Het bericht ‘Geen boete abonnementhouder zwartrijden’ |
|
Betty de Boer (VVD), Duco Hoogland (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Geen boete abonnementhouder zwartrijden»?1
Ja.
Wat is uw mening over het door Reizigers openbaar vervoer (Rover) en de Consumentenbond uitgevoerde onderzoek naar boetes voor reizigers met een afgekocht reisrecht?
In het onderzoek is als invalshoek gekozen dat bij bepaalde afgekochte reisrechten een incheckplicht onnodig is. Deze invalshoek lijkt vanuit reizigersperspectief misschien wenselijk, maar er zijn ook kanttekeningen bij te plaatsen. Wanneer er bij het ene reisrecht wel moet worden ingecheckt en bij het andere niet, dan wordt de kans op verwarring en fouten vergroot. Bij de OV-chipkaart is ervoor gekozen om alle reizigers op dezelfde manier te laten in- en uitchecken. Een eenduidig handelingsperspectief is duidelijk voor alle reizigers. Met de wettelijke incheckplicht is deze uniformiteit geborgd.
Daarnaast biedt de incheckplicht ook voordelen voor de reiziger. De transactiegegevens zijn bruikbaar bij een beroep op de Geld terug bij Vertraging regeling; gegevens kunnen gebruikt worden bij de belastingaangifte of declaratie van reiskosten. Bovendien kan de vervoerder ten behoeve van de reiziger extra voertuigen inzetten indien uit de transactiegegevens blijkt dat de voertuigen op bepaalde trajecten vol zijn.
Wat betreft het beboeten is het vergeten in- of uitchecken van een andere orde dan structureel niet in- en uitchecken. Reizigers die per ongeluk niet ingecheckt zijn, en waarvan vast te stellen is dat ze op andere reizen wel altijd in- en uitchecken, zouden de kans moeten krijgen de fout te herstellen. Ik heb de vervoerders gevraagd hiervoor gezamenlijk met een coulancebeleid te komen.
Is bij u bekend hoeveel van deze reizigers een boete bij de rechter aanvechten? Heeft u ook inzicht in de administratieve en financiële lasten die dit met zich mee brengt voor de rechtspraak? Zo ja, kunt u die gegevens met de Kamer delen?
Nee, dat is mij niet bekend.
Kunt u aangeven wat de kosten zijn die de vervoerder maakt bij de restitutie van een boete aan een reiziger met een abonnement?
Is het waar dat het voor de controleur mogelijk is om te zien of een reiziger een afgekocht reisrecht heeft op het traject waarop de reiziger reist? Zo nee, zijn er mogelijkheden om dat inzicht aan de controleur wel te kunnen bieden en bent u bereid die mogelijkheden nader te onderzoeken?
Nee, daar heb ik geen zicht op.
Deelt u de mening dat reizigers met een abonnement die vergeten zijn in te checken niet zwart reizen, aangezien zij wel degelijk voor hun reis betaald hebben? Deelt u de mening dat deze reizigers daarom ook niet beboet zouden dienen te worden? Zo nee, waarom niet?
Ja, de controleur kan dit zien. Hij kan ook het reisgedrag van de reiziger zien en op basis daarvan vaststellen of de reiziger bij andere reizen wel in- en uitcheckt.
Deelt u de mening dat het beboeten van deze groep reizigers indruist tegen het principe van de reiziger op één, twee en drie?
Zie antwoord 2.
Is het aantal klachten over boetes voor deze groep reizigers recent afgenomen, als gevolg van het coulancebeleid dat NS zegt te betrachten?2 Zo nee, welke aanvullende maatregelen neemt NS?
Nee. Het uitgangspunt is helder, iedereen moet in- en uitchecken. Reizigers die structureel niet in- en uitchecken reizen zonder een geldig vervoerbewijs en het is aan de vervoerders hoe zij hiermee omgaan.
Reiziger op één, twee en drie betekent bij mij dat wanneer een reiziger per ongeluk vergeet in te checken en waarvan vast te stellen is dat hij op andere reizen wel altijd in- en uitcheckt, dat men de kans krijgt deze fout te herstellen.
Bovendien zijn er servicemogelijkheden gekoppeld aan de in- en uitcheckgegevens. Zie antwoord 2. Deze mogelijkheden zijn juist in het belang van de reiziger.
Bij welke abonnementen en welke vervoerders is het beboeten van het afgekochte reisrecht aan de orde? Kunt u kwantificeren hoe vaak deze boete wordt opgelegd, door wie, en bij welke abonnementhouders?
Abonnementhouders met een vrij reizenabonnement van NS krijgen geen boete als zij vergeten zijn om in te checken op een volledig afgekochte dag. Als het per ongeluk toch eens voorkomt, dan wordt de boete door NS gecorrigeerd.
Het bericht dat Duitsland de veiligheid in de luchtvaart onderzoekt na de vliegramp bij Germanwings |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat Duitsland de veiligheid in de luchtvaart wil onderzoeken na de vliegramp bij Germanwings?1
Ja.
Bent u bereid het voorbeeld van de Duitse regering te volgen, door een speciale werkgroep op te richten die veiligheidskwesties in de luchtvaart gaat bestuderen, naar aanleiding van de crash van vorige week in de Franse Alpen met het toestel van Germanwings? Zo nee, waarom niet?
In Annex 13 van het ICAO-verdrag is vastgesteld op welke wijze een onderzoek wordt ingesteld om de oorzaken van het ongeval of incident te achterhalen en om incidenten en ongevallen in de toekomst te voorkomen. Conform Annex 13 is Frankrijk de leider van het onderzoek. Duitsland is als land waar de luchtvaartmaatschappij geregistreerd staat deelnemer aan het onderzoek. Aangezien het een airbus betrof is de EASA, als certificeerde van het vliegtuig, ook betrokken.
Zaken als eisen die aan vliegtuigen en bemanning moeten worden gesteld, worden in Europa door het Europese Agentschap voor de luchtvaartveiligheid (EASA) voorbereid en als Europese regel vastgelegd. Op deze wijze wordt de expertise van alle lidstaten benut en hebben de regels een brede doorwerking. De EASA heeft de dag nadat de acties van de co-piloot bekend werden aanbevelingen gepubliceerd. Daarmee heeft het Agentschap aangetoond de actuele problematiek prioriteit te geven.
Duitsland heeft aangegeven de informatie waar hun discussiegroep meekomt in te brengen in internationaal verband.
Nederland zal er bij EASA op aandringen om de werkzaamheden te continueren en in internationale samenwerking dit onderwerp op korte termijn te bespreken. Uiteraard zijn de uitkomsten van het Franse ongevalsonderzoek hiervoor van belang.
Naast leren van het verleden is er ook op de toekomst gericht EU-onderzoeksprogramma (Future Safety Sky) dat onder leiding van het Nederlandse Lucht- en Ruimtevaart Laboratorium veiligheidskwesties in de luchtvaart bestudeert. Het programma bestrijkt een breed terrein van veiligheidsonderwerpen en brengt 32 partners (instituten, landen en sectorpartijen) samen om onderzoek af te stemmen en mogelijke gaten af te dekken.
Ik heb vertrouwen in de manier waarop in internationaal verband (ICAO, EASA en de betrokken staten) wordt samengewerkt. Dit maakt het niet nodig om als Nederland een eigen werkgroep in te stellen.
Voelt u, net zoals uw Duitse collega(«s), de verantwoordelijkheid om als verantwoordelijk bewindspersoon na te gaan of er nog verbeterslagen gemaakt kunnen worden ten aanzien van de vliegveiligheid in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sector in zijn aard en qua regelgeving zo internationaal als luchtvaart. Mijn verantwoordelijkheid houdt in dat verbeteracties vergen dat er vanaf het begin af aan wordt ingezet op internationale samenwerking om kennis te mobiliseren en draagvalk te creëren. ICAO en EASA dragen hier in belangrijke mate aan bij en geven prioriteit aan urgente vraagstukken.
Deelt u de mening dat een dergelijke werkgroep alle aspecten van vliegveiligheid tegen het licht moet houden, waaronder de techniek (bijvoorbeeld het mechanisme van de cockpitdeur), de (frequentie van) medische en psychologische testen voor piloten en zaken als luchtkwaliteit in de cockpit? Zo nee, waarom niet?
De EASA is speciaal in het leven geroepen om al die aspecten die u noemt vorm te geven en is daar actief mee bezig. Daarbij werkt EASA nauw samen met lidstaten en sector. Zoals bij antwoord 2 aangegeven zal Nederland er bij EASA op aandringen de werkzaamheden in relatie tot de Germanwings ramp te continueren en op korte termijn te agenderen. Uiteraard zijn de uitkomsten van het Franse ongevalsonderzoek hiervoor van belang.
Er zijn in Europees verband vastgelegde verplichtingen om elk incident en ongeluk te onderzoeken met slecht één doel: leren, zodat de veiligheid kan worden verbeterd. Er is een Europese verplichting om alle ongevallen te melden en middels veiligheidsmanagement na te gaan welke maatregelen geïntroduceerd moeten worden.
Ik heb er vertrouwen in dat de inzet van de mensen in dit systeem er toe zal leiden dat passende maatregelen zullen worden voorgesteld en geïntroduceerd. Ik zie geen toegevoegde waarde voor een door mij in te stellen werkgroep buiten het beschreven systeem.
Bent u bereid om in nader contact te treden met uw Duitse collega(«s) om ervaring en kennis te delen, nu de Duitse regering besloten heeft een speciale werkgroep op te richten? Ziet u mogelijkheden om bilateraal en in Europees verband gezamenlijk op te trekken? Zo nee, waarom niet?
Ik zal bij de Duitse collega informeren op welke wijze hij de Europese verbanden zal benutten.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het Algemeen overleg Luchtvaart voorzien op 8 april 2015?
Het antwoord bereikt u voor het uitgestelde AO.
De uitspraak van de rechter over de overweg Laantje van Alverna |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Uitspraak rechtbank: overweg Alverna moet weer open»1 naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland over de status van de overweg bij het Laantje van Alverna2 en het bericht «Heemstede: klaphek bij Alverna»?3
Ja.
Heeft de gemeente Heemstede naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank inmiddels handhavend opgetreden richting ProRail?
Ja. De gemeente Heemstede heeft inmiddels een handhavingsbesluit genomen, waarbij ProRail wordt gevraagd de overweg per 1 juli 2015 weer open te stellen voor langzaam verkeer.
Bent u bereid ProRail opdracht te geven om de overweg bij het Laantje van Alverna op korte termijn weer open te stellen en te beveiligen nu volgens de rechtbank vaststaat dat deze overweg door verjaring openbaar is geworden ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder I van de Wegenverkeerswet 1994?
Nee. Het Ministerie van IenM heeft hierin geen rol, omdat het hier bedoelde handhavingsverzoek een aangelegenheid is van wegbeheerder, eigenaren en spoorwegbeheerder.
Klopt het dat ProRail in hoger beroep wil gaan? Zo ja, vindt u dit als opdrachtgever van ProRail een juiste besteding van belastinggeld nu de rechtbank zo’n duidelijke uitspraak heeft gedaan over de status van de overgang?
Ja dat klopt. Het is belangrijk duidelijkheid te hebben over de rechtspositie. Dat geldt overigens voor alle belanghebbenden, niet alleen voor ProRail. Vanwege haar wettelijke taak als spoorwegbeheerder is ProRail zelfstandig bevoegd om een kwestie aan de rechter voor te leggen, en is sprake van een juiste besteding.
Welke conclusies trekt u uit de uitspraak van de rechter voor andere overwegen die volgens ProRail niet openbaar zijn maar die op grond van deze uitspraak toch als openbaar moeten worden beschouwd? Bent u bereid deze overwegen, indien zij een (recreatieve) waarde hebben voor wandelaars en fietsers, niet te sluiten, maar te beveiligen zodat de barrièrewerking van spoorwegen niet verder wordt vergroot?
Gelet op het niet-onherroepelijk karakter van de rechterlijke uitspraak trek ik hier nog geen conclusies uit. Wel heb ik ProRail verzocht een plan op te stellen voor de aanpak van de niet actief beveiligde overwegen die recreatief gebruikt worden, zoals door wandelaars en fietsers. De Kamer ontvangt de aanpak tegelijk met de voortgangsbrief LVO voor het AO spoorveiligheid en ERTMS op 17 juni.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat in vergelijkbare gevallen voor elke overweg weer een aparte rechtszaak moet worden gevoerd door de Fietsersbond, Wandelnet of andere belanghebbenden? Bent u daarom bereid een inventarisatie te maken van overwegen die op grond van de uitspraak van de rechter als openbaar moeten worden beschouwd en hierover te rapporteren aan de Kamer inclusief een analyse van de (recreatieve) waarde van deze overwegen voor wandelaars en fietsers?
De besluitvorming over de eventuele opheffing van niet actief beveiligde overweg vraagt een goede afstemming voor het recreatief belang. Daarvoor is een zorgvuldige procedure opgesteld die door ProRail ook wordt gevolgd. De uitspraak van de rechter heeft met name betrekking op het openbaar karakter zoals dat in sommige gevallen ontstaan kan zijn bij een private overweg. Tegen deze uitspraak loopt nog een hoger beroep en ik kan daarop niet vooruit lopen.
In het plan dat u nog voor het AO van 17 juni ontvangt ga ik nader in op de beoogde aanpak van niet-actief beveiligde overwegen. Daarbij streef ik naar een gebiedsgerichte aanpak, waarbij in geval opheffing wordt overwogen de recreatieve belangen steeds zorgvuldig worden gewogen. Die werkwijze wordt ook nu al toegepast voor openbare overwegen, en voor private overwegen waarvan bekend is dat zij in de praktijk een recreatieve functie hebben.
Het bericht ‘Ruim miljoen voor schone bussen’ |
|
Barbara Visser (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ruim miljoen voor schone bussen»?1
Ja.
Wat zijn de doelstellingen als het gaat om de subsidie van 4,25 miljoen euro aan de vijf vervoerregio’s om meer praktijkervaring op te doen met waterstof- en hybride bussen? Zijn deze subsidies voor de aanschaf of de exploitatie van de bussen en hoe verhoudt zich dit met de gebruikelijke jaarlijkse bijdrages die door het Rijk worden geleverd aan het regionale- en streekvervoer (voormalige brede doel uitkering)? Krijgen de betreffende vijf regio’s een extra vergoeding of is er sprake van een oormerking van een reeds bestaande uitkering voor het OV? Wanneer is de subsidieregeling geslaagd c.q. succesvol? Hoe en door wie wordt dit vastgesteld? Bent u van plan om de regeling in de toekomst verder uit te breiden?
Het doel van de bijdragen is om decentrale overheden die verantwoordelijk zijn voor het openbaar busvervoer en die overwegen launching customer te worden van waterstofbussen te ondersteunen bij het op korte termijn opdoen van praktijkervaring, teneinde een mogelijk aanschafbesluit voor toekomstige concessies te kunnen onderbouwen. Dit past in de lange termijn doelen van het klimaat- en energiebeleid.
De bijdragen zijn dus primair gericht op het verkrijgen van praktijkervaring met waterstofbussen als onderdeel van de transitie naar zero-emissie busvervoer en zijn niet direct bedoeld als kostenefficiënte maatregel om op dit moment de knelpunten op het gebied van luchtkwaliteit in de betreffende steden op te lossen.
De bijdragen die zijn uitgekeerd aan de regionale overheden zijn bovenop de jaarlijkse standaard BDU-uitkering. Deze bedragen maken deel uit van de begroting van het ministerie voor het onderwerp waterstof. De bedragen die worden toegekend zijn via de BDU-paragraaf uitgekeerd. Van de voorgestelde projecten wordt een convenant gemaakt tussen het ministerie en de betreffende decentrale overheid, waarin de afspraken voor de inzet van de waterstofbussen zijn neergelegd. Zo wordt onder meer afgesproken dat de bussen minimaal twee jaar worden ingezet in de dienstregeling en minimaal 30.000 kilometer per jaar zullen rijden. Ook worden afspraken gemaakt om de prestaties van de bussen te monitoren op een manier die bruikbare input levert voor gebruik in een Total Cost of Ownership-model (TCO).
De projecten zijn geslaagd als de bussen in de praktijk hebben bewezen betrouwbaar en energiezuinig te rijden en als er zowel bij de concessieverlenende overheid als de concessiehouder vertrouwen wordt uitgesproken om deze bussen op termijn op grotere schaal en dan tegen een aanzienlijk lagere – concurrerende – prijs aan te schaffen.
Er zijn geen plannen om dit project op deze wijze te herhalen.
Kunt u aangeven waarom Rotterdam een aanvullend bedrag van 1,3 miljoen euro ontvangt voor haar strijd voor een betere luchtkwaliteit? Aan welke resultaatverplichtingen moet zij voldoen en hoe leveren de vier bussen hier een bijdrage aan? Is uitgerekend op welke wijze door deze vier bussen de luchtkwaliteit wordt verbeterd? Zo nee, waarom niet en wat rechtvaardigt dan een dergelijke subsidie? Wordt Rotterdam met dit geldbedrag ook eigenaar van de bussen? Met andere woorden: aan wie wordt voor welk bedrag nu de subsidie verstrekt?
De Metropoolregio Rotterdam Den Haag heeft een bijdrage ontvangen van € 850.000 voor twee waterstofbussen als onderdeel van het totaal van € 4,25 mln. De andere deelnemende overheden zijn de provincies Groningen, Noord-Brabant, Zuid-Holland en Gelderland.
Een bedrag van € 450.000 is toegekend aan de Metropoolregio Rotterdam Den Haag als een tegemoetkoming in de meerkosten voor het laten doorrijden (tot 2019) van een tweetal innovatieve plug-in-hybridebussen van Nederlandse makelij. De leerervaringen die hiermee worden opgedaan zijn voor Rotterdam en voor andere decentrale overheden relevant. Bij dit project is ook de Hogeschool Rotterdam betrokken onder meer om studenten leerervaringen op te laten doen met nieuwe aandrijftechnieken en het curriculum van de Hogeschool voor te bereiden op toekomstige technieken. De zero emissie plug in bussen zijn bedoeld voor de lange termijn klimaat- en energiedoelen. Er is niet uitgerekend wat dit precies bijdraagt aan de verbetering van de luchtkwaliteit, omdat dit geen doel was van de Rijksbijdrage. Doel van deze bijdrage is marktvoorbereiding van klimaatneutrale bussen. Als deze bussen in de veldtests op die trajecten worden ingezet waar nog NO2-knelpunten zijn dan is het neveneffect dat zij bijdragen aan de locale luchtkwaliteit omdat zij immers geen uitstoot hebben en ze zijn bovendien stil. De veldtests in de dienstregeling hebben tot doel de betrouwbaarheid van de bussen te verbeteren en het zero emissie rijden op gedeelten van de te rijden routes verder te ontwikkelen. Het gaat derhalve om het voorbereiden van de markt.
Het bedrag wordt uitgekeerd aan de Metropoolregio Rotterdam Den Haag, die dit bedrag aan de huidige concessiehouder, de RET, uitkeert. De bussen in Rotterdam komen in eigendom van de gemeente, die aandeelhouder is van de RET.
Klopt het dat u aan GVB in Amsterdam een subsidie heeft verstrekt ten behoeve van twee waterstofbussen?2 Wat waren de afspraken en wat zijn de resultaten van deze subsidieregeling geweest? Is de lucht schoner geworden? Zo ja, met welk percentage? Zijn er meer mensen beter en sneller vervoerd? Klopt het dat de betreffende bussen inmiddels teruggeleverd zijn aan de leverancier van deze bussen? Zo ja, vindt u het gerechtvaardigd dat op kosten van de belastingbetaler dergelijke astronomische bedragen worden gespendeerd aan ineffectieve maatregelen?
De uitkering voor deze twee waterstofbussen is in 2009 gedaan aan de toenmalige stadsregio Amsterdam via een convenant. De stadsregio Amsterdam heeft deze bijdrage doorgezet aan de concessiehouder GVB, samen met een bijdrage van de gemeente Amsterdam.
Het waterstofbusproject is na een periode van twee jaar rijden in de praktijk van een dienstregeling nog met een jaar verlengd om de technologie verder te kunnen testen.
Het klopt dat de bussen inmiddels zijn teruggeleverd. Tot vorig jaar zijn er door het doorlopen van de proeftuinen leerervaringen opgedaan met deze bussen. Het project «pilotprojecten openbaar per bus» is inmiddels afgerond en een evaluatie van dit project is in een afrondend stadium.
Deze projecten hebben juist geleid tot investeringen door regionale overheden en bedrijfsleven in zero emissie bussen, die steeds meer betaalbaar worden. Deze aanpak is dus in mijn ogen erg effectief. Het Nederlandse bedrijfsleven heeft mede op basis van deze pilotprojecten besloten haar investeringsstrategie te verleggen naar zero emissie bus technologie.
Kunt u aangeven hoeveel OV-bussen er in heel Nederland rijden? Hoeveel procent van de gehele mobiliteitssector betreft dit en om hoeveel CO2-uitstoot gaat het? Kunt u aangeven wat de verwachte daling (absoluut en percentueel) is na de aanschaf van de vier gesubsidieerde bussen?
In Nederland rijden in totaal 5.000 bussen. Het busvervoer zorgt voor 2% van de CO2-uitstoot in het totale wegverkeer. Bij deze projecten gaat het om het opdoen van leerervaringen, zodat het omlaag brengen van de CO2-uitstoot op grote schaal tegen lagere kosten mogelijk wordt.
Hoe ver moet de prijs van de bussen omlaag gaan en wie bepaalt of er meer bussen op de weg verschijnen? Wie bepaalt wat en welke rol heeft de rijksoverheid hierbij? Kunt u aangeven wat er voor nodig is om de kostprijs van waterstofbussen omlaag te brengen en vindt u dit een verantwoordelijkheid van de rijksoverheid? Zo ja, waarom?
Uitgangspunt voor het beleid ten aanzien van zero emissie bussen is dat zij qua TCO concurrerend zijn met een dieselbus. Dat moet via een aantal te doorlopen stappen van onderzoek en ontwikkeling naar praktijktesten en opschaling worden gerealiseerd. Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu streeft ernaar dat op de lange termijn zero emissie bussen ingezet kunnen worden zonder meerkosten in vergelijking tot conventionele bussen, tenzij deze meerkosten maatschappelijk verantwoord zijn. Het Rijk heeft daartoe in 2011 een green deal «Zero emissie busvervoer» afgesloten met partners van de regionale overheden, het bedrijfsleven en financiers. De afspraken die in deze green deal zijn gemaakt, passen in het SER Energieakkoord.
Kunt u aangeven of u een kosteneffectiviteitsanalyse heeft gemaakt voor deze Rotterdamse subsidieregeling en de meer generieke subsidieregeling onder vraag 1? Zo ja, wat zijn de uitkomsten? Zo nee, waarom niet? Kunt u een overzicht geven van alle (subsidie)regelingen die het Rijk heeft, dan wel voornemens is, te verstrekken als het gaat om schoon busvervoer?
Vooraf is er een analyse gemaakt van de potentiële milieuwinst en de kostprijs als deze bussen op grote schaal worden ingezet. Dit is gebeurd aan de hand van externe studies voor het totale aantal bussen in Nederland en Europa, dus het potentieel van de kosteneffectiviteit3. Uit deze analyse kwam naar voren dat elektrische en brandstofcel-elektrische bussen een milieuwinst kunnen boeken van bijna 100% CO2-reductie als gebruik wordt gemaakt van niet-fossiele bronnen, zoals wind, zon en water. Ook bij de toepassing van fossiele bronnen kunnen grote CO2-winsten worden geboekt vanwege de efficiencyvoordelen van een elektrische aandrijflijn ten opzichte van een verbrandingsmotor. Naast de CO2-winst leveren deze bussen ook directe luchtkwaliteitswinst op. Bovendien zijn de bussen fluisterstil en kunnen dus bijdragen bij aan vermindering van de geluidsoverlast van verkeer op locaal niveau. Wat betreft de prijs van de bussen: de kostprijs valt nu nog hoger uit dan de bestaande technologie waar tientallen jaren leerervaring mee is opgedaan.
Door leereffecten en schaalvergroting, zo blijkt uit diverse studies, kunnen de nodige prijsdalingen worden bereikt. Dit wordt mogelijk als op nationaal en internationaal niveau de juiste prikkels en stappen worden gezet, zoals launching customership door overheden en bedrijven. Daarmee kunnen de bussen zich kosteneffectief gaan meten met bestaande technologie, die niet in staat is de lange termijn ambities te realiseren.
De regelingen die het Rijk heeft toegepast voor verduurzaming van het openbaar busvervoer zijn:
De bijdrageregeling «Pilotprojecten openbaar vervoer per bus» van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat van 23 november 2007.
De bijdrageregeling «Projectvoorstel rijden met waterstofbussen in het openbaar vervoer» van 10 juli 2014.
Beide regelingen zijn Rijksbijdragen aan de verantwoordelijke bestuurders voor openbaar vervoer per bus (provincies en WGR-regio’s). Daarnaast is er de green deal zero emissie busvervoer.
Deelt u de mening dat de overheid niet moet sturen op een bepaalde aandrijftechnologie, maar op doelstellingen als het gaat om luchtkwaliteit? Zo ja, hoe verhoudt deze specifieke subsidieregeling zich tot dit uitgangspunt? Wordt hiermee juist een ongelijk speelveld gecreëerd, zo nee waarom niet? Wordt hiermee niet onnodig veel belastinggeld weggegooid aan bussen die niet schoner zijn dan elke andere nieuwe bus? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat eisen op het gebied van CO2 stellen de luchtkwaliteit niet zal verbeteren? Kunt u, over de gehele keten bezien (well to wheel) aangeven wat de eventuele CO2-besparing is door wél eisen op het gebied van CO2 te stellen? Kunt u aangeven wat de kosten van deze besparing per ton CO2 zijn? Kunt u aangeven hoe u vanuit het oogpunt van kosteneffectiviteit aankijkt tegen deze eventuele besparing?
Ik deel uw mening dat de overheid niet moet sturen op een bepaalde aandrijftechnologie. Het gaat er om dat de technologieën in staat moeten zijn om de lange termijn doelstellingen te halen. Elektrische en brandstofcel elektrische technologieën zijn daartoe in staat, terwijl dat met louter diesel-fossiele en verbrandingsmotor technieken niet het geval is.
Omdat (brandstofcel) elektrisch aangedreven bussen ook geen deeltjes of NOx uitstoten, dragen zij tevens bij aan de verbetering van de luchtkwaliteit. In de regeling pilotprojecten openbaar vervoer per bus, waar eerder naar verwezen is, is hier ook van uitgegaan. Er zijn verschillende bussen met een hoge milieueffectiviteit getest. Hieruit bleek echter ook, dat een specifieke techniek, te weten waterstof als energiedrager in een bus met een brandstofcel, een nader onderzoek behoefde voor het opdoen van leerervaringen. Deze specifieke techniek scoort in potentie namelijk niet alleen hoog op milieudoelen, maar heeft bovendien een grote mate van gebruiksflexibiliteit: snel tanken, hoge actieradius. Daarom is er de nadere regeling voor state-of-the-art waterstofbussen opgezet.
De potentie van de CO2-besparing van well-to-wheel is zeer groot omdat waterstof uit duurzame bronnen kan worden geproduceerd. De kosteneffectiviteit hangt daarmee voornamelijk af van de prijs van duurzame elektriciteit en de kostprijs van de bussen.
Bent u bekend met het feit dat Euro VI-motoren schoon zijn en in praktijk veelal nog beter presteren dan volgens de norm is vereist? Deelt u de mening dat daarom alle nieuwe bussen schoon zijn en dat verdere luchtkwaliteitsverbetering niet bereikt wordt door aandrijf-technologische stimulering van nieuwe bussen, maar door de inzet van álle soorten nieuwe bussen in combinatie van het vervangen van ouder materieel? Waarom kiest u dan toch specifiek voor een beperkt aantal aandrijftechnologieën?
Euro VI-motoren voor bussen en vrachtauto’s presteren inderdaad volgens verwachting op de uitstoot die relevant is voor luchtkwaliteit. Ze hebben echter nog steeds CO2-uitstoot. Om ook de CO2-uitstoot terug te kunnen dringen, wordt ingezet op plug-in-hybride, elektrische en waterstof technologie. Dit is in lijn met de ambitie uit het Energieakkoord. Deze innovatieve technieken voor de lange termijn bieden kansen voor groene groei in ons land.
Het niet beschikbaar zijn van de website van de NOS tijdens de stroomstoring op 27 maart 2015 |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat de website van de NOS, www.nos.nl, ongeveer een uur uit de lucht was tijdens de stroomstoring van 27 maart 2015?
Nee, navraag bij de NPO leert dat www.nos.nl ongeveer 20 minuten uit de lucht is geweest. Om precies te zijn van 10:51:11 tot 11:09:17. Dat voor sommige bezoekers de site langer onbereikbaar is geweest, zoals wordt gerapporteerd door een aantal media, moet een andere oorzaak hebben die buiten de noodvoorzieningen van de NOS en de NPO ligt.
Klopt het dat Nederland 1 en Radio 1 fungeren als nationale rampenzender?
NPO 1 en NPO Radio 1 zijn niet wettelijk aangewezen als nationale rampenzender. Op televisie fungeert NPO 1 als «nationale nieuwszender». Dat is de eigen benaming die hier door de NOS en de NPO aan wordt gegeven, waarmee men het belang van de continuïteit van de nieuwsvoorziening duidt.
In de Mediawet 2008 is een bepaling opgenomen, artikel 6.26, die de wettelijke basis biedt voor de Minister-President om een nadere regeling op te stellen voor omroepen in buitengewone omstandigheden. Daarin is geregeld dat de overheid zendtijd en faciliteiten van de publieke omroepen kan vorderen in buitengewone omstandigheden.
Sinds 1991 fungeren de regionale radiozenders als calamiteitenzender. Dat wil zeggen dat de radiozenders van de regionale omroepen in geval van rampen of calamiteiten direct gebruikt moeten kunnen worden voor mededelingen van het bevoegd gezag aan burgers. De besturen van de veiligheidsregio’s kunnen specifieke afspraken maken met de regionale omroepen over hun inzet als calamiteitenzender.
Deelt u de mening dat er in dit digitale tijdperk ook online een equivalent moet zijn van een nationale rampenzender? Zo ja, hoe beoordeelt u het dat de website van de NOS tijdens een stroomstoring ongeveer een uur uit de lucht was?
Nederland beschikt al over een online voorziening als equivalent van een nationale rampenzender, namelijk crisis.nl. Bij crises en rampen kan de rijksoverheid de website crisis.nl inzetten voor de online informatievoorziening aan het publiek. Ook andere overheden zoals veiligheidsregio’s en gemeenten kunnen bij een crisis of ramp gebruik maken van deze faciliteit. Naast crisis.nl kan ook online informatie worden verstrekt via andere websites van het Rijk en van de veiligheidsregio’s.
Wanneer zal de eerder aangekondigde verbetering van de back-up van de NPO ten behoeve van de functie als rampenzender worden gerealiseerd?1 Geldt deze aangekondigde verbetering ook voor het digitale domein?
De aangekondigde verbetering van de back-up van de NPO is deels al beschikbaar. Het laatste deel zal na de zomer gereed zijn. De back-up die al gerealiseerd is, is gericht op de continuïteit van radio en tv. Voor wat betreft het digitale domein is de redundantie voorzien door mirroring2 en het contracteren van noodstroom. De beschikbaarheid van live radio en televisie op de websites en in de apps is uiteraard afhankelijk van de continuïteit van radio en televisie.
Bent u bereid na te gaan wat de precieze oorzaak is van het niet beschikbaar zijn van NOS.nl ten tijde van de stroomstoring?
Ja, ik heb dit bij de NPO nagevraagd. De oorzaak is door de verschillende betrokken partijen onderzocht. De NPO voorziet in de servers waarop de website www.nos.nl is gehuisvest. In het datacentrum waar www.nos.nl is gehost heeft de noodstroom niet gewerkt. Het blijft tot nu toe voor de leverancier van de noodstroom onduidelijk waarom de voorziening op 27 maart niet heeft gefunctioneerd. De eigenaar van het datacentrum stapt over op een eigen noodstroomvoorziening zodat hij niet langer afhankelijk is van de huidige noodstroomleverancier. Daarmee wordt het ontstane probleem voor de toekomst voorkomen.
De verkoop van B.V. Schiphol Airport Retail |
|
Mei Li Vos (PvdA), Henk Leenders (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van de verkoop (privatisering) van 60% van de aandelen in een belangrijke dochtermaatschappij van Schiphol, B.V. Schiphol Airport Retail?1
Ja.
Wat is de reden dat tot deze deelverkoop is overgegaan? Taxfree retail activiteiten waren toch altijd een integraal onderdeel van het succesvolle Airport City concept?
Schiphol Group verkoopt 60% van haar aandelen in Schiphol Airport Retail B.V. («SAR»), de exploitant van winkels met drank, tabak en chocolade op Schiphol, aan Gebr. Heinemann. Schiphol Group behoudt 40% van de aandelen en blijft verlener van de concessie voor bovenstaande productcategorieën. In de andere productcategorieën (zoals parfum & cosmetica, mode) is Schiphol Group alleen concessieverlener en derhalve geen exploitant. Met deze deelverkoop wordt de situatie dus meer in lijn gebracht met de situatie in andere productcategorieën. Schiphol Group en Gebr. Heinemann hebben de mogelijkheid de samenwerking op bepaalde momenten te ontbinden zoals bijvoorbeeld bij afloop van de concessieovereenkomst. In tegenstelling tot wat het FD schrijft zijn overigens niet alle winkels achter de douane onderdeel van Schiphol Airport Retail (SAR).
De verwachting van Schiphol Group is dat – met deze samenwerking – de positie van SAR wordt verstevigd met kennis en ervaring op het gebied van travel retail, e-commerce en logistiek. Ook kan SAR met deze samenwerking in de toekomst goed blijven inspelen op de snelle ontwikkelingen binnen de internationale travel retail markt en de veranderende wensen en behoeften van reizigers. Dat komt voornamelijk omdat Gebr. Heinemann, actief op tientallen luchthavens, meer schaalgrootte heeft dan SAR. Als wereldwijde retailer heeft het meer slagkracht om bijvoorbeeld in te spelen op ontwikkelingen in e-commerce.
Hoeveel bedraagt de opbrengst van het pakket van 60% van de aandelen? Hoeveel bedroeg in de afgelopen jaren de winst van dit onderdeel, die vanaf nu gederfd zal worden?
De opbrengst van de verkoop van 60% van de aandelen is niet bekendgemaakt. Deze is bedrijfsvertrouwelijk en ligt ruim onder het niveau van de drempelbedragen waarvoor goedkeuring van de aandeelhouder nodig is. SAR heeft in 2013 en 2014 een netto resultaat van € 0,6 miljoen respectievelijk € 0,9 miljoen gerealiseerd. Schiphol Group blijft als concessieverlener aanspraak maken op een concessiefee.
Is deze deelprivatisering ter goedkeuring aan u beiden voorgelegd? Zo nee, waarom niet?
Er is hier geen sprake van een deelprivatisering omdat de staat zelf geen aandelen vervreemdt. Dit is ook de definitie die is aangehouden in het rapport «verbinding verbroken» van de Parlementaire Onderzoekscommissie van de Eerste Kamer.2 Het betreft hier de verkoop door Schiphol Group van een gedeelte van het belang in een dochter. Conform de statuten behoeft deze verkoop geen instemming van de aandeelhouder. Schiphol heeft de staat als aandeelhouder er wel over geïnformeerd.
Waarom is deze wezenlijke deelprivatisering niet voorgelegd aan de Kamer? Hoe verhoudt dit zich tot het deelnemingenbeleid?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom is niet gekozen voor een joint venture met ieder 50% van de aandelen? Hoe is nu de zeggenschap van Schiphol geregeld in de bedoelde BV en in de (taxfree) retail activiteiten op Schiphol?
Schiphol Group heeft gekozen voor de verkoop van 60% van de aandelen omdat ook met een minderheidsbelang voldoende invloed blijft behouden. In de aandeelhoudersovereenkomst is overeengekomen dat instemming van Schiphol Group nodig is voor belangrijke besluiten. Daarnaast houdt Schiphol Group invloed als verlener van de concessie aan SAR, bijvoorbeeld met betrekking tot de verhuurde winkeloppervlakte.
De verslechtering van de treinverbinding tussen Alkmaar en Den Haag/Rotterdam |
|
Rudmer Heerema (VVD), Betty de Boer (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de veranderingen in de dienstregeling tussen Alkmaar en Den Haag/Rotterdam die de afgelopen jaren plaats hebben gevonden?
Ja, ik ben hiermee bekend. Vanaf 2012 bestaat er geen rechtstreekse Intercity-verbinding meer tussen Alkmaar en Den Haag/Rotterdam. Reizigers vanuit Alkmaar richting Den Haag kunnen in Haarlem of in Amsterdam Sloterdijk overstappen.
De wijzigingen in de dienstregeling zijn nauw verweven met de marktomvang: er zijn op een gemiddelde doordeweekse dag ca. 560 reizigers vanuit de kop van Noord-Holland richting Den Haag en er reizen dagelijks ca. 17.500 reizigers vanuit Amsterdam richting Den Haag. In 2012 heeft NS ingezet op meer en betere kwartierdiensten, zowel voor Sprinters als voor Intercity’s, op de verbinding vanuit Amsterdam.
Deelt u de mening dat gaandeweg deze treinverbinding steeds slechter is geworden door de verlenging van de reistijd met zestien minuten, de toevoeging van de overstap in Haarlem en het inzetten van een sprinter in plaats van een intercityverbinding naar Den Haag/Rotterdam? Zo nee, waarom niet? Hoe verklaart u de langere reistijd?
Een dienstregeling is een complexe puzzel. In het maken van een nieuw dienstregelingsontwerp vinden altijd afwegingen plaats tussen groepen reizigers. Een verandering op de ene plaats heeft meestal effecten op andere plaatsen.
Elke verbetering voor sommige (groepen) reizigers heeft nadelen voor andere (groepen) reizigers. De uitdaging voor NS is de dienstregeling zodanig te optimaliseren dat elke aanpassing zo veel mogelijk voordeel biedt aan zo veel mogelijk reizigers en zo weinig mogelijk nadeel oplevert voor zo weinig mogelijk reizigers.
Om de belangen van de reizigers zo goed mogelijk te dienen, spreken NS en ProRail bij het ontwerpen van de dienstregeling uitvoerig met decentrale overheden en consumentenorganisaties. Tegenwoordig gebeurt dit vooral aan de landsdelige en landelijke OV- en Spoortafels. Vanuit de regio zijn er aan deze tafels geen signalen over de kwaliteit van verbinding Alkmaar-Den Haag/Rotterdam naar voren gebracht.
In de huidige dienstregeling biedt NS meer verbindingen en mogelijkheden dan voorheen om te reizen tussen Alkmaar en Den Haag of tussen Alkmaar en Rotterdam, ook ’s avonds en in het weekend. Door de toegenomen reismogelijkheden, is de verbinding tussen Alkmaar en Den Haag/Rotterdam robuuster geworden: bij verstoringen zijn er alternatieven. Voor sommige reizigers is er soms inderdaad wel sprake van een langere reistijd. De rechtstreekse verbinding uit 2011 had een reistijd van 1:12 uur. In de huidige dienstregeling is het mogelijk om in 1:10 uur van Alkmaar naar Den Haag te reizen, met twee overstappen in Haarlem en Leiden. Daarnaast zijn er vanuit Alkmaar alternatieven ontstaan met een langere reistijd en één overstap in Haarlem (1:16 uur) en één overstap op Amsterdam Sloterdijk (1:21 uur).
Deelt u de mening dat snelle verbindingen van belang zijn voor de aantrekkelijkheid van het openbaar vervoer voor meer dan 100.000 inwoners van Alkmaar (en 300.000 in de directe regio) naar de regio Den Haag en dat zo’n verbinding rechtstreeks danwel met een snelle overstap nodig is? Zo nee, waarom niet?
Conform de LTSA is het doel van alle partijen in de sector dat het openbaar vervoer een aantrekkelijke optie is voor de reizigers. De aantrekkelijkheid van het openbaar vervoer wordt onder andere bepaald door snelheid, betrouwbaarheid en comfort. NS zoekt daarom altijd naar betere verbindingen en optimalisatie in de dienstregeling en neemt daarbij de omvang van vervoerstromen mee in de afwegingen. Als er keuzes nodig zijn, prevaleert voor NS meestal het belang van de grootste groep reizigers. In dit geval is het aantal reizigers die vanaf Amsterdam in de richting van Den Haag/Rotterdam reizen vele malen groter dan het aantal reizigers vanuit Alkmaar (zie de cijfers in antwoord 1). NS heeft daarom de keuze gemaakt voor het beter bedienen van grote groepen reizigers tussen Amsterdam, Haarlem, Leiden en Den Haag boven het blijven aanbieden van een rechtstreekse Intercity-verbinding tussen Alkmaar en Den Haag/Rotterdam.
Deelt u de mening dat door veelvuldige vertraging op het traject Alkmaar-Haarlem (stilstaan voor station Haarlem) het te vaak voorkomt dat de overstap in Haarlem wordt gemist? Kunt u ons informeren hoe vaak deze vertraging optreedt, met name in de spits? Zo nee, waarom niet?
De dienstregeling biedt op dit moment een overstap van drie minuten op station Haarlem. Deze overstap wordt feitelijk in 87,5% van de gevallen gehaald. Dit ligt onder het afgesproken niveau en onder het landelijk gemiddelde van ca. 92%. Ik deel de mening dat de overstap te vaak niet wordt gehaald en verwacht dat NS en ProRail zich inzetten om dit te verbeteren. Ze zijn bezig in de dienstregeling 2016 de Intercity-verbinding tussen Alkmaar en Haarlem in de spits sneller te maken. Hierdoor zal de overstap in Haarlem op de Sprinter richting Den Haag naar verwachting verbeteren.
Deelt u de mening dat NS op basis van de vervoerconcessie dient zorg te dragen voor snelle verbindingen en goede overstapmogelijkheden? Bent u bereid om met NS te zoeken naar een oplossing voor deze overstap in Haarlem zodat reizigers in staat worden gesteld om de overstap van drie minuten naar Den Haag CS/Rotterdam ook te halen, eventueel door eerdere vertrektijden op het kopstation? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. Maar zoals hierboven toegelicht is het niet mogelijk op elke denkbare verbinding het aanbod optimaal te maken. NS heeft de opdracht om te zoeken naar de optimale dienstregeling gegeven de vele (en soms tegenstrijdige) wensen van de omgeving en de kaders van de vervoerconcessie. NS doet dit continu, in overleg met de deelnemers aan de OV- en Spoortafels.
In dit specifieke geval meldt NS dat er vanaf 2016 in de spits vier treinen zullen rijden van Alkmaar naar Haarlem: twee Sprinters en twee Intercity’s. In de daluren zullen de Intercity’s niet rijden. Wel blijft de gehele dag een directe verbinding Hoorn-Alkmaar-Haarlem-Amsterdam in stand. De frequentie op het traject Haarlem – Den Haag blijft gelijk. NS reageert hiermee op de veranderende vraag in de markt en op de behoeften van de grootste groepen reizigers in Noord-Holland. Door de aanpassingen in de dienstregeling zal de aansluiting in de spitsrichting in Haarlem naar verwachting verbeteren door een robuustere overstap.
Daarnaast gaan reizigers tussen Alkmaar en Rotterdam profiteren van de vervroegde frequentieverhoging op de HSL. Op dit moment rijdt de Intercity Direct nog twee keer per uur tussen Amsterdam en Rotterdam. In de loop van 2015 zal de frequentie verhoogd worden naar drie keer per uur en in 2016 naar vier keer per uur.
Deelt u de mening dat er dagelijks een grote forensenstroom van Noord-Holland naar de regio Den Haag reist? Onderkent u het probleem dat de steeds slechter wordende verbinding er voor zorgt dat reizigers liever in de auto stappen, wat consequenties heeft voor de filedruk op de A4, de A9 en de A44? Staat deze laatste constatering niet haaks op waarom NS er eigenlijk voor de reiziger zou moeten zijn, namelijk aanbieden van goed, snel en slim openbaar vervoer, zodat reizigers kiezen voor het openbaar vervoer om de filedruk te verminderen?
Ten aanzien van de omvang van de forenzenstromen verwijs ik naar antwoord 1.
Het doel van alle partijen in de sector is inderdaad dat het openbaar vervoer een aantrekkelijke optie is voor de reizigers. Ook NS streeft naar het aanbieden van goed, snel en slim openbaar vervoer. Maar het is niet mogelijk op elke denkbare verbinding het aanbod optimaal te maken. NS zoekt conform de verplichting in de concessie altijd naar betere verbindingen en optimalisatie in de dienstregeling en neemt daarbij de omvang van vervoerstromen mee in de afwegingen. Ook in de dienstregeling 2016 zullen NS en ProRail verbeteringen aanbrengen.
Het bericht “Doorgegeven parkeerkaartje ongeldig” |
|
Martijn van Helvert (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Doorgegeven parkeerkaartje ongeldig»?1
Ja.
Acht u het een goede situatie dat mensen die een «doorgegeven» parkeerkaartje gebruiken beboet worden, ook al is het kaartje nog uren geldig en niet kentekengebonden?
Het gaat hier om twee afzonderlijk belastbare feiten voor twee kentekenhouders, zoals ook gesteld in mijn antwoorden aan de leden Van Klaveren en Visser. Er is geen restitutiemogelijkheid voor teveel betaalde parkeerbelasting. Eventueel resterende parkeertijd is niet overdraagbaar daar het parkeerkaartje slechts een kwitantie is en bewijsstuk van de betaalde parkeerbelasting voor het individueel belastbare feit.
Deelt u de gedachte dat de uitspraak van de rechtbank moeilijk uit te leggen is aan betrokkenen aangezien er immers wel betaald is?
Zoals in de beantwoording van vraag 2 van het lid Van Klaveren is gesteld, is er geen parkeerbelasting betaald door belanghebbende in deze zaak. Bovendien was het parkeerkaartje dat belanghebbende had overgenomen bedoeld voor een andere categorie parkeerders waar belanghebbende niet toe behoorde en had zij reeds om die reden al geen parkeerbelasting voldaan.
Bent u bereid te bezien of een wijziging in de ter zake doende regelgeving de situatie zo kan aanpassen dat de automobilist die het kaartje koopt, en daarmee de verschuldigde parkeerbelasting betaalt, dat kaartje ook kan doorgeven, mede gelet op het feit dat er ook niets terugbetaald wordt bij een te ruime betaling?
In Nederland valt de parkeerbelasting in het fiscale traject. Dit heeft tot gevolg dat voor ieder belastbaar feit afzonderlijk parkeerbelasting dient te worden betaald. Het overnemen van een parkeerkaartje is niet hetzelfde als het betalen van de parkeerbelasting zoals gesteld.
Wijziging van de inhoudelijke grondslag als fundament voor de terzake doende regelgeving acht ik niet noodzakelijk op basis van deze ene casus. Vergelijkbare gevallen en de omvang van dit vraagstuk zijn mij namelijk niet bekend.
Een verbod op het doorgeven van nog geldige parkeerkaarten |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Doorgeven parkeerkaartje ongeldig»?1
Ja.
Deelt u de visie dat het belachelijk is dat het doorgeven van een betaald en reeds belast parkeerkaartje dat nog geldig is, niet mag?
Ik stel voorop dat de rechter tot de conclusie is gekomen dat de geldende wet hier correct is toegepast. Het past mij niet hier een verdere kwalificatie aan te geven. Wel licht ik graag de juridische context toe. Parkeerbelasting wordt op grond van artikel 234 Gemeentewet geheven bij wege van voldoening op aangifte dan wel op andere wijze. In dit zelfde artikel in de Gemeentewet valt te lezen dat voldoening op aangifte uitsluitend is: het bij aanvang van het parkeren in werking stellen van een parkeermeter of parkeerautomaat op de daartoe bestemde wijze en met inachtneming van de door het college gestelde voorschriften. Het parkeren van ieder voertuig op een plaats waar parkeerbelasting verschuldigd is voor dat parkeren van het voertuig, leidt op zichzelf tot een belastingplicht voor degene die de auto daar heeft geparkeerd, dan wel de houder van het kenteken. Dit leidt er toe dat het overnemen van een parkeerkaartje niet mogelijk is. De belanghebbende in kwestie had zelf parkeerbelasting moeten voldoen, het overnemen van een kaartje is niet hetzelfde als het voldoen van parkeerbelasting. Het papieren kaartje is slechts het betaalbewijs van de andere parkeerder.
Overigens blijkt na bestudering van deze uitspraak dat hier ging om een parkeerkaartje dat alleen geldig is in combinatie met een bezoekersvergunning, vanwege het verlaagde tarief. Dat stond ook vermeld op het desbetreffende parkeerkaartje. De belanghebbende die in bezwaar was gegaan was niet in het bezit van een dergelijke bezoekersvergunning en had dus een hoger tarief moeten betalen.
Deelt u de mening dat het primair aan de eigenaar van een legaal verkregen goed is, en niet aan de overheid, of hij dit weg wil geven, zeker ook als het gaat om een betaald parkeerkaartje dat nog langer geldig is dan de periode dat de eigenaar er gebruik van zou willen maken?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven is het papieren kaartje dat uit de parkeerautomaat komt slechts een betaalbewijs. Het is geen goed dat kan worden overgedragen om de parkeerbelasting mee te voldoen.
Deelt u de visie dat, als er al belasting betaald moet worden over een product, dit eenmalig dient te gebeuren? Zo neen, waarom niet?
Het gaat hier om twee afzonderlijke belastbare feiten, op grond van artikel 225 lid 1 sub a Gemeentewet, te weten een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij de belastingverordening dan wel krachtens de belastingverordening in de daarin aangewezen gevallen door het college te bepalen plaats, tijdstip en wijze. Zoals hiervoor reeds in antwoord op vragen 2 en 3 is aangegeven, is het overnemen van een papieren parkeerkaartje niet hetzelfde als het voldoen van de verschuldigde belasting.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om dit absurde verbod teniet te doen?
Dit is het gevolg van het feit dat parkeerbelasting en de naheffingsaanslag onder de fiscale wetgeving vallen.
Bent u bereid de exorbitante stijging van parkeertarieven in gemeenten tegen te gaan door een maximum in te stellen, net als bij de onroerendezaakbelasting? Zo neen, waarom niet?
Allereerst is de vaststelling van de tarieven aan de gemeenten. Het door u aangehaalde artikel uit De Telegraaf noemt een stijgingspercentage van gemiddeld 6% voor een parkeerkaartje in 2015 en een totale opbrengst van 829 miljoen euro. Op basis van de cijfers van het onderzoeksinstituut Coelo uit Groningen, zoals gepubliceerd in de Atlas van de lokale lasten 20152
blijkt dat gemeenten in 2015 verwachten 666 miljoen euro aan parkeerbelasting op te halen. Dit is een stijging van 0,9% ten opzichte van 2014. Dat vind ik een hele redelijke ontwikkeling. Natuurlijk zijn er gemeenteraden die tarieven, hebben vastgesteld die harder stijgen dan het macrobeeld. Dit zijn autonome keuzes van die afzonderlijke gemeenten.
Het bedrag dat in het artikel in De Telegraaf wordt genoemd (€ 829 miljoen) is afkomstig van de financiële functie Verkeer, vervoer en waterstaat in de gemeentelijke begrotingen. Deze functie in de begrotingen van gemeenten bevat echter meer opbrengsten dan alleen de parkeerbelasting, waardoor het beeld van de parkeeropbrengsten niet zuiver is. De cijfers van het Coelo zijn voor het kabinet leidend bij de beoordeling van de ontwikkeling van de lokale heffingen. Ik acht het gezien het bovenstaande niet nodig om een maximum in te stellen voor de parkeerbelastingen, te meer daar gemeenten ook beleid voeren inzake het reguleren van parkeerstromen met de hoogte van de parkeerbelasting.
De inpassing van A13 en A16 bij Lansingerland |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht over de gebiedstafel van Rijkswaterstaat bij Lansingerland inzake de inpassing van A13 en A16 bij Lansingerland?1
Ja. Dit betreft een bericht van de Bewonersgroep Rodenrijs-West van 21 maart 2014.
Heeft u kennisgenomen van het voorstel van de bewoners voor de verdiepte N471?
Ja, de bewonersgroep Rodenrijs-West heeft hun voorstel voor een verdiepte N471 via de gebiedstafel Midden in februari 2014 ingebracht in het participatieproces.
Kunt u aangeven waarom de bewonersgroep niet de kans kreeg om het voorstel te verbeteren en waarom het door Rijkswaterstaat van tafel geveegd is?
Een belangrijk aspect van het participatieproces is dat dit passend is voor de fase waarin het project verkeert. Als het project in de fase zit van de uitwerking van het Standpunt tot ontwerpTracébesluit, dan vormt de scope van het Standpunt de grenzen van de inbreng en ideeën vanuit de omgeving. Dit is in december 2013 aan de gebiedstafels meegegeven via het «Informatieboekje gebiedstafels A13/A16».
De ingebrachte variant voor verlaging van de kruising met de N471 past niet binnen de scope van het Standpunt en dat is in principe reden om deze variant niet nader in beschouwing te nemen. Desalniettemin is in dit geval de ingebrachte bewonersvariant (voorstel uit februari 2014 en door hen bijgesteld in maart 2014) nader bestudeerd. Daaruit blijkt dat de variant van de bewoners circa 36 miljoen euro duurder is dan de variant uit het Standpunt. De bewonersgroep heeft nadien optimalisaties voorgesteld, waarvan is geconstateerd dat ze niet leiden tot wezenlijk andere conclusies. Om deze reden is de variant niet verder meegenomen bij de uitwerking van het ontwerpTracébesluit. De variant kan nog wel een rol spelen bij de besluitvorming over het regionale maatregelenpakket.
Kunt u aangeven hoe het bovenstaande geplaatst moet worden in de context van de Code Maatschappelijke Participatie en de motie De Rouwe2 waarin de regering het verzoek gedaan wordt om er voor te zorgen dat het alle deelnemers aan participatieprojecten vooraf volstrekt duidelijk is wat de verwachtingen kunnen zijn bij deelname aan een project?
In lijn met de Code Maatschappelijke Participatie is op voorhand aangegeven over welke aspecten gedurende de participatie afspraken mogelijk waren, en welke besluiten het vertrekpunt van de participatie vormden. In de gebiedstafels is kennis uitgewisseld, zijn ideeën en wensen ingebracht, uitgewerkt, gewogen en beoordeeld. Over de (tussen)resultaten heeft op gezette tijden terugkoppeling plaatsgevonden aan de deelnemers van de gebiedstafels. De aanpak van de participatie in de fase vanaf het Standpunt (inclusief de geldende kaders) is vooraf beschreven in het Informatieboekje Gebiedstafels A13/A16 van RWS, de stadsregio Rotterdam en de gemeenten Rotterdam en Lansingerland (december 2013; http://www.a13a16rotterdam.nl/Documenten).
Het bericht ‘Doorgegeven parkeerkaartje ongeldig' |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Doorgegeven parkeerkaartje ongeldig»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de automobilist als melkkoe wordt gebruikt als deze worden beboet voor een «doorgegeven» parkeerkaartje? Zo nee, waarom niet?
Zoals in de beantwoording van de vragen 2–4 van het lid Van Klaveren reeds is gesteld, betreft het hier geen kwestie van tweemaal betalen voor hetzelfde maar kan juridisch de verschuldigde parkeerbelasting voor een kentekenhouder niet worden voldaan door een papieren parkeerkaartje over te nemen van een andere parkeerder.
Deelt u de mening dat artikel 225, lid 1, sub a van de Gemeentewet, zo gelezen moet worden dat belasting wordt geheven van degene die het voertuig heeft geparkeerd en is daadwerkelijk gedacht aan het doorgeven van parkeerkaartjes? Zo ja, is handhaving op dit gebied in de praktijk niet inconsistent in verschillende gemeenten in Nederland?
Zoals bij de beantwoording van vraag 4 van het lid Van Klaveren is gesteld gaat het hier om twee afzonderlijke belastbare feiten, namelijk het parkeren van een voertuig op een plaats die is aangewezen als plaats waar parkeerbelasting verschuldigd is. Het doorgeven van een parkeerkaartje kan nimmer leiden tot het voldoen van die parkeerbelasting, het is slechts een betaalbewijs. In deze concrete casus komt aan het licht dat de belanghebbende een kaartje gebruikt dat is overgenomen van een ander, omdat het kaartje niet bruikbaar blijkt in haar situatie en zij toegeeft dat ze het kaartje heeft overgenomen. Normaliter is dit niet controleerbaar voor een parkeercontroleur, noch zal extra inzet hierop leiden tot veel extra inkomsten. De parkeercontroleur kan immers niet bij ieder belastbaar feit, het parkeren van een voertuig, aanwezig zijn om te controleren of er mogelijk een betaalbewijs wordt overgedragen.
Kunt u toelichten in welke mate er wordt ingezet op het handhaven van het verbod op het doorgeven van parkeerkaartjes? Hoeveel extra inkomsten door inning van boetes kunnen hier precies worden verwacht?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn de consequenties van de uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 19 maart 2015?2
Deze uitspraak heeft geen gevolgen voor andere parkeerders. De Rechtbank Gelderland heeft slechts uitgelegd hoe moet worden omgegaan met een overgenomen parkeerkaartje. In dit concrete geval zou belanghebbende sowieso een naheffingsaanslag hebben gekregen omdat het betaalde parkeertarief gold in combinatie met een bezoekersvergunning. Deze bezat belanghebbende niet. Overigens is het mogelijk dat belanghebbende hoger beroep aantekent bij het Gerechtshof.
Deelt u de mening dat het beboeten van het doorgeven van parkeerkaartjes van negatieve invloed is op de participatie, hulpvaardigheid en misschien wel het vertrouwen in de overheid van burgers in Nederland?
Ik verwijs u naar mijn beantwoording hierboven. Een parkeerkaartje doorgeven is niet rechtsgeldig. Het is een afschrift, een kwitantie, niet meer dan dat. Het is zeker niet het voldoen van de verschuldigde parkeerbelasting.
De problemen die de bruine vloot ondervindt in Denemarken |
|
Betty de Boer (VVD), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de vragen die de Vereniging voor Beroepschartervaart (BBZ) nog heeft over de op handen zijnde deal met Denemarken over het varen van de Nederlandse beroepschartervaart in Deense wateren?1
Ik ben bekend met de problemen rond de invoering van een safety management systeem, zoals aangegeven in het artikel in de Stentor waaraan u refereert.
Hoe ver staat het met deze deal en wat is de status ervan? Wanneer wordt de deal gesloten en heeft u instemming van de BBZ?
Het oplossingsvoorstel is momenteel in de fase van formalisering. Over de inhoud zijn Denemarken en Nederland het eens. De BBZ heeft laten weten het oplossingsvoorstel te zullen onderschrijven omdat dit voorstel het best haalbare is en er geen alternatief voorhanden is.
Klopt het dat de beroepschartervaart aan bepaalde technische eisen moet voldoen om vanaf 1 april 2015 te mogen varen in Deense wateren, en klopt het dat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) moet toetsen of de schepen daaraan voldoen? Zo nee, wie bepaalt er of de schepen van de beroepschartervaart vanaf 1 april weer mogen varen in de Deense wateren?
Met het oplossingsvoorstel worden geen strengere eisen opgelegd anders dan dat de zeegaande zeilschepen die van en naar Deense havens varen, een werkend veiligheidsmanagementsysteem moeten hebben. In het verleden beschikten circa 25 zeegaande zeilschepen op vrijwillige basis over een door Bureau Veritas (BV) gecertificeerd systeem. Ongeveer de helft van deze groep zeegaande zeilschepen beschikt daar nog steeds over. Voor het overige deel van deze groep en voor de schepen die nog niet de beschikking hadden over een veiligheidsmanagementsysteem zal de certificering worden uitgevoerd door BV. Indien BV daartoe niet in staat is, wordt het uitgevoerd door de ILT.
Bent u bereid alles in het werk te stellen om ervoor te zorgen dat, indien een inspectie vereist is, deze tijdig wordt verricht, in ieder geval vóór 1 april als de schepen weer naar Denemarken varen? Zo nee, waarom niet, en hoe gaat u ervoor zorgen dat de beroepschartervaart straks niet aan de ketting wordt gelegd door Denemarken of hoge boetes krijgt opgelegd? Bent u in dat geval bereid om daar in overleg met de Denen een voorziening voor te treffen zoals een overgangsdocument of een tijdelijke certificering door een krachtsinspanning van de ILT of een andere instantie? Zo nee, waarom niet?
De invoering van een veiligheidsmanagementsysteem dient zorgvuldig te gebeuren en de wijze waarop de implementatie aan boord plaatsvindt moet worden geïnspecteerd. Dit vergt de nodige inspanning van alle betrokken partijen en ik ben daarom in overleg met Denemarken om hiervoor extra tijd in te ruimen. De invoering van een dergelijk systeem voor zeegaande zeilschepen vind ik een goede stap voorwaarts, die de veiligheid ten goede komt. Het sluit ook goed aan bij de conclusies die de Ierse Marine Casualty Investigation Board (MCIB) trekt in haar eindrapport over het ongeval met het Nederlandse zeegaande zeilschip «Astrid» op 24 juli 2013 voor de Ierse kust.
Burgerparticipatie bij de A13/A16 |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Raden delen onvrede over inspraak A13/16»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe de Code Maatschappelijke Participatie2 is toegepast bij het participatieproces rond de A13/A16, specifiek waar het gaat om de onderstaande punten:
Bij de A13/A16 zijn belanghebbenden en bewoners vanaf de start van de planvorming in 2005 betrokken, al ver voor er sprake was van een Code Maatschappelijke Participatie. Zo hebben bewonersorganisaties deelgenomen aan consultatiebijeenkomsten voor de ontwikkeling van diverse varianten voor het tracé, de inpassing en de aansluiting van de snelweg op het regionale/lokale wegennet. Hierover is ook een Burgeradvieskring georganiseerd. Tevens is een alternatief bestudeerd dat door omgevingspartijen was ingebracht (de zogenaamde Portway-variant).
Na de vaststelling van het Standpunt is de planuitwerkingsfase gestart. Conform de Code Maatschappelijke Participatie zijn de omgevingspartijen in deze fase wederom gevraagd naar hun inbreng en ideeën. Eveneens conform de Code geeft het Standpunt daarbij de grenzen aan waarbinnen door omwonenden wensen en ideeën kunnen worden ingebracht.
Op welke wijze zijn de gebiedstafels betrokken en geïnformeerd in aanloop naar de verschillende beslismomenten, gedurende de onderzoeks- en uitwerkingsfases, specifiek in de periode april 2014 – december 2014?
In het eerste kwartaal van 2014 zijn in twee rondes gesprekken met de gebiedstafels gevoerd over de wensen van de omwonenden voor oplossingsrichtingen voor de resterende inpassingsopgaven. Deze hebben per tafel geleid tot wensen en ideeën van de bewoners. Aan de deelnemers is steeds voorgehouden dat er redenen kunnen zijn waarom ideeën en wensen niet kunnen worden overgenomen. De wensen en ideeën van de gebiedstafels zijn vanaf medio 2014 betrokken bij de diverse ontwerpproducten en effectonderzoeken. De deelnemers zijn over het verloop van dit uitwerkingsproces door tussentijdse berichten en nieuwsbrieven uit het project geïnformeerd. In december 2014 zijn informele bijpraatbijeenkomsten georganiseerd. De derde ronde gebiedstafels heeft plaatsgevonden in februari 2015. Daarin is de zogenaamde Oplossingenkaart besproken. Daarop zijn alle nog levende wensen en ideeën over de inpassing opgenomen. Over de Oplossingenkaart vindt bestuurlijk overleg en besluitvorming plaats.
Klopt het dat informatie over uitwerking van deelplannen in bepaalde gevallen pas op de bijeenkomsten van de gebiedstafels zelf beschikbaar werden gesteld, waardoor de leden van de gebiedstafel onvoldoende tijd hadden om zich voor te bereiden?
De bijpraat-bijeenkomsten van december 2014 waren alleen bedoeld om de betrokkenen te informeren over de voortgang van het onderzoek naar de door de gebiedstafels aangedragen wensen en ideeën. Voorafgaande aan de bijeenkomsten in februari 2015 is wel informatie toegestuurd aan de deelnemers. Tijdens de bijeenkomsten in februari is de Oplossingenkaart gepresenteerd en zijn de voorlopige uitkomsten van de bovenwettelijke maatregelen namens de regiopartijen toegelicht.
Kunt u aangeven wat er in de periode januari 2014 – december 2014 is gebeurd met de inbreng van de gebiedstafels? Tot welke wijzigingen in de oorspronkelijke plannen heeft hun inbreng geleid? Welke ideeën zijn ingebracht, maar hebben niet tot wijzigingen geleid?
Een aantal wensen en ideeën dat is ingebracht in de gebiedstafels is overgenomen in de uitwerking van de inpassing van de weg, zoals:
Er zijn ook wensen die niet zijn overgenomen, zoals:
Tenslotte geldt voor een aantal wensen en ideeën dat nog een nadere afweging gemaakt zal worden door de regiopartijen in het kader van het pakket bovenwettelijke inpassingsmaatregelen (het pakket van € 30 mln).
Op welke wijze is er bij de door omwonenden naar voren gebrachte alternatieven voor de kruising N471 – N209 en een glazen overkapping in het Terbregseveld gehandeld volgens de Code Maatschappelijke Participatie? Is er bijvoorbeeld door Rijkswaterstaat ondersteuning verleend aan het uitwerken van de plannen?
De ingebrachte variant voor verlaging van de kruising met de N471 past niet binnen de scope van het Standpunt. Volgens de Code is dit reden genoeg om deze variant niet nader in beschouwing te nemen. In dit geval is de bewonersvariant evenwel toch nader bestudeerd. Daaruit blijkt dat de variant van de bewoners circa 36 mln euro duurder is dan de variant uit het Standpunt. Voor de gewenste vermindering van het geluid zijn goedkopere maatregelen denkbaar. Om deze redenen is deze variant niet verder meegenomen bij de uitwerking van het OntwerpTracébesluit. Deze variant kan nog wel een rol spelen bij de besluitvorming over het regionale maatregelpakket.
Bij de reactie op de wens voor toepassing van een glazen overkapping is gebruik gemaakt van ervaringen bij eerdere initiatieven elders in het land die doelmatige toepassing hiervan verhinderen. Ik verwijs hierbij naar de brieven aan uw Kamer van mijn voorganger, de heer Eurlings, van 3 november 2009, 2 maart 2010 en 21 juni 2010 (30 196, nr 108). De initiatiefnemers zijn over de reactie op hun wens geïnformeerd.
Welk beoordelingskader heeft u gehanteerd bij het beoordelen van de initiatieven die zijn ingebracht bij de gebiedstafels? Was dit beoordelingskader bij aanvang van de gebiedstafels bekend bij de deelnemers?
Het beoordelingskader is opgenomen in het «Informatieboekje Gebiedstafels A13/A16». Dit informatieboekje is voor de start van de gebiedstafels toegestuurd aan de deelnemers en tijdens de eerste bijeenkomst besproken. Het bevat de kaders voor de planuitwerking van de A13/16 die zijn vastgelegd in eerder genomen besluiten en (bestuurlijke) afspraken zoals het Standpunt en de relevante wet- en regelgeving.
Op welke wijze zijn de gebiedstafels betrokken bij de uitwerking en keuze voor een mogelijke inkorting van het Recreaduct bij het Schiebroekse park?
Het recreaduct maakt deel uit van het pakket extra inpassingsmaatregelen dat bekostigd wordt uit de regionale bijdrage (het pakket van € 30 mln). Over (de afmeting van) het recreaduct zullen de betrokken regiobestuurders nog een besluit nemen. De inbreng van de gebiedstafels wordt daarbij betrokken.
Wat is er gedaan met het voorstel van bewoners om de verlichting op de kruising N209 – Verbeek-Ohrlaan lager te plaatsen, zodat deze niet de woningen in schijnen? Hebben bewoners hier een inhoudelijke reactie op gehad?
De hoogte van de verlichting is geen aspect dat in het (Ontwerp) Tracébesluit wordt vastgelegd. De mogelijkheden voor de inrichting van de verlichting worden bezien in de fase van de uitvoering. Dit is aan de gebiedstafel medegedeeld.
Op welke wijze is omgegaan met de zorgen van de gebiedstafels, dat de landtunnel in het Bergse Bos te steil zou zijn, onder andere voor fietsers, en een grote fysieke en ruimtelijke barrière zal vormen?
De landschappelijke inpassing van de landtunnel en de herinrichting van het Lage Bergse Bos vindt plaats onder regie van het recreatieschap Rottemeren. In overleg met de betreffende gebiedstafel is een concept-inrichtingsplan opgesteld. Bij de nadere uitwerking daarvan wordt bezien of de hellingen van de wallen tegen de wanden van de landtunnel geoptimaliseerd kunnen worden.
Deelt u de mening dat voor betrokkenen de periode om te reageren op de Oplossingenkaart A13/A16 en het proces richting het ontwerptracébesluit erg krap is? Hoe rijmt dit met de Code Maatschappelijke Participatie, waarin gesteld wordt dat er voldoende ruimte moet zijn in de planning, begroting en capaciteit van projecten om de kwaliteit van participatie te waarborgen? Bent u bereid de inspraaktermijnen te verschuiven en/of te verlengen?
Zie antwoord 12.
Deelt u de mening dat het voor betrokkenen lastig is om te reageren op de Oplossingenkaart A13/A16 omdat een groot aantal gegevens nog missen, zoals de onderliggende onderzoeken naar geluidshinder en luchtkwaliteit waarmee de maatregelen worden onderbouwd? Worden deze gegevens nog verstrekt en op welke termijn, en krijgen betrokkenen voldoende tijd om ook op dit volledige beeld te reageren?
De Oplossingenkaart is in februari 2015 met de gebiedstafels besproken. Daarbij is toegelicht welke wensen en ideeën vanuit de omgeving wel of niet zijn overgenomen in de uitwerking van de inpassing van de weg. De reactietijd op de oplossingenkaart bedroeg 2 weken. Aansluitend heeft bestuurlijk overleg plaatsgevonden over de Oplossingenkaart en de reacties daarop.
Daarnaast hebben de regiobestuurders de deelnemers aan de gebiedstafels gemeld dat de informatie in de Oplossingenkaart over de bovenwettelijke geluidmaatregelen (onderdeel van het regionale maatregelpakket) nog niet volledig is en dat aanvullend onderzoek binnenkort wordt afgerond. De uitkomst daarvan wordt nog aan de gebiedstafels voorgelegd, waarbij desgewenst nadere toelichting wordt gegeven. De gebiedstafels krijgen de gelegenheid om op deze informatie te reageren en daarmee hun eerdere advies op de Oplossingenkaart bij te stellen. Gelet hierop, en op de uitvoerigheid van de in februari verkregen reacties, denk ik dat de betrokkenen voldoende reactietijd beschikbaar hebben.
Bent u bereid op korte termijn met betrokkenen van de gebiedstafels om tafel te gaan zitten om afspraken te maken om het participatieproces A13/A16 beter vorm te geven? Zo nee, waarom niet?
Zoals u in het bovenstaande hebt kunnen lezen, ben ik van mening dat bij de A13/A16 een uitgebreid en intensief participatieproces is doorlopen.
Het massaal ontduiken van belastingen door UberPOP-chauffeurs |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Zou u de volgende vragen (op geaggregeerd niveau gesteld, dus zonder in te willen gaan op ieder individuele UberPOP-chauffeur en dus niet in strijd bent met artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen) uitgebreid en afzonderlijk willen beantwoorden?
De geheimhoudingsplicht van artikel 67 AWR is niet alleen van toepassing op natuurlijke personen, maar ook op rechtspersonen. Voor zover in de hierna gestelde vragen wordt gevraagd naar bij de Belastingdienst bekende informatie over Uber of UberPOP als onderdeel daarvan, kan ik daarom niet inhoudelijk ingaan op deze vragen. Voor het overige kom ik hierna tegemoet aan het verzoek om de vragen afzonderlijk te beantwoorden.
Deelt u de mening dat u en de Belastingdienst het bestrijden van zwartwerken en fraude hoog op uw/haar prioriteitenlijstje heeft staan en er iedere dag alles aan doet en wettelijk zou moeten doen om dit zo efficiënt en effectief mogelijk aan te pakken?
Ja. De Belastingdienst heeft als taak om de fiscale regelgeving (waaronder ook de douane- en toeslagenwetgeving) uit te voeren. Indien belastingplichtigen zich niet aan deze regelgeving houden, bijvoorbeeld door te frauderen, zal handhavend worden opgetreden. Hierbij hanteert de Belastingdienst het concept van handhavingsregie: op basis van (fiscaal) belang en risico, worden -mede rekening houdend met de beschikbare capaciteit en inachtneming van de maatschappelijke betekenis- de meest efficiënte handhavingsinstrumenten ingezet gericht op een maximaal te bereiken effect.
Kunt u bevestigen dat UberPOP-chauffeurs fiscale verplichtingen hebben, ook al handelen zij in strijd met de Taxiwet?
In de beantwoording op vragen van het lid Bashir over UberPOP heeft de Staatssecretaris van I&M op 27 januari jl. mede namens mij aangegeven welke fiscale verplichtingen gelden voor autobezitters die hun auto als taxi gebruiken en hier inkomsten mee genereren.1 Ook op de site van de Belastingdienst worden internetondernemers gewezen op hun fiscale verplichtingen.2 Deze fiscale verplichtingen staan los van het al dan niet in strijd handelen met de Taxiwet.
Kunt u bevestigen dat alle UberPOP-chauffeurs hun fiscale verplichtingen nakomen en dat u hierop maximaal toeziet?
Het is voor mij niet mogelijk om dit op dit moment vast te stellen. Van chauffeurs die als zelfstandige functioneren is op basis van de aangifte niet bij de Belastingdienst bekend of zij dit in opdracht van Uber doen. Dit is voor de belastingheffing niet relevant. Gezien de recente ontwikkelingen rond Uber zal de Belastingdienst met de ILT in overleg treden of de bij deze toezichthouder bekende gegevens behulpzaam kunnen zijn bij het toezicht op het nakomen van alle fiscale verplichtingen.
Overigens bestaat UberPOP in Nederland pas sinds vorig jaar. Ook al zou de Belastingdienst uit anderen hoofde weten welke belastingplichtigen als zelfstandige werkzaamheden verrichten in het kader van de dienst UberPOP, dan zullen de eerste aangiftes inkomstenbelasting van deze chauffeurs naar alle waarschijnlijkheid nog niet allemaal zijn ingediend. Het is ook in dat geval dus niet te controleren of deze belastingplichtigen hun fiscale verplichtingen nakomen.
Voor taxichauffeurs die in loondienst zijn bij Uber kan ik dit evenmin vaststellen, omdat Uber in Nederland meerdere diensten aanbiedt waaronder UberPOP. Voor de heffing van de loonheffingen is het niet relevant om te weten welke werkzaamheden een werknemer verricht. Het is dan ook niet vast te stellen of een bij Uber werkzame werknemer een (UberPOP) chauffeur is en dus of deze groep werknemers zijn fiscale verplichtingen nakomt die voortvloeien uit het zijn van chauffeur bij UberPOP.
Uiteraard vindt er controle plaats op loonaangiftes als geheel. Daarbij kan ook met gebruikmaking van gegevens van derden gecontroleerd worden of een inhoudingsplichtige van alle personen die een dienstbetrekking hebben of worden geacht te hebben, de loonheffingen op correcte wijze heeft ingehouden en afgedragen.
Voor het toezicht op Uber verwijs ik naar het antwoord op vraag 2. Tevens verwijs ik naar de bij vraag 3 aangehaalde beantwoording door de Staatssecretaris van I&M.3
Hoeveel UberPOP-chauffeurs hebben zich inmiddels als ondernemer gemeld bij de Kamer van Koophandel en een btw-nummer aangevraagd? Hoeveel zijn in loondienst (gezagsverhouding) bij Uber?
De eerste vraag kan ik niet beantwoorden, omdat van ondernemers die zich (als taxichauffeur) inschrijven bij de Kamer van Koophandel niet wordt geregistreerd wie hun opdrachtgevers zijn. Het is dan ook niet te zeggen in welke mate deze belastingplichtigen een btw-nummer hebben aangevraagd. In het antwoord op vraag 4 heb ik aangegeven welke informatie over werknemers van Uber bij de Belastingdienst bekend is en hoe hier toezicht op wordt gehouden.
Hoeveel UberPOP-chauffeurs geven hun inkomsten aan in hun eigen IB-aangifte, bijvoorbeeld als Resultaat uit Overige Werkzaamheden? Hoeveel UberPOP-chauffeurs geven dit aan als Winst uit Onderneming?
Ik kan deze vraag niet beantwoorden omdat zelfstandige ondernemers en resultaatgenieters in hun aangifte inkomstenbelasting niet hoeven op te geven wie hun opdrachtgevers zijn. Indien gegevens van derden daarvoor aanleiding geven, kan bij individuele belastingplichtigen een boekenonderzoek plaatsvinden om te onderzoeken of zij alle inkomsten die zij als ondernemer of resultaatgenieter hebben genoten, in hun aangifte hebben opgenomen.
Hoeveel UberPOP-chauffeurs betalen btw?
Deze vraag kan ik niet beantwoorden omdat zoals bij de antwoorden op vraag 4 en 5 aangegeven bij de Belastingdienst niet bekend is welke (btw-plichtige) taxichauffeurs werkzaamheden voor UberPOP verrichten. Ik verwijs tevens naar het antwoord op vraag 6.
Kunt u bevestigen dat het niet opgeven van inkomsten door UberPOP-chauffeurs gevolgen heeft voor uitkeringen, de bijstand en allerlei toeslagen? Vindt u dit eerlijk?
Net als voor iedere andere Nederlander kan het niet opgeven van inkomsten gevolgen hebben voor inkomensafhankelijke regelingen. Dit kunnen voor de belastingplichtige overigens zowel positieve als negatieve gevolgen zijn, want een lager opgegeven inkomen leidt bijvoorbeeld enerzijds tot hogere toeslagen, maar anderzijds tot lagere uitkeringsrechten. Uiteraard wordt het niet volledig en juist informeren van de Belastingdienst over de eigen inkomenspositie door de Belastingdienst bestreden, want iedere Nederlander behoort de financiële tegemoetkomingen van de overheid te krijgen waar hij op basis van de wet recht op heeft.
Is er al overwogen om door middel van een «derdenonderzoek» of door het opmaken van renseignementen tijdens een regulier boekenonderzoek alle voor de Belastingdienst relevante gegevens op te vragen bij Uber? Kunt u bevestigen dat Uber mee moet werken aan zo’n onderzoek?
In zijn algemeenheid merk ik op dat de Belastingdienst op grond van artikel 53 AWR de mogelijkheid heeft om bij administratieplichtigen een onderzoek in te stellen ten behoeve van de belastingheffing van derden (het zogenoemde derdenonderzoek). Hieraan moet door deze administratieplichtigen worden meegewerkt. Artikel 67 AWR verbiedt mij uitlatingen te doen of en over de wijze waarop (deze vorm van) handhaving van de Belastingdienst bij individuele belastingplichtigen zoals Uber plaatsvindt.
Waarom is zo'n opdracht nog niet aan de Belastingdienst gegeven? Of moet een ieder zijn fair share aan belastingen afdragen en hoeven UberPOP-chauffeurs dit niet te doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Artikel 67 AWR verbiedt mij uitlatingen te doen over uw eerste vraag. Daarnaast onderschrijf ik uw standpunt dat in Nederland iedere belastingplichtige zijn fiscale verplichtingen moet nakomen. Dit is ook het doel van de handhavingsstrategie van de Belastingdienst.
Bent u bereid om, als blijkt dat UberPOP-chauffeurs op grote schaal de fiscale verplichtingen niet zijn nagekomen, spontaan gegevens hierover uit te wisselen met Europese lidstaten waar UberPOP actief is?
Landen kunnen, met toepassing van de relevante regelgeving (bijvoorbeeld een belastingverdrag), op verzoek of spontaan onderling gegevens uitwisselen. Artikel 67 AWR verbiedt mij uitlatingen te doen of dit in casu aan de orde is.
Kunt u uitleggen welke gegevens de Belastingdienst over UberPOP-chauffeurs mag delen met andere toezichthouders, zoals de ILT, politie en gemeente (in het kader van de TTO-regelgeving of wegens overlast en openbare orde)?
Artikel 43c Uitvoeringsregeling AWR biedt de mogelijkheid om binnen strikt omschreven kaders de wettelijke geheimhoudingsplicht van de fiscus op te heffen. Artikel 43c, eerste lid, onderdeel g respectievelijk onderdeel m bieden de mogelijkheid voor het verstrekken van bij de fiscus bekende gegevens aan de ILT respectievelijk de politie en gemeenten in de aldaar bedoelde gevallen.
Bent u bereid om maximaal mee te werken aan gegevensuitwisseling (uiteraard over niet-financiële en fiscale gegevens, maar wel de persoons- en voertuiggegevens) met alle relevante toezichthouders?
Een van de beleidsdoelstellingen van dit kabinet is het verbeteren en intensiveren van de samenwerking van overheidsorganisaties. Gezamenlijk optrekken bevordert immers de slagkracht en effectiviteit van de handhaving. Onderlinge gegevensuitwisseling vormt hierbij een krachtig instrument. Onderlinge gegevensuitwisseling op grond van wet- en regelgeving vormt hierbij een krachtig instrument. Bij deze samenwerkingsverbanden biedt artikel 43c Uitvoeringsregeling AWR de basis voor de samenwerking en gegevensuitwisseling.
De berichten dat de NS haar macht misbruikte bij de aanbesteding van openbaar vervoer in Limburg |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten op L1 dat NS haar macht misbruikte bij de aanbesteding van openbaar vervoer in Limburg1 en in de Telegraaf inzake «NS saboteerde aanbesteding»2
Heeft u inmiddels kennisgenomen van het advies van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) inzake de aanbesteding van het Limburgs openbaar vervoer?
Heeft de ACM met u of NS contact gezocht of gehad gedurende het aanbestedingsproces? Kunt u aangeven of en wanneer u of NS kennis heeft genomen van dit (concept)advies van de ACM en of pogingen zijn ondernomen om publicatie te voorkomen voordat beslist zou worden wie de aanbesteding zou krijgen? Indien u (delen van) het rapport (vertrouwelijk) heeft ontvangen, wat heeft u dan met de informatie gedaan?
Is het gebruikelijk en wenselijk dat (concept)adviezen van de ACM worden voorgelegd aan betrokkenen? Heeft NS getracht het advies te (doen) wijzigen, zo ja op welke punten? Zijn er meer aanbestedingstrajecten waarbij NS in het verleden dergelijke zaken heeft kunnen beïnvloeden? Wat is uw visie daarop?
Hoe lang heeft NS publicatie door de ACM kunnen uitstellen en op grond van welke argumenten? Wat is uw standpunt over die argumenten? Was u daarvan op de hoogte en zo ja, welke stappen heeft u in dat kader ondernomen?
Zijn de kostenopgaven van NS in uw visie goed en tijdig gedaan, zodat Veolia en Arriva een bod konden doen? Heeft NS het verzoek van Veolia om informatie onnodig vertraagd, zodat het ten koste is gegaan van de beschikbare tijd voor Veolia om haar inschrijving voor te bereiden? Zo ja, is daarmee de mededinging verstoord?
Is het waar dat Abellio wel de gevraagde informatie binnen een week ontving?
Klopt het dat NS commerciële tarieven heeft voorgesteld, waar zij volgens de wet verplicht is tot kostengeoriënteerde tarieven? Zo ja, wat is uw visie daarop?
Deelt u de gedachte dat, indien het advies van de ACM eerder (voor de beslissing op de aanbesteding) bekend zou zijn geweest, dat een dermate ingrijpende verandering van posities in zou hebben gehouden, dat gunning aan Abellio onzeker zou zijn geweest?
Kunt u aangeven wat de gevolgen zijn voor de provincie Limburg, zowel juridisch als financieel? Wat betekent een en ander voor het vervolg van de aanbesteding en de gunning? Als de ACM constateert dat NS de mededinging «belemmerd» heeft, welk licht werpt dat dan op de besluitvorming in Limburg?
Is de provincie Limburg (de aanbestedende overheid) naar uw mening aan te merken als belanghebbende bij de klachtprocedure bij de ACM?
Indien delen van het advies van de ACM onleesbaar zijn gemaakt, om welke reden is dat dan?
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Spoor voorzien op 19 maart 2015?
Het bericht ‘Tweede Maasvlakte niet op tijd klaar voor containervloed' |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Tweede Maasvlakte niet op tijd klaar voor containervloed»?1 Heeft u bovendien kennisgenomen van de brandbrief die het Centraal Bureau voor de Rijn- en Binnenvaart (CBRB) en de Vereniging van Nederlandse Inland Terminal Operators (VITO) op 3 maart 2015 aan u hebben verzonden?
Ja.
Is het waar dat opnieuw ernstige congestie dreigt in de Rotterdamse haven, aangezien de nieuwe containerterminals op de Tweede Maasvlakte niet op tijd klaar zijn om de groeiende ladingstroom in de Rotterdamse haven op te kunnen vangen?
Vorig jaar was er sprake van wachttijden voor de binnenvaart bij de terminals van ECT door de installatie van nieuwe kranen en ICT. Dit jaar worden tijdens piekmomenten weer wachttijden bij de afhandeling van binnenvaartschepen verwacht bij de bestaande containerterminals in de Rotterdamse haven. Dat wordt dit keer met name veroorzaakt door groeiende goederenstromen als gevolg van het economisch herstel. Het is van belang dat onderscheid hier te melden. Genoemde wachttijden zijn dus niet alleen toe te schrijven aan het niet op tijd operationeel zijn van de nieuwe terminals van APMT en RWG op Maasvlakte 2. Zoals in het FD-artikel is aangegeven gaat het hier om een combinatie van oorzaken.
Wat zijn de redenen voor de vertraging bij de ingebruikstelling van de nieuwe terminals op de Tweede Maasvlakte? Welke acties heeft u ondernomen/onderneemt u samen met het Havenbedrijf Rotterdam om de nieuwe terminals zo snel als mogelijk in bedrijf te hebben?
De rechtszaak tussen HbR en ECT is blijkens mededeling van Rotterdam World Gateway (RWG) reden geweest de bouwwerkzaamheden enkele maanden uit te stellen. APMT geeft aan steeds op schema te hebben gelegen. Beide nieuwe terminals zijn inmiddels commercieel geopend en zullen langzaam steeds grotere volumes containers verwerken. Deze opstartfase heeft tijd nodig omdat de nieuwe terminals op Maasvlakte 2 zeer modern en vrijwel volledig geautomatiseerd zijn. De inregeling van de geautomatiseerde systemen kost bij dergelijke grote complexen veel tijd. Alhoewel mijn organisatie en het havenbedrijf Rotterdam in goed contact staan tot de nieuwe terminalexploitanten, ga ik noch het havenbedrijf over de ingebruikstelling daarvan. De nieuwe exploitanten hebben zelf ieder zo’n 700 miljoen geïnvesteerd in de nieuwe terminals en hebben er daardoor zelf belang bij dat de terminals zo snel mogelijk op volle sterkte draaien zodat die investering kan worden terugverdiend. Dat moet echter wel verantwoord gebeuren.
Op welke wijze geeft u invulling aan het verzoek van CBRB en VITO om (1) een probleemanalyse uit te werken, (2) te zoeken naar oplossingen, (3) erop toe te zien dat onvermijdelijke schade wordt geminimaliseerd en (4) te zorgen voor juiste informatie over schade die «het achterland» lijdt als gevolg de wachttijd van vijf à zes dagen die volgens de binnenvaartsector regelmatig voorkomt als gevolg van de congestie in de zeehaven?
Ik heb naar aanleiding van de gezamenlijke brief van het CBRB en VITO inmiddels een bespreking met hen gepland teneinde de door hen naar voren gebrachte onderwerpen te bespreken. ECT heeft maatregelen aangekondigd om de wachttijden bij haar terminals te beperken, zoals het stellen van eisen aan het minimum aantal containers dat per callsize wordt afgehandeld, zo goed mogelijk benutten van opslagcapaciteit, minder lege containers aanhouden in de opslag, het strak vasthouden aan afgesproken tijdstippen, verbeteren van de informatievoorziening en de capaciteit van interterminaltransport en landzijdige afhandeling verbeteren. Ik vind het overigens primair een zaak van de marktpartijen zelf om de drukte tijdens piekmomenten op te lossen.
Hebben de langdurige congestieproblemen ook gevolgen voor de concurrentiepositie van de Rotterdamse haven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen acht u dan noodzakelijk om de schade aan die concurrentiepositie te beperken?
Wachttijden zijn vanzelfsprekend nooit goed voor de concurrentiepositie. In de huidige situatie doen dezelfde problemen zich ook voor bij de directe concurrenten van de Rotterdamse haven, te weten Antwerpen en Hamburg. Daarom is het goed dat we met een vooruitziende blik in de toekomst hebben geïnvesteerd met de aanleg van Maasvlakte 2. Met het operationeel worden van de nieuwe terminals zullen de wachttijden tot het verleden moeten gaan behoren. De structurele oplossing is daarmee voorhanden. Marktpartijen moeten alleen de fase tot de opening van de nieuwe terminals zien te overbruggen.
Deelt u de mening dat de problemen zo snel als mogelijk moeten worden opgelost, mede om te voorkomen dat verladers het vervoer over water weer verlaten en toch weer vaker voor vrachtvervoer over de weg zullen kiezen? Treedt er nu al meer congestie op, op bijvoorbeeld de A15? Zijn er mogelijkheden om tijdelijk meer gebruik te maken van de Betuweroute?
De congestieproblemen waarover wordt gesproken betreft de wachttijden voor binnenvaartschepen. Op dit moment treedt daardoor geen congestie op de A15 op en heb ik ook niet de verwachting dat dat gaat optreden. Met de werkzaamheden aan het derde spoor in Duitsland zijn de mogelijkheden om (extra) gebruik te maken van het spoor beperkt.
Welke rol speelt de nasleep van het jarenlange conflict in de Rotterdamse haven tussen Europe Container Terminals (ECT) en het Havenbedrijf over de toelating van nieuwe stuwadoors op de Tweede Maasvlakte?
Het conflict tussen ECT en HbR is met de uitspraak van de rechtbank in Rotterdam uit de wereld. Dit mag ook blijken uit de gezamenlijke verklaringen die het havenbedrijf Rotterdam en ECT in december 2014 en maart 2015 hebben laten uitgaan over de aanpak van de congestieproblemen.
Hoe verlopen de gesprekken tussen FNV Havens, Rotterdam World Gateway (RWG) en rederijen over het conflict over de arbeidsvoorwaarden voor vaste werknemers bij de nieuwe terminal? Ziet u voor uzelf een rol weggelegd om te zorgen dat deze conflicten (arbeidsvoorwaarden) de reeds forse problemen (vertraging terminals en daarmee samenhangende congestie) niet verergeren?
Ik ben niet betrokken bij de onderhandelingen tussen FNV en RWG over de arbeidsvoorwaarden op de nieuwe terminal. Ik zie daar voor mijzelf op dit moment ook geen rol weggelegd omdat het hier een zaak tussen bond(en) en werkgever betreft.
Het winnen van de aanbesteding in Limburg door Abellio |
|
Betty de Boer (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bereid om de vragen van 3 maart jl. over de aanbesteding van de openbaarvervoersconcessie in Limburg (naar aanleiding van het artikel «marktwerking wordt vies woord») tegelijk met de hierna gestelde vragen te beantwoorden?
U heeft de antwoorden op de Kamervragen van 20 februari op 18 maart van mij ontvangen. In de bijlage treft u die antwoorden nogmaals aan.
Waarom heeft de NS met een speciaal daarvoor opgerichte Abellio Limburg B.V. ingeschreven op de openbaarvervoersconcessie in Limburg? Heeft de aandeelhouder toestemming gegeven voor het oprichten van deze nieuwe BV door de NS? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is daarbij de afweging geweest?
Het oprichten van Abellio Limburg BV vloeit mede voort uit de eisen zoals gesteld door de aanbestedende overheid, de provincie Limburg. Tevens is het gebruikelijk om bij regionale concessies een separaat bedrijf op te richten, dat in grote mate van zelfstandigheid haar besluiten kan nemen met een focus op de lokale reiziger. De aandeelhouder heeft ingestemd met het investeringsvoorstel. Het meedingen van Abellio is in lijn met het kabinetstandpunt zoals verwoord in de Lange Termijn Spooragenda deel 2 waarin is aangegeven dat NS mag meedingen als er sprake is van samenloop met het hoofdrailnet (Hierna: «HRN»).
Waarom kan niet bevestigd of ontkend worden dat het voor Abellio Limburg B.V., als dochter van NV NS, mogelijk is om een goedkopere bieding te doen, want het gaat hier toch om een aanbesteding waarbij een 100% staatsbedrijf meedingt in een markt met commerciële partijen?
De andere, door vragenstellers genoemde «commerciële» partijen, die meededen in het biedingsproces voor de concessie Limburg waren Arriva NL en Veolia Transport NL. Beide partijen verschillen qua eigendomsstructuur niet van Abellio, want die zijn eveneens dochter van een staatsdeelneming. Arriva NL is een dochter van Deutsche Bahn, dat een 100% staatsdeelneming is. Veolia Transport NL is een dochter van Transdev, dat voor meer dan 60% in handen is van de Franse overheid. Abellio Limburg B.V. bevond zich dus niet in een bevoorrechte positie als zijnde de dochter van een 100% staatsbedrijf.
Uit navraag bij NS blijkt dat de NS Groep voor Abellio Limburg B.V. financieringsarrangementen en garanties heeft afgegeven waarvoor Abellio Limburg een marktconforme vergoeding betaalt.
Hoe kijkt u, in het licht van transparantie, aan tegen een 100% staatsbedrijf dat meedingt in een markt met commerciële partijen, zeker ook gelet op het aanbestedingstraject van het Fyra-debacle?
Zie antwoord op vraag 3. Ik wacht overigens de uitkomsten van de Parlementaire Enquête Fyra af.
In hoeverre is er bij de aanbesteding in Limburg door de NS sprake van financieel waardebehoud met behulp van een normrendement en het streven naar gezonde vermogensverhoudingen?
Op 18 maart 2015 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het normrendement van de aandeelhouder voor NS in relatie tot de bieding in Limburg door NS-dochter Abellio. Om de financiële waarde die NS vertegenwoordigt ook voor de toekomst te behouden, moet NS in staat zijn om structureel voldoende rendement te realiseren. Voor waardebehoud en om toekomstige investeringen mogelijk te maken, dient NS minimaal de vermogenskosten van vreemd vermogen en eigen vermogen terug te verdienen. NS vermeldt in haar jaarverslag van 2014 dat het normrendement op eigen vermogen 7% is.
De investeringscriteria voor Abellio worden door de directie van NS vastgesteld. Hierbij geldt het criterium dat het vereiste rendement voor de totaliteit van investeringsvoorstellen van de NS en haar dochters voldoende is om de vermogenskosten terug te verdienen. Bij de bepaling van de vermogenskosten wordt rekening gehouden met het vereiste normrendement op eigen vermogen van 7% voor de NS groep als geheel. Alle biedingen van NS en dochters worden aan de bovengenoemde investeringscriteria getoetst, dus ook de bieding door Abellio in Limburg.
Is de investering door de NS via Abellio Limburg B.V. besproken met de aandeelhouder? Zo ja, wat is de afweging van de aandeelhouder geweest om in te stemmen met deze investering? Zo nee, waarom is deze investering niet besproken? Wat zijn de kosten en baten van deze investering? In hoeverre is er een lager rendement afgesproken dan het gehanteerde normrendement?
De bieding is in het najaar van 2014 met de aandeelhouder besproken. De Staatssecretaris van IenM en Minister van Financiën hebben eerder al met NS afgesproken dat de onderneming mag meedoen bij aanbestedingen waar sprake is van samenloop met het hoofdrailnet. Bij de aanbesteding van Limburg is sprake van samenloop.
De concessie Limburg past binnen de strategie van NS. De concessie Limburg heeft bovendien als voordeel dat NS door mee te doen ervaring opdoet met openbare aanbestedingen van gecombineerde bus- en treinconcessies. Dat kan relevant zijn wanneer NS in de toekomst vaker in een concurrerende markt concessies moet verwerven.
Voor biedingen door Abellio wordt een vermogenskostenvoet op geïnvesteerd vermogen gesteld, waarbij als uitgangspunt het normrendement van de aandeelhouder voor de NS-groep geldt. De bieding voldeed aan de investeringscriteria.
Is er sprake van een kruissubsidiering van deze activiteit van Abellio door andere activiteiten van het moederconcern NS, want in de antwoorden op dezelfde eerder gestelde vraag wordt alleen verwezen naar andere concessies en niet naar de onderhavige concessie?
Het onderzoek naar vermeende kruissubsidiëring bij NS door Deloitte vond inderdaad voor de zomer van 2014 plaats, voordat NS-dochter Abellio haar bieding op concessie Limburg deed in najaar 2014. Uit de conclusies van het onderzoek van Deloitte blijkt dat er geen aanwijzingen zijn dat er sprake is geweest van kruissubsidiëring bij eerdere biedingen van Abellio. Uit navraag bij NS blijkt dat de NS Groep ook voor Abellio Limburg B.V. financieringsarrangementen en garanties heeft afgegeven waarvoor Abellio Limburg een marktconforme vergoeding betaalt. Overigens ben ik niet voornemens om, zonder concrete aanwijzingen, bij elke bieding van NS Groep en diens dochters een dergelijk omvangrijk onderzoek (zoals door Deloitte) te laten uitvoeren.
Waarom is niet bekend of de NS financieringsarrangementen, garanties en dergelijke heeft gesteld voor Abellio Limburg B.V., zoals gemeld in de antwoorden op de eerdere vragen? Bij wie zijn eventuele garanties van de NS wel bekend, want eerder heeft de aandeelhouder wel open gecommuniceerd over garanties van de NS aan dochterondernemingen richting de Tweede Kamer? Nogmaals, welke financieringsarrangementen, garanties en dergelijk zijn er vanuit het moederconcern NS met Abellio Limburg B.V.?
Zie antwoord 3.
In hoeverre draagt Abellio Limburg B.V. bij aan de rendementseis van NV Nederlandse Spoorwegen? Kan er een overzicht gegeven worden van het rendement van de verschillende bedrijfsonderdelen, dochterondernemingen en deelnames van NV Nederlandse Spoorwegen?
Zie antwoord op vraag 5. NS Groep rapporteert in haar externe jaarverslag op concernniveau en niet over de winst- en verliesrekeningen van afzonderlijke bedrijfsonderdelen. Inzicht geven in het rendement per bedrijfsonderdeel, dochteronderneming en deelnemingen kan leiden tot een verslechtering van de concurrentie- en onderhandelingspositie van de NS.
Wat is het verschil in de arbeidsvoorwaarden tussen de NS en Abellio? Klopt het dat personeel van Abellio niet onder een cao valt waardoor deze component in de aanbesteding voordeliger uitpakt voor Abellio ten opzichte van de NS? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op dit moment rijdt Veolia de concessie in Limburg en hanteert hierbij de OV-cao. Dit is een cao die geldt voor rijdend personeel en dekt zowel de bus- als de treinactiviteiten. Abellio is bij de aanbesteding ook uitgegaan van de OV-cao, omdat het personeel voor de concessie in Limburg hoofdzakelijk rijdend personeel betreft. Hiermee wordt een marktconforme cao geboden, wat aansluit bij de arbeidsvoorwaarden die de concurrentie ook biedt.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het eerstvolgende Algemeen overleg Staatsdeelnemingen?
Ja.
Een geheim rapport van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) over de aanbesteding van openbaar vervoer in Limburg |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «NS saboteerde aanbesteding»?1
Bent u bereid om het eindrapport van de ACM inzake de aanbesteding in Limburg over NS nog deze week naar de Kamer te sturen, zo mogelijk tegelijk met de brief waar de Kamer op 5 maart 2015 om heeft gevraagd en een antwoord op de op 6 maart ingediende schriftelijke vragen van de leden De Liefde en De Boer (beiden VVD) over de aanbesteding in Limburg en de ACM?2 Zo nee, wanneer kan de Kamer het eindrapport, de brief en het antwoord op de vragen dan tegemoet zien?
De Zaanse spoorlijn |
|
Betty de Boer (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Zaanse spoorlijn is heuse klaaglijn»?1
Ja.
Deelt u de mening dat 712 klachten een duidelijk signaal zijn dat de dienstverlening op de Zaanlijn moet verbeteren? Zo nee, waarom niet?
De problematiek van te drukke treinen, onder meer op de Zaanlijn, herken ik. In de concessie zijn op het gebied van vervoercapaciteit prestatieindicatoren afgesproken met bijbehorende streefwaarden. Het afgelopen jaar lagen de prestaties onder de afgesproken streefwaarden waarvoor NS beboet is. In de nieuwe concessie is daarom een verbeterprogramma verplicht gesteld en zijn 10 aandachtstrajecten opgenomen. Het traject Zaandam-Amsterdam is één van deze tien aandachtstrajecten. Het onderwerp vervoercapaciteit heeft extra aandacht vanuit de concessie en de beleidsprioriteitenbrief voor 2015.
Het verbeterprogramma van NS is uitgewerkt in het vervoerplan 2015 (TK, vergaderjaar 2014–2015, 29 984, nr. 574, pagina 21–25).
NS onderzoekt – als onderdeel van dit programma – op basis van klachten (waaronder de klachten die Rover inventariseert, zoals de 712 klachten op de Zaanlijn) welke mogelijkheden er zijn om verbeteringen te realiseren. Zo zijn op een aantal trajecten treinen verlengd (onder andere op de drukke trajecten in Noord Holland waaronder de Zaanlijn) en wordt ingezet op reizigersspreiding in treinen als blijkt dat er wel ruimte is maar deze ruimte onvoldoende benut wordt. De Sprinter trajecten in Noord-Holland vallen daarmee de eerste maanden van dit jaar niet meer in de top 10 van drukste trajecten op basis van de binnengekomen meldingen van reizigers.
Dit betekent overigens niet dat incidenten met te drukke treinen zoals op maandag 9 februari op het traject Amsterdam-Uitgeest nooit meer zullen voorkomen. Er kan altijd sprake zijn van een defect aan materieel of beperkingen in de infrastructuur waardoor de uitvoering van de dienstregeling in het geding komt. Ten aanzien van de treindienst Uitgeest (7:40) – Haarlem – Amsterdam Centraal (8:24) zijn er bovendien niet altijd mogelijkheden om de gewenste vervoercapaciteit aan te bieden. Dit heeft te maken met beperkingen in perronlengtes en de lijnvoering rond Haarlem. In het ontwerp van de nieuwe dienstregeling bekijkt NS mogelijke alternatieve lijnvoeringen waardoor de situatie rond Haarlem verbeterd kan worden.
NS betrekt ROVER en andere consumentenorganisaties nauw bij de problematiek van te drukke treinen en bij het programma «vervoercapaciteit naar tevredenheid». Daarbij worden zij nadrukkelijk uitgenodigd hun suggesties naar voren te brengen.
Deelt u de mening dat er op de Zaanlijn structureel een gebrek is aan vervoerscapaciteit in de spits? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om, in uw rol als concessieverlener, met NS in gesprek te gaan over verbeteringen op korte termijn in de vervoerscapaciteit in de spits op de Zaanlijn? Indien u al heeft gesproken met NS over de klachten op de Zaanlijn, kunt u aangeven of NS bereid is om de klachten op de Zaanlijn op te lossen en op welke termijn de reizigers hiervan kunnen profiteren?
Het traject Zaandam-Amsterdam is één van de tien lijnen die vanuit de concessie specifieke aandacht krijgen. Vanuit die optiek ben ik reeds in gesprek met NS over verbeteringen die zij kunnen realiseren. NS kijkt specifiek op de aandachtslijnen of ze nog extra maatregelen kunnen nemen. Daar waar mogelijk worden treinen verlengd. Zo is de Sprinter van Amsterdam naar Uitgeest in de avondspits verlengd op basis van de binnengekomen meldingen in de herfst van 2014. Na verlenging van deze trein is het aantal meldingen aanzienlijk afgenomen. Ook Rover meldde onlangs dat de Zaanlijn in de ochtendspits, die in 2014 de klachtenlijsten domineerde, nu nog weinig wordt genoemd.
Het is echter niet altijd mogelijk om treinen te verlengen, bijvoorbeeld door beperkingen in de perronlengte. Door diverse ontwikkelingen (zoals behoud van de OV Studentenkaart) ontstaat ook schaarste aan materieel. Deze schaarste is de reden dat NS onlangs heeft besloten om op korte termijn extra te investeren in de aanschaf van nieuw materieel. NS heeft in totaal circa 180 nieuwe Sprinters aangeschaft. Naar verwachting stromen de eerste 60 treinstellen in vanaf het laatste kwartaal van 2016 (dienstregeling 2017), circa 118 extra Sprinters zijn naar verwachting vanaf 2018 inzetbaar. Vanaf 2021 zal nieuw Intercitymaterieel instromen.
Deelt u de mening dat het hoog tijd is dat NS serieus onderzoek doet naar het frequenter laten rijden van treinen in de Randstad? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is de opdracht hiertoe reeds verstrekt en wat is de planning?
Er is in 2010 een voorkeursbeslissing Programma Hoogfrequent Spoorvervoer (PHS) genomen. Via PHS wordt, afhankelijk van de oplevering van extra benodigde infrastructuur en de marktontwikkeling, in de brede Randstad gekomen tot een frequentieverhoging. Uiterlijk in 2028 moeten op de drukste trajecten in Nederland meer Intercity’s en Sprinters gaan rijden. NS wil daarbij hoogfrequent rijden op de corridors Eindhoven-Amsterdam, Schiphol- Arnhem/Nijmegen, Schiphol-Almere-Lelystad, Amsterdam-Alkmaar en Den Haag-Breda-Eindhoven.
Om de frequentieverhoging mogelijk te maken is het belangrijk dat de treindienst betrouwbaarder wordt. Daarom werken NS en ProRail aan het programma «Beter en Meer». Het eerste traject waarop in het kader van PHS hoogfrequent wordt gereden, is het traject Amsterdam – Eindhoven waar 6 Intercity’s per uur zullen rijden. Later gaan op een deel van dit traject ook 6 Sprinters per uur rijden. NS en ProRail studeren momenteel op de mogelijkheden om vanaf 2017 deze stap in te voeren en nemen in de loop van dit jaar een besluit. Ook op de OV SAAL corridor worden in de dienstregeling 2017 meer treinen gepland als de maatregelen in het kader van korte termijn OV-Saal worden opgeleverd.
De frequentieverhoging tussen Amsterdam en Uitgeest/Alkmaar zal naar huidige inzichten na 2024 aan de orde zijn, aangezien hiervoor de integrale aanpak van Amsterdam centraal gereed moet zijn. De aanpak van het knooppunt Amsterdam zal meerdere jaren in beslag nemen.
Op welke wijze worden de huidige problemen met de Zaanlijn opgepakt in de aangekondigde MIRT-verkenning Corridorstudie Amsterdam-Hoorn? Vinden er in dit kader ook gesprekken plaats met de aangesloten gemeenten, zoals de gemeente Zaanstad, om de huidige knelpunten op te lossen? Welke oplossingen worden er voor de lange termijn verkend samen met NS, ProRail en de betrokken gemeenten?
Over de MIRT-verkenning Corridorstudie Amsterdam-Hoorn heeft de Minister u met haar brief van 26 februari 2015 geïnformeerd. In deze brief is aangegeven dat na een goede en intensieve samenwerking met alle relevante partijen in de regio rondom de corridor A7/A8 het besluit is genomen om de MIRT-verkenning Corridorstudie Amsterdam-Hoorn te starten. Aanleiding voor de MIRT-verkenning is het in 2013 afgeronde MIRT-onderzoek Noordkant Amsterdam waarin geconstateerd werd dat het hoofdwegennet na 2020 (opnieuw) te maken krijgen met grote bereikbaarheidsproblemen.
Voor de corridorstudie wordt gewerkt volgens de brede gezamenlijke aanpak bereikbaarheidsopgaven (vernieuwing MIRT/ Meer Bereiken). In overleg met de regio is besloten in de corridorstudie een sectorale focus aan te brengen waarbij de bereikbaarheidsvraag na 2020 op de corridor Amsterdam-Hoorn centraal staat. In de studie wordt de oplossing niet alleen gezocht in het hoofdwegennet, maar wordt hiervoor ook naar het onderliggend wegennet, het OV, de fiets en de ketenmobiliteit gekeken.
Hoe staat het nu met de ontwikkeling van de prestatie-indicator «vervoerscapaciteit in de spits»? Bent u bereid om, in uw rol als concessieverlener, NS te vragen onderzoek te doen naar verbetering van de vervoerscapaciteit in de spits op alle «drukke» lijnen in Nederland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe luidt de opdracht hiertoe en wat is de planning?
In de nieuwe concessie zijn ten aanzien van het prestatiegebied « reisgemak» drie prestatie indicatoren met bijbehorende streefwaarden opgenomen die betrekking hebben op voldoende vervoercapaciteit: één indicator monitort de drukte in de spits op het gehele hoofdrailnet, één indicator monitort de drukte in de spits op de HSL en omdat voor de individuele reiziger een gemiddeld goede prestatie niet voldoet, wordt ook gestuurd op negatieve uitschieters (10 aandachtstrajecten). De lijn Zaandam-Schiphol is één van die aandachtstrajecten.
NS doet in het vervoerplan 2016 een voorstel voor een nieuwe meetmethode voor de indicator die de drukte in de spits op het hoofdrailnet monitort. Dit voorstel bespreekt NS in een vroegtijdig stadium met mijn departement en de consumentenorganisaties vertegenwoordigd in het Locov.
Daarnaast is NS in de concessie verplicht tot een programma om tot prestatieverbetering op het gebied van vervoercapaciteit te komen. In dit verband heeft NS reeds onderzoek uitgevoerd naar oorzaken van te drukke treinen en over de uitkomsten gerapporteerd in het vervoerplan 2015 (zie TK vergaderjaar 2014–2015, 29 984, nr. 574, pagina 21–25). Dat vormt de basis voor extra maatregelen. De uitvoering daarvan wordt nauwgezet gemonitord.
Bent u in gesprek met NS over de uitkomsten van de zogenoemde «druktemelder»? Zo ja, wat is de status van deze gesprekken en wanneer kunt de Kamer over de uitkomsten informeren? Welke bevoegdheden heeft u als concessieverlener om te eisen dat de resultaten van de druktemelder tot een verbetering in de dienstverlening moeten leiden?
In de nieuwe concessie zijn op het gebied van vervoercapaciteit drie prestatieindicatoren met bijbehorende streefwaarden opgenomen. Daarbij is NS in de concessie verplicht tot een programma om tot prestatieverbetering op het gebied van vervoercapaciteit te komen. Over de uitvoering van dat programma is mijn departement in gesprek met NS en zo nodig zal hierop conform de concessie worden gehandhaafd.
Met de nieuwe mogelijkheden die NS en Rover bieden om te drukke treinen te melden via webapplicaties ontvangt NS meer en betere informatie die wordt gebruikt om concrete operationele verbeteringen te realiseren. Zo zijn op een aantal trajecten treinen verlengd (onder andere op de drukke trajecten in Noord Holland waaronder de Zaanlijn). Deze informatie wordt dus ook gebruikt bij de uitvoering van het programma. NS koppelt via haar website terug over de ondernomen acties.
Veiligheid op het spoor |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Treinen met gevaarlijke stoffen niet door steden» naar aanleiding van het botsen van een passagierstrein en een goederentrein bij station Tilburg?1
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Kunt u aangeven wat de voortgang is van het veiliger maken van dichtbevolkte gebieden als Tilburg bij het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor? Kunt u daarbij ook aangeven welke deel van het beschikbaar gestelde budget benut is en waarvoor?
Voor het veiliger maken van dichtbevolkte gebieden als Tilburg bij het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor is de Wet Basisnet van belang, die op 1 april 2015 in werking is getreden. Op grond van deze wet zijn op alle spoorlijnen risicoplafonds voor het vervoer van gevaarlijke stoffen vastgesteld. Op spoorlijnen door dichtbevolkt gebied, zoals de Brabantroute, liggen deze plafonds lager dan op andere spoorlijnen.
Voor het treffen van extra veiligheidsmaatregelen aan de spoorinfrastructuur in de gemeenten met de hoogste toekomstige groepsrisico’s, namelijk Dordrecht, Zwijndrecht en Tilburg, is door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu een budget van € 15 miljoen beschikbaar gesteld, waarvan € 12 miljoen voor extra maatregelen in de Drechtsteden en € 3 miljoen voor extra maatregelen in Tilburg.2
Met Dordrecht en Zwijndrecht zijn op 12 november 2014 afspraken gemaakt over het treffen van extra risicobeperkende maatregelen aan zowel de spoorinfrastructuur (te financieren uit de eerder genoemde € 12 miljoen) als aan het bouwprogramma van de beide gemeenten. De afgesproken extra maatregelen aan de spoorinfrastructuur in de Drechtsteden worden in de komende 3 tot 5 jaar gerealiseerd.
Met de gemeente Tilburg konden nog geen concrete afspraken over het beperken van het bouwprogramma worden gemaakt, omdat de beperking nauwelijks bijdraagt aan de verlaging van het berekende toekomstige groepsrisico. Bovendien is het nog niet duidelijk of en welke extra maatregelen aan de spoorinfrastructuur mogelijk tot verdere risicobeperking kunnen leiden. In de voorkeursbeslissing van het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer (PHS) uit 2010 is het plan opgenomen om de sporen-lay-out in Tilburg uit te breiden met een derde perron en een vierde perronspoor. Bij de planuitwerking hiervan zal ook aandacht worden besteed aan mogelijke extra veiligheidsmaatregelen in en aan het spoor. Momenteel wordt dit onderzocht; de uitkomsten hiervan worden afgewacht. Met ProRail is afgesproken dat eventuele mogelijkheden ter verbetering van de externe veiligheid in dat project zullen worden meegenomen. Dit is bij de gemeente Tilburg bekend.
Is de toegezegde 3 miljoen euro voor geluidwerende maatregelen rondom station Tilburg reeds benut? Wat is de planning van de besteding daarvan en wat is het tot nu toe daarmee behaalde resultaat?
Het budget ad € 3 miljoen is volledig benut. Door de met dit budget gefinancierde geluidwerende maatregelen, waaronder die rondom station Tilburg, blijft de geluidbelasting binnen het geluidsproductieplafond, zoals dat met de op 1 juli 2012 van kracht geworden Wet Milieubeheer (hoofdstuk 11; de zogenoemde wet «SWUNG») nabij station Tilburg is gaan gelden.
Kunt u aangeven wat thans de geldende planning is inzake het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor als de Betuweroute door werkzaamheden gedeeltelijk buiten gebruikt komt? Welk deel van de gevaarlijke stoffen wordt dan over de Betuweroute vervoerd en welk deel zal door de Brabantse steden rijden?
Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen geldt dat bij een gedeeltelijke buiten gebruikstelling van de Betuweroute op Duits grondgebied de resterende capaciteit op de Betuweroute primair bedoeld is voor de afwikkeling van treinen met gevaarlijke stoffen. Mocht deze capaciteit niet voldoende zijn, dan zullen treinen met gevaarlijke stoffen aan boord ook van andere routes gebruik moeten maken, waaronder de Brabantroute. Daarnaast rijden over de Brabantroute ook goederentreinen met onder andere gevaarlijke stoffen die vanwege herkomst of bestemming hierover moet worden geleid, zoals goederen van en naar het chemisch complex Chemelot in Limburg. Hoeveel gevaarlijke stoffen uiteindelijk door de Brabantse steden vervoerd zullen worden, laat zich niet voorspellen. Dit is afhankelijk van marktomstandigheden. Van belang is dat in alle gevallen de omgevingsrisico’s van dat vervoer niet hoger zullen zijn dan het in Basisnet vastgelegde risicoplafond langs de Brabantroute. Overigens zal de omvang van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Brabantroute substantieel lager zijn dan vóór de ingebruikname van de Betuweroute en de invoering van Basisnet het geval was.
Waarom was er bij de aangereden goederentrein in Tilburg geen bufferwagon (nu maakte de passagierstrein rechtstreeks contact met een goederenwagon met gevaarlijke stoffen, met een bufferwagon was dat voorkomen)?
Het vervoer van gevaarlijke stoffen moet voldoen aan internationale regels vastgelegd in het RID3 (opgenomen als bijlage bij de Regeling vervoer over de spoorweg van gevaarlijke stoffen). Daarin is het gebruik van een schutwagen aan de achterzijde van de trein niet voorgeschreven. Wel is het verplicht dat wagens met brandbare gassen waaronder butadieen uitgerust zijn met crash buffers. Deze buffers dienen om in geval van een botsing de dan vrijkomende energetische krachten zoveel mogelijk te absorberen; de wagon in Tilburg was voorzien van dergelijke buffers.
Waarom wordt het geluidsscherm in Breda, dat 300 meter van het station stopt, niet doorgetrokken, omdat juist daar de woonwijk het dichtst bij het spoor komt?
Wettelijke bepalingen schrijven voor dat een akoestische toets uitgevoerd moet worden. Op het moment dat deze toets werd uitgevoerd ten behoeve van de werkzaamheden in het kader van de geluidsanering en de aanpassing van de sporenlay-out in het kader van de 2e Fase herstelplan Spoor, stond er een gebouw langs het spoor op de in de vraag bedoelde locatie, i.c. de noordoostkant van het station, die de wijk erachter afschermde van geluid. Op grond hiervan was het doortrekken van het geluidsscherm niet aan de orde. Uit de toets bleek dat met de aanleg van raildempers en het geluidabsorberend maken van de perronkanten een zodanige daling van de geluidproductie werd verkregen dat deze binnen de normen van de Wet geluidhinder bleef (de op dat moment geldende regelgeving). Later is het bewuste gebouw langs het spoor gesloopt en de grond voor woningbouw in ontwikkeling gekomen. Nu er wel woningbouw in ontwikkeling is nabij de bedoelde locatie, is het de verantwoordelijkheid van de betreffende projectontwikkelaar om voor aanvullende geluidwerende maatregelen zorg te dragen.