De antisemitische demonstratie in Den Haag |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Anti-Joods protest in Den Haag»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het meer dan verwerpelijk is dat er een antisemitisch protest plaatsvindt?
Het kabinet verwerpt antisemitisme en elke vorm van discriminatie. Het is goed invoelbaar dat mensen in Nederland uiting geven aan zorgen, verdriet en woede over wat elders in de wereld gebeurt. We zijn er echter met elkaar voor verantwoordelijk dat conflicten die zich elders in de wereld afspelen niet leiden tot oplopende spanningen en conflicten tussen bevolkingsgroepen in onze Nederlandse samenleving. Vrijheid van meningsuiting en vrijheid van demonstratie zijn een groot goed, maar zij mogen nooit leiden tot haat zaaien, discriminatie en geweld.
Ziet u inmiddels het verband tussen het hedendaagse antisemitisme en de groeiende invloed van de islam? Zo neen, waarom niet?
De stijging van het aantal meldingen van antisemitisme in de afgelopen weken lijkt vooral voort te komen uit versterkte tegenstellingen als gevolg van affiniteit van mensen in Nederland met een van de strijdende partijen in het Midden-Oosten. Affiniteit met één van de partijen of opvattingen over het Midden-Oosten mogen evenwel nooit en te nimmer leiden tot antisemitische uitingen of gedrag of vijandelijkheden tussen mensen in Nederland.
Kunt u aangeven waarom er niemand is opgepakt tijdens de antisemitische demonstratie terwijl er verschillende keren een Hitlergroet is gebracht, meerdere journalisten zijn bedreigd, er opgeroepen is tot het vermoorden van Joden en er mensen rondliepen met bivakmutsen?
Ik verwijs naar het antwoord op de schriftelijke vragen 2 en 3 van de leden De Graaf, Helder en Wilders over de antisemitische demonstratie door moslims in Den Haag (ingezonden 25 juli 2014).2
Kunt u aangeven wat de meerwaarde is van de aanwezigheid van een politiemacht als deze blijkbaar de instructie krijgt om niet in te grijpen als de wet wordt overtreden?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de analyse dat de burgemeester van Den Haag het contact met de werkelijkheid kwijt is door te stellen dat er, gezien de zaken genoemd in vraag 4, geen grenzen zijn overschreden tijdens de demonstratie? Zo neen, in hoeverre vindt u zijn mening dan niet absurd en deelt u hem?
De burgemeester van Den Haag legt conform het stelsel in de Gemeentewet verantwoording af over zijn handelen aan de gemeenteraad te Den Haag. De beoordeling van de handelwijze van de burgemeester is dan ook primair voorbehouden aan de gemeenteraad.
Vanuit de gemeente is op donderdagavond 24 juli 2014 in antwoord op vragen van de pers gezegd dat tijdens de demonstratie van die dag door de politie geen strafbare feiten zijn geconstateerd en derhalve op dat moment niet kon worden gesteld dat strafbare grenzen waren overschreden. Ook is gezegd dat in sommige media ten onrechte de suggestie is gewekt dat de burgemeester meende dat er geen grenzen waren overschreden. Nimmer heeft hij, of is op zijn gezag, gezegd dat tijdens de demonstratie van 24 juli geen morele grenzen zijn overschreden, aldus de gemeente.
Zie voorts het antwoord op de schriftelijke vraag 2 van de leden De Graaf, Helder en Wilders over de antisemitische demonstratie door moslims in Den Haag (ingezonden 25 juli 2014).3
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om te zorgen dat de personen die zich schuldig hebben gemaakt aan de zaken genoemd in vraag 4 alsnog worden opgepakt en vervolgd? Hoe verklaart u de groeiende islamitische Jodenhaat in onze samenleving?
Zie het antwoord hiervoor op vraag 3, en het antwoord op de schriftelijke vraag 2 van de leden De Graaf, Helder en Wilders over de antisemitische demonstratie door moslims in Den Haag (ingezonden 25 juli 2014).4
De antisemitische demonstratie door moslims in Den Haag |
|
Geert Wilders (PVV), Lilian Helder (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de antisemitische demonstratie door moslims op 24 juli 2014 in de Haagse Schilderswijk?
Wij zijn bekend met de demonstratie die op 24 juli jongstleden heeft plaatsgevonden.
Waarom is er niet opgetreden tegen de strafbare feiten die bij deze demonstratie door velen zijn geconstateerd, zoals het oproepen tot geweld en het brengen van de Hitlergroet?
Grondrechten zoals vrijheid van meningsuiting, vrijheid van godsdienst en recht van demonstreren, vormen een groot goed in ons land en verdienen zowel een krachtige als zorgvuldige bescherming. Deze grondrechten zijn begrensd als ze uitmonden in geweld, haatzaaien of discriminatie. Ieder mens moet zich in Nederland veilig en gerespecteerd voelen. Extremisme van wie dan ook vormt een bedreiging van onze rechtsstaat die hard wordt aangepakt door het Kabinet.
De burgemeester van Den Haag heeft conform het stelsel in de Gemeentewet verantwoording afgelegd over zijn handelen aan de gemeenteraad te Den Haag. Uit deze verantwoording1 blijkt dat de politie zich tijdens de demonstratie van 24 juli 2014 in Den Haag steeds in de directe nabijheid van de demonstratie bevond en dat diverse film- en audio-opnames zijn gemaakt. De politie heeft op dat moment geen strafbare feiten geconstateerd. Daarbij moet worden vermeld dat het gescandeerde moeilijk te verstaan was, mede door een technisch falen van de geluidsversterking van de organisatie van de demonstratie. Het door de demonstranten gescandeerde leidde niet tot onrust in de omgeving.
Het Openbaar Ministerie (OM), dat het gezag heeft over de politie als het de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde betreft, heeft mij gemeld dat het na afloop van de demonstratie samen met de politie en twee tolken de beelden heeft bekeken. Beide tolken hebben onafhankelijk van elkaar gescandeerde teksten vertaald die door het OM als strafbaar worden bestempeld. Op basis van de beelden zijn twee personen aangehouden die volgens het OM aan deze strafbare uitlatingen gekoppeld kunnen worden. De verdenking bestaat uit het in vereniging aanzetten tot geweld tegen een bevolkingsgroep wegens geloof en ras. Ze worden daarnaast verdacht van groepsbelediging gepleegd in vereniging. Beide personen ontvangen binnenkort een dagvaarding. Uit onderzoek is niet gebleken dat tijdens de demonstratie een Hitlergroet is gebracht.
Het recht om een bijeenkomst te organiseren is vastgelegd in de Grondwet en in internationale verdragen. Op basis van de Wet openbare manifestaties (WOM) kan de burgemeester vooraf voorschriften en beperkingen verbinden aan een demonstratie, en de nodige veiligheidsmaatregelen treffen zodat de betoging ordelijk en vreedzaam verloopt. Deze bevoegdheden mag hij slechts aanwenden ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. Het is de burgemeester op grond van de WOM niet toegestaan een demonstratie te verbieden of tegen te gaan omdat de betoging naar zijn inhoud of doelstelling, of vanwege de inhoud van de mee te voeren leuzen, ongewenst wordt geacht. De burgemeester heeft ook geen bevoegdheid tegen een demonstratie op te treden enkel ter voorkoming of beëindiging van strafbare feiten, aangezien het enkele feit dat iemand de strafwet overtreedt geen wanordelijkheid is in de zin van de WOM. De burgemeester, die het gezag heeft over de politie als het de handhaving van de openbare orde betreft, kan ingrijpen als sprake is van zodanige (strafbare) feiten dat (tevens) sprake is van (vrees voor) wanordelijkheden. In andere gevallen kunnen individuele demonstranten die de strafwet overtreden strafrechtelijk worden aangepakt en eventueel worden gearresteerd op grond van het strafrecht, maar dat moet dan de betoging onverlet laten. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft het gezag over de politie als het de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde betreft. Als tijdens een demonstratie bijvoorbeeld belediging van personen, opruiing tot geweld of haatzaaien tegen dan wel discriminatie van bevolkingsgroepen wordt geconstateerd, kan de politie optreden. Het is aan het Openbaar Ministerie om de strafbaarheid van deze handelingen te beoordelen. Deze beoordeling kan plaatsvinden tijdens of na het voordoen van het incident.
Waarom heeft de politie een journalist het werken onmogelijk gemaakt in plaats van haar bedreigers op te pakken?
Vrije nieuwsgaring en het recht op demonstratie worden in het Nederlandse rechtssysteem beschermd ten behoeve van een goed functionerende democratische rechtsstaat. Het is dan ook van groot belang dat journalisten in de openbare ruimte in beginsel vrijelijk verslag kunnen doen van gebeurtenissen met nieuwswaarde, zoals een demonstratie. Dat wil niet zeggen dat de mogelijkheid om journalistiek werk te verrichten onbeperkt is. Ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden kan de politie tijdens een demonstratie zo nodig regulerend optreden en interventies plegen, waarvan journalisten niet op voorhand zijn uitgesloten. Het garanderen van de veiligheid van journalisten kan ook daarop gerichte maatregelen van de politie vergen.
De burgemeester van Den Haag heeft de gemeenteraad meegedeeld2 dat tijdens de demonstratie enige onrust ontstond onder omstanders, omdat een journaliste met een mobiele telefoon foto’s van hen maakte. De politie heeft haar daarom in eerste instantie gevraagd enige voorzichtigheid te betrachten bij het maken van foto’s van omstanders. Later is de journaliste door een politieauto naar het politiebureau gebracht omdat er een dreigende sfeer ontstond en de journaliste aangaf dat zij de demonstratie wilde verlaten. Het optreden van de politie ten aanzien van de journaliste, de demonstranten en de omstanders bij de demonstratie, is erop gericht geweest een escalatie te voorkomen en de veiligheid van de journaliste te garanderen. De journaliste heeft ondertussen aangifte gedaan van bedreiging. Deze aangifte wordt op dit moment nog onderzocht.
Vindt u het niet optreden van de burgemeester van Den Haag passen in het door u aangekondigde plan van aanpak? Zo ja, op grond waarvan?
Zie het antwoord op vraag 2 voor wat betreft het handelen van de burgemeester en de verantwoording die hij daarover heeft afgelegd aan de gemeenteraad.
Het aangekondigde plan van aanpak dat in deze vraag wordt aangehaald betreft overigens een integraal actieplan tegen jihadisme.
Wilt u de beantwoording van de vragen gesteld op 12 juli 2014 meenemen in de beantwoording van bovenstaande vragen en deze met grote spoed aan de Kamer doen toekomen?1
De eerder gestelde schriftelijke vragen die gaan over de demonstratie die op 12 juli in Den Haag heeft plaatsgevonden, worden gelijktijdig met de antwoorden op deze vragen aan uw Kamer gestuurd.
De mogelijke wijziging van het Sportbesluit |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Klopt het dat het kabinet als ambitie heeft om te streven naar een sportieve samenleving waarin voor iedereen een passend sport- en beweegaanbod aanwezig is, waarin uitblinken in sport wordt gestimuleerd, en om de sportparticipatie met 10% te verhogen?
Het kabinet heeft als doelstelling een sportieve samenleving waarin voor iedereen een passend sport- en beweegaanbod aanwezig is en waarin uitblinken in sport wordt gestimuleerd.
Op welke wijze is invulling gegeven aan de toezegging van de minister van VWS tijdens het Algemeen overleg sportbeleid van 2 juli 2014 om het belang van het overeind blijven van het Sportbesluit aan de staatssecretaris van Financiën duidelijk te maken en er bovenop te zitten?1
Zoals reeds geantwoord op de Kamervragen van het lid Van Veen2 is het gebruikelijk dat beide ministeries met elkaar overleggen over fiscale beleids- en wetswijzigingen ingeval die het terrein van de sport raken. Zo ook bij het bezien van de gevolgen van het arrest van het Europese Hof van Justitie (hierna: HvJ EU) van 19 december 2013, zaaknr. C-495/12 (Bridport and West Dorset Golf Club, hierna: Bridport) voor de btw-vrijstelling die van toepassing is op «de diensten door organisaties die zich de beoefening van sport of de bevordering daarvan ten doel stellen, aan hun leden,»(de zogenoemde btw-sportvrijstelling uit artikel 11, lid 1, onderdeel e van de Wet op de Omzetbelasting 1968, hierna: Wet OB). De Ministeries van VWS en Financiën hebben dan ook regelmatig overleg met elkaar om uit te zoeken wat de consequenties van het arrest zijn. Over de voortgang informeren wij elkaar regelmatig. Naast de juridische EU-context spelen hier diverse andere aspecten die om een afweging vragen. Zie ook het antwoord op de vragen 4, 5, 6, 7 en 14.
Voor de volledigheid merken wij op dat onderstaande niets van doen heeft met aanpassing van de Toelichting bij Tabel I van de Wet OB voor zover het gelegenheid geven tot sportbeoefening betreft (Besluit van 27 oktober 2011, in de vraag ten onrechte «Sportbesluit» genoemd).
Klopt het dat het laten vervallen van de woorden «aan hun leden» in artikel 11, eerste lid, sub e, Wet op de omzetbelasting 1968 ertoe leidt dat sportstichtingen en gemeenten het recht op vooraftrek over de investering in een sportaccommodatie verliezen?
Zoals bekend maakt de huidige Nederlandse wettekst een onderscheid tussen prestaties aan leden en niet-leden. Daarmee is de Nederlandse btw-sportvrijstelling niet in lijn met het arrest Bridport. Of het arrest zal leiden tot het enkele schrappen van de woorden «aan hun leden» staat nog niet vast. Vooruitlopen op mogelijke rechtsgevolgen is dan ook niet aan de orde.
Het arrest Bridport vormt in samenhang met eerdere jurisprudentie over de sportvrijstelling de aanleiding om na te denken over de vormgeving van de sportvrijstelling in de Nederlandse wetgeving. 5 Daarbij zullen alle aspecten die samenhangen met de onderhavige problematiek nog worden onderzocht en in alle zorgvuldigheid worden afgewogen; juist vanwege het belang hiervan voor sport, maar eveneens voor de uitvoering van de btw-wetgeving door de belastingdienst die ook in de sfeer van sportaccommodaties met het bestrijden van oneigenlijke constructies te maken heeft.
Deelt u de analyse van de Vereniging Sport en Gemeenten (VSG) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) dat het laten vervallen van de woorden «aan hun leden» in bovengenoemd artikel leidt tot een financieel nadeel voor gemeenten van vermoedelijk € 200 miljoen? Zo nee, op welk bedrag schat u de financiële gevolgen van deze wetswijziging voor gemeenten?
Zoals reeds aangegeven in de Kamervragen van het lid Van Veen6 zijn wij ervan op de hoogte dat de Vereniging Sport en Gemeenten een inschatting heeft gemaakt van de totale financiële gevolgen, maar is de concrete onderbouwing van het totaal ons (tot op heden) niet bekend. Voor de financiële gevolgen van gemeenten en sportverenigingen bij aanpassing van de btw-sportvrijstelling is overigens vooral het btw-regime voor het ter beschikking stellen van sportaccommodaties van belang. Zoals gemeld zal met afweging van alle financiële, organisatorische, juridische, administratieve en uitvoeringsaspecten een weloverwogen besluit worden genomen over de vormgeving van de sportvrijstelling. Het is nog te vroeg om een uitspraak te doen over de uiteindelijke (financiële) gevolgen.
Uitgangspunt bij arresten van het Hof van Justitie EU is dat de wetgeving wordt aangepast als uit het arrest blijkt dat de wetgeving niet richtlijnconform is. Evenals bij andere wetswijzigingen zal daarbij de vraag naar redelijk overgangsrecht aan de orde zijn. Het compenseren van betrokkenen voor de gevolgen van jurisprudentie is geen automatisch recht. Wanneer duidelijkheid bestaat over de consequenties van het arrest, wordt bezien hoe om te gaan met de financiële gevolgen. Compensatie via het btw-compensatiefonds, is niet aan de orde, omdat uit dat fonds gemeenten, provincies en kaderwetgebieden een groot deel van de btw gecompenseerd krijgen die zij ter zake van prestaties in de hoedanigheid van overheid of niet-ondernemer in rekening gebracht krijgen. Het ter beschikking stellen van een sportaccommodatie tegen vergoeding is een (al dan niet vrijgestelde) prestatie in de hoedanigheid van btw-ondernemer, omdat in concurrentie wordt getreden met andere ondernemers. Het btw-compensatiefonds heeft daarop geen betrekking.
Bent u voornemens om gemeenten voor deze extra btw-last te compenseren, bijvoorbeeld via het btw-compensatiefonds, indien bovengenoemde wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 doorgaat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Op welk bedrag schat u de financiële gevolgen van de in vraag 3 genoemde wetswijziging voor sportverenigingen?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat een extra btw-last van vermoedelijk € 200 miljoen voor gemeenten en een extra btw-last voor sportverenigingen de toegankelijkheid en betaalbaarheid van de sport in het geding brengen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat sprake is van oneerlijke concurrentie wanneer rechtspersonen die geen winst beogen geen btw moeten berekenen over hun prestatie bestaande uit het gelegenheid geven tot sportbeoefening en commerciële ondernemingen wel btw moeten berekenen over hun prestatie bestaande uit het gelegenheid geven tot sportbeoefening?
De btw-sportvrijstelling in de Wet OB is gebaseerd op de btw-richtlijn. De EU-wetgever heeft in de btw-richtlijn nadrukkelijk bepaald dat de sportvrijstelling beperkt is tot instellingen zonder winstoogmerk; een onderscheid tussen commerciële en niet-commerciële instellingen is dan ook bewust door de EU-wetgever gemaakt. Hierdoor mogen prestaties welke onder verschillende condities door commerciële dan wel niet-commerciële instellingen worden verricht voor de btw anders worden behandeld. De EU-wetgever ziet hierin derhalve geen schending van de fiscale neutraliteit.
De btw-richtlijn biedt wel de mogelijkheid aan de lidstaten om de sportvrijstelling niet toe te passen wanneer deze zal leiden tot concurrentieverstoring ten nadele van commerciële instellingen, maar uitsluitend wanneer het gaat om andere dan publiekrechtelijke instellingen. Het gebruik van deze mogelijkheid zou buitenproportioneel zijn. In de eerste plaats zou dit met zich meebrengen dat ook alle sportverenigingen in de btw-heffing zouden moeten worden betrokken. In de tweede plaats leidt btw-heffing bij de terbeschikkingstelling van sportaccommodaties door niet-winstbeogende instellingen juist tot een lagere btw-druk vanwege het aftrekrecht in combinatie met de lage gebruiksvergoedingen tegenover commerciële bedrijven die sportaccommodaties exploiteren.
Acht u een vrijstelling voor niet-commerciële instellingen en btw-plicht voor commerciële instellingen die dezelfde prestatie verrichten strijdig met het beginsel van de fiscale neutraliteit van de btw? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u aangeven hoe er in andere Europese landen met het arrest Bridport2 wordt omgegaan?
Het Hof van Justitie heeft in het arrest Bridport geoordeeld dat de vrijstelling voor nauw met sportbeoefening samenhangende diensten door een niet-winstbeogende instelling zowel geldt voor prestaties aan leden als aan niet-leden. Voor zover wij informatie hierover hebben gekregen van andere lidstaten is het beeld dat het arrest Bridport bij het merendeel van deze lidstaten geen aanleiding is tot wijzigingen in hun nationale wetgeving, omdat zij voor de btw geen onderscheid maken tussen prestaties aan leden en niet-leden.
Klopt het dat in het arrest gesproken wordt over natuurlijke personen (leden en niet-leden) en niet over verenigingen en stichtingen? Zo ja, waarom moeten het Sportbesluit en de Wet op de omzetbelasting 1968 dan gewijzigd worden vanwege dit arrest?
Het klopt dat het arrest Bridport ziet op prestaties die worden verricht ten behoeve van natuurlijke personen (leden en niet-leden). Op grond van het eerdere arrest HvJ EG 16 oktober 2008, zaak C-253/07 (Canterbury Hockey Club), vallen echter ook sportdiensten onder de vrijstelling indien de afnemer van die diensten een rechtspersoon of een vereniging zonder rechtspersoonlijkheid is, voor zover deze diensten nauw samenhangen met de beoefening van sport en onontbeerlijk zijn voor het verrichten ervan, en de uiteindelijke ontvangers van deze diensten personen zijn die sport beoefenen. De toepassing van de sportvrijstelling en de uitleg van het arrest Bridport kan dus niet worden beperkt tot diensten aan natuurlijk personen.
Is de in vraag 3 genoemde voorgenomen wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 uitsluitend bedoeld om de wettekst te repareren naar aanleiding van het arrest Bridport?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het arrest Bridport wordt gebruikt om «gekunstelde verhuurconstructies» aan te pakken?3
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u in het algemeen bij de aanpassing van de Nederlandse wettekst naar aanleiding van een arrest van het Hof van Justitie EU mogelijkheden tot overgangsrecht of compensatie indien de gevolgen voor de praktijk zeer groot zijn?
Zie antwoord vraag 4.
De veel te linkse publieke omroep |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Raad van Cultuur: NPO te links»?1
Ja.
In hoeverre begrijpt u dat velen in Nederland de visie van de heer Weggeman, dat de publieke omroep een te hoog VARA-gehalte heeft, delen?
Uit het betoog van de heer Weggeman heb ik begrepen dat hij het belang wilde benadrukken van talentontwikkeling, innovatie en pluriformiteit bij de publieke omroep. Ik baseer dat op de reactie van de Raad voor Cultuur van 15 juli jl. in NRC Handelsblad.
Daarnaast onderschrijf ik uw aanname niet dat: «velen in Nederland de visie van de heer Weggeman, dat de publieke omroep een te hoog VARA-gehalte heeft, delen». Ik verwijs u graag naar de conclusies van onderzoek op dit punt die dit beeld nuanceren.
Uit imago onderzoek van november 2013 van Ipsos in samenwerking met de NPO, blijkt dat een ruime meerderheid van de Nederlanders – 66% – de publieke omroep noch links noch rechts vindt. 30% vindt de publieke omroep links en 5% rechts. De uitkomsten zijn representatief voor de Nederlandse bevolking van 13 jaar en ouder.
Ook relevant is het onderzoek van de Nederlandse Nieuwsmonitor naar de diversiteit en pluriformiteit in de nieuws- en opinieprogrammering van de publieke omroep. Hieruit blijkt dat een meerderheid van de politici die aan het woord zijn in dit type programma uit een rechtse partij komt, te weten ruim 60%. Alleen in Pauw&Witteman waren ten tijde van het onderzoek in 2011 meer linkse dan rechtse politici te zien.2
Verder is er een grote diversiteit aan nieuws- en actualiteiten programma’s bij de Nederlandse publieke omroep. Die variëren van WNL op zondag tot Buitenhof en van Eenvandaag tot Nieuwsuur. De VARA maakt een aantal veelbekeken actualiteiten programma’s. Dat rechtvaardigt naar mijn mening de conclusie niet dat de publieke omroep als geheel een «te hoog VARA gehalte» heeft.
Kunt u aangeven op welke wijze u de veel gehoorde en terechte kritiek, dat de publieke omroep veel te links georiënteerd is, meeneemt in uw beleid en hoe u deze linkse onevenwichtigheid tracht te herstellen?
Ik sta wel voor een onafhankelijke en pluriforme publieke omroep. Een omroep die een weerspiegeling is van diverse opinies en geluiden in het maatschappelijk debat, die onderscheidend programmeert en waar creatieve competitie leidend is. Ik verwijs u verder naar mijn beleidsbrief over het publieke mediabestel, die ik binnenkort naar uw Kamer zal sturen. Ik zal daarin uiteenzetten welke acties nodig zijn om de publieke omroep ook in de toekomst die diversiteit aan opinies een plek te geven in het bestel.
Bent u bereid zo spoedig mogelijk toe te werken naar de ontmanteling van de publieke omroep in haar huidige vorm en te komen tot een publieke omroep die slechts bestaat uit één neutraal informatief net? Zo neen, waarom niet?
Nee. Zie verder mijn antwoord op vraag 3.
Het bericht dat de NPO de privacy van website bezoekers schendt |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «CBP: publieke omroep schendt privacy van bezoekers websites «?1
Ja.
Deelt u de mening van het College bescherming persoonsgegevens (CBP) dat de publieke omroep de Wet bescherming persoonsgegevens overtreedt omdat in een groot aantal gevallen niet vooraf om toestemming gevraagd wordt voor de verwerking van persoonsgegevens door middel van het plaatsen van zogeheten tracking cookies?
Het CBP houdt als zelfstandig bestuursorgaan onafhankelijk toezicht op de naleving van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Het is niet aan het kabinet om te beoordelen of in een concreet geval sprake is van een verwerking van persoonsgegevens in strijd met de Wbp.
Hoe verhouden deze bevindingen van het CBP zich tot het wetsvoorstel voor wijziging van de Telecommunicatiewet (wijziging artikel 11.7a)2?
In artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet is een rechtsvermoeden opgenomen, dat inhoudt dat bij het gebruik van tracking cookies het vermoeden geldt dat daarbij persoonsgegevens worden verwerkt, waardoor ook aan de Wbp moet worden voldaan.
Het rechtsvermoeden geldt momenteel voor het gebruik van cookies dat tot doel heeft gegevens over het gebruik van verschillende diensten van de informatiemaatschappij door de gebruiker of de abonnee te verzamelen, combineren of analyseren voor commerciële, charitatieve of ideële doeleinden. Het rechtsvermoeden wordt in het wetsvoorstel dat nu ter behandeling in de Tweede Kamer ligt aangescherpt, zodat het rechtsvermoeden er niet langer onbedoeld voor zorgt dat voor cookies die geen of geringe gevolgen voor de privacy hebben, op grond van de Wbp ondubbelzinnige toestemming moet worden gevraagd.
De discussie tussen NPO en CBP lijkt te draaien om de vraag of een verzameling websites kan worden gezien als een enkele dienst van de informatiemaatschappij. Met het begrip dienst van de informatiemaatschappij worden bijvoorbeeld websites en applicaties (apps) bedoeld, maar ook een reclamebanner die op een website wordt getoond is een dienst van de informatiemaatschappij. Dat een partij verantwoordelijk is voor meerdere websites betekent niet dat deze verzameling websites één dienst van de informatiemaatschappij vormt.
Voor de vraag of een bepaalde cookie onder het rechtsvermoeden voor tracking cookies valt, is onder de aangescherpte formulering echter niet alleen van belang of gegevens over één of meerdere diensten van de informatiemaatschappij worden verzameld: een cookie valt pas onder het rechtsvermoeden als de daarmee gegenereerde gegevens worden verzameld om bezoekers verschillend te kunnen behandelen. Een partij die het gebruik van meerdere diensten van de informatiemaatschappij in kaart brengt valt dan ook alleen onder dit rechtsvermoeden, als deze partij geen maatregelen neemt om te voorkomen dat met de via deze cookies vergaarde gegevens profielen van gebruikers worden gemaakt op basis waarvan gebruikers verschillend behandeld kunnen worden. Die mogelijkheid kan worden uitgesloten door interne afspraken, of – als derden worden ingeschakeld voor de verwerking van de met de cookies vergaarde informatie – in een bewerkersovereenkomst.
Cookies die door dergelijke afspraken niet kunnen worden gebruikt om gebruikers verschillend te behandelen (bijvoorbeeld analytic cookies die daadwerkelijk alleen worden gebruikt om inzicht te krijgen in de kwaliteit en effectiviteit van websites) vallen dus niet onder het rechtsvermoeden, ook niet als zij gegevens verzamelen over meerdere diensten van de informatiemaatschappij.
Hoe beoordeelt u het interpretatieverschil tussen enerzijds de Nederlandse Publieke Omroep (NPO), die ontkent dat het om tracking cookies gaat omdat het surfgedrag alleen gevolgd wordt zolang de bezoeker op NPO-sites blijft, en anderzijds het CBP, die de websites van de NPO ziet als afzonderlijke websites waardoor er sprake zou zijn van tracking cookies?
Zie antwoord vraag 3.
De Nederlandse Publieke Omroep die stelselmatig met honderden websites de Wet bescherming persoonsgegevens overtreedt |
|
Bart de Liefde (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat vindt u van het bericht «CBP: publieke omroep schendt privacy van bezoekers websites»?1
Het kabinet heeft kennisgenomen van de berichtgeving over het rapport over de Nederlandse Publieke Omroep (hierna: NPO) dat het College Bescherming Persoonsgegevens (hierna: CBP) heeft opgesteld. Het CBP ziet als zelfstandig bestuursorgaan toe op de naleving van de Wet bescherming persoonsgegevens. Het is niet aan het kabinet om een oordeel te geven over een besluit van een onafhankelijke toezichthouder in een individueel geval.
De NPO verschilt op enkele punten met het CBP van mening over de wijze waarop de wet op de situatie van de NPO moet worden toegepast. Wel heeft de NPO naar aanleiding van het rapport van het CBP maatregelen genomen. Zoals gezegd is het niet aan het kabinet om een oordeel te geven over de vraag of de NPO daarmee in overeenstemming met de Wbp handelt, dat is aan het CBP.
Wat vindt u van het stelselmatig overtreden van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) door de Nederlandse Publieke Omroep (NPO)? Wat gaat u ondernemen richting de NPO?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat blijkens de diverse onderzoeken van het College bescherming persoonsgegevens (CBP) de NPO al bijna drie jaar lang slecht uitvoering geeft aan de Wbp, eerst door het opwerpen van cookiemuren, vervolgens door op onjuiste en/of onduidelijke wijze toestemming te vragen aan bezoekers van de honderden NPO-websites en nu door het zonder toestemming vooraf al plaatsen van trackingcookies? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen kunt u nemen tegen de recidiverende NPO?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van het feit dat de NPO zich niet aan de wet houdt en haar eigen belangen laat prevaleren boven de privacy van bezoekers van websites van de NPO?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de NPO het goede voorbeeld moet geven en op consistente, transparante en eenvoudige wijze vooraf om toestemming moet vragen voor het plaatsen van onder andere tracking cookies? Zo ja, bent u van mening dat de NPO dat nu doet? Zo nee, gaat u de NPO verzoeken te stoppen met het stelselmatig overtreden van de Wbp?
Net als elke andere website dienen de websites van de publieke omroep in overeenstemming met de wet te zijn.
Kunt u het CBP-onderzoek voorzien van een kabinetsreactie naar de Kamer sturen zodat het na het zomerreces gelijktijdig met de aangekondigde nieuwe cookiewet behandeld kan worden? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de antwoorden op vragen 1 tot en met 4 geeft het kabinet geen oordeel over besluiten van een toezichthouder in individuele gevallen. Naar aanleiding van de publicatie op NRC.nl heeft het CBP het rapport op 8 juli openbaar gemaakt via http://www.cbpweb.nl/Pages/pb_20140708_npo-cookies-publieke-omroep.aspx.
De voorgenomen aanpassing van het Sportbesluit |
|
Michiel van Veen (VVD) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het dat de staatssecretaris van Financiën op 21 mei 2014 aan partijen in de sport heeft aangegeven dat het kabinet van plan is het Sportbesluit (Besluit van 27 oktober 2011) verregaand aan te passen?
Op 21 mei 2014 heeft op ambtelijk niveau een overleg plaatsgevonden over diverse sportgerelateerde onderwerpen. Daarbij waren medewerkers van het Ministerie van Financiën, het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de Belastingdienst, vertegenwoordigers van NOC*NSF, een aantal sportbonden, de Vereniging Nederlandse Gemeenten, en de Vereniging Sport en Gemeenten aanwezig. Tijdens het overleg is aangegeven dat het arrest van het Europese Hof van Justitie (hierna: HvJ EU) van 19 december 2013, zaaknr. C-495/12 (Bridport and West Dorset Golf Club, hierna: Bridport) aanleiding is om over de btw-vrijstelling die van toepassing is op «de diensten door organisaties die zich de beoefening van sport of de bevordering daarvan ten doel stellen, aan hun leden,» na te denken (artikel 11, lid 1, onderdeel e van de Wet op de Omzetbelasting 1968, hierna: Wet OB).
Voor de volledigheid merken wij op dat het voorgaande niets van doen heeft met aanpassing van de Toelichting bij Tabel I van de Wet OB voor zover het gelegenheid geven tot sportbeoefening betreft (Besluit van 27 oktober 2011, in de vraag «Sportbesluit» genoemd). In het vervolg van de beantwoording van deze Kamervragen wordt dan ook niet naar dit beleidsbesluit verwezen.
Indien ja, wat zijn volgens u de financiële gevolgen van dat besluit voor de niet-commerciële sportbeoefening in Nederland? Wat vindt u van de bewering van de Vereniging Sport en Gemeenten (VSG) dat dit besluit alleen al voor de G32 een negatief effect gaat betekenen van € 200 miljoen op jaarbasis? Wat zijn volgens u de totale kosten voor de niet-commerciële sportbeoefening?
Wij hebben vernomen dat de Vereniging Sport en Gemeenten een inschatting heeft gemaakt van de financiële gevolgen. Een onderbouwing van het bedrag is (vooralsnog) niet met ons gedeeld. De berekening gaat naar alle waarschijnlijkheid ervan uit dat de sportvrijstelling ook gaat gelden voor het ter beschikking stellen van sportaccommodaties waardoor de btw op de investeringen in deze accommodaties en het onderhoud niet langer aftrekbaar is. Op dit punt verwijs ik naar het antwoord hierna op de vragen 5 en 3. Naast de juridische EU-context vragen diverse aspecten hier om een afweging die wij in alle zorgvuldigheid willen maken, juist vanwege het belang hiervan voor de sport, maar ook voor de uitvoering van de btw-wetgeving door de belastingdienst die onder andere in de sfeer van sportaccommodaties met het bestrijden van oneigenlijke constructies te maken heeft. Tot slot is er het budgettaire aspect. Wij zullen een en ander de komende tijd daarom met inachtneming van alle omstandigheden nader bezien.
Klopt het dat een interpretatie van het Bridport and West Dorset Golf Club-arrest de basis is voor initiatieven van de staatssecretaris van Financiën om het Sportbesluit verregaand aan te passen? Kunt u de overwegingen bij die interpretatie toelichten? Zijn er ook andere interpretaties mogelijk?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u op de hoogte van de onrust bij gemeenten zoals Amersfoort, waar het verregaand aanpassen van het Sportbesluit kan leiden tot uitstel dan wel afstel van geplande investeringen in de sportinfrastructuur? Wat vindt u daarvan?
Wij zijn op de hoogte van de onrust bij gemeenten. Wij willen dan ook nogmaals benadrukken dat een weloverwogen keuze zal worden gemaakt. De resultaten hiervan kunnen bij gelegenheid van de Fiscale Verzamelwet 2015 (en dus niet bij Belastingplan 2015) aan de Kamer worden voorgelegd.
Op welke wijze heeft er afstemming tussen u beiden plaatsgevonden over de interpretatie van het Bridport and West Dorset Golf Club-arrest? Kwam u beiden onafhankelijk tot dezelfde conclusie?
Gevolgtrekkingen van Europese jurisprudentie voor de omzetbelastingwetgeving liggen primair op het terrein van de Staatssecretaris van Financiën. Het behartigen van belangen van de sport ligt primair op het terrein van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Het is gebruikelijk dat beide Ministeries met elkaar overleggen over beleids- en wetswijzigingen die het terrein van de sport raken.
Het klopt dat het arrest Bridport de aanleiding is voor het nadenken over de sportvrijstelling. Wanneer mede rekening wordt gehouden met eerdere jurisprudentie en de sportvrijstelling bij voorkeur niet langer kwetsbaar zou moeten zijn voor verdere jurisprudentie ligt het voor de hand om de vrijstelling uit de btw-richtlijn in de Nederlandse wetgeving over te nemen, waarbij ook het ter beschikking stellen van sportaccommodaties onder de vrijstelling komt te vallen. Zoals gezegd, alle aspecten die samenhangen met de onderhavige problematiek worden nog onderzocht. Zo worden de juridische, financiële, organisatorische, administratieve en uitvoeringsgevolgen onderzocht.
Wat zijn volgens u de eventuele negatieve gevolgen voor de sport in Nederland van dit besluit? Hoe kunnen die eventuele negatieve gevolgen worden gecompenseerd?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke termijn kunt u duidelijkheid verschaffen aan gemeenten en beheersstichtingen van sportfaciliteiten, zodat exploitatieconsequenties helder zijn en investeringen in sportinfrastructuur weer kunnen worden hervat?
Zie antwoord vraag 4.
De berichten ‘Werknemers pro forma tot de islam bekeerd’* en ‘werknemers bekeerd voor klus’ |
|
Machiel de Graaf (PVV), Raymond de Roon (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de berichten «Werknemers pro forma tot de islam bekeerd»1 en «werknemers bekeerd voor klus»?2
Ja.
Bent u bekend met het feit dat bekering tot de islam volgens de regels van de islam nooit tijdelijk van aard is en hoe beoordeelt u de sanctie (doodstraf) die vanuit de islam wordt opgelegd aan afvalligen?
Wat de doodstraf betreft, bent u bekend met het Kabinetsbeleid ter zake. Er zijn op dit moment geen indicaties dat genoemde werknemers gevaar lopen.
Hoe beoordeelt u de islamitische apartheid die door Saoedi-Arabië wordt gehanteerd, waardoor niet-moslims niet naar Mekka mogen reizen en daar niet mogen werken?
De Saoedische overheid is verantwoordelijk voor de eigen verstrekking van verblijfs- en tewerkstellingsvergunningen. Zo lang er geen sprake is van schending van internationale mensenrechtenverdragen heeft Nederland hier geen oordeel over.
Bent u bekend met het feit dat de werknemers die zich «pro forma» tot de islam hebben bekeerd gevaar kunnen lopen als zij openlijk afstand doen van de islam en hoe gaat u deze mensen beschermen als zij daadwerkelijk gevaar lopen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de houding van de directeur van het betrokken bedrijf, die zichzelf niet wil bekeren voor deze klus, maar zijn werknemers wel uitlevert aan de sharia en daardoor meewerkt aan de mondiale verspreiding van de islam?
Dit is de persoonlijke opvatting van de directeur van het betreffende bedrijf. Hierover heeft het kabinet geen oordeel.
Kunt u deze onacceptabele gang van zaken ook met de Saoedische autoriteiten bespreken als u na de ramadan op dhimmi-reis gaat naar Saoedi-Arabie?
De kwestie zal opgebracht worden in de reguliere contacten tussen Saoedi-Arabië en Nederland.
Sluikreclame op scholen |
|
Jasper van Dijk , Henk van Gerven , Tjitske Siderius (SP) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Voorlichting voedselbedrijven op scholen lijkt op sluikreclame»?1
Het bericht heb ik met interesse gelezen en geeft goed aan welk standpunt Foodwatch heeft ten aanzien van de huidige afspraken binnen de Reclamecode voor Voedingsmiddelen.
Deelt u de mening van Foodwatch dat de «voorlichting» van voedselbedrijven wettelijk verboden moet worden omdat deze neerkomt op sluikreclame?
Nee. De verantwoordelijkheid voor het verstandig omgaan met reclame gericht op kinderen ligt momenteel bij de industrie en mediapartijen. De voedingsmiddelenindustrie en mediapartijen reguleren dit zelf door middel van de afspraken in de Reclamecode voor Voedingsmiddelen. De huidige Reclamecode voor Voedingsmiddelen beschrijft wat wel en niet mag richting het onderwijs en de kinderopvang en heeft als uitgangspunt dat reclame op kinderdagverblijven en scholen niet geoorloofd is. Hiervan wordt uitgezonderd een voorlichtende reclamecampagne die plaats vindt met instemming van de overheid en/of een andere erkende autoriteit op het terrein van voeding, gezondheid en/of beweging. Door goedkeuring van een onafhankelijke instantie zoals het Voedingscentrum wordt voorkomen dat er sprake is van sluikreclame. Aan deze afspraak hebben de industrie en media zich gecommitteerd en met deze afspraak geven deze partijen aan deze verantwoordelijkheid te willen en kunnen dragen.
Deelt u de mening dat het misleidend is als voedselbedrijven zogenaamd voorlichting geven, terwijl zij in werkelijkheid reclame maken voor hun producten?
Het is niet wenselijk als bedrijven door middel van voorlichting ongeoorloofd reclame maken voor voedingsmiddelen en zich hierbij niet houden aan de strekking van de afspraken in de Reclamecode voor Voedingsmiddelen. Zelfregulering kan alleen functioneren als de zelfregulerende bedrijven zich hier aan houden. Als een erkende autoriteit zoals het Voedingscentrum echter akkoord is met vorm en inhoud van de voorlichting, zoals omschreven in de Reclamecode voor Voedingsmiddelen, kan er geen sprake zijn van misleiding.
Hoe oordeelt u over de Ronald McDonald Shows, waarbij het bedrijf langskomt op scholen om kinderen «les te geven»? Vindt u dit aanvaardbaar?
De huidige Reclamecode voor Voedingsmiddelen beschrijft wat de voedingsmiddelenindustrie wel en niet mag richting het onderwijs en de kinderopvang. Het is hierbij in ieder geval belangrijk dat de gemaakte afspraken ook worden nageleefd. De activiteiten die door de industrie worden uitgevoerd, dienen volledig overeen te komen met de gemaakte afspraken. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de industrie.
De Reclamecode voor Voedingsmiddelen biedt partijen momenteel veel ruimte om hier op een eigen wijze invulling aan te geven. Bovenstaande initiatieven zijn daar voorbeelden van.
Onderdeel van een goede zelfregulering is om regelmatig de gemaakte afspraken te herzien, om ervoor te zorgen dat de afspraken nog duidelijk en betekenisvol zijn en alle partijen zich er aan houden. In 2013 heeft de Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie (FNLI) reeds aangegeven de regels omtrent voedingsreclame gericht op kinderen te willen aanscherpen. De totstandkoming van deze aanscherpingen duurt echter langer dan verwacht. Mijn zorgen hierover heb ik geuit aan de FNLI. Tevens heb hierbij ik aangegeven dat de huidige Reclamecode nog te veel openingen biedt voor partijen om er op eigen zienswijze in te handelen. Ik verwacht dat de beoogde aanscherpingen uiterlijk aan het einde van dit jaar tot stand zijn gekomen. In het voorjaar van 2015 zal ik u hierover informeren en u mijn reactie hierop geven.
Hoe oordeelt u over het smeerdiploma van Blue Band met een lespakket voor kinderen? Vindt u dit aanvaardbaar?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening van hoogleraar Katan, dat de voorlichting van bedrijven «altijd gekleurd» is?
Elke vorm van voorlichting en communicatie is per definitie en in bepaalde mate gekleurd. Dit geldt voor zowel voorlichting van de overheid, maatschappelijke organisaties als bedrijven. Er is echter een verschil tussen kleuring en ongeoorloofde reclame. Om te voorkomen dat er sprake is van ongeoorloofde reclame voor voedingsmiddelen in het onderwijs en kinderopvang is de afspraak gemaakt tussen industrie en media om dit alleen te doen met goedkeuring van een erkende autoriteit zoals het Voedingscentrum.
Deelt u deze mening van Foodwatch: «De educatieve doelen van scholen en kinderdagverblijven zijn niet te verenigen met de commerciële belangen van voedselproducenten. Zij moeten daar dan ook wegblijven. Kinderen zijn geen marketingobject»?2
Ik deel deze mening niet. Scholen en kinderdagverblijven hebben inderdaad andere doelen dan voedselproducenten. Dit neemt niet weg dat partijen in het kader van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid, wel mogen inzetten op maatschappelijke doelen. De problematiek van ongezonde voeding en overgewicht is dermate complex dat dit alleen maar opgelost kan worden in samenwerking met alle betrokken actoren. Juist daarom wordt via het nationale programma Alles is gezondheid… ingezet op het verbinden van partijen uit verschillende sectoren. Zo werken we samen aan het verbeteren van de gezondheid van de Nederlandse bevolking. Het erkennen van het spanningsveld en complexiteit zie ik echter niet als reden om de dialoog en verkenning van mogelijkheden per definitie te vermijden.
Deelt u de mening dat bedrijven misbruik maken van de Reclamecode voor Voedingsmiddelen, omdat daarin staat dat reclame verboden is?
Nee. De Reclamecode voor Voedingsmiddelen is helder over de afspraak om alleen scholen en kinderdagverblijven te benaderen met goedkeuring van een erkende autoriteit. Als partijen zich hier niet aan houden is er sprake van het niet naleven van de afspraken uit de Reclamecode, niet van misbruik van de Reclamecode. Het niet naleven van de afspraken uit Reclamecode door bedrijven past echter niet in een goed functionerende zelfregulering. Daarnaast ben ik van mening dat de huidige afspraken in de Reclamecode ruim geformuleerd zijn en aanscherpingen op deze afspraken noodzakelijk zijn. Over het uitblijven van de aangekondigde aanscherpingen heb ik, zoals eerder aangegeven, mijn zorgen geuit aan de FNLI.
Welke regels hanteren scholen over reclame op scholen, bijvoorbeeld in het kader van het convenant sponsoring? Vindt u die regels nog up-to-date?
Het verantwoord omgaan met reclame en sponsoring op scholen is primair een verantwoordelijkheid van de scholen. In 2009 hebben de betrokken partijen hierover afspraken gemaakt in het convenant sponsoring. Deze afspraken behelzen onder andere dat er draagvlak moet zijn voor de betreffende sponsoring, zowel binnen de school als bij de bij de school betrokkenen. Deze afspraken vormen nog steeds passende kaders waarbinnen sponsoring op scholen plaats kan vinden. De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap neemt op dit moment het initiatief om het convenant in samenspraak met alle deelnemende partijen te evalueren en te verlengen. Naar verwachting zal dit proces in oktober 2014 zijn afgerond.
Naast de afspraken die de sector in het convenant zelf heeft gemaakt, moeten bedrijven zich bij reclame gericht op kinderen uiteraard houden aan de Reclamecode voor Voedingsmiddelen zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 en verder.
Deelt u de mening dat het verwerpelijk is om op scholen ruimte te bieden aan bedrijven die «consumenten op zo jong mogelijke leeftijd aan hun merken willen binden»?
Ik deel de mening dat kinderen in het primair onderwijs gevrijwaard moeten zijn van ongeoorloofde reclame voor voedingsmiddelen, dus ook door de door u omschreven bedrijven. Hiervoor hebben de industrie en media afspraken gemaakt in de Reclamecode voor Voedingsmiddelen.
Deelt u de mening dat voorlichting over voedsel op scholen en kinderdagverblijven door onafhankelijke organisaties moet worden gegeven? Zo ja, wat gaat u hiertoe ondernemen?
Ik deel de mening dat voorlichting over voedsel op basisscholen en kinderdagverblijven in ieder geval goedgekeurd moet zijn door een erkende autoriteit om te bewaken dat de juiste voorlichting wordt gegeven en er geen sprake is van ongeoorloofde reclame gericht op kinderen, zoals ook is beschreven in de Reclamecode voor Voedingsmiddelen. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 7 deel ik niet de mening dat dit exclusief door deze organisaties gedaan moet worden.
Bent u bereid de petitie van Foodwatch te ondertekenen?3
Een petitie is een instrument voor burgers om een onderwerp te agenderen, cq op de politieke agenda te zetten. Het lijkt mij passend dat ik daar op reageer, zoals met deze antwoorden.
Antisemitische incidenten in Nederland |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de Monitor antisemitische incidenten in Nederland 2013 van het Centrum Informatie en Documentatie Israël (CIDI)?1
Ja.
Wat is uw reactie op het gegeven dat het aantal antisemitische incidenten in 2013 fors is gestegen? Welke specifieke inzet pleegt u om de in de monitor beschreven incidenten tegen te gaan?
Het Centrum Informatie en Documentatie Israël (CIDI) registreerde 147 antisemitische incidenten in 2013 tegen 114 in 2012. Ik vind deze cijfers zorgelijk. Antisemitisme heeft de blijvende aandacht van het Kabinet en is onderdeel van de brede aanpak van racisme en discriminatie. Over de specifieke inzet op antisemitisme heb ik uw Kamer onder meer op 16 januari 2014 in de brief Ronde Tafels antisemitisme geïnformeerd2.
Het kabinet zal, zoals ook is aangekondigd in de gemeenschappelijke verklaring na het overleg met de Joodse organisaties op 4 augustus jongstleden3, in navolging van verschillende gemeenten, het initiatief nemen om met alle betrokken partijen de oplopende spanningen tussen groepen te bespreken en waar nodig te interveniëren. Dit zal onder meer gebeuren in de eerstvolgende Ronde Tafel antisemitisme bijeenkomst op 24 september a.s.
Als vervolg op het Catshuisoverleg van 4 augustus zijn de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en ik in een overleg met het Centraal Joods Overleg ook overeengekomen om op korte termijn op lokaal niveau rondetafelgesprekken met gemeenten, scholen en vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties te organiseren. De inzet is om onder meer op de sporen educatie, opvoeding en rolmodellen (peer education) een impuls te geven aan de preventie en bestrijding van discriminatie en antisemitisme.
Welke acties verricht u om antisemitisme op internet tegen te gaan? Welke aanknopingspunten vindt u in andere Europese landen om deze antisemitische uitingen te bestrijden?
In 2008 hebben overheid, bedrijfsleven en belangenverenigingen de gedragscode notice and take down opgesteld. De gedragscode beschrijft hoe particulieren en bedrijven in de online sector omgaan met klachten over onrechtmatige (strafbare) inhoud op internet, waaronder discriminerende inhoud. Internet service providers en webhosts zijn aansprakelijk voor de informatie die hun klanten aanbieden als zij deze informatie na een terechte klacht niet weghalen.
Antisemitisme op het internet wordt net als andere discriminerende uitingen actief bestreden door het meldpunt internet discriminatie (MiND Nederland). Als het om een strafbare uiting gaat, wordt de moderator van de website verzocht de melding te verwijderen. Indien noodzakelijk doet MiND aangifte van de uiting. Momenteel worden de aanvullende mogelijkheden verkend om de aanpak van antisemitisme in EU-verband te agenderen ter invulling van de motie Dijkgraaf.4
Bent u bereid met het CIDI in gesprek te gaan over het verbeteren van het doen van aangifte en het registreren van antisemitische incidenten?
Ja. Zoals aangegeven in het actieprogramma discriminatie5 wordt er jaarlijks gesproken met het CJO, waar het CIDI deel van uitmaakt. In dat kader kan ook gesproken worden over het doen van aangifte en het registreren van antisemitische incidenten. Zoals toegelicht in de brief Rassendiscriminatie van 19 mei 2014 aan uw Kamer6 is het aanpassen van het registratiesysteem van de politie ten behoeve van de vroegherkenning van antisemitisme al in gang gezet.
Onderkent u dat een gedemoniseerd beeld van Israël een gevaarlijke voedingsbodem biedt voor antisemitische incidenten?
Het onderzoek van de Anne Frank Stichting naar antisemitisme binnen het voortgezet onderwijs laat zien dat een groot deel van de antisemitische uitingen door jongeren gerelateerd is aan het supporten van betaald voetbalclubs en aan het Midden-Oosten conflict. In het door mij toegezegde onderzoek naar triggerfactoren van antisemitisme worden beide als factor meegenomen.
Welke consequenties verbindt u aan uw eigen kwalificaties dat het onderzoek van de universiteit Bielefeld naar de beeldvorming onder Europeanen inzake Israël onacceptabel en bijzonder zorgwekkend is?2
Nee, ik ben niet voornemens onderzoek te doen naar de beeldvorming inzake Israël. Mijn verantwoordelijkheid ligt bij het bestrijden van antisemitisme in Nederland. Zoals in het antwoord op vraag 5 is vermeld, wordt het Midden-Oosten conflict wel als factor meegenomen in het toegezegde onderzoek naar triggerfactoren van antisemitisme.
Bent u voornemens om te laten onderzoeken welke oorzaken ten grondslag liggen aan de zorgwekkende beeldvorming inzake Israël in Nederland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u voornemens om in samenwerking met het Simon Wiesenthal Center de parameters voor het onderzoek te formuleren, zoals rabbijn Abraham Cooper in zijn brief heeft aangeboden?3
Zie antwoord vraag 6.
De uitspraken van de heer K. (bestuurslid van de Stichting Islamitisch Onderwijs (SIO) Amsterdam en Omstreken) |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Haags raadslid steunt terreurbeweging ISIS»1 en de steunbetuiging aan de terroristische organisatie ISIS die hij eerder op zijn facebook-pagina uitsprak? Deelt u de mening dat deze steunbetuiging verwerpelijk is?
Ja, ik ben bekend met het bericht dat u noemt en ook ik vind deze steunbetuiging verwerpelijk.
Is het waar dat de heer K. namens de SIO Amsterdam en Omstreken voornemens is om een islamitische school te stichten in Amsterdam? Zo ja, is het waar dat de gemeente Amsterdam de SIO Amsterdam en Omstreken voor 1 augustus aanstaande een locatie voor de te stichten school moet aanbieden?
Op 28 oktober 2010 is van de Stichting Islamitisch Onderwijs Amsterdam en omstreken een aanvraag ontvangen voor goedkeuring van de stichting van een scholengemeenschap voor voortgezet onderwijs voor mavo, havo en vwo op islamitische grondslag in Amsterdam. De aanvraag voldeed aan de wettelijke stichtingsnormen. Het criterium waarop alle aanvragen worden getoetst is de aanwezigheid van voldoende leerlingpotentieel. Indien dit wordt aangetoond, moet de bewindspersoon de stichtingsaanvraag goedkeuren. Er is in dezen geen discretionaire bevoegdheid. De aanvraag is derhalve goedgekeurd door mijn ambtsvoorganger (Staatscourant Jaargang 2011, nr. 16 108, 5 september 2011). Zodra de school daadwerkelijk van start gaat, komt de gevraagde scholengemeenschap voor mavo, havo en vwo in Amsterdam voor bekostiging in aanmerking. Vooralsnog is nog geen zicht op een definitieve startdatum.
Het is niet zo dat de gemeente Amsterdam vóór 1 augustus 2014 huisvesting moet aanbieden. Elke gemeente moet binnen zes jaar na goedkeuring van de stichtingsaanvraag voorzien in de huisvesting van een nieuwe school. De gemeente is daarbij vanzelfsprekend afhankelijk van de beschikbaarheid van gebouwen.
Het is mij bekend dat de heer K., oftewel de heer Khoulani, lid is van het bestuur van de stichting SIO Amsterdam en Omstreken. Toen de stichtingsaanvraag werd gedaan, maakte hij overigens nog geen deel uit van het bestuur. De heer Khoulani is sinds 1 september 2013 secretaris van Stichting SIO Amsterdam en Omstreken.
Geven de uitspraken van de heer K. u aanleiding om het besluit voor het stichten van een islamitisch vo door SIO te heroverwegen?
De school is reeds gesticht en de wet biedt mij geen mogelijkheden om het eerder genomen besluit te herzien. Wel vind ik het uiterst ongewenst dat iemand die publiekelijk dergelijke uitspraken doet als bestuurder van een school zou kunnen fungeren. Op dit moment heb ik geen bekostigingsrelatie met deze stichting en daarom ook geen instrumentarium om actie te ondernemen. Dat ga ik wel doen op het moment dat de stichting daadwerkelijk voor bekostiging in aanmerking komt en men van start wil gaan met de school. Bij het antwoord op vraag 5 en 6 ga ik hier nader op in.
Onderschrijft u wel de opmerking van de minister van Buitenlandse Zaken dat ISIS een gevaar voor Nederland en Europa is2 en is dit het officiële kabinetsstandpunt wat betreft ISIS?
Ja. ISIS en de door ISIS gepropageerde radicale ideologie is een bedreiging voor de stabiliteit in de regio. Daarnaast heeft de jihadistische strijd in Syrië en Irak een aantrekkingskracht op buitenlandse strijders, waaronder ook Nederlanders. Zoals al eerder door het kabinet aangegeven vormt deze groep strijders een mogelijke bedreiging voor Nederland.
De dreiging van ISIS tegen het Westen is onverminderd aanwezig. In Europa hangt dit voor een groot deel samen met de jihadgang naar Syrië en Irak, en de daarop volgende terugkeer van jihadstrijders naar Europa. Terugkeerders vormen een substantieel risico voor de nationale veiligheid, omdat zij in jihadistische strijdgebieden vechtervaring hebben opgedaan en getraind zijn in het gebruik van bijvoorbeeld wapens en explosieven.
ISIS wordt door de VN, EU en Nederland beschouwd als een terroristische organisatie. Het kabinet vindt het gewelddadig en extreem onverdraagzaam gedachtegoed van ISIS, waar de beweging voor staat en waarin zij de rechtvaardiging vindt voor haar gruwelijk handelen, verwerpelijk. Het is bijzonder zorgelijk dat er individuen in Nederland zijn die dit gedachtegoed delen, maar daar staat tegenover dat de weerzin tegen deze beweging breed wordt gedeeld in de Nederlandse samenleving, ook onder onze moslimgemeenschappen.
Deelt u de mening dat de kwaliteit van het onderwijs niet los kan worden gezien van de kwaliteit van bestuurders, hun missie en visie op vorming en onderwijzen van kinderen, en dat deze kwaliteit in het geding is op basis van de uitspraken van de heer K.? Zo ja, deelt u de mening op basis van de uitspraken van de heer K. en zijn rol als bestuurslid van de SIO Amsterdam en Omstreken dat het ondenkbaar is dat deze stichting als bevoegd gezag van een school kan en/of zal optreden?
Het is hoogst onwenselijk dat een bestuurder van een school publiekelijk dit soort uitspraken doet. De school is een plek waar jongeren elkaar ontmoeten en waar burgerschap wordt voorgeleefd. In de kern gaat burgerschap over de essentiële waarden die het fundament zijn van onze democratische samenleving. Deze waarden, zoals vrijheid van meningsuiting, vrijheid van godsdienst, respect voor andere meningen en luisteren naar elkaar zijn hiermee onlosmakelijk verbonden. Het sympathiseren met terroristische organisaties of het prediken van geweld en onverdraagzaamheid is hiermee onverenigbaar.
In artikel 17 van de Wet op het Voortgezet Onderwijs is de burgerschapstaak van scholen vastgelegd. Iedere school voor primair of voortgezet onderwijs in Nederland moet zich houden aan deze wettelijke burgerschapstaak en daar zien we ook op toe.
In dit geval is er nog geen sprake van een school. De heer Khoulani is secretaris van het bestuur van de Stichting Islamitisch Onderwijs. Deze stichting heeft in 2010 een aanvraag gedaan om een nieuwe islamitische VO-school in Amsterdam te stichten. Deze aanvraag is goedgekeurd, maar op dit moment is nog geen huisvesting beschikbaar en zijn er dus geen concrete plannen om te starten met de school. Zodra ik de melding ontvang dat de school door het beschikbaar komen van huisvesting daadwerkelijk in aanmerking kan komen voor bekostiging, zal ik de inspectie inschakelen. Ik zal de inspectie vragen onderzoek te doen naar de mate waarin dit bestuur geloofwaardig invulling kan geven aan de geldende bekostigingsvoorwaarden, waaronder de wettelijke burgerschapstaak.
Mocht de inspectie constateren dat dit onvoldoende of niet het geval is, dan is dit voor mij reden om alles in het werk te stellen om te voorkomen dat deze bestuurders met de school van start kunnen gaan. Het belang van goed onderwijs voor elke leerling staat bij mij voorop. De rol en verantwoordelijkheid van de bestuurders is daarin van groot belang.
Over welke instrumenten beschikt u om het stichten van een school door de SIO Amsterdam en Omstreken te blokkeren? Bent u bereid om al het mogelijke te doen om het stichten van een school door de SIO te blokkeren?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u deze vragen voor 3 juli aanstaande beantwoorden met het oog op de korte termijn waarop de gemeente Amsterdam mogelijk huisvesting voor de te stichten school moet bewerkstelligen?
Ja.
De voorgenomen nieuwbouw van de Tevhit-moskee in Venlo-Zuid |
|
Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het voornemen tot nieuwbouw van de Tevhit-moskee in Venlo-Zuid?
Ja.
Kent u het feit dat deze moskee onderdeel is van de Hollanda Diyanet Vakfi, en dat er met de nieuwbouw en daarmee uitbreiding van de moskee meer invloed van de Turkse overheid in Nederland komt, aangezien Diyanet direct ressorteert onder het Turkse Ministerie van geloofszaken?
Op de website van Hollanda Diyanet Vakfi staat de Tevhit moskee Venlo vermeld op de vestigingslijst van deze stichting. Vanwege de grondwettelijke godsdienstvrijheid bemoeit de overheid zich niet met de bekostiging van religieuze bouwwerken, zolang er geen vermoedens bestaan van illegale handelingen.
Deelt u de mening dat dit islamitische nederzettingenbeleid volstrekt niet strookt met de Nederlandse waarden, normen en rechtsstaat? Zo neen, waarom niet?
In Nederland bestaat het recht op vrijheid van godsdienst. Volgens artikel 6 van de Grondwet heeft iedereen het recht zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. De bouw van nieuwe moskeeën of andere gebedshuizen is in Nederland toegestaan, op voorwaarde dat de Nederlandse regels en wetten niet worden overtreden.
Door wie wordt de voorgenomen nieuwbouw gefinancierd?
In de openbare raadsinformatie van de gemeente Venlo staat vermeld dat de grond voor de voorgenomen nieuwbouw van de moskee wordt gekocht door het moskeebestuur1.
Wat gaat u doen om ten koste van alles de bouw van deze moskee af te laten blazen?
Zie antwoord vraag 3.
Verboden gokreclames |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Online gokken op het WK kan in Nederland nog volop»?1 Herinnert u zich diverse eerdere schriftelijke en mondelinge vragen over dit onderwerp?2 3 Herinnert u zich de motie-Bouwmeester c.s. uit 2011, waarin verzocht werd illegale aanbieders van kansspelen niet in aanmerking te laten komen voor een vergunning voor kansspelen via internet?4
Ja.
Deelt u de mening dat kansspelaanbieders, die in weerwil van voornoemde motie, de waarschuwingen van de Kansspelautoriteit, uw antwoorden op diverse eerdere vragen illegaal online kansspelen aanbieden, de bestaande wet- en regelgeving willens en wetens overtreden? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de kansspelautoriteit (ksa) om toe te zien op de naleving van de Wet op de kansspelen en onderliggende regelgeving, alsmede om het verbod op kansspelen waarvoor geen vergunning is verleend te handhaven. De ksa heeft mij desgevraagd laten weten voortdurend onderzoek te doen naar websites waarvan het spelaanbod mede op Nederland is gericht. Daarbij wordt bezien of deze sites al dan niet voldoen aan de door de ksa gestelde prioriteringscriteria. Om lopende onderzoeken niet te verstoren, doet de ksa geen mededelingen over individuele zaken of aanbieders.
Bent u nog steeds voornemens om «aanbieders die persisteren in het aanbieden van kansspelen gericht op Nederland te zijner tijd uit te sluiten voor een vergunning voor kansspelen in Nederland»?5 Bent u nog steeds van mening dat deze aanbieders met vuur spelen?6 Zo ja, hoe gaat u ervoor zorg dragen dat deze aanbieders die vergunningen op grond van de wetgeving die u aan het voorbereiden bent, straks daadwerkelijk niet kunnen krijgen? Zo nee, waarom bent u van mening veranderd en hoe verhoudt zich dat tot de wens van de Kamer zoals verwoord in de motie Bouwmeester c.s. en de waarschuwingen van de Kansspelautoriteit aan diverse kansspelondernemingen?
Zoals ik uw Kamer bij brief van 4 mei 20127 heb geïnformeerd, ben ik voornemens aanbieders die persisteren in het aanbieden van kansspelen gericht op Nederland uit te sluiten van een vergunning voor kansspelen in Nederland. Sommige aanbieders lijken inderdaad scherp aan de wind te zeilen. In het najaar zal ik in een brief aan uw Kamer toelichten hoe aan dit voornemen uitvoering te geven.
Behoren de in het bericht genoemde bedrijven Unibet, Bwin en William Hill tot de kansspelaanbieders die met vuur spelen? Zo ja, wat betekent dat concreet voor deze bedrijven? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de ksa om te beoordelen of deze aanbieders al dan niet in strijd handelen met de Wet op de kansspelen. De kansspelautoriteit heeft mij laten weten voortdurend onderzoek te doen naar websites waarvan het spelaanbod mede op Nederland is gericht. Deze onderzoeken kunnen leiden tot het opleggen van boetes. Ook kan de ksa met andere handhavingspartners afspreken dat deze een onderzoek overnemen en kan een zaak bijvoorbeeld strafrechtelijk worden afgedaan. Dit kan ertoe leiden dat aanbieders aan wie een sanctie is opgelegd straks niet in aanmerking komen voor een vergunning. Om lopende onderzoeken niet te verstoren, doet de kansspelautoriteit geen mededelingen over individuele zaken of aanbieders.
Kent u nog meer kansspelbedrijven die met vuur spelen? Zo ja, welke zijn dat?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat in de wet- of regelgeving omtrent het verlenen van vergunningen voor online kansspelen expliciet opgenomen moet worden dat aanbieders die deze kansspelen vanaf een bepaalde datum illegaal hebben aangeboden, uitgesloten dienen te worden van een dergelijke vergunning? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat die in wet- of regelgeving op te nemen datum op basis van het momenteel geldende verbod voor het aanbieden van dergelijke kansspelen en de waarschuwingen van de Kansspelautoriteit aan deze aanbieders reeds verstreken is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Acht u het wenselijk dat de Kansspelautoriteit een onderneming die nu illegaal online kansspelen aanbiedt afzonderlijk en expliciet op de hoogte stelt van het feit dat het straks niet of vrijwel zeker niet meer in aanmerking kan komen voor een online vergunning? Zo ja, gaat dat dan ook daadwerkelijk gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 en 6 heb aangeven, ben ik voornemens uw Kamer in het najaar een brief te sturen over de wijze waarop de ksa zal omgaan met aanbieders die persisteren in het aanbieden van kansspelen gericht op Nederland. In deze brief zal tevens worden ingegaan op de vraag hoe deze aanpak te communiceren.
Raamprostitutie in Utrecht |
|
|
|
Kent u het bericht «Raamprostitutie Utrecht pas weer in 2016» en herinnert u zich eerdere vragen over dit onderwerp?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat het feit dat een grote stad als Utrecht gedurende minimaal drie jaar zonder raamprostitutie zit, het risico met zich meebrengt dat prostitutie buiten het zicht van de autoriteiten plaatsvindt en daarmee het risico dat er slachtoffers van mensenhandel in die prostitutie te werk gesteld worden? Zo ja, wat kunt u doen om deze risico’s te verkleinen? Zo nee, waarom niet?
Ja. De gemeente Utrecht heeft mij meegedeeld mede om die reden actief op te treden tegen onvergunde prostitutie om zo het risico op illegale- en uitbuitingssituaties in de prostitutie te verkleinen. Verder verwijs ik naar mijn antwoord op de schriftelijke vragen van het lid Rebel van uw Kamer3 over het tegengaan van de mogelijke verplaatsing van mensenhandel.
Waarom is het niet mogelijk gebleken om, zoals het voornemen van de gemeente Utrecht was, binnen redelijk afzienbare termijn een alternatief aanbod van raamprostitutie te organiseren?
Op 10 april 2014 heeft de Utrechtse gemeenteraad groen licht gegeven voor de ontwikkeling van 32 tijdelijke en vervolgens 162 definitieve werkruimten aan het Nieuwe Zandpad. De gemeente Utrecht heeft de gemeenteraad op 3 juni 2014 meegedeeld4 dat de vroegst mogelijke realisering van de definitieve locatie zonder bezwaarprocedure zou uitkomen op augustus 2015. De vroegst mogelijke oplevering van de tijdelijke locatie zou uitkomen op april 2015, dus vier maanden voor de definitieve locatie. Verschillen in de voor beide trajecten geldende beroepsprocedures zouden er zelfs toe kunnen leiden dat de tijdelijke locatie later beschikbaar komt dan de definitieve. Een afweging van de kosten en de baten van het realiseren van de tijdelijke werkruimten heeft geleid tot het besluit van de gemeente Utrecht om alleen de definitieve werkruimten te creëren.
Zou het met het oog op het voorkomen van misstanden in de prostitutie beter zijn geweest als het Zandpad open was gebleven, gelet op het feit dat het Zandpad gesloten werd om slachtoffers van mensenhandel te voorkomen en het feit dat er geen alternatieve raamprostitutie in Utrecht is gekomen en ook voorlopig niet zal komen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ten aanzien van het Zandpad bestonden vele aanwijzingen van mensenhandel die ingrijpen vereisten.
Wat betekent het feit dat er voor prostituees van het Zandpad voorlopig geen alternatief wordt geboden voor hulp en opvang aan hen? Wordt die hulp en opvang net zo lang gecontinueerd tot er wel een alternatief is?
Sinds de sluiting van alle raamprostitutiezones is de Huiskamer Aanloop Prostituees (HAP) aan het Zandpad, inclusief artsenspreekuur, voortgezet voor 2 dagen per week. Daarnaast is en blijft de uitgebreidere hulpverlening en het uitstapprogramma beschikbaar. De vraag van de prostituees naar deze vormen van hulpverlening bepaalt (mede) het aanbod van hulp- en dienstverlening.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de strafrechtelijke vervolging voor criminele activiteiten waaronder mensenhandel van verdachten die betrokken waren bij de prostitutie op het Raampad?
Zoals ik reeds heb geantwoord op schriftelijke vragen van het lid Rebel van uw Kamer5 zijn door diverse politieregio’s en -eenheden onderzoeken uitgevoerd naar verdachten die betrokken waren bij strafbare feiten in verband met prostitutie op het Zandpad, en valt daar geen totaaloverzicht van te geven. Het openbaar ministerie kan wel aangeven dat hieruit meerdere veroordelingen zijn gevolgd tot vaak langdurige gevangenisstraffen wegens mensenhandel of andere delicten. Verder heeft het openbaar ministerie mij meegedeeld dat zowel over de vraag of er nog onderzoeken lopen en, indien dat het geval zou zijn, over de inhoud en de stand van zaken daarvan, in het belang van opsporing en vervolging geen mededelingen kunnen worden gedaan.
Coulance voor kerkgenootschappen ten aanzien van de publicatieplicht voor ANBI’s |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Ed Groot (PvdA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Is de constatering juist dat kerkgenootschappen pas vanaf 1 januari 2016 hoeven te voldoen aan de nieuwe voorwaarden voor een ANBI (Algemeen nut beogende instelling), zoals de publicatieplicht? Zo ja, waarom?
Voor ANBI’s geldt per 1 januari 2014 een wettelijke publicatieplicht op grond waarvan bepaalde gegevens via internet openbaar moeten worden gemaakt, waaronder het Rechtspersonen Samenwerkingsverbanden Informatie Nummer (RSIN). Dit nummer wordt toegekend door de Kamers van Koophandel. Voor alle ANBI’s die kerkgenootschap zijn geldt een overgangsregeling als zij via een groepsbeschikking als ANBI zijn aangewezen. Zij hoeven pas op 1 januari 2016 te voldoen aan de wettelijke publicatieplicht. Deze overgangsregeling houdt verband met het feit dat individuele kerkgenootschappen in veel gevallen niet beschikken over een eigen RSIN. Om hen in de gelegenheid te stellen een eigen RSIN aan te vragen en hun administratie daaraan aan te passen, is gekozen voor de overgangsregeling. Omdat de meeste kerkgenootschappen bij groepsbeschikking zijn aangewezen past de Belastingdienst de regeling in de praktijk toe op alle kerkelijke instellingen, ongeacht de geloofsrichting. Dat betekent dat bijvoorbeeld ook moskeeën tot 1 januari 2016 de tijd hebben. De Belastingdienst heeft in 2007 een toezichtsconvenant gesloten met het Interkerkelijk Contact in Overheidszaken (CIO) waarbij 30 kerkgenootschappen zijn aangesloten die in het bezit zijn van ANBI-groepsbeschikkingen. De inhoud van dit convenant heeft geen relatie met de overgangsregeling. Door niet bij het CIO aangesloten kerkgenootschappen zijn geen verzoeken gedaan om een dergelijk convenant te sluiten.
Is het waar dat organisaties van andere geloofsrichtingen, zoals moskeeën, wel per 1 januari 2014 aan de nieuwe voorwaarden moeten voldoen? Zo ja, waarom wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende geloofsrichtingen? Heeft de Belastingdienst naast kerkgenootschappen op dit vlak ook convenanten gesloten met organisaties van andere geloofsrichtingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid ook andere geloofsrichtingen tot 1 januari 2016 de tijd te gunnen aan de nieuwe voorwaarden te voldoen, zodat niet langer met twee maten wordt gemeten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Welk percentage van de ANBI’s heeft nog niet aan de nieuwe voorwaarden voldaan? Van hoeveel organisaties is sinds de periode na 31 december 2013 als gevolg hiervan de ANBI-status ingetrokken? In hoeveel gevallen ging het hier om religieuze organisaties?
Van de circa 35.000 ANBI’s waarvoor de publicatieplicht per 1 januari 2014 geldt hebben ongeveer 2.000 niet voldaan aan het in oktober 2013 gedane verzoek en twee rappelleringen om aan de Belastingdienst hun webadres door te geven (peildatum 1 juli 2014). Van hen zal de ANBI-status in juli 2014 worden ingetrokken met terugwerkende kracht tot 1 januari 2014. Het gaat daarbij niet om religieuze instellingen.
De demonstratie die op 1 juni plaatsvond op het Rembrandtveld in Almelo tegen de plaatsing van het herdenkingsmonument voor de Armeense genocide op het privé terrein van de Armeens Apostolische Kerk in Almelo |
|
Harry van Bommel , Joël Voordewind (CU), Pieter Omtzigt (CDA), Kees van der Staaij (SGP), Raymond de Roon (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de demonstratie die op 1 juni plaatsvond op het Rembrandtveld in Almelo tegen de plaatsing van het herdenkingsmonument voor de Armeense genocide op het privé terrein van de Armeens Apostolische Kerk in Almelo?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat er gratis busvervoer geregeld was voor deelnemers via de aan Diyanet (Turkse ministerie van godsdienstzaken) verbonden moskeeën (deze moskeeën maken ook gebruik van in Turkije opgeleide en door Turkije betaalde imams)?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Turkse Consul-Generaal in Rotterdam mensen bij zich geroepen heeft en gelast heeft deel te nemen aan de demonstratie?)2
Deze berichtgeving is het kabinet bekend, maar deze was niet te verifiëren.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat ter gelegenheid van de opening van het herdenkingsmonument een preek vanuit de Diyanet tegen het herdenkingsmonument onder (de aan Diyanet verbonden) moskeeën in Nederland is verspreid en dat deze in die moskeeën bij het «vrijdagmiddag gebed» diende te worden voorgelezen?3
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat bij de demonstratie de slogan «Karabag ermeniye mezar olacak» – vertaald: «Karabach zal het graf van de Armeniër worden» geschreeuwd werd door de organisatie en luidkeels meerdere keren herhaald werd door het aanwezige publiek?4
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat er bij deze demonstratie Ottomaanse legermuziek gespeeld werd, de zogenaamde Mehter Marsi door de groep Mehter ekibi met alle daarbij horende traditionele kleding, instrumenten en uitrusting, terwijl de Armeense genocide juist plaatsvond in het Ottomaanse rijk?5
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat meerdere demonstraties en een petitie tegen het monument ter herdenking van de Armeense genocide georganiseerd zijn door de UETD, een tak van de regerende AK-partij van premier Erdogan van Turkije?6
De UETD heeft wel steun uitgesproken voor deze activiteiten, maar het valt niet te bevestigen dat de UETD de demonstratie en petitie heeft georganiseerd.
Wat vindt u van het feit dat een organisatie als het «Turks Museum Nederland» politiek stelling neemt tegen het Armeense genocide monument en dit doet met onder andere de verhulde dreiging van handelssancties? Past dit bij de rol van dit museum?7
Het is aan het museum om te bepalen of het in deze stelling neemt.
Is er via de diplomatieke vertegenwoordiging van Turkije opheldering gevraagd bij Nederlandse autoriteiten over de vergunning die verleend is voor de bouw van het Armeense genocidemonument (indien en voor zover hier overigens vergunningen voor nodig zijn)? Zo ja, wat is er gevraagd en in welke context? Welk antwoord hebben de Nederlandse autoriteiten gegeven?
De Turkse autoriteiten hebben desgevraagd de verzekering gekregen dat de gebruikelijke procedures zijn gevolgd. Verder heeft de Turkse consul contact opgenomen met de burgemeester van Almelo om de Turkse zienswijze op het monument kenbaar te maken. De burgemeester heeft hier kennis van genomen en in reactie hierop haar zienswijze en wettelijke rol toegelicht.
Kunt u de vergunning die is afgegeven voor het protest in Almelo, publiceren?
Voor het houden van een demonstratie is in Nederland geen vergunning vereist, maar slechts een melding. De burgemeester van Almelo heeft laten weten dat deze melding heeft plaatsgevonden, inclusief het voornemen een podium te plaatsen. Het spelen van een Mehter Marsi was in de melding niet genoemd. De bevestiging van de melding is voor iedereen bij de gemeente Almelo in te zien. Het is niet aan mij om dit document te publiceren.
Wat was het doel van de demonstratie? Heeft de organisatie van te voren een melding gedaan van alle relevante zaken, zoals het podium en het feit dat er een Mehter Marsi gespeeld zou worden?
Zie antwoord vraag 10.
Bestaat er voor het Openbaar Ministerie aanleiding om onderzoek te doen naar de gebruikte teksten zoals "Karabag ermeniye mezar olacak» en andere beledigende en opruiende teksten en ontkenning van de Armeense genocide?8
Het OM heeft een aangifte van discriminatie en belediging ontvangen en deze wordt op dit moment beoordeeld.
Wilt u deze episode meenemen in het onderzoek naar parallelle gemeenschappen dat de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft toegezegd?9
Het door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid toegezegde onderzoek naar parallelle gemeenschappen in Nederland zal in september worden aangeboden aan de Tweede Kamer. Aan dat onderzoek kunnen geen nieuwe onderwerpen worden toegevoegd. Wel maakt Diyanet Nederland in algemene zin onderdeel uit van het onderzoek.
Wat vindt u van het feit dat
Het kabinet stelt zich op het standpunt dat de contacten tussen een vreemde mogendheid en haar (voormalige) onderdanen in Nederland louter op basis van vrijwilligheid mogen plaatsvinden. Het is aan Nederlanders van Turkse afkomst zelf om te bepalen in welke mate zij contacten met de Turkse overheid of hieraan verwante instellingen willen onderhouden.
De demonstranten hebben gebruik gemaakt van het recht op vrijheid van demonstratie.
Nederland heeft de Turkse autoriteiten erop gewezen dat de kwestie van de Armeense genocide gevoelig ligt en Turkije opgeroepen verantwoordelijk om te gaan met deze situatie.
Bent u voornemens hierover in gesprek te gaan met de Turkse autoriteiten en zo ja, welke boodschap zult u hen dan overbrengen? Zo nee, vindt u dan wenselijk dat dit zich herhaalt?
Zie antwoord vraag 14.
Wat is uw mening en stellingname over de inmenging van de Turkse overheid in de uitgevoerde demonstraties en de druk die de Turkse overheid heeft geleverd op de Nederlands-Turkse Diaspora gemeenschappen, inclusief moskeeën, stichtingen en verenigingen, om deze demonstratie te organiseren?
Het kabinet is van mening dat de gebruikte leuzen tijdens de demonstratie in Almelo niet bijdragen aan een oplossing van deze kwestie. Zie verder de antwoorden op vragen 14 en 15.
Bent u bereid deze bevindingen en bovengenoemde stellingname te bespreken met uw ambtsgenoot in Turkije en met de vertegenwoordiging van de Turkse regering in Nederland?
Zie antwoord vraag 16.
Is het kabinet, met name de minister van Buitenlandse Zaken, de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de minister van Veiligheid en Justitie, bereid afstand te nemen van de aard en de toon van de demonstratie en tevens de gebruikte leuzen publiekelijk te veroordelen?
Zie antwoord vraag 16.
Het bericht dat Nederlandse bedrijven indirect betrokken zijn bij schendingen van de arbeidsrechten bij de bouw van faciliteiten voor het WK 2022 in Qatar |
|
Michiel Servaes (PvdA), John Kerstens (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met het onderzoek van Profundo dat in opdracht van FNV is uitgevoerd en waaruit blijkt dat verschillende Nederlandse bedrijven, banken en pensioenfondsen samenwerken met en investeren in internationale bedrijven die zich in Qatar schuldig maken aan schendingen van de arbeidsrechten bij de bouw van faciliteiten voor het WK 2022?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat grote financiële instellingen, zoals ING en ABN AMRO, en pensioenfondsen, waaronder ABP, PFZW, PME en PMT, investeren in bedrijven die betrokken zijn bij arbeidsrechtschendingen of risico lopen daarbij betrokken te raken?
De regering beschikt niet over dit soort informatie en kan derhalve geen uitspraken hierover doen.
Hoe beoordeelt u de reactie van de onderzochte instellingen en bedrijven zoals weergegeven in het rapport «WK voetbal 2022 in Qatar: Nederlandse investeringen in bij arbeidsrechtenschendingen betrokken bedrijven» (vanaf pagina 46)? Bent u bereid de instellingen en bedrijven te informeren over, en ondersteunen bij het voorkomen van (in)directe investeringen in Qatarese bedrijven die arbeidsrechten schenden? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
De zorg rondom de positie van arbeiders beperkt zich zoals bekend niet alleen tot Qatar, maar ook tot de andere landen in de Golfregio. Het is van belang dat deze problematiek niet alleen bilateraal, maar vooral ook breder in multilateraal verband op constructieve wijze wordt aangekaart. Nederland zal deze thematiek op de agenda houden van relevante internationale organisaties als de ILO. Ook wordt van bedrijven «due diligence» verwacht conform de OESO richtlijnen. Zoals blijkt uit het rapport nemen Nederlandse financiële instellingen hun eigen verantwoordelijkheid om de problematiek rond arbeiders in Qatar te adresseren. Concrete situaties kunnen voor nadere duiding aan een Nationaal Contact Punt van de OESO richtlijnen worden voorgelegd. In contacten met het bedrijfsleven alsook met investeerders die actief zijn in deze regio, kaart de regering de problematiek en de verantwoordelijkheden van bedrijven actief aan.
Deelt u de mening dat de Nederlandse bedrijven en financiële instellingen die investeren in bedrijven die arbeidsrechten schenden, hierop dienen te worden aangesproken door de Nederlandse overheid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid dit te doen en kunt u de Kamer hierover informeren?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om de schending van arbeidsrechten van de werknemers aan stadions voor het WK voetbal in Qatar in 2022 te bespreken met uw Qatarese collega? Zo ja, wanneer gaat u dit doen en bent u bereid de Kamer van dit contact verslag te doen? Zo nee, waarom niet?
Nederland staat in contact met de Qatarese autoriteiten over dit belangrijke onderwerp. Leden van het kabinet, inclusief de Minister van Buitenlandse Zaken, zullen in hun contacten met hun counterparts in Qatar deze problematiek blijven aankaarten. Ook de Nederlandse Ambassade in Doha voert regelmatig gesprekken met Qatarese autoriteiten en het bedrijfsleven over de situatie van veel arbeidsmigranten in het land. Nederland zal eveneens samen met internationale partners en bij voorkeur in ILO-verband blijven optrekken om de situatie in Qatar verder te helpen verbeteren. De Kamer zal ook in de toekomst over de Nederlandse inzet ter zake geïnformeerd blijven worden.
Welke voortgang kunt u melden in de eerder door het kabinet toegezegde inspanning om o.a. met NOC-NSF in overleg te gaan over de kwestie van de mensenrechten in relatie tot grote sportevenementen? Welke concrete resultaten heeft dit overleg tot nu toe opgeleverd?2
Welke concrete resultaten hebben de eerder door het kabinet toegezegde inspanningen in internationaal verband, met name de EU en de ILO, tot nu toe opgeleverd om te komen tot een sterkere koppeling tussen de naleving van mensenrechtennormen enerzijds en de toekenning en organisatie van grote sportevenementen anderzijds?
Op 21 november 2013 heeft het kabinet een brief, mede-ondertekend door 23 EU-lidstaten, verstuurd aan de Europees Commissaris van Onderwijs, Cultuur, Meertaligheid en Jeugdzaken Vassiliou inzake respect voor mensenrechten bij grote sportevenementen (zie TK 2013–2014, 21 501-34, nr. 220, d.d. 21 november 2013). De Europese Commissie wordt opgeroepen voorstellen te doen. De Commissie heeft hier positief op gereageerd (zie TK 2013–2014, 21 501-34, nr. 228, d.d. 21 mei jl). Respect voor mensenrechten en sportevenementen is opgenomen in het nieuwe EU Werkplan voor Sport (2014–2017).
Er is ook regelmatig contact met de International Labour Organization (ILO) over de arbeidsmigrantenproblematiek in de regio. Zo heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op 8 oktober 2013 in bilateraal contact met de directeur-generaal van de ILO aangedrongen op een actieve rol van de ILO in Qatar. Daarnaast komt het onderwerp aan de orde in gesprekken op ambtelijk niveau. De ILO heeft inmiddels voorbereidingen getroffen om Qatar actief te kunnen ondersteunen.
De ILO Beheersraad heeft in maart 2014 twee rapporten over Qatar aangenomen: een rapport over inbreuken op het recht op vakvereniging en een rapport over niet-naleving van ILO verdrag 29 inzake gedwongen arbeid. De rapporten bevatten aanbevelingen voor beleidsaanpassingen. Qatar gaf in een reactie op de rapporten aan graag een samenwerkingsprogramma met de ILO aan te willen gaan en opvolging te zullen geven aan de aanbevelingen.
Tijdens de 103e Internationale Arbeidsconferentie werd de implementatie van Verdrag 81 over de arbeidsinspectie besproken en werden aanbevelingen aan Qatar gedaan. Ook is door enkele werknemersorganisaties een verzoek gedaan tot het instellen van een zogenaamde «commission of enquiry», die in Qatar kan nagaan of het land zich houdt aan zijn verplichtingen onder ILO-verdragen 29 en 81. De mogelijke oprichting van een dergelijke onderzoekscommissie zal tijdens de eerstvolgende Beheersraad van de ILO in november 2014 worden besproken.
Het kabinet zal zich ook in de toekomst blijven inzetten om grote sportevenementen als de Olympische Spelen en het wereldkampioenschap voetbal te gebruiken als opening om moeilijke onderwerpen, zoals mensenrechten, bespreekbaar te maken.
De strafeis tegen de Nederlandse journalist Rena Netjes |
|
Harry van Bommel |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Kent u het bericht «Hoge strafeis tegen Rena Netjes»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat in Egypte celstraffen van 15 tot 25 jaar zijn geëist tegen twintig journalisten, waaronder de Nederlandse Rena Netjes? Indien neen, wat zijn dan de feiten? Wat is de precieze strafeis tegen de Nederlandse journalist?
Het Egyptische Openbaar Ministerie had tegen ieder van de verdachten de maximale (cel)straffen geëist. Op 23 juni jl. heeft de Egyptische rechter mw. Netjes bij verstek veroordeeld tot tien jaar celstraf.
Bent u bereid per direct opheldering over deze zaak te vragen bij de Egyptische autoriteiten, met name waar de Nederlandse journalist van wordt verdacht?
Het kabinet heeft diverse acties ondernomen nadat de Egyptische rechter zijn vonnis heeft gesproken, waaronder het ontbieden van de Egyptische ambassadeur. Voor nadere details wordt verwezen naar de Kamerbrief inzake het Egyptische vonnis tegen de Nederlandse journalist Rena Netjes d.d. 24 juni 2014.
Deelt u de zorgen dat onder de huidige omstandigheden eerlijke rechtspraak in Egypte nagenoeg onmogelijk is? Indien neen, waarom niet? Indien ja, welke gevolgen heeft dit voor uw opstelling in deze zaak?
Het kabinet maakt zich grote zorgen over diverse negatieve ontwikkelingen in de Egyptische rechtspraak, zoals doodstraffen die zijn uitgesproken tegen islamisten en celstraffen die zijn uitgesproken tegen journalisten, oppositie en critici van de autoriteiten. Deze zorgen zijn herhaaldelijk overgebracht in de bilaterale contacten met Egypte en zijn ook onderwerp van gesprek tussen de EU en Egypte.
Heeft u kennisgenomen van de documentaire «Pablo»1, over de misstanden in Rio de Janeiro, in aanloop naar het wereldkampioenschap voetbal in 2014 en de Olympische Spelen in 2016?
Ja.
Hoe beoordeelt u de beschuldiging van filmmaker Marijn Poels dat het stadsbestuur van Rio de Janeiro een brute repressiestrategie heeft ingezet tegen straatkinderen?
Hoewel de situatie van de straatkinderen in Rio de Janeiro zorgwekkend is en nog stappen moeten worden genomen in de uitvoering van de Braziliaanse ambities om deze te verbeteren, deelt het Kabinet de suggestie niet, dat verdwijning van kinderen zou voortkomen uit een repressiestrategie.
In algemene zin verbetert de mensenrechtensituatie in Brazilië gestaag. De Braziliaanse regering is er veel aan gelegen de sociale uitdagingen van het land aan te pakken en de mensenrechtensituatie verder te verbeteren. Er zijn echter nog vele uitdagingen die specifieke aandacht vergen, zoals de complexe problematiek van de straatkinderen.
Kunt u nagaan wat er gebeurt met straatkinderen die opgepakt worden? Klopt het dat ze zonder enige vorm van proces of zelfs zonder overtreding van de wet, in speciale gesloten instellingen of jeugdgevangenissen terecht komen?
Voor zover het Kabinet kan nagaan, worden deze kinderen naar opvangcentra gebracht. Kinderen die strafbare feiten hebben gepleegd, komen soms in jeugddetentiecentra. Naar verluidt gaat dit soms zonder vorm van proces, hetgeen zorgwekkend is.
Hoe beoordeelt u de beschuldiging2 dat in de gesloten instellingen en jeugdgevangenissen kinderrechten op ernstige wijze geschonden worden, onder meer door folterpraktijken en moorden door bewakers op minderjarigen?
Het Kabinet heeft geen indicatie dat kinderrechten op systematische wijze worden geschonden. Wel is bekend dat de gevangenissen in Brazilië overbevolkt zijn en de voorzieningen ondermaats. Er worden veel incidenten gemeld, helaas ook m.b.t. minderjarigen.
De Braziliaanse regering wordt o.a. door VN-instellingen maar ook door Europese landen regelmatig aangesproken om de situatie in gevangenissen te verbeteren en is zich terdege bewust van de noodzaak hiertoe. Tijdens het Universal Periodic Review proces over Brazilië in Genève is de situatie in gevangenissen een van de elementen geweest die Nederland heeft opgebracht als zorgpunt.
Recent constateert het Kabinet enige vooruitgang dankzij maatregelen om voorzieningen voor de gevangenen, inclusief minderjarigen, te verbeteren. De voorgestelde maatregelen betreffen o.a. het versnellen van het juridische proces; de ontwikkeling van mechanismes voor de re-integratie van gevangenen en de verbetering van bestuur van gevangenissen inclusief trainingen aan gevangenenbewaarders.
Hoe beoordeelt u het rapport van het Demografisch Instituut voor Statistieken van Brazilië (IBGE) van 14 augustus 2013, waaruit blijkt dat er alleen al in de deelstaat Rio de Janeiro in twee decennia tijd 90.000 mensen – waarvan de helft minderjarig – zijn verdwenen waarvan men de lichamen nooit heeft teruggevonden? Klopt het dat het instituut geregistreerd heeft dat er in Rio de Janeiro gemiddeld per dag vier kinderen vermoord worden en acht verdwijnen?
Het Demografisch Instituut voor Statistieken van Brazilië heeft noch op 14 augustus 2013, noch op enige andere datum voor zover het Kabinet kan nagaan, een dergelijk rapport uitgebracht of de genoemde statistieken geregistreerd.
Het Kabinet kan dan ook niet beoordelen of het stadsbestuur niet wil ingaan op de specifieke rapportages genoemd in vraag 5.
Klopt het dat het stadsbestuur van Rio de Janeiro niet kan of wil zeggen wat er met deze kinderen gebeurd is? Zo ja, vindt u dit ook zorgwekkend?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe beoordeelt u het rapport «Visitas aos abrigos especializados para crianças e adolescentes»3 van de Mensenrechtencommissie van het deelstaatparlement van Rio de Janeiro over het oppakken en verdwijnen van ongeveer vierduizend straatkinderen in de aanloop naar de VN Milieuconferentie «Rio +20» tussen februari en mei 2012?
Het Kabinet kent de door de Mensenrechtencommissie van het deelstaatparlement van Rio de Janeiro geuite zorgen over de situatie in opvanghuizen voor minderjarigen. Het Kabinet kan niet nagaan in hoeverre de onderzoeksresultaten correct zijn. Het bestaan van een onafhankelijke commissie voor mensenrechten die onderzoek heeft kunnen doen en een rapport heeft uitgebracht over de opvang van minderjarigen, toont aan dat er ruimte is voor een open debat in de Braziliaanse samenleving over uitdagingen waar het land voor staat en de wijze waarop de levensomstandigheden van deze groepen verbeterd kan worden.
Klopt het dat de Braziliaanse autoriteiten geen uitsluitsel hebben gegeven wat er met deze vermiste kinderen gebeurd is, ook niet na een parlementaire hoorzitting op 30 mei 2012? Is het waar dat de Braziliaanse autoriteiten na deze hoorzitting alle digitale gegevens rondom de oppakpraktijken gewist hebben en sindsdien geen openbare gegevens meer vrij geven over opgepakte of verdwenen straatkinderen? Zo ja, hoe beoordeelt u dit gebrek aan transparantie en verantwoording?
Voor zover het Kabinet kan nagaan, hebben de Braziliaanse autoriteiten niet specifiek gereageerd op de in het rapport als vermist omschreven kinderen. Wel is de ambitie van de autoriteiten om de situatie van de straatkinderen te verbeteren opgeschroefd (zie onder antwoord op vraag 6). Naar aanleiding van een eerder parlementair onderzoek in 2010 door de Braziliaanse autoriteiten is een nationaal kadaster ingesteld voor de registratie van verdwenen minderjarigen. Er zijn geen indicaties dat specifieke gegevens zijn gewist.
Zijn er indicaties dat de repressie tegen straatkinderen in de afgelopen maanden in de aanloop naar het WK voetbal is toegenomen? Klopt het dat in de afgelopen maanden het leger ingezet is in sloppenwijken (favela’s) van Rio de Janeiro in een veiligheidsoperatie voor het WK?4 Zo ja, hoe beoordeelt u dit ook in het licht het bovenstaande?
In de aanloop naar het WK voetbal is er veel aandacht voor de veiligheidssituatie in de stad geweest en is in enkele gevallen op verzoek van de deelstaatautoriteiten het leger ingezet. In de toeristische wijken is de politiemacht versterkt om criminaliteit terug te dringen, toeristische locaties te beschermen en bijvoorbeeld georganiseerde overvallen in groepsverband door minderjarigen te voorkomen. Deze acties zijn niet specifiek gericht op straatkinderen, maar deze kunnen daar uiteraard wel bij betrokken raken. Op initiatief van de Braziliaanse regering is mede met steun van de Europese Unie de afgelopen jaren veel aandacht besteed aan het delen van best practices met de Braziliaanse autoriteiten om beleid te helpen ontwikkelen gericht op straatpopulaties, ook in de context van de organisatie van grote evenementen. Voorafgaand aan de meest recente EU-Brazilië mensenrechtendialoog (3 en 4 april jl.) is een seminar georganiseerd waarbij Braziliaanse en Europese NGO's hebben gesproken over ervaringen en best practices o.a. op het gebied van mensenrechten gerelateerd aan grote (sport-)evenementen.
Geven bovenstaande bronnen en beschuldigingen volgens u voldoende aanleiding om opheldering te vragen over vermeende schendingen van mensenrechten, o.a. van het VN folterverdrag en het VN Kinderrechtenverdrag?
Er is reeds sprake van een dialoog tussen EU en Brazilië op het gebied van mensenrechten. Tijdens deze dialoog komen o.a. onderwerpen als raciale discriminatie, rechten van kinderen en politieoptreden aan bod. Behalve een politieke dialoog ondersteunen zowel de EU als lidstaten, waaronder Nederland, projecten op het gebied van mensenrechten. De EU en haar lidstaten hebben een mensenrechtenstrategie opgezet voor Brazilië. O.a. op verzoek van Brazilië is in de voorgaande jaren veel aandacht besteed aan het delen van expertise ten aanzien van de aanpak van de uitdagingen ten aanzien van straatpopulatie. Maandelijks vindt er overleg plaats tussen de EU lidstaten op dit gebied en worden ontwikkelingen op het gebied van mensenrechten in Brazilië besproken (of komen aan bod).
Bent u bereid deze vermeende mensenrechtenschendingen, alsmede het gebrek aan transparantie en de kennelijke straffeloosheid van autoriteiten, zo mogelijk nog vóór het WK voetbal, bilateraal aan de orde te stellen richting Brazilië, alsmede te adresseren binnen de EU en de VN? Bent u bereid daarbij aan te dringen op (internationaal) onafhankelijk onderzoek?
Mensenrechten komen in vrijwel alle bilaterale (politieke of hoog ambtelijke) ontmoetingen tussen Nederland en Brazilië aan de orde. Ook via de EU wordt de mensenrechtensituatie in Brazilië regelmatig besproken. Het Kabinet ziet op dit moment geen aanleiding voor een internationaal onderzoek, omdat de Braziliaanse regering de problematiek onderkent, actief beleid ontwikkelt om de situatie te verbeteren, open staat om van de ervaringen van andere landen te leren en er in Brazilië zelf ruimte is om onderzoeken naar misstanden te doen, hierover te publiceren en een publiek debat over dit onderwerp te houden. Onder deze omstandigheden heeft een dergelijk onderzoek geen meerwaarde.
Bent u bereid om non-gouvernementele organisaties (ngo’s) te steunen die zich inzetten voor kinderrechten in Brazilië, bijvoorbeeld vanuit het mensenrechtenfonds?
Ja. Binnen de financiële beperkingen van het mensenrechtenfonds ondersteunt de Nederlandse ambassade in Brasília diverse Braziliaanse NGO’s, waaronder ook organisaties die als doelgroep inwoners van favela’s (waaronder minderjarigen) hebben.
Bent u bereid te pleiten voor de opname van mensenrechtennormen in de reglementen van internationale sportfederaties die gelden bij het toewijzen en bij de organisatie van grote sportevenementen, zoals wereldkampioenschappen voetbal en de Olympische Spelen, zoals eerder door de Kamer bepleit in de motie Servaes c.s.?4
Het Kabinet heeft op 29 januari jl. een brief6 gestuurd aan NOC*NSF met het verzoek het onderwerp aan de orde te stellen bij het IOC, met als mogelijke acties het hanteren van een mensenrechtencriterium bij de selectie van steden of het instellen van een mensenrechtencommissie. Naar aanleiding hiervan heeft NOC*NSF het thema mensenrechten als één van de belangrijke thema’s binnen sport en integriteit op haar agenda gezet. NOC*NSF zal de komende tijd dit thema verder uitwerken en het Kabinet zal Uw Kamer in de tweede helft van 2014 hierover nader informeren.
Ook de KNVB heeft ten aanzien van dit onderwerp een voorstel bij het UEFA bestuur neergelegd om de FIFA te vragen mensenrechtenclausules in toekomstige bids op te nemen. De UEFA heeft dit voorstel aangenomen.
Op 21 november 2013 is mede op initiatief van Nederland een brief7, die is ondertekend door 23 EU-lidstaten, verstuurd aan de Europees Commissaris van Onderwijs, cultuur, meertaligheid en jeugdzaken Vassiliou inzake respect voor mensenrechten bij grote sportevenementen. Met deze brief roepen de Europese sportministers op dat landen/staten bij de organisatie van grote sportevenementen rekening houden met de Europese Conventie inzake Mensenrechten en de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van de VN. De Europese Commissie heeft hier positief op gereageerd8 en in vervolg hierop is het onderwerp in het nieuwe EU Werkplan voor Sport (2014–2017) opgenomen.
Het Kabinet zal zich ook in de toekomst blijven inzetten om grote sportevenementen als de Olympische Spelen en het wereldkampioenschap voetbal te gebruiken als opening om moeilijke onderwerpen, zoals mensenrechten, bespreekbaar te maken.
Het bericht ‘Marechaussee wilde niet dat Brenno de Winter over NSS-top schreef’ |
|
Ronald van Raak (SP), Gerard Schouw (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Marechaussee wilde niet dat Brenno de Winter over NSS-top schreef» op The Post Online?1
Ja.
Met welk doel worden bezigheden van journalisten in de publieke ruimte door politieagenten geobserveerd en vervolgens geregistreerd?
Ik vind het belangrijk om hier te benadrukken dat de overheid in het algemeen en in dit geval de politie in het bijzonder op geen enkele wijze journalisten een strobreed in de weg mogen leggen om onderzoek te doen en daarover te schrijven. Een kritisch pers is van grote waarde in een democratische rechtsstaat.
Het is dan ook geen beleid bij de politie om journalisten in de publieke ruimte te observeren en te registreren. Dit laat onverlet dat het binnen de legitieme taakuitvoering van de politie valt dat opvallende gedragingen van een persoon waargenomen worden en dat van die waarneming verslag wordt gedaan in de daarvoor bestemde systemen van in dit geval de politie. De grondslag hiervoor ligt in de Politiewet 2012 en voor wat betreft de grondslag waarop en de zorgvuldigheid waarmee deze gegevens worden geregistreerd, in de Wet Politiegegevens.
De persvrijheid is daarbij op geen enkele wijze in het geding.
De bescherming van overheidsinformatie tegen ongeoorloofde toegang en gebruik, is een taak van deze uitvoerende diensten.
In het geval van onderzoeksjournalisten zoals de heer De Winter is bekend dat zij het als hun taak zien om bijvoorbeeld de veiligheidsmaatregelen van de overheid op hun effectiviteit te testen. Ik vind het te billijken dat de betrokken uitvoerende diensten zich in een dergelijk geval hier bewust van zijn en dat zij het scenario van penetratie van veiligheidsmaatregelen als gevolg hiervan overwegen en dit risico proberen te beheersen.
Op welke grondslag vindt registratie van bezigheden van journalisten plaats?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe rechtvaardigt u de inbreuk op de persvrijheid die ontstaat bij registratie van bezigheden van journalisten in de publieke ruimte?
Zie antwoord vraag 2.
Ten aanzien van hoeveel journalisten zijn de afgelopen jaren dergelijke registraties gedaan?
Het zijn van journalist is geen zelfstandige grond voor eventueel optreden door de politie. Er wordt mitsdien geen afzonderlijke registratie van bijgehouden.
Loopt eenieder die op een bankje in de buurt van een overheidspand op zijn of haar laptop zit te werken het risico geregistreerd te worden voor het geval dat hij of zij een onderzoeksjournalist zou zijn?
Nee, het zelfstandige feit dat een persoon op een laptop werkt in de buurt van een overheidspand, of dat iemand mogelijk onderzoeksjournalist is, is geen reden om deze persoon te registeren.
Waarom was het nodig om, zoals in informatie aan de heer De Winter is meegedeeld, juist ten aanzien van de NSS de mogelijkheid om onderzoeksjournalistiek uit te voeren te beperken, en op welke rechtsgrond rust die beslissing?
Er zijn in het kader van de NSS geen maatregelen genomen om onderzoeksjournalistiek te beperken.
Waarom vond de beveiliger van de Dienst Bewaken & Beveiligen die het pand aan de Noordwal (Den Haag) verliet het nodig de aanwezigheid van de heer De Winter op 13 januari 2014 te registeren, terwijl de dia met aandachtsvestiging geldig was vanaf 18 januari 2014, en geldig in de publieke ruimte in plaats van bij de ingang van het pand?
Het past binnen de taakuitvoering van de dienst Bewaken en Beveiligen om extra alert te zijn. Dit, om voor de hand liggende redenen, te meer in de omgeving waar ze te werk zijn gesteld.