Het bericht dat het ABP 174 miljoen euro in de palmolie-industrie investeert |
|
Esther Ouwehand (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ons grootste pensioenfonds betrokken bij kap regenwoud» van 3 april 2018 over het ABP dat 174 miljoen euro in destructieve palmolieplantages in Papua (Indonesië) investeert?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat hierbij sprake is grootschalige ontbossing van primair en ongerept oerwoud, dat hierbij sprake is van mensenrechtenschendingen en dat het hierbij gaat om een gebied waar vijf procent van alle diersoorten leeft? Zo nee, waarom niet?
De inhoud van het artikel is verontrustend. Het kabinet is overtuigd van het belang van het tegengaan van ontbossing en landroof, zowel voor het beheersbaar houden van klimaatverandering als voor ecosysteemdiensten voor mens en natuur. Nederland werkt op verschillende manieren aan een structurele oplossing van dit probleem door in te zetten op ontbossingsvrije handelsketens, beter bestuur (inclusief land governance) en het behoud van bossen met een high-conservation value.
We zetten in op verduurzaming en op het tegengaan van ontbossing vanuit internationale handelsketens door samen te werken met het bedrijfsleven, producenten(-landen), andere overheden en maatschappelijke organisaties en kennisinstituties. In producentenlanden – waaronder Indonesië – ondersteunt Nederland landschapsprogramma’s, zoals die van het Initiatief Duurzame Handel (IDH), die de problematiek op integrale wijze aanpakken. In Zuid-Sumatra werkt men bijvoorbeeld aan de bescherming van (met name veenland-) bossen, het voorkomen van bosbranden en de verbetering van inkomens van kleine producenten door intensivering van de opbrengst en verbeterde landbouwpraktijken.
Daarnaast werkt Nederland aan beter beheer van bossen en het tegengaan van illegale houtkap, onder meer door verbeterde regelgeving, implementatie en ruimtelijke planning. We richten ons op overheden onder meer via het EU FLEGT-programma (Forest Law Enforcement, Governance and Trade) en strategische inzet van kennis door organisaties als Tropenbos International.
Ook op lokaal niveau werken we aan versterking van maatschappelijke organisaties en gemeenschappen – ondermeer via de International Land Coalition – en van de toepassing van Free, Prior and Informed Consent (FPIC) bij landtransacties. Effectieve toepassing van FPIC is een belangrijk verbeterpunt voor de deelnemers aan de Nederlandse LANDdialoog over de verbetering van landrechten in ontwikkelingslanden en is reeds als een expliciet actiepunt opgenomen in het internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO)-convenant voor de bancaire sector.
Deelt u de mening van de hoogleraar uit het genoemde artikel dat het behoud van dit oerwoud als essentieel wordt gezien voor de natuurbescherming? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Hoe kunt u deze investeringen van het ABP rijmen met de wens van werknemers dat hun pensioenpremies op een verantwoorde en duurzame worden belegd2 en met de eigen ambitie van het ABP, geformuleerd als: «ABP wil een duurzaam pensioenfonds zijn»?3
Bij de eerdere beantwoording van Kamervragen4 is aangegeven dat werknemers in Nederland in algemene zin willen dat hun pensioenuitvoerder op hun ingelegde pensioenpremies op verantwoorde en duurzame wijze rendement maakt, zodat een goed pensioen wordt bereikt. Voor sommige werknemers kan dat betekenen dat zij niet willen dat er in palmolie wordt belegd. Het is aan het pensioenfonds om deze afweging te maken.
Het Nederlandse pensioenstelsel kent vele bedrijfstakpensioenfondsen waar werkgevers en werknemers van de betreffende bedrijfstak verplicht bij zijn aangesloten. Het ABP is het bedrijfstakpensioenfonds voor overheid en onderwijs. De werkgeversvertegenwoordigers en werknemersvertegenwoordigers maken afspraken over de inhoud van de pensioenregeling. Het ABP-bestuur gaat over de uitvoering van de pensioenregeling, inclusief het beleggingsbeleid. Het beleggingsbeleid van het ABP past binnen (inter)nationale wet- en regelgeving.
Werknemers kunnen op verschillende manieren invloed uitoefenen op het beleid van ABP. ABP heeft een paritair bestuursmodel, waarin vertegenwoordigers van sociale partners door de betreffende organisaties worden voorgedragen en benoemd in het bestuur.
Daarnaast maken vertegenwoordigers van werknemers en gepensioneerden onderdeel uit van het verantwoordingsorgaan. Het verantwoordingsorgaan is bevoegd om een oordeel te geven over het handelen van het bestuur, over het gevoerde beleid en de beleidskeuzes voor de toekomst. Dit oordeel wordt opgenomen in het bestuursverslag. Werknemers kunnen dus ook via vertegenwoordigers in het verantwoordingsorgaan invloed uitoefenen op het beleid van een pensioenfonds.
Bent u bereid het ABP, een enorme institutionele belegger met veel invloed, aan te sporen om deze investeringen van de hand te doen?
Het pensioenfonds ABP gaat over het eigen beleggingsbeleid en hanteert specifiek beleid inzake verantwoord beleggen. Het ABP houdt daarbij rekening met de nationale en internationale wet- en regelgeving en internationale standaarden. «Insluiting» vormt een belangrijk onderdeel van dat beleid. Door aandelen te houden in bedrijven kan ABP normoverdragende gesprekken aangaan (engagement) met het management van deze bedrijven over thema’s zoals mensenrechten, klimaatverandering, arbeidsveiligheid en omkoping en corruptie. ABP zet zich (via uitvoerder APG) ook al langere tijd actief in op engagement in de palmolie sector. ABP publiceert jaarlijks de resultaten van dit beleid. Bij eerdere beleggingen, bv. in Mozambique heeft ABP actie ondernomen naar aanleiding van berichten over vergelijkbare problematiek als beschreven wordt in het artikel. Het kabinet gaat ervan uit dat deze lijn verder zal worden voortgezet.
Het is belangrijk dat ABP verantwoord belegt, maar nog belangrijker is het dat alle pensioenfondsen in Nederland verantwoord beleggen en meer dan ze nu al doen. Het kabinet verwacht dat pensioenfondsen de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) naleven.5 Daarom zet ik samen met de ministers voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en Sociale Zaken en Werkgelegenheid in op het sluiten van IMVO-convenanten met de financiële sector, waaronder de pensioensector. ABP is ook partij bij het nu lopende onderhandelingstraject voor dat convenant. De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft uw Kamer recent geïnformeerd over de voortgang van het IMVO-convenantenbeleid.6
Het voortzetten van het succesvolle teeltproject zonder mest Planty Organic |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Project teelt zonder mest zit zonder geld»?1
Ja.
Is het waar dat het innovatieve landbouwsysteem Planty Organic een projectfinanciering had van 2012 tot 2018 en dat er nog geen geld is voor verlenging van het project?2
Dit project heeft van het Ministerie van Economische Zaken tussen 1 januari 2013 en 31 december 2015 een financiering ontvangen onder projectnummer BO-20-014-003, voor een beperkt deel dat werd uitgevoerd door Wageningen Research (toen nog DLO). Projectfinanciering is altijd voor bepaalde duur, namelijk voor de duur van het uitvoeren van een duidelijk omschreven en vastgesteld projectplan. Een project heeft per definitie een einde. Verlenging is nooit een automatisme.
Deelt u het belang dat uw ambtsvoorganger hechtte aan onderzoek naar een biologisch landbouwsysteem dat volledig op een eigen mineralenvoorziening draait, dat wil zeggen zonder de aanvoer van (dierlijke) meststoffen van buitenaf? Zo nee, waarom niet?
Ja, waarbij ik wel opmerk dat het belang om de afhankelijkheid van externe productiefactoren te verkleinen niet beperkt is tot het biologische landbouwsysteem en dierlijke meststoffen.
Kunt u bevestigen dat de tussenresultaten van dit project voor duurzame plantaardige productie zonder aanvoer van meststoffen in 2014 al bemoedigend waren en dat na zes jaar zonder aanvoer van mest de opbrengst van de gewassen zelfs boven verwachting hoog was?
Het project laat zien dat met een akkerbouwsysteem met volledig eigen stikstofvoorziening middels uitsluitend bedrijfseigen stikstof (via leguminosen aangevoerd en door middel van maaimeststoffen, groenbemesters en gewasresten beschikbaar gekomen voor de gewassen), opbrengsten op een redelijk niveau kunnen worden bereikt, waarbij de onkruiddruk beheersbaar was. De bodem- en gewasanalyses op NPK en sporenelementen laten geen dalende tendens zien.
Dit type grond heeft een dusdanige voorraad aan mineralen dat vijf jaar bedrijfsvoering zonder externe aanvoer geen analyseerbare verarming van bodem of gewas tot gevolg heeft. Echter op termijn zou de landbouwgrond voor nutriënten fosfaat of kalium beperkend kunnen zijn. De evaluatie geeft aan dat een organische bron van deze nutriënten wellicht in de toekomst nodig is. Of deze resultaten ook op andere gronden en bij andere teelten toepasbaar zijn laat het onderzoek nog niet zien.
Deelt u de mening dat de hoge fosfaat- en stikstofefficiëntie in dit project zeer hoopgevend is voor zowel de bodem- als de waterkwaliteit? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Bent u bereid de financiering voor Planty Organic voort te zetten en in gesprek te gaan met de andere financieringspartners om hetzelfde te doen? Zo nee, waarom niet?
Nee, niet zonder meer. Zie daarvoor mijn antwoord op vraag 2. De initiatiefnemers kunnen wel gebruik maken van het bestaande instrumentarium voor de financiering van landbouwkundig onderzoek, zoals bijvoorbeeld via de Topsector Agro & Food.
De topsectoren hebben recent een oproep gedaan voor nieuwe voorstellen (https://topsectoragrifood.nl/wp-content/uploads/2018/03/Oproep-PPS-voorstellen-topsector-AgriFood-2019-def.pdf), waarbij in de eerste fase projectideeën kunnen worden aangeleverd.
In dat stadium zijn nog geen uitgewerkte plannen nodig. Aangezien de deadline voor aanmelding tot 15 april 2018 loopt, heeft het Ministerie van LNV de betrokken onderzoekers direct op deze mogelijkheid gewezen.
Fraude met kwarteleieren |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Veluwse scharrelkwarteleitjes van Jumbo kwamen uit Franse legbatterij»? Heeft u ook de uitzending van de Keuringsdienst van Waarde over ditzelfde onderwerp gezien?1 2
Ja.
Kunt u bevestigen dat kwartels in de Europese veehouderij vrijwel altijd in legbatterijen gehouden worden en dat er geen keurmerk bestaat voor scharrelkwarteleieren, ook niet in Nederland?3
Het is mij niet bekend hoeveel kwartels in de Europese veehouderij in legbatterijen worden gehouden. Conform bijlage II van Verordening (EG) nr. 589/2008 moeten scharreleieren (van kippen) afkomstig zijn van inrichtingen die tenminste aan de voorwaarden van artikel 4 van Richtlijn 1999/74/EG voldoen. Voor kwarteleieren zijn dergelijke bepalingen er niet. Er is in Nederland ook geen keurmerk voor kwarteleieren. Het enige keurmerk voor kwarteleieren dat mij bekend is, is het Franse Label Rouge. Dit keurmerk wordt door de Franse overheid toegekend en is op het etiket terug te vinden. Het houden van Label Rouge kwartels gebeurt in volières.
Kunt u bevestigen dat het in Nederland überhaupt verboden is om kwartels te houden voor de productie van vlees of eieren, gelet op het feit dat deze dieren niet op de lijst staan van dieren die in Nederland voor productiedoeleinden gehouden mogen worden? Kunt u bevestigen dat de kwartel ook nooit op deze lijst heeft gestaan?4
Ik kan bevestigen dat het zonder ontheffing niet is toegestaan om in Nederland kwartels te houden voor productiedoeleinden. De kwartel heeft nooit op de lijst van dieren die mogen worden gehouden voor productiedoeleinden gestaan.
Had het Nederlandse bedrijf dat kwarteleieren zou hebben geleverd aan Eicom een tijdelijke ontheffing van het verbod op het houden van kwartels voor productiedoeleinden? Zo ja, kunt u inzichtelijk maken wanneer en onder welke voorwaarden deze ontheffing is verleend en tot wanneer de ontheffing geldig was?
Nee, er is nooit een ontheffing afgegeven aan het betreffende bedrijf. Dit bedrijf hield kwartels op het moment dat het een ontheffingsaanvraag indiende. Het bedrijf is met het afwijzen van de ontheffing een overgangstijd gegund om de dan zittende legperiode af te maken en op uiterlijk 31 december 2016 alle dieren van het bedrijf verwijderd te hebben.
Kunt u uiteenzetten hoeveel ontheffingen er de afgelopen tien jaar voor het houden van kwartels zijn verleend, aan welke bedrijven en onder welke voorwaarden? Hoe is gecontroleerd of aan de voorwaarden is voldaan en wat waren de uitkomsten van die controles?
Er zijn in het verleden geen ontheffingen verleend voor het houden van kwartels voor productiedoeleinden.
Kunt u bevestigen dat er op dit moment geen geldige ontheffing is van het verbod op het houden van kwartels voor productiedoeleinden in Nederland, gelet op het feit dat een dergelijke ontheffing niet vermeld staat op de lijst met tijdelijke ontheffingen van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)?5
Er zijn op dit moment geen ontheffingen verleend van het verbod op het houden van kwartels voor productiedoeleinden.
Kan ervan worden uitgegaan dat een onverhoopt nog bestaande tijdelijke ontheffing niet wordt verlengd en dat u geen toestemming verleent voor nieuwe aanvragen tot ontheffing van het verbod op het houden van kwartels voor productiedoeleinden? Zo nee, kunt u uitleggen waarom niet en hoe een ruimhartig ontheffingsbeleid zich verhoudt tot de wettelijke bepalingen, zoals ook verwoord door RVO, dat een ontheffing slechts bij hoge uitzondering mogelijk is en dat de activiteit de gezondheid of het welzijn van dieren niet mag schaden?6
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 zijn er op dit moment geen ontheffingen verleend van het verbod op het houden van kwartels voor productiedoeleinden. Een nieuwe aanvraag voor het verlenen van een dergelijke ontheffing zal op zichzelf worden beoordeeld.
Heeft u signalen dat er in Nederland kwartels worden gehouden voor productiedoeleinden zonder ontheffing van het verbod daarop? Zo nee, kunt u uitsluiten dat dit gebeurt?
Op 27 maart 2018 heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) drie locaties van de betreffende kwartelboer waar mogelijk kwartels gehouden zouden worden voor productiedoeleinden geïnspecteerd. De NVWA heeft op geen van deze locaties kwartels aangetroffen. De NVWA doet onderzoek naar overige signalen dat er in Nederland kwartels worden gehouden voor productiedoeleinden zonder ontheffing van het verbod daarop.
Wat is er gebeurd met de betreffende kwarteleieren van Eicom die bij Jumbo uit de schappen zijn gehaald?
Jumbo heeft eind februari 2018 de laatste kwarteleieren, geleverd door Eicom, verkocht en heeft daarna voor een andere leverancier van kwarteleieren gekozen.
Zijn of waren er nog andere afnemers van deze kwarteleieren in Nederland? Zo ja, welke en welke acties zijn daar gevolgd op de onthulling dat Eicom legbatterijeieren verkocht als scharreleieren?
Er is contact geweest met andere afnemers van deze kwarteleieren in Nederland, zoals horecabedrijven, die de eieren vaak gebruiken in hun gerechten zonder claims over afkomst en type houderij te geven. Dit onderzoek loopt nog.
Kunt u bevestigen dat Eicom de etiketten op de doosjes pas heeft aangepast nadat de Keuringsdienst van Waarde eind februari om opheldering vroeg?
Het bedrijf heeft de etiketten laten aanpassen. Deze worden sinds 7 maart 2018 door het bedrijf gebruikt.
Hoe vaak zijn Eicom en de betreffende kwartelboer in de laatste tien jaar gecontroleerd door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit? Kunt u nader in gaan op de aanleiding en constateringen tijdens deze eerdere controles? Zijn er in het verleden al boetes opgelegd geweest aan deze bedrijven? Zo ja, voor welk vergrijp? En wat was het bedrag van deze boetes?
Eicom wordt sinds juli 2012 gecontroleerd door de Nederlandse Controle Autoriteit Eieren (NCAE) op de naleving van hygiëne- en dierlijke bijproducten regelgeving en op de naleving van de handelsnormen en daarvoor door het Controlebureau Pluimvee, Eieren en Eiproducten (CPE). De NCAE laat weten dat geen gegevens bekend zijn van inspecties door CPE bij Eicom vóór juli 2012. In de periode juli 2012 tot en met maart 2018 zijn in totaal 64 contactmomenten geweest, waarbij toezicht op verschillende aspecten is uitgevoerd. In die periode zijn er drie tekortkomingen geconstateerd op vlak van hygiëneregelgeving en één op het vlak van handelsnormen voor kippeneieren. In dat laatste geval heeft het Tuchtgerecht, dat wordt toegepast bij overtredingen van de handelsnormenverordeningen, een boete opgelegd van € 100,– in verband met het onvoldoende stempelen van kippeneieren. De NVWA en de NCAE hebben op 15 maart 2018 een gezamenlijke inspectie uitgevoerd bij Eicom. Deze inspectie heeft geleid tot een rapport van bevindingen. Deze zaak loopt nog. De NVWA heeft de betreffende kwartelboer op 27 maart 2018 bezocht voor een inspectie. Ik verwijs u hiervoor ook naar mijn antwoord op vraag 8. Er is een onderzoek ingesteld naar het al dan niet naleven van het verbod op het houden van kwartels als productiedier. Dit onderzoek loopt nog.
Kunt u bevestigen dat kwartels gevoelige, schuwe dieren zijn die zich in het wild het liefst schuilhouden tussen begroeiing? Kunt u bevestigen dat het tot het natuurlijk gedrag van kwartels behoort om een groot deel van de dag te besteden aan het zoeken naar voedsel, zoals zaden, insecten, bessen en jonge bladeren, en om meermalen per dag een stofbad te nemen?7
Uit de literatuurscan die Wageningen Livestock Research in het kader van een ontheffingsaanvraag (zie ook mijn antwoord op vraag 4) heeft uitgevoerd, blijkt inderdaad dat kwartels overdag vooral op de grond tussen begroeiing leven en op en in de grond naar voedsel zoeken gedurende ongeveer 8% per dag. In totaal besteden kwartels circa 10% van de tijd aan verenpoetsgedrag en 4% aan stofbaden.
Kunt u bevestigen dat er in de Europese Unie jaarlijks zo’n 400.000 kwartels worden gehouden voor de productie van eieren? Kunt u bevestigen dat 90% van deze dieren in krappe kooien zit, ook wel ’s werelds kleinste legbatterijen genoemd?
Ik heb hierover geen informatie tot mijn beschikking.
Kunt u bevestigen dat er in de Europese Unie ruim 140 miljoen kwartels worden gehouden voor vlees? Kunt u bevestigen dat verreweg de meeste van deze dieren in krappe, kale kooien dan wel in overvolle schuren worden gehouden? Kunt u bevestigen dat kwartels die gehouden worden voor hun vlees al na vijf weken naar de slacht gaan? Hoeveel kwartels worden er in totaal jaarlijks in de EU geslacht?
Ik heb hierover geen informatie tot mijn beschikking.
Kunt u bevestigen dat kwartels in de Europese vee-industrie amper de ruimte hebben om te bewegen en hun natuurlijke gedrag te uiten? Kunt u bevestigen dat de schuwe dieren uit angst vaak opspringen waar de krappe kooien niet eens ruimte voor bieden?
Ik kan bevestigen dat kwartels bij schrikken opvliegen en dat een legbatterij hiervoor geen ruimte laat.
Is het u bekend dat kwartels en kwarteleieren vaak worden aangeprezen als een «natuurproduct», «luxe» en een «delicatesse»? Heeft u de indruk dat Nederlandse consumenten een correct en/of volledig beeld hebben van de omstandigheden waaronder kwartels hebben geleefd en geleden voor de productie van vlees en eieren? Zo ja, waar baseert u dat op?
Kwarteleieren worden inderdaad regelmatig verkocht als «natuurproduct» of «luxeproduct». Hiermee wil de producent de exclusiviteit van deze producten laten zien. Het geeft geen beeld van de leefomstandigheden van de kwartels. Of hiermee consumenten op het verkeerde been worden gezet, hangt ook af van de verdere context (beeld, foto) en is van geval tot geval ter beoordeling door de toezichthouder. Producenten zijn verantwoordelijk voor een juiste etikettering van levensmiddelen. Het is belangrijk dat consumenten op basis van eerlijke en eenduidige informatie een bewuste keuze kunnen maken voor een voedingsmiddel. Consumenten mogen niet op «het verkeerde been» worden gezet. Correcte informatie draagt ook bij aan het vertrouwen van consumenten in voedsel.
Wat is uw oordeel over de leefomstandigheden van kwartels in de Europese houderij?
Ik kan geen oordeel vellen over de leefomstandigheden van kwartels in de Europese houderij, omdat ik daar geen goed beeld heb van heb. Zoals ik ook heb aangegeven op de vragen van het lid De Groot (D66) (kenmerk 2018Z04854) zouden naar mijn mening binnen de Europese Unie nadere restricties moeten worden gesteld aan het houden van kwartels voor de eiproductie. Legbatterijen zullen niet tegemoet komen aan de natuurlijke behoeften van kwartels, zoals de behoeften aan schuilen en stofbadgedrag.
Deelt u de mening dat in elk geval de legbatterij waarin deze dieren mogen worden gehouden, net als de legbatterij voor kippen, verboden moet worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn gaat u aandringen op een Europees verbod op de legbatterij voor kwartels?
Zie antwoord vraag 18.
De gevoeligheid van de eendenhouderij voor vogelpest |
|
Femke Merel Arissen (PvdD), Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de analyse van hoogleraar epidemiologie Stegeman dat het geen toeval is dat de pluimveebedrijven waar de afgelopen periode vogelgriep is uitgebroken vaak eendenbedrijven zijn? Onderschrijft u zijn analyse dat eenden nou eenmaal gevoeliger zijn voor dit virus dan kippen?1
Ja. Professor Stegeman is ook voorzitter van de Deskundigengroep Dierziekten. Deze groep beoordeelt voor mij de risico’s met betrekking tot dierziekten, zoals vogelgriep. Professor Stegeman geeft in dit artikel van een jaar geleden aan dat een vogelgriepvirus gemakkelijker van eend op eend over slaat dan bijvoorbeeld van een eend op een kip. Ik neem dat graag aan van een professor in de epidemiologie.
Heeft u gezien dat de pluimveesector lang heeft gedacht dat eenden niet snel besmet zouden raken met een vogelgriepvirus, maar dat zij nu moet vaststellen dat eenden juist zeer gevoelig zijn voor vogelgriep?2
Experts hebben al eerder aangegeven dat eenden gemakkelijker dan bijvoorbeeld kippen besmet kunnen worden met vogelgriepvirussen. De ziekteverschijnselen zijn vaak minder duidelijk bij eenden. Wilde watervogels en zeker ook wilde eenden zijn een natuurlijk reservoir voor vogelgriepvirussen.
Kunt u bevestigen dat de variant H5N6 een mengvorm is van een hoogpathogene H5-variant en een laagpathogeen N6-type en dat dit een relatief nieuwe en gevaarlijke vorm lijkt in Nederland?
Analyses van de sequenties van genetisch materiaal van de in de EU gevonden hoogpathogene vogelgriep (HPAI) H5N6 virussen laten zien dat dit virus hoogstwaarschijnlijk in Noord-Europa is ontstaan uit een HPAI H5N8 virus en een ander vogelgriepvirus met een N6 segment. Het virus bevat geen genetische markers, die worden gevonden in bekende zoönotische vogelgriepvirussen. Met vogelgriepvirussen moet je altijd voorzichtig omspringen. Daarom mag personeel, dat wordt ingezet bij ruimingen, alleen met speciale maskers de stal van een besmet bedrijf in en wordt dit personeel en de eigenaren van de besmette bedrijven gevolgd door de GGD. Er zijn tot op heden geen humane gevallen bekend van dit Europese HPAI H5N6 virus.
Erkent u de risico’s voor de volksgezondheid als virussen die op zichzelf geen probleem zijn bij trek- en watervogels via de (pluim)veehouderij kunnen overslaan op de mens? Zo ja, welke risico’s ziet u? Zo nee, waarom niet?
Zoönotische virussen, die voorkomen in wilde en gehouden dieren, vormen een risico voor de volksgezondheid. Ik onderken het belang van de One Health aanpak en daarom financier ik samen met mijn collega van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport het Dutch Wildlife Health Centre (DWHC). Dit centrum volgt dierziekten en zoönosen bij wild. We hebben de afgelopen jaren gezien, dat HPAI virussen met trekvogels «meeliften» en vervolgens pluimveebedrijven in West-Europa besmetten. Als deze virussen zoönotische eigenschappen hebben, kunnen ook mensen worden besmet. Om dit risico zo veel mogelijk te beperken proberen we in Nederland besmettingen van pluimveebedrijven te voorkomen en adequaat te bestrijden, bijvoorbeeld door bioveiligheidsmaatregelen en het instellen van een ophokplicht tijdens risicoperioden, door een besmetting vroeg te ontdekken (door intensieve monitoring en een early warning systeem met een wettelijke basis) en snel te beheersen (door het snel ruimen van besmette bedrijven en het instellen van een gebied met vervoersbeperkingen rond besmette bedrijven). En door het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek vergroten we de kennis over vogelgriep. En die kennis wordt gebruikt om de preventie en bestrijding te verbeteren.
Erkent u dat de risico’s voor de volksgezondheid aanmerkelijk kleiner zouden zijn zónder grote concentraties voor vogelgriep gevoelige dieren in de (pluim)veehouderij?
Een vogelgriepvirus spreidt gemakkelijker in een gebied met een grote concentratie aan pluimvee en pluimveebedrijven, zoals de Gelderse Vallei. Dit is ook wetenschappelijk aangetoond met de gegevens van de vogelgriepuitbraken in 2003. Wanneer een vogelgriepvirus wordt geïntroduceerd in een dergelijk gebied, is de kans reëel dat ook buurbedrijven worden besmet. Deze kans is geringer in gebieden met weinig pluimvee en pluimveebedrijven. Met een goede bioveiligheid, het snel vinden van een vogelgriepbesmetting (voordat het virus de kans krijgt om sterk te vermeerderen en te spreiden) en het leveren van maatwerk bij de bestrijding (bijvoorbeeld het ruimen van buurtbedrijven in pluimveedichte gebieden) wordt de spreiding van vogelgriepvirussen tussen bedrijven beperkt. Dit wordt op dit moment in Nederland goed ingevuld.
Ervaringen in onder andere Azië hebben geleerd, dat tot nu toe mensen vrijwel alleen met zoönotische vogelgriepvirussen, zoals het H5N1 virus, worden besmet door intensieve contacten met besmette vogels (eigenaren of klanten op pluimveemarkten). Deze directe contacten met ziek pluimvee zijn in Nederland beperkt tot bijvoorbeeld de eigenaar van het pluimveebedrijf en de dierenarts. Een groter aantal HPAI-uitbraken in Nederland heeft automatisch tot gevolg dat meer mensen contact zullen hebben met het virus en dat zal het risico voor de volksgezondheid daarom enigszins verhogen.
Kunt u uiteenzetten hoe vaak de afgelopen jaren op een vleeseendenbedrijf vogelgriep is uitgebroken, en hoe dit zich (procentueel) verhoudt tot uitbraken in de vleeskuiken- en kippenhouderijen?
De kans op een uitbraak met vogelgriep op een bepaald pluimveebedrijf heeft te maken met een aantal risicofactoren, zoals de locatie van het bedrijf (aanwezigheid van open water en concentraties van wilde watervogels, pluimveedichtheid), het type bedrijf (aanwezigheid van een uitloop, productietype) en de implementatie van bioveiligheidsmaatregelen. Er zijn sinds 2014 17 pluimveebedrijven met HPAI besmet, voor zover bekend allemaal vanuit wilde vogels. Vier van deze bedrijven waren eendenbedrijven, waarvan er één twee keer is besmet en één drie keer. Deze aantallen zijn klein en er spelen meerdere risicofactoren een rol. Het is daarom niet verantwoord harde conclusies te verbinden aan de vergelijking tussen deze besmette eendenbedrijven en de overige uitbraken in Nederland.
Het is vanuit een andere analyse, die gedaan is met veel grotere aantallen uitbraken van laagpathogene vogelgriepvirussen, bekend dat eenden- en kalkoenenbedrijven een hogere introductiekans hebben (zie bijlage: Risk for Low Pathogenicity Avian Influenza Virus on Poultry Farms, the Netherlands, 2007–2013. Voor eendenbedrijven spelen daarbij twee factoren een rol. Eenden worden gemakkelijker met een vogelgriepvirus besmet (zie antwoord 1 en 2) en door de manier waarop eenden worden gehouden is er meer contact met het erf, dan bijvoorbeeld op vleeskuikenbedrijven.
Kunt u bevestigen dat vleeseenden in de Nederlandse veehouderij niet buiten komen? Zo ja, erkent u dat de ophokplicht dus geen effectieve maatregel is om besmetting te voorkomen? Zo nee, hoe zit het dan?
Eenden worden in Nederland binnen gehuisvest. De ophokplicht is een effectieve maatregel om uitbraken met vogelgriep te voorkomen. Dit wordt door het onderzoek, dat in het antwoord op 6 werd genoemd, onderbouwd. Helaas worden hiermee niet alle uitbraken van vogelgriep voorkomen. Het vogelgriepvirus kan ook in een stal worden geïntroduceerd door bijvoorbeeld onvoldoende of onachtzaamheid in de bioveiligheidsmaatregelen, via de ventilatie en met ongedierte.
Bent u bekend met het bericht «Eendenhouder is geen rommelaar» waarin aandacht wordt besteed aan de eendenhouderij in Kamperveen waar deze week voor de derde keer binnen vier jaar vogelgriep is aangetroffen?3
Ja.
Is het waar dat de eenden op dit bedrijf nooit in aanraking komen met de buitenlucht en dat er strikte hygiëne in acht wordt genomen bij het binnenbrengen van strooisel? Zo ja, hoe beoordeelt u dat al deze maatregelen kennelijk niet kunnen voorkomen dat in de afgesloten stal gehouden eenden besmet raken met het gevaarlijke vogelgriepvirus?
Eenden worden in Nederland binnen gehuisvest en komen via een ventilatiesysteem in aanraking met de buitenlucht. Op de Nederlandse pluimveebedrijven en ook op eendenbedrijven wordt over het algemeen serieus omgesprongen met hygiëne en bioveiligheid. Sinds 2014 zijn alle besmette bedrijven door de faculteit diergeneeskunde bezocht om na te gaan wat de mogelijke insleeproute op de bedrijven geweest kan zijn. Er werden geen opvallende gebreken in de bioveiligheid vastgesteld. Een vogelgriepvirus kan op verschillende manieren een pluimveestal binnen komen (zie ook antwoord 7). Met bioveiligheidsmaatregelen wordt de kans op insleep van vogelgriep verkleind. Het eerder aangehaalde onderzoek in het antwoord op 6, geeft aan dat de kans op insleep op een vermeerderingsbedrijf de helft is ten opzichte van een gewoon legbedrijf. De hogere bioveiligheid op vermeerderingsbedrijven verklaart dit verschil. Het is onmogelijk pluimveebedrijven hermetisch af te sluiten van de buitenwereld. De kans op insleep zal daarom nooit nul worden. Maar het voorbeeld van het vermeerderingsbedrijf toont aan dat er nog steeds winst is te behalen.
Acht u het denkbaar dat de welzijnsproblemen in de eendenhouderij, onder meer veroorzaakt door het feit dat de dieren niet in staat worden gesteld hun natuurlijke gedrag te vertonen, de dieren (nog) vatbaarder maakt voor ziektes en virussen? Zo nee, kunt u het uitsluiten?
Het is aannemelijk dat welzijnsproblemen invloed hebben op de algemene weerstand van dieren en mensen. HPAI heeft een zeer grote besmettelijkheid en ziekmakend vermogen. Een betere weerstand van kippen of eenden voorkomt of beperkt de gevolgen van deze ziekte niet.
Bent u bekend met het bericht «Vogelgriep: pijnlijke keuzes zijn nodig», waarin de auteur stelt dat «jaarlijkse uitbraken van de gevaarlijke variant» van vogelgriep op den duur niet vol te houden zijn en dat «pijnlijke keuzes» nodig zijn, zoals een einde aan de eendenhouderij in bepaalde gebieden?4
Ja.
Deelt u de analyse in dit artikel dat het niet zo verstandig is om grote aantallen eenden te houden in de buurt van waterrijke gebieden?
Vanaf 30 maart jl. heb ik Nederland onderverdeeld in regio’s met een hoog en laag risico voor de insleep en verspreiding van vogelgriep, omdat er wat betreft de insleep van HPAI geografische risico’s zijn. Daarnaast spelen andere factoren een rol (zie antwoorden op 5 en 6). Ieder pluimveebedrijf moet rekening houden met al deze risicofactoren.
Ik heb u eerder, bijvoorbeeld in mijn Kamerbrief van 13 februari jl., geïnformeerd over het traject toekomstvisie pluimveesector met betrekking tot vogelgriep. In dit traject werken de pluimveesector, de Dierenbescherming en het Ministerie van LNV samen aan strategieën, waarmee de schade door de voortdurende dreiging van hoogpathogene vogelgriep vanuit wilde vogels kan worden beperkt. Deze zomer zal als eindproduct een «roadmap vogelgriep» worden opgeleverd met alle acties voor de komende jaren. In dit traject wordt deze ook meegenomen.
Bent u bereid om zowel dieren als de volksgezondheid te beschermen door te kiezen voor een bronaanpak en de eendenhouderij te sluiten in Nederland? Zo nee, hoe verantwoord vindt u het om de kennelijk erg gevoelige eendenhouderij in de benen te houden in ons dichtbevolkte land?
Ik ben niet van plan de eendenhouderij te verbieden in Nederland. Zoals u in mijn antwoorden kunt lezen, zitten er veel aspecten aan vogelgriep met betrekking tot de pluimveehouderij in Nederland (inclusief de eendenhouderij).
Juist vanwege dat complexe karakter heb ik samen met dierenbescherming en pluimveesector het traject toekomstvisie pluimveehouderij gestart.
Het kantelen van een vrachtwagen met 300 jonge kalfjes aan boord |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u vernomen dat er meer dan 100 kalfjes zijn gestorven nadat de vrachtwagen waarin ze stonden was gekanteld op de A16?1
Ja. De kalveren waren gemiddeld 25 dagen oud, dus ruim 3 weken. De leeftijd varieert van 18 dagen tot 43 dagen.
Hoe oud waren de kalfjes in deze vrachtwagen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat deze kalfjes onderweg waren vanuit Noord-Ierland naar een kalvermesterij in Groningen? Zo nee, waar kwamen de kalfjes dan vandaan en wat was hun bestemming?2
De kalveren zijn volgens het certificaat voor intracommunautaire handel (INTRA-certificaat) geladen op een verzamelcentrum in Ierland, dus niet Noord-Ierland. Als bestemming van de kalveren is inderdaad een veehouderij in Groningen aangegeven.
Van hoeveel verschillende bedrijven kwamen deze kalfjes?
De kalfjes waren afkomstig van ruim 40 bedrijven.
Kunt u schetsen wat er voor de kalfjes aan voorafging voordat ze met z’n driehonderden in een vrachtwagen stonden die uit Noord-Ierland vertrok naar Groningen?
De kalveren worden van verschillende (melkvee)bedrijven opgehaald en naar een verzamelcentrum vervoerd. Daar worden ze op stal gezet krijgen ze melk. De kalveren worden geselecteerd naar bestemming en vervolgens opgeladen voor export.
Wat was de werkelijke vertrektijd van dit transport vanuit Noord-Ierland? Zijn de dieren ’s nachts vervoerd? Zo ja, wat zijn de laagste temperaturen geweest die tijdens dit transport zijn geconstateerd?
Het transport is op 27 februari 2018 om 16:27 in Ierland vertrokken. De overtocht van Ierland naar Frankrijk was in de nacht van 27 op 28 februari. Uit de output van de temperatuursensoren van het vervoermiddel blijkt dat de laagste temperaturen tussen de 0 en 5 graden zijn geweest. Dit betreft het transportgedeelte tijdens de overtocht.
Kunt u toelichten hoeveel uur het geplande transport van deze dieren in beslag zou nemen? Was er sprake van een transport van meer dan 19 uur? Zo ja, is de vereiste tussenstop van 24 uur uitgevoerd waarbij de kalfjes zijn uitgeladen om uit te rusten in een stal op stro? Zo ja, hoe is dit gecontroleerd en bij welke temperatuur zijn de kalfjes dan uitgeladen?
De geplande transportduur volgens het INTRA-certificaat was 43 uur. Uit de analyse van de GPS gegevens blijkt dat er een tussenstop van ruim 12 uur is uitgevoerd op een controlepost in Frankrijk. Dit is in lijn met de transportverordening die voorschrijft dat dieren na een bootreis waarbij de dieren niet worden gelost, na aankomst een rusttijd van 12 uur moeten krijgen. Op deze controlepost zijn de kalfjes op stal gezet, in stallen voorzien van stro. Volgens de temperatuursensoren in het vervoermiddel zijn de kalfjes uitgeladen bij een temperatuur van tussen de 2 en 4 graden. Controles op de controlepost worden uitgevoerd door de officiële autoriteiten in Frankrijk.
Bent u er mee bekend dat, ondanks dat tussenstops wel geboekt worden om de exportvergunning te krijgen, de verplichte tussenstop in de praktijk vaak wordt overgeslagen?
Het komt inderdaad voor dat de verplichte rusttijd op controleposten niet altijd in acht wordt genomen. Hierop vinden risicogerichte controles plaats en er wordt gehandhaafd als de regels niet worden nageleefd. De NVWA werkt hiervoor samen met de autoriteiten van andere EU-lidstaten.
Welk drinksysteem was aanwezig in de veewagen? Hoe controleert de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) of alle kalveren in de volle veewagen daadwerkelijk toegang hebben tot de drinkspenen?
Het betreffende vervoermiddel is niet gecontroleerd op drenkvoorzieningen. Bij export worden alle transporten gecontroleerd op drenkvoorzieningen en bij importzendingen van ongespeende kalveren controleert de NVWA steekproefsgewijs om te verifiëren of de drenkvoorzieningen geschikt en bereikbaar zijn.
Kunt u bevestigen dat de gebrekkige drinkwatervoorziening in 2015 aanleiding is geweest om de internationale kalvertransporten op te schorten?
Ja. In december 2015 besloot de NVWA om geen exportcertificaten meer af te geven voor de export van ongespeende kalveren naar bestemmingen die verder dan 8 uur rijden zijn. Er was een toename geconstateerd van dit soort lange afstandstransporten en uit bevindingen van de exportkeuring bleek dat er voor deze jonge kalveren geen geschikt drinksysteem aanwezig was op de wagens. Hierdoor kon er niet aan de EU eisen van het transport worden voldaan.
Zijn alle kalfjes nu wel in staat om te drinken uit de nieuwe drinksystemen? Zo ja, uit welke gegevens zou dat onomstotelijk moeten blijken?
In 2017 heeft de sector aangepaste drinkvoorzieningen gedemonstreerd. Geconstateerd is dat de kalveren bij een gangbare belading in staat waren om uit de drinkspenen te drinken. De specificaties van deze aangepaste systemen zijn vastgelegd en gecommuniceerd naar de autoriteiten van andere EU-lidstaten.
Hoe wordt kalfjes, die een natuurlijke zuigbehoefte hebben en de speen van hun moeder zoeken, aangeleerd hoe ze moeten drinken tijdens het transport?
Kalveren met een natuurlijke zuigbehoefte hebben een zuigreflex en uit praktijkonderzoek is gebleken dat de aanwezige drinkspenen hiervoor geschikt zijn.
Uit hoeveel etages bestond de betreffende vrachtwagen en hoe hoog was de betreffende vrachtwagen?
Het vervoermiddel was op 3 lagen beladen. Volgens de Regeling voertuigen mag een bedrijfsauto op de Nederlandse weg niet hoger zijn dan 4 meter. In de meeste gevallen is het dak van veewagens in hoogte verstelbaar. Omdat in andere EU-lidstaten mogelijk andere normen gelden, kan de wagen bij vertrek mogelijk hoger zijn geweest.
Voldeed het transport aan alle geldende regels? Zo ja, uit welke daadwerkelijk uitgevoerde controles zou dat moeten blijken?
Uit de GPS gegevens is gebleken dat er wel is voldaan aan de 12 uur rusttijd, maar dat het transport niet op de juiste controlepost is gestopt. Hierover is contact opgenomen met de Ierse autoriteiten. Zij zullen hierop handhaven.
Wat was de oorzaak van het ongeluk? Heeft de wind een rol gehad in het omslaan van de vrachtwagen?
De NVWA is niet bij het ongeval aanwezig geweest en is niet bekend met de oorzaak. Dit onderzoek vindt plaats door de politie.
Bent u bereid om het hitteprotocol voor diertransporten uit te breiden naar andere weersomstandigheden. zoals vrieskou of sterke wind? Zo nee, waarom niet?
Nederland kent een Nationaal Plan voor veetransport bij extreme temperaturen. Het Nationaal Plan bevat afspraken tussen overheid en diersectoren over het transport van vee bij extreme temperaturen. De aangesloten sectoren hebben elk een protocol ingediend, waarin is aangegeven welke maatregelen de betreffende sector neemt om aantasting van het dierenwelzijn bij het transport van dieren bij extreme temperaturen te voorkomen. Deze protocollen omvatten zowel maatregelen tijdens extreme hitte als tijdens extreme koude. Tevens is afgesproken dat tijdens code rood van het KNMI het Nationaal Plan van kracht zal zijn. Nederland blijft het EU Platform voor Dierenwelzijn en de nieuwe subgroep voor Transport benutten om soortgelijke zaken over dierenwelzijn ook op EU-niveau te agenderen. Zo is Nederland binnen de subgroep voorzitter van een werkgroep over transport bij extreme temperaturen. Als EU-lidstaat is Nederland bovendien actief binnen het bestaande «National contact points netwerk» voor de Transportverordening.
Kunt u van de afgelopen tien jaar per diersoort uiteenzetten hoeveel ongelukken er gebeuren met diertransporten en hoeveel dieren er jaarlijks om het leven komen bij ongelukken met diertransporten? Zo nee, waarom niet en wat gaat u doen om deze cijfers in de toekomst wel te kunnen verstrekken?
De NVWA wordt in sommige gevallen ingeschakeld als er wegongevallen met diertransporten zijn, maar het is geen wettelijke taak van de NVWA om wegongevallen met dieren te registreren en daarover te rapporteren. Ik ben ook niet voornemens deze informatie in de toekomst door de NVWA te laten registreren. Van belang is dat iedere weggebruiker de verkeersveiligheid in acht neemt en verkeersongelukken en -slachtoffers worden voorkomen.
Kunt u van de afgelopen tien jaar inzichtelijk maken hoeveel kalfjes hun transport niet overleven? Zo nee, waarom niet en wat gaat u doen om deze cijfers in de toekomst wel te kunnen verstrekken?
Als kalveren gestorven zijn bij of na aankomst op een kalverenbedrijf dan wordt dit door het betreffende kalverenbedrijf gemeld in het I&R-systeem. Bij deze doodmelding wordt geen oorzaak vermeld. Het is niet bekend hoeveel dieren tijdens een transport sterven. De NVWA voert bij een steekproef van importen van levende dieren een controle uit waarbij ook genoteerd wordt of er dieren tijdens het transport gestorven zijn. Het voorkomen van sterfte tijdens transport is een belangrijk onderwerp. De zorg voor diergezondheid vooraf en tijdens transport is de verantwoordelijkheid van de sector. Zij moet er op toezien dat zieke dieren niet getransporteerd worden en gepaste zorg krijgen. Het is ook de verantwoordelijkheid van de sector dat dieren tijdens transport de nodige zorg krijgen. Het is de taak van de NVWA om vervoerscontroles uit te voeren en handhavend op te treden bij overtredingen.
Kunt u van de afgelopen tien jaar inzichtelijk maken hoeveel kalfjes bij aankomst na hun transport lijden aan longontsteking? Zo nee, waarom niet en wat gaat u doen om deze cijfers in de toekomst wel te kunnen verstrekken?
Deze cijfers worden in de eigen bedrijfsadministratie opgenomen, maar een bedrijfsdierenarts meldt dergelijke ziektegevallen niet openbaar. Het gaat hierbij ook niet om dierziekten waarvoor een meldingsplicht geldt. Deze cijfers worden dus als zodanig niet geregistreerd. Om die reden is het niet mogelijk om de gevraagde cijfers op een volledige en betrouwbare wijze te verzamelen en te verstrekken. Wel voert de NVWA controles uit op primaire bedrijven. Hierbij wordt ook geïnspecteerd of dieren de nodige zorg krijgen. De NVWA voert deze controles risico gebaseerd uit. Hoge sterfte onder kalveren is daar recent een selectiecriterium voor geweest.
Kunt u van de afgelopen tien jaar inzichtelijk maken hoeveel kalfjes bij aankomst na hun transport last hadden van diarree? Zo nee, waarom niet en wat gaat u doen om deze cijfers in de toekomst wel te kunnen verstrekken?
Zie antwoord vraag 19.
Bent u er mee bekend dat kalfjes van nature een half jaar tot een jaar bij hun moeder blijven en melk bij haar drinken?
Ja, dat is mij bekend. Met mijn brief van 5 februari 2018 (Kamerstuk 28 286, nr. 942) heb ik de Kamer geïnformeerd over de laatste ontwikkelingen rondom het onderwerp «Kalf bij de koe» en bij deze brief heeft de Kamer tevens de brochure «Verkenning kalf bij de koe, een sectorbrede inventarisatie van kennis en ervaring rondom het houden van kalveren bij de koe» ontvangen. Ik verwijs dan ook naar deze stukken.
Kunt u bevestigen dat voor de productie van melk, kaas, toetjes en andere zuivelproducten kalfjes echter vrijwel direct na de geboorte bij hun moeder worden weggehaald zodra ze kunnen staan?
Zie antwoord vraag 21.
Kunt u bevestigen dat kalfjes al vanaf de leeftijd van 14 dagen op transport mogen worden gezet en tijdens zo’n soms dagenlang transport slechts ruimte hebben van 0,3 tot maximaal 0,95 m2 per dier? Zo nee, hoe zit het dan?
Voor transporten langer dan 8 uur geldt inderdaad een minimum leeftijd van 14 dagen. Het transport mag maximaal 9 uur duren, waarna 1 tot maximaal 3 uur gerust moet worden. Daarna mag nog maximaal 9 uur worden gereden. Na die tijd moeten de dieren 24 uur uitgeladen worden en op stal worden gezet in een controlepost. Indien een gedeelte van het transport per boot wordt uitgevoerd, waarbij de dieren niet worden gelost, gelden deze transport- en rusttijden niet, maar moeten de dieren na aankomst 12 uur rusten. De Europese Transportverordening schrijft 0,3 tot maximaal 0,95 m2 ruimte per dier voor tijdens transport.
Het bericht dat er weer 30.000 kippen zijn gestorven bij een stalbrand op een bedrijf waar eerder al 80.000 kippen omkwamen door brand |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u gezien dat er weer een stalbrand heeft plaatsgevonden op hetzelfde bedrijf als waar acht maanden geleden al 80.000 kippen de dood vonden omdat de schuur waarin ze opgesloten zaten in de brand vloog? Heeft u gezien dat er opnieuw 30.000 kippen levend zijn verbrand of de verstikkingsdood zijn gestorven?1 2
Ja.
Wat was het bouwjaar van de stal? Betrof het een stal die gebouwd is voor 1 april 2014, en die dus niet aan de brandveiligheidseisen hoefde te voldoen die zijn vastgesteld in het vernieuwde Bouwbesluit? Zo ja, kunt u bevestigen dat de overheid daarmee welbewust een vergroot risico heeft laten bestaan op het ontstaan van een hevige stalbrand waarbij de in de stal opgesloten dieren geen schijn van kans hebben om te ontkomen aan de rook en het vuur?
In 2009 is de vergunning verleend voor de bouw van deze stal. Ik heb, zoals aangegeven in de Kamerbrief van 30 augustus 2017, een verkenning gestart naar de aanpassing van het Bouwbesluit voor bestaande stallen (Kamerstuk 34 550 XIII, nr. 138).
Was er in de betreffende stal een luchtwasser aanwezig?
Er was geen luchtwasser aanwezig in de betreffende stal.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel dieren er de afgelopen 10 jaar zijn omgekomen bij stalbranden in een stal met luchtwassers, en hoeveel dieren zijn omgekomen in een stal zonder luchtwassers?
Over deze specifieke informatie beschik ik niet. Wel houden de Nederlandse Brandweer en het Verbond van Verzekeraars sinds 2014 systematisch data bij over de oorzaken van stalbranden.
Deelt u de mening dat dieren moeten kunnen vluchten in het geval van een stalbrand? Zo nee, waarom niet?
Onderzoek naar bepaalde innovaties, zoals bijvoorbeeld vluchtmogelijkheden van dieren in het geval van een stalbrand, worden meegenomen in het Actieplan Brandveiligere Veestallen 2018 – 2022.
Hoeveel stallen in Nederland kennen een vrije uitloop naar weidegang voor dieren? In hoeveel van die stallen zijn de afgelopen tien jaar stalbranden geweest en hoeveel dieren zijn daarbij om het leven gekomen? Hoe verhouden deze cijfers zich tot de stallen zonder vrije uitloop naar weidegang over dezelfde periode?
Over deze informatie beschik ik niet.
Kunt u bevestigen dat er in de afgelopen tien jaar al meer dan 1,5 miljoen dieren zijn omgekomen bij een stalbrand, waarvan 229.000 in 2017, vijf jaar na inwerkingtreding van het zogenaamde actieplan stalbranden van de sector?3
Deze informatie heeft uw Kamer ontvangen in de brief van 30 augustus 2017
(Kamerstuk 34 550 XIII, nr. 138).
Hoe kijkt u aan tegen de suggestie van de Wageningen University & Research (WUR) dat de overheid zou kunnen nadenken over het maximaal aantal slachtoffers dat acceptabel zou worden geacht bij stalbranden?
Elk dierlijk slachtoffer is er een teveel. Helaas kunnen we niet garanderen dat er geen stalbranden meer zullen plaatsvinden. Het is uiteraard wel mijn doel om stalbranden zoveel mogelijk te voorkomen en daarmee ook het aantal dierlijke slachtoffers.
Deelt u de mening dat het enige acceptabele aantal slachtoffers bij stalbranden nul kan zijn? Zo nee, waarom niet? En wat is volgens u in dat geval dan wel een acceptabel aantal slachtoffers?4
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u bevestigen dat de brandveiligheidseisen die gesteld worden aan bestaande stallen dezelfde zijn als die gesteld worden aan pakhuizen bestemd voor de opslag van goederen? Kunt u inzichtelijk maken om hoeveel stallen het gaat? Kunt u inzichtelijk maken hoeveel dieren in de Nederlandse veehouderij daarmee op dit moment nog altijd niet beter beschermd zijn tegen brand dan, zeg, rollen wc-papier of dozen met vaatdoekjes?
Ja. Het aantal bestaande stallen in Nederland van voor 2014 bedraagt ongeveer 128.000. Daarin bevinden zich ongeveer 121 miljoen dieren.
Hoe staat het met de door de voormalige Staatssecretaris van Economische Zaken aangekondigde verkenning van de mogelijkheden om in het Bouwbesluit aanvullende eisen te stellen aan bestaande stallen?5
Door het Ministerie van LNV is de verkenning gestart naar de mogelijkheid om voor bestaande stallen in het Bouwbesluit aanvullende eisen op te nemen op het gebied van brandpreventie.
De resultaten van deze verkenning zal ik uw Kamer
in de tweede helft van 2018, of indien mogelijk eerder, toesturen, zoals ik heb toegezegd tijdens de begrotingsbehandeling op 7 december jl.
Deelt u het inzicht dat een lager aantal dieren in een stal zorgt voor minder slachtoffers in het geval van een stalbrand in de betreffende stal? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Kunt u bevestigen dat in het nieuwe Bouwbesluit nog steeds een aantal relatief eenvoudig te implementeren maatregelen (zoals een brandalarm en sprinklerinstallatie in de stal en in technische ruimtes en de beschikbaarheid van voldoende bluswater) niet verplicht zijn gesteld, ook niet voor nieuwe stallen? Bent u bereid om deze maatregelen verplicht te stellen voor alle stallen? Zo nee, waarom niet?
Ik wil de resultaten van de verkenning van het Bouwbesluit eerst afwachten (zie ook het antwoord op vraag 11). Op basis daarvan zal ik besluiten of er verdere maatregelen mogelijk zijn. In de tweede helft van dit jaar zal ik de Kamer daarover informeren.
Deelt u het vertrouwen dat uw voorganger, de Staatssecretaris van Economische Zaken, stelde in de aangekondigde «concrete voorstellen» waar de intensieve sectoren eind 2017 mee zouden gaan komen? Zo ja, kunt u onderbouwen waar dat vertrouwen op gebaseerd is als het eerdere actieplan van de sector erin resulteerde dat er na vijf jaar meer branden zijn uitgebroken en er meer dieren zijn omgekomen bij stalbranden dan bij de start van dat actieplan in 2012?
Er wordt op dit moment samen met de sector gewerkt aan een nieuw actieplan.
Ik heb er vertrouwen in dat de sector met voorstellen komt die hieraan zullen bijdragen.
Het onderzoek van de commissie Sorgdrager naar het fipronilschandaal |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kunt u bevestigen dat de commissie-Sorgdrager onder andere tot taak heeft onderzoek te doen naar de rol en verantwoordelijkheden van de verschillende actoren in de eierketen ten aanzien van de borging van voedselveiligheid, en om onderzoek te doen naar de wijze waarop de verschillende actoren (privaat en publiek) gehandeld hebben in de afhandeling van de crisis?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat het onderzoek inzichtelijk moet maken hoe deze crisis in de voedselketen heeft kunnen gebeuren, hoe de crisisafhandeling is verlopen, wat de punten zijn ter verbetering, en dat het onderzoek zich daarom niet tot beperkt het afhandelen van de crisis door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), maar de verantwoordelijkheid van alle actoren in de keten en de wijze waarop die de eigen verantwoordelijkheid vorm geven beslaat?2
Ja.
Kunt u bevestigen dat het kabinet inziet dat het fipronilschandaal niet alleen een gevolg is van het handelen van ChickFriend maar tevens van de eierproducenten en de sectororganisaties?3
De Commissie Sorgdrager is gevraagd onafhankelijk een breed onderzoek te doen naar de fipronil crisis. Dit onderzoek beperkt zich niet tot het handelen van ChickFriend. Het onderzoek kijkt naar de rol en verantwoordelijkheid van de verschillende actoren in de eierketen en de toezichtketen. Het kabinet wacht de uitkomsten van het onderzoek af alvorens conclusies te trekken.
Kunt u uitleggen waarom er (oud)vertegenwoordigers van de private sector4 zitting hebben in de klankbordcommissie van het onderzoek van de commissie-Sorgdrager? Vindt u het verstandig dat een onderzoek naar onder andere het handelen van de private sector nog voor publicatie beïnvloed kan worden door de sectoren die onderwerp van onderzoek zijn?
De Commissie Sorgdrager is onafhankelijk en richt haar onderzoek zelf in, mede op basis van de vragen van uw Kamer (Kamerstuk 26 991, nr. 509). De opdrachtbrief aan de Commissie Sorgdrager is op 6 december 2017 (Kamerstuk 26 991, nr. 515) aan uw Kamer gestuurd. Daarbij is uw Kamer geïnformeerd over de instelling van een klankbordgroep van deskundigen door de Commissie en de samenstelling ervan. U bent daarbij ook geïnformeerd over de taak van de klankbordgroep, namelijk tussentijds reflecteren op de bevindingen van de Commissie. In de klankbordgroep van deskundigen nemen geen vertegenwoordigers deel van organisaties die onderwerp van onderzoek zijn.
Nu het bedrijfsleven toch vertegenwoordigd is in de klankbordcommissie, waarom geldt dat dan niet voor maatschappelijke organisaties die het publieke belang van volksgezondheid, consumentenrechten en/of voedselveiligheid behartigen?
De Commissie Sorgdrager is onafhankelijk en richt haar onderzoek zelf in. Dit geldt ook voor de instelling van de klankbordgroep van deskundigen. In de klankbordgroep van deskundigen nemen geen vertegenwoordigers deel van organisaties die onderwerp van onderzoek zijn, noch van belangenorganisaties.
Op welke wijze betrekt de commissie-Sorgdrager maatschappelijke organisaties die het publieke belang van volksgezondheid, consumentenrechten en of voedselveiligheid behartigen bij haar onderzoek?
De door uw Kamer aangereikte onderzoeksvragen (Kamerstuk 26 991, nr. 509) hebben wij aan de Commissie doorgeleid, evenals de door ons ontvangen vragen vanuit maatschappelijke organisaties. De Commissie heeft deze vragen benut bij het aanscherpen van de onderzoeksopdracht. De Commissie doet een breed onderzoek naar de fipronil crisis. Zij spreekt daarvoor uitvoerig met uiteenlopende betrokken organisaties.
Zijn de organisaties die vanuit het maatschappelijk belang input hebben geleverd voor dit onderzoek, zoals consumentenorganisatie foodwatch5, gehoord door de commissie-Sorgdrager? Of heeft de commissie alleen gesprekken met het bedrijfsleven en de toezichthouders?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 6.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat de commissie-Sorgdrager inderdaad -zoals beloofd- een breed onderzoek oplevert, waarbij de input van alle relevante actoren is betrokken en niet alleen die van de private sector en de toezichthouder? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De Commissie Sorgdrager heeft tot taak onafhankelijk onderzoek te doen naar de rol en verantwoordelijkheden van de verschillende actoren in de eierketen en in de toezichtketen ten aanzien van de borging van voedselveiligheid, en om onderzoek te doen naar de wijze waarop de verschillende actoren (privaat en publiek) gehandeld hebben in de afhandeling van de crisis. Dit is ook verwoord in de opdracht en het instellingsbesluit van de Commissie. De Commissie spreekt hiertoe uitvoerig met relevante actoren. Vanwege de onafhankelijkheid van de Commissie sturen wij niet tussentijds op de uitkomsten van het onderzoek.
Dieren die verdrinken in hun eigen mest |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Hebt u er kennis van genomen dat er in een varkensbedrijf in Wilp 22 dieren door de roosters zijn gezakt waar ze op stonden, in de gierkelder zijn beland en daar zijn verdronken in hun eigen uitwerpselen?1
Ja.
Deelt u de mening dat verdrinken in de eigen mest een gruwelijke dood is voor de getroffen dieren?
Ja.
Kunt u duidelijk maken hoeveel dieren het betreffende bedrijf mag houden op basis van de vergunningen en dierrechten?
In het kader van privacy acht ik het niet gepast en correct om de bedrijfsgegevens in dit individuele geval openbaar te maken. Op het betreffende bedrijf was geen sprake van het schenden van regels die het dierenwelzijn beschermen.
Wanneer is dit bedrijf voor het laatst gecontroleerd op de vergunningsvoorwaarden, het aantal dierrechten en de wettelijke eisen op het gebied van dierenwelzijn?
Het controleren van het bedrijf op de vergunningsvoorwaarden van de omgevingsvergunning is de bevoegdheid van de gemeente. Naar aanleiding van dit incident heeft de NVWA een controle op de naleving van dierenwelzijnsvoorschriften uitgevoerd op 19 februari jongstleden. De NVWA heeft bij het bedrijf geen controles op de dierrechten uitgevoerd.
Kunt u achterhalen hoeveel dieren zich daadwerkelijk bevonden in de stal op het moment dat er 22 varkens door het rooster zakten? Zo nee, wat zegt dat over uw zicht op de sector en de mate waarin de regels worden nageleefd, vergunningsvoorwaarden worden gerespecteerd en het aantal dierrechten niet wordt overschreden door meer dieren te houden dan is toegestaan?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 3.
Kunt u uiteenzetten welke handhavingstaak de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) heeft met betrekking tot de deugdelijkheid van roosters en vloeren in de veehouderij? Kunt u inzichtelijk maken in hoeverre daar daadwerkelijk op wordt gehandhaafd? Kunt u daarbij ingaan op de vraag hoe groot de kans is dat een veehouderijbedrijf wordt gecontroleerd door de NVWA?
De NVWA heeft geen handhavingstaak als het gaat om bouwtechnische zaken, waaronder de bouwtechnische kwaliteit van roostervloeren. De NVWA heeft wel een taak als het gaat om de huisvesting van de dieren. In het Besluit houders van dieren zijn normen opgenomen ten aanzien van de huisvesting van dieren. Daarin zijn onder meer normen opgenomen met betrekking tot de stalinrichting, verlichting en ventilatie. Ook mag de behuizing geen scherpe randen of uitsteeksels bevatten waaraan het dier zich kan verwonden. De NVWA houdt toezicht op de naleving van deze normen. In 2016 waren er 4440 varkenshouderijen, daarop hebben 486 inspecties ten aanzien van dierenwelzijn plaatsgevonden. Daarnaast controleert de NVWA ook op andere aspecten zoals wetgeving m.b.t. diergeneesmiddelen, mest en cross-compliance. Deze inspecties zijn niet in het genoemde getal meegenomen. Het interventiebeleid van de NVWA voor het Besluit houders van dieren is te raadplegen op:
Bestuurlijke boetes kunnen variëren in de hoogte. In de regel geldt bij een eerste overtreding € 1.500, maar er kan aanleiding zijn dit te matigen of juist te verhogen.
In het voorliggende geval ging het om een constructiefout. Er was geen aanleiding om een maatregel op te leggen.
Welke sanctie staat er op het hebben van ondeugdelijke roostervloeren? Kunt u inzichtelijk maken of en hoe vaak er vervolging is ingesteld en hoe vaak er sancties zijn uitgedeeld voor dergelijke gevaarlijke situaties voor dieren? Waar bestonden de opgelegde sancties uit?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 6.
Zal er vervolging worden ingesteld tegen de veehouder uit Wilp? Zo nee, waarom niet?
Het OM heeft gemeld geen vervolging in te stellen. De houder voortvarend heeft gehandeld en extra bouwtechnische maatregelen getroffen om herhaling te voorkomen.
Kunt u duidelijk maken hoe vaak het precies voorkomt dat dieren in de Nederlandse veehouderij in de gierkelder belanden? Kunt u bevestigen dat dit regelmatig gebeurt, ook in kalvermesterijenen en in de melkveehouderij waar vorig jaar een drachtige koe zelfs moest bevallen in de gierkelder?2 3 4 5 6
Nee. Ik beschik niet over deze informatie. Mijn beeld is dat het om zeer incidentele gevallen gaat.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat nog meer dieren in de Nederlandse veehouderij het droeve lot ten deel valt om in gierkelders te belanden en te verdrinken (of bijna te verdrinken) in hun eigen uitwerpselen?
Ik zal in de gesprekken met de sector dit onderwerp onder de aandacht brengen.
Mag ervan uit worden gegaan dat u als verantwoordelijk Minister voor dierenwelzijn de vijf vrijheden van dieren, zoals geformuleerd door de commissie Brambell in 1965, onderschrijft, waaronder de vrijheid van dieren om een natuurlijk soorteigen gedragspatroon te kunnen hebben?
Ja.
Bent u zich ervan bewust dat varkens zeer zindelijke dieren zijn die van nature ver van hun lig- en eetplek hun uitwerpselen deponeren?
Ja.
Deelt u de mening dat het voor dieren in het algemeen zeer onwenselijk en onnatuurlijk is om 24 uur per dag boven hun eigen uitwerpselen te moeten staan en om structureel te moeten leven in hun eigen mestdampen? Kunt u bevestigen dat dit toch de omstandigheden zijn waarin verreweg het grootste deel van de dieren in de Nederlandse veehouderij gedwongen wordt te leven, getuige ook de verstikkingsdood die dieren vinden als de ventilatie uitvalt in hun stal?7 8 9 10
Door onvoldoende te ventileren kunnen ongewenste concentraties van ongewenste stoffen in de stallucht voorkomen. Daarom mag volgens het Besluit houders van dieren mag de luchtcirculatie, het stofgehalte van de lucht, de temperatuur, de relatieve luchtvochtigheid en de gasconcentraties in de omgeving van het dier niet schadelijk zijn voor het dier en dient er, in geval het welzijn van een dier afhankelijk is van een kunstmatig ventilatiesysteem, ook een passende noodvoorziening te zijn. In 2018 is de NVWA gestart met controles op stalklimaat. Hiervoor verwijs ik u naar: https://www.nvwa.nl/nieuws-en-media/nieuws/2018/01/04/nvwa-controleert-stalklimaat-varkens.
Daarnaast wordt onderzoek uitgevoerd naar nieuwe stalsystemen, waarin de mest regelmatig uit de stal wordt afgevoerd of waarbij mest en urine bij de bron worden gescheiden.
Bent u bereid in de nota die u gaat schrijven over dierenwelzijn in te gaan op deze structurele aantasting van het recht van dieren op een normale leefomgeving, een omgeving die past bij hun vanzelfsprekende, natuurlijke behoeften? Zo nee, waarom niet?
In de Wet dieren en in het Besluit houders van dieren zijn normen opgenomen die zijn gericht op (de bescherming van) het welzijn van dieren. Daarin ligt de basis voor de normering van het houden van dieren. Het oppakken van de aangegeven problematiek is daarmee niet gebonden aan het wel of niet meenemen in een beleidsbrief.
Het transport -met dodelijke afloop- van 20.800 kalkoenskuikentjes per vliegtuig van Canada naar Nederland |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft het bericht u bereikt dat ongeveer 90% van de 20.800 kalkoen-eendagskuikens is omgekomen tijdens het transport van Canada naar Schiphol?1
Ja.
Kan aangenomen worden dat het hierbij ging om kalkoenkuikens van hooguit enkele dagen oud die in een of andere Canadese broederij uit het ei zijn gekropen en op transport zijn gezet om in Nederland te worden gebruikt voor fok en slacht? Zo nee, hoe zit het dan?
Het betrof een zending met twee partijen eendagskuikens van kalkoenen, afkomstig van twee door de Canadese autoriteiten erkende bedrijven.
Op basis van de wetgeving van de Europese Unie (EU) voor invoer van levende dieren moeten eendagskuikens, die geïmporteerd worden uit derde landen, afkomstig zijn uit inrichtingen die door de bevoegde autoriteit van het betrokken derde land zijn erkend onder veterinaire voorwaarden die ten minste even stringent zijn als die welke zijn vastgesteld in Richtlijn 2009/158/EG (Richtlijn 2009/158/EG van de Raad van 30 november 2009 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen van pluimvee en broedeieren). De eendagskuikens waren bestemd voor een vleeskalkoenenbedrijf in Polen.
Vindt u het verantwoord om kwetsbare dieren over zulke afstanden te transporteren en dan ook nog per vliegtuig? Kunt u in uw antwoord ingaan op zowel de gevolgen voor het dierenwelzijn als de impact van dergelijke transporten per vliegtuig op het klimaat?
De welzijnseisen voor het vervoer van dieren per vliegtuig zijn geregeld in internationale normen (LAR – live animal regulations) van de IATA (International Air Transport Association). Indien de transportvoorschriften (van IATA-LAR) met betrekking tot dierenwelzijn worden nageleefd is het toegestaan om dieren per vliegtuig te vervoeren. Het is op dit moment niet mogelijk de impact van diertransporten per vliegtuig op het klimaat weer te geven voor alleen het vervoer van levende dieren. Het kan namelijk gaan om gecombineerde transporten, waarbij ook andere goederen vervoerd worden. In het vaststellen van de gevolgen van de luchtvaart voor het klimaat wordt gekeken naar de gehele sector, inclusief vrachtvervoer. Ik verwijs u daarvoor naar de beantwoording op Kamervragen van 18 december 2017 door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat (20172018–732), waarin staat aangekondigd dat wordt gewerkt aan een luchtvaartnota, waarbij gekeken zal worden naar het totale luchtvaartbeleid inclusief de inzet op duurzaamheid zowel nationaal als internationaal.
Kunt u uiteenzetten hoeveel levende dieren Nederland jaarlijks per vliegtuig importeert en exporteert ten behoeve van de vee-industrie? Kunt u daarbij onderscheid maken naar diersoort en het gebruiksdoel van de betreffende dieren?
In 2017 werden per vliegtuig bijna 600.000 eendagskuikens (kip en kalkoen) via Nederland ingevoerd in de EU, allen bestemd voor andere EU-lidstaten (voornamelijk Polen en Oostenrijk). Daarnaast werden in 2017 175 fokvarkens ingevoerd via Nederland. Ook deze hadden allemaal een bestemming buiten Nederland. Vorig jaar werden per vliegtuig bijna 23 miljoen eendagskuikens (kip en kalkoen) en bijna 1.600 fokrunderen uitgevoerd uit Nederland. De meeste geëxporteerde eendagskuikens zijn bestemd om in het land van bestemming bij te dragen aan de pluimveevleesproductie voor dat land. Een kleiner deel is bestemd voor de eierproductie. De hoogwaardige Nederlandse fokrunderen dienen ter verbetering van de melkveestapel in het land van bestemming.
Kunt u bevestigen dat er geen noodzakelijke voedselbehoefte is gemoeid met de import van kalkoenkuikentjes uit Canada door Nederland? Bent u daarmee bereid te erkennen dat het dus louter een handelsbelang betreft waarvoor 20.800 kwetsbare dieren op het vliegtuig zijn gezet?
Ik kan hier geen uitspraken over doen, aangezien de eendagskuikens niet bestemd waren voor Nederland, maar voor een bedrijf in Polen. Levende dieren die geïmporteerd worden in de EU, worden conform EU-regelgeving geïnspecteerd op de eerste plaats van binnenkomst in de EU. In dit geval was dat de Buitengrens Inspectie Post (BIP) Schiphol.
Hoe verhoudt een dergelijk transport van dieren per vliegtuig zich volgens u tot de bepalingen in de Europese verordening nr. 1/2005, zoals het verbod om dieren te vervoeren of te laten vervoeren op zodanige wijze dat het de dieren waarschijnlijk letsel of onnodig lijden berokkent, dat vooraf alle nodige voorzieningen getroffen moeten zijn, dat de duur van het transport tot een minimum moet worden beperkt en dat tijdens het transport in de behoeften van de dieren moet worden voorzien?
Het vervoer van gewervelde dieren binnen de EU, vanuit de EU naar derde landen en vanuit derde landen naar de EU is door de Europese Unie (EU) gereguleerd in de Verordening (EG) nr. 1/2005 (de Transportverordening). De internationale eisen voor het vervoer van dieren per vliegtuig zijn geregeld in de LAR van de IATA, waarnaar wordt verwezen in de Transportverordening. Indien de NVWA overtredingen van de transportvoorschriften van de Transportverordening of de LAR constateert, zal zij handhavend optreden.
Volgens de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) werden de Live Animals Regulations (LAR) van de International Air Transport Association (IATA) overtreden; kunt u duidelijk maken welke overtredingen er precies door de NVWA zijn geconstateerd?
Uit het sectierapport van deze specifieke zaak blijkt dat hypothermie (onderkoeling) de waarschijnlijke oorzaak is van de sterfte van de kuikens. Momenteel vindt nog nader onderzoek plaats naar waar en wanneer de hypothermie heeft plaatsgevonden (tijdens het transport in Canada of tijdens het vliegvervoer) en wie daarvoor verantwoordelijk is. Het schaden van dierenwelzijn en het onnodig toebrengen van lijden is een overtreding van de Transportverordening. In dit specifieke geval loopt de zaak nog en kunnen hierover geen verdere uitspraken worden gedaan.
Kunt u inzichtelijk maken op welke wijze en hoeveel van deze diertransporten per vliegtuig (jaarlijks) worden geïnspecteerd en in hoeveel gevallen overtredingen worden geconstateerd? Hoeveel handhavingscapaciteit is met dergelijke transporten per vliegtuig gemoeid?
Bij elk transport van dieren van buiten de EU worden de volgende controles uitgevoerd: documentencontrole, overeenstemmingscontrole en de fysieke en welzijnscontrole. De overeenstemmingscontrole en de fysieke en welzijnscontrole vinden plaats op het keurpunt op de BIP. Van de ongeveer 7.000 partijen in 2017 zijn er zeven geweigerd voor invoer in de EU. Bij vijf daarvan is een overtreding geconstateerd op basis van administratieve fouten. De andere twee geweigerde partijen betroffen kalkoenkuikens uit Canada van 19 december 2017. Het NVWA-team dat de veterinaire inspecties op de luchthavens uitvoert, heeft een omvang van ongeveer 15 fte.
De NVWA heeft laten weten te hebben opgetreden tegen de betreffende luchtvaartmaatschappij; waaruit bestond dit optreden en welke sancties zijn er opgelegd? Wat is het gebruikelijke sanctieregime bij overtredingen bij dergelijke diertransporten per vliegtuig?
De NVWA heeft, conform haar interventiebeleid, na constatering van deze mogelijke welzijnsovertreding een strafrechtelijk onderzoek ingesteld en daarvoor proces-verbaal opgemaakt. Het Openbaar Ministerie beslist over verdere strafvervolging. In dit specifieke geval loopt de zaak nog en kunnen geen verdere uitspraken worden gedaan.
De hoge aantallen dode, gewonde en kreupele kippen in eierboerderijen, ook die met een Beter Leven-keurmerk |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u de berichten gelezen over de undercoverbeelden die onlangs in Nederlandse schuren zijn gemaakt waarin hennen worden gehouden voor de productie van eieren, waaruit blijkt dat in alle soorten houderijen, van kooisystemen tot Rondeel en biologisch en scharrelsystemen met een Beter Leven-keurmerk, sprake is van grote aantallen dode, gewonde en kreupele kippen?1 2
Ja.
Wat is uw reactie hierop?
In de bedoelde filmfragmenten worden dieren in beeld gebracht die vermoedelijk ernstig lijden en er zijn dode dieren in de stallen te zien die al in verre staat van ontbinding zijn. Ik kan niet beoordelen of deze korte fragmenten een reëel beeld vormen van hetgeen zich in de stallen afspeelt. Als dit het geval is, vind ik dat onacceptabel.
Heeft u opgemerkt dat ook in stallen met scharrelkippen van voormannen van de sector zelf (Land- en Tuinbouw Organisatie Nederland) dode, gewonde en kreupele kippen zijn aangetroffen?
Het is mij bekend welke namen door Ongehoord worden genoemd. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2 van de vragen van de SP met als kenmerk 2017Z18646 kan ik niet bevestigen of de filmbeelden inderdaad opgenomen zijn op de genoemde adressen.
Kunt u bevestigen dat gemiddeld 8 procent van de leghennen in de eierproductie in Nederland vroegtijdig sterft, wat wil zeggen dat zij voordat zij de leeftijd van 18 maanden hebben bereikt (de leeftijd waarop ze normaliter worden afgevoerd naar de slacht) dood in de stal worden aangetroffen? Kunt u uiteenzetten om hoeveel dieren dat jaarlijks gaat?
Zoals ik heb aangegeven in de antwoorden op de vragen 5 en 6 van de door de SP gestelde vragen, heb ik niet de beschikking over exacte uitvalpercentages van de gehele sector en aantallen dieren. De gegevens die ik ter beschikking heb uit de Kwantitatieve Informatie Veehouderij (KWIN), laten inderdaad een uitvalpercentage van ongeveer 8% zien. Hierbij wil ik opmerken dat een deel van de dieren langer wordt aangehouden dan 18 maanden en het uitvalpercentage dus op een langere periode betrekking kan hebben. Bovendien geeft het uitvalpercentage niet alleen de dieren weer die dood in de stal worden aangetroffen, maar ook de dieren die worden uitgeselecteerd door de houder bij ziekteverschijnselen. Ik heb u in de beantwoording op de Kamervragen met als kenmerk 2017D38637 van 22 december 2017 toegezegd om het gesprek aan te gaan met de sector over de uitvalpercentages.
Kunt u bevestigen dat de vroegtijdige sterfte in de biologische leghennenhouderij nog hoger ligt, tussen de 10 en 15 procent? Om hoeveel dieren gaat dat jaarlijks?
De getallen in KWIN laten dit beeld niet zien. De uitval in de biologische sector laat de laatste jaren een sterk dalende trend zien wat zich ook uit in de cijfers in KWIN (15,4% uitval in 2009 ten opzichte van 7,0% in 2016).
Kunt u bevestigen dat er geen sprake is van individuele zorg aan de kippen die in deze systemen worden gehouden en dat zij dus geen behandeling of verzorging krijgen als zij ziek of gewond zijn?
De veehouder heeft de wettelijke plicht om goed voor zijn dieren te zorgen. Dit houdt onder meer in dat hij minimaal eenmaal daags zijn dieren moet controleren en een ziek of gewond dier zo nodig moet afzonderen.
Erkent u dat dit minstens op gespannen voet staat met de wettelijke zorgplicht voor dieren, zoals vastgelegd in artikel 1.4 van de Wet dieren? Zo nee, waarom niet?
Artikel 1.4 van de Wet dieren dat een algemene zorgplicht voor dieren van een ieder bevat, is nog niet in werking getreden. Voor houders van dieren geldt echter wel een soortgelijke zorgplicht (artikel 2.2. van de Wet dieren). Daarmee heeft de houder de morele en wettelijke plicht om goed voor zijn dieren te zorgen, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 6 van de vragen van de SP.
Deelt u de mening in de uitspraak van de Dierenbescherming «De beelden zijn «geen pretje». Maar wij lopen niet weg voor het feit dat het ook in stallen met het Beter Leven-keurmerk geen kippenhemel is. Doel van ons keurmerk is om stap voor stap naar een betere situatie voor de dieren te gaan. Maar ideaal wordt het nooit. Als je zoveel dieren bij elkaar zet, zijn verwondingen en uitval niet te voorkomen»?
Verwondingen en uitval bij dieren zijn nooit helemaal te voorkomen, ook al krijgen zij de beste zorg en/of worden zij in kleine aantallen gehouden. Wel ben ik, net als de Dierenbescherming van mening, dat er nog verbeteringen kunnen plaatsvinden.
Kunt u bevestigen dat ook de sector zelf («tussen 125.000 kippen kun je er altijd wel een vinden waar wat mee aan de hand is») erkent dat het met de huidige aantallen dieren in leghennensystemen onmogelijk is om het dierenwelzijn op een dusdanig niveau te brengen dat verwondingen en structurele vroegtijdige sterfte kan worden voorkomen?
Nee.
Kunt u bevestigen dat in het Ingrepenbesluit in 2001 al is vastgelegd dat ingrepen aan dieren in de pluimveehouderij moeten worden beëindigd, waarbij een periode van tien jaar in acht werd genomen waarin een aantal ingrepen nog werd toegestaan, zoals het kappen van snavels? Kunt u bevestigen dat deze overgangstermijn in 2011 zonder resultaat is verlopen en dat het kabinet na Kamervragen en moties in 2013 tot het besluit kwam om in september 2018 een definitief einde te maken aan het kappen van snavels in de pluimveehouderij? Kunt u, kortom, bevestigen dat de Nederlandse regering al een poosje op het standpunt staat dat het van belang is om te komen tot een pluimveehouderij zonder ingrepen, zoals ook door uw ambtsvoorganger nog eens is verwoord?3 4 5 6
De Nederlandse regering is van mening dat routinematige ingrepen aan pluimvee zoveel mogelijk moeten worden beperkt. Dit is ook het beleid van de laatste jaren geweest. Het is vooraf echter niet altijd te voorspellen hoe lang er nodig is om een bestaande situatie om te zetten in een wenselijke situatie. Houders moeten voldoende tijd krijgen om – ook voor het dier – op een verantwoorde manier de transitie te maken. Om deze reden is destijds besloten om het verbod op snavelbehandeling uit te stellen.
Daarnaast is een aantal ingrepen, al dan niet tijdelijk, mede op aangegeven van de Tweede Kamer, in stand gebleven. Zo is het dubben van kammen bij witte hanen blijvend toegestaan ter voorkoming van ongewenste kruisingen en vanwege hinder van de kam. Het verwijderen van een deel van de achterste teen bij hanen in de vleesvermeerderingssector is nog toegestaan tot 1 september 2021.
Erkent u dat het de geloofwaardigheid van zowel de regering als de sector zelf geen goed doet als (wettelijke) beloften om een einde te maken aan ingrepen bij dieren in de veehouderij niet worden waargemaakt maar voortdurend worden uitgesteld?
Zie antwoord vraag 10.
Welke maatregelen heeft u voorbereid om het beloofde definitieve verbod op snavelkappen in de pluimveehouderij per 1 september 2018 daadwerkelijk in te kunnen laten gaan?
De regelgeving is dusdanig dat het verbod op snavelbehandeling per 1 september 2018 ingaat. Uw Kamer heeft in 2013 een motie aangenomen (TK 31 389-138) met het verzoek om een evaluatie uit te voeren om te bezien of dit verbod op een verantwoorde manier kan worden ingevoerd. De uitkomsten van deze evaluatie zijn mij eind december 2017 door de Stuurgroep Ingrepen toegezonden. Ik ga deze evaluatie bespreken met de leden van de Stuurgroep Ingrepen, waarna ik uw Kamer op dit punt zal informeren.
Erkent u dat het moreel problematisch is om dieren in aantallen te houden, waarbij vaststaat dat een groot aantal dieren gewond of kreupel zal raken, waarbij zorg aan individuele gewonde, zieke of kreupele dieren wordt onthouden en waarbij een groot aantal dieren zal sterven louter als gevolg van de omstandigheden waarin zij worden gehouden?
Ik ben van mening dat het mogelijk is om ook dieren die in grote aantallen worden gehouden een goed leven te geven en van de nodige zorg te voorzien.
Bent u bereid om parallel aan het snavelkapverbod fors strengere eisen te stellen aan de hoeveelheid kippen die op een bepaald oppervlak mag worden gehouden om zo de structurele verwondingen en vroegtijdige sterfte te voorkomen?
Nee. Ik ben niet van plan strengere eisen op te leggen dan de Europese regelgeving voorschrijft. Nederland kent al strengere regels dan de Europese regelgeving voor leghennen voorschrijft, door de verrijkte kooien vanaf 2021 niet meer toe te staan. Dit betreft een overgangsregeling voor bedrijven die voor 18 april 2008 een verrijkte kooi hadden of voor deze datum daarvoor al een bouw- of milieuvergunning ontvingen.
Is het u bekend dat het gemiddelde inkomen op leghennenbedrijven het afgelopen jaar fors is toegenomen?7
Ja.
Erkent u dat de voorgenomen subsidiëring van de eiersector ten behoeve van een imagoverbeteringscampagne na de fipronilcrisis op verschillende manieren maatschappelijk omstreden is, niet in de laatste plaats vanwege de structurele dierenwelzijnsaantastingen die gepaard gaan met de productie van eieren maar ook vanwege de door het kabinet zelf onderschreven noodzaak om als samenleving om te schakelen naar een duurzamer en plantaardiger menu? Bent u bereid de subsidiëring van deze sector te staken? Zo nee, waarom niet?
Nee. In het kader van het herstel van het Duitse consumentenvertrouwen in de veiligheid van eieren van Nederlandse bedrijven, naar aanleiding van de fipronilaffaire, verleen ik een eenmalige bijdrage aan de presentatie van de Nederlandse eiersector op de Duitse markt.
Hepatitis E in varkensvleesproducten |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Worstjes van Nederlands en Duits vlees besmetten duizenden Britten met Hepatitis E»?1
De aangehaalde berichten en het onderzoek zijn mij bekend.
De 25% waarover wordt gesproken gaat over het percentage personen in de Nederlandse bevolking bij wie antistoffen tegen het hepatitis E-virus in het bloed aantoonbaar is. Dit is een maat voor het percentage van de bevolking dat ooit met het virus in aanraking is geweest. De Britse cijfers betreffen een absoluut aantal gevallen van besmetting met een aantal subgroepen van het hepatitis E-virus per jaar in het Verenigd Koninkrijk. Deze getallen laten zich moeilijk met elkaar vergelijken.
Kent u het artikel «UK supermarket may have infected thousands with Hepatitis E from sausages and ham?»2
Zie antwoord vraag 1.
Kent u het artikel «Veel leverworst en paté besmet met Hepatitis E»?3
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van Public Health England, waaruit de schatting naar voren komt dat jaarlijks 150.000 tot 200.000 Britten besmet worden met het HEV G3–2 virus?
Zie antwoord vraag 1.
Is deze besmetting vergelijkbaar met de grootschalige besmetting van Nederlandse consumenten, zoals in 2012 bleek uit onderzoek van Sanquin, waarbij 25% van alle Nederlandse bloeddonoren met Hepatitis E in aanraking bleek te zijn geweest?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat in een steekproef van bloedbank Sanquin is gebleken dat 78% van de leverworsten en 80% van de varkenspatémonsters, afkomstig van diverse producenten, positief getest worden op Hepatitis E (HEV) en dat de Nederlansdse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) deze bevinding met eigen onderzoek heeft bevestigd?
Het onderzoek van Sanquin en de NVWA was gericht op het aantonen van HEV-RNA, het genetische materiaal van het hepatitis E-virus. Dit materiaal werd inderdaad aangetoond in paté en leverworst, in wisselende hoeveelheden. Het is echter niet bekend of dit RNA afkomstig is van infectueuze virusdeeltjes. Verhitting van deze levensmiddelen tijdens de productie kan afdoende zijn om eventueel aanwezig (infectueus) hepatitis E-virus te inactiveren, maar daarbij kan HEV-RNA aantoonbaar blijven. De aanwezigheid van dit materiaal alleen is niet maatgevend voor de aanwezigheid van het infectueuze virus. Het is daarom niet te zeggen of consumptie van leverworst en varkenspaté zou kunnen leiden tot besmetting met het hepatitis E-virus.
Waarom vormden deze bevindingen voor het kabinet geen aanleiding om leverworst en paté uit de handel te nemen, terwijl ze een serieus gezondheidsrisico vormen voor mensen met een verlaagde weerstand en zwangere vrouwen? Waarom wordt de consument niet nadrukkelijk geïnformeerd over de aanwezigheid van HEV in 70–80% van alle leverworsten en patés, bijvoorbeeld op het etiket?
Zoals in de beantwoording van vraag 6 is aangegeven, is niet bekend of de betreffende producten infectueus materiaal bevatten.
In mijn brief aan uw Kamer van 11 juli jl.4 heb ik u geïnformeerd dat het risico op ziekte door een infectie door het hepatitis E-virus zeer beperkt is. De kans dat gezonde mensen, inclusief zwangere vrouwen, ziek worden van het virus is zeer gering en als ze wel ziek worden, zijn hun klachten mild en van voorbijgaande aard.
Zwangere vrouwen hebben alleen een hoger risico op ernstig ziekteverloop wanneer ze besmet raken met genotypen 1 en 2 van het hepatitis E-virus. Deze typen komen met name voor in ontwikkelingslanden en niet in Nederland.
Als bepaalde voedingsmiddelen een risico kunnen inhouden voor specifieke bevolkingsgroepen is het beleid doorgaans gericht op voorlichting voor de doelgroep en niet op handelsbeperkingen, algemene voorlichting en/of etikettering. In dit geval is het volksgezondheidsrisico beperkt tot transplantatiepatiënten (orgaan- en beenmergtransplantatie) en mensen met bepaalde leveraandoeningen5. Voor deze risicogroepen is een voedingsadvies opgesteld, met een lijst van te mijden voedingsmiddelen. Dit advies is gepubliceerd op de website van het Voedingscentrum6. De ziekenhuisdiëtisten zijn hierover geïnformeerd en bespreken dit met de betreffende patiënten.
Het feit dat zwangere vrouwen niet tot de risicogroep behoren, laat onverlet dat zwangere vrouwen om andere redenen (preventie van een te hoge inneming van vitamine A) wordt geadviseerd lever en leverproducten te mijden7.
Is het waar dat de in het Verenigd Koninkrijk gevonden variant van Hepatitis E in varkensvleesproducten uit Nederland en Duitsland daar zelf niet voorkomt in varkens, maar in Nederland wel? Hoe kunt u dit verklaren?
Van het hepatitis E-virus worden verschillende typen onderscheiden. Deze typen hebben elk een eigen geografische verspreiding. Volgens de Britse onderzoekers wordt in het Verenigd Koninkrijk het merendeel van de humane infecties veroorzaakt door een type dat niet endemisch voorkomt onder Britse varkens, hoewel ook in het Verenigd Koninkrijk het merendeel (meer dan 90%) van de varkens een hepatitis E-infectie heeft doorgemaakt. Dit type is tot op heden aangetoond in varkensstallen in Nederland, Duitsland en Frankrijk en in wilde zwijnen in Italië. Er is geen op data gebaseerde verklaring waarom dit subtype niet in het Verenigd Koninkrijk voorkomt. Het is niet uit te sluiten dat deze variant ook bij varkens in het Verenigd Koninkrijk voorkomt, maar nog niet gedetecteerd is. Momenteel werkt het RIVM, met ondersteuning van de European Centre for Disease Prevention and Control (ECDC) aan een internationale database om een beter beeld te krijgen van de geografische verspreiding van verschillende typen.
Kunt u zeggen hoeveel varkens(bedrijven) in Nederland zijn besmet met HEV? Zo nee, waarom niet en hoe denkt u de volksgezondheid adequaat te kunnen beschermen als u geen zicht heeft op de mate waarin dieren in de Nederlandse veehouderij zijn besmet met (in dit geval) Hepatitis E? Vindt u nog steeds dat het niet nodig is een meldingsplicht in te stellen voor veehouders, slachterijen en dierenartsen als HEV is aangetroffen op een bedrijf of in de slachtlijn?4
Zoals ik aangaf in mijn brief van 11 juli jl. is naar verwachting meer dan de helft van de Nederlandse varkensbedrijven besmet. Omdat het virus geen ziekteverschijnselen bij varkens geeft, kan alleen met laboratoriumonderzoek bepaald worden of varkens besmet zijn (geweest). Bij 99% (77/78) van de onderzochte Nederlandse varkensbedrijven zijn varkens positief getest op antistoffen tegen het hepatitis E-virus. Dat betekent dat varkens op nagenoeg alle varkenshouderijen in contact zijn geweest met het virus.
De algemene aanwezigheid van antistoffen wil niet zeggen dat varkens het virus nog bij zich dragen op het moment dat zij geslacht worden. EFSA constateert dat, hoewel op een leeftijd van twaalf weken tot aan 65% van de varkens HEV-RNA in het bloed hadden, het virus bij de meeste (vermoedelijk meer dan 90% van de) varkens op slachtleeftijd (24 weken) niet meer aantoonbaar was.
Gelet op het bovenstaande blijf ik inderdaad van mening dat een meldingsplicht op dit moment niet nodig is.
Kunt u bevestigen dat een besmetting met Hepatitis E kan leiden tot koorts, buikklachten, misselijkheid, jeuk en het geel worden van de huid en het oogwit, en dat mensen met een leverziekte, een verminderde weerstand en zwangere vrouwen ernstiger klachten kunnen oplopen?5 Kunt u bevestigen dat een HEV-besmetting bij deze groepen kan leiden tot leverfalen en zelfs de dood?6
De symptomen bij een hepatitis E-infectie zijn adequaat beschreven. De risicogroep voor deze infectie is echter beperkter dan de door u genoemde groepen. De exacte beschrijving van de risicogroep is opgenomen in de beantwoording van vraag 7. Bij deze risicogroep kan een infectie inderdaad zeer ernstig zijn.
Waarom beperkt u zich tot een voedingsadvies voor risicogroepen ter voorkoming van infectie met het Hepatitis E-virus, een document voor ziekenhuisdiëtisten7, en kiest u niet voor het informeren van een breder publiek over de risico’s van varkensvlees, omdat niemand er om zal zitten te springen besmet te raken met Hepatitis E? Vindt u het verantwoord dat het Voedingscentrum op haar website stelt dat «vlees in de handel veilig is», terwijl dat aantoonbaar niet het geval is en ook de Onderzoeksraad voor Veiligheid concludeerde dat de veiligheid van het in Nederland geproduceerde en geïmporteerde vlees niet kan worden gegarandeerd?
Zoals ik in de beantwoording van vraag 7 heb aangegeven, is bij een risico voor zulke zeer specifieke bevolkingsgroepen het beleid doorgaans gericht op voorlichting van de doelgroep. De identificatie van de risicogroep is gebaseerd op een advies van de Nederlandse Werkgroep Klinische Virologie. Zwangere vrouwen maken geen deel uit van deze risicogroep. Daarom is er geen reden de mogelijke aanwezigheid van hepatitis E-virus in leverproducten toe te voegen aan de specifieke adviezen aan zwangere vrouwen. Een advies aan zwangere vrouwen om consumptie van lever en leverproducten te mijden is overigens wel van kracht vanwege het hoge vitamine A-gehalte van deze producten, zoals vermeld in het antwoord op vraag 7.
Kunt u uiteenzetten hoe de bewuste risicogroepen worden geïdentificeerd en geïnformeerd over de risico’s van het eten van varkensvlees? Kunt u garanderen dat bijvoorbeeld zwangere vrouwen tijdig en adequaat op de hoogte zijn van de risico’s als u zich beperkt tot het informeren van risicogroepen in plaats van het informeren van het brede publiek door middel van in elk geval heldere waarschuwingen op het etiket? Zo ja, waarop baseert u uw veronderstelling dat alle zwangere vrouwen of vrouwen die zwanger willen worden op de hoogte zijn van de risico’s die zij lopen bij het consumeren van varkensvlees?
Zie antwoord vraag 11.
Welke verantwoordelijkheid voelt u voor het informeren van mensen in landen waarnaar de Nederlandse varkenssector exporteert over de risico’s van het consumeren van Nederlands varkensvlees? Hoe zorgt u ervoor dat burgers elders niet zonder waarschuwing worden blootgesteld aan varkensvleesproducten die bij consumptie een Hepatitis E-besmetting kunnen opleveren?
Besmetting van varkens met het hepatitis E-virus komt in alle Europese landen voor; het is geen exclusief Nederlands probleem. Specifieke voorlichting door Nederlandse exporteurs van varkensvlees ligt daarom niet voor de hand.
Deelt u de mening dat het de verantwoordelijkheid is van de Nederlandse varkenssector om buitenlandse handelspartners te informeren over de risico’s van Nederlands varkensvlees voor personen met een verminderde weerstand? Bent u bereid om een meldingsplicht in te voeren voor exporteurs van varkensvlees? Zo ja, waarom zou deze meldingsplicht dan niet voor de binnenlandse markt moeten gelden?
Zie antwoord vraag 13.
Deelt u de mening dat producten in de Nederlandse supermarkt volledig vrij zouden moeten zijn van ziekteverwekkers als Hepatitis E? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u dat bewerkstelligen?
Zoals ik in het antwoord op vraag 6 heb aangegeven, is bij de aanwezigheid van HEV-RNA niet automatisch sprake van de aanwezigheid van een ziekteverwekker. Ook bij een volledige inactivering van het virus zal het RNA aantoonbaar blijven.
De Europese autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft in juli 2017 een opinie12 over het hepatitis E-virus uitgebracht. Daarnaast doet het RIVM in de HEVIG-studie13 onderzoek naar bronnen van en risicofactoren voor hepatitis E-infecties in Nederland. De resultaten van het RIVM-onderzoek worden begin 2018 verwacht.
Alhoewel er op basis van de huidige wetenschappelijke inzichten geringe risico’s zijn, is het goed zoveel mogelijk de risicofactoren van het hepatitis E-virus te kennen en uit te sluiten.
Op basis van de beoordeling van EFSA en het nu nog lopende onderzoek van RIVM zal ik bekijken of het mogelijk en noodzakelijk is om aanvullende maatregelen te nemen in de voedselketen. Gezien de internationale dimensie van het probleem is bij dergelijke aanvullende maatregelen een coördinerende rol van de Europese Commissie gewenst en noodzakelijk.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat 25% van alle Nederlandse bloeddonoren en mogelijk ook een substantieel deel van de Nederlandse weefsel en orgaandonoren een besmetting met Hepatitis E heeft doorgemaakt door consumptie van besmet vlees? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wilt u voorkomen dat ontvangers van bloed, weefsel of donororganen via die weg besmet kunnen raken?
Het getal van 25% slaat op het aantal personen dat met het virus in aanraking is geweest. Voor de bloedbank en gebruikers van bloedproducten is relevanter hoe vaak het bloed HEV-RNA bevat, waardoor het besmettelijk is voor de kwetsbare patiënten die het bloed ontvangen: circa 1 op de 700 bloeddonaties is besmet met het hepatitis E-virus. Mede op verzoek van ziekenhuizen is Stichting Sanquin Bloedvoorziening gestart met het testen van alle bloeddonaties op hepatitis E-virus.
Weefsel- en orgaandonoren worden op dit moment niet getest op het hepatitis E-virus; de besmettingsgraad is dus niet bekend. De overdracht van HEV wordt gezien als een minimaal risico, in vergelijking met de algemene risico’s bij een transplantatie. De ontvangers kunnen wel getest worden na een transplantatie. Een HEV-infectie kan in zijn algemeenheid goed behandeld worden na een tijdige signalering.
Deelt u de zorg van prof. Hans Zaaijer die zegt dat met deze besmettingsgraad van consumentenproducten met de gezondheid van mens en dier «Russische roulette wordt gespeeld»? Zo nee, waarom niet?
De kans dat gezonde mensen ziek worden van hepatitis E-virus is zeer gering en als ze wel ziek worden, zijn hun klachten mild en van voorbijgaande aard. De risicogroepen zijn geïdentificeerd en ontvangen specifieke adviezen. Het is daarom disproportioneel om dit een Russische roulette te noemen.
Deelt u de mening van Jos van de Sande, ex-regiodirecteur van gemeentelijke gezondheidsdienst (GGD) Hart voor Brabant, «dat er nog eens een rampzalig gezondheidsprobleem gaat ontstaan door de intensieve veehouderij, met mogelijk doden, is honderd procent zeker. Het is alleen de vraag wanneer.» Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wilt u een dergelijk rampzalig volksgezondheidsprobleem voorkomen?
Zoals ik u in mijn brief van 11 juli jl. mededeelde wordt in het onderzoek Veehouderij en gezondheid omwonenden (VGO) het gezondheidseffect bestudeerd van veehouderijbedrijven op omwonenden. In 2016 verscheen het rapport «Veehouderij en gezondheid omwonenden», in 2017 werd daar een rapport met aanvullende analyses aan toegevoegd14. Het VGO-rapport beschrijft dat infecties met hepatitis E-virus niet vaker voorkomen bij mensen die in de buurt van veehouderijen wonen.
Is het waar dat in Nederlandse slachthuizen varkensbloed wordt opgevangen en verwerkt in vleeswaren zonder dat het gesteriliseerd wordt? Zo ja, acht u dit acceptabel uit oogpunt van volksgezondheid en de betrouwbaarheid van Nederlandse producten? Zo nee, waarop denkt u dat dit bericht in de Sunday Times gebaseerd is en kunt u het categorisch weerspreken?
Van varkensbloed worden verschillende soorten varkensbloedproducten gemaakt. Er kan onderscheid gemaakt worden tussen vloeibare of bevroren producten en poedervormige producten. Alleen poedervormige producten hebben tijdens productie een hittebehandeling ondergaan.
Zowel de vloeibare of bevroren als de poedervormige varkensbloedproducten kunnen gebruikt worden bij de productie van vleesproducten. Deze producten worden voor consumptie door de producent of door de consument verhit. De mogelijkheid bestaat dat deze verhitting onvoldoende is voor volledige inactivering van het hepatitis E-virus. Daarom wordt de risicogroep geadviseerd om geen rauwe of mogelijk onvolledig verhitte varkensvleesproducten te eten. Dit voedingsadvies, met een lijst van levensmiddelen, is gepubliceerd op de website van het Voedingscentrum.
Deelt u de mening dat het van belang is dat openbaar wordt in welke Britse supermarktketen de genoemde Hepatitis E-besmetting is vastgesteld in producten, uit oogpunt van consumentenveiligheid? Zo ja, wat wilt u doen om openbaarmaking te bevorderen en wilt u hetzelfde doen voor Nederlandse supermarkten? Zo nee, waarom niet?
De aanwezigheid van HEV-RNA is een algemeen verschijnsel en het heeft daarom geen zin aan te geven bij welk bedrijf het specifieke onderzoek is gedaan. Het beleid moet gericht zijn om het voorkomen van gezondheidseffecten bij de risicogroep. Met de voorlichting aan de risicogroep wordt hieraan invulling gegeven.
Het daadwerkelijke aantal dieren dat is omgekomen bij stalbranden |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Honderden varkens dood bij brand in stallen Agelo», waarin staat dat de brandweer na de brand in fokbedrijf Lansink Agelo aanvankelijk sprak van ruim 7.000 omgekomen dieren, waarna de eigenaar stelde dat bij de brand in zijn varkensschuren slechts enkele honderden varkens zouden zijn omgekomen?1
Ja.
Kent u het bericht «10.000 varkens omgekomen bij brand in Agelo», waarin de door Tubantia geraadpleegde deskundigen op basis van de in 2015 door de provincie Overijssel afgegeven vergunning veronderstellen dat er, naast zeker 1.000 fokzeugen, ook circa 8.000 tot 10.000 biggen in de stal gezeten moeten hebben?2
Ja.
Heeft u gezien dat de brandweer na haar eerdere uitspraak dat er ruim 7.000 dieren waren omgekomen in deze stalbrand op haar eigen website meldt dat er slechts «honderden biggetjes en varkens» aanwezig waren in de twee geschakelde schuren?3
Ja.
Kunt u bevestigen dat de brandweer zich bij deze berichtgeving louter heeft gebaseerd op de uitspraken van de eigenaar zelf? Zo nee, op welke bronnen heeft de brandweer haar bericht dan nog meer gebaseerd?
Het aantal betrokken dieren bij een brand wordt niet vastgesteld door de brandweer. Dergelijke informatie wordt tijdens de inzet van de brandweer door de eigenaar en/of het bevoegd gezag verschaft aan de brandweer ten behoeve van het uitvoeren van de brandbestrijdingstaak (bij dit scenario: het redden van dieren, voorkomen van branduitbreiding en bestrijden van de brand). In het geval van de stalbrand in Agelo heeft de brandweer zich gebaseerd op informatie van de eigenaar.
Kunt u bevestigen dat dit varkensbedrijf een vergunning had voor het houden van 1.250 fokzeugen en vleesvarkens, en 8.000 biggen? Zo nee, hoeveel varkens en biggen mocht deze varkenshouder dan wel houden in zijn stallen?
Gemeente Dinkelland heeft informatie verschaft inzake de omgevingsvergunning voor de inrichting aan de Oppersveldweg 8 in Agelo. Er is op 5 april 2013 een omgevingsvergunning verleend voor het houden van 1.786 varkens, 5.389 biggen en 14 paarden.
Kunt u zich voorstellen dat zowel deskundigen als niet-deskundigen het uiterst onwaarschijnlijk achten dat in een megastal met een vergunning voor het houden van 9.250 biggen en varkens slechts enkele honderden dieren aanwezig zouden zijn geweest op het moment dat de brand uitbrak? Wat denkt u er zelf van?
Voor de inrichting aan de Oppersveldweg 8 in Agelo is een omgevingsvergunning verschaft voor het houden van dieren in meerdere stallen. De door de brand verwoeste stallen betreft twee stallen met een vergunning voor het houden van in totaal 1.036 varkens en 3.520 biggen. Het aantal dieren afgegeven in de vergunning wordt niet altijd gehouden.
Deelt u de mening dat in het geval van een stalbrand zowel het aantal omgekomen dieren als het aantal dieren dat de brand heeft overleefd op objectieve en transparante wijze zou moeten worden vastgesteld? Zo nee, waarom niet?
Doel van ons beleid is het aantal stalbranden te doen verminderen en daar willen we met het vervolg van het Actieplan Stalbranden vol op in zetten. Het op een objectieve en transparante wijze vaststellen van het precieze aantal dieren welke is omgekomen als het aantal dieren welke een brand heeft overleefd is hierbij minder relevant.
Is het de standaard werkwijze dat de brandweer bij de inschatting of vaststelling van het aantal omgekomen dieren enkel afgaat op de informatie die de eigenaar zelf wenst te verstrekken? Zo ja, moet hieruit worden geconcludeerd dat het aantal omgekomen dieren bij stalbranden mogelijk nog hoger is dan tot nu toe is aangenomen? Zo nee, op basis van welke objectieve bronnen wordt het aantal omgekomen dieren bij een stalbrand dan wel geregistreerd?
Het precies vaststellen van het aantal betrokken dieren bij een brand is geen opgedragen taak van de brandweer. De brandweer heeft wel informatie nodig van de ondernemer om haar taak goed uit te kunnen voeren, zoals het voorkomen van uitbreiding en bestrijden van de brand, het redden van dieren en woordvoering over het incident. In het kader van het Actieplan Stalbranden heeft de Brandweer Nederland i.s.m. Verbond van Verzekeraars en CBS Landbouwtelling afgesproken om de gegevens van het aantal stalbranden en omgekomen dieren in de periode 2012–2016 in kaart te brengen. Tevens wordt, in het kader van het Actieplan Stalbranden, sinds 2014 systematisch data bijgehouden over de oorzaken van stalbranden door de Nederlandse Brandweer in samenwerking met het Verbond van Verzekeraars.
Hoewel het van bijzonder toeval zou getuigen, is het niet onmogelijk dat een (groot) deel van de biggetjes en/of fokzeugen en/of vleesvarkens kort voor het uitbreken van de brand van het bedrijf is afgevoerd naar een ander bedrijf of het slachthuis? Deelt u de mening dat de eigenaar in dat geval de documenten openbaar zou moeten maken die zulks bewijzen? Zo nee, op welke wijze kan volgens u dan wel objectief en transparant worden vastgesteld hoeveel dieren zich in de stal bevonden?
Gegevens over verplaatsingen van varkens naar een ander bedrijf of slachthuis dienen door de ondernemer in het kader van de regeling Identificatie en Registratie van Dieren doorgegeven te worden aan een centrale databank van de overheid. Uit deze databank is echter niet af te leiden wat het werkelijk aantal varkens is in de stallen op een bepaald moment. Op basis van de jaarlijks opgave in mei ten behoeve van de Landbouwtelling is wel een beeld te geven over het aantal dieren dat zich in de stallen kunnen bevinden. Vaak kan ook in samenwerking met de ondernemer op basis van de bedrijfsadministratie een goed beeld van het aantal dieren verkregen worden.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is wanneer een eigenaar van een brandende stal de brandweer verkeerd informeert over het aantal dieren dat aanwezig is in de stal? Zo ja, wat gaat u ondernemen om te kunnen vaststellen of dat in dit geval, maar ook in andere gevallen, is gebeurd? Welke gevolgen zal dat, wat u betreft, voor de betreffende eigenaar moeten hebben? Zo nee, waarom hoeft de brandweer van u niet te weten hoeveel levende wezens zich bevinden in een stal die in brand staat en wat betekent dat voor de kans dat de hulpdienst nog dieren kan bevrijden dan wel redden?
Indien de brandweer opgeroepen wordt voor een stalbrand, waarbij dieren betrokken zijn, zal de inzettactiek erop gericht zijn om waar mogelijk reddend op te treden door dieren en mensen in de stal in veiligheid te brengen, uitbreiding van de brand te voorkomen en de brand te bestrijden. Deze inzettactiek is niet afhankelijk van het precieze aantal aanwezig dieren en is er altijd op gericht zoveel mogelijk dieren te redden.
Gaat u ervoor zorgen dat de brandweer op elk moment op de hoogte is van het daadwerkelijke aantal dieren dat aanwezig is tijdens een stalbrand? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze informatie is voor de brandweer niet relevant. De inzettactiek is niet afhankelijk van het precieze aantal aanwezige dieren en is er altijd op gericht zoveel mogelijk dieren te redden.
Kent u de door Wakker Dier gepubliceerde statistieken omtrent het aantal slachtoffers in stalbranden? Zo nee, waarom niet?4
Ja.
Sluit u zich aan bij de volgende uitspraak van Brandweer Nederland: «Dit soort grote branden kunnen zich binnen de huidige regelgeving voordoen. Dat is een politieke keuze»? Zo nee, op welke gronden denkt u de kennis, expertise en autoriteit van Brandweer Nederland in twijfel te kunnen trekken door vraagtekens te plaatsen bij hun analyse van de vigerende regels voor brandveiligheid voor stallen en hun conclusie daarover?5
Zoals in de brief over de «Evaluatie Actieplan Stalbranden 2012–2016 en vervolg» van 30 augustus 2017 (Kamerstuk 34 550 XIII, nr. 138) is aangegeven, waren de beelden van de recente stalbranden hartverscheurend en waren velen aangedaan door dit dierenleed. Op 30 augustus 2017 is een brief over de «Evaluatie Actieplan Stalbranden 2012–2016» van 30 augustus 2017 (Kamerstuk 34 550 XIII, nr. 138) verstuurd. In de evaluatie van het Actieplan Stalbranden wordt geconcludeerd dat de kans op brand met dierlijke slachtoffers in nieuwbouwstallen (en stallen die een grote verbouwing hebben ondergaan) is afgenomen door o.a. nieuwe bouwvoorschriften in het Bouwbesluit (sinds 2014). In bovengenoemde brief zijn, op basis van de adviezen uit het evaluatierapport Actieplan Stalbranden, vervolgacties geformuleerd en aangegeven dat extra maatregelen volgen om de kans op stalbranden, ook in bestaande stallen, te verkleinen.
Deelt u de mening dat zowel het aantal stalbranden als het aantal dieren dat omkomt bij een stalbrand onacceptabel hoog is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u duidelijk maken welke aantallen u acceptabel vindt en wat u gaat doen om ervoor te zorgen dat de verblijven waarin dieren mogen worden gehouden in de Nederlandse veehouderij veel minder brandgevaarlijk worden en om veel betere overlevingskansen te bieden voor de dieren in het geval er toch een brand uit breekt?
Zie antwoord vraag 13.
Moet u er nog aan worden herinnerd dat de beste preventie van grote stalbranden met grote aantallen slachtoffers bestaat uit het beperken van de omvang van stallen en het zorgdragen voor vrije uitloop voor de dieren, zodat zij bij het minste teken van brand hun natuurlijke instinct kunnen volgen en naar buiten kunnen gaan, alwaar hun overlevingskansen vele malen hoger liggen dan in een afgesloten stal waaruit zij niet kunnen ontsnappen? Zo ja, bij deze.
Voor het beleid van het kabinet verwijs ik u naar de brief over de Evaluatie Actieplan Stalbranden 2012–2016 van 30 augustus 2017 (Kamerstuk 34 550 XIII, nr. 138).
Honderdduizenden kippen die dreigen te worden gedood na ongefundeerde uitspraken van de NVWA in de fipronil-affaire |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Is het waar dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) heeft gezegd dat pluimveehouders van wie de kippen besmet zijn geraakt met fipronil, zelf mogen weten of zij die kippen willen doden? Klopt het dat een woordvoerder van de NVWA heeft gezegd: «Daar gaan wij niet over. Een pluimveehouder kan zelfstandig besluiten, op welk moment dan ook om zijn kippen te doden»? Zo nee, wat heeft de NVWA dan wel gezegd?1
De NVWA heeft inderdaad laten weten dat een pluimveehouder zelfstandig kan beslissen zijn kippen voortijdig te laten doden, zonder dat de overheid daartoe verplicht. De dieren moeten wel met een methode die daarvoor gebruikt mag worden en op een juiste manier worden gedood zoals is vastgelegd in Verordening (EG) nr. 1099/2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden. De NVWA houdt risicogericht toezicht op het doden.
Kunt u bevestigen dat met fipronil besmette kippen die worden gedood, zullen worden vernietigd in plaats van te eindigen in de kippensoep – wat doorgaans het lot is van uitgelegde leghennen- of anderszins in de voedselketen terecht zullen komen? Kunt u bevestigen dat de uitzondering in artikel 2.10, lid 1 van de Wet dieren, waarin wordt gesteld dat het verboden is dieren te doden, behalve voor de bedrijfsmatige productie van dierlijke producten, derhalve niet opgaat, omdat deze kippen niet zullen worden gedood voor productie, maar voor vernietiging?
De dieren die op het bedrijf worden gedood komen niet in de voedselketen terecht. Het is niet verboden deze kippen te doden. In artikel 2.10, eerste lid, van de Wet dieren staat een verbod om dieren te doden die behoren tot aangewezen diersoorten of diercategorieën. Een uitzondering geldt voor dieren die worden gedood voor de bedrijfsmatige productie van dierlijke producten of in andere aangewezen gevallen. Deze aanwijzingen hebben plaatsgevonden in het Besluit houders van dieren. Uit artikel 1.9 van dat besluit volgt dat artikel 2.10, eerste lid, van de Wet dieren alleen van toepassing is op ganzen, honden en katten. Het verbod geldt dus niet voor kippen. Toetsing aan de uitzonderingsgronden van artikel 2.10, eerste lid, van de wet en artikel 1.10 van het besluit is daarmee niet aan de orde. De voorzieningenrechter heeft op 4 augustus jl. bevestigd dat het niet verboden is om kippen te doden en dat pluimveehouders geen overtreding begaan als zij hun dieren om bedrijfseconomische redenen doden. De dieren waarvan de uitslag van het monster onder de MRL ligt, kunnen geslacht worden voor humane consumptie en in de voedselketen terecht komen.
Kunt u bevestigen dat er in het fipronil-schandaal geen sprake is van een besmettelijke dierziekte, waarvoor krachtens artikel 5.10 van de Wet dieren andere regels gelden en het doden van dieren kan worden verplicht?
Ja, er is geen sprake van een besmettelijke dierziekte. Ingeval van een besmettelijke dierziekte worden maatregelen getroffen op grond van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, in afwachting van inwerkingtreding van de Wet dieren voor dit onderwerp.
Kunt u bevestigen dat de besmetting met fipronil in beginsel een tijdelijke kwestie is, en dat de getroffen kippen het middel ook weer kwijt kunnen raken, bijvoorbeeld door te ruien? Kunt u voorts bevestigen dat artikel 5.10 van de Wet dieren nadrukkelijk een mandaat verschaft voor de regering om maatregelen op te leggen in situaties waarin dieren een schadelijke stof hebben opgenomen, waaronder in dit geval het vernietigen van de besmette eieren (lid 3, sub c) én het behandelen van de besmette dieren (lid 3, sub h)?
Het is de verwachting van de sector dat de kippen die fipronil in hun lichaam hebben dit ook weer kwijt kunnen raken. Over een wijze waarop dat zou kunnen verwijs ik u naar de antwoorden op de vragen van de CU en de PvdD in het Schriftelijk Overleg inzake fipronil in eieren. Artikel 5.10 van de Wet dieren bevat inderdaad een bevoegdheid voor de Minister van Economische Zaken om maatregelen te treffen ten aanzien van dieren en dierlijke producten die zijn blootgesteld aan een schadelijke stof. Middels een besluit is aan de betreffende pluimveehouders een verbod opgelegd voor de afvoer, het in de handel brengen en buiten Nederland brengen van het pluimvee en de producten afkomstig van deze dieren die vermoedelijk zijn blootgesteld aan fipronil.
Kunt u bevestigen dat het doden van met fipronil besmette kippen voor de pluimveehouders een economische afweging is, omdat de eieren van deze kippen niet verkocht mogen worden en de kippen dus niks opbrengen, maar wel voer nodig hebben? Kunt u bevestigen dat artikel 1.10 van het Besluit houders van dieren, waarin nader wordt bepaald in welke gevallen dieren mogen worden gedood, geen ruimte laat voor het doden van dieren op basis van een dergelijke afweging?
Het is aan de pluimveehouder om te beslissen kippen te laten doden, danwel voor een andere optie te kiezen. Die afweging zal voor iedere pluimveehouder anders uitvallen, afhankelijk van de situatie op zijn bedrijf. Voor nadere duiding hiervan verwijs ik u naar de antwoorden op de vragen van de PvdD in het Schriftelijk Overleg inzake fipronil in eieren. Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, is toetsing aan de uitzonderingsgronden niet aan de orde.
Kunt u bevestigen dat in artikel 1.3 van de Wet dieren de intrinsieke waarde van dieren wordt erkend, en dat in lid 2 wordt bepaald dat er in elk geval in moet worden voorzien «dat de inbreuk op de integriteit of het welzijn van dieren, verder dan redelijkerwijs noodzakelijk, wordt voorkomen en dat de zorg die de dieren redelijkerwijs behoeven is verzekerd»?
Dit kan ik bevestigen.
Deelt u, de wettelijke bepalingen in ogenschouw nemend, de mening dat de NVWA een onverantwoorde uitspraak heeft gedaan die pluimveehouders kan aanzetten tot gedragingen die in strijd zijn met de wet? Zo nee, kunt u uitleggen welke wettelijke grond de NVWA hanteert voor de boodschap dat pluimveehouders zelf mogen weten of ze hun met fipronil besmette kippen doden of niet? Zo ja, hoe kan het gebeuren dat de NVWA, die onder meer tot taak heeft toe te zien op de naleving van de wetten en regels die gelden voor dierenwelzijn in de veehouderij, adviezen geeft aan veehouders die in strijd zijn met deze wetten en regels? Welke conclusies trekt u hieruit over het functioneren van de NVWA waar het gaat om de belangrijke taak om ervoor te zorgen dat dierenwelzijnsregels daadwerkelijk worden nageleefd in de Nederlandse veehouderij?
Inzake de wettelijke grondslag voor het doden van dieren verwijs ik naar mijn antwoorden op vraag 2 en 5. De pluimveehouder is – ook in deze situatie – degene die de afweging moet maken en uiteindelijk de beslissing neemt of de hennen gedood worden of dat een andere optie gekozen wordt. De NVWA heeft pluimveehouders niet geadviseerd wat zij moeten doen, maar uitsluitend, in reactie op vragen van dierenrechtenorganisaties, laten weten dat de NVWA geen beslissing neemt over het lot van de kippen. Ik deel derhalve uw mening niet dat de NVWA een onverantwoorde uitspraak heeft gedaan.
Bent u, gelet op bovengenoemde wettelijke bepalingen, bereid onmiddellijk te verklaren dat het doden van met fipronil besmette legkippen, louter vanwege die besmetting, strafbaar is en bent u bereid de toezichthouder NVWA de opdracht te verschaffen streng toe te zien op naleving van de wet? Bent u tevens bereid een behandeling van de besmette kippen verplicht te stellen zodat zij de schadelijke stoffen weer kunnen kwijtraken? Zo nee, waarom niet?
Zoals blijkt uit de voorgaande antwoorden is het volgens de wet niet strafbaar om kippen te doden.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel kippen in totaal getroffen zijn door het eierschandaal rondom het verboden en giftige fipronil? Zo nee, waarom niet?
Het totaal aantal geblokkeerde bedrijven (uit de eerste ronde en de zelfmelders) is voor wat betreft eieren op 15 augustus 149. Het totaal aantal kippen van deze bedrijven is op dit moment niet bekend. Wel is bekend dat op 15 augustus ca. 1,5 miljoen kippen waren gedood op 47 locaties
Bent u bereid deze vragen binnen enkele dagen te beantwoorden, zodat snel helder is dat van het doden van met fipronil besmette kippen geen sprake kan zijn en onnodige drama’s kunnen worden voorkomen?
Ja.
Het bericht dat Frankrijk de import van palmolie en onduurzame soja gaat verbieden |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Hebt u vernomen dat de Franse regering een verbod gaat instellen op de import van palmolie en soja, in het kader van het klimaatakkoord en vanwege de noodzaak om regenwouden en bossen te behouden?1 Deelt u de mening dat dit initiatief zo snel en zo veel mogelijk navolging moet krijgen?
Het kabinet heeft vernomen dat de Franse Minister voor milieu Hulot wil dat Frankrijk geen onduurzaam geproduceerde palmolie en soja meer importeert. Of dit daadwerkelijk tot een verbod leidt, en zo ja, hoe dit wordt uitgewerkt en aan welke maatregelen hij denkt op welke termijn, is nog niet duidelijk.
Het kabinet is in beginsel geen voorstander van importverboden, en werkt in plaats daarvan aan de verduurzaming van de productie in de landen zelf en aan het vergroten van de vraag naar duurzame palmolie en soja. Dit gebeurt onder andere via de Amsterdam Verklaringen voor duurzame palmolie en tegen ontbossing waar Frankrijk zich afgelopen december bij aansloot.
Wat vindt u ervan dat er jaarlijks een oppervlakte van dertien miljoen hectare bos (ongeveer de oppervlakte van Griekenland) verloren gaat, voornamelijk door de productie van hout en pulp, rundvlees, soja en palmolie?2
Het kabinet vindt ontbossing een groot probleem. Het kabinet ziet een gezamenlijke verantwoordelijkheid van bedrijven en overheden in de bestrijding van ontbossing. Zo werkt Nederland via het EU FLEGT Actieplan (FLEGT – Forest Law Enforcement Goverance and Trade) aan het tegengaan van illegale houtkap door afspraken te maken met hout producerende landen over het versterken van hun wet- en regelgeving. Ook bevordert Nederland een versterkt maatschappelijk middenveld, versterkt landschapsbeheer en een betere ruimtelijke planning in productielanden, onder andere via steun aan het Initiatief Duurzame Handel en aan Solidaridad.
Daarnaast maakt het kabinet – in Nederland en Europa – afspraken met bedrijven en andere overheden over de inkoop van duurzame soja en palmolie. Tot slot is Nederland mondiaal actief om de vraag naar duurzame palmolie en soja te stimuleren, bijvoorbeeld via werkgroepen met het Chinese bedrijfsleven over de inkoop van duurzame palmolie en soja. Deze mondiale aanpak is nodig, omdat Nederland alleen een te kleine speler is om de gehele markt te verduurzamen.3
Wat vindt u ervan dat Nederland hier een wezenlijk aandeel in heeft, onder ander als een van ’s werelds grootste importeurs van palmolie en soja?3
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat ruim de helft van de soja en een derde van de palmolie die gebruikt wordt voor de veevoersector niet voldoet aan duurzaamheidscertificaties4, die toch al gebaseerd zijn op zeer zwakke criteria?
De Nederlandse veevoedersector is, mede dankzij de inzet van de Nederlandse zuivelsector, mondiaal koploper door de gehele Nederlandse afzet van palmolie en soja te verduurzamen middels certificaten van de RSPO (Round Table on Sustainable Palm Oil) en de RTRS (Round Table for Responsible Soy). De Nederlandse veevoedersector koopt daarmee ruim de helft van alle RTRS-soja die jaarlijks mondiaal wordt verkocht. Het kabinet betreurt het dat de sectorambitie om de gehele inkoop van palmolie en soja te verduurzamen niet behaald is door achterwege blijvende vraag vanuit de exportmarkten en te krappe marges om deze kosten in Nederland alleen te dragen.
Bent u tevreden over de resultaten van de vrijwillige, met Nederlands belastinggeld ondersteunde initiatieven om onder andere de ontbossing voor soja en palmolie te stoppen (Round Table for Responsible Soy en Round Table for Responsible Palmoil)? Zo ja, waar is uw tevredenheid precies op gestoeld en weet u zeker dat u het verantwoord vindt om het bij dergelijke vrijwillige initiatieven te laten?
Nederland is een voorstander van het werk van de RTRS en RSPO, omdat deze platformen met bedrijven en NGO’s in staat zijn geweest in een relatief korte tijd tot breed gedragen standaarden te komen die nog steeds als koplopers binnen de sectoren gelden. Zo is inmiddels 21% van alle palmolie RSPO gecertificeerd en kent de productie van RTRS-gecertificeerde soja de laatste jaren ook grote groei: in 2015 een groei van 48% en in 2016 56%. Beide standaarden hanteren strenge criteria tegen ontbossing.
Met behulp van deze standaarden is de Nederlandse consumptie van palmolie en soja in een korte tijd grotendeels verduurzaamd. Hiermee is Nederland een koploper. Het kabinet wil daarom deze vrijwillige aanpak voortzetten.
Deelt u de menig van de Franse Minister van Milieu dat «het «schizofreen» is om enerzijds van bedrijven te vragen om hun uitstoot te verlagen, en tegelijk toe te staan dat miljoenen bomen worden gekapt die juist CO2 opnemen»?5 Zo nee, waarom niet?
In het beleid van Nederland is geen sprake van deze tegenstelling. Het kabinet zet zowel in op samenwerking en afspraken met het Nederlands bedrijfsleven om hun (CO2) uitstoot te verlagen, als op het bestrijden van ontbossing in producerende landen, via het EU FLEGT Actieplan en verduurzaming van palmolie en soja.
Bent u bereid minstens eenzelfde verbod voor palmolie en soja als Frankrijk in te stellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
Zie antwoord vraag 1.
Het steunen van de fossiele sector dmv exportkredietverzekeringen |
|
Sandra Beckerman (SP), Maarten Hijink (SP), Esther Ouwehand (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Nederland de fossiele sector ondersteunt door middel van het verstrekken van exportkredietverzekeringen?1
Ja.
Wat is uw oordeel over de conclusie van het rapport dat de fossiele sector met deze publiek verstrekte verzekeringen zwaar wordt ondersteund?2
De ekv is een generiek en vraaggestuurd instrument. Er is geen beleid om de fossiele sector in het bijzonder te ondersteunen. Dit geldt bijvoorbeeld wel voor projecten gericht op duurzame energie, klimaatmitigatie en -adaptatie. Transacties gerelateerd aan olie en gas maken een aanzienlijk deel uit van de portefeuille van de exportkredietverzekering (ekv). Dat wil echter niet zeggen dat deze sector met de ekv zwaar wordt gesteund. De verzekeringen worden namelijk afgegeven tegen internationaal overeengekomen voorwaarden, waaronder – om subsidie te voorkomen – kostendekkendheid. Bedrijven die gebruik maken van de ekv betalen daarvoor een kostendekkende verzekeringspremie aan de staat. Zoals beschreven in de beleidsdoorlichting van artikel 5 begroting IX: Exportkredietverzekeringen, -garanties en investeringsverzekering (Kamerstuk 31 935, nr. 35), is de Nederlandse ekv ruimschoots kostendekkend.
Kunt u bevestigen dat Atradius DSB voor € 7,3 miljard aan exportkrediet voor activiteiten van de fossiele sector verzekert? Zo nee, hoe groot is het aandeel van fossiele sector gerelateerde exportkredietverzekeringen van Atradius DSB in het totaal van overheidsgesteunde exportkredietverzekeringen? Hoe verhoudt zich dit tot andere sectoren?
In alle (begrotings)stukken van het Ministerie van Financiën wordt het geheel aan verplichtingen van de staat gepresenteerd. Met andere woorden, zowel polissen – definitieve verplichtingen – als dekkingstoezeggingen – voorlopige verplichtingen – worden verantwoord, omdat dit immers ook de verplichtingen zijn die de staat als verzekeraar is aangegaan. Both Ends baseert zich op het overzicht van afgegeven polissen.
Als gekeken wordt naar zowel polissen als dekkingstoezeggingen dan kan circa 39% van de totale portefeuille worden toegeschreven aan fossiele brandstoffen, wat overeenkomt met 6,4 miljard euro. Overige sectoren vertegenwoordigen 61%. Als alleen naar polissen wordt gekeken, zoals Both Ends heeft gedaan, dan bedragen deze percentages 48% (5,1 miljard euro) respectievelijk 52%. De sector olie en gas is daarmee de grootste in de portefeuille. De op een na grootste sector is met ongeveer 18% infrastructuur (niet aan de olie- en gassector gerelateerde bruggen, havens, luchthavens en dergelijke). Deze cijfers zijn gebaseerd op de samenstelling van de portefeuille per eind mei 2017 en gehanteerd is het zogeheten netto reële obligo, dat wil zeggen geschoond voor reeds ontvangen betalingen en herverzekeringen.
Deelt u de mening dat het huidige beleid voor exportkredietverzekeringen in hoge mate heeft bijdragen aan het succes van de verzekerde bedrijven die zaken doen in de fossiele sector? Zo nee, waarom niet?
De exportkredietverzekering maakt het voor Nederlandse bedrijven (in het algemeen) mogelijk om op gelijke voet te concurreren met hun buitenlandse concurrenten. Indien Nederland ervoor zou kiezen om geen exportkredietverzekering meer te verstrekken, zou dat een concurrentienadeel betekenen en zouden meer orders naar het buitenland gaan of zouden Nederlandse bedrijven hun productiefaciliteiten naar het buitenland verplaatsen. De ekv staat in beginsel open voor alle Nederlandse bedrijven die behoefte hebben aan de verzekering van betalingsrisico’s gerelateerd aan hun transacties. Zoals in het antwoord op vraag 2 reeds beschreven is er dus geen specifiek beleid gericht op het ondersteunen van deze sector.
Kunt u een beschrijven wat de Nederlandse regering op dit moment als een controversiële transactie beschouwt? Deelt u de mening dat het wel of niet steunen van een controversiële transactie uiteindelijk altijd een politiek besluit is?
Conform het aan uw Kamer gezonden mvo-beleidsdocument worden alle ekv-aanvragen gescreend. Door deze screening wordt bepaald of een mvo-beoordeling moet worden uitgevoerd voor een aanvraag. Bij aanvragen waarbij de contractprijs hoger ligt dan 10 miljoen euro, of projecten met een lagere contractprijs die een gevoelige sector of gevoelig gebied betreffen, wordt altijd een mvo-beoordeling uitgevoerd. Als gevoelige sectoren zijn onder meer geïdentificeerd: de olie- en gasindustrie, de baggerindustrie en de chemische industrie. Gevoelige gebieden zijn bijvoorbeeld gebieden met hoge natuurwaarden (zoals nationale parken of koraal), gebieden met hoge bevolkingsdruk, of geschiedkundig bijzondere gebieden (zoals Unesco-werelderfgoed). Daarmee worden alle transacties in de olie- en gasindustrie onderworpen aan een mvo-beoordeling. Het is afhankelijk van de aard van de transactie en het project hoe uitgebreid deze beoordeling is; schepen die niet op een vaste locatie worden ingezet worden per definitie op een andere manier beoordeeld dan een Floating Production, Storage and Offloading-schip dat in een specifieke olieveld zal worden ingezet.
Een aspirant-verzekerde dient alle relevante informatie over mogelijke milieu en sociale gevolgen, inclusief emissies, ter beschikking te stellen. Deze informatie zal veelal (mede) in de vorm van een milieueffectrapportage worden verstrekt. Alle informatie wordt meegenomen in de mvo-beoordeling. De projecten die na screening zijn geclassificeerd als A-projecten, dat wil zeggen projecten met potentieel grote nadelige milieu en sociale gevolgen die eventueel tot buiten de projectlocatie kunnen strekken, worden altijd ter goedkeuring voorgelegd aan mij en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. De andere projecten worden alleen dan ter goedkeuring voorgelegd wanneer zij buiten het mandaat van Atradius DSB vallen. Wanneer zij binnen het mandaat vallen, doet Atradius DSB deze zelfstandig af namens de staat, waarbij dezelfde mvo-toets geldt. Voor alle mvo-beoordelingen geldt dat een transactie alleen in verzekering wordt genomen indien er per saldo geen negatieve gevolgen zijn voor mens en milieu.
In welk deel van de gevallen waarbij Atradius DSB projecten in de fossiele grondstoffenwinning verzekert, wordt onderzoek gedaan naar de risico’s op milieuschade? Hoe worden broeikasgasemissies vanwege de verwerking en verbranding van fossiele grondstoffen in die analyse meegenomen? In hoeveel van deze gevallen wordt u door Atradius DSB om toestemming gevraagd om de verzekering af te geven? In hoeveel gevallen keurt u een dergelijke aanvraag goed ondanks dat milieuschade een mogelijkheid is?
Op welke wijze is uitvoering gegeven aan de motie-Jan Vos over inzicht in de afweging die ten grondslag ligt aan het verstrekken van exportkredietverzekeringen (Kamerstuk 34 300-XVII, nr. 66)?
Ik heb de motie omarmd. Conform de motie heb ik aandacht besteed in de beleidsdoorlichting aan de effecten van het mvo-beleid voor de exportkredietverzekering. In diezelfde beleidsdoorlichting is ook een aantal eerste maatregelen geschetst die zijn genomen om transparantie te bevorderen. Zo wordt informatie over zogenaamde A-projecten niet alleen voorafgaand aan ekv-verstrekking beschikbaar gesteld, maar ook daarna. Er wordt hierbij inzichtelijk gemaakt welke informatie relevant was voor de mvo-beoordeling en binnen welk beleidskader (nationaal of Common Approaches) de beoordeling heeft plaatsgevonden. Daarnaast wordt gewerkt aan een information disclosure policy, waarin wordt toegelicht wat voor soort informatie (bijvoorbeeld over mvo-beleid, anti-omkopingsbeleid of verstrekte polissen) op welke wijze wordt gepubliceerd. Over de contouren van dit transparantiebeleid is dit jaar gesproken met belanghebbenden tijdens de jaarlijkse stakeholderbijeenkomst. Zodra de uitwerking hiervan gereed is, zal ik de betrokkenen hierover eveneens consulteren. Bovendien heb ik Atradius DSB naar aanleiding van de motie Vos gevraagd op korte termijn te beginnen met het op de website plaatsen van actuele nieuwsberichten over verzekerde transacties waarbij zal worden ingegaan op de afwegingen die ten grondslag lagen aan het verstrekken van de polis.
Hoe wordt informatie over broeikasgasemissies per transactie meegenomen in het nieuwe publieke informatiebeleid van de exportkredietverzekeringen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat als transacties die bijdragen aan de ontwikkeling van nieuwe olie- en gasprojecten worden uitgesloten van toegang tot overheidsgesteunde exportkredietverzekeringen, de fossiele industriebedrijfstak, die moet worden afgebouwd, beter wordt onderworpen aan de tucht van de markt?
De transacties van Nederlandse exporteurs die worden verzekerd met behulp van de exportkredietverzekering zijn onderworpen aan de tucht van de markt. Deze transacties komen altijd in concurrentie met buitenlandse bedrijven tot stand, en deze buitenlandse bedrijven kunnen gebruik maken van vergelijkbare exportkredietverzekeringen als de Nederlandse staat verstrekt. De voorwaarden waartegen dit verzekeren gebeurt zijn internationaal vastgelegd. Gezien het mondiale speelveld blijf ik mij nationaal en internationaal inzetten voor het verbeteren van de verzekeringsmogelijkheden voor projecten die bijdragen aan het realiseren van de doelstellingen uit het akkoord van Parijs.
Deelt u de mening dat de overheid door middel van meer sturing in het exportkredietverzekeringsbeleid bedrijven specifiek kan stimuleren een bijdrage te leveren aan een internationale ontwikkeling van duurzame energievoorzieningen? Zo, nee waarom niet?
Zoals in de Energieagenda van het kabinet (Kamerstukken II 2016–2017 31 510 nr. 64) wordt gesteld zal onze energievoorziening de komende decennia ingrijpend veranderen. In het Klimaatakkoord van Parijs is vastgelegd de opwarming van de aarde te beperken tot ruim onder de twee graden Celsius, met het streven een maximale temperatuurstijging van anderhalve graad Celsius te realiseren. De wereldwijde transitie vraagt om een nieuwe internationale positionering van Nederland op energie, met aandacht voor geopolitieke kansen en bedreigingen, mondiale klimaatactie, handel en investeringen en voorzieningszekerheid. Inzet op internationale energy governance blijft daarbij belangrijk. Hierin wordt gezamenlijk gewerkt aan zaken als het verder afstemmen van regulering, voorkomen van marktverstoringen, en bewaken van vrij energietransport. Voor de coherentie van het internationale beleid zal het Rijk positie bepalen hoe om te gaan met publieke bilaterale bijdragen aan de exploratie van nieuwe voorraden fossiele brandstoffen in relatie tot de emissieruimte.
Internationale afspraken en overeenkomsten ten aanzien van het exportkredietverzekeringsbeleid kunnen klimaatrelevante initiatieven stimuleren. In de afgelopen jaren is met Nederlandse steun een aantal belangrijke initiatieven opgestart en zijn overeenkomsten gesloten of aangepast. Dit betreft bijvoorbeeld de Climate Change Sector Understanding (CCSU) die landen de mogelijkheid geeft om ruimere dekkingsmogelijkheden te bieden aan projecten gericht op duurzame energie, klimaatmitigatie- en -adaptatie (annex 4 van de Arrangement). Ook is in 2015 in de Sector Understanding on export credits for coal-fired electricity generation projects (CFSU) afgesproken de export van kolencentrales te beperken. Verder zijn in 2016 de zogenoemde «Common Approaches»3 nader uitgewerkt, onder meer met het doel om duidelijkere richtlijnen te bieden voor de berekening van en rapportage over CO2-uitstoot van ekv-gedekte transacties.
Op dit moment steun ik in OESO-verband een initiatief om een gezamenlijk systeem te ontwikkelen voor de rapportage over de klimaatrelevantie van de verzekerde transacties. Nederland heeft zich begin juni 2017 in OESO-verband aangemeld voor de werkgroep die dit nader zal uitwerken. Ik vind het waardevol dat landen onder de aandacht brengen wat de ekv kan bijdragen aan financieringsoplossingen voor klimaatrelevante projecten. Ik zou het toejuichen als door een betere bekendheid bij exporteurs met de mogelijkheden die de ekv biedt meer kansen voor hen ontstaan om mee te dingen naar leveringen ten behoeve van projecten die bijdragen aan het tegengaan van klimaatveranderingen.
De ekv is volledig beschikbaar voor bedrijven die willen bijdragen aan het reduceren van broeikasgasemissies. De hierboven genoemde internationale afspraken bieden in veel gevallen relatief ruimere dekkingsmogelijkheden voor deze projecten. In het kader van de prestatieafspraken die ik heb gemaakt met mijn uitvoerder Atradius DSB heb ik daarom verzocht om een nadere analyse van (potentiële) Nederlandse exporteurs die actief zijn op het gebied van mitigatie en adaptatie. Zo wil ik onderzoeken of en hoe de ekv deze bedrijven kan helpen bij het realiseren van dergelijke projecten.
Ten slotte ben ik voornemens om met het ekv-instrumentarium steun te verlenen aan Climate Investor One, een Nederlands fonds dat publieke en private middelen gaat bundelen om hernieuwbare energieprojecten in ontwikkelingslanden te ontwikkelen.
Bent u bereid het exportkredietverzekeringenbeleid dusdanig om te buigen dat ondersteuning van bedrijven die niet bijdragen aan het halen van de doelstellingen van Parijs wordt afgebouwd ten gunste van bedrijven die wel bij dragen aan het behalen van de doelstellingen van Parijs? Zo, nee waarom niet?
Vanzelfsprekend zal de ekv-portefeuille de komende jaren langs natuurlijke weg steeds meer verschuiven in de richting van duurzame projecten. Expliciet beleid om verzekering van projecten die niet bijdragen aan de doelstellingen van Parijs af te bouwen overweegt het kabinet niet. Door het Nederlandse bedrijfsleven bij olie- of baggerprojecten, die toch wel doorgang zouden vinden, buiten de deur te houden door ze op achterstand te stellen ten opzichte van buitenlandse concurrenten, is het klimaat niet geholpen.
De verstoring door jacht in broedtijd. |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u de tweet waarin een bestuurslid van de stichting Dutch Birding meldt dat vier hobbyjagers op 20 april 2017 in het door Staatsbosbeheer beheerde gedeelte van het natuurgebied Arkemheen in het broedseizoen op ganzen jaagden?1 2
Ja.
Klopt het dat volgens de persvoorlichter van Staatsbosbeheer de voor het gebied verantwoordelijke boswachter nog dezelfde dag in actie gekomen is tegen deze wederrechtelijke verstoring van beschermde dieren in het broedseizoen?3
Uit het door Staatsbosbeheer opgemaakte feitenrelaas blijkt dat de bedoelde jagers op 20 april 2017 het door Staatsbosbeheer beheerde gedeelte van natuurgebied Arkemheen hebben betreden om een buiten dit gebied aangeschoten gans te zoeken. De jagers hebben niet op het terrein van Staatsbosbeheer zelf geschoten. Het betrof afschot van overzomerende ganzen in het kader van schadebestrijding in een aangrenzend terrein. De provincie Gelderland heeft hiervoor ontheffing verleend ter uitvoering van het Faunabeheerplan. Het nazoeken van aangeschoten dieren vloeit voort uit de verplichting om bij het doden van in het wild levende dieren onnodig lijden te voorkomen (artikel 3.24, eerste lid, Wet natuurbescherming).
Kunt u aangeven of proces-verbaal is opgemaakt tegen de betreffende jagers wegens jagen op beschermde dieren in een beschermd natuurgebied tijdens het broedseizoen? Zo nee, waarom niet?
Er geen proces-verbaal opgemaakt, omdat er geen sprake was van afschot in het natuurgebied polder Arkemheen.
Kunt u aangeven onder welke faunabeheereenheid de betreffende jagers ressorteren en hoe hun gedrag zich verhoudt tot het vigerende faunabeheerplan?
De Wildbeheereenheid Nijkerk, waar de betreffende jagers lid van zijn, maakt gebruik van de aan de Faunabeheereenheid Gelderland verleende ontheffing voor uitvoering van het Faunabeheerplan. Hun gedrag was niet in strijd met dit vigerende faunabeheerplan.
Waren deze jagers naar uw mening gerechtigd gewapend in het betreffende natuurgebied te vertoeven? Zo ja, volgens welke ontheffing? Zo nee, welke actie zal ondernomen worden tegen de betreffende jagers?
Het is op grond van de Wet natuurbescherming en de Wet wapens en munitie in beginsel verboden om zich met een geweer te bevinden op gronden waarop men niet tot het gebruik van het geweer gerechtigd is. Dit verbod kan evenwel op gespannen voet staan met de verplichting onnodig lijden te voorkomen (zie antwoord op vraag 2). Het is uit oogpunt van de openbare veiligheid evenmin wenselijk als jachtaktehouders bij het nazoeken van aangeschoten dieren op een ander terrein, hun geweren onbeheerd zouden achterlaten op de grond waarop ze wel gerechtigd zijn het geweer te gebruiken. Aan de hand van concrete omstandigheden van het geval zal beoordeeld moeten worden of er sprake is van een overtreding van de betreffende wetgeving.
Deelt u de mening dat er een algemeen jachtverbod in natuurgebieden ingesteld zou moeten worden in draag-, rui-, en zoogtijd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
De jacht op de vrij-bejaagbare soorten (haas, konijn, fazant, houtduif, wilde eend) kan alleen worden uitgeoefend in de periode dat de Minister van Economische Zaken de jacht heeft opengesteld. Draag-, rui- en zoogtijd van deze soorten vallen daarbuiten. Afschot ten behoeve van schadebestrijding of populatiebeheer is slechts mogelijk op basis van een ontheffing of vrijstelling. Het is aan het bevoegde gezag voor deze ontheffingen en vrijstellingen (doorgaans provincies) om hieraan zo nodig voorschriften te verbinden. Het instellen van een algemeen jachtverbod in draag-, rui- en zoogtijd acht ik derhalve niet nodig.
Bent u bereid strengere sancties in te stellen tegen overtreding van de regels in de jachtwetgeving? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
De strafmaat voor overtreding van de bepalingen inzake de jacht zijn door de wetgever gewogen bij de totstandkoming van de Wet natuurbescherming, die op 1 januari jl. in werking is getreden. Ik zie op dit moment geen aanleiding om de betreffende strafmaat aan te passen.
Deelt u de mening dat van het jagen op ganzen tijdens het broedseizoen ook een sterk verstorende werking uitgaat naar andere beschermde en bedreigde (weide)vogels in het betreffende gebied? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen wilt u nemen om dergelijke verstorende activiteiten te voorkomen?
Op ganzen mag niet worden gejaagd, omdat deze niet tot de vijf vrij-bejaagbare soorten behoren. Provincies zijn bevoegd om in het kader van populatiebeheer of schadebestrijding ontheffing of vrijstelling te verlenen voor afschot van overzomerende ganzen. Daarbij kunnen gedeputeerde staten voorschriften opnemen ten aanzien van de perioden waarvan al dan niet van de ontheffing of vrijstelling gebruik mag worden gemaakt. Het beschermen van de rust tijdens de broedtijd van andere vogelsoorten kan daarbij een rol spelen.
Kent u het bericht «Jagende koningspoedel kost baasje voorwaardelijke boete van 300 euro»? 4
Ja.
Deelt u de mening van de politierechter dat het verbaliseren van huisdierbezitters tegenstrijdig overkomt wanneer jagers in hetzelfde gebied in de broedtijd op ganzen mogen schieten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid deze tegenstrijdigheid weg te nemen door een algemeen jachtverbod in de broedtijd?
De uitspraak van de rechter laat ik voor zijn rekening. Zie verder de beantwoording van de vragen 6 en 8.
Het bericht dat chemiebedrijven de veiligheidsregels schenden |
|
Carla Dik-Faber (CU), Eric Smaling (SP), Esther Ouwehand (PvdD), Yasemin Çegerek (PvdA), Liesbeth van Tongeren (GL), Remco Dijkstra (VVD), Stientje van Veldhoven (D66), Jaco Geurts (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Chemiebedrijven schenden vaak de regels», waaruit blijkt dat meer dan de helft van de risicobedrijven in Nederland de afgelopen jaren de veiligheidsregels heeft overtreden?1
Het gaat hier om geconstateerde overtredingen bij inspecties door de Brzo-kerntoezichthouders2 bij risicobedrijven over de afgelopen twee jaar. Deze overtredingen worden opgenomen in de openbare (samenvattingen van) inspectierapporten. Het geschetste beeld is niet nieuw. Vanaf 2013 wordt elk jaar de Staat van de Veiligheid Majeure Risicobedrijven naar uw Kamer gestuurd, waar de Brzo-monitor onderdeel van is. De Brzo-monitor van het BRZO+3 bevat onder meer het aantal overtredingen (ingedeeld naar zwaarte). In 2015 bedroeg het totale aantal geconstateerde overtredingen 615, terwijl dit in 2014 nog 850 was. Zoals eerder toegezegd, zal ik de Staat van de Veiligheid Majeure Risicobedrijven over 2016 voor de zomer naar uw Kamer sturen inclusief een analyse van regionale verschillen in naleefpercentages. Ik vind het van groot belang dat bedrijven zich aan de regels houden. De inspectiepartijen, verenigd in BRZO+, houden daar scherp toezicht op en blijven dat doen. Primair zijn bedrijven zelf verantwoordelijk voor de veiligheid en een goede naleving van de regels. Met het initiatief Veiligheid Voorop is het bedrijfsleven actief om de veiligheidscultuur verder te verbeteren. Goede initiatieven ondersteun ik zo nodig met Safety Deals.
Er is blijvende inzet nodig om de veiligheid naar een hoger niveau te brengen. In het programma Duurzame Veiligheid Chemie 20304 hebben overheid, industrie en wetenschap de handen daarom ineengeslagen in een gezamenlijke ambitie voor een veilige en gezonde leefomgeving. Over de voortgang van het programma zal ik u in de Staat van de Veiligheid Majeure Risicobedrijven over 2016 berichten.
Kunt u toelichten welke risico’s werknemers en omwonenden hebben gelopen?
Bedrijven en overheid hebben de zorg om de risico’s voor werknemers en omgeving zo klein mogelijk te houden. Risicovolle bedrijven die onder het Brzo vallen dienen – naast de algemene verplichting om alle risico’s voor werknemers en omgeving te inventariseren/evalueren en daarop maatregelen te treffen – tevens het risico op een zwaar ongeval te inventariseren en te evalueren en alle maatregelen te treffen om een zwaar ongeval te voorkomen en de gevolgen te beperken.
De Brzo-toezichthouders zien hierop toe en zullen bij overtredingen optreden volgens de landelijke Brzo-handhavingstrategie. Daarbij worden overtredingen naar zwaarte ingedeeld in drie categorieën. Een voorbeeld van een lichte overtreding (categorie 3) is het niet op tijd indienen van het aangepast veiligheidsrapport als bepaald bij de inwerkingtreding van het Brzo 2015. Bij een middelzware (categorie 2) overtreding is er geen onmiddellijke dreiging van een zwaar ongeval, wel zijn onvoldoende maatregelen getroffen. Een voorbeeld hiervan is het niet hebben van een actuele stoffenlijst, waardoor de brandweer in geval van een calamiteit niet goed kan optreden.
Alleen voor de zwaarste categorie (1) overtredingen geldt dat daarbij sprake is van een directe dreiging van een zwaar ongeval. Het gaat bijvoorbeeld om het gebruik van een mogelijke ontstekingsbron in een gebied met explosiegevaar. Bij de overtredingen waarvoor dit in 2015 en 2016 gold, zijn de toezichthouders onmiddellijk opgetreden waarbij in de meeste gevallen het bedrijf of de betreffende installatie wordt stilgelegd en/of door betrokken bedrijf actie is ondernomen waardoor de dreiging op een zwaar ongeval direct werd weggenomen.
Kunt u ingaan op de onrust in Zaltbommel, waar een grote chemische fabriek vlakbij bewoning is gevestigd en omwonenden zich grote zorgen maken om hun veiligheid en gezondheid?
Zoals in het bericht aangegeven, betreft dit een chemiebedrijf dat al meer dan 45 jaar op deze lokatie produceert. In de loop der tijd is de bebouwing steeds verder richting bedrijf ontwikkeld. Er is een situatie ontstaan die zowel beperkingen oplegt aan nog verdere bebouwing rond het bedrijf als aan productie-uitbreiding. Dit soort historisch gegroeide situaties, waarbij chemiebedrijven ingeklemd zijn komen te liggen in dorpskernen en/of tegen nieuwbouwwijken aan, laten zien dat een vroegtijdige en integrale afweging in de ruimtelijke planning van groot belang is. Voor toekomstige situaties zet ik daarom in op modernisering van het omgevingsveiligheidsbeleid in de Omgevingwet, waarbij reeds in het begin van het ruimtelijk ontwerpproces de omgevingsveiligheid als parameter expliciet wordt meegenomen. Daarnaast is de communicatie tussen bedrijf, bevoegd gezag en omgeving van belang. Met betrekking tot de situatie in Zaltbommel volgt, na het vaststellen van het bestemmingsplan, de voorbereiding van een revisievergunning voor het bedrijf. Bij die voorbereiding is, vooruitlopend op en in de geest van de Omgevingswet, onder leiding van de provincie een omgevingsoverleg gestart. Alle belanghebbenden zijn hiervoor uitgenodigd: de omliggende bedrijven, bewonersorganisaties en omwonenden. Zij worden meegenomen in de opzet en de discussie bij het tot stand komen van de revisievergunning voor de fabriek.
Hoe beoordeelt u de reactie van de veiligheidsdeskundige Helsloot, die enerzijds stelt dat de inspectierapporten «overbodige regelgeving met veel papieren rompslomp» betreffen en anderzijds dat bedrijven moedwillig de randen van de wet opzoeken?2
De Brzo-regelgeving betreft de doorwerking van de Europese Seveso-richtlijn ter voorkoming van zware ongevallen en het beheersen van de gevolgen ervan voor mens en milieu. Uitgangspunt van deze regelgeving is dat Brzo-bedrijven vanuit hun eigen verantwoordelijkheid de veiligheid dienen te borgen in hun beheerssystemen en bij grote risico’s (ongevals)scenario’s dienen op te stellen. Daarbij geldt altijd dat er discussie kan zijn over de inhoud van het beheerssysteem, ook onderling tussen veiligheidskundigen.
Tijdens inspecties wordt nagegaan of het bedrijf de risico’s in beeld heeft gebracht en vervolgens adequate maatregelen heeft getroffen. Het veiligheidsbeheerssysteem kent zowel technische als meer organisatorische/administratieve onderdelen. Die laatste worden nog wel eens als papieren verplichting c.q. rompslomp gezien, maar vormen tegelijk een belangrijk onderdeel in het gehele systeem. Een voorbeeld is de (actuele) beschrijving en vastlegging van verantwoordelijkheden in de organisatie. Daar mag geen onduidelijkheid over bestaan.
Als bedrijven «de randen van de wet opzoeken» zal dit tijdens inspecties blijken uit de resultaten. Die bedrijven zullen vaker en intensiever worden bezocht. Voor herhaaldelijk slecht presterende bedrijven (recidive) wordt bovendien een gerichte aanpak (een verzwarend sanctie-regime) toegepast.
Zegt u met uw uitspraak «omdat er beter wordt gekeken er ook meer overtredingen worden opgespoord»3, dat de huidige inspectiepraktijk voldoet? Kunt u in uw antwoord ingaan op de samenwerking en verhouding tussen de omgevingsdiensten en de inspectie?
Zoals in meerdere brieven (externe) veiligheid7 aan de Kamer gemeld, hebben de gezamenlijke BRZO+ toezichthouders in de afgelopen jaren veel tijd en aandacht besteed om te komen tot de huidige, intensieve samenwerking met als ambitie om te werken als waren zij één overheidsdienst. Er zijn grote stappen gezet de afgelopen jaren. Consequent toezicht en toetsen aan de regels levert een overzicht op van bevindingen en overtredingen. Daarmee wordt een beeld verkregen van de werkwijze van bedrijven. Het overgrote deel zijn lichte overtredingen (categorie 3). Het benoemen en behandelen van die categorie 3 (lichte) overtredingen is ook nodig om het beeld van veilig werken door een bedrijf compleet te maken.
Om een volledig beeld te krijgen van het Brzo-conform werken door een bedrijf worden naast aangekondigde ook onaangekondigde inspecties uitgevoerd. Er wordt gewerkt met een inspectieplanning, waarbij de meest risicovolle bedrijven meer en vaker bezocht worden. Bij het inspecteren van deze bedrijven worden gemiddeld ook meer overtredingen geconstateerd. Dat is logisch, gezien de analyse die vooraf is gemaakt.
Tussen toezichthouders wordt informatie uitgewisseld en worden controles afgestemd.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat deze terugkerende incidenten worden voorkomen in plaats van alleen maar opgespoord?4 5
Het is belangrijk een onderscheid te maken tussen incidenten en overtredingen. In het bericht wordt verwezen naar overtredingen. Overtredingen worden tijdens aangekondigde en onaangekondigde inspecties geconstateerd, waarna het bedrijf die moet herstellen en maatregelen moet treffen om herhaling te voorkomen. Dit wordt vervolgens met een herinspectie gecontroleerd. Zoals ook in het antwoord op vraag 4 beschreven, worden overtredingen niet alleen maar opgespoord, ze worden ook opgevolgd op basis van de Brzo-handhavingsstrategie. Terugkerende overtredingen (recidive) leiden daarin tot een verzwaring van de opgelegde maatregelen en/of straf.
Wat betreft incidenten of ongewone voorvallen is het bedrijf verplicht deze te melden aan het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag gaat na of passende maatregelen worden genomen om de opgetreden gevolgen te beperken. Ook volgt onderzoek en analyse van het voorval om er van te leren voor het bedrijf als ook voor andere bedrijven. Doel daarbij is om te voorkomen dat het voorval zich opnieuw voordoet.
Het overzicht methaanemissies door olie- en gasindustrie |
|
Liesbeth van Tongeren (GL), Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Op welke locaties hebben de methaanemissies in het onlangs door u aan de Kamer gezonden overzicht betrekking?1
De methaanemissies betreffen alle mijnbouwlocaties, zowel op land als op zee.
Kunt u aangeven waarom de gegevens over methaanemissies niet gepubliceerd zijn op de website van emissieregistratie.nl?
Volgens afspraken tussen de overheid en de olie- en gasmaatschappijen die ten tijde van het milieuconvenant (zie ook het antwoord op vraag 3) zijn gemaakt, rapporteren deze maatschappijen via een specifieke olie- en gasmodule in het e-MJV (Elektronisch Milieu Jaarverslag). Deze rapportagesite wordt beheerd door het RIVM.
Kunt u bevestigen dat de emissie van methaan door de olie- en gasindustrie wordt bepaald met schattingen, ook wel «guesstimates» genoemd, in plaats van met metingen of berekeningen? Kunt u bevestigen dat metingen de emissiecijfers meer waarheidsgetrouw zouden kunnen maken?
De hoeveelheid methaanemissies in de olie- en gassector vindt niet plaats op basis van schattingen maar op basis van berekeningen. De berekeningen worden uitgevoerd op basis van gemeten «flow rates» en kentallen, die voor de verschillende stappen in het productieproces zijn vastgelegd. Deze kentallen zijn gebaseerd op internationale «industry standards» (zoals IOGP, Concawe), fabrieksgegevens van procescomponenten en in toenemende mate validatiemetingen. Bij internationaal opererende olie- en gasmaatschappijen wordt soms ook gebruik gemaakt van «company standards».
Onlangs is gebleken dat de Norwegean Environment Agency metingen heeft laten verrichten waar in het winningsproces van gas de grootste hoeveelheid methaan vrijkomt. Op basis daarvan worden nu vervolgstudies verricht. Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) is voornemens om in 2017 een dergelijk onderzoek ook uit te laten voeren. Uit deze studies zal blijken of de huidige systematiek valide genoeg is of aangepast moet worden.
Nederlandstaat in de top 10 van grootste aardgasproducenten, maar rapporteert een verwaarloosbaar percentage methaanlek; hoe verklaart u dat het lek in Nederland zo klein is, en hoe hard kan u deze verklaring maken als er niet gemeten wordt?
Het feit dat methaanemissies vanuit de Nederlandse E&P-sector (exploratie en productie binnen de olie- en gassector) laag zijn in vergelijking met andere landen, wordt enerzijds verklaard door het bijzondere karakter van de winningsinstallaties, met name die in Groningen. Hier worden grote volumes gas door een relatief beperkt aantal installaties geleid. Daarnaast zijn in de olie- en gassector diverse maatregelen genomen waardoor in de loop der jaren een aanzienlijke emissiereductie van methaan is bereikt. Zo wordt, daar waar mogelijk, off-gas en ventgas ingezet als stookgas voor de opwekking van energie. Andere toegepaste technieken die bijdragen aan de reductie van methaanemissies zijn het voorkomen van emissies als gevolg van «venting» (bijvoorbeeld bij «blowdowns» en «well testing»), zogenoemde «overhead vapour combustors» en nauwkeurige afstelling van veiligheidskleppen.
Klopt het dat de schattings- of meetmethode voor methaanemissie van de gas- en olieindustrie is gebaseerd op een onderzoek uit begin jaren 90, toen er een stuk minder bekend was over emissies van broeikasgassen als methaan? Zo nee, waarop is de rekenmethode dan gebaseerd?
Dat klopt, er wordt al lange tijd gebruikt gemaakt van de Nederlandse emissierichtlijn lucht (NeR) en EPA guidelines voor de uitvoering van diffuse metingen.
Klopt het dat de studie waarop de schattings- of meetmethode is gebaseerd, slechts deels is gebaseerd op echte metingen, die deels van de industrie zelf kwamen? Zo nee, hoe zit het dat wel?
Verificatiemetingen worden uitgevoerd door gecertificeerde bedrijven. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Klopt het dat de kwaliteit van de studie naar methaanemissies uit de jaren 90 beperkt werd door de beperkte kennis die toen aanwezig was en daarna nooit meer is gevalideerd? Zo nee, waarom niet en kan de latere validatie aan de Kamer verstrekt worden?
Ik neem aan dat gedoeld wordt op een TNO-studie uit de jaren »90 (naast andere relevante documenten), die waarschijnlijk gebruikt is als input voor de totstandkoming van de afspraken in het kader van het Milieuconvenant. Ten aanzien van de uitvoering van die afspraken heeft deze TNO-studie echter geen rol gespeeld bij de manier waarop de operators methaanemissies rapporteerden conform de afspraken met de overheid.
U heeft een lijst van emissecijfers aangeleverd uit de milieujaarverslagen van de bedrijven; kunt u aangeven op welke manier die cijfers over methaanemissie bij elk afzonderlijk bedrijf tot stand zijn gekomen?
SodM ziet toe op de implementatie van het emissieregistratiesysteem van de verschillende operators. De gegevens in de emissieregistratiesystemen worden door operators gebruikt om te rapporteren via het e-MJV.
SodM toetst de cijfers die operators jaarlijks invoeren in het e-MJV. SodM kan hierdoor ook verschillen tussen de diverse operators signaleren.
Hoe komt elk van de bedrijven aan het getal, welk deel is gemeten en welk deel is geschat op basis van emissiefactoren en op basis waarvan zijn deze emissiefactoren vastgesteld?
Kentallen die ten grondslag liggen aan de berekening van methaanemissies worden regelmatig gevalideerd door middel van metingen. Zo nemen kentallen (van oorspronkelijke literatuurwaarden naar actuele waarden) in betrouwbaarheid toe. Metingen vinden plaats door externe bureaus die daarvoor gevalideerde en gecertificeerde methoden hanteren
Hoe compleet is de rapportage van de individuele bedrijven? Welke bronnen van methaanemissie nemen de bedrijven mee? Hoe vaak monitoren en meten ze methaanemissie?
De diverse bronnen van de methaanemissies die operators rapporteren, liggen vast in de groepering zoals gehanteerd in het e-MJV, module olie- en gaswinning.
SodM inspecteert het door het bedrijf gehanteerde emissieregistratiesysteem. Er zijn wel verschillen in hoe operators omgaan met de rapportage in het e-MJV. Zo baseert bijvoorbeeld NAM gekanaliseerde low-pressure ventgassen uit bijvoorbeeld skimmers op kentallen, terwijl Wintershall dat niet opgeeft. Het gaat hier om kleine bronnen ten opzichte van de totale methaanemissies.
In NOGEPA-verband wordt gewerkt aan een overzicht van best beschikbare methoden om methaanemissies te inventariseren.
Deelt u de mening dat het zeer belangrijk is om methaanemissie goed in kaart te brengen om de juiste maatregelen te kunnen nemen om de emissie te beperken («You can’t monitor, what you haven’t measured.»)?
Ja, ik deel deze mening.
Was de (branchevereniging van de) olie- en gasindustrie betrokken bij het opstellen van de rekenmethode en de emissiefactoren in de jaren 90? Zo ja, hoe? Zo nee, wie waren er wel betrokken?
NOGEPA heeft in 2009 een guideline (23) opgesteld betreffende rapportage van emissies aan lucht. Ook was NOGEPA betrokken bij de eerdere afspraken over rapportage van methaanemissies ten tijde van het Milieuconvenant (welke nog steeds worden gehanteerd).
Klopt het dat in (de rapportage over het jaar) 2005 de methaanemissie van de olie- en gasindustrie met 40% naar beneden is bijgesteld (met terugwerkende kracht). Zo ja, kunt u deze wijziging toelichten?
Het is mij niet duidelijk waar op wordt gedoeld. Uit de documenten die onder het Milieuconvenant tot stand zijn gekomen, heb ik niet kunnen achterhalen of en hoe een aanpassing van -40% zou zijn doorgevoerd voor methaanemissies.
Ik heb ook de achtereenvolgende jaarrapportages van FO-Industrie (2003 t/m 2006) geraadpleegd. Ook hier is geen wijziging van -40% voor CH4 in 2005 zichtbaar.
Is de bijstelling van de methaanemissie in 2005 voor alle bedrijven gelijk? Zo nee, kunt u de bijstelling per bedrijf aangeven?
Zie antwoord vraag 13.
Deelt u de mening dat berekeningen en schattingen regelmatig getoetst moeten worden aan metingen? Zo ja, hoe is dat nu geregeld?
Ja, ik deel deze mening. Daar waar metingen worden uitgevoerd, vindt daarom ook regelmatige toetsing plaats.
Ik heb NOGEPA gevraagd om de review van NOGEPA Guideline 23 uit te voeren in overleg met de overheid en met specifieke aandacht voor de omgang met kentallen (zie het antwoord op vraag 3). Waar verbeteringen mogelijk zijn zullen deze in overleg met SodM worden vastgesteld.
Hoe controleert u of de bedrijven geen bron van methaanemissie hebben gemist?
SodM controleert het emissieregistratiesysteem van de bedrijven. In dit registratiesysteem worden alle bronnen meegenomen en wordt de uiteindelijke totaalvracht berekend.
Worden de cijfers van de industrie geverifieerd en gevalideerd door een onafhankelijke instantie en zo ja op welke wijze? Worden de getallen technisch-inhoudelijk beoordeeld, of beperkt de verificatie/validatie zich tot procesmatige aspecten?
Er zijn drie niveaus van verificatie en validatie:
Hoeveel fte heeft deze controlerende instantie beschikbaar om methaanrapportages te controleren?
Het toezicht op de juiste rapportage door de operators in het e-MJV en de implementatie van het emissieregistatiesysteem worden uitgevoerd door de inspecteurs van SodM. SodM beschikt over vier deskundigen voor dit specifieke onderwerp.
Bent u bereid om de methode die de industrie gebruikt om methaanemissie te rapporteren te updaten? Zo ja, bent u bereid om opnieuw te meten? Bent u bereid om de nieuw ontwikkelde emissiemodellen ook te valideren en om bedrijven over te laten stappen van schattingen naar berekeningen of metingen?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 zijn de emissiegegevens niet gebaseerd op schattingen, maar op metingen en berekeningen (met kentallen). Alleen voor diffuse emissies wordt deels gebruik gemaakt van schattingen.
NOGEPA is bezig met een evaluatie van de best beschikbare methodieken voor de bepaling van diverse vormen van emissie van methaan in de processen in de olie- en gassector. Op basis van deze evaluatie door NOGEPA zal ik samen met SodM in overleg met NOGEPA bekijken welke mogelijke verbeteringen geïmplementeerd zouden moeten worden.
Bent u bereid om onaangekondigde steekproeven te doen om methaanemissie bij de bron te meten en bent u bereid om ook te meten bij offshore gasbedrijven? Zo nee, waarom niet?
SodM is voornemens haar toezichtarrangement te actualiseren. Eigenstandig onafhankelijk onderzoek en eventuele steekproeven behoren zeker tot de mogelijkheden.
Bent u op de hoogte van de enquête die de United Nations Economic Commission for Europe (UNECE) Committee on Sustainable Energy heeft opgezet voor olie- en gasbedrijven naar de manier waarop de «onttrekkende fossiele industrie» methaanemissie meet? Zo ja, heeft u de industrie gestimuleerd om mee te werken?2 Zo nee, bent u bereidt de olie- en gasbedrijven op te roepen om deze enquête voor 30 januari 2017 in te vullen?
In overleg met GasTerra en Gasunie is in KVGN-verband (belangenvereniging voor de gassector als geheel, inclusief gastransport) informatie verstrekt aan UNECE over methaanemissies. De aangeleverde informatie bestaat o.a. uit:
Hiermee is uitgebreid informatie verstrekt aan UNECE, uitgebreider dan de reikwijdte van de enquête voorzag. De gasindustrie werkt dus goed mee om dit onderwerp te adresseren.
Zijn er ook cijfers voor methaanemissie beschikbaar voor bedrijven die gastransportnetwerken beheren, zowel hoofd- als regionale infrastructuur? Zo ja, wat zijn de cijfers voor deze bedrijven en hoe zijn deze berekend? Zo nee, bent u bereid onderzoek te laten doen naar de methaanemissies vanuit gasleidingen in Nederland?
De totale methaanemissie van het gehele hogedrukgassysteem van Gasunie in Nederland was in 2016 6.868 ton methaan. Deze hoeveelheid komt overeen met 0,01% van de door Gasunie in Nederland getransporteerde hoeveelheid aardgas.
Gasunie is transparant over haar methaanemissies en publiceert deze al sinds 1998. De methaanemissies waarover wordt gerapporteerd, betreffen zowel de circa 12.000 km lange hogedrukleidingen als de bijhorende installaties.
Kunt u bevestigen dat gas het klimaatvoordeel boven kolen en olie verliest als er meer dan twee a drie procent methaan weglekt tijdens productie, distributie en verbruik van gas?
De verliezen bij de productie van aardgas uit Nederlandse bodem en het Nederlands deel van de Noordzee bedragen in totaal ongeveer 0,95% (zie ook het antwoord op vraag 26). Het percentage verliezen in het landelijke transportnet van aardgas is veel geringer. In het totaal is het verlies tijdens productie en transport in de Nederlandse gassector minder dan 1%.
Overigens laat dit onverlet dat de Nederlandse gassector altijd moet blijven onderzoeken hoe de methaanemissies verder gereduceerd kunnen worden.
Methaan is – volgens het vijfde Assesment Report (AR5) van het United Nations Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) – op een periode van 100 jaar een 28x sterker broeikasgas dan CO2 (Global Warming Potential (GWP) van 28), op een periode van 20 jaar (de periode om te voorkomen dat de opwarming van de aarde een zichzelf versterkend effect krijgt) is methaan zelfs 86x krachtiger dan CO2 (GWP van 86); met welke GWP rekent u? Indien dit nog de GWP is die werd gehanteerd tijdens het verdrag van Kyoto, bent u dan bereid het GWP van methaan te herzien? Zo nee, waarom niet?
De norm van het IPCC is de 100-jaar schaal. Er wordt door RIVM gerekend met een GWP van 25. Bovendien wordt er door het IPCC ook gekeken naar een nieuwe eenheid, GTP. Indien er aanleiding is wordt het GWP herzien.
Weegt u de methaanemissie (en bijbehorende klimaatschade) door de hele keten mee in de keuze voor het importeren van brandstof uit het buitenland?
Zowel CO2- als methaanemissies hebben een negatieve impact op het klimaat. Het is daarom van belang dat bij de verschillende energie-opties in de transitie naar een duurzame samenleving de volledige keten (inclusief emissies) meegenomen wordt.
Is bekend welk percentage de methaanemissie van de gasproductie bedraagt? Zo ja, zijn deze gegevens uit te splitsen naar bedrijf? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de getallen uit de nationale emissierapportages blijkt dat dit 0,95% bedraagt. Nederland zit op <1% methaanverlies per geproduceerde kubieke meter gas. In mijn brief van 4 januari 2017 (Kamerstuk 32 849, nr. 99) heb ik een overzicht gegeven van de methaanemissies per operator.
Wat zijn de oorzaken van de toename van lekkage van methaan bij Centrica en NAM? Indien dit onbekend is, bent u of bereidt hier nader onderzoek naar te laten verrichten?
Wat betreft NAM is de toename van de methaanemissie in 2015 ten opzichte van 2014 veroorzaakt door een toename van ventemissies als gevolg van een hoger aantal shutdowns c.q. drukvrij maken van installaties ten behoeve van noodzakelijk onderhoud dat jaar.
Wat betreft Centrica kan de toename worden verklaard door toegenomen ventemissies als gevolg van het feit dat de Low Low compressie op een van de platforms een tijd lang niet beschikbaar is geweest. Inmiddels is de Low Low compressie weer beschikbaar. De emissies zijn daardoor in 2016 afgenomen en vergelijkbaar met die in 2014.
Is het mogelijk de bruto winningscijfers van de Groningse gaswinning te krijgen, dat wil zeggen de informatie over alle stoffen die meekomen bij de gaswinning (water, slib, etc), zoals toegezegd door de directeur van de NAM, de heer Schotman en u? Zo nee, waarom zijn de bruto winningscijfers van de Groningse gaswinning niet beschikbaar?
Kunt u uitleggen wat het verschil in effect op seismiciteit, bodembeweging en bodemdruk is tussen het winnen van gas en het effect van winnen van andere stoffen, zoals bijvoorbeeld water, slib of zout, uit dezelfde ondergrond?
Is het mogelijk om een leesbare versie van figuur 15 uit het bericht «Brief aan Minister betreft halfjaarlijkse rapportage ontwikkeling seismiciteit in Groningen» op bladzijde 18 van bijlage 2 aan de Kamer te verstrekken? Zo nee, waarom niet?3
Bent u er mee bekend of er contourenkaarten, zoals bv. opgenomen als figuur 2.1 in Supplement to the Winningsplan Groningen 20164, bestaan van de olie- en gaswinning in Nedersaksen? Zo nee, kunt u dit navragen bij Nedersaksen en deze aan de Kamer verstrekken?
Kunt u de vragen beantwoorden voor het plenaire debat mijnbouw?
Ja.
Het levend strippen en half slachten van vissen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Vissen komen half geslacht, maar levend aan bij toko in Nijmegen»? Heeft u ook de videobeelden gezien waarop opengesneden steuren te zien zijn, ontdaan van hun ingewanden, maar nog lang niet dood?1
Ja.
Wat vindt u van de lijdensweg die deze vissen ondergaan? Kunt u bevestigen dat de vissen die op de beelden te zien zijn vermoedelijk in Duitsland levend zijn gestript, en vervolgens in half geslachte toestand naar een toko in Nijmegen zijn vervoerd?
Voor zover nu bekend betreft het vissen die afkomstig zijn uit Italië en in Duitsland zijn verwerkt. De politie en de NVWA hebben deze zaak in onderzoek.
Kunt u bevestigen dat in de Wet dieren (art. 1.2 en 1.3 in het bijzonder) de intrinsieke waarde van het dier wordt erkend en dat dieren als zijnde wezens met gevoel, ook als zij geslacht worden, in beginsel gevrijwaard dienen te zijn van onder andere pijn, angst en stress? Hoe verhoudt het levend strippen en het half slachten van vissen zich naar uw mening tot deze wettelijke bepalingen?
Er moet zorgvuldig worden omgegaan met levende dieren, waarbij zoveel mogelijk pijn en stress moet worden vermeden. De NVWA treedt dan ook op als onregelmatigheden worden geconstateerd.
Deelt u de mening dat het ethisch onacceptabel is om vissen levend te strippen en ze een urenlange doodsstrijd in half geslachte toestand te laten doormaken?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u bevestigen dat het levend strippen van vissen, net als het laten verstikken aan de lucht en het levend invriezen van vissen, algemene praktijk is bij de vangst en kweek van vissen voor consumptie? Zo nee, hoe komen vissen die worden gevangen of gekweekt voor consumptie volgens u dan wel aan hun eind en waarop baseert u dat?
Er is geen wetenschappelijk onderbouwde methode beschikbaar om op een goede manier vis aan boord van vaartuigen te bedwelmen en te doden. Om die reden wordt in Nederland momenteel onderzoek gedaan naar het bedwelmen van enkele platvissoorten aan boord van vaartuigen. Nederland bevindt zich in deze internationaal in de voorhoede. Zoals ook aangegeven in de antwoorden op de schriftelijke vragen van de begroting van 2017 (Kamerstuk 34 550 XIII, nr. 58), zet ik het onderzoek naar het bedwelmen van enkele platvissoorten aan boord van vaartuigen voort. Voor de periode 2017 tot en met 2020 heb ik in totaal een bedrag van € 600.000,- beschikbaar gesteld.
De meest gangbare manier waarop gevangen vissen aan boord worden gedood bestaat uit blootstellen aan de lucht gevolgd door strippen en het plaatsen op ijs.
In Nederland is in het verleden onderzoek gedaan naar een goede bedwelmingsmethode voor aal. Inmiddels is er een bedwelmingsmethode beschikbaar en is nationale regelgeving in voorbereiding voor de bedwelming van zowel kweekaal als aal uit de wildvangst. De verwachting is dat de regels voor het bedwelmen van aal dit jaar in werking zullen treden.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel vissen jaarlijks, gespecificeerd naar vissoort, na een lange doodsstrijd door levend te zijn gestript, ingevroren of verstikt, aan hun einde komen? Zo nee, waarom heeft u geen zicht op de (aantallen) vissen die volgens de Wet dieren op bescherming moeten kunnen rekenen, en de manier waarop zij worden geslacht?
Haring, makreel en andere pelagische soorten zijn soorten waar grote hoeveelheden van worden aangeland in Nederland. De hoeveelheid vissen die wordt aangeland wordt geregistreerd in logboeken in tonnages. De tonnages van de 10 soorten waar de grootste hoeveelheden van zijn gevangen in 2015 treft u aan in de bijlage.
Bent u bereid om in actie te komen voor de vissen en ervoor te zorgen dat zij in de praktijk de bescherming krijgen die zij op grond van de wet in beginsel allang hadden moeten hebben? Zo ja, welke maatregelen kan de Kamer tegemoet zien en op welke termijn? Zo nee, waarom hoeven vissen volgens u in de praktijk niet beschermd te worden, terwijl de wettelijke bepalingen voorschrijven dat dit wel moet gebeuren?
Zie antwoord vraag 5.
De besteding van belastinggeld aan foute soja |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kunt u bevestigen dat de Round Table for Responsible Soy (RTRS) nu tien jaar bestaat? Bent u zelf eigenlijk tevreden over de resultaten die er in die tien jaar zijn geboekt op het gebied van verduurzaming van de sojateelt en het tegengaan van ontbossing?
De Round Table on Responsible Soy (RTRS; hierna genoemd de Rondetafel) is in 2006 opgericht en sindsdien uitgegroeid tot een organisatie met een stevige standaard en meer dan 200 leden uit ruim twintig landen. Daaronder bevinden zich 34 Nederlandse bedrijven en organisaties. In 2015 certificeerden boeren in acht landen (Brazilië, Argentinië, Paraguay, Uruguay, Verenigde Staten, Canada, China en India) ruim twee miljoen ton soja op 635.000 hectare. In 2016 is de hoeveelheid en het areaal net als in de jaren ervoor aanzienlijk toegenomen. De gecertificeerde sojaproducenten zijn zowel grootschalig als kleinschalig (vooral in landen als China en India).
Het kabinet constateert dat de Rondetafel de afgelopen jaren belangrijke stappen heeft gezet voor de verduurzaming van de sojateelt en het tegengaan van ontbossing. De Rondetafel heeft ertoe geleid dat er een aanzienlijke en groeiende groep verantwoorde en gecertificeerde sojaproducenten is. Deze groep werkt volgens de principes en criteria van de Rondetafel omtrent legaliteit en verantwoordelijk gedrag op gebied van arbeid, milieu, en landbouwpraktijken (RTRS-certificering). De Rondetafel-eisen gaan verder dan de nationale wetgeving en dragen daarmee bij aan verduurzaming en het tegengaan van ontbossing.
Echter, er is meer nodig dan certificeringen alleen om alle milieu en sociale kwesties in de soja industrie aan te pakken. De omvang van de uitdagingen vraagt inzet van alle betrokken partijen. Zo spelen bijvoorbeeld ook de overheden van producerende landen een grote rol in het vaststellen en handhaven van wetgeving over bijvoorbeeld ontbossing.
Hoeveel Nederlands geld is er in totaal sinds de start van de RTRS uitgegeven, inclusief de gelden van het zogenaamde Soy Fast Track Fund (SFTF) van het Initiatief Duurzame Handel (IDH) – een geldstroom gericht op het financieren van soja-producenten die deelnemen aan de RTRS -? Hoeveel geld wordt er komend jaar aan de RTRS en het SFTF uitgegeven?
In onderstaande tabel ziet u de betalingen die in de periode 2006–2016 aan de Rondetafel en het Soy Fast Track Fund zijn gedaan.
Ontvangende organisatie
Betalende organisatie
Bedrag
Jaar
Omschrijving
Ministerie van Buitenlandse Zaken
€ 46.550
2007
Ontwikkeling van deRound Table on Responsible Soy Development Group
Ministerie van Economische Zaken
€ 688.000
2008–2010
Proces van vaststelling van de Rondetafel-standaard
Initiatief Duurzame Handel
Ministerie van Buitenlandse Zaken
€ 6 miljoen
2011–2016
Fase I en II van het Soy Fast Track Fund, gericht op de verduurzaming en certificering van sojaproductie
Initiatief Duurzame Handel
Ministerie van Buitenlandse Zaken
€ 3 miljoen euro
2014–2017
Fase III van het Soy Fast Track Fund,gericht op de landschapsaanpak
Naast deze betalingen werkt het ministerie met diverse partners (zoals Initiatief Duurzame Handel en Solidaridad) samen aan de verduurzaming van soja, onder andere door boeren te trainen aan RTRS-certificering te voldoen.
Kunt u nog eens uitleggen wat precies het doel is van dit Soy Fast Track Fund, hoe precies wordt getracht dat doel te bereiken, en welke meetbare resultaten dit sinds de start heeft opgeleverd?
Het Soy Fast Track Fund is in 2011 opgericht door het Initiatief Duurzame Handel (IDH) om RTRS-certificering van sojaboeren in Argentinië, Brazilië en Paraguay te versnellen. Primair doel is om ontbossing te voorkomen. De eerste twee fases van het Soy Fast Track Fund (2011–2016) hadden tot doel om meer marktaanbod van soja met RTRS-certificering te genereren. Hiertoe ondersteunden (voornamelijk) producentenorganisaties en NGOs boeren met kennis over de verduurzaming en certificering van sojaproductie.
Het grootste deel van de verbeteringen op de boerenbedrijven is door henzelf betaald. Tegenover de 6 miljoen euro die Ministerie van Buitenlandse Zaken bijdroeg aan de eerste twee fases van het Soy Fast Track Fund stond 17,6 miljoen euro private cofinanciering.
De derde- en tevens slotfase van het Soy Fast Track Fund loopt tot komende zomer en draait om het testen van de zogenaamde landschapsbenadering voor soja en het ontwikkelen van een landschapsbenadering in de Braziliaanse deelstaat Mato Grosso.
Via het Soy Fast Track Fund is 469.235 hectare soja RTRS-gecertificeerd; 1.268.620 hectare is op het niveau van RTRS-certificering, maar nog niet gecertificeerd.
Kunt u een overzicht verstrekken dat inzichtelijk maakt welke bedrijven in de sojaketen geld hebben aangevraagd uit het Soy Fast Track Fund en hoeveel, en welke aanvragen vervolgens ook daadwerkelijk gehonoreerd zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie bijlage 1 voor de bestedingen van fase I en II van het Soy Fast Track Fund (zes miljoen via Initiatief Duurzame Handel).
Deelt u de mening dat het wenselijk is als ook voor regelingen als het SFTF inzicht gegeven wordt in de precieze besteding van de middelen en welke resultaten ermee geboekt worden? Zo ja, bent u bereid om ervoor te zorgen dat het in de toekomst wel mogelijk is om een adequate verantwoording van de besteding van de Soy Fast Track Fund-gelden af te leggen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet vraagt van organisaties die subsidies ontvangen om te rapporteren over de te bereiken resultaten op het niveau van output, outcome en impact. Dit alles binnen de kaders van de subsidiebeschikking. Deze resultaatsverantwoording geeft adequaat inzicht in de besteding van de middelen, ook in het geval van het Soy Fast Track Fund.
Vindt u het te rechtvaardigen om Nederlands belastinggeld uit te geven aan soja-producenten die slechts aan zeer zwakke criteria hoeven te voldoen, terwijl deze criteria niet eens onafhankelijk gecontroleerd worden?
Het kabinet deelt de mening dat de Rondetafel-criteria zeer zwak zouden zijn niet. Deze criteria gaan bij elk van de vijf principes verder dan wat wettelijk vereist is, te weten op het gebied van:
Deze criteria worden met regelmaat aangepast. Zo staat de Rondetafel bijvoorbeeld geen ontbossing meer toe, ook als dat volgens de lokale wetgeving wel mogelijk is. Daarmee is de Rondetafel in Brazilië strenger dan de Braziliaanse Boswet. De Rondetafel wordt als de hoogste standaard voor verantwoorde soja in de sector beschouwd. Gecertificeerde boeren worden jaarlijks gecontroleerd door een onafhankelijke derde partij.
Bent u bereid om de financiële bijdrages aan RTRS te beëindigen, nu na tien jaar onvoldoende resultaat is geboekt op het gebied van werkelijke verduurzaming?
Het kabinet vindt het belangrijk dat de sojaproductie verduurzaamt en is positief over de resultaten die hiermee zijn bereikt. De Rondetafel heeft hierin een cruciale rol gespeeld. Het kabinet zal de komende jaren dan ook blijven investeren in verduurzaming en certificering van sojaproductie.
Solidaridad heeft de afgelopen jaren bijvoorbeeld positieve resultaten geboekt met programma’s voor de verduurzaming van sojaproductie van kleine boeren in India, China, Bolivia, Paraguay, Mozambique en Malawi. Deze programma’s bereikten zo’n 200.000 producenten en 47.000 landarbeiders met een areaal van 502.000 hectare onder duurzaam beheer. De verbeterde landbouwpraktijken hebben niet alleen RTRS-certificering mogelijk gemaakt, maar gemiddeld ook geleid tot twintig procent meer opbrengst.