Het bericht dat de IND nauwelijks asielaanvragen van oorlogsvluchtelingen behandelt |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Advocaten: oorlogsvluchtelingen komen bij IND nauwelijks aan de beurt»?1
Ja.
Is het waar dat vluchtelingen uit oorlogsgebieden amper aan de beurt komen teneinde een asielprocedure te starten? Zo ja, waarom? Zo nee, wat is er dan niet waar aan het gestelde?
In de systemen van de IND worden aanvragen van vreemdelingen (ook asielzoekers) ingeschreven op land van herkomst en op basis van het doel dat men aanvraagt. De specificatie «oorlogsvluchteling» wordt niet geregistreerd. Men dient een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel in en deze wordt als zodanig geregistreerd. Pas ná beoordeling kan worden vastgesteld of aanvrager ook daadwerkelijk in aanmerking komt voor een dergelijke verblijfsvergunning.
De eerste prioriteit van de IND ligt bij het afhandelen van Dublinzaken en asielaanvragen van vreemdelingen uit veilige landen. Dat betekent niet dat de IND de overige asielaanvragen laat liggen. Ook deze zaken worden door de IND opgepakt en afgehandeld. Door onder meer de hoger dan verwachte instroom en een andere samenstelling daarvan in met name de Algemene,- en Verlengde Asielprocedure zijn de voorraden van deze zaken in 2018 opgelopen.
Zoals ik uw Kamer heb geïnformeerd,2 werft de IND momenteel extra personeel. Met de inzet van dit extra personeel verwacht de IND de voorraden terug te brengen.
Hoeveel oorlogsvluchtelingen hebben zich vanaf 1 maart 2018 in Nederland gemeld en hoeveel daarvan wachten nog op het starten van de asielprocedure of is die procedure inmiddels afgehandeld?
Zoals bij vraag 2 is aangegeven worden asielzoekers bij indiening van de aanvraag niet geregistreerd met het kenmerk «oorlogsvluchteling». Dit is binnen het Nederlandse vreemdelingenbeleid geen bestaande kwalificatie. Bij de aanvraag wordt bezien of deze wordt afgedaan in spoor 1 (Dublinzaken), spoor 2 (veilige landen) of spoor 4 (Algemene en Verlengde Asielprocedure).
Van het totale aantal asielaanvragen die vanaf 1 maart 2018 zijn ingediend was op 31 december 2018 52% afgehandeld.
Onderstaande tabel3 geeft inzicht per spoor in het aantal aanvragen en aantal afdoeningen tussen 1 maart 2018 en 31 december 2018.
Wat is de gemiddelde wachttijd voor oorlogsvluchtelingen voordat hun asielprocedure start?
In het datawarehouse van de IND worden doorlooptijden geregistreerd (de tijd die een procedure inneemt van datum aanvraag tot datum beslissing). Er worden geen wachttijden geregistreerd.
Zoals hiervoor aangegeven bij vraag 2 en 3 worden aanvragen van vreemdelingen in de systemen van de IND ingeschreven op land van herkomst. De specificatie oorlogsvluchteling bestaat als gezegd niet.
De geregistreerde doorlooptijden voor het totaal aantal eerste asielaanvragen op de verschillende sporen in 2018 zijn opgenomen in onderstaande tabel:
Is er sprake van een bewust beleid deze asielprocedures niet te starten om zodoende oorlogsvluchtelingen te ontmoedigen naar Nederland te komen? Zo ja, waarom? Zo nee, waar blijkt het tegendeel uit?
Het kabinet streeft naar kortere doorlooptijden en snelle duidelijkheid voor alle asielzoekers. Dat is ook waarom de IND de besliscapaciteit hiervoor recent heeft uitgebreid en in het komende jaar verder zal uitbreiden. Dat prioriteit wordt gegeven aan kansarme asielaanvragen in de zogeheten sporen 1 en 2, is om te voorkomen dat deze aanvragen de Nederlandse asielprocedure nog meer dan thans belasten en verstoppen. Uiteindelijk is die inzet daarom ook van belang voor personen met een meer kansrijke aanvraag. Er is dus geen sprake van een bewust laten oplopen van de doorlooptijden om vreemdelingen te ontmoedigen naar Nederland te komen.
Deelt u de mening dat wachttijden voor dergelijke vluchtelingen van een jaar of meer onaanvaardbaar zijn? Zo ja, op welke termijn gaat het aantal extra IND-ers daadwerkelijk zorgen voor verkorting van de termijnen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven in de beantwoording van eerder gestelde vragen4 ben ik van mening dat de doorlooptijden bij de afhandeling van aanvragen in de verlengde asielprocedure (spoor 4) te lang zijn. De IND heeft, om de doorlooptijden te verkorten, in 2018 200 fte extra personeel geworven. Werving zag niet alleen op inzet voor het proces asiel, maar ook voor ondersteunende processen als dienstverlening en juridische zaken. Onlangs is besloten om de capaciteit bij de IND in 2019 verder uit te breiden met 150 fte voor het behandelen van asielaanvragen. Het aannemen en vervolgens inwerken van nieuwe medewerkers kost tijd. Afhankelijk van het soort werk duurt het een half jaar tot meer dan een jaar voordat medewerkers volledig en zelfstandig werkzaam zijn. In de regel worden zij opgeleid door meer ervaren medewerkers wat in eerste instantie leidt tot productieverlies alvorens sprake is van productiestijging. De achterstanden bij onderdelen in het asielproces kunnen niet op heel korte termijn worden opgelost maar de verwachting is wel dat daar dit jaar stappen in gezet kunnen worden.
Het bericht dat de politiebonden woedend zijn over verbod politieactie |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de burgemeester van Den Haag de voorgenomen pensioenacties van de politiebonden (gedeeltelijk) tegenhoudt?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer kwalijk is dat de burgemeester van Den Haag deze demonstratie (gedeeltelijk) verbiedt zonder daar een reden voor te geven?
Naar inmiddels is gebleken zal de demonstratie doorgang vinden zoals aangekondigd. Van een situatie als verondersteld in vraag 2 is dus geen sprake. In algemene zin geldt dat het stellen van beperkingen aan of het verbieden van een demonstratie altijd zal moeten worden gemotiveerd door het bevoegde gezag (de burgemeester). Voor contact tussen mij en de burgemeester van Den Haag hierover bestaat thans geen aanleiding.
Bent u bereid met de burgemeester van Den Haag in contact te treden om te kijken of de demonstratie toch doorgang kan vinden?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór de geplande actie op maandag 11 februari 2019?
Ja.
Het bericht locomotief ontspoort op Sloelijn bij Nieuwdorp |
|
Rutger Schonis (D66) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Locomotief ontspoort op Sloelijn bij Nieuwdorp»?1
Ja.
Had deze situatie niet kunnen worden voorkomen, aangezien in november 2017 en in december 2018 op dit tracé ook een ongeluk is gebeurd en de betrokken partijen daarna maatregelen hebben getroffen? Zo nee, waarom niet?
Allereerst wil ik aangeven dat ik het betreur dat deze incidenten hebben plaatsgevonden. Tegelijk kan ik gelukkig constateren dat hierbij niemand letsel heeft opgelopen.
De drie incidenten zijn verschillend van aard. De toedracht van het huidige incident wordt momenteel door ProRail onderzocht. Volgens ProRail is het eerste beeld dat hier een menselijke factor een rol speelt, maar op een andere manier dan in december 2018. Wat er precies is voorgevallen is echter nog onderwerp van het huidige onderzoek en ik wil niet vooruit lopen op de definitieve onderzoeksresultaten.
Zoals aangegeven in de beantwoording van de eerdere Kamervragen van het lid Schonis in januari 20192 was het incident van november 2017 van geheel andere aard dan het incident in december 2018.
Naar aanleiding van het incident in november 2017 heeft ProRail grondig onderzoek gedaan en zijn verbetermaatregelen aan de spoorinfrastructuur genomen om een dergelijk incident in de toekomst te voorkomen. Na het incident in december 2018 heeft ProRail de conditie van het spoor op dit traject opnieuw onderzocht en deze bleek in goede staat te zijn en te voldoen aan de norm.
Wordt, ervan uitgaande dat er een evaluatie plaatsvindt van dit ongeluk, deze evaluatie gelijktijdig uitgevoerd met die van het ongeluk van afgelopen kerst? Wanneer worden de resultaten hiervan verwacht?
Ieder incident wordt individueel onderzocht. De uitkomsten van deze onderzoeken zullen met elkaar en met andere incidentenonderzoeken worden vergeleken. Bij deze vergelijking wordt gekeken of bepaalde trends kunnen worden ontdekt en welke verbetermogelijkheden zich voordoen. ProRail verwacht hierover in het voorjaar uitsluitsel te geven.
Vooruitlopend op de uitkomsten van de evaluatie, ziet u na het tweede incident binnen korte tijd op dit spoortraject aanleiding om maatregelen te treffen om verdere ongevallen te voorkomen?
Er is nu geen aanleiding om te denken dat dit structurele oorzaken betreft. Mocht dit wel blijken uit de onderzoeken verwacht ik dat ProRail maatregelen neemt.
De rol van verzekeraars, Achmea in het bijzonder, bij het proces tot stelselherziening rechtsbijstand en de invloed op het ministerie |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Sinds wanneer bent u op de hoogte van het feit dat verzekeraars er op uit zijn ook op andere manieren dan slechts op verzekeringsbasis rechtshulp te verlenen?
Sommige rechtsbijstandsverzekeraars bieden rechtzoekenden zonder rechtsbijstandsverzekering al enkele jaren de mogelijkheid van hun dienstverlening gebruik te maken op basis van zogeheten «prepaid rechtshulp». De rechtzoekende betaalt dan een vast bedrag voor bijvoorbeeld hulp bij het bepalen van zijn rechtspositie of het onderhandelen met de wederpartij.
Heeft u kennisgenomen van het paper van het Verbond van Verzekeraars over de toekomst van rechtsbijstandsverzekeringen uit 2017 waarin reeds geconcludeerd wordt dat: «alleen rechtsbijstand blijven verlenen op basis van de traditionele rechtsbijstandverzekering is onvoldoende om in 2025 nog een grote rol te spelen bij de toegang tot het recht. Er zijn nieuwe producten, maar zeker ook nieuwe vormen van juridische dienstverlening nodig.»?1
Ik heb van het paper kennis genomen. Hierin lees ik dat de branche verkent op welke wijze rechtsbijstandsverzekeraars onder veranderende marktomstandigheden, zoals het grotere aanbod aan juridische informatie die rechtzoekenden online kunnen vinden, ook op langere termijn hun relevantie kunnen behouden. Dat de branche nadenkt over haar toekomst vind ik een goede zaak. Ook de Nederlandse Orde van Advocaten en mijn ministerie verkennen, elk vanuit hun eigen verantwoordelijkheid, hoe zij omgaan met de veranderingen in de markt voor juridische dienstverlening.
Heeft u, dan wel uw ministerie, contact gezocht met Achmea voor het vormgeven van de pilot met consumentenrechtelijke geschillen of heeft Achmea met u, dan wel uw ministerie contact opgenomen? Als u contact heeft gezocht met Achmea, waarom heeft u dit specifiek met Achmea gedaan? Als Achmea contact heeft gezocht met u, dan wel uw ministerie, wanneer vond dit eerste contact dan plaats?
De pilot consumentenrechtelijke geschillen is een pilot die tot stand is gekomen op initiatief van de Raad voor Rechtsbijstand en die onder de verantwoordelijkheid van de Raad voor Rechtsbijstand wordt uitgevoerd. Bij de keuze voor LegalGuard (initiatief van Achmea) als dienstverlener in het kader van deze pilot hebben noch ikzelf noch mijn ambtenaren enige betrokkenheid gehad.
Hoe vaak heeft u gesprekken gehad met verzekeraars, en Achmea in het bijzonder, sinds uw aantreden, en waarover gingen deze gesprekken?
Zowel mijn ambtenaren als ik zijn continue in gesprek met organisaties en professionals in en rond het stelsel om gezamenlijk tot gedragen voorstellen voor verbetering te komen. In 2018 zijn er in het kader van het programma Rechtsbijstand een aantal ontwerpsessies en themabijeenkomsten georganiseerd. Bij deze ontwerp en themasessies waren ook professionals afkomstig uit de verzekeringswereld aanwezig. Daarnaast heeft periodiek hoog ambtelijk overleg plaatsgevonden met bestuurders van het Juridisch Loket, de Raad voor Rechtsbijstand, de NOvA en met andere organisaties, zoals de Raad voor de rechtspraak, het OM, en het Verbond van Verzekeraars. Omdat ik groot belang hecht aan het mij breed laten informeren op diverse terreinen door verschillende partijen heb ik ook een reeks werkbezoeken afgelegd, waaronder aan Stichting Achmea Rechtsbijstand. Het belang dat ik voor ogen had bij het afleggen van dit werkbezoek was om mij te informeren over de werkzaamheden van grote juridische dienstverleners.
Welke rol ziet u voor verzekeraars, en Achmea in het bijzonder, in het nieuwe stelsel van rechtsbijstand?
In het nieuwe stelsel wil ik rechtzoekenden toegang geven tot een effectieve, laagdrempelige en zoveel mogelijk integrale oplossing voor hun geschil. Daarom verken ik op welke wijze verschillende aanbieders van rechtshulp hieraan kunnen bijdragen. Daarbij kijk ik ook naar rechtsbijstandsverzekeraars, nu zij beschikken over ruime ervaring met de afdoening van juridische geschillen die mogelijk bij de vormgeving van het nieuwe stelsel van rechtsbijstand kan worden benut.
Op dit moment wordt een marktverkenning uitgevoerd, die onder andere duidelijkheid moet geven over de vraag hoe de markt gaat bewegen met voorgestelde stelselwijziging. De vraag of en zo ja welke producten door rechtsbijstandsverzekeraars kunnen worden geleverd kan ik daarom nog niet beantwoorden. Mocht Stichting Achmea Rechtsbijstand in de toekomst aan de rechtshulpverlening in het stelsel willen bijdragen, dan zal het aan dezelfde selectiecriteria moeten voldoen als andere belangstellende partijen.
In welk opzicht is de pilot voor consumentenrechtelijke geschillen van de raad voor rechtsbijstand met LegalGuard anders dan de manier waarop LegalGuard zelf reeds haar commerciële bedrijf voert? Als er geen verschil is, waarom noemt u dit dan toch een pilot?
De pilot heeft tot doel om ervaring op te doen met andere wijzen van verlening van rechtsbijstand aan rechtzoekenden dan door een advocaat op basis van een toevoeging, bijvoorbeeld ten aanzien van klanttevredenheid, doorlooptijden, passendheid van oplossingen en kostenefficiëntie. De doelstelling van de pilot is niet het beproeven van een aanpak voor de behandeling van geschillen die afwijkt van de reguliere behandelingswijzen van LegalGuard.
Wat vindt u zelf van het feit dat u eerst een reclamefilmpje maakte voor Achmea, daarna met uw contourennota voor de rechtsbijstand de rode loper uitrolde voor verzekeraars in het stelsel voor rechtsbijstand en weer daarna, nog voordat het debat met de Kamer was afgerond, een onderdeel van Achmea al de eerste opdracht gaf om te gaan experimenteren binnen de door u vastgestelde contouren?
Op dit moment werk ik de contouren van het stelsel verder uit waarover ik uw Kamer vóór de zomer van 2019 nader informeer. Vervolgens ga ik graag met uw Kamer het gesprek hierover aan. De pilot van de Raad voor Rechtsbijstand duurt tot uiterlijk 1 maart 2020 en loopt niet vooruit op enige besluitvorming over de inrichting van het nieuwe stelsel.
Zoals hiervoor opgemerkt in mijn antwoord op vraag 3 heb ik geen betrokkenheid gehad bij de keuze van de Raad voor Rechtsbijstand om samen te werken met LegalGuard. De veronderstelling dat ik Achmea opdracht zou hebben gegeven tot een experiment is dan ook niet juist.
Voor de volledigheid merk ik op dat ik reeds eerder ben in gegaan op het filmpje bij Achmea bij eerder beantwoorde Kamervragen2.
Klopt het dat verzekeraars steeds meer en intensiever samenwerken met het ministerie, zoals te lezen valt op de website van het Verbond van Verzekeraars?2
Het is juist dat er met enige regelmaat contact is tussen mijn ministerie en rechtsbijstandsverzekeraars, het Verbond van Verzekeraars of het Platform Rechtsbijstand. Dat er contacten zijn met rechtsbijstandsverzekeraars ligt voor de hand, nu een groot deel van de Nederlandse bevolking voor rechtsbijstand is verzekerd. Het aantal polissen werd in 2014 geschat op 3,2 miljoen.4
In hoeverre komen de vijf aanbevelingen de voorzitter van het Platform Rechtsbijstand, zoals hij deze deed tijdens het rondetafelgesprek gesubsidieerde rechtsbijstand, overeen met uw plannen zoals geformuleerd in de contourennota herziening stelsel gesubsidieerde rechtsbijstand?3
Bij de totstandkoming van de contourennota zijn veel partijen geraadpleegd. Verschillende partijen hebben zelf stukken geschreven en hebben expliciet aanbevelingen gedaan.
De aanbevelingen van de voorzitter van het Platform Rechtsbijstand over het vroegtijdig bieden van een oplossing en van het betrekken van hulpverleners uit aanvullende disciplines sluiten goed aan bij de uitgangspunten voor het nieuwe stelsel. De hulpvraag van rechtzoekenden wordt beter in kaart gebracht en zal belangrijk zijn voor de vormgeving van de toegang tot informatie, advies en hulp. Het stelsel moet duurzaam zijn, het moet aansluiten op de huidige behoeften en ook ruimte bieden voor ontwikkelingen in de toekomst. Dat betekent onder andere dat het stelsel openstaat voor technologische en andere ontwikkelingen.
Klopt het dat het Platform Rechtsbijstand van het Verbond voor Verzekeraars het ministerie helpt bij de beantwoording van Kamervragen, zoals valt te lezen op haar website? Zo ja, hoe vaak en bij welke vragen is dat precies gebeurd en tot welke wijzigingen heeft dat geleid? Heeft zij ook geholpen bij het beantwoorden van de vragen over het verspreiden van een filmpje over een commerciële verzekeraar?4
Om een zorgvuldige en feitelijk juiste beantwoording van Kamervragen te waarborgen maakt afstemming met partijen waarop de vraagstelling ziet, of die een bijzondere deskundigheid hebben die voor een correcte beantwoording nodig is, deel uit van het beantwoordingsproces. Over beantwoording van bepaalde Kamervragen is om deze reden ook contact met het Verbond van Verzekeraars.
Wat vindt u van deze steeds groter wordende invloed van verzekeraars op het ministerie en op het stelsel van rechtsbijstand, zeker ook gezien in samenhang met het feit dat (sociaal) advocaten aangeven zich niet door u gehoord te voelen?
Ik herken het geschetste beeld van de toenemende invloed niet. Bij het ontwerpen van het stelsel vind ik het belangrijk om met alle partijen in het veld in gesprek te gaan zodat er met verschillende kennis en expertise naar vraagstukken gekeken wordt. Ik acht het van belang dat er naast advocaten en mediators ook gekeken zal worden naar de mogelijkheid dat andere rechtsbijstandverleners, die aan kwaliteitseisen voldoen, actief betrokken kunnen zijn.
Wilt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het ontslag van duizenden textielarbeiders in Bangladesh |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kledingfabrieken die aan H&M en Zara leveren ontslaan duizenden werkers»1?
Ja.
Klopt het dat H&M en Zara inkopen bij fabrieken die naar aanleiding van de protesten duizenden arbeiders hebben ontslagen? Welke vervolgstappen vind u dat deze inkopende bedrijven zouden moeten zetten?
Het klopt dat er arbeiders zijn ontslagen in fabrieken die leveren aan H&M. Voor Zara lijkt dat, op basis van nader onderzoek door de Schone Kleren Campagne, vooralsnog niet het geval.
Inkopende bedrijven hebben de verantwoordelijkheid onderzoek te doen naar de feiten. Indien blijkt dat werknemers ten onrechte zijn ontslagen, zou een inkopend bedrijf haar invloed moeten aanwenden om het ontslag ongedaan te maken of om compensatie voor de ontslagen werknemers te bewerkstelligen.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft contact gehad met H&M over de ontslagen arbeiders. H&M heeft aangegeven dat ze een sociale dialoog tussen bonden en werkgevers faciliteert en met de partijen heeft gesproken over de situatie. Naar aanleiding van de onrust is er een overeenkomst ondertekend door de fabrieken en vertegenwoordigers van de werknemers. H&M volgt de situatie nauwgezet, om zeker te zijn dat er correcte opvolging plaatsvindt. Het ministerie blijft hierover in contact met H&M.
Weet u of iets soortgelijks zich in Bangladesh ook heeft voorgedaan bij fabrieken waar ondertekenaars van het textielconvenant inkopen? Zo ja, welke stappen worden naar aanleiding hiervan ondernomen? Zo nee, waarom weet u dat niet?
Een soortgelijke ontslagronde van textielarbeiders heeft zich niet voorgedaan in de fabrieken waar bedrijven die lid zijn van het convenant inkopen.
Wat is uw reactie op de grootschalige protesten van textielarbeiders in Bangladesh en de wijze waarop de regering daarop reageert?
Het kabinet heeft kennis genomen van de brief van de Schone Kleren Campagne, SOMO, FNV en Arisa over de harde wijze waarop door de overheid en de werkgevers zou zijn gereageerd op de protesten van textielarbeiders. Het kabinet neemt deze signalen serieus en heeft opheldering gevraagd bij de overheid. De relevante ministeries en de werkgeversorganisatie BGMEA stelden in gesprekken met de ambassade dat de politie ingreep nadat de situatie uit de hand dreigde te lopen als gevolg van geweld en vernielingen in en rondom de fabrieken. De ambassade zal dit kritisch blijven volgen, met de verschillende partijen in gesprek blijven en daarbij het belang van serieuze sociale dialoog als middel voor het oplossen van conflicten naar voren blijven brengen.
Ten aanzien van het inhoudelijke conflict, constateert het kabinet dat gedeeltelijk gehoor is gegeven aan de protesten over de invoering van de nieuwe minimumlonen. De overheid had initieel vooral het salaris in de laagste loonschaal verhoogd; de schalen erboven bleven daarbij achter. Naar aanleiding van de ontstane arbeidsonrust heeft de overheid die hogere loonschalen alsnog verder verhoogd.
De Minister van Buitenlandse Zaken van Bangladesh heeft toegezegd de Nederlandse ambassade en andere betrokken ambassades in Dhaka te informeren over ontwikkelingen en maatregelen van de overheid en BGMEA met betrekking tot het Veiligheidsakkoord (een akkoord dat is gesloten naar aanleiding van Rana Plaza) en de onrust onder de arbeiders.
Bent u in gesprek met uw ambtsgenoot in Bangladesh over de protesten van afgelopen maand? Zo ja, wat leverde dit op? Zo nee, waarom niet?
Op mijn verzoek hoop ik binnenkort de Minister van Handel van Bangladesh te spreken om de toekomst van het Bangladesh Veiligheidsakkoord en de gang van zaken rond de ontslagen textielarbeiders aan de orde te stellen.
Brieven waarin schoolleiders gewezen worden op de wettelijke verplichting om gegevens van leraren aan te leveren voor het Lerarenregister |
|
Paul van Meenen (D66), Eppo Bruins (CU), Michel Rog (CDA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u ermee bekend dat schoolleiders op dit moment nog brieven ontvangen van of namens uw ministerie, waarin zij gewezen worden op de wettelijke verplichting om gegevens van leraren aan te leveren voor het lerarenregister?1
Ik ben ermee bekend dat schoolbesturen een brief hebben gekregen waarin opgeroepen wordt om de gegevens van hun leraren te leveren, zodat deze gebruik kunnen maken van het Lerarenportfolio. Deze brief had niet in deze vorm verstuurd moeten worden: de informatie die er in staat is onvolledig. Dat betreur ik.
Zoals ik u heb gemeld in mijn brief van 16 januari 20192 zal van een verplicht lerarenregister in deze kabinetsperiode geen sprake zijn. Wel blijf ik werken aan de doelen uit de Wet beroep leraar en het vrijwillig Lerarenportfolio, dat de regie over de professionele ontwikkeling in handen legt van de leraar. Dit is een essentieel verschil met het huidige bekwaamheidsdossier, dat in handen is van het schoolbestuur. Ik vind het daarom belangrijk dat besturen gegevens aanleveren, zodat leraren van het portfolio gebruik kunnen maken. Om dubbele lasten te voorkomen, hoeven schoolbesturen die het portfolio onder leraren stimuleren niet langer bekwaamheidsdossiers bij te houden.
Besturen zijn verplicht de gegevens aan te leveren, maar de leraar bepaalt zelf of hij of zij het portfolio wil gebruiken. Schoolbesturen die ervoor kiezen geen gegevens aan te leveren, moeten kunnen aantonen dat zij op andere wijze de professionele ontwikkeling van hun leraren stimuleren. Voor hen geldt de wettelijke verplichting tot de bekwaamheidsdossiers onverkort. Deze laatste opt-out mogelijkheid ontbreekt in de brief die recent aan schoolbesturen is verstuurd. Dit zal gerectificeerd worden. De besturen die de door u aangehaalde brief hebben ontvangen, zullen een herstelbrief krijgen conform bovenstaande strekking.
Bent u ermee bekend dat in deze brieven wordt gedreigd dat het niet voldoen aan de wettelijke verplichting zal meewegen bij de inspectiebeoordeling van de school?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat deze brieven onnodig zijn en leiden tot onnodige spanning en onzekerheid bij scholen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om de Inspectie van het Onderwijs opdracht te geven anticiperend te handhaven als het gaat om de verplichtingen die (nu nog, maar binnenkort niet meer) voortvloeien uit het lerarenregister?
Ik ben met de Inspectie in gesprek over de manier waarop het toezicht rondom dit thema vorm en inhoud krijgt. De verplichting op het register mag dan verdwijnen: zorg en aandacht voor professionele ontwikkeling van leraren is niet vrijblijvend.
We mogen van leraren verwachten dat zij zich voor hun eigen professionele ontwikkeling inzetten. Tegelijkertijd is het de verantwoordelijkheid van schoolbesturen om zorg te dragen voor een schoolklimaat waarin professionele ontwikkeling kan gedijen, waarin leraren optimaal aan hun ontwikkeling willen en kunnen werken.
Dit betekent ook dat het schoolbestuur jaarlijks verantwoording aflegt over de wijze waarop dit gerealiseerd wordt en de tijd en middelen die het daarvoor beschikbaar heeft gesteld. In het AO Leraren en in de Kamerbrief van 16 januari heb ik aangegeven dat ik dit wettelijk ga vastleggen. Dit doe ik door strategisch HRM-beleid en professionaliteit als deugdelijkheidseisen op te nemen in de wet, zodat de Inspectie het toezicht hierop structureel kan inrichten. Ik zal u voor de zomer informeren over de nadere uitwerking hiervan.
Het bericht ‘Betsjinning brêgen en sluzen Ofslútdyk ûnbetrouber’ |
|
Aukje de Vries (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Wanneer zijn de problemen voor het eerst geconstateerd en als dit al in 2016 was, gezien het feit dat in dat jaar de bedienings- en besturingsinstallatie van de bruggen en sluizen van de Afsluitdijk is vervangen, waarom is er dan pas in 2018 onderzoek naar gebreken uitgevoerd?1 Wat is het risico voor de veiligheid geweest?
In 2016 is de bediening- en besturingsinstallatie van deze objecten op beide complexen vervangen. Daarna rezen er vermoedens dat deze installatie niet goed functioneerde en rees de vraag of de installatie voldeed aan de daaraan gestelde eisen. In het begin leek nog sprake van «kinderziekten». Naarmate de tijd vorderde bleken deze van meer structurele aard en complexer dan aanvankelijk gedacht. In 2018 heeft dit geleid tot nader onderzoek en zijn direct maatregelen genomen toen de uitkomsten daarvan bekend werden.
Door de onbetrouwbaarheid van de installatie zijn er risico’s voor de veiligheid geweest. Er hebben zich 15 situaties voorgedaan sinds 2016, welke te relateren zijn aan deze problematiek. Deze hebben niet tot ongevallen geleid. Door alert menselijk handelen van de bedienaars zijn gevaarlijke situaties voorkomen. Met de nieuw genomen extra maatregelen wordt de veiligheid verder beheerst.
Wat is de relatie van de geconstateerde gebreken met de eerdere problemen en storingen bij de bruggen en sluizen in onder meer januari 2018, waarbij er problemen waren met de printplaten van de brug waardoor automobilisten vier uur lang vast stonden?
Voor zover nu bekend, is er geen relatie tussen de brugstoring van januari 2018 bij Den Oever en de huidige problemen. De stremming is destijds veroorzaakt door een technisch defect aan de printplaten. In 2018 hebben zich drie storingen bij Kornwerderzand voorgedaan. Deze werden veroorzaakt door warmteproblemen en door problemen met de sensoren van de remmen van de brug. Naast deze storingen zijn er in 2018 geen storingen geweest met hinder voor het wegverkeer.
De huidige inschatting is dat de weg en/of vaarweg voor het uitvoeren van testen de komende tijd vijf tot zeven nachten gestremd is; in welke periode gaat dit gebeuren? Bent u bereid om zich in te zetten om de overlast en stremmingen tot een minimum te beperken en het aantal nachten met stremmingen verder proberen te verminderen, zeker gezien het feit dat voor de bereikbaarheid van Fryslân de Afsluitdijk een belangrijke route is en mensen, als deze is afgesloten, ver moeten omrijden?
Rijkswaterstaat heeft op 18, 19, 20, 25 en 26 februari van 22.00 tot 05.00 uur de testen uitgevoerd aan de draaibruggen in de Afsluitdijk. Gedurende de testen was de Afsluitdijk gestremd voor vaar- en wegverkeer. De testen aan de schutsluizen zijn reeds in januari uitgevoerd. De testen zijn juist in de nacht uitgevoerd, om daarmee de hinder voor de gebruikers zoveel mogelijk te beperken.
Wanneer is er zicht op verder nog uit te voeren werkzaamheden en de daarvoor benodigde uitvoeringsduur, zoals wordt genoemd in de brief van 31 januari 2019 aan de Kamer (Kamerstuk 35 000 A, nr. 83)? Aan welke werkzaamheden, die u aankondigt in uw brief, moet worden gedacht en welke overlast kunnen die veroorzaken?
De nog uit te voeren testen moeten zicht geven op de te nemen maatregelen en de daarbij behorende uitvoeringsduur.
In hoeverre gaat het bij de bedienings- en besturingsinstallatie voor bruggen en sluizen van de Afsluitdijk om een «standaardproduct»? En als dat het geval is, is daar dan ook elders gebruik van gemaakt? In hoeverre is het dan mogelijk dat dezelfde problemen en potentieel gevaarlijke situaties zich ook elders bij bruggen kunnen voordoen? Wat wordt bedoeld met 'zeven objecten» in uw brief van 31 januari 2019?
Bij de bedienings- en besturingsinstallatie van de objecten in de Afsluitdijk zijn deels standaard producten toegepast en is er verder sprake van maatwerk. Nieuw te bouwen installaties moeten allemaal aan dezelfde eisen en aan de
geldende richtlijnen voldoen. De bediening- en besturingsinstallatie van de bruggen en sluizen op de Afsluitdijk is in gebruik genomen in 2016. Alle overige objecten met installaties van RWS zijn in de periode 2013–2015 uitvoering getest op een veilige werking. Hierbij zijn toen geen problemen geconstateerd zoals die zich op de objecten in de Afsluitdijk nu voordoen. Alle objecten worden gemonitord door het dagelijks gebruik van de objecten, periodieke inspecties en testen. De «zeven objecten» uit de genoemde brief zijn de vier bruggen in de Afsluitdijk en de schutsluizen met één sluiskolk bij Den Oever en Kornwerderzand met tweesluiskolken.
In hoeverre zijn de door u getroffen maatregelen (inzet extra brug- en sluismeesters en extra camera’s) voldoende om onveilige situaties (die tot nu toe door alert menselijk handelen gelukkig voorkomen konden worden) te voorkomen? Welke kosten zijn nu en in de toekomst met deze acute maatregelen gemoeid? Gaat Rijkswaterstaat (RWS) de leverancier c.q. aannemer ook voor deze kosten aansprakelijk stellen, indien dit aan de orde is?
De door Rijkswaterstaat genomen maatregelen worden op dit moment voldoende geacht. De kosten van de reeds genomen maatregelen bedragen ca. € 0,5 mln. De kosten voor de vervolgfase zijn afhankelijk van de te nemen maatregelen.
Rijkswaterstaat onderzoekt hoe het proces van oplevering door de aannemer en de acceptatie van het werk in 2016 door Rijkswaterstaat heeft plaatsgevonden. Het betreft hier de oplevering van zeven objecten die op verschillende momenten heeft plaatsgevonden. Rijkswaterstaat maakt voor de zomer een feitenrelaas om de mate van aansprakelijkheid te bepalen en daar een positie over in te nemen.
In hoeverre wordt in het door RWS uitgevoerde onderzoek naar het proces van oplevering en acceptatie van het werk ook de aanbesteding meegenomen, aangezien bij andere trajecten gebleken is dat ook daar deze problemen kunnen ontstaan? Bent u bereid om de aanbesteding en het toezicht tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden mee te (laten) nemen in het onderzoek? Worden de eerdere problemen uit 2018 ook meegenomen in het onderzoek?
Het onderzoek richt zich op de aanbestedingsfase tot en met de oplevering en overdracht. De incidenten en storingen in 2018 die te relateren zijn aan de geconstateerde problemen worden meegenomen in het onderzoek.
Nieuw onderzoek in de zaak-Poch |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u zich uw antwoorden herinneren op de eerder gestelde Kamervragen inzake de zaak-Poch?1
Ja.
Kunt u zich uw brief herinneren van 18 januari 2019, waarin u stelde dat «een onafhankelijk persoon vragen inzake het aanvullend onderzoek wil stellen naar de volledigheid van het dossier, mede tegen de achtergrond van de in de media gedane uitingen»?2
In de brief waaraan u refereert heb ik aangegeven dat ik een onafhankelijk persoon zal vragen aanvullend onderzoek in te stellen naar de volledigheid van het dossier, mede tegen de achtergrond van de in de media gedane uitingen.
In navolging op die brief kan ik u melden dat ik de heer Machielse, oud Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad, heb gevraagd om het bovengenoemde onderzoek in te stellen. De heer Machielse heeft deze onderzoeksopdracht aanvaard.
Bent u bereid de eerder gestelde schriftelijke vragen inzake de zaak-Poch, die niet door u beantwoord zijn, in het aanvullend onderzoek alsnog mee te nemen en te beantwoorden?
De onderzoeksopdracht is zo breed mogelijk gesteld, zie ook het antwoord op vraag 5. De onderzoeker heeft zelf de ruimte om te bepalen of hij de betreffende onbeantwoorde vragen daarbij meeneemt en zo ja, op welke wijze. Ik zal de beantwoording van beide sets vragen doen toekomen aan de heer Machielse.
Is het onderzoek reeds gestart? Zo nee, op welke termijn zal dit gebeuren?
Het onderzoek is nog niet gestart, maar het ligt in de rede dat het onderzoek binnen zeer afzienbare termijn zal starten.
Welk mandaat heeft de onafhankelijke onderzoeker en hoe wordt deze geselecteerd?
De onderzoeker heeft tot taak onderzoek te verrichten met het oog op de beantwoording van in ieder geval de volgende vragen:
Bovenstaande, open geformuleerde, vragen moeten in onderlinge samenhang worden onderzocht, waarbij mede de informatiepositie op basis waarvan (politieke) besluitvorming heeft plaatsgevonden relevant is. Het staat de onderzoeker vrij om andere feiten te signaleren die hem in het licht van de onderzoeksvragen relevant voorkomen en kunnen bijdragen aan de waarheidsvinding.
De onafhankelijk onderzoeker is geselecteerd op basis van een aantal selectiecriteria. Er is onder meer gekeken naar volstrekte onafhankelijkheid, de betreffende persoon mag niet eerder betrokken zijn geweest bij het dossier Poch. Daarnaast is ook gekeken naar praktijkervaring ten aanzien van strafrechtelijke dossiers van het hoogste kwalitatieve niveau.
Op welke termijn kan de Kamer de uitkomsten van het onderzoek verwachten?
De onafhankelijk onderzoeker is niet aan een termijn gebonden. Ik zal uw Kamer te gelegener tijd nader informeren.
Het bericht ‘Universiteit is te wit’ |
|
Judith Tielen (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Universiteit is te wit»?1
Ja.
Kunt u toelichten wat de status is van het aangehaalde diversiteitsplan en in hoeverre de medezeggenschap hierbij betrokken is?
De ambitie van de Universiteit Utrecht om te werken aan een diverse en inclusieve universiteit is opgenomen in hun Strategisch Plan (2016–2020). De Universiteitsraad heeft met dit Strategisch Plan ingestemd. Het projectplan «Diversiteit: instroom en selectie», waarover de Telegraaf schreef, is een uitwerking van de ambitie van de Universiteit. Het college van bestuur heeft dit projectplan in november 2018 goedgekeurd en als uitwerking van beleid toegestuurd aan de medezeggenschap. Bespreking in de Universiteitsraad staat gepland voor april 2019.
Wat vindt u van het diversiteitsplan en de genoemde doelstellingen?
Ik kan het alleen maar aanmoedigen dat universiteiten en hogescholen nadenken over diversiteit en inclusie en daar ook concrete maatregelen aan koppelen. Het is echter aan de instellingen zelf om te bepalen hoe zij hier aandacht aan besteden en welke maatregelen zij op dit gebied nemen.
Deelt u de mening dat diversiteitbeleid en inclusie veel meer moet zijn dan doelgroepenbeleid? Zo ja, wat is uw definitie van diversiteit en wat is de door u gewenste doelstelling?
Ja, ik deel de mening dat diversiteitsbeleid en inclusie meer moet zijn dan doelgroepenbeleid.
Diversiteit betreft alle manieren waarop mensen van elkaar verschillen. Diversiteit in de studentenpopulatie gaat naar mijn mening over de verschillende achtergronden, ervaringen talenten, culturen en nationaliteiten van studenten. Inclusie maakt het mogelijk dat de universiteit of hogeschool een plek is waar iedereen zich thuis kan voelen en zich optimaal kan ontwikkelen.
Ik vind het belangrijk dat er bij universiteiten en hogescholen aandacht is voor diversiteit en inclusie. Hoe zij dat doen, is aan de instellingen zelf. Om die reden heb ik hiervoor geen gewenste doelstelling.
Dat geldt overigens ook voor de Universiteit Utrecht en komt tot uiting in de vier uitgangspunten die de universiteit hanteert:2 Studenten, medewerkers en gasten met een grote verscheidenheid aan achtergronden voelen zich welkom bij de Universiteit Utrecht;3 Studenten en medewerkers hebben de ruimte om zich te ontplooien,4 Een divers samengestelde staf biedt de diverse studentenpopulatie herkenbare rolmodellen,5 Studenten, medewerkers en gasten benaderen elkaar zonder vooroordelen en uitsluiting.
Bent u van mening dat de in het artikel genoemde maatregelen om «tot meer diversiteit te komen» als een gebedsruimte (met gescheiden ingangen) en een jaarkalender met islamitische feestdagen, daadwerkelijk bijdragen aan diversiteit en inclusie? Of ziet u het risico dat zaken als gescheiden ingangen juist de integratie van studenten onderling en de omarming van de vrije waarden van Nederland tegenwerken?
In het artikel in de Telegraaf wordt gerefereerd aan een bijlage van het projectplan «Diversiteit: instroom en selectie» van de Universiteit van Utrecht. In deze bijlage, die ter inspiratie bij het projectplan is gevoegd, worden verschillende ideeën van studenten en werknemers genoemd om te komen tot meer diversiteit en inclusie op de universiteit. Het gaat om ideeën van studenten en werknemers, niet om beleid van de Universiteit Utrecht.
De universiteit heeft mij laten weten dat er geen plannen zijn voor aanpassing van de jaarkalender of een gebedsruimte (met gescheiden ingangen). Er zijn stilteruimtes waar iedereen gebruik van kan maken (met één deur) en er is volgens de universiteit geen aanleiding dat aan te passen.
Ik ben van mening dat maatregelen om tot meer diversiteit en inclusie te komen altijd weloverwogen moeten worden genomen. Op welke manier dat gebeurt en welke maatregelen worden genomen is de verantwoordelijkheid van universiteiten en hogescholen zelf.
Deelt u de mening dat dergelijke maatregelen weinig met kwaliteit van onderwijs te maken hebben? Zo ja, vindt u dat deze maatregelen een doelmatige besteding van onderwijsgeld zouden zijn?
Ik ben van mening dat diversiteit, zowel in de studentenpopulatie als in het personeelsbestand, een belangrijke bijdrage kan leveren aan de kwaliteit van het onderwijs. Een leergemeenschap die bestaat uit studenten en docenten met verschillende achtergronden, ervaringen, talenten, culturen en nationaliteiten daagt studenten uit om zich in de ander te verdiepen, verschillende perspectieven op vraagstukken te bezien en te komen tot creatieve oplossingen. Studenten leren zo om bruggen te slaan en verbindingen te maken die nodig zijn voor de toekomst. Het is daarmee een onderdeel van de bildungs- en verbindingsopgave van het onderwijs en maatregelen die daar aan bijdragen zijn naar mijn mening een doelmatige besteding van onderwijsgeld.
Deelt u de mening dat diversiteit nooit een doel kan zijn van de universitaire selectieprocedure, maar dat selectieprocedures erop gericht moeten zijn om het studiesucces van studenten voor de beoogde opleiding te voorspellen?
Ik vind het belangrijk dat er in selectieprocedures aandacht is voor kansengelijkheid. Alle aspirant-studenten moeten dezelfde kansen hebben om toegelaten te worden tot een (selecterende) opleiding.
Het bericht dat Pim wil en kan leren, maar niet naar vwo mag |
|
Peter Kwint (SP) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Ken u het bericht «Pim wil leren, kan leren, maar is in een fuik beland»? Wat vindt u ervan dat Pim – die lijdt aan vorm van autisme en speciaal onderwijs volgde – met zijn vakkenpakket niet naar het vwo mag, terwijl hij een 8,6 gemiddeld staat?1
Ja.
Bent u het eens dat de inzet van Pim en het Carolus Clusius College juist te prijzen is en het dan ook betreurenswaardig is dat er, volgens het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en de Inspectie van het Onderwijs, geen andere mogelijkheden zijn tot uitzondering en Pim zodoende niet kan doorstromen naar het vwo? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb waardering voor de inzet die Pim toont in zijn schoolcarrière. Dat hij op het havo gemiddeld hoge cijfers haalt is gezien zijn geschiedenis erg knap. Naast het behalen van goede cijfers is echter ook het volgen en afsluiten van alle verplichte vakken (waaronder een tweede moderne vreemde taal naast het Engels) nodig om een vwo-diploma te halen. Zijn ouders hebben bij het Ministerie van OCW een verzoek ingediend om artikel 60 van het Eindexamenbesluit Voortgezet Onderwijs (de zogeheten hardheidsclausule) toe te passen. Op grond daarvan kan vrijstelling worden verleend voor het moeten volgen en met een examen afronden van een verplicht vak. Dit verzoek is afgewezen. Pim vrijstelling verlenen voor de tweede moderne vreemde taal (al dan niet op basis van zijn hoge cijfergemiddelde), zou namelijk oneerlijk zijn tegenover de andere leerlingen, die óók alle verplichte vakken moeten doen.
Het is echter niet zo dat Pim met zijn huidige vakkenpakket niet kan doorstromen van havo-4 naar vwo-5. Er is geen wettelijk doorstroomverbod voor leerlingen met een vakdeficiëntie. Weliswaar zou die deficiëntie in vwo-5 en vwo-6 gerepareerd moeten worden, om aan het eind van vwo-6 examen te kunnen doen in dit vak, maar dat kan op schoolniveau geregeld worden.
Pim wilde doorstromen naar het vwo met profiel Economie en Maatschappij. Dit profiel kenmerkt zich door vakken met een gamma- en alfa-oriëntatie, waaronder de talen. Alleen voor leerlingen die aantoonbaar taalzwak zijn of een andere moedertaal hebben, kan in de cultuurprofielen bij uitzondering vrijstelling worden verleend voor het moeten doen van examen in een tweede moderne vreemde taal. Voor zover ik heb kunnen beoordelen voldoet Pim niet aan die voorwaarden. Overigens moet er bij vrijstelling altijd een vervangend vak worden gevolgd van dezelfde zwaarte.
Het Carolus Clusius College had er zelf voor kunnen kiezen hem daartoe in de gelegenheid te stellen. In het genoemde besluit over toepassing van de hardheidsclausule is expliciet vermeld dat er geen wettelijke voorschriften zijn die verhinderen dat een leerling binnen dezelfde school van het havo naar het vwo overstapt, ook al kan de leerling met de huidige vakkencombinatie vanwege een vakdeficiëntie nog niet aan de voor hem relevante exameneisen voldoen. Mede omdat hem nog twee jaar restten om alsnog de tweede moderne vreemde taal te volgen en daarmee te voldoen aan de exameneisen voor zijn gekozen profiel, zie ik geen grond om vrijstelling te verlenen.
In hoeverre verhoudt het verhaal van Pim zich tot deze door u gedane uitspraken: «Iedere havist verdient een eerlijke kans om na het behalen van een havodiploma door te stromen naar het vwo. Alle leerlingen verdienen de kans om het maximale uit zichzelf te halen. Ook als je bijvoorbeeld wat later bloeit dan je klasgenootjes»?2
Een bredere «taligheid» behoort tot de essentie van het wetenschappelijk onderwijs en daarmee ook van het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, het vwo. Dat geldt te meer voor de maatschappijprofielen, zoals het profiel Economie en Maatschappij dat Pim wilde volgen. Dit profiel kenmerkt zich door vakken met een gamma- en alfa-oriëntatie, waaronder de talen. In alle profielen van het vwo is daarom naast het Engels ten minste één tweede moderne vreemde taal (of een klassieke taal) verplicht. Dus elke leerling die vanuit de havo naar het vwo doorstroomt zal uiteindelijk examen moeten doen in een tweede moderne vreemde taal, wil hij of zij een volwaardig vwo-diploma behalen dat recht geeft op instroom in het wetenschappelijk onderwijs.
Dat dit voor leerlingen die tijdens (de bovenbouw van) hun havo-opleiding geen onderwijs hebben gevolgd in een tweede moderne vreemde taal ingewikkelder kan zijn dan voor leerlingen die dat wel hebben gedaan, behoeft geen betoog. Dit is echter geen reden om de inhoud en waarde van het vwo-diploma ter discussie te stellen. Daarom doen havoleerlingen die de ambitie hebben om na het behalen van hun havodiploma door te stromen naar het vwo, of, zoals in het geval van Pim, al na havo-4 naar vwo-5 te gaan, er goed aan om in de havo een tweede moderne vreemde taal te kiezen. Indien leerlingen toch zonder deze bagage instromen in de bovenbouw van het vwo kunnen zij zich deze tweede moderne vreemde taal ook nog gedurende die periode eigen maken, zodat zij er examen in kunnen doen. Dat zal in de regel wel om maatwerk van de kant van de school en extra inzet van de kant van de leerlingen vragen. Maar iedere havist heeft zo een eerlijke kans om door te stromen naar het vwo, ook zogeheten «laatbloeiers».
Hoeveel scholen voor speciaal onderwijs in Nederland bieden naast vmbo ook havo en vwo aan? Hoe zijn deze scholen verspreid over het land? Zijn dit naar uw mening voldoende scholen en locaties om te voorzien in de vraag naar havo en vwo op het speciaal onderwijs?
In het vso zijn er 207 schoolvestigingen waar wordt lesgegeven aan leerlingen met een uitstroomprofiel vervolgonderwijs. Van deze 207 vestigingen zijn er 135 die havo aanbieden, van die 135 zijn er 94 die bovendien vwo bieden; 41 vestigingen bieden naast vmbo alleen havo aan (speciale scholen die gebruik maken van vavo zijn hierin niet meegenomen). De vestigingen zijn goed verspreid over het land. Leerlingen die in staat zijn om vwo te doen, zullen dat veelal ook goed kunnen op een reguliere school met extra ondersteuning en dat maakt dat de vraag naar vwo minder groot is dan die naar vmbo en havo. Het huidige aanbod acht ik gelet op de omvang van de doelgroep voldoende.
Zijn u meer signalen bekend zoals die van Pim of andere leerlingen zonder autisme die wegens het gebrek aan een moderne tweede vreemde taal en/of een achtste vak in hun vakkenpakket op de havo en ondanks een voldoende gemiddeld cijfer, niet door mogen stromen naar het vwo? Zo ja, om hoeveel signalen gaat het jaarlijks?
Het komt vaker voor dat leerlingen vakdeficiënties hebben die doorstroom van havo naar vwo belemmeren. Om hoeveel signalen het op jaarbasis gaat, is onbekend.
Klopt het dat op het gymnasium een tweede moderne vreemde taal niet noodzakelijk is en leerlingen dus zonder toestemming van het Ministerie van OCW of de Inspectie van het Onderwijs naar het gymnasium zouden kunnen doorstromen indien zij op de havo geen onderwijs in twee moderne vreemde talen gevolgd hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dat klopt in zoverre dat een tweede moderne vreemde taal niet verplicht is in alle gymnasiumprofielen (dáárvoor zou dus geen ontheffing of vrijstelling nodig zijn), maar in het gymnasium is naast het Engels wel ten minste één van de klassieke talen (Latijn of Grieks) verplicht. Leerlingen die na het behalen van het havodiploma zouden willen doorstromen naar het vwo zullen daar dus ten minste óf een tweede moderne vreemde taal moeten volgen en met een examen moeten afronden (atheneum), óf een klassieke taal (gymnasium).
Klopt het dat u in deze gevallen gebruik kunt maken van de hardheidsclausule in het Eindexamenbesluit VO? Wat is de reden dat u hier in het geval van bijvoorbeeld Pim geen gebruik van heeft gemaakt? Bent u bereid hier alsnog gebruik van te maken, zodat leerlingen zoals Pim kunnen doorstromen naar het vwo zonder enige belemmering? Kunt u uw antwoorden toelichten?3
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Acht u het wenselijk dat leerlingen worden belemmerd in hun recht op doorstroom in het onderwijs en kansen mislopen, omdat zij al vroeg geplaatst worden op een bepaald niveau of voor een bepaald niveau kiezen en daardoor niet of te laat kunnen voldoen aan aanvullende eisen, zoals een moderne tweede vreemde taal op het vwo? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het civiel effect en daarmee de waarde van de verschillende diploma’s in het voortgezet onderwijs is gebaseerd op een bepaalde inhoud die leerlingen aan het eind van hun opleiding op een bepaald niveau moeten beheersen. De weg daarnaar toe kan verschillen (bijvoorbeeld in zes jaar «rechtstreeks» van vwo-1 naar vwo-6, of met nog twee jaar «stapelen» in het vwo na vier of vijf jaar havo), maar de bestemming is gelijk: het betreffende VO-diploma met de daaraan gestelde vak-eisen. Een tweede moderne vreemde taal in het vwo is dan ook geen aanvullende eis ten opzichte van het havodiploma, maar in beginsel een regulier en voor alle leerlingen verplicht onderdeel van het vwo-diploma. Dus of een havo-gediplomeerde leerling nu op de havo wel of geen examen heeft gedaan in een tweede moderne vreemde taal, voor het behalen van een vwo-diploma zal hij of zij hier in beginsel wel examen in moeten doen. Een eventueel recht van leerlingen op doorstroom van havo naar vwo kan niet betekenen dat zij een vwo-diploma behalen zonder dat zij daarvoor alle verplichte vakken met een examen hebben afgerond. Dat zou niet eerlijk zijn richting leerlingen die wél alle verplichte vakken met een examen hebben afgerond, en zou het civiel effect van het vwo-examen aantasten.
Bent u het ermee eens dat leerlingen altijd een kans verdienen en moeten krijgen als zij willen doorstromen naar een hoger niveau op het voortgezet onderwijs zonder aanvullende eisen, ondanks dat dit kan leiden tot meer uitval, in het kader van «als je het nooit probeert, zal je het nooit weten»? Kunt u uw antwoorden toelichten?
Ik vind dat leerlingen altijd een kans verdienen en moeten krijgen als zij willen doorstromen naar een hoger niveau op het voortgezet onderwijs. Dit is echter geen makkelijke stap. Daarom beraad ik mij momenteel op een doorstroomrecht havo-vwo met eventuele uniforme toelatingseisen. Daarbij teken ik nogmaals aan dat de tweede moderne vreemde taal in het vwo geen aanvullende eis is, maar in beginsel integraal onderdeel van het vwo-examenprogramma.
In hoeverre draagt een algemene toelatingseis, die volgens u wel bijdraagt aan gelijke kansen, ook bij aan het bestrijden van kansenongelijkheid in het algemeen in het onderwijs, aangezien uit de Staat van het Onderwijs 2018 blijkt dat het diploma van ouders sterk bepaalt op welk niveau een leerling op het voortgezet onderwijs zit?4 5
Kansenongelijkheid treedt op wanneer scholen verschillende toelatingseisen stellen, want een leerling op de ene school krijgt dan andere kansen dan een leerling op een andere school. Een landelijk uniform objectief criterium om leerlingen toe te laten tot een ander niveau na het behalen van een (vmbo-gt-/havo-) diploma zorgt ervoor dat de kansen voor alle leerlingen gelijk zijn, ongeacht hun achtergrondkenmerken. Dat draagt dus bij aan kansengelijkheid in het algemeen.
Welke mogelijkheden zijn er voor laatbloeiers om alsnog door te stromen naar een hoger niveau op de middelbare school ondanks dat zij niet voldoen aan bijvoorbeeld een extra vak op het vmbo of een tweede moderne tweede vreemde taal op de havo? Zijn dit, volgens u, voldoende mogelijkheden om deze leerlingen alle kansen te bieden zich te ontwikkelen op een manier die zij wensen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Idealiter zouden leerlingen die de ambitie hebben om later door te stromen naar een hoger niveau tijdig een extra vak of (in het geval van de doorstroom van havo naar vwo) een tweede moderne vreemde taal moeten kiezen. Het is dan ook wenselijk dat scholen hun leerlingen daar tijdig op wijzen. «Tijdig anticiperen op een eventuele doorstroom naar het vwo is belangrijk, bijvoorbeeld door tijdig informatie te geven (en vindbaar maken) en leerlingen al tijdig begeleiding op maat te bieden. Eigenlijk zou er bij de school sprake moeten zijn van een continue loopbaan- en beroepsoriëntatie (LOB) voor de leerling.»6
Indien leerlingen niet tijdig (dus al toen zij de havo-opleiding volgden) het in het vwo extra verplichte vak hebben gekozen, is het nu in principe mogelijk om alsnog te starten met dat vak wanneer zij in het vwo instromen, hiervoor zijn geen wettelijke belemmeringen. Dat zal in de regel wel vragen om maatwerk vanuit de school en extra inspanning van de leerling, aangezien deze «stapelende» leerling bij dat vak een achterstand zal hebben op zijn of haar nieuwe klasgenoten die «regulier», dus zonder te stapelen, vanuit het vwo zijn doorgestroomd, zónder vakdeficiëntie.
Bent u bereid om in de uitwerking van het doorstroomrecht havo-vwo ook specifiek een optie op te nemen voor leerlingen die geen tweede moderne tweede vreemde taal hebben gevolgd op de havo, maar wel naar het vwo door willen stromen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 8 is een tweede moderne vreemde taal (of een klassieke taal) naast het Engels een integraal onderdeel van het vwo-diploma. Het is niet altijd noodzakelijk (en ook niet wettelijk verplicht) dat een leerling in de havo een tweede moderne vreemde taal moet hebben gevolgd om door te mogen stromen naar het vwo. Om het vwo-diploma te behalen zullen zij hierin uiteindelijk echter wel in voldoende succesvolle mate examen moeten doen. Een doorstroomrecht moet niet leiden tot twee soorten vwo diploma: bij doorstroom van havo naar vwo is het wenselijk dat de leerling een realistisch perspectief heeft om aan het eind van het vwo daadwerkelijk te voldoen aan de exameneisen voor het vwo, inclusief die voor de tweede moderne vreemde taal. Bij de uitwerking van het doorstroomrecht zal ik daarom bezien in hoeverre dit ongeclausuleerd kan, of dat scholen in de gelegenheid zouden kunnen worden gesteld om – op uniforme en transparante wijze – een gelimiteerd aantal voorwaarden voor doorstroom van havo naar vwo te stellen.
Bent u daarnaast bereid om in het kader van het bevorderen van kansengelijkheid voor alle leerlingen geen aanvullende toelatingseisen te stellen bij de doorstroom van vmbo-havo en havo-vwo, zodat elke leerling een kans krijgt om door te stromen naar een hoger niveau ook al besluit hij of zij daartoe pas in zijn of haar examenjaar? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ook in eerdere antwoorden is aangegeven is er bij de tweede moderne vreemde taal in feite geen sprake van aanvullende toelatingseisen: dit is een integraal onderdeel van het vwo-diploma. Ik ben niet voornemens dat in dit kader ter discussie te stellen. Dat laat echter onverlet dat ik in het kader van de uitwerking van het doorstroomrecht havo-vwo ook onderzoek of leerlingen met een vakdeficiëntie mogelijkheden geboden kunnen (blijven) worden om toch door te stromen naar een hoger niveau.
Het bericht dat Nederland de JSF met serieuze gebreken koopt en deze informatie achterhoudt |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat uit rapporten van de Amerikaanse toezichthouder blijkt dat er 102 «kritische» beperkingen zijn bij de JSF die op korte termijn waarschijnlijk niet worden verholpen?1
Op 31 januari 2019 heeft de Amerikaanse Director, Operational Test and Evaluation zijn jaarlijkse rapport uitgegeven: The FY2018 DOT&E Annual Report. In het rapport wordt ook ingegaan op de F-35 Joint Strike Fighter (JSF). Het rapport noemt dat van de 102 zogenaamde Category 1 deficiencies (tekortkomingen) er in juli 2018 nog dertien zijn overgebleven. Een Category 1 deficiency kan de veiligheid, beveiliging of een andere kritische behoefte in gevaar brengen. Twee additionele tekortkomingen die nadien werden geïdentificeerd, zorgden ervoor dat er uiteindelijk vijftien Category 1 deficiencies zijn vastgesteld voor aanvang van de Initial Operational Test & Evaluation (IOT&E) fase in december 2018. De vaststelling van de deficiencies is een momentopname waardoor het aantal tekortkomingen wisselt, de laatste jaren is er een trend zichtbaar waarbij het totaal aantal Category 1 deficiencies is afgenomen. Van de vijftien overgebleven Category 1 deficiencies hebben er tien betrekking op de F-35A. Van deze tien tekortkomingen zijn er twee die een uitwerking kunnen hebben op de veiligheid van de F-35A.
Voor deze twee tekortkomingen zijn reeds beheersmaatregelen getroffen om het risico terug te dringen. De genomen beheersmaatregelen brengen het gevaar voor de veiligheid van het Defensiepersoneel terug naar waarden die acceptabel zijn in de militaire luchtvaart. Een definitieve oplossing komt eind 2019 beschikbaar. Ook voor de andere acht Category 1 deficiencies zijn reeds mitigerende maatregelen geïmplementeerd. Het F-35 Joint Program Office (JPO) is bekend met de deficiencies en werkt momenteel aan oplossingen die eind 2019 gereed moeten zijn. Hiermee volgt het JPO het advies op van het DOT&E rapport.
Klopt het dat vijftien van de 102 beperkingen van dien aard zijn dat ze de veiligheid van ons Defensiepersoneel in gevaar kunnen brengen?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat van de acht doelstellingen, waar de JSF op het gebied van betrouwbaarheid en onderhoudbaarheid aan moet voldoen, er maar vier gehaald kunnen worden?
De F-35 wordt voor betrouwbaarheid en onderhoudbaarheid gemeten langs acht metrics. Volgens het jaarlijkse rapport over het F-35 programma van de AmerikaanseGovernment Accountability Office (GAO), getiteld «F-35 JOINT STRIKE FIGHTER: Development Is Nearly Complete, but Deficiencies Found in Testing Need to Be Resolved», vallen vier van de acht metrics onder de norm. Het JPO werkt echter continu aan de verbetering van onderhoudbaarheid en betrouwbaarheid. Zo wordt het Reliability and Maintainability Improvement Program bijgewerkt om ervoor te zorgen dat de onderhoudbaarheid en betrouwbaarheid worden verbeterd. Daarnaast houdt het JPO een breder scala aan parameters bij voor het monitoren van de voortgang van het programma op weg naar de belangrijkste mijlpalen. Deze parameters worden tijdens de Operationele Test- en Evaluatiefase (OT&E) geëvalueerd. Nederland is deelnemer van de OT&E fase. Er is op dit moment geen aanleiding te veronderstellen dat die belangrijkste mijlpalen, te weten de initiële operationele inzetbaarheid in 2021 en volledige operationele inzetbaarheid in 2024, niet worden gehaald. Deze mijlpalen worden in belangrijke mate bepaald door het behalen van operationele doelstellingen, opgeleid personeel en het succesvol afronden van bepaalde trainingsdoelstellingen.
Deelt u de mening dat de reden om de Kamer niet te informeren, te weten het ministerie wilde graag een beknoptere jaarrapportage publiceren, het slechts denkbare excuus is dat men kan verzinnen om recht te breien dat deze serieuze beperkingen en conclusies van de Amerikaanse toezichthouder achterwege zijn gelaten? Zo nee, welk slechter excuus kunt u dan nog verzinnen?
De Tweede Kamer wordt op Prinsjesdag met de jaarrapportage geïnformeerd over het project Verwerving F-35. Naar aanleiding van de technische briefing door ambtenaren van het Ministerie van Defensie en de Auditdienst Rijk (ADR) aan de vaste commissie voor Defensie (VCD) d.d. 25 april 2018, over de toekomstige informatievoorziening aan de Tweede Kamer aangaande het project Verwerving F-35, heeft de VCD vorig jaar besloten de frequentie van de voortgangsrapportages over het project naar eenmaal per jaar terug te brengen. Vooruitlopend op de nieuwe uitgangspuntennotitie heeft de VCD in 2018 te kennen gegeven de negentiende jaarrapportage in de geest van de technische briefing d.d. 25 april 2018 te willen ontvangen (Brief inzake «Overbrengen commissiebesluiten inzake informatievoorziening F-35», d.d. 17 mei 2018). Overeenkomstig dit besluit van de VCD en in de geest van de technische briefing door Defensie en ADR is de informatievoorziening van de nieuw vormgegeven jaarrapportage aangepast. De jaarrapportage over het project Verwerving F-35 is daarom geen exacte kopie of bundeling van buitenlandse rapporten, maar een rapport met (eigen en buitenlandse) ervaringen, inzichten en conclusies die van toepassing zijn op de Nederlandse F-35A’s. Bij de opeenvolgende jaarrapportages zal de (gewijzigde) uitgangspuntennotitie voor het Groot Project Verwerving F-35, die Defensie op 7 maart 2019 heeft ontvangen, richtinggevend zijn voor de informatievoorziening aangaande het project Verwerving F-35 naar de Tweede Kamer.
In de negentiende jaarrapportage (Kamerstuknummer 26 488, nr. 443) d.d. 18 september 2018, is melding gemaakt van het jaarlijkse Government Accountability Office (GAO) rapport over het F-35 programma, getiteld «F-35 JOINT STRIKE FIGHTER: Development Is Nearly Complete, but Deficiencies Found in Testing Need to Be Resolved». In de voortgangsrapportage is de constatering benoemd dat de instandhouding van de F-35 vloot in de komende jaren verder moet verbeteren. Het GAO beveelt onder andere aan dat het JPO de maatregelen onderkent voor het garanderen dat de betrouwbaarheid en onderhoudbaarheid van de F-35 toestellen aan de programma-eisen voldoen. Het JPO onderkent het risico en neemt gerichte maatregelen om, in samenwerking met de industrie, betrouwbaarheid en onderhoudbaarheid verder te verbeteren.
Gaat u de aankoop van deze onbetaalbare ramptoestellen direct stopzetten en terugdraaien zodat Defensie toestellen kan aanschaffen die wel veilig zijn, zodat we ons Defensiepersoneel niet in gevaar brengen? Zo nee, waarom niet?
Nederland is sterk gecommitteerd aan het F-35 programma. De laatste drie van de behoefte van 37 stuks worden in 2023 geleverd als onderdeel van een door F-35 JPO af te sluiten meerjarig contract. Op 1 januari 2024 zal de F-35A als vijfde generatie jachtvliegtuig alle taken van de F-16 overnemen. Bij de ingebruikname van de F-35A door de Koninklijke Luchtmacht heeft Defensie de veiligheid van haar personeel voorop staan.
Het bericht ‘Ook stichting kijkonderzoek verzamelde data met omstreden methode’ |
|
Nevin Özütok (GL), Lisa Westerveld (GL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ook stichting kijkonderzoek verzamelde data met omstreden methode»?1
Ja.
Is de gebruikte onderzoeksmethode in overeenstemming met de wet? Zo ja, kunt u dat nader toelichten? Zo nee, met welke wettelijke normen is deze methode in strijd?
Het artikel van de NOS bespreekt de mogelijke strijdigheid van deze onderzoeksmethode met de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Het is niet aan mij om hier een uitspraak over te doen. De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) houdt als toezichthouder toezicht op de naleving van deze verordening. De AP kan onderzoek doen en beschikt over verschillende sanctiemechanismes om overtredingen te (doen) beëindigen. Betrokken personen hebben op grond van de AVG verschillende rechten die zij kunnen uitoefenen richting de verwerkingsverantwoordelijke (bijvoorbeeld het recht op inzage, of het recht op bezwaar tegen de verwerking, of het intrekken van de toestemming). Ook is het mogelijk een klacht in te dienen bij de AP, en staat eveneens een rechtsgang open waarbij het aan de rechter is om te bepalen of sprake is van strijdigheid met de wet.
De AVG en Uitvoeringswet AVG stellen regels aan het verwerken van persoonsgegevens. Ik acht die regels voldoende ter bescherming van de privacy. Ik verwacht dat elke instelling of organisatie die persoonsgegevens verwerkt zich aan de wet houdt. Ik verwacht dus ook van de Nederlandse Publieke Omroep dat zij zich aan de wet houdt en dat ook vraagt van partijen waaraan zij opdracht verstrekt.
Mocht de gebruikte methode in onrechtmatig zijn, wat wordt er gedaan om ervoor te zorgen dat het gebruik van deze methode stopt?
Zie antwoord vraag 2.
Mocht het niet onrechtmatig zijn, deelt u dan de mening dat het gebruik van deze methode onwenselijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om ervoor te zorgen dat de regelgeving zo wordt aangepast dat deze methode niet meer gebruikt mag worden?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u de indruk dat de deelnemers aan het onderzoek nauwgezet zijn geïnformeerd over het doel, de werkwijze en de eventuele consequenties van deelname aan het onderzoek? Zo ja, waar blijkt dit volgens u uit?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om publieke instellingen, zoals de Nederlandse Publieke Omroep (NPO), te verzoeken zolang deze methode nog toegestaan is niet deel te nemen aan of opdracht te geven voor onderzoek waar deze methode wordt gebruikt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Levenslang gestraften |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag van 21 december 2018, waarin de Staat opdracht is gegeven om binnen twee maanden een voordracht te doen aan de Kroon naar aanleiding van een gratieverzoek van een levenslanggestrafte?1
Ja.
Deelt u het oordeel van de voorzieningenrechter dat een beslissing op een gratieverzoek alleen kan afwijken van een rechterlijk vonnis als zich bijzondere omstandigheden voordoen, en dat voor een dergelijke afwijking strenge motiveringseisen gelden?2
Ja. Zoals de toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op 20 december 2016 aan uw Kamer heeft gemeld, volgt uit de systematiek van de Gratiewet dat aan het advies van de rechter groot gewicht toekomt en in beginsel leidend is voor de te nemen gratiebeslissing. Daarvan kan, zo volgt ook uit het arrest van 5 april 2016 van het Gerechtshof Den Haag alleen worden afgeweken in geval van bijzondere omstandigheden die in de motivering van de beslissing tot uitdrukking moeten komen.3
Waarom heeft u in de gratieprocedure waarop vraag 1 betrekking heeft, besloten een nader advies te vragen van het openbaar ministerie? Hoe beoordeelt u achteraf het gegeven dat u pas 20 maanden na het indienen van het gratieverzoek tot de conclusie komt dat u het verzoek beter kunt aanhouden om alsnog een onderzoek te laten doen, een onderzoek waarvan u eerder heeft gezegd dat u daarvan af zou zien? Vindt u dit getuigen van een zorgvuldige en voortvarende wijze van behandeling van een gratieverzoek? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe wilt u een dergelijke gang van zaken in het vervolg voorkomen?
In het kader van de bescherming van de privacy van betrokkenen, kan ik uw Kamer slechts melden dat ik de behandeling van elk gratieverzoek, zo ook het betreffende gratieverzoek, serieus neem en ik – in het belang van de maatschappij in het algemeen en in het belang van slachtoffers en nabestaanden in het bijzonder – mij zorgvuldig wil laten voorlichten over alle facetten van een eventuele gratieverlening. Zorgvuldigheid gaat dan voor snelheid waarbij de betrokken partijen de benodigde informatie en tijd moeten hebben om tot een goede advisering te komen.
Kunt u toelichten waarom de gratieprocedure, zoals neergelegd in de Gratiewet, geen termijnen kent? Bent u van mening dat het voor de gratieverzoekende en voor slachtoffers en nabestaanden beter zou zijn, indien dit wel het geval is? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om dit op te lossen? Zo nee, waarom niet?
De Gratiewet kent – net zoals zijn voorganger de Gratieregeling – geen termijnen voor de behandeling van gratieverzoeken. Zoals ook in de toelichting op de Gratiewet is opgenomen, zijn beslissingen omtrent gratieverzoeken individuele beslissingen die op de omstandigheden van het individuele geval zijn toegesneden. Die omstandigheden kunnen van geval tot geval zeer sterk uiteenlopen en het is ondoenlijk in de wet bij benadering een opsomming te geven van alle concrete omstandigheden die een verzoekschrift om gratie voor inwilliging vatbaar zouden maken. Immers, gratie kan niet alleen verleend worden voor levenslange gevangenisstraffen, maar bijvoorbeeld ook voor tijdelijke gevangenisstraffen en sommige geldboetes. In lijn hiermee kan niet worden gesproken van één redelijke termijn voor de behandeling van gratieverzoeken, ook niet als je deze verzoeken zou onderverdelen in categorieën. Ik ben dan ook niet voornemens termijnen te introduceren in de Gratiewet. Uiteraard blijft het bij alle gratieverzoeken van groot belang dat deze voortvarend worden opgepakt, zowel voor degene die gratie verzoekt als voor eventuele slachtoffers en nabestaanden. Hier zetten alle betrokkenen zich ook voor in. In dit verband kan ik uw Kamer melden dat een gratieverzoek ten aanzien van geldboetes of tijdelijke gevangenisstraffen doorgaans binnen zes maanden, wordt afgehandeld. Dat dit bij een levenslanggestrafte, waarbij al dan niet inlichtingen aan het Adviescollege levenslanggestraften worden gevraagd, meer tijd kost, hangt samen met de uitgebreide onderzoeken die noodzakelijk zijn om tot een zorgvuldige advisering en beoordeling te kunnen komen. Dergelijke dossiers vragen, gezien de zeer ernstige strafbare feiten die zijn gepleegd, de belangen van slachtoffers en nabestaanden en de mogelijke risico’s bij terugkeer in de samenleving, een zorgvuldige afweging. Ik zie dan ook geen noodzaak om op dit punt maatregelen te nemen.
Welke termijn acht u redelijk voor de behandeling van een gratieverzoek van een levenslanggestrafte dat – zoals het gratieverzoek waarop vraag 1 betrekking heeft – niet op de voet van artikel 4 Besluit Adviescollege levenslanggestraften wordt ingediend? Bent u bereid om aan dergelijke gratieverzoeken termijnen te verbinden en maatregelen te nemen die nodig zijn om te zorgen dat de beslissing op het gratieverzoek binnen die termijn tot stand komt? Zo ja, welke maatregelen bent u van plan te nemen? Zo nee, waarom wilt u geen maatregelen nemen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke termijn acht u redelijk voor de behandeling van het ambtshalve gratieverzoek als bedoeld in artikel 4 Besluit Adviescollege levenslanggestraften en bent u bereid de maatregelen te nemen die nodig zijn om te zorgen dat de beslissing op het gratieverzoek (de herbeoordeling) binnen die termijn tot stand komt? Zo ja welke maatregelen bent u van plan te nemen? Zo nee, waarom wilt u geen maatregelen nemen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u toelichten hoe de relevante informatie voor de beoordeling van een gratieverzoek van een levenslanggestrafte wordt verzameld en wordt voorgelegd aan het gerecht dat de straf heeft opgelegd? Hoe is geborgd dat alle relevante informatie daadwerkelijk beschikbaar is voor de rechter op het moment dat hij over het verzoek moet adviseren? Gaat dat in de praktijk altijd goed? Zo nee, welke knelpunten zijn er en wat gaat u doen om die op te lossen?
De dienst Justis, een uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, is met de behandeling van gratieverzoeken belast, waartoe ook het registreren en het vormen van een dossier hoort. Deze verzoeken worden via een vastgesteld formulier, te vinden op www.justis.nl, ingediend door of namens degene die om gratie verzoekt. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van de levenslanggestrafte om een volledig onderbouwd gratieverzoek in te dienen. Op grond van de Gratiewet kan de dienst Justis en overigens ook het gerecht, inlichtingen inwinnen bij de daarvoor in aanmerking komende autoriteiten, instellingen of personen. In de Gratiewet is geborgd dat deze daaraan hun medewerking verlenen. Voor de behandeling van een gratieverzoek van een levenslanggestrafte is naast het gratieverzoek aanvullende informatie nodig voor de beoordeling van het verzoek. Gedacht kan worden aan inlichtingen van de Dienst Justitiële Inrichtingen, het Adviescollege levenslanggestraften, het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, of een reclasseringsorganisatie. Zodra deze inlichtingen zijn ontvangen worden deze bij het gratieverzoek gevoegd en ter advisering aan het openbaar ministerie en het gerecht, dat de veroordeling heeft uitgesproken, overgelegd.
Gelet hierop, de verantwoordelijkheden van de verzoeker om de benodigde informatie te verschaffen en de mogelijkheden van de dienst Justis en het gerecht om nadere inlichtingen in te winnen, ben ik van mening dat voldoende geborgd is dat bij de beoordeling van gratieverzoeken de relevante informatie beschikbaar is.
Waarom wordt de veroordeelde niet ambtshalve op de hoogte gehouden van de voortgang in de verschillende adviezen? Bent u voornemens om dat in de toekomst wel te gaan doen? Zo nee, waarom niet?
De dienst Justis verzoekt bij elk gratieverzoek het gerecht waarvan de rechterlijke beslissing afkomstig is, advies uit te brengen. Bij sommige verzoeken wordt op grond van de Gratiewet ook het openbaar ministerie om advies gevraagd. De dienst Justis wordt door het openbaar ministerie en het gerecht niet geïnformeerd over de termijn waarop in een individuele zaak advies wordt uitgebracht, zodat vanuit dienst Justis hierover ook geen informatie aan de veroordeelde verstrekt kan (gaan) worden.
Klopt het dat u tegen leden van de Raad voor Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) heeft gezegd dat voor u «levenslang ook gewoon levenslang moet zijn»? Klopt het dat u (ook) heeft gezegd «dat als het Adviescollege nu alleen maar positief adviseert ze hun werk niet goed doen»?3 Zo nee, wat heeft u wel gezegd? Zo ja, kunt u uw uitspraken toelichten? Kunt u daarbij uitleggen hoe deze uitspraken zich verhouden tot het gegeven dat een tot levenslang veroordeelde volgens de Hoge Raad «een reële mogelijkheid tot herbeoordeling van de levenslange gevangenisstraf» moet hebben?4 Kunt u daarbij ook toelichten hoe uw (tweede) uitspraak zich verhoudt tot de tot de door de bewindslieden van Justitie en Veiligheid gegeven uitleg dat met de inrichting van een onafhankelijk Adviescollege voldaan wordt aan de rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens en zo een mechanisme in het leven is geroepen dat een reële kans biedt op vrijlating aan een levenslanggestrafte?
De achtergrond van mijn uitspraken is dat de levenslange gevangenisstraf de zwaarste straf is die in Nederland kan worden opgelegd. Zij is bedoeld voor de bestraffing van misdrijven die zo ernstig zijn en waarbij het gevaar dat de veroordeelde na invrijheidsstelling opnieuw een ernstig gevaar voor de samenleving zal vormen zo groot is, dat zeer langdurige uitsluiting uit de maatschappij noodzakelijk is. Levenslang is wat het is: opsluiting voor de rest van het leven. Daar kiest de rechter bewust voor. Hij kan immers ook een tijdelijke gevangenisstraf opleggen. Als de rechter oordeelt dat een levenslange gevangenisstraf passend is, keert de veroordeelde dan ook in beginsel niet meer terug in de maatschappij. Daarom ga ik er van uit dat het Adviescollege niet alleen maar positieve adviezen geeft, maar elke zaak zorgvuldige en kritisch benadert, op grond waarvan zowel positieve als negatieve adviezen te verwachten zijn. Daarbij dient bij deze adviezen niet alleen aandacht te zijn voor welke mogelijkheden er zijn om een levenslanggestrafte re-integratieactiviteiten te kunnen aanbieden, maar ook voor het rechtdoen aan de samenleving in het algemeen en aan slachtoffers en nabestaanden in het bijzonder. Als gevolg van een aantal internationale en nationale rechterlijke uitspraken waarin werd geoordeeld dat levenslanggestraften een perspectief op vrijlating en een mogelijkheid van herbeoordeling moeten hebben, is (oplegging van) de levenslange gevangenisstraf in Nederland onder druk komen te staan.
In de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf zijn enkele wijzigingen doorgevoerd waardoor levenslanggestraften een mogelijkheid van herbeoordeling en een perspectief op vrijlating hebben.
Door deze wijzigingen kan de straf weer worden opgelegd. Uw Kamer is onder andere bij brieven van respectievelijk 2 juni 2016 (Kamerstuk 29 279, nr. 325) en 30 juni 2017 (Kamerstuk 29 279, nr. 390) reeds uitgebreid geïnformeerd over het (gewijzigde) beleid rondom levenslang. Hierbij is tevens ingegaan op welke wijze wordt voldaan aan de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Ook is stilgestaan bij de rol en positie van de Adviescollege Levenslang in dit beleid. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de Nederlandse praktijk hiermee voldoet aan de eisen van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
In de huidige procedure worden slachtoffers en nabestaanden gehoord door het Adviescollege levenslanggestraften, terwijl de Kroon de uiteindelijke beslissing neemt over een gratieverzoek, hetgeen tot onnodige belasting en teleurstelling van nabestaanden kan leiden; bent u van oordeel dat het voorkomen van dat risico is gewaarborgd? Zo ja, hoe? Zo nee, wat gaat u doen om dat te wel te borgen?
Het Adviescollege levenslanggestraften toetst na vijfentwintig jaar detentie of de levenslanggestrafte wel of niet in aanmerking kan komen voor re-integratieactiviteiten. Bij de toetsing worden slachtoffers en nabestaanden en hun belangen meegenomen. Ik hecht hier zeer aan. Zo worden slachtoffers en nabestaanden over de start van deze procedure geïnformeerd en maakt een slachtoffer- en nabestaandenonderzoek onderdeel uit van het advies. Slachtofferhulp Nederland voert dit onderzoek uit en gaat hiervoor met slachtoffers en nabestaanden in gesprek. Daarnaast kunnen slachtoffers en nabestaanden, indien zij dit willen, door het Adviescollege levenslanggestraften worden gehoord in het kader van de advisering rondom het al dan niet aanbieden van re-integratieactiviteiten. In het advies van het Adviescollege wordt naast het recidiverisico, de delictgevaarlijkheid en het gedrag en de ontwikkeling van de levenslanggestrafte gedurende zijn detentie ook altijd aandacht besteed aan de impact van een mogelijke start van een re-integratietraject op slachtoffers en nabestaanden, en in de sleutel daarvan de vergelding.
Op grond hiervan beslis ik vervolgens over de toekenning van dergelijke activiteiten.
Uiterlijk na zevenentwintig jaar detentie wordt de straf als zodanig opnieuw beoordeeld, middels een gratieprocedure. Het Adviescollege levenslanggestraften informeert mij over de voortgang van de resocialisatie- en re-integratieactiviteiten van de levenslanggestrafte. Het Adviescollege levenslanggestraften hoort in dit kader geen slachtoffers en nabestaanden.
In beide procedures wordt door Slachtofferhulp Nederland expliciet aandacht besteed aan wat de slachtoffers en nabestaanden kunnen verwachten en kan hen desgewenst emotionele hulp en ondersteuning bieden.
Het voorkomen van onveilige balkons |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u bericht dat het onderzoek naar onveilige balkons hopeloos tekort schiet?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja. Mijn reactie daarop geef ik in de beantwoording van onderstaande vragen.
Klopt de schatting dat duizenden balkons die zijn gebouwd in de jaren 50 en 60 onveilig zijn? Hoeveel zijn dat er volgens uw gegevens?
Volgens het betreffende bericht is deze schatting afkomstig van de directeur van Vereniging Bouw- en woningtoezicht Nederland. Ik heb geen gegevens hierover.
Kunt u inmiddels antwoorden op de vraag of alle galerijflats in Nederland geïnspecteerd zijn op onveilige balkon- en galerijvloeren, aangezien uw voorganger in oktober 2017 op Kamervragen heeft geantwoord dat 14% van de woningcorporaties en ongeveer 20% van gemeenten nog niet alles onderzocht had?2
Het betreft hier de naleving van de onderzoeksplicht van galerijflats3. Het is de verantwoordelijkheid van gebouweigenaren te voldoen aan deze onderzoeksplicht. Het toezicht op de naleving van de onderzoeksplicht van galerijflats ligt bij de gemeente. Het interbestuurlijke toezicht op deze gemeentelijke taak ligt bij de provincie. Ik heb geen rol bij dit toezicht. Wel heeft mijn voorganger bij de beantwoording van de eerdere Kamervragen informatie gevraagd aan de Vereniging Bouw- en woningtoezicht Nederland en aan Aedes en uw Kamer deze informatie doorgegeven. Ik heb met beide organisaties opnieuw contact opgenomen. Zij hebben laten weten geen actuele informatie te hebben ten opzichte van de in 2017 gegeven informatie.
Wat hebt u gedaan om de veiligheid van balkons beter te waarborgen sinds het instorten van een balkon in Groningen, aangezien er sindsdien onveilige situaties met balkons zijn geconstateerd?3 4
Over het instorten van een balkon van een portiekflat in Groningen heb ik eerder vragen van u beantwoord op 7 september 2018 (zie uw verwijzing 3). Uit onderzoek was toen gebleken dat de wapening in het balkon was aangetast door roest (corrosie), maar dat er nog verder onderzoek werd uitgevoerd, om na te gaan of hier sprake was van een structureel of incidenteel probleem. Uit dit verdere onderzoek is gebleken dat de corrosie was veroorzaakt door het gebruik van betonversnellers op basis van chloride (zout). Er is vervolgens door mij navraag gedaan bij de opstellers van de CUR-publicatie 248 «Constructieve veiligheid van uitkragende galerijplaten» die wordt gebruikt bij de onderzoeksplicht van galerijflats. Deze hebben laten weten dat versnellers bij in het werk gestorte betonnen balkons (zoals bij het afgevallen balkon) slechts sporadisch zullen zijn toegepast. Versnellers in beton werden vooral in de prefab-betonindustrie toegepast. De CUR-publicatie gaat uit van de meest voorkomende risico’s bij galerijvloeren en dat betreft de aantasting door chloride als gevolg van dooizouten en een te lage ligging van de wapening. Bij de honderden praktijkonderzoeken die zijn uitgevoerd op basis van de CUR-publicatie is slechts zeer incidenteel het vermoeden geweest van chloride-aantasting door versnellers in plaats van door dooizouten. Dit is een bevestiging dat deze versnellers niet veel zijn toegepast en dat er geen sprake is van een structureel probleem.
De overige situaties met balkons waaraan u refereert doen zich in Breda voor. Ook over de Bredase balkons zijn eerder Kamervragen beantwoord op 27 maart 2017 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1497). Het gebrek van de balkons bleek daar toen de te lage ligging van de betonwapening waardoor de draagkracht van de balkons rekenkundig niet voldoet aan het Bouwbesluit. Ik heb opnieuw contact opgenomen met de gemeente Breda en deze heeft mij laten weten dat ook bij de nieuwe gevallen sprake is van een te lage ligging van de betonwapening en niet de aantasting (corrosie) van de wapening.
Waarom blijkt er alleen een onderzoeksplicht voor galerijen en niet voor balkons te zijn, aangezien uw voorganger «sinds 1 januari 2015 de mogelijkheid [heeft]gecreëerd om per ministeriele regeling een onderzoeksplicht in te voeren voor evidente veiligheidsproblemen bij gebouwen», en er een infoblad en een onderzoeksprotocol is gepubliceerd over galerijen én balkons? Bent u bereid de onderzoeksplicht alsnog uit te breiden voor balkons, zodat meer risico’s en zelfs ongevallen kunnen worden voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?5
De onderzoeksplicht voor galerijflats is ingevoerd naar aanleiding van het bezwijken van een galerijvloer in Leeuwarden in 2011. Bij galerijflats is sprake van een zeer urgent veiligheidsrisico dat de inzet van de onderzoeksplicht rechtvaardigt. De problemen bij galerijflats hebben vooral betrekking op de galerijvloeren van deze flats. Op galerijvloeren wordt in de winter vaak dooizout gestrooid. Het chloride dat in dit dooizout zit kan de betonwapening in de galerij aantasten en dit kan vervolgens leiden tot spontane breuk van de galerijvloer zonder waarschuwing vooraf, zoals zichtbare doorbuiging of scheurvorming. Op balkons wordt minder dooizout gebruikt. De onderzoeksplicht voor galerijflats geldt zowel voor galerijvloeren als balkons, maar is primair ingesteld voor de urgente veiligheidsrisico’s van de galerijvloeren. Het gebrek bij balkons van portiekwoningen is veelal een te diepe ligging van de betonwapening waardoor de draagkracht van de balkons rekenkundig niet voldoet aan het Bouwbesluit. Bij dit gebrek, dat meestal al vanaf de bouw (jaren vijftig en zestig) aanwezig is, ligt het spontaan bezwijken van de balkons zonder waarschuwing vooraf minder in de rede. In mijn antwoord op vraag 4 heb ik aangegeven dat deze te lage wapening ook aan de orde is in Breda en dat de corrosie bij het balkon in Groningen geen structureel probleem betreft. Ik zie daarom thans geen aanleiding om deze onderzoeksplicht uit te breiden. Overigens moeten ook zonder deze onderzoeksplicht gebouweigenaren er zorg voor dragen dat hun gebouwen voldoen aan het Bouwbesluit.
Bent u het met gemeenten eens dat zij niet over de juridische middelen beschikken om particuliere eigenaren, veelal Verenigingen van Eigenaren, te dwingen onderzoek te doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het algemeen ligt de bewijslast dat een bestaande woning of woongebouw niet voldoet aan het Bouwbesluit bij de gemeente. Dit betekent dat een gemeente een eigenaar niet zomaar kan dwingen onderzoek te laten uitvoeren. De veiligheidseisen in het Bouwbesluit gelden echter wel rechtstreeks en een eigenaar moet zorgen dat zijn gebouw hieraan voldoet. Daarnaast geldt het algemene zorgplichtartikel 1a uit de Woningwet dat regelt dat een eigenaar er zorg voor moet dragen dat er geen gevaar voor de veiligheid ontstaat dan wel voortduurt. Het ligt daarom in de rede dat een eigenaar laat nagaan of de veiligheid van bijvoorbeeld zijn balkon nog voldoet aan het Bouwbesluit als de gemeente dit hem gemotiveerd verzoekt en als bekend is dat er vaak problemen zijn met soortgelijke gebouwen of technieken. De gemeente kan de eigenaar daarbij nadrukkelijk aanspreken op zijn verplichting om te voldoen aan het Bouwbesluit en op het naleven van de algemene zorgplicht. Als een gebouweigenaar dit vervolgens weigert te doen, is er geen eenduidige juridische grondslag voor de gemeente om dit af te dwingen. Dat is ook mede de reden geweest om voor zeer urgente veiligheidsrisico’s bij specifieke gebouwcategorieën een landelijke onderzoeksplicht voor eigenaren in te voeren ter vereenvoudiging van de handhavingstaak van de gemeente.
Hoe verhoudt het tekortschieten van het onderzoeken van de balkons zich tot de onderhoudsplanning die Verenigingen van Eigenaren (VvE’s) dienen te hebben in het kader van hun onderhoudsfonds? Bent u bereid om, samen met VvE Belang, landelijk te onderzoeken wat de bereidheid van VvE's is om de bouwkundige staat van hun eigendom in kaart te brengen?
De VvE is verantwoordelijk voor de instandhouding van het gebouw. De VvE is verplicht jaarlijks een minimumbedrag te reserveren voor het groot onderhoud van de gemeenschappelijke delen, zoals de constructie. Dit kan op twee manieren. Via een meerjarenonderhoudsplan (MJOP) of door jaarlijks 0,5% van de herbouwwaarde van het gebouw in het reservefonds van de VvE te storten.
Ik vind het belangrijk dat deze wettelijke verplichting, die sinds 1 januari 2018 geldt, wordt uitgevoerd. Ik ben daarom blij met de suggestie van mevrouw Beckerman en zal samen met VvE Belang de bereidheid van VvE’s voor het in kaart brengen van de bouwkundige staat van de VvE complexen laten onderzoeken.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat gemeenten sancties in kunnen stellen wanneer eigenaren van panden met balkons uit de risico-categorie geen onderzoek doen en/of adequate maatregelen nemen?
Voor zover sprake is urgente veiligheidsrisico’s ben ik altijd bereid op verzoek van gemeenten te bezien of er een nieuwe onderzoeksplicht moet worden ingesteld. In mijn antwoord op vraag 5 heb ik uiteengezet dat ik voor de balkons van portiekflats op dit moment geen aanleiding zie om daarvoor een onderzoeksplicht voor gebouweigenaren in te zetten.
Bent u bereid om te stimuleren dat gemeenten, in navolging van bijvoorbeeld Utrecht, een loket inrichten zodat (minder draagkrachtige) verenigingen van eigenaren een onderzoek kunnen bewerkstelligen en huisjesmelkers geen kans krijgen om risicovolle situaties te laten voortbestaan?
Het VvE loket in de gemeente Utrecht helpt bij het activeren en het onderhouden van VvE’s, waarbij ook aandacht wordt besteed aan het opstellen van een groen MJOP. Hiermee wordt eventueel achterstallig onderhoud aangepakt in combinatie met energiebesparende maatregelen. Voor het nemen van energiebesparende maatregelen is (landelijk en gemeentelijk) subsidie beschikbaar. De gemeente Utrecht ontlast de VvE indien er problemen zijn met iemand die het niet kan betalen of een weigeraar (een huisjesmelker). Het is echter niet zo dat achterstallig onderhoud alleen kan ontstaan door een huisjesmelker.
Ik constateer dat de gemeenten waar zich veel VvE’s bevinden, zoals Den Haag, Amsterdam, Rotterdam en Utrecht, ook over een VvE loket beschikken of bezig zijn deze nader vorm te geven. Ook de provincie Gelderland heeft een VVE loket. Ik juich deze ontwikkeling toe. 90% van de VvE’s bevindt zich in de provincies Noord- en Zuid-Holland, Utrecht en Gelderland.
Waarom blijft u zich verzetten tegen een apk-keuring voor gebouwen en woninginstallaties, waar de Vereniging Bouw- en Woningtoezicht Nederland en de SP al jaren voor pleiten en waarvoor in 2014 zelfs een noodklok is geluid door experts?6
Ik ben geen voorstander van een verplichte algemene periodieke keuring voor gebouwen en woninginstallaties omdat dit leidt tot een lastenverzwaring voor eigenaren en omdat zo’n keuring ook gebouwen en installaties treft waarbij mogelijk helemaal geen veiligheidsprobleem is. Als er een evident veiligheidsprobleem is bij een eenduidige categorie gebouwen (qua bouwjaar, woningtype, bouwwijze) dan is er sinds 2015 wel de mogelijkheid om per ministeriële regeling een onderzoeksplicht in te voeren (Kamerstuk 33 798, nr. 6) waarmee het veiligheidsprobleem heel gericht kan worden aangepakt. Deze mogelijkheid is in de Woningwet gecreëerd op verzoek van gemeenten ter vereenvoudiging van hun toezicht en handhaving op de staat van bestaande bouwwerken. Ik ben altijd bereid om op verzoek van gemeenten te bezien of dit instrument bij een veiligheidsprobleem moet worden ingezet.
Het bericht ‘Universiteiten groeien harder dan verwacht’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Universiteiten groeien harder dan verwacht»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat het aantal aan de universiteiten ingeschreven studenten meer dan 8.000 hoger is dan de raming van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)? Kunt u ook bevestigen dat in het hbo ruim 12.000 studenten meer zijn ingeschreven dan verwacht?
Volgens de definitie die we hanteren in de referentieramingen zijn de gerealiseerde aantallen studenten in 2018/19 in het hbo +1,7% en in het wo met +3,3% hoger dan in de raming van vorig jaar geschat. In aantallen is dat verschil in raming en realisatie in 2018/19 circa 7.500 hbo-studenten en 9.400 wo-studenten.
Kunt u aangeven hoeveel internationale studenten ingeschreven zijn aan universiteiten en hbo-instellingen? Wat zijn de verschillen tussen het aantal ingeschreven en het aantal geraamde internationale studenten?
In collegejaar 2018/19 zijn er bijna 33.000 internationale inschrijvingen in het hbo en bijna 58.000 internationale inschrijvingen in het wo. Vorig jaar werden respectievelijk 32.600 en 53.400 geraamd voor 2018/19.
Kunt u aangeven hoe groot het tekort is op de OCW-begroting 2019 als gevolg van de onderschattingen? Op welke manier gaat u dit tekort oplossen?
De financiële gevolgen van de realisatiegegevens per studiejaar 2018–2019 worden zichtbaar in de eerste suppletoire begroting van 2019 van OCW (1 juni 2019).
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat ramingen structureel tot tekorten van deze omvang leiden? Zo ja, welke stappen heeft u al gezet om de ramingen te verbeteren?
Eind oktober heb ik een brief2 aan de TK gestuurd met het eerste deel van de gezamenlijke verkenning met Financiën naar de systematiek rondom de OCW-ramingen. De OCW-ramingen zijn nauwkeurig, in percentages zijn de afwijkingen op totaal niveau klein en wijkt de totaalraming voor het onderwijs nooit meer dan 1% af. Vanwege de omvang van de onderwijsbudgetten op de begroting heeft een procentueel kleine afwijking toch grote budgettaire gevolgen.
Dat de raming (per sector) meerdere jaren achter elkaar te laag of te hoog bleek, betekent niet per definitie dat de raming beter kan. De ramingssystematiek is gebaseerd op statistische analyse van data van de afgelopen jaren over hoe leerlingen en studenten door het onderwijssysteem stromen. Door elk jaar de meest recente data te gebruiken, krijgt de raming een zelflerend vermogen. Door de trends te baseren op data over twaalf jaar, wordt de invloed van onverwachte veranderingen in trends en eenmalige uitschieters gedempt. Het voordeel daarvan is dat eenmalige uitschieters een beperkt effect op de verwachte toekomstige ontwikkelingen hebben. Een nadeel is dat een trendbreuk met vertraging wordt waargenomen (bijvoorbeeld de sneller dan verwachte verschuiving van vmbo- naar havo- en vwo-deelname, die enkele jaren tot meer leerlingen dan geraamd in het vo hebben geleid). Uit extern onderzoek is in het verleden gebleken dat deze methodiek desondanks tot meer nauwkeurige voorspellingen leidt dan alternatieve methodieken voor raming.
Deelt u de analyse dat ramen met name moeilijk is voor de ontwikkeling van het aantal internationale studenten in het Nederlands hoger onderwijs?
Zie hiervoor mijn antwoord op de vragen 5 en 7.
Bent u bereid om de ramingen van internationale studenten separaat te berekenen, te vermelden en toe te lichten in de jaarlijkse begroting van het Ministerie van OCW?
Het ramen van internationale studenten heeft onze aandacht en wordt besproken met de Adviesgroep Leerlingen- en Studentenramingen (ALS). In de ALS zijn de Planbureaus en verschillende wetenschappers vertegenwoordigd, die gezamenlijk toezien op de methode van de Referentieraming. Er is bovendien vorig jaar overleg geweest met de VSNU, Nuffic en Kences over de behoefte aan eenduidige cijfers over internationale studenten. Dit heeft vorig jaar al geleid tot de gevraagde uitsplitsing van studenten naar herkomst (Nederlandse, EER- en niet-EER-studenten) in het rapport van de Referentieramingen. Deze heb ik u met Prinsjesdag toegestuurd3. In het rapport dat ik u dit jaar met Prinsjesdag zal toesturen zal ik opnieuw de uitsplitsing opnemen en daarnaast zal ik ook de definitie van internationale studenten opnemen, zoals Nuffic die hanteert.
Deelt u de mening dat de uitvoering van de motie-Tielen om een aanmeldloket voor internationale studenten in te stellen, onder andere bij kan dragen aan betere raming van het aantal internationale studenten?2
In mijn brief aan uw Kamer over gedragscodes en taalbeleid voor het hoger onderwijs van 21 december 20185, heb ik aangegeven dat ik in gesprek ben met de VSNU over een centraal aanmeldloket voor internationale studenten. Dit naar aanleiding van de aangenomen motie van het lid Tielen6. Het aanmeldloket heeft geen invloed op de ramingen, want bij ramingen worden alleen gerealiseerde inschrijvingen in de berekening meegenomen en geen aanmeldingen.
Leerlingen uit het speciaal onderwijs die willen doorleren maar vastlopen |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Pim wil leren, kan leren, maar is in een fuik beland»?1
Ja.
Herkent u dat wanneer leerlingen van het speciaal onderwijs naar het reguliere onderwijs gaan het niveau niet de grootste zorg is, maar «de vraag of het in sociaal opzicht past» en dat dit gevolgen kan hebben als een leerling vervolgens onderwijsniveaus wil stapelen?
Als een leerling vanuit het speciaal onderwijs de stap naar het regulier onderwijs kan maken, dan zal daar ook zeker extra ondersteuning bij geboden worden. Als er vervolgens een ontoereikend vakkenpakket wordt gekozen, dan kan dat echter wel gevolgen hebben voor de doorstroommogelijkheden. Dat staat wat mij betreft evenwel los van het feit of de leerling zich sociaal op zijn plaats voelt.
Wat vindt u van leerlingen die uit het speciaal onderwijs komen en in het regulier onderwijs willen doorstromen en stapelen? Wat doet u om deze kinderen hierin te ondersteunen?
Het is natuurlijk fantastisch als leerlingen die overtap van speciaal naar regulier onderwijs maken. Daarbij kunnen ze gebruik maken van de mogelijkheden tot extra ondersteuning die het samenwerkingsverband kan bieden. In de meeste gevallen is er ook sprake van een warme overdracht tussen de school van herkomst en de nieuwe school.
Is bekend hoeveel leerlingen die van het speciaal onderwijs doorstromen naar het regulier onderwijs, vastlopen omdat ze niet de juiste vakken hebben gevolgd?
Nee, hierover worden geen landelijke gegevens bijgehouden.
Deelt u de mening van Oudervereniging Balans dat er te weinig speciale havo- en vwo-scholen zijn en daardoor kinderen die goed kunnen leren en extra ondersteuning nodig hebben nu vaak op een vmbo-tl-opleiding belanden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat kunt u hieraan doen?
Van de 207 vestigingen in het vso die een uitstroomprofiel vervolgonderwijs aanbieden, zijn er 135 die havo bieden, daarvan bieden 94 vestigingen ook vwo. Dat is dus bijna de helft van het aantal scholen die het uitstroomprofiel vervolgonderwijs aanbieden. Overigens geldt ook voor het regulier vo, dat het aantal scholen dat havo en vwo aanbiedt kleiner is dan het aantal scholen dat vmbo of praktijkonderwijs aanbiedt. In het vso gaat het daarbij om kleine groepen leerlingen, waarvoor naast het zelf aanbieden van havo of vwo ook gekozen kan worden voor samenwerking met vavo of reguliere vo-scholen. Daarmee zijn er naar mijn mening voldoende mogelijkheden de leerling dat onderwijs te beden dat hij nodig heeft en past bij zijn kwaliteiten.
Zijn er uitzonderingsmogelijkheden voor leerlingen zoals Pim in de beschreven casuïstiek, zodat zij toch kunnen doorleren en stapelen ook al hebben zij een «knik in hun biografie»? Zo ja, welke uitzonderingsmogelijkheden zijn dit? Zo nee, bent u bereid om in dergelijke zeldzame gevallen een uitzondering mogelijk te maken?
Ik heb bewondering voor de inzet die Pim toont in zijn schoolcarrière. Dat hij op het havo gemiddeld hoge cijfers haalt is gezien zijn geschiedenis erg knap. Naast het behalen van goede cijfers is echter ook het volgen en afsluiten van alle verplichte vakken nodig om een vwo-diploma te halen. Pim vrijstelling verlenen voor het afleggen van het vwo-examen in een tweede moderne vreemde taal (al dan niet op basis van zijn hoge cijfergemiddelde), zou oneerlijk zijn tegenover andere leerlingen, die óók alle verplichte vakken moeten volgen en afronden.
Dat laat echter onverlet dat Pim wel degelijk zou mogen doorstromen van havo-4 naar vwo-5. Er is geen wettelijk doorstroomverbod voor leerlingen met een vakdeficiëntie. Weliswaar zou die deficiëntie in vwo-5 en vwo-6 gerepareerd moeten worden, om aan het eind van vwo-6 examen te kunnen doen in dit vak, maar dat kan op schoolniveau geregeld worden. Hiervoor behoeft het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap of de Inspectie van het Onderwijs geen uitzondering te maken.
Zie voor een verdere toelichting bij deze casus mijn antwoorden op de schriftelijke vragen die het lid Kwint (SP) heeft gesteld over dit zelfde bericht.
Meer treinen naar Deventer, minder naar Amsterdam |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Meer treinen van Deventer naar Utrecht in de spits, minder naar Amsterdam»?1
Ja.
Gaan de extra treinen op het traject Harderwijk en Amersfoort enkel achter elkaar aan rijden of rijden deze in patroontijden?
In de voorgenomen dienstregeling zijn door NS extra treinen voorzien tussen Harderwijk en Amersfoort. Dit maakt onderdeel uit van de adviesaanvraag.
De voorgenomen extra treinen stoppen alleen in Nijkerk, en rijden daarmee in een ander patroon dan de bestaande sprinter.
Klopt het dat, ondanks de positieve ontwikkeling van meer treinen tussen Harderwijk en Amersfoort, de overstap op Utrecht Centraal van treinen uit Groningen, Leeuwarden en Zwolle op de intercity naar Den Haag Centraal vervalt? Hoeveel tijdverlies gaat dit voor reizigers opleveren? Vindt u deze verslechtering voor reizigers uit het noorden ook een ongewenste ontwikkeling? Bent u bereid maatregelen te nemen, zodat de reizigers uit het noorden ten minste geen extra tijdverlies hebben en het liefst sneller Den Haag kunnen bereiken?
NS ontwerpt elk jaar een nieuwe dienstregeling met als doel de reiziger nog sneller en betrouwbaarder op zijn bestemming te brengen. De adviesaanvraag van de NS ligt ter consultatie bij decentrale overheden en de consumentenorganisaties in het Locov. Bij het maken van de dienstregeling streeft de NS altijd naar zoveel mogelijk verbetering. De totstandkoming van de dienstregeling is aan de NS. Dit betreft een complex proces waarin altijd afwegingen gemaakt moeten worden en waarbij NS vanzelfsprekend tracht zoveel mogelijk reizigers te laten profiteren maar een deel van de reizigers in specifieke gevallen er ook op achteruit kan gaan. Voor de reizigers vanuit Noord Nederland bestaat een rechtstreeks alternatief via de Hanzelijn. Dit is voor 80% van de reizigers nu al de preferente route.
Tot 15 maart kunnen alle relevante belangenorganisaties hun reactie geven op de ontwerpdienstregeling zoals deze is gepubliceerd door de NS. Decentrale overheden kunnen dit tot 1 maart. Uiteindelijk beoordeel ik of de totaaldienstregeling voldoet aan de voorschriften van de Vervoerconcessie van de NS.
Kan een keervoorziening bij Harderwijk in de vorm van een derde spoor deze verslechterde treinverbinding naar Den Haag tegengaan en tevens zorgen voor een verbeterde verbinding tussen Amersfoort en Harderwijk gedurende de hele dag in gunstige patroontijden? Bent u bereid om deze keerverbinding te onderzoeken? Zult u, bij een positieve uitkomst, ook het initiatief hiervoor nemen?
Ik heb navraag gedaan bij NS. Een keervoorziening in de vorm van een derde spoor zal in de voorgenomen dienstregeling niet bijdragen aan het tenietdoen van het vervallen van de overstap te Utrecht. In het Toekomstbeeld OV is reeds gekeken welke maatregelen op het baanvak kunnen bijdragen aan bijvoorbeeld nog hogere frequenties richting Zwolle. De vervolgfase van het Toekomstbeeld zal meer inzicht bieden wanneer en in welke mate mogelijke maatregelen op dit baanvak aan de orde zijn.
Vrouwenbesnijdenis |
|
Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het handhavingsverzoek van Femmes for Freedom tegen de As-Soennah moskee in Den Haag, vanwege het verstoren van de openbare orde door het schenden van fundamentele democratische waarden, onder andere geuit door de aanbeveling om over te gaan tot vrouwenbesnijdenis?1
Het verzoek tot handhaven is gericht aan de burgemeester van Den Haag. Het is dan ook aan de burgemeester van Den Haag om te beslissen op dit verzoek en niet aan het kabinet om hierover te oordelen. De gemeente Den Haag heeft laten weten dat het verzoek nog in behandeling is.
Deelt u de mening dat elke aanbeveling om over te gaan tot vrouwenbesnijdenis fel moet worden bestreden?
Vrouwelijke genitale verminking (VGV) is een vorm van mishandeling die moet worden bestreden. In Nederland is VGV verboden en strafbaar als vorm van (zware) mishandeling. Iedereen die VGV uitvoert of meewerkt aan de besnijdenis van een vrouw of een meisje is strafbaar en kan worden vervolgd, ook wanneer de besnijdenis in een ander land is uitgevoerd. In Nederland is de afgelopen jaren ingezet op een integrale ketenaanpak van meisjesbesnijdenis. De Nederlandse ketenaanpak is gericht op preventie van VGV, zorg voor vrouwen die besneden zijn en wetshandhaving in geval van uitgevoerde VGV.
Gaat u het handhavingsverzoek opvolgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Gaat u realiseren dat hersteloperaties na vrouwelijke genitale verminking vergoed worden uit het basispakket? Zo nee, waarom niet?
Zoals de Minister voor Medische Zorg en Sport in oktober 2018 tijdens de behandeling van de ontwerpbegroting van VWS voor 2019 heeft aangegeven bestaat onduidelijkheid over en gebrek aan wetenschappelijk bewijs van de effectiviteit en gevolgen van deze hersteloperaties. Zo heeft bijvoorbeeld de Britse vereniging van gynaecologen in 2015 reconstructieve chirurgie na VGV afgeraden omdat er aanwijzingen zijn voor onaanvaardbare complicaties zonder dat er doorslaggevend bewijs is voor de effectiviteit van de ingrepen. Ook in de Concept-leidraad Medische zorg voor vrouwen en meisjes met VGV die vorig jaar op initiatief van de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) is opgesteld, wordt vermeld dat reconstructie van de uitwendige genitaliën na VGV een ingreep is waar nog veel onduidelijkheden over is. In deze concept leidraad van de NVOG wordt geconcludeerd dat de literatuur over het doel en de mogelijkheden van reconstructie na VGV zeer gering is. In de concept leidraad is om die reden opgenomen dat behoefte is aan een klinische trial van goede kwaliteit om de veiligheid en effectiviteit van reconstructie na VGV te onderzoeken. Deze conclusie blijft gehandhaafd in de Leidraad die naar verwachting van de NVOG medio april 2019 wordt geautoriseerd en gepubliceerd. Zodra de Leidraad is geautoriseerd zal de Minister voor Medische Zorg en Sport deze aan het Zorginstituut voorleggen met het verzoek over de daarin beschreven zorg na VGV een oordeel uit te brengen. Daarbij zal het Zorginstituut worden gevraagd deze beoordeling zo snel mogelijk uit te voeren. Vooruitlopend op dat oordeel van het Zorginstituut kunnen de hersteloperaties niet in het basispakket van de Zorgverzekeringswet worden opgenomen.
Volledigheidshalve wijs ik erop dat medisch noodzakelijke zorg die gericht is op zoveel mogelijk herstel van de functies van de uitwendige geslachtsorganen na VGV wel uit het basispakket wordt vergoed. Het gaat dan bijvoorbeeld om onbelemmerde afvoer van urine en menstruatiebloed om daarmee mogelijke infecties aan urineweg, blaas en vagina te voorkomen. Ook behandeling van onder andere littekenweefsel na VGV, abcessen en pijnklachten valt onder deze medisch noodzakelijke zorg die deel uitmaakt van het basispakket.
Bent u bekend met het fenomeen maagdenvliescontrole? Bent u in het kader van deze controles ook bekend met de richtlijnen van de Verenigde Naties (VN) Vrouwen, VN Mensenrechten en de Wereldgezondheidsorganisatie, die deze controles aanwijzen als schending van vrouwen- en meisjesrechten en als gender based discriminatie?
Ja, ik ben bekend met het fenomeen maagdenvliescontrole. De WHO ontraadt artsen medewerking te verlenen aan maagdenvliesherstel. Dit ondersteun ik. Zoals aangegeven in mijn antwoorden op de vragen van de Kamerleden Becker (VVD) en Rutte (VVD) over het adverteren voor en het meewerken aan maagdenvliesherstel in Nederland2 vind ik het onwenselijk wanneer vrouwen onvrijwillig of uit angst vragen om een maagdenvlieshersteloperatie. In het verlengde hiervan vind ik het dan ook onwenselijk dat artsen maagdenvlieshersteloperaties uitvoeren als vrouwen hier uit angst voor kiezen. Ik ga hierover in gesprek met de betreffende artsen en de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie & Gynaecologie (NVOG).
Daarnaast heb ik in dezelfde antwoorden aangegeven dat mij geen cijfers bekend zijn over het aantal uitgevoerde maagdenvliescontroles en maagdenvlieshersteloperaties in Nederland. Uit het artikel «Het hymen, een delicate kwestie» van Semeijn en Elfering3 komt naar voren dat vermoedelijk jaarlijks duizenden vrouwen informatie vragen en honderden zich laten behandelen. Ik heb daarnaast ook geen signalen dat er een groeiend aanbod is van maagdenvliesherstelmogelijkheden, zoals pillen en operaties.
Hoe oordeelt u over het groeiende aanbod van maagdenvliesherstelmogelijkheden, zoals pillen en operaties?
Zie antwoord vraag 5.
De bekendheid van burgers met het dierenleed dat schuilgaat achter dons |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u in het debat over het lijden en sterven van dieren in de veehouderij op 24 januari 2019 liet weten het oneens te zijn met de analyse van de Partij voor de Dieren-fractie dat er een groot gat zit tussen wat mensen wordt voorgespiegeld over (de herkomst van) dierlijke producten en de dagelijkse realiteit voor de dieren (in de veehouderij)?1
Ik heb tijdens het debat op 24 januari aangegeven dat ik geen andere voorstelling van zaken geef over de veehouderij dan hoe zij daadwerkelijk is. En dat ik niets achter te houden heb bij de vraag hoe de situatie is. Ik heb ook aangegeven dat het ook aan de consument is om enige kennis van zaken op te doen en zelf op onderzoek uit te gaan als hij of zij zich wil verdiepen in de herkomst van producten.
Heeft u de uitzending gezien die Kassa op 2 februari 2019 wijdde aan het dierenleed dat schuilgaat achter dons?2
Ja, ik heb de uitzending van Kassa gezien.
Kunt u bevestigen dat dons dat in Nederland wordt verkocht ofwel afkomstig is van eenden die in China levend worden geplukt ofwel van eenden die in Nederland worden gefokt en gedood voor vlees en dons? Zo nee, waarvan is het dan afkomstig?
Dit kan ik niet bevestigen. Bedrijven die zich hebben aangesloten bij het Convenant Duurzame Kleding en Textiel (CKT) hebben zich gecommitteerd om due diligence uit te voeren en daarbij aandacht te geven aan negen thema’s. Dierenwelzijn is één van deze 9 thema’s. Vanaf het tweede jaar van deelname brengen bedrijven in beeld welke materialen ze gebruiken en welke potentiele risico’s met deze materialen gemoeid zijn.
In 2018 hebben deelnemende bedrijven deze informatie aan het secretariaat CKT aangeleverd. De geaggregeerde resultaten zijn samengevat en online te vinden: www.imvoconvenanten.nl/~/media/files/imvo/kleding/2018-factsheet.ashx
Uit deze informatie blijkt dat van het totaal aan materialen die de bedrijven gebruiken 1% bestaat uit dierlijke materialen (bont, dons, exotische leer, leer (koe, kalf, geit, varken), wol, zijde). Van die 1% bestaat 2% uit dons. In totaal hebben de bedrijven aangegeven 14 ton dons te gebruiken. Bedrijven geven aan dat hiervan 11 ton is gecertificeerd met de Responsible Down Standard (RDS) hetgeen betekent dat het dons niet van levend geplukte eenden afkomstig is. Van de overige 3 ton die niet is gecertificeerd zijn geen nadere gegevens.
Van bedrijven die zich hebben aangesloten bij het CKT wordt verwacht dat zij in 2021 geen dons meer gebruiken van levend geplukte en/of dwang-gevoederde ganzen en eenden.
Kunt u bevestigen dat er een keurmerk bestaat dat verkopers van dons van niet levend geplukte dieren gebruiken op hun producten, waarmee consumenten wordt verteld dat het gaat om «gecertificeerd verantwoord» dons, het Responsible Down Standard (RDS)-keurmerk?
Ja.
Heeft u gezien dat de filmploeg van Kassa langsging bij een aantal bekende kledingwinkels en medewerkers daar vroeg naar de herkomst van het dons dat in de kleding is verwerkt die zij daar verkopen en heeft u gezien en gehoord dat geen enkele medewerker de (undercover)filmploeg duidelijke informatie kon verschaffen over de herkomst van het dons dat in de betreffende jassen is gebruikt en over wat de dagelijkse realiteit is voor de dieren in de donsindustrie?
Ja, dat heb ik gezien.
Heeft u gezien dat Stichting Animal Rights een klacht heeft ingediend bij de Reclame Code Commissie over de reclame van beddenfabrikant Auping, die dons gebruikt van eenden uit de Nederlandse eendenhouderij, waarin werd gesteld dat het dons dat zij gebruiken het RDS-keurmerk draagt en dat dit betekent dat de eenden en ganzen gezond leven, geen pijn lijden en geen angst of stress ervaren?
Ja, dat heb ik gezien.
Heeft u gezien dat de Reclame Code Commissie begin 2018 heeft geoordeeld dat Auping de consument misleidt met onjuiste claims over dierenwelzijn, gebaseerd op het RDS-keurmerk, waardoor «de gemiddelde consument [...] ertoe kan worden gebracht een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen»?3
Ja, dat heb ik gezien.
Wanneer nam u kennis van die uitspraak, waarmee de stichting Animal Rights in het gelijk werd gesteld, en heeft u actie ondernomen toen u doorkreeg dat consumenten werden misleid over de herkomst van dons? Zo ja, welke?
Het is niet mijn taak om te beoordelen of reclames misleidend zijn en hier actie op te ondernemen. Dit is aan de Reclame Code Commissie die ook in deze zaak uitspraak heeft gedaan.
Heeft u gezien dat Kassa mensen op straat beelden heeft laten zien uit de eendenhouderij, zowel beelden van het levend plukken van eenden voor dons in China als beelden uit Nederlandse stallen waarin eenden zitten opgesloten met als doel om ze te doden voor vlees en dons?
Ja, dat heb ik gezien.
Heeft u opgemerkt dat de mensen op straat, geconfronteerd met deze beelden van de dagelijkse realiteit voor de dieren die gebruikt worden voor dons, zeer verbaasd en geschokt waren over wat ze zagen en dat deze mensen lieten weten geen idee te hebben dat dit schuilging achter dons en dat dit in producten zit die ze zelf ook hebben aangeschaft, zoals dekbedden en jassen?
Ja, ik heb de reactie op de getoonde beelden gezien.
Herinnert u zich nog dat u zei dat de consument ten aanzien van het dierenwelzijn een plicht heeft om zelf te onderzoeken wat er schuilgaat achter dierlijke producten? Hoe kan de consument deze plicht vervullen, denkt u, als de donsindustrie zelf niet zorgt dat de beelden van de dieren bekend zijn bij mensen, als bedrijven consumenten misleiden met een keurmerk en als (verkoop)medewerkers die donsproducten verkopen, zelfs als er actief naar de herkomst wordt gevraagd, geen duidelijke of zelfs onjuiste informatie geven over de manier waarop dieren in de donsindustrie worden gefokt, gebruikt en gedood?
De betekenis van het RDS-keurmerk is door de consument op te zoeken. Bedrijven misleiden mensen niet wanneer zij uitdragen dat zij volgens dit keurmerk handelen. De producten met het RDS keurmerk zijn ook herkenbaar in de winkels. Het is aan de retail om medewerkers te instrueren over de producten die zij verkopen.
Ziet u parallellen met de herkomst van andere dierlijke producten? Zo ja, welke? Zo nee, waarop baseert u uw aanname dat deze situatie van misinformatie zich alleen zou afspelen bij dons?
Deze parallellen zie ik. Veel kleding- en textielbedrijven hebben beperkte kennis over de dierenwelzijnsaspecten van de dierlijke materialen die zij gebruiken. Daarom is dit in het kader van het Convenant Duurzame Kleding en Textiel voor de bedrijven in beeld gebracht. Dit heeft in 2018 geresulteerd in het rapport «Dierenwelzijn in de Kleding- en Textielsector». In navolging van dit rapport en het due diligence proces dat bedrijven hebben doorlopen (zie ook mijn antwoord op vraag 3), wordt van bedrijven verwacht dat zij risico’s prioriteren en adresseren. Dit gaat om risico’s ten aanzien van negen thema’s waaronder dierenwelzijn. Voor wat betreft dierenwelzijnsaspecten bekijken bedrijven vervolgens hoe zij de negatieve impact kunnen gaan voorkomen of verminderen. Daarvoor kunnen zij gebruik maken van de oplossingsrichtingen uit het rapport «Dierenwelzijn in de Kleding- en Textielsector». En daarbij hoort ook dat bedrijven hun klanten goed informeren over het gebruik van de (gecertificeerde) materialen van dierlijke oorsprong.
Wat zou u zelf vertellen als iemand u, als Minister die verantwoordelijk is voor dierenwelzijn, die bovendien meent dat overheid en sector niets achterhouden als het gaat om de daadwerkelijke situatie voor de dieren in de veehouderij, zou vragen wat de herkomst is van dons?
Het is algemeen bekend dat dons bestaat uit veren van vogels. Er is ook vrij gemakkelijk online terug te vinden dat dons op verschillende manieren kan worden verzameld. Daarnaast kan de consument ervoor kiezen om producten zoals jassen en dekbedden te kopen waarbij niet-dierlijke materialen zijn gebruikt in plaats van dons.
De zorg voor en begeleiding van (oud-)topsporters |
|
René Peters (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het symposium «Mental Health in Elite Sport» dat afgelopen najaar in het Europees parlement is gehouden?1
Ja.
Klopt het dat topsporters vaker dan gemiddeld met (mentale) problemen te maken krijgen na de carrière, mede omdat zij gewend zijn de eigen grenzen voortdurend te verleggen en er bovendien een taboe op het onderwerp heerst?2 In hoeverre kan dit gepaard gaan met verslavingsproblematiek?
In 2016 is een prevalentieonderzoek gedaan naar (indicatoren voor) symptomen van mentale problemen bij (voormalige) Nederlandse topsporters.3 Tijdens een periode van 4 weken werd bij 203 huidige topsporters van 6% alcoholgebruik tot 45% angst- en depressieproblemen vastgesteld en bij 282 oud-topsporters van 18% stressproblemen tot 29% angst- en depressieproblemen vastgesteld.
Deze studie gaf aan dat het voorkomen van deze mentale problemen bij huidige en oud-topsportersvergelijkbaar is met de prevalentie van deze mentale problemen in de Nederlandse bevolking. Een hoger aantal zware blessures, operaties, recente belastende leefsituaties, ontevredenheid met de voorbije topsportcarrière en een lagere graad van sociale steun bleken gerelateerd aan
het voorkomen van symptomen van mentale problemen bij zowel huidige als oud-topsporters.
Op internationaal vlak is er over de afgelopen veertig jaar vrij uitgebreid onderzoek verricht naar het voorkomen van psychologische problemen bij oud-topsporters. De belangrijkste gerapporteerde problemen zijn onder andere het psychologisch effect van fysieke problemen (bijvoorbeeld blessures, gewichtstoename, hersenschudding), identiteitsproblemen, financiële problemen en studie- en beroepsproblemen Verslavingsproblematiek wordt niet (meer) als een duidelijke problematiek bij oud-topsporters geïdentificeerd.
Zijn er bij u onderzoeken bekend naar de specifieke mentale kwetsbaarheid van voormalig topsporters dan wel naar de mate waarin topsporters na het beëindigen van hun topsportcarrière verslavingsproblematiek ontwikkelen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat er binnen TeamNL sinds 2014 wel specifiek wordt ingezet op het domein prestatiegedrag als vast onderdeel van het centrale team van experts, maar dat er geen structurele advies, zorg en begeleiding voor topsporters na de carrière bestaat? Zo nee, welke structurele advies, zorg en begeleiding is er dan wel?
Sinds een aantal jaar zet NOC*NSF TeamNL in op de begeleiding van topsporters en talenten waarbij al tijdens de topsportcarrière aandacht gaat naar de voorbereiding op het einde van de topsportcarrière met bijbehorende uitdagingen op verschillende gebieden. Psychologische en psychiatrische begeleiding maakt hier nadrukkelijk onderdeel van uit en betrokken experts (dit kunnen sport-, gezondheids- en/of klinisch psychologen en psychiaters zijn) zijn allemaal verbonden aan de TeamNL Experts Prestatiegedrag.
Sinds 2017 is NOC*NSF het project TeamNL@Work opgestart, met financiering van het Ministerie van VWS. Dit project is specifiek gericht op het aanbieden van ondersteuning aan topsporters in de voorbereiding op het carrière-einde en aan gestopte topsporters. Wanneer topsporters zich melden met een vraag of behoefte wordt op maat gekeken welke begeleiding hier het beste bij past. Zo wordt bijvoorbeeld voorzien in (studie)loopbaanbegeleiding, arbeidsmarktoriëntatie, werkervaringsplekken, ondersteuning op psychisch/psychosociaal vlak, competentieontwikkeling, etc. (zie ook: https://teamnlatwork.nocnsf.nl).
De ondersteuning op psychisch/psychosociaal vlak wordt aangeboden via de experts die ook beschikbaar zijn voor de nog actieve topsporters. Hierbij is specifieke aandacht voor het voorkómen van psychologische problemen tijdens een post-Olympisch/Paralympisch seizoen of bij beëindiging van de topsportcarrière.
Ziet u in recente voorbeelden van oud-topsporters3 die na de carrière in een zwart gat zijn gevallen reden om -samen met NOC*NSF en/of oud-topsporters zelf – een ondersteuningsprogramma op te zetten waar oud-topsporters voor advies, zorg en begeleiding aan kunnen kloppen? Zo nee, waarom niet?
De multidisciplinaire ondersteuning vanuit het project TeamNL@Work vormt een sterke basis om topsporters voor te bereiden op en te begeleiden tijdens en na het einde van hun topsportcarrière. Hierbij wordt samengewerkt met succesvolle initiatieven van oud-topsporters gericht op het begeleiden van topsporters naar een volgende uitdaging in hun leven (o.a. De SportMaatschappij, Fanbased, Sporttop). Het project is nog volop in ontwikkeling en NOC*NSF zal de komende tijd dan ook kijken naar hoe de huidige ondersteuning verder verrijkt kan worden, met de inbreng van oud-topsporters.