolgens verwerkt in een raffinaderij tot brandstoffen en andere producten. Hierbij zullen ook andere ruwe oliën als input worden gebruikt. Er is op dit moment geen systeem dat er voor zorgt dat voor de bewerkte producten bekend is wat precies de gebruikte ruwe olie is. Zelfs als er een systeem zou worden opgezet waarbij dit wel bekend was, dan gaat deze informatie verloren doordat brandstoffen uit verschillende raffinaderijen samen met geïmporteerde brandstoffen worden vermengd en verhandeld voordat deze uiteindelijk bij een tankstation voor de consument beschikbaar zijn. Ik zie daardoor geen mogelijkheid teerzandolie te labelen, waardoor de consument af zou kunnen zien van het gebruik ervan.
U ontvangt binnenkort een rapport dat is opgesteld door Ecorys naar aanleiding van de motie Jan Vos (Kamerstuk 33 834, nr. 17) met daarin een beschrijving van de juridische en economische obstakels voor het realiseren van meer transparantie in de brandstofketen.
Verwacht u onder het TTIP een soortgelijke influx van schaliegas en -olie uit de Verenigde Staten? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 2388)) van de leden Jasper van Dijk en Smaling over schaliegas in het vrijhandelsverdrag TTIP, kan olie en gas niet zonder expliciete toestemming van het Bureau of Industry and Security (BIS) uit de VS geëxporteerd worden. Hiervoor gelden zeer strenge eisen, namelijk het aanleveren van onweerlegbaar bewijs dat de verkoopprijs in de VS niet haalbaar is, uitvoer ten bate van de VS is en dat de leveringen op elk moment stopgezet kunnen worden indien er sprake is van een nationaal tekort. In TTIP streeft de EU naar het creëren van een gelijk speelveld op de energiemarkt. Dit zou kunnen leiden tot een stijging van de import vanuit de VS met betrekking tot schaliegas en -olie. Als er gas uit de VS zou worden geïmporteerd, zal de prijs daarvan waarschijnlijk nauwelijks lager komen te liggen dan de huidige gasprijs. Dat komt door de hoge kosten van transport, inclusief de kosten van het vloeibaar en weer gasvormig maken van het gas.
Wat zijn de te verwachten prijseffecten van teerzandolie en wat zijn de consequenties voor het marktaandeel van duurzaam opgewekte energie?
Aangezien het aandeel teerzandolie in de Nederlandse energiemix op dit moment klein is, is er geen prijseffect te verwachten. Het aandeel duurzame energie in transport wordt bovendien bepaald door de huidige EU doelstellingen voor duurzame energie in transport uit de EU Richtlijn hernieuwbare energie en de CO2-reductiedoelstelling uit de Richtlijn Brandstofkwaliteit, en niet zozeer door de prijs van de hernieuwbare energie.
Wat voor invloed heeft de import van teerzandolie op de Nederlandse en de Europese ambities om de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen terug te brengen?
De import van teerzandolie door private oliehandelaren heeft geen invloed op de ambities van het Nederlandse kabinet ten aanzien van het terugdringen van de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen. In het SER-Energieakkoord zijn de
Nederlandse ambities vastgelegd met betrekking tot energiebesparing en het stimuleren van hernieuwbare energie. Beide zaken dragen bij aan het verminderen van de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen. In de EU zijn, zoals u weet, tijdens de Europese Raad van 23 en 24 oktober jl. de Europese ambities vastgelegd ten aanzien van energiebesparing en hernieuwbare energie in de raadsconclusies over het Klimaat- en Energiepakket 2020–2030. Tijdens het bepalen van het ambitieniveau heeft teerzandolie geen rol gespeeld.
Heeft u plannen om teerzandolie uit Nederland te weren? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen plannen om teerzandolie te weren uit Nederland. Ik deel de zorgen over de negatieve impact die teerzandolie heeft op het milieu in Canada en op het klimaat. Dat betekent echter niet dat het zonder meer mogelijk is de Nederlandse grenzen voor teerzandolie te sluiten. Een importverbod voor teerzandolie zou een grote handelsverstorende werking hebben. Dat effect wordt nog versterkt omdat het aandeel teerzandolie in geïmporteerde producten niet te traceren is. Daardoor zou een Nederlands importverbod niet alleen de import van ruwe olie raken, maar alle producten waarvan het vermoeden bestaat dat deze teerzandolie zouden kunnen bevatten.
Bent u bereid de vriendschappelijke relatie met Canada te benutten om via bilateraal overleg in te zetten op een versterking van de handel in met name producten en diensten die het milieu niet belasten? Zo nee, waarom niet?
De eventuele versterking van de handel in goederen en diensten, waaronder goederen en diensten die het milieu niet belasten, loopt niet op bilateraal niveau, maar in EU-verband. Binnen de EU zet Nederland in op de opname van speciale bepalingen ter bevordering van duurzame handel, zo ook in het vrijhandelsverdrag met Canada.
Specifiek is in het vrijhandelsverdrag met Canada een uitgebreid hoofdstuk opgenomen ter bevordering van duurzame handel en ontwikkeling. Beide partijen benadrukken de wederzijdse inachtneming van onder andere ILO-conventies, de Verklaring van Johannesburg over duurzame ontwikkeling en de Verklaring van Rio de Janeiro inzake milieu en ontwikkeling. Specifiek wordt ingegaan op de wederzijdse inzet op de bevordering van duurzame handel door middel van de verbeterde coördinatie en integratie van arbeids-, milieu en handelsbeleid. Om toezicht te houden op de implementatie, coördinatie en monitoring van deze bepalingen zal een aparte instantie worden opgericht.
Wanneer u zegt dat het handelsverdrag met Canada bindend is en Nederland zich daar, onder het juk van de Europese Unie, aan gecommitteerd heeft, terwijl u tegelijkertijd aangeeft dat we naar een toekomst moeten die grotendeels, zo niet louter drijft op duurzaam opgewekte energie, wie van u is dan Dr. Jekyll en wie Mr. Hyde? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit de beantwoording van deze vragen blijkt dat het akkoord met Canada geen bedreiging vormt voor een toekomst gebaseerd op duurzaam opgewekte energie.
Het maatschappelijk verzet tegen dierproeven op labradors |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de grote maatschappelijke onrust die ontstaan is nadat bekend werd dat Universiteit Maastricht plannen had om proeven te doen op 39 labradors?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de proeven na een petitie met meer dan 120.000 handtekeningen zijn opgeschort en de honden bij een stichting zijn ondergebracht om uiteindelijk geadopteerd te worden?
Ja, de proeven zijn na de petitie tijdelijk opgeschort. De Universiteit Maastricht heeft aangegeven dat een externe onafhankelijke commissie deze proeven nader zal onderzoeken voordat het besluit wordt genomen of de dierproeven worden hervat.
Kunt u bevestigen dat Universiteit Maastricht nog geen besluit heeft genomen over dierproeven op labradors in de toekomst?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat er tussen 2004 en 2012 in laboratoria bij de Universiteit Maastricht 323 honden gedood zijn?2 Zo nee, hoe zit het dan?
Uit de jaarverslagen «Zodoende» van de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit (NVWA) blijkt dat er bij de Universiteit Maastricht tussen 2004 en 2012 in totaal 323 honden zijn gebruikt voor onderzoek naar hart- en vaatziekten bij de mens. De Universiteit Maastricht geeft aan dat dit onderzoek op honden wordt uitgevoerd om hartaandoeningen bij de mens, zoals levensbedreigende hartritmestoornissen, beter te kunnen behandelen. Daarbij wordt voor de hond gekozen omdat het hart van de hond het meest lijkt op het hart van de mens qua elektrische geleidingsysteem. Resultaten die behaald worden met dit onderzoek zijn daarom goed te vertalen naar de mens. Eerder onderzoek van de Universiteit Maastricht heeft bijvoorbeeld geleid tot een duidelijke verbetering van de werking van pacemakers bij kinderen.
Is het waar dat er in 2011 in heel Nederland totaal 1.288 proeven op honden zijn uitgevoerd en het aantal proeven op honden in 2012 al is opgelopen tot 1.645?3 Hoe rijmt u deze stijging van 27.7% in de termen vermindering, verfijning en vervanging van dierproeven? Wat gaat u doen om dit aantal onmiddellijk te verlagen?
De genoemde aantallen zijn correct. Al deze dierproeven met honden zijn volgens de wet beoordeeld door een dierexperimentencommissie (DEC). De DEC dient daarbij de afweging te maken of het doel van de dierproef ook kan worden bereikt anders dan door middel van een dierproef, met minder dieren of met minder ongerief voor de proefdieren (vervanging, vermindering, verfijning, 3V’s). Zodra de voorgestelde wijziging van de Wet op de dierproeven in werking treedt zal voor dierproeven een projectvergunning nodig zijn. Aanvragen om projectvergunningen zullen worden beoordeeld door een nieuw zelfstandig bestuursorgaan, de Centrale Commissie Dierproeven (CCD), dat bij diezelfde wetswijziging wordt ingesteld. De CCD moet ook toetsen of aan de eisen van vervanging, vermindering en verfijning wordt voldaan, en of het doel van het onderzoek het gebruik van dieren rechtvaardigt. De DEC’s zullen in de nieuwe situatie de CCD adviseren over aanvragen om projectvergunningen.
Met de inwerkingtreding van de wijziging van de Wet op de dierproeven wordt tevens een Nationaal Comité ingesteld, dat onder meer tot taak krijgt te adviseren over het gebruik van dieren in dierproeven.
Zoals ik in mijn Plan van aanpak dierproeven en alternatieven (Kamerstuk 32 336, nr. 27) heb aangekondigd, zal ik het Nationale comité vragen om beste praktijken op te stellen ten behoeve van de projectvergunningen als het onderzoek met honden en katten betreft. Deze beste praktijken kunnen de CCD helpen tot een meer specialistische beoordeling te komen van de projectaanvragen van onderzoeken met honden en katten. Mijn ambitie is zo min mogelijk dierproeven en waar ze onvermijdelijk zijn naar een optimale vervanging, vermindering en verfijning. Daarbij gaat het niet alleen om dierproeven met honden en katten maar over dierproeven op alle soorten dieren.
Hoe beoordeelt u de openbaarmaking van de plannen voor deze specifieke dierproeven op labradors, die naar buiten zijn gekomen na een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur?
De Wet openbaarheid van bestuur zorgt ervoor dat iedere burger inzage kan krijgen in het overheidshandelen. Deze wet is ook van toepassing op de Nederlandse universiteiten. Zodra het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de dierproeven in werking treedt, zal van elk dierproevenproject waarvoor de CCD een projectvergunning verleent, een niet-technische samenvatting van het project worden gepubliceerd op de website van de CCD. Hierdoor zal het voor het publiek transparanter worden op welke dieren in Nederland dierproeven worden uitgevoerd en welk onderzoeksdoel het uitvoeren van deze dierproeven rechtvaardigt.
Deelt u de mening dat het publieke debat over de toelaatbaarheid van dierproeven gediend is bij concrete en openbare informatie over welke dierexperimenten er in ons land precies worden uitgevoerd, zoals nu dankzij een Wob-verzoek duidelijk werd in Maastricht? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de samenleving concreter en preciezer wordt geïnformeerd over de dierproeven die plaatsvinden in ons land dan nu het geval is met de algemene jaarverslagen van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit? Zo nee, waarom denkt u dat het publieke debat gebaat is bij gebrekkige transparantie over dierproeven?
Juist omdat dierproeven in het publieke debat staan vind ik transparantie zeer belangrijk. Daarbij gaat het niet alleen over de informatie welke dierproeven in Nederland worden uitgevoerd maar ook over informatie betreffende de wetenschappelijke doelstellingen. De gewijzigde Wet op de dierproeven introduceert een aantal instrumenten die de transparantie aanzienlijk gaan verhogen. Zo komt er een centrale vergunningsplicht en moet voor elke nieuwe dierproef een niet-technische samenvatting gepubliceerd worden op de website van de CCD.
Tevens wil ik benadrukken dat het jaarverslag «Zo doende» van de NVWA een van de meest uitgebreide jaarverslagen is die er binnen de Europese Unie wordt uitgebracht en meer informatie bevat dan de verplichte Europese registratiegegevens.
Daarnaast blijf ik aandringen bij de sector om eveneens zelf actief en open over dierproeven te communiceren.
Hoe beoordeelt u het grote maatschappelijke verzet tegen de voorgenomen dierproeven op labradors, eerder ook al tot uiting gebracht in een breed gesteund burgerinitiatief voor een verbod op dierproeven op katten en honden in 2011 en de aanhoudend brede steun voor handtekeningenacties tegen dierproeven in het algemeen?
Ik begrijp dat dierproeven met honden en katten emoties losmaken bij mensen, omdat dit dieren zijn die wij vooral als onze huisdieren kennen. Desondanks is het soms nog nodig om dierproeven te verrichten op honden en katten voor bijvoorbeeld onderzoek naar de gezondheid van de mens of naar geneesmiddelen voor de betreffende diersoort.
Hoe beoordeelt u het feit dat een dierexperimentencommissie, in dit geval die van de Universiteit Maastricht, toestemming geeft voor dierproeven waartegen in de samenleving groot verzet bleek te bestaan?
Dierproeven met honden en katten zijn zowel onder de oude als onder de gewijzigde Wet op de dierproeven mogelijk. Elk projectvoorstel voor een dierproef moet vooraf worden beoordeeld door een erkende DEC. Deze commissie bestaat uit deskundigen op het gebied van dierproeven, alternatieven, bescherming van proefdieren en van ethische toetsing. Deze deskundigen dienen een afweging te maken tussen het belang van het doel van de dierproef en het ongerief dat aan het proefdier wordt berokkend. Ik heb geen aanwijzing dat er bij de projectbeoordeling van de Universiteit Maastricht niet voldaan is aan deze wettelijke eisen.
Hoe waardeert u de ethische toetsing die voorafgaand aan de goedkeuring van deze dierproeven heeft plaatsgevonden ten opzichte van de morele opvattingen in de samenleving, gelet op het massale verzet en onderschrijft u de constatering dat er kennelijk een gat zat tussen wat de dierexperimentencommissie moreel toelaatbaar achtte en hoe de samenleving de ethische toelaatbaarheid van deze dierproeven beoordeelde? Deelt u onze indruk dat dit vaker het geval is? Zo nee, waarom niet?
De DEC beoordeelt op een deskundige manier of het belang van het doel van de proef opweegt tegen het ongerief dat het dier ten gevolge van die proef ondervindt. De DEC dient daarbij een gefundeerde ethische afweging te maken waarbij zij niet alleen wetenschappelijke maar ook maatschappelijke aspecten betrekt. Indien de DEC op grond van deze ethische afweging oordeelt dat de belangen van de uitvoering van de proef niet opwegen tegen de belangen van de proefdieren, zal zij een negatief advies uitbrengen.
Voor het maatschappelijke debat vind ik het belangrijk dat voor het brede publiek transparanter wordt welke dierproeven in Nederland plaatsvinden en welk wetenschappelijke of maatschappelijke doel het uitvoeren van deze dierproeven rechtvaardigt. Onder de gewijzigde Wet op de dierproeven zal deze informatie beschikbaar komen in vorm van een niet-technische samenvatting van elke nieuwe dierproef.
Deelt u de mening dat de (veranderende) morele opvattingen over dierproeven in de samenleving zijn weerslag moeten krijgen in de ethische toetsing van de toelaatbaarheid van dierproeven? Zo ja, hoe gaat u er zorg voor dragen dat dit ook daadwerkelijk gaat gebeuren? Zo nee, waarom niet?
De huidige procedure van toelating van dierproeven zal met de komst van de gewijzigde Wet op de dierproeven veranderen. Voor alle dierproeven is dan een projectvergunning van de CCD vereist. Dit betekent dat een centrale onafhankelijke en onpartijdige commissie in een ethische toets beoordeeld of het maatschappelijke en wetenschappelijke belang van het doel van de dierproef opweegt tegen het ongerief dat het proefdier ondervindt ten gevolge van de proef. Bij deze ethische toetsing zal de CCD ook de beleving van de diverse aspecten in de maatschappij meenemen.
Bent u bereid de huidige procedures voor de ethische toetsing van de toelaatbaarheid van dierproeven te herzien zodat de morele opvattingen van de samenleving over de toelaatbaarheid van dierproeven hierin beter worden geborgd dan nu het geval is? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.