Het bericht dat een frauderende psychiater een doorstart wil maken |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het bericht dat de psychiater die wordt verdacht van miljoenenfraude met Persoonsgebonden Budgetten (PGB’s) binnen een week na zijn voorlopige vrijlating een doorstart van zijn praktijk probeert te maken?1
Ja, dat bericht klopt. Inmiddels is de tweede psychiater die wordt verdacht van dezelfde strafbare feiten ook voorlopig in vrijheid gesteld. In de onderstaande beantwoording ga ik in op de situatie rond beide psychiaters.
Hoe kan het dat iemand die wordt verdacht van grootschalige fraude met zorggeld tot de behandeling van zijn zaak gewoon in de zorg werkzaam kan blijven?
Hieronder zet ik eerst uiteen wat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) kan doen in dergelijke zaken, wat er is gedaan en waarom. Vervolgens geef ik aan wat het Openbaar Ministerie (OM) kan doen in gevallen waarin een arts art. 96 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) overtreedt.
Wat kan de IGZ doen?
De IGZ doet een inspectieonderzoek bij dergelijke signalen waarbij zij nagaat of er sprake is van randvoorwaarden voor het leveren van verantwoorde zorg. De IGZ toetst daarbij de praktijkvoering en het handelen van een beroepsbeoefenaar aan wettelijke voorwaarden (waaronder tuchtnormen) en aan veldnormen en gedragscodes.
De IGZ kan een zaak aanhangig maken bij een regionaal tuchtcollege als er sprake is van overtreding van de tuchtnormen uit de Wet BIG. Op grond van het tuchtrecht kan in het zwaarste geval een arts het recht om zijn beroep uit te oefenen worden ontzegd. Een spoedbehandeling kan gevraagd worden als er gevaar dreigt voor de individuele gezondheidszorg van andere patiënten.
Tevens kan de IGZ een bevel uitvaardigen indien een beroepsbeoefenaar de verplichting tot het leveren van verantwoorde zorg aantoonbaar niet of onvoldoende heeft nageleefd. Bij overtreding van het bevel kan bestuursdwang worden toegepast. Een bevel is met name geschikt als er sprake is van een tekortkoming in de kwaliteit van de praktijkvoering die directe gevolgen heeft voor de patiëntveiligheid en die snel verbeterd kan en moet worden.
Ten slotte kan de IGZ op basis van de informatie uit haar toezichtbezoeken oordelen dat er een noodzaak is tot het stellen van voorwaarden aan de uitvoering van de zorgverlening om te borgen dat deze verantwoord wordt uitgevoerd.
Eén psychiater kondigde na zijn schorsing uit voorlopige hechtenis op de website van zijn praktijk aan zijn werkzaamheden te willen hervatten. De IGZ heeft deze psychiater aangezegd zich te onderwerpen aan een inspectieonderzoek, mede in verband met het ingrijpende karakter van het strafrechtelijk onderzoek en zijn voorarrest. Beoordeeld is of er omstandigheden zijn die verantwoorde zorgverlening in de weg staan. Het resultaat van dat inspectieonderzoek was dat die omstandigheden er niet zijn. De psychiater is bereid zich volledig te onderwerpen aan supervisie en hij stelt zich toetsbaar op. Hij heeft toegezegd alle te stellen voorwaarden aan verantwoorde zorg te zullen naleven. De IGZ zal toezien op die naleving.
De andere psychiater, die eveneens in voorarrest heeft gezeten, heeft van de IGZ een aangetekend schrijven ontvangen waarin hem is aangezegd zich aan toezicht te onderwerpen. Dit leverde geen reactie op. De IGZ heeft geconstateerd dat deze psychiater zich niet, of onvoldoende, toetsbaar opstelt voor de IGZ en is daarom overgegaan tot het geven van een bevel op grond van de Wet BIG, op basis waarvan hij geen werkzaamheden mag uitvoeren als arts, psychiater of psychotherapeut. Als grond voor het bevel is aangevoerd dat de IGZ, zonder mogelijkheid van toetsing van de persoon en zijn praktijk, onvoldoende redenen heeft om aan te nemen dat hij verantwoorde zorg kan leveren. De advocaat van deze psychiater heeft inmiddels aangekondigd dit bevel en de aangevoerde grond te zullen aanvechten bij de voorzieningenrechter. Die zal op korte termijn uitspraak doen over de houdbaarheid van het standpunt van de IGZ.
Er is sprake van een verdenking van fraude, een strafbaar feit. Die verdenking van fraude moet op basis van de door het openbaar ministerie onderzochte en tenlastegelegde feiten door de strafrechter beoordeeld worden. De strafrechter kan de verdachten veroordelen. De IGZ kan niet vooruitlopen op een strafrechtelijke veroordeling, immers het principe van de rechtsstaat is dat iemand onschuldig is tot het moment dat hij is veroordeeld.
Maatregelen (tuchtrecht of bevel) inzetten uitsluitend op basis van de verdenking van het plegen van een strafbaar feit, en dus vooruitlopend op de beoordeling van die feiten door de strafrechter, met het verstrekkende doel om de volledige beperking van de beroepsuitoefening te bereiken, acht de IGZ niet kansrijk. Alleen als de IGZ kan aantonen dat er sprake is van niet verantwoorde zorgverlening kunnen beroepsbeperkende maatregelen worden opgelegd. Zoals hiervoor is aangegeven, heeft onderzoek van de IGZ aangetoond dat geen sprake is van niet verantwoorde zorgverlening. Het weigeren van IGZ-toezicht door de tweede psychiater heeft de IGZ wel als zodanig aangemerkt.
In artikel 96 Wet BIG is het strafbaar gesteld om als niet-gekwalificeerde handelingen te verrichten die schade aan de gezondheid van anderen veroorzaken dan wel een aanmerkelijke kans op deze schade opleveren. Als sprake is van verdenking van overtreding van artikel 96 Wet BIG is de officier van justitie – bij het bestaan van ernstige bezwaren en indien de bescherming van de volksgezondheid dit dringend vordert – bevoegd de verdachte te bevelen zich van bepaalde handelingen te onthouden. De officier van justitie kan van deze bevoegdheid alleen gebruik maken zolang de behandeling ter terechtzitting nog niet is begonnen en de IGZ is gehoord.
De betrokken psychiaters worden verdacht van fraude maar niet van overtreding van artikel 96 van de Wet BIG. De verdachte psychiaters zijn beide BIG-geregistreerd. Voor artikel 96 Wet BIG is vereist dat de betrokken psychiaters buiten hun deskundigheidsgebied zijn getreden. Daarvan is in casu geen sprake. Voorts is in dit geval niets gebleken van (een aanmerkelijke kans op) schade aan de gezondheid van anderen.
Wat is de stellingname van de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) en het Openbaar Ministerie (OM) inzake de mogelijke doorstart van deze psychiater?
De stellingname van het OM en de FIOD in deze is dat het beoordelen of de nog niet veroordeelde psychiaters op een verantwoorde wijze zorg kunnen verlenen, de taak is van de IGZ.
Klopt de informatie dat een arts alleen uit zijn beroep kan worden gezet als iemand een tuchtrechtprocedure tegen hem begint?
Nee, er zijn meer mogelijkheden om een beroepsbeoefenaar in de beroepsuitoefening te beperken of hem die te ontzeggen.
Bent u van mening dat bij een veroordeling door de rechter van een arts voor een misdrijf dat gerelateerd is aan zijn praktijk, het centraal tuchtrechtcollege automatisch een procedure zou moeten starten om deze arts uit zijn beroep te ontzetten? Kunt u dit standpunt toelichten?
Nee, dit acht ik niet noodzakelijk. Indien er een veroordeling volgt en het ontbreken van verantwoorde zorgverlening in het verleden wordt aangetoond – waarbij de rechter als bijkomende straf een beroepsverbod kan opleggen – dan zal deze veroordeling door de IGZ worden gewogen in het kader van het tuchtrecht. Indien nodig zal de IGZ op dat moment alsnog een tuchtklacht indienen met gebruikmaking van de feiten die in het strafproces zijn komen vast te staan.
Bent u van mening dat een arts, wiens handelen in zijn praktijk door het OM wordt onderzocht, tijdens het onderzoek zijn beroep zou mogen uitoefenen? Kunt u dit standpunt toelichten?
In het antwoord op vraag 2 heb ik u ingelicht over de relevante bevoegdheden in dit soort situaties, over hoe er is gehandeld en wat daarvan de reden is. De IGZ neemt op dit moment alle mogelijke maatregelen vanuit het perspectief van verantwoorde zorgverlening.
Zou u het aanvaardbaar vinden als deze psychiater schuldig wordt bevonden aan grootschalige fraude, maar niet uit het BIG-register wordt geschrapt?
Lopende de strafzaak kan ik niet vooruitlopen op de uitkomsten daarvan, noch op de naar aanleiding daarvan ontstane situatie met betrekking tot de praktijkuitoefening van de betrokkenen.
Bent u bereid de zorgkantoren te informeren over de fraudezaak die loopt tegen deze psychiater, opdat zij PGB-aanvragen kunnen toetsen op rechtmatigheid? Zo neen, waarom niet?
De zorgkantoren zijn via de zorgverzekeraars al geruime tijd eerder geïnformeerd over de verdenkingen. Zij zijn daarom extra alert bij het beoordelen van PGB-aanvragen.
Lesbisch ouderschap |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is op dit moment de stand van zaken rond het aangekondigde wetsvoorstel Lesbisch Ouderschap?
De Raad van State heeft advies uitgebracht over het wetsvoorstel. Op dit moment wordt het nader rapport voorbereid. Indien de Ministerraad instemt met het nader rapport en het wetsvoorstel zal ik bevorderen dat het wetsvoorstel voor de Algemene Politieke Beschouwingen bij de Tweede Kamer wordt ingediend.
Hoe verhoudt de beoogde inwerkingtreding hiervan (1 juli 2011), zoals vermeld in de Rijksbegroting 2011, zich tot de recente toezegging van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap dat het wetsvoorstel «in de zomer» van 2011 wordt ingediend? Hoe verhoudt laatstgenoemde toezegging zich tot de volgende mededeling in de recente brief van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie1: «Ik streef er naar u spoedig nader te berichten»?
Zoals aangegeven bij vraag 1 zal ik indien de Ministerraad instemt met het nader rapport en wetsvoorstel, bevorderen dat het wetsvoorstel medio september wordt ingediend. Dit is conform de toezegging (zomer 2011).
Waarom is de indiening van het wetsvoorstel Lesbisch Ouderschap een aantal keren uitgesteld?
Het opstellen van het nader rapport is complex en kost tijd.
Wordt het wetsvoorstel, zoals eerder toegezegd, nog deze zomer ingediend? Zo niet, wanneer kan de Kamer het wetsvoorstel verwachten?
Zie het antwoord op de vragen 1 en 2.
De vorming van één ambulancedienst in Amsterdam |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat de vorming van één ambulancedienst in Amsterdam met conflicten gepaard gaat?
Ja, waarbij ik wil opmerken dat het hier geen conflicten tussen de onderhandelende (vergunninghoudende) partijen betreft.
Bent u van mening dat het wenselijk is dat er geen overleg met de vakbonden is geweest over een sociaal plan voor de werknemers in het geval van een fusie?
Voor mij is van belang dat er per veiligheidsregio één Regionale Ambulancevoorziening (RAV) komt die verantwoordelijk is voor het verlenen van de ambulancezorg in dat gebied. De wijze waarop de onderhandelingen plaatsvinden om te komen tot één RAV is een verantwoordelijkheid van de onderhandelende partijen. Overigens heb ik begrepen dat de vakbonden wel zijn en worden betrokken.
Klopt het dat de onderhandelingen voor de vorming van één ambulancedienst nog niet tot resultaat hebben geleid?
Als gezegd heb ik geen rol in de onderhandelingen en ik kan u hierover derhalve niet meer informatie geven dan wat reeds openbaar is. Uit deze openbare informatie blijkt dat het College van B&W voornemens is in te stemmen met overdracht van ambulancedienst GGD aan VZA. VZA heeft ingestemd. De Gemeenteraad is akkoord met het voornemen van het college van B&W, maar heeft hierover een motie aangenomen. Deze motie luidt als volgt: «Het college te verzoeken besprekingen te voeren met VZA om overeenstemming te bereiken over het oprichten van een nieuwe BV, waar beide organisaties GGD en VZA in zullen opgaan, en geen gebruik te maken van een bestaande BV van de VZA groep». Naar verwachting zal binnenkort definitief door het college van B&W worden besloten inzake het onderhandelingsresultaat.
Wat is uw reactie op de opstelling van de directeur van Verenigd Ziekenvervoer Amsterdam (VZA), die laat weten niets te zien in het oprichten van een nieuwe onderneming of nieuwe onderhandelingen hierover?1
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 beschrijf worden er nog besprekingen gevoerd naar aanleiding van een aangenomen motie. Ik heb geen rol in deze besprekingen en laat me dan ook niet uit over standpunten van partijen die hierin wel deelnemen.
Hoe verhouden deze uitspraken zich met het besluit van de gemeenteraad van Amsterdam om de onderhandelingen juist wel opnieuw te openen?
Zie antwoord vraag 4.
Wanneer trekt u de conclusie dat de partijen er niet zelf uitkomen en gaat u zelf een Regionale Ambulance Voorziening (RAV) oprichten, zoals u voorganger heeft aangekondigd als beleidslijn in dergelijke omstandigheden in zijn brief aan de Tweede Kamer van 8 maart 2010?2
Zie mijn antwoord op vraag 3. Gezien de genoemde ontwikkelingen zie ik geen reden hierin actie te ondernemen.
Het bericht dat topsalarissen in de zorg gewoon worden doorbetaald |
|
Karen Gerbrands (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Beloningscode zorg mislukt»?1
Ik moet eerst constateren dat deze set vragen mijn antwoorden op uw eerdere set vragen van 7 juli («over het bericht dat er vorig jaar door ziekenhuizen voor 4 miljoen aan exitpremies is uitgekeerd) heeft gekruist. Die constatering is van belang omdat ik met name in het antwoord 3 van die set ga ik in op uw soortgelijke stelling in die vraagstelling: ziekenhuizen houden zich blijkbaar niet aan de BBZ (beloningscode voor bestuurders in de zorg).
Samengevat luidde dat antwoord dat de stelling niet juist is. Dat geldt dus ook voor de stelling uit de kop van het FD-artikel.
De BBZ, evenals de komende normeringswet, richten zich op nieuwe contracten. Alle reeds bestaande contracten met de bestuurders van zorginstellingen worden gerespecteerd. Dat is juridisch onontkoombaar. Daarom kan het succes van de BBZ niet worden afgemeten aan het totale bestand van de arbeidsovereenkomsten met bestuurders, maar moet dat worden beoordeeld aan de hand van enkel de nieuw afgesloten arbeidsovereenkomsten. Dat zijn dan de contracten die vanaf 2010 zijn aangegaan, vanaf de inwerkingtreding van de beloningscode.
Ik vind het vervelend dat er een vertekend beeld ontstaat over de naleving van de BBZ door dit soort onjuiste vergelijkingen.
Verder wil ik er op wijzen dat de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dit voorjaar een voorstel voor een normeringswet bij de Kamer heeft ingediend. Daarin wordt ook de handhaving geregeld. Met deze wet krijgt het kabinet een goed instrument om het kabinetsbeleid op dit punt te verwerkelijken.
Hoe verklaart u de schokkende cijfers uit 2010 waarbij 91% van de salarissen van de bestuurders in de zorg boven de Balkendendenorm uitkwam en nog eens 40% boven de grens van 240 000 euro?
Ik kan deze cijfers nu niet beoordelen. Jaarlijks maak ik een analyse van de inkomens van bestuurders van zorginstellingen op basis van hetgeen daarover wordt verantwoord in de jaarverslagen. Mijn analyse van de cijfers over 2010 kunt u, zoals gebruikelijk, eind dit jaar verwachten.
Wel kan ik u nu al wijzen op tabel 4 van mijn analyse over de cijfers uit 2009 (TK 30 111, nr. 52). Uit die tabel blijkt dat in 2009 81% van de inkomens van zorgbestuurders onder de 130%-norm lag en 19% erboven. Dat geeft een ander beeld dan in het FD-artikel wordt opgeroepen.
Op de analyse die ik jaarlijks aan het eind van het jaar naar de Kamer stuur, baseer ik mijn oordeel over de inkomens van zorgbestuurders. Ook in die analyse zal onderscheid worden gemaakt tussen oude contracten en contracten van na de inwerkingtreding van de BBZ.
Bent u bereid met de bestuurders te overleggen en dwingende afspraken met ze te maken zodat de beloningscode wel wordt nageleefd?
Het zijn de toezichthouders die de arbeidsovereenkomsten met bestuurders sluiten (en daardoor hun inkomens bepalen), dus zij zijn degenen die ik zal aanspreken. Ik heb regelmatig contact met de twee koepels die de BBZ (beloningscode bestuurders in de zorg) tot stand hebben gebracht, de NVTZ en de NVZD. Daarin zal uiteraard de naleving en de verbetering van de naleving ter sprake komen. Uit eerder contact met hen heb ik vernomen dat hun eigen onderzoek uitwijst dat de BBZ vrijwel voor 100% wordt nageleefd. Gezien de verschillende berichten over de naleving zal ik eerst mijn eigen analyse afronden.
Verder wil ik er op wijzen dat ik recent in de Kamer heb aangegeven (bij het vragenuurtje van 7 juni) en op eerdere schriftelijke vragen van u (die van 6 juni) heb geschreven dat ik op dit moment geen instrument heb om in te grijpen in de salarissen van bestuurders en toezichthouders in de zorgsector. Ik heb de Kamer daarom in dat vragenuurtje opgeroepen om ervoor te zorgen dat het huidige wetsvoorstel over de topinkomens per 1 januari 2012 in werking kan treden. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft de Nota naar aanleiding van het Verslag bij het wetsvoorstel inmiddels naar de Kamer gestuurd. De naleving van de BBZ wordt met die nieuwe wet gewaarborgd. In het regeer- en het gedoogakkoord is daarom overigens ook vastgelegd dat de WNT in de huidige vorm (dus zoals het als wetsvoorstel is ingediend) wordt ingevoerd.
Nu zelfs de directeur van de vereniging van zorgbestuurders erkent dat de beloningscode niet werkt, blijkt daar dan niet uit dat de code in de Wet normering topinkomens moet worden opgenomen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb de woorden van de voorzitter (die abusievelijk als directeur wordt gepresenteerd) aan hem voorgelegd. Zijn interpretatie is dat de BBZ alleen voor nieuwe contracten geldt en dat je daar dus over moet oordelen.
Overigens is het altijd mijn bedoeling geweest om de code dwingend op te leggen op het moment dat de normeringswet in het Staatsblad staat.
Gaat u de bestuursvoorzitter van het Maasstad ziekenhuis aanspreken op zijn veel te hoge beloning, mede gezien het feit dat zijn ziekenhuis in opspraak is geraakt door het niet naleven van de infectierichtlijnen?
Zoals ik in mijn antwoord op uw derde vraag al vermeldde, is het de Raad van Toezicht die de arbeidsovereenkomst met een bestuurder sluit. Op basis van de uitkomsten van de analyse over de cijfers uit 2010 zal ik enkele casussen kiezen voor een nadere bespreking met betrokkenen. De inkomenssituatie bij het Maasstadziekenhuis is zo uitzonderlijk dat de kans groot is dat het Maasstadziekenhuis daar bij zal zitten.
Het bericht 'Al Gore start nieuwe klimaatcampagne' |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Al Gore start nieuwe klimaatcampagne»?1
Ja.
Kunt u voor elk departement een gedetailleerd jaaroverzicht geven van de kosten (in euro’s) aangaande genomen maatregelen en heffingen ten aanzien van klimaatbeleid of beleid om klimaatverandering tegen te gaan vanaf het moment dat het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) werd opgericht in 1988?
De gevraagde informatie is niet over alle jaren beschikbaar. Een overzicht van de beschikbare middelen voor de periode 1998 tot 2011, waarbij ook de gelden voor klimaatmitigatiemaatregelen van andere departementen zijn opgenomen, staat in de begroting van VROM van 2005 (uitgavenbudgetten; vergaderjaar 2004–2005, Kamerstuk 29800-XI, nr 1, Tabel B.2 bijlage 5 Voortgang klimaatbeleid 2004). Voor de gedetailleerde cijfers voor de genoemde periode verwijs ik naar deze begroting. Het relevante onderdeel is als bijlage bij deze antwoorden gevoegd.2 Na 2005 zijn dergelijke overzichten niet meer in de begroting opgenomen.
De totale beschikbare middelen per departement over de periode 1998 t/m 2011 zijn hieronder samengevat:
De kosten voor de Nederlandse Emissieautoriteit (NEa) zijn niet in deze begroting opgenomen. De kosten bedragen vanaf 2005 gemiddeld 5 miljoen euro per jaar voor het EU emissiehandelssysteem (ETS). Over de periode 1988–2005 zijn geen kosten gemaakt, omdat ETS op 1 januari 2005 is gestart.
Het CBS is bezig met een project Adaptatie- en mitigatiekosten van de overheid. In dat project worden terugkijkend naar een beperkt aantal jaren (periode 2005–2009), deze gegevens gepubliceerd. Dit zal naar verwachting medio 2012 gebeuren.
Kunt u gemotiveerd en gedetailleerd aangeven wat het kost om Nederland de Europese doelstelling van 20% CO2 reductie te laten behalen voor 2020? Kunt u ook hierbij een kostenoverzicht van alle ministeries verschaffen?
Om tot een 20% reductie van CO2 te komen zijn het ETS, de afspraken in het kader van non ETS sector en de fiscale vergroening de belangrijkste instrumenten. Op de kosten in het kader van de ETS ga ik in vraag 4 in. Voor zover kosten door het rijk zijn gemaakt in het kader van de non ETS sector verwijs ik naar het antwoord bij vraag 2.
Kunt u gemotiveerd en gedetailleerd aangeven wat de kosten zullen zijn voor het bedrijfsleven in Nederland om aan de Europese norm van 20% CO2 reductie te voldoen?
De kosten voor het bedrijfsleven kunnen niet in het algemeen worden weergegeven. Over de kosten in het kader van de ETS is wel iets te zeggen. Het onderliggende idee voor bedrijven die onder het emissiehandelssysteem vallen is dat zij zelf kunnen beoordelen wat de meest kostenefficiënte wijze is van CO2-reductie, bijvoorbeeld door zo nodig een keuze te maken voor investeren in energiebesparing of door het kopen van emissierechten. De administratieve lasten voor bedrijven die vallen onder het emissiehandelssysteem zijn geraamd door ACTAL. Op basis hiervan kom ik tot een raming over de jaren 2005 tot 2012 van in totaal 49 miljoen euro. Voor 2005 was er geen ETS en hebben bedrijven dus beperkte kosten gemaakt. Voor 2013–2020 worden de administratieve lasten geschat op 66,3 miljoen euro in totaal. De kosten voor het kopen van emissierechten in die periode worden ruwweg geschat op 700–800 miljoen per jaar, afhankelijk van de CO2-prijs. De bedrijven hebben naast kosten ook voordeel door het ETS gekregen. In de periode 2005–2010 hebben zij in totaal 25,3 miljoen rechten meer gekregen dan zij nodig hadden om hun emissies in diezelfde periode af te dekken. Energiebedrijven kunnen de waarde van de benodigde emissierechten doorberekenen in de energieprijs (conform het principe vervuiler betaal). Ook voor de andere bedrijven onder emissiehandel is het zeer aannemelijk dat de waarde van emissierechten vanaf 2005 (deels) zijn doorberekend.
Kan van elk departement worden aangegeven hoeveel FTE zich (deels) met het vraagstuk rond de klimaatverandering bezighouden en wat de totale loonkosten hiervoor zijn op jaarbasis sinds 1988?
De precieze informatie op jaarbasis over de inzet van fte’s op de verschillende onderwerpen binnen de departementen is over de gevraagde jaren niet te geven. Fte’s worden over verschillende begrotingsonderdelen en operationele doelen ingezet en zijn niet rechtstreeks aan de onderwerpen te relateren.
Kunt u een overzicht geven van alle lokale, provinciale en landelijke projecten, initiatieven die op welke manier dan ook te maken hebben met CO2 reductie en wat hiervan de kosten waren, welk doel zij dienden en waar en wanneer zij plaatsvonden sinds 1988?
In de in vraag 2 genoemde begroting van VROM is een aantal projecten van het rijk in samenwerking met gemeenten en provincies opgenomen. Het doel van deze projecten is bijdragen aan de Europese reductiedoelstelling voor broeikasgasemissies in 2020. Onderstaand is een overzicht gegeven van recent gestarte en afgeronde projecten en hun kosten. Deze kosten waren eenmalig en voor één jaar.
Kunt u vanaf 1988 een gedetailleerd jaaroverzicht geven aangaande de Nederlandse bijdrage aan Europa voor klimaatdoeleinden?
Nederland draagt jaarlijks een bedrag af aan de EU. Voor de hoogte van deze bedragen verwijs ik naar de verschillende begrotingen van het ministerie van Buitenlandse Zaken. In de jaarverslagen van de Europese Commissie staat aangegeven hoe de uitgaven van de Europese Commissie zijn verdeeld over de verschillende onderwerpen. De systematiek is zodanig dat er geen één op één relatie kan worden gelegd tussen de Nederlandse bijdrage aan Europa en de uitgaven van de Europese Commissie aan klimaatdoeleinden.
Kunt u vanaf 1988 per jaar aangeven hoeveel geld aan ontwikkelingshulp beschikbaar werd gesteld voor klimaatdoeleinden?
Nederland rapporteert elke vier jaar aan de UNFCCC over haar verplichtingen inzake het klimaatverdrag via de nationale communicaties. Sinds 2001 wordt hierin gerapporteerd over de klimaatuitgaven binnen ontwikkelingssamenwerking. In de jaren voor 2001 werd hierover niet gerapporteerd.
Deze klimaatuitgaven betreffen programma’s voor het bevorderen van het gebruik van hernieuwbare energie en adaptatiemaatregelen in met name de water- en landbouwsector.
De door Nederland gerapporteerde uitgaven zijn:
De uitgaven voor 2009 en 2010 zijn nog niet beschikbaar en zullen via de nationale communicatie 2009–2012 aan de UNFCCC gerapporteerd worden. In het kader van het terugdringen van de administratieve lasten zullen er geen aparte rapportages over klimaatuitgaven voor de jaren 2009, 2010 en 2011 gemaakt worden.
Kunt u het totale bedrag zoals voortgekomen uit bovenstaande vragen, vermelden en gemotiveerd aangeven hoe dit bedrag tot stand is gekomen?
Het informatiegehalte per onderdeel is zo verschillend dat het op basis daarvan niet mogelijk is om een juist bedrag voor het geheel over de periode 1988–2011 aan te geven.
Kunt u aangeven hoeveel kouder het is geworden en hoeveel de zeespiegel is gedaald door alle klimaatkosten die zijn gemaakt die tot doel hebben om Nederland klimaatneutraal te maken?
De Nederlandse klimaatkosten hebben niet tot doel gehad om Nederland in 2012 of 2020 reeds klimaatneutraal te maken. De doelstellingen in het kader van het Kyotoprotocol (2012) en het Europese klimaat- en energiepakket (2020) zijn bescheidener. De relatie tussen uitgaven in het kader van klimaatbeleid en effecten op trends in temperatuurreeksen en trends in verminderde zeespiegelstijging kunnen pas op langere termijn zichtbaar worden. De rechtstreekse relatie bestaat wel tussen klimaat uitgaven en de bijdrage van Nederland aan broeikasgasreductie. Deze bijdragen worden gedaan met het doel dat deze broeikasgasreductie uiteindelijk zal leiden tot een beperking van de temperatuurstijging. Het klimaatbeleid leidt er toe dat we de doelstellingen voor 2012/2020 gaan halen. Om de temperatuurstijging in 2050 tot 2 graden te beperken (dat is het uitgangspunt van de klimaatconferentie in Cancun geweest) is een grotere inspanning nodig.
Deelt u de mening dat de begrippen klimaat, energie en milieu drie totaal verschillende dingen zijn en los van elkaar gezien moeten worden? Zo ja, deelt u de mening dat mensen te nietig zijn om het klimaat, het weer over langere periode, te beïnvloeden?
Nee, klimaat, energie en milieu kunnen sterk met elkaar samenhangen.
Het onderzoek van de IGZ naar de verloskundige zorg tijdens avond-nacht en weekenduren |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Herinnert u zich de schriftelijke vragen uit 20091 over het onderzoek van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) naar de verloskundige zorg tijdens avond-nacht en weekenduren?
Ja, ik weet dat de Kamer destijds vragen heeft gesteld. Het IGZ-onderzoek betreft overigens de zorgverlening in avond-, nacht- en weekenduren in drie specifieke zorgketens waaronder vrouwen opgenomen voor een bevalling (naast patiënten opgenomen met een beroerte en patiënten opgenomen met een heupfractuur).
Is het rapport van de IGZ al afgerond? Zo ja, per wanneer? Zo nee, Wat is de exacte einddatum van het project?
Het rapport van de IGZ is in juli 2011 afgerond en zal conform de werkwijze van de IGZ nog worden besproken met de koepels.
Bent u bereid het IGZ rapport per omgaande aan de Kamer zenden, zodra het is afgerond? Zo nee, waarom niet?
De publicatie van dit IGZ-rapport, inclusief de verzending ervan aan de Tweede Kamer, staat gepland in de week van 12 september a.s.
Klopt het dat de IGZ in 2006 een registratiesysteem in gebruik heeft genomen, dat het mogelijk maakt een overzicht samen te stellen van alle meldingen over verloskundige zorg?
De IGZ werkt sinds september 2006 met een uniform meldingenregistratie-systeem dat primair gericht is op het ondersteunen van de inspectie bij haar toezichttaken. Aan de hand van trefwoorden kan er in dit systeem gezocht worden naar meldingen binnen een bepaald onderdeel van de gezondheidszorg – zoals verloskundige zorg. Het systeem kan informatie genereren ten behoeve van nader onderzoek en/of nadere analyse en is een belangrijke bron voor het samenstellen door de IGZ van rapporten, zoals het onderhavige onderzoeksrapport op het gebied van de zorgverlening in avond-, nacht- en weekenduren.
Zijn gaande het onderzoek geen bevindingen naar voren gekomen, die eerdere maatregelen cq actie door de IGZ nodig maakten?
De bevindingen die tijdens het IGZ-onderzoek naar de zorgverlening tijdens avond-, nacht- en weekenduren naar voren kwamen, vormden voor de inspectie geen aanleiding om directe maatregelen te treffen.
Kunt u vóór 1 september 2011 een overzicht aan de Kamer zenden van alle meldingen, die de IGZ heeft ontvangen over verloskundige zorg, vanaf september 2008? Kan daarbij aangegeven worden in hoeverre er sprake was van tekortkomingen in de zorgverlening tijdens avond, nacht- en weekenduren, welke factoren daarbij een rol speelden en in hoeverre de faciliteiten in de ziekenhuizen toereikend waren?
Het aan de Kamer zenden van een overzicht van alle meldingen die de IGZ heeft ontvangen over verloskundige zorg is niet mogelijk. Naast privacyaspecten die hierbij een rol spelen gaf ik in mijn antwoord op vraag 4 al aan dat het meldingenregistratiesysteem van de IGZ primair gericht is op het ondersteunen van de inspectie zelf en dat de informatie die het systeem kan genereren nader onderzoek en/of nadere analyse behoeft.
Om zicht te krijgen op de kwaliteit en veiligheid van onder andere de verloskundige zorg in avond-, nacht- en weekenduren in ziekenhuizen heeft de IGZ het onderhavige onderzoek uitgevoerd. In het rapport zijn meldingen op geaggregeerd niveau verwerkt. De resultaten van het onderzoek worden in beginsel in de week van 12 september a.s. aan de Kamer gezonden (zie ook mijn antwoord op vraag 3).
Voorts zijn de activiteiten relevant die Stichting Perinatale Audit Nederland (hierna Stichting PAN) met steun van mijn ministerie verricht. Tijdens perinatale audits analyseren zorgverleners op een kritische, gestructureerde manier de daadwerkelijk verleende zorg.
De stichting is een initiatief van de beroepsverenigingen van verloskundigen (KNOV), huisartsen (LHV), gynaecologen (NVOG), kinderartsen (NVK) en pathologen (NVVP). Het houden van perinatale audits door Stichting PAN zie ik als een belangrijk instrument voor het verlagen van babysterfte. Op 25 november 2011 a.s. zal Stichting PAN tijdens een landelijk symposium over perinatale sterfte de eerste resultaten van de audits presenteren.
Het beter aanbesteden van de 'gratis schoolboeken' |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat is uw inhoudelijke reactie op het artikel «Wat een mislukking, die schoolboekenwet»? Kunt u de geschetste problemen die in het artikel worden aangegeven bevestigen? Zo nee, welke niet, en waarom niet?1
Wat is uw inhoudelijke reactie op de voorgestelde verbeterpunten in het artikel, namelijk dat scholen hun aanbesteding aanbieden in percelen en dat de schoolboekfinanciering niet meer per leerling wordt geëxpliciteerd, maar in het algemene schoolbudget wordt opgenomen?
Bent u bereid om de evaluatie van de effectiviteit van de gratis schoolboeken te vervroegen?
De voortdurende detentie van de waxinelichtgooier |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
Kent u het bericht dat de verdachte van het werpen van een waxinelichthouder naar de Gouden Koets tijdens Prinsjesdag 2010 nog steeds is gedetineerd?1 Zo ja, klopt dit bericht?
De rechtbank in Den Haag heeft besloten de voorlopige hechtenis te verlengen tot 21 augustus. Het is niet mogelijk een gebruikelijke termijn aan te geven omdat de duur van het voorarrest steeds afhangt van de omstandigheden van het geval. De duur ervan wordt bepaald door de rechter.
De verdachte is niet gedetineerd in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI). In het kader van de privacy van de verdachte kan het Openbaar Ministerie geen verdere mededelingen doen over de detentieomstandigheden van de verdachte en de plaats waar gedetineerd zit. De rapportage over de psychische gesteldheid van de verdachte, door het Pieter Baan Centrum, is inmiddels gereed.
De inhoudelijke zitting staat gepland op 6 september 2011.
Wat is de gebruikelijke termijn van voorarrest bij delicten waarvan betrokkene verdacht wordt? Wat is, indien de duur van het voorarrest afwijkt van vergelijkbare gevallen, de precieze reden van dit voorarrest?
Zie antwoord vraag 1.
Onder welke omstandigheden en waar is deze verdachte gedetineerd? Klopt het bericht dat deze verdachte gedetineerd is in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) van Penitentiaire Inrichting (PI) te Vught? Heeft het Pieter Baan Centrum inmiddels gerapporteerd over de psychische gesteldheid van deze verdachte? Zo nee, wat is de reden waarom hier het wachten op is?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke termijn is de behandeling ter strafzitting te verwachten?
Zie antwoord vraag 1.
De bewegwijzering van brandstofverkooppunten met duurzame brandstoffen |
|
Sharon Dijksma (PvdA), Diederik Samsom (PvdA) |
|
Kunt u aangeven welke vervolgstappen er zijn genomen sinds de toenmalige minister van Verkeer en Waterstaat aangaf dat hij «het idee van expliciete verwijzingen naar verkooppunten met biobrandstoffen in de kern sympathiek» vond?1
Er zijn geen vervolgstappen ondernomen omdat op verzorgingsplaatsen van het hoofdwegennet weinig of geen verkooppunten van biobrandstoffen zijn. Tot nu toe zijn er geen aanvragen voor specifieke verwijzing naar dergelijke verkooppunten ingediend.
Deelt u de mening dat dit nog steeds een goed idee is, dat snel uitgevoerd dient te worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om dit op zo kort mogelijke termijn te realiseren?
Ik heb sympathie voor het idee van expliciete verwijzing. Exploitanten zijn echter initiatiefnemer tot het inrichten van verkooppunten van duurzame brandstoffen, en ook voor het aanvragen van bewegwijzering met expliciete verwijzing naar deze verkooppunten. Overigens heeft het Instituut voor Duurzame Mobiliteit onlangs een gratis brandstofapplicatie ontwikkeld (http://jebentalsnelduurzaamopweg.nl/brandstofwijzer/), waarmee valt te bepalen op welke locatie (Google Maps) welke brandstof kan worden getankt. Dit geldt voor alle gangbare brandstoffen, dus ook aardgas en biogas.
Deelt u de mening dat alle Multi-fuel tankstations die één of meerdere duurzame brandstoffen aanbieden (elektrische oplaadpunten, groen gas e.d.) op dezelfde wijze bewegwijzering behoeven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u nemen om ook voor deze stations expliciete bewegwijzering te realiseren?
Ik verwacht dat op niet al te lange termijn op veel of mogelijk alle verzorgingsplaatsen met een tankstation langs autosnelwegen een elektrisch laadpunt aanwezig zal zijn. Er is dan geen onderscheid meer tussen verzorgingsplaatsen met en zonder elektrische laadpunten. In die situatie is er geen aanleiding om dat expliciet kenbaar te maken op bewegwijzering. Op de verwijzingsborden naar verzorgingsplaatsen worden de logo's van alle exploitanten op een verzorgingsplaats opgenomen. Dat geldt ook voor de exploitanten van een elektrisch laadpunt of een andere duurzame brandstof.
De kwaliteit van onderwijsassistenten |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het onderzoek naar onderwijsassistenten gedaan op Amsterdamse basisscholen?1 2
Ik vind het belangrijk dat onderwijsassistenten die – onder verantwoordelijkheid van de leerkracht – ondersteunende werkzaamheden uitvoeren bij het onderwijs aan kinderen, hun Nederlands goed beheersen. Mijn beleid voor taal en rekenen in het mbo geldt ook voor de mbo-opleiding Onderwijsassistent. Ik vind het een goede zaak dat de schoolbesturen en de gemeente Amsterdam bij werkende onderwijsassistenten ook expliciete eisen stellen aan de beheersing van de taalvaardigheid en hun onderwijsassistenten hierop toetsen en zonodig bijscholen.
Hoe kan de situatie zijn ontstaan dat van de 164 getoetste assistenten 84 procent een voldoende haalt voor lezen, zeven op de acht slaagt voor het onderdeel schrijven en slechts 42 procent een voldoende haalt voor begrijpend lezen? Hoe heeft de inspectie hier op toegezien? Was ze al eerder van deze achterstanden op de hoogte?
Op de vraag over de specifieke situatie van de 164 getoetste onderwijsassistenten kan de betrokken werkgever zelf het beste een antwoord geven. In algemene zin kan ik zeggen dat het een recente ontwikkeling is om met behulp van referentieniveaus eisen te stellen aan taal- en rekenvaardigheden voor mbo-opleidingen die met ingang van studiejaar 2013/2014 centraal worden geëxamineerd. Ik vind het een goede zaak dat de gemeente Amsterdam in overleg met de schoolbesturen een taalnorm heeft vastgesteld voor hun onderwijsassistenten en dat die aansluit bij de referentieniveaus Nederlandse taal. Voor het toezicht door de inspectie is het voldoen aan de exameneisen Nederlands alleen een factor bij de beoordeling van de kwaliteit van de beroepsopleidingen in het mbo. De inspectie beoordeelt niet de kwaliteit van individuele personeelsleden werkzaam aan basisscholen; dit is de exclusieve verantwoordelijkheid van het bestuur van de school.
Welke cijfers zijn u bekend van basisscholen elders in het land? Hoe wilt u toezien op de kwaliteit van onderwijsassistenten?
Over de taalvaardigheid van onderwijsassistenten die elders in het land werkzaam zijn heb ik geen gegevens. Het toezicht van de inspectie richt zich niet op een beoordeling van de kwaliteit van onderwijsassistenten. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Welke acties gaat u ondernemen om de tekortschietende kennis van onderwijsassistenten te verbeteren naar het goede niveau?
In het mbo wordt vanaf 2010 volop geïnvesteerd in taal- en rekenonderwijs. Alle mbo-studenten die in 2010–2011 met een opleiding zijn begonnen, krijgen voortaan taal- en rekenonderwijs dat afgestemd is op de nieuwe referentieniveaus. Vanaf 2013–2014 zullen deze referentieniveaus centraal worden geëxamineerd. Dit geldt ook voor de opleidingen Onderwijsassistent. Voor onderwijsassistenten die reeds in de beroepspraktijk werken, zijn ook de schoolbesturen aan zet. Wanneer een schoolbestuur vaststelt dat de kennis van hun onderwijsassistenten tekortschiet, is het de verantwoordelijkheid van het schoolbestuur om ervoor te zorgen dat de onderwijsassistenten over de juiste bekwaamheden (gaan) beschikken en om zonodig te investeren in bijscholing.
Deelt u de mening dat directe en indirecte bezuinigingen, of het uitblijven van bepaalde investeringen van het kabinet op onderwijs, de druk op de kwaliteit van het onderwijs niet positief beïnvloedt?
Nee, die mening deel ik niet. Dit kabinet staat voor de zware opgave om de overheidsuitgaven weer op orde te krijgen. Op bijna alle beleidsterreinen wordt een stapje teruggedaan. Het onderwijs neemt bij dit kabinet een bijzondere positie in en wordt bij de bezuinigingen ontzien. De ombuigingen die in het onderwijs plaatsvinden worden gericht geherinvesteerd om de kwaliteit van het onderwijs te verhogen. Een groot deel van deze investeringen komt ten goede aan het basisonderwijs. Aan het einde van deze kabinetsperiode gaat het om substantiële investeringen die de kwaliteit van het onderwijs zullen verhogen. Dit laat onverlet dat prioriteiten binnen de onderwijsbegroting herschikt zullen worden ten gunste van de kwaliteit van het onderwijs. Onze gezamenlijke uitdaging is om met hetzelfde budget het beter te doen. Dat betekent dat ook schoolbesturen duidelijke keuzes en afwegingen moeten maken bij de inzet van hun beschikbare middelen.
De uitbreiding van NuStar op Sint-Eustatius |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wie beslist uiteindelijk over de uitbreiding van NuStar op Sint Eustatius?
Het is aan het openbaar lichaam Sint Eustatius om te beslissen of de uitbreiding van NuStar doorgaat. Immers, het openbaar lichaam bepaalt zelf in welke richting Sint Eustatius zich dient te ontwikkelen. Het door de eilandsraad op 10 mei 2011 vastgestelde Ruimtelijk Ontwikkelingsplan Sint Eustatius is daarvoor leidend.
Hoe wordt bij de mogelijke uitbreiding van NuStar rekening gehouden met historische, archeologische en culturele waarden van het gebied?
Het bestuur van het openbaar lichaam dient alle betrokken belangen mee te wegen bij de beoordeling en vergunningverlening. In het Ruimtelijk ontwikkelingsplan van Sint Eustatius is daar – door middel een zogenoemde dubbelbestemming voor archeologische waarden – een grondslag voor opgenomen. Verder is de minister van Infrastructuur en Milieu bevoegd de gevolgen voor het maritiem archeologisch erfgoed op grond van de Wet maritiem beheer BES te beoordelen.
Hoe wordt in de besluitvorming over mogelijke uitbreiding van NuStar rekening gehouden met het beroep dat Sint Eustatius Awareness and Development Movement (SEAD), Statia Roots Foundation (SRF) en het hoofd monumenten (de heer Walter Hellebrand) hebben aangetekend bij UNESCO?1
Het is aan het openbaar lichaam om met een eventuele reactie van UNESCO over deze zaak rekening te houden.
Kunt u waarborgen dat, voordat de besluitvorming geheel is afgerond, geen onomkeerbare stappen worden genomen?
Het is niet aan de minister van BZK om te waarborgen dat geen onomkeerbare stappen worden gezet. Het openbaar lichaam is namelijk eerstverantwoordelijk voor de uitvoerende beslissingen betreffende de eventuele uitbreiding. Daarnaast zijn ook de departementen van I&M, EL&I, OCW en V&J op grond van de regelgeving BES en een enkel internationaal verdrag inhoudelijk betrokken.
Deelt u de opvatting dat de uitbreiding van NuStar van zodanige invloed is op het leefklimaat van het eiland dat de aangekondigde uitbreiding van de activiteiten van deze multinational onderwerp zou moeten zijn van een volksraadpleging?
Zoals dit ook voor Nederlandse gemeenten geldt, beslist alleen het lokaal bestuur op Sint Eustatius over het wel of niet houden van een volksraadpleging ter plaatse. De minister van BZK kan hier niet in treden.
De gevolgen van bezuinigingen voor de kwaliteit van de zorg |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Zijn er veel woonzorgcentra waar een permanente aanwezigheid van een nachtverpleegkundige is wegbezuinigd?1 2
Ik heb geen gegevens over het aantal nachtverpleegkundigen in instellingen.
Voldoet de kwaliteit van de thuisverpleging door woonzorggroep Samen aan de eisen van de Inspectie voor de Gezondheidszorg? Kunt u dat toelichten?
De IGZ heeft de organisatie goed in beeld en geeft aan dat er geen redenen zijn om de woonzorggroep onder verscherpt toezicht te stellen.
Is het waar dat woonzorggroep Samen de afgelopen jaren heeft bezuinigd op de kwaliteit van de verpleging?2 3 Klopt het dat deze instelling tegelijkertijd een financieel tekort heeft weggewerkt en een mooi financieel resultaat heeft gehaald?4 Hoe reageert u op de stelling dat de woonzorggroep Samen in 2009 meer oog heeft gehad voor de jaarrekening dan voor de kwaliteit van de zorg?
De zorginstelling dient kwalitatief goede zorg te leveren. Daarnaast heeft zij ook een verantwoordelijkheid voor de financiële resultaten. De IGZ beoordeelt of de kwaliteit van zorg in een zorginstelling voldoende is. Zij hebben aangegeven dat er geen reden is voor extra aandacht en controle bij de woonzorggroep Samen. Het wegwerken van het financiële tekort is dus niet ten koste gegaan van de kwaliteit van zorg.
Herinnert u zich de uitzending van Eén Vandaag, waarin werd verteld over een bewoonster van woonzorggroep Samen wiens overlijden door alle betrokkenen werd geweten aan verwaarlozing van een wond door de thuiszorg?5
Ik heb de uitzending aandachtig bekeken.
Klopt de bewering van de familie in de uitzending van Eén Vandaag dat de verzorging van de patiënt thuis alleen plaats had mogen vinden door een speciale wondverpleegkundige? Klopt de bewering van de familie dat er in de desbetreffende regio slechts één speciale wondverpleegkundige beschikbaar was?
Ik heb geen gegevens of er in iedere regio een speciale wondverpleegkundige aanwezig was en/of is. Verpleegkundigen en verzorgenden die met een dergelijk specialistische handeling te maken krijgen, moeten aan het ziekenhuis vragen geïnstrueerd of bijgeschoold te worden. Daarnaast is er een aantal wondexpertisecentra waar deskundige hulp gevraagd kan worden, hiervan zijn er voldoende beschikbaar.
Is het onvoldoende beschikbaar zijn van speciale wondverpleegkundigen in de desbetreffende regio een gevolg van onvoldoende middelen? Op welke manier gaat u er voor zorgen dat deze zorg ook in deze regio in voldoende mate beschikbaar komt?
Zie antwoord vraag 5.
Erkent u dat deze verschraling van de zorg een gevolg is van uw beleid? Erkent u dat de kwaliteit van de zorg als gevolg van bezuinigingsmaatregelen afneemt?
Nee. In mijn beleid voor de komende kabinetsperiode investeer ik juist in de ouderenzorg extra. Er wordt – naast de middelen voor reguliere groei – structureel geld beschikbaar gesteld voor meer verpleegkundigen en verzorgenden en er wordt geïnvesteerd in scholing. Met deze investeringen wordt de kwaliteit van zorg verbeterd.
Bent u bereid de Inspectie voor de Gezondheidszorg verscherpt toezicht te laten houden op woonzorggroep Samen?
Zie antwoord vraag 2.
De toevoegingen aan sigaretten |
|
Renske Leijten (SP), Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Is het waar dat de tabaksindustrie steeds meer stoffen aan sigaretten toevoegt om de sigaretten aantrekkelijker en verslavender te maken, in strijd met een richtlijn van de wereld gezondheidsorganisatie (WHO)?1
Het is algemeen bekend dat roken verslavend is en schadelijk is voor de volksgezondheid. Ik heb echter op dit moment geen reden om aan te nemen dat het gebruik van verslavende additieven de afgelopen jaren is toegenomen.
In mijn tabaksontmoedigingsbeleid wil ik de burger de beschikking geven over betrouwbare en toegankelijke informatie, om eigen leefstijlkeuzes te maken. Informatie over de samenstelling van tabaksproducten en het gebruik van additieven is onder andere beschikbaar op de website www.tabakinfo.nl, ontwikkeld door het RIVM.
Bent u het eens met de stelling dat het moreel verwerpelijk is dat sigarettenfabrikanten hun verslavende sigaretten door het toevoegen van verslavende stoffen nog verslavender maken?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u de pogingen van tabaksfabrikanten om sigaretten verslavender te maken, in het licht van uw standpunt dat mensen zelf verantwoordelijk zijn voor stoppen met roken? Erkent u dat roken steeds verslavender wordt gemaakt omdat de tabaksindustrie daar financieel belang bij heeft?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat in Nederland geen beperkingen zijn aan het toevoegen van stoffen aan sigaretten? Hoe kan het dat het in landen als Frankrijk en de Verenigde Staten wel verboden is bepaalde stoffen toe te voegen, maar in Nederland niet?
Ter uitvoering van artikel 3b, derde lid, van de Tabakswet is een regeling opgesteld, die voorziet in een verplichte aanmelding en publicatie van tabaksingrediënten door tabaksfabrikanten. Volgens deze regeling moeten fabrikanten jaarlijks aan het RIVM rapporteren over het gebruik van ingrediënten voor alle producten die op de Nederlandse markt zijn. De regeling voorziet op dit moment niet in een bevoegdheid om het gebruik van bepaalde ingrediënten te verbieden.
Ik ben op de hoogte van het feit dat er op dit moment een aantal landen in de wereld is, zoals Frankrijk en de Verenigde Staten, die een dergelijke mogelijkheid wel wettelijk geregeld heeft. In de landelijke nota gezondheidsbeleid, die ik onlangs naar de Tweede Kamer heb gestuurd, heb ik benadrukt dat ik in mijn leefstijlbeleid wil inzetten op de beschikbaarheid van betrouwbare en toegankelijke informatie voor het maken van leefstijlkeuzes, maar terughoudend ben ten aanzien van ge- en verboden. Ik ben niet voornemens om de samenstelling van tabaksproducten verder te reguleren, omdat dit niet past in het tabaksontmoedigingsbeleid dat ik voor ogen heb. Bovendien is er op dit moment nog onvoldoende wetenschappelijke informatie beschikbaar over de effectiviteit van dergelijke wetgeving.
Hoe is het mogelijk dat uw voorganger al in 1999, in antwoord op vragen aangaf zich te beraden op stappen tegen het toevoegen van stoffen, die een sigaret beter doen smaken of verslavender maken,2 en dat in 2011 nog steeds geen wetgeving hiertegen bestaat? Bent u bereid u hiervoor hard te gaan maken?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om – net als bijvoorbeeld in Frankrijk en de Verenigde Staten – wetgeving te maken die het verbiedt om stoffen toe te voegen aan sigaretten om ze verslavender of aantrekkelijker maken? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wanneer kan de Tweede Kamer deze wetsvoorstellen verwachten?
Zie antwoord vraag 4.
De Rotterdamse pgb-fraudezaak |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Kent u het artikel waarin de werkwijze van de Rotterdamse en Eindhovense psychiaters, die verdacht worden van pgb fraude, wordt beschreven?1
Ja, dat artikel is mij bekend. Het betreft overigens een Rotterdamse en een Helmondse psychiater.
Hoe kan het zijn gebeurd dat het zorgkantoor niet heeft gezien dat de opgegeven hulpverleners niet bestaan? Heeft het zorgkantoor de gegevens niet gecheckt of is het voor het zorgkantoor in algemene zin onmogelijk dergelijke gegevens na te trekken? Is er een andere reden waarom het zorgkantoor de fraude niet heeft gesignaleerd?
In de periodieke globale controles die de zorgkantoren uitoefenen, beoordelen zij momenteel niet standaard of de opgegeven hulpverleners ook echt bestaan. Op basis van selectiecriteria voeren zorgkantoren naast de globale controle bij tenminste 5 procent van het aantal budgethouders intensieve controles uit. Om deze controle verder te verbeteren heb ik het CVZ en de zorgkantoren verzocht na te gaan of het mogelijk is dat een zorgkantoor de identiteit van de zorgverleners uit de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) gaat afleiden.
Als een zorgkantoor een vermoeden van fraude heeft, speelt het zijn informatie door aan de fraudeafdeling van de zorgverzekeraar. Daar maakt controle op de identiteit standaard deel uit van het onderzoek.
De fraude in de Rotterdamse WIA en pgb-fraudezaak was volgens de zorgkantoren bijzonder moeilijk te signaleren vanwege het sterke vermoeden dat er sprake is van samenspanning tussen de psychiaters en hun cliënten.
Nu de rechtbank voortzetting van het misbruik niet ondenkbaar maar de verdachten voorlopig heeft vrijgelaten en enkelen alweer aan het werk zijn in de zorg, heeft u maatregelen getroffen om via de zorgkantoren of anderszins, mogelijke voortzetting van malversaties onmiddellijk te signaleren? Hoe zien die maatregelen eruit? Zijn de maatregelen sneller effectief dan de werkwijze tot nu toe?
De inspectie ziet er op toe dat betreffende psychiaters verantwoorde en veilige zorg bieden. De inspectie controleert de kwaliteit van de zorg. Mocht de inspectie aanwijzingen hebben voor fraude, dan zal zij dat vermoeden kenbaar maken aan het Openbaar Ministerie. Het Openbaar Ministerie kan bij een eventueel opsporingsonderzoek een beroep doen op de inspectie. Als de inspectie bij het toezicht op betrokken psychiaters aanwijzingen heeft voor tuchtrechtelijke verwijtbaar handelen dan zal de inspectie dat ter toetsing voorleggen aan het regionaal tuchtcollege.
Daarnaast heb ik met alle partijen die betrokken zijn bij de fraudebestrijding maatregelen uitgewerkt om de pgb-fraude terug te dringen.
Deze maatregelen richten zich op de gehele pgb-keten zoals aangegeven in mijn brief van 1 juni jl. (Kamernummer 30 597, nr. 186). Momenteel is implementatie van deze maatregelen in volle gang en daarmee is de fraudebeheersing beter en effectiever geregeld dan voorheen. Met name de actieve ondersteuning door zorgkantoren van beginnende budgethouders zou bij vermoedens van fraude waar het hier over gaat bruikbare signalen kunnen opleveren.
Bent u in overleg over het omgaan met het medisch beroepsgeheim, dat een goede rechtshandhaving soms lijkt te belemmeren? Had het zorgkantoor wél de dossiers mogen gebruiken in de controle op de pgb uitgaven van betreffende budgethouders?
De Minister van Veiligheid en Justitie heeft u op 25 maart jl. een brief gestuurd over de bestuurlijke rapportage van het Openbaar Ministerie naar aanleiding van het betreffende fraudeonderzoek. Hierin geeft hij aan dat het Expertisecentrum medische zaken van het Openbaar Ministerie nader in kaart brengt in hoeverre strafrechtelijke onderzoeken worden bemoeilijkt door het medisch beroepsgeheim.
Zou het verplicht opstellen van een zorgplan als voorwaarde voor een pgb in deze zaak de fraude voorkomen hebben?
Nee, een zorgplan zou dit soort fraude waarschijnlijk niet kunnen voorkomen. Het zorgplan is een hulpmiddel voor het zorgkantoor om meer inzicht te krijgen in het vermogen van een potentiële budgethouder om zelf de regie te voeren over zijn zorg en budget. Zoals eerder opgemerkt in het antwoord op vraag 3 verwacht ik dat met name de actieve ondersteuning door zorgkantoren van beginnende budgethouders bruikbare signalen kan opleveren om mogelijke fraude waar hier sprake van is, te voorkomen.
Het bericht dat een Nederlandse vrouw onder onmenselijke gevangenisomstandigheden in detentie verblijft in Marokko |
|
Khadija Arib (PvdA), Frans Timmermans (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat een Nederlandse vrouw onder onmenselijke omstandigheden in detentie verblijft in Marokko?1
Ja, ik heb kennis genomen van het bericht. Betrokkene heeft overigens naast de Nederlandse, ook de Marokkaanse nationaliteit.
Hoe actief stellen de Nederlandse autoriteiten zich op bij de uitvoering van het verdrag tussen Nederland en Marokko waarin is geregeld dat Nederlanders die in Marokko zijn veroordeeld tot gevangenisstraf onder bepaalde voorwaarden hun straf in Nederland mogen uitzitten?
De Nederlandse Ambassade informeert en adviseert gedetineerden actief over het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko inzake de overbrenging van gevonniste personen (Trb. 1999, nr. 198 en Trb. 2001, nr. 79) en de wijze waarop een verzoek moet worden ingediend. Verzoeken worden door Nederland welwillend beoordeeld. Sinds de inwerkingtreding van het verdrag zijn tientallen veroordeelden overgebracht naar Nederland.
Welke rol heeft de Nederlandse ambassade in Marokko bij de uitvoering van het WOTS-verdrag en wat mogen Nederlandse gedetineerden precies verwachten?
Zie antwoord vraag 2.
Hebben de Nederlandse autoriteiten zich voldoende ingespannen voor de situatie van de Nederlandse vrouw die ernstig ziek is en al maanden wordt gescheiden van haar vier kinderen?
Betrokkene wordt regelmatig bezocht in het ziekenhuis door medewerkers van de ambassade. Daarnaast heeft een medewerkster van het ministerie van Buitenlandse Zaken deze mevrouw in april jl. tijdens een dienstreis bezocht om zich persoonlijk van de situatie op de hoogte te stellen.
De ambassade heeft ook aandacht gevraagd voor haar situatie bij de Marokkaanse autoriteiten.
Deelt u de mening dat de Nederlandse vrouw recht heeft op de medische behandelingen die zij nodig heeft? Zo ja, welke middelen staan u ter beschikking om haar die passende medische hulp te geven? Zo nee, waarom niet?
Ja. De Marokkaanse autoriteiten delen mee dat medisch gezien wordt gedaan wat binnen de mogelijkheden ligt. Haar is aangeboden om naar Rabat te worden overgebracht vanwege de betere voorzieningen.
Bent u bereid actief contact te zoeken met de Marokkaanse autoriteiten en te bewerkstelligen dat de zieke vrouw in kwestie haar straf verder in Nederland mag uitzitten? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over uw inspanningen ter zake? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zodra deze mevrouw onherroepelijk is veroordeeld, is het mogelijk dat zij haar straf in Nederland ondergaat, als zij voldoet aan de voorwaarden van het WOTS-verdrag.
Zodra een WOTS-verzoek ten bate van betrokkene in Nederland door het ministerie van Veiligheid en Justitie wordt ontvangen, zal dit met welwillendheid in behandeling worden genomen. Mocht in deze zaak een verzoek tot overname van de tenuitvoerlegging van Marokkaanse zijde uitblijven, dan is Nederland bereid een formeel verzoek om overname van de straf te doen aan de Marokkaanse autoriteiten.
Hoeveel Nederlanders zitten momenteel hun straf uit in Marokkaanse gevangenissen?
Op 1 augustus 2011 verbleven er 59 Nederlanders in detentie in Marokko. Het merendeel van hen heeft ook de Marokkaanse nationaliteit.
De uitspraak van de rechter dat het mobiel grenstoezicht in strijd is met de Schengengrenscode |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Wat is uw reactie op de uitspraak van de rechtbanken in Roermond en Maastricht die beide onlangs hebben geoordeeld dat het mobiele grenstoezicht zoals dat nu wordt uitgevoerd het effect heeft van een grenscontrole en daarmee in strijd is met artikel 21 van de Schengengrenscode?1
Deze uitspraken, waarin is geoordeeld dat de onlangs gewijzigde wet- en regelgeving2. nog steeds niet voldoet aan de Europese regels, zijn mij bekend. Naar mijn mening geeft de gewijzigde regelgeving echter voldoende invulling aan de eerdere uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Op dit principiële punt heb ik hoger beroep ingesteld. Hoewel de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in een voorlopige uitspraak een voor mij gunstig oordeel heeft gegeven, ben ik nog in afwachting van een definitief oordeel.
Hoeveel illegalen heeft de Koninklijke Marechaussee sinds de invoering van het mobiel toezicht begin juni 2011 tot op heden aangehouden? Wat is de precieze samenstelling van deze groep mensenen uit welke landen zijn zij afkomstig?
In de maanden juni en juli 2011 zijn door de Koninklijke Marechaussee (hierna: KMar) in totaal 224 personen aangetroffen personen aangetroffen die niet konden aantonen dat zij rechtmatig verblijf in Nederland hadden, bij controles op grond van artikel 50 Vreemdelingenwet 2000. Mij is niet bekend wat de precieze samenstelling is van bedoelde groep mensen. Deze informatie wordt niet centraal geregistreerd. Enkel in individuele dossiers wordt hierover informatie opgenomen.
In welke mate heeft het ingestelde toezicht tot op heden bijgedragen aan de andere doelen van het grenstoezicht, namelijk de bestrijding van drugs en terrorisme?
Het mobiel toezicht wordt door de KMar uitgevoerd als onderdeel van het binnenlands toezicht in de grensstreek met België en Duitsland en het toezicht op luchthavens. Grenstoezicht, zoals gedefinieerd in de Schengengrenscode, is enkel toegestaan aan de buitengrenzen van het Schengengebied. Hiervan is in de door u genoemde gevallen geen sprake. Het mobiel toezicht door de KMar heeft daarnaast als doel het bevorderen van de veiligheid in de grensstreek en het tegengaan van grensoverschrijdende criminaliteit. Daarbij gaat het om de aanpak van onder andere overtredingen in het kader van de Opiumwet, de Wet Wapens en Munitie, dan wel mensensmokkel, mensenhandel, documentfraude en verdachte hoeveelheden geld.
Erkent u dat het grenstoezicht met name wordt ingezet om te zoeken naar illegale vreemdelingen?2 Zo nee, op grond van welke feiten blijkt dat het toezicht niet alleen voor dit doeleinde wordt gebruikt? Zo ja, van welk gedrag of van welke specifieke omstandigheden is volgens u sprake die een risico op aantasting van de openbare orde met zich brengen, waardoor extra grenscontroles binnen het Schengengebied gerechtvaardigd zijn?
Voor zover met de vraag wordt gedoeld op het mobiel toezicht uitgevoerd door de KMar in de grensstreek met België en Duitsland, is inderdaad één van de belangrijke doelen van dit toezicht het tegengaan van illegaal verblijf na grensoverschrijding, zoals ook blijkt uit de wettelijke bevoegdheid neergelegd in artikel 50 van de Vreemdelingenwet om verscherpt toezicht te houden in de grensstreek. Deze wettelijke bevoegdheid die is overgenomen uit artikel 19 van de Vreemdelingenwet 1964 zoals deze geldig was tot 1 april 2001 waarna zij is vervangen door het huidige artikel 50, eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000, doet recht aan de bijzondere situatie in de grensstreek waar het inkomende reizigersverkeer een verhoogde kans op illegale migratie meebrengt en zich bovendien de zeldzame mogelijkheid voordoet om illegaal verblijf in Nederland te bestrijden direct nadat deze een aanvang neemt. De wet stel niet verplicht dat er sprake is van een bepaald gedrag of van specifieke omstandigheden voor de toepassing van deze toezichtsbevoegdheid.
Daarnaast is een belangrijk bijkomend doel van dit toezicht het bevorderen van de veiligheid in de grensstreek en het tegengaan van grensoverschrijdende criminaliteit. Bij de bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit richt het mobiel toezicht zich op de bestrijding van mensensmokkel, mensenhandel en identiteitsfraude. Daarmee levert het mobiel toezicht, naast het bestrijden van illegaliteit, een belangrijke bijdrage aan de veiligheid en het opsporen en vervolgen van personen in verband met strafbare feiten.
De uitzending van Uitgesproken VARA over de kinderen van lang verblijvende, uitgeprocedeerde asielzoekers uit Tadzjikistan/Afghanistan |
|
Sharon Gesthuizen (SP), Hans Spekman (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Uitgesproken VARA van 18 juli jl?1
Ja.
Klopt het dat de minderjarige asielkinderen Amina (9 jaar oud) en Dawud (11 jaar) hun gehele respectievelijk vrijwel gehele leven in Nederland verblijven?
Ja.
Klopt het, zoals de uitzending laat zien, dat zij opgegroeid zijn in Nederland, in Nederland op school zitten en geworteld zijn in de gemeenschap van het dorpje Aalden?
Ja.
Klopt het dat bij u duizenden steunbetuigingen voor de kinderen zijn binnengekomen en dat talloze vriendjes, vriendinnetjes, klasgenoten en dorpsgenoten uit Aalden u dringend hebben verzocht om deze kinderen verblijf in Nederland te verlenen?
In de week van 18 juli 2011 zijn enkele honderden steunbetuigingen voor dit gezin binnengekomen.
Klopt het dat deze asielfamilie weliswaar is uitgeprocedeerd, maar dat de terugkeer naar één van de landen van herkomst van de ouders, Afghanistan of Tadzjikistan, die buitengewoon ingewikkeld ligt, al jarenlang niet is gelukt?
Uitgangspunt is voor mij dat informatie over individuele zaken vertrouwelijk wordt behandeld. Dat betekent dat ik mij in beginsel ook niet wens uit te laten over individuele zaken. Alleen in de uitzonderlijke situatie dat betrokkenen zelf de publiciteit hebben gezocht, dan wel hebben aangegeven geen bezwaren te hebben tegen het feit dat aan hun situatie in de media aandacht wordt besteed, kan hiervan worden afgeweken teneinde te voorkomen dat in de samenleving een eenzijdig en daardoor onjuist beeld ontstaat over de specifieke situatie. Het algemeen belang dat onze samenleving zich een juist beeld kan vormen over de wijze waarop wij in Nederland omgaan met asielaanvragen rechtvaardigt dit. In de zaak Qadiri dreigt het beeld te ontstaan dat de betrokken familie door verwijtbaar onjuist en onzorgvuldig handelen van de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) in een onmogelijke positie terecht is gekomen. Aangezien dit beeld geen recht doet aan de werkelijkheid, zie ik thans aanleiding dit beeld te nuanceren.
Vooralsnog heeft het gezin niet aan de vertrekplicht voldaan. Het gezin stelt zelf dat zij buiten hun schuld niet terug kunnen keren. De DT&V heeft echter vastgesteld dat het gezin nog een aantal stappen had kunnen zetten in het kader van het verkrijgen van de voor terugkeer benodigde identiteits- en reisdocumenten, maar dit niet heeft gedaan. Dit is begin 2010 ook per brief en mondeling aan het gezin uitgelegd. Door de rechtbank Amsterdam is op 31 augustus 2010 bevestigd dat het gezin niet voldoet aan de voorwaarden voor een vergunning op grond van het buitenschuldbeleid. Bij uitspraak van 8 december 2010 is de aangevallen uitspraak van de rechtbank Amsterdam bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. In rechte staat nu vast dat het gezin op dit moment niet voldoet aan de voorwaarden die gelden voor verlening van een vergunning op grond van het buitenschuldbeleid. Om deze reden is geen vergunning verleend op grond van dit beleid, en ga ik er vanuit dat er op dit moment wel degelijk mogelijkheden zijn voor het gezin om gezamenlijk naar één land terug te keren.
Indien de vorige vier vragen bevestigend worden beantwoorden waarom wordt in het belang van de kinderen, onder dit soort uitzonderlijke situaties, dan geen verblijfsvergunning verstrekt?
Voor gezinnen met minderjarige kinderen geldt net als voor andere asielzoekers dat zij Nederland dienen te verlaten als hun asielverzoek is afgewezen en zij niet in aanmerking komen voor verblijf in Nederland. Indien zij niet bereid zijn alle stappen te zetten die nodig zijn om terug te kunnen keren, mag dat er niet toe leiden dat alsnog een vergunning wordt verstrekt. Dat zou immers het risico met zich meebrengen dat gezinnen die uitgeprocedeerd raken meer dan nu het geval is zullen proberen om toch illegaal in Nederland te blijven, zodat hun kinderen geworteld raken in Nederland. Daarmee zouden de problemen rondom langdurig in Nederland verblijvende kinderen zonder verblijfsvergunning eerder worden vergroot dan verkleind.
Deelt u de mening, dat het strijdig is met alle vormen van medemenselijkheid om deze gewortelde kinderen die thuis zijn in Nederland na 10 jaar nog terug te sturen naar een onbekend land?
Ik ben mij ervan bewust dat de situatie moeilijk is voor gezinnen met minderjarige kinderen, indien zij langdurig in Nederland verblijven en procederen in de hoop op een verblijfsvergunning, terwijl zij niet aan de voorwaarden voor deze vergunning voldoen. Tegelijkertijd ben ik van mening dat het tot de verantwoordelijkheid van de ouders behoort te bepalen of zij hun kinderen in een dergelijke lange situatie van onzekerheid willen houden. Daarnaast zie ik voor dit gezin op dit moment niet welke uitzonderlijke individuele omstandigheden nu zouden nopen tot het verlenen van een vergunning op grond van mijn discretionaire bevoegdheid. Vast is komen te staan dat de ouders tot nu toe onvoldoende hebben gewerkt aan hun vertrek uit Nederland. Dit heeft de verblijfsduur, ook van de kinderen, aanzienlijk verlengd. Op het moment dat er geen reëel perspectief meer is op verblijf in Nederland, geniet het voortvarend ter hand nemen van het vertrek de voorkeur, ook in het belang van de kinderen. Immers, alleen door het vertrek voortvarend ter hand te nemen kan verdere onzekerheid worden voorkomen, en kan de aandacht worden gericht op het creëren van nieuw perspectief in het land van herkomst. De Nederlandse overheid en de Internationale Organisatie voor Migratie bieden uitgebreide ondersteuning gericht op terugkeer naar het land van herkomst waar ook dit gezin gebruik van kan maken.
Het ministerie van BZK en de gemeente Coevorden hebben recentelijk overleg gepleegd over de situatie van dit gezin. Afgesproken is dat het gezin niet wordt overgeplaatst naar een gezinslocatie en in Aalden kan blijven zolang het gezin bereid is om samen met de DT&V de vervolgstappen te zetten die nodig zijn om als gezin terug te kunnen keren. Op basis hiervan kan ook worden vastgesteld of terugkeer inderdaad niet mogelijk is buiten de schuld van het gezin.
Deelt u de mening, dat het voor de sociale en educatieve ontwikkeling van Amina en Dawud buitengewoon schadelijk is om in een cruciale, vormende fase van hun leven gedwongen hun school te onderbreken en hun hele sociale omgeving en thuisland achter te laten?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening, dat het aan niemand in het dorp Aalden, aan niemand van de klasgenootjes van Amina en Dawud, aan niemand van alle, vele betrokkenen bij deze kinderen, uit te leggen is dat zij, die uit Nederland komen en hier thuis zijn, gedwongen uitgezet worden?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening, dat Amina en Dawud als twee in Nederland opgegroeide, de Nederlandse taal sprekende, in Nederland opgeleide en volledig de Nederlandse identiteit eigen zijnde kinderen, van enorme positieve waarde voor onze samenleving kunnen zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening, dat het vreemdelingenbeleid, naast consequent uitgevoerde regels, ook oog moet hebben voor de belangen van kwetsbare kinderen, die er niets aan kunnen doen dat zij kind zijn van asielzoekers en voorwerp zijn van lange procedures en terugkeerperikelen, maar vooral en het meest, dringend gebaat zijn bij een einde aan de onzekerheid, een stabiele leefomgeving en het onbezorgd kunnen leven en leren in Nederland?
Zie antwoord vraag 7.
Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Nieuwe poging tot verbod pedoclub’ |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft de plaatsvervangend hoofdofficier van het arrondissementsparket in Rotterdam zelf de heer Drost benaderd en hem aangespoord om snel een artikel 12 SV-procedure te beginnen tegen het besluit van het Openbaar Ministerie (OM) om geen strafvervolging in te stellen tegen de vereniging Martijn?1
De heer Drost heeft begin juli 2011 per brief zowel het Openbaar Ministerie als mij laten weten niet in te stemmen met de sepotbeslissing ten aanzien van zijn aangifte tegen de vereniging Martijn. Daarbij is door de heer Drost aangegeven dat hij een klacht wilde indienen zoals bedoeld in artikel 12 Wetboek van Strafvordering (Sv). De plaatsvervangend hoofdofficier van justitie heeft op basis van deze brief contact gezocht met de heer Drost over naar zijn voornemen om een klacht om de zin van artikel 12 Sv in te dienen tegen de sepotbeslissing. In dit gesprek heeft de heer Drost dit voornemen bevestigd. De plaatsvervangend hoofdofficier van justitie heeft vervolgens aangegeven dat het openbaar ministerie blijft bij de eerdere conclusie dat vervolging, ontbinding en/of verbodenverklaring van de vereniging Martijn op basis van hetgeen thans bekend is niet mogelijk is, maar dat het, als de heer Drost een andere mening is toegedaan, gelet op de publieke discussie over deze zaak, goed zou zijn als zijn voorgenomen artikel 12-klacht snel zou worden ingediend.
Welke rol hebben u, de top van uw ministerie en het OM gespeeld bij het besluit tot het benaderen van de heer Drost inzake een artikel 12 SV-procedure?
Zaken die maatschappelijk dan wel politiek in de belangstelling staan, worden door de hoofdofficieren van justitie voorgelegd aan en besproken met het College van procureurs-generaal. Het College informeert mij zo nodig over deze zaken.
In dit geval heeft het College mij na het gesprek met de heer Drost bericht dat waarschijnlijk op korte termijn een artikel 12-klacht zou worden ingediend tegen de beslissing om de vereniging Martijn niet te vervolgen.
De fabrikanten die sigaretten steeds verslavender maken |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Fabrikanten maken sigaretten steeds verslavender»?1
Ja.
Is het waar dat sigarettenfabrikanten inmiddels de beschikking hebben over meer dan 1000 additieven om de eigenschappen van sigaretten naar de wens van de fabrikant te beïnvloeden?
Dit klopt. Op dit moment zijn er bij het RIVM ongeveer 2 500 additieven voor tabaksproducten bekend. Het aantal additieven per merk en type product verschilt sterk en kan uiteenlopen van 10 tot ongeveer 100.
Additieven kunnen verschillende functies hebben. De belangrijkste functies zijn het verbeteren van de smaak, de geur en het uiterlijk van het product. Andere additieven spelen een rol bij het productieproces, zoals het vochtig houden van de tabak of het binden van het product.
Kunt u aangeven hoeveel additieven doorgaans aan tabak worden toegevoegd bij sigaretten, die in Nederland worden aangeboden en met welk doel ze toegevoegd worden?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het verslavender maken van sigaretten verboden zou moeten worden? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik niet. In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat roken verslavend is en schadelijk is voor de volksgezondheid. Om die reden voert de overheid ook een tabaksontmoedigingsbeleid.
Ik heb op dit moment geen specifieke aanwijzingen dat het gebruik van verslavende of schadelijke ingrediënten in de afgelopen periode is toegenomen. Ik zie daarom geen noodzaak in het verder beperken of reguleren van de samenstelling van tabaksproducten.
Deelt u de mening dat er heldere waarschuwingen op de verpakking zouden moeten komen, die per additief aangeven welke werking ervan verwacht mag worden? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u dat realiseren? Zo nee, waarom niet?
Ook die mening deel ik niet. Op basis van Europese wet- en regelgeving wordt op de verpakking van een tabaksproduct nu aangegeven welke niveaus aan teer, nicotine en koolmonoxide het product bevat. Daarnaast bevat de verpakking tekstuele gezondheidswaarschuwingen van verschillende aard. Ik zie geen toegevoegde waarde in aanvullende informatie over het gezondheidseffect van specifieke additieven.
Is het waar dat het RIVM toeziet op additieven zoals hier genoemd, maar nog nooit een middel verboden heeft?
Ter uitvoering van artikel 3b, derde lid, van de Tabakswet is een regeling opgesteld, die voorziet in een verplichte aanmelding en publicatie van tabaksingrediënten door tabaksfabrikanten. Volgens deze regeling moeten fabrikanten jaarlijks aan het RIVM rapporteren over het gebruik van ingrediënten voor alle producten die op de Nederlandse markt zijn. Het RIVM inventariseert de inbreng van fabrikanten en brengt hierover verslag uit aan de nVWA. De nVWA is vervolgens belast met het toezicht op de naleving van de regeling.
De regeling voorziet niet in bevoegdheid om het gebruik van bepaalde ingrediënten te verbieden.
Bent u bereid onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de toepassing van additieven in sigaretten en de gevolgen daarvan voor rokers? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Het RIVM inventariseert jaarlijks het gebruik van ingrediënten door tabaksfabrikanten en heeft kennis en expertise over de samenstelling van tabaksproducten en de effecten van roken. Ik zie geen aanleiding tot een aanvullend onafhankelijk onderzoek naar het gebruik van additieven en de gevolgen daarvan voor rokers.
Deelt u de mening dat het welbewust schadelijker c.q verslavender maken van sigaretten de kosten in de zorg onnodig hoog maakt en dat die kosten verhaald zouden moeten worden op de industrie of de roker? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u dit realiseren? Zo nee, waarom niet?
Ik heb op dit moment geen specifieke aanwijzingen dat het gebruik van verslavende of schadelijke ingrediënten in de afgelopen periode is toegenomen. De conclusie dat de kosten door roken door een toename van verslavende stoffen de afgelopen tijd onnodig zouden zijn gestegen, is daarom mijns inziens onterecht. De Zorgverzekeringswet gaat bovendien uit van het principe van solidariteit. Verhaal van zorgkosten op industrie of de individuele roker past niet binnen dit stelsel.
De hoorzitting Prijsvorming in de agro-nutriketen |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Wat zijn de voor- en nadelen van een ombudsman voor de agro-nutriketen, zoals de Groceries Code Adjudicator die het Verenigd Koninkrijk in het leven wil roepen? Hoe weegt u deze voor- en nadelen?1
De Britse regering heeft wetgeving in voorbereiding die het instellen van een «Adjudicator» mogelijk maakt. De taak van deze instantie is het toezien op de naleving van de Britse gedragscode voor de supermarkten, onder meer door op te treden als arbiter en door het instellen van onderzoeken. Zolang de betreffende instantie nog niet is ingesteld en geen ervaring is opgedaan met het functioneren ervan, is het niet goed mogelijk een beeld te geven van de voor- en nadelen.
Is het waar dat de grote inkoopcombinaties van supermarktketens aangesloten zijn bij één Europese kwaliteitsorganisatie en zo kwaliteitsafspraken kunnen maken? Hoe verhoudt het maken van kwaliteitsafspraken zich tot het maken van afspraken over prijs en volume in het licht van het mededingingsbeleid?
Er is geen sprake van één Europese kwaliteitsorganisatie. Wel is er een mondiaal initiatief van supermarktketens, het Global Food Safety Initiative (GFSI). Dit is een overkoepelende benchmark met normen die zijn ontleend aan de Codex Alimentarius. Voor plantaardige producten is er GlobalGAP dat is gebaseerd op Good Agricultural Practice. Deze is gericht op borging van voedselveiligheid en veiligheid van medewerkers in de primaire productie. In de dierlijke sectoren gelden voor primaire producenten lokale standaarden zoals Integrale Keten Bewaking (IKB) en Qlip (zuivel).
Daarnaast eisen supermarkten een «voedselveiligheidscertificaat post-farmgate» van fabrikanten. GFSI erkent hiervoor onder meer British Retail Consortium (BRC) en Hazard Analysis of Critical Control Points (HACCP). Bovengenoemde kwaliteitssystemen omvatten geen referentie aan prijs of andere commerciële aspecten.
Prijs- en volumeafspraken zijn binnen het Europese en nationale mededingingsbeleid al snel te typeren als mededingingsbeperkend. Dergelijke afspraken zijn schadelijk voor de consument, omdat zij leiden tot hogere consumentenprijzen. Afspraken over kwaliteit zijn binnen het Europese en nationale mededingingsrecht onder voorwaarden vrijgesteld van het kartelverbod. Belangrijke voorwaarden daarvoor zijn dat de kwaliteitsvoordelen worden doorgegeven aan de consument en de afspraken nog voldoende mogelijkheden voor concurrentie tussen partijen overlaten.
In hoeverre doet de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMA) onderzoek naar mogelijke misbruik van private kwaliteitssystemen, inclusief onderlinge verbanden en vervlechtingen, door supermarktketens, in verband met het gebruik van dezelfde private kwaliteitssystemen of -eisen door verschillende supermarktketens en/of het aanwenden van marktmacht om deze eisen op te leggen aan leveranciers en producenten?
De NMa heeft tot op heden geen klachten of signalen ontvangen waarin dergelijke problematiek naar voren is gekomen.
In hoeverre biedt de Nederlandse regelgeving en beleid ruimte voor het erkennen van producentenorganisaties in sectoren anders dan groente en fruit als Associatie voor Producentenorganisaties, waardoor deze producentenorganisaties op grond van de verruimde Gemeenschappelijke Marktordening aanspraak kunnen maken op een (beperkte) vrijstelling van het kartelverbod?
Het erkennen van een Associatie voor Producentenorganisaties (APO) is gebaseerd op EU-regelgeving die rechtstreeks in de lidstaten van toepassing is. Er is geen ruimte voor aanvullende Nederlandse regelgeving. Op grond van de geldende Europese verordeningen is er alleen voor de sectoren groente en fruit en voor de visserij de mogelijkheid om een APO te erkennen. Het Europees verdrag (VWEU) laat in principe ruimte voor uitbreiding naar andere sectoren. Dit zou het aannemen van nieuwe of het wijzigen van bestaande Europese verordeningen vergen.
Is het waar dat vooralsnog alleen het productschap Tuinbouw het recht heeft om producentenorganisaties (voor groente en fruit) aan te merken als Associatie voor Producentenorganisaties? Zo ja, wat zijn de mogelijkheden en belemmeringen voor uitbreiding van dit recht naar andere productschappen en sectoren?
Het Productschap Tuinbouw heeft via een medebewindstaak de bevoegdheid om producentenorganisaties en APO’s in de sector groente en fruit te erkennen. Voor de visserijsector ligt deze bevoegdheid bij mijn ministerie. Erkenning vindt plaats aan de hand van de criteria zoals die in de Gemeenschappelijke marktordeningen groente en fruit en visserijproducten zijn vervat. Uitbreiding naar andere sectoren en productschappen op nationaal niveau is niet mogelijk zolang EU-regelgeving daarin niet voorziet.
Is het voor een eerlijke vergelijking van de relatieve marges voor de verschillende schakels van de agro-nutriketen, zoals door de NMa in haar onderzoeksrapport «Prijsvorming in de agri-food sector» wordt gedaan, niet beter om naast het gezinsinkomen van de producenten ook de marge van de producenten exclusief een reëele vergoeding voor arbeid mee te wegen?
De netto marge zoals gehanteerd in het rapport is bij alle schakels berekend door van de verkoopprijs de betaalde kosten en afschrijvingen af te trekken.
Voor primaire producenten komt de netto marge overeen met het gezinsinkomen uit het bedrijf omdat deze naast een beloning voor het eigen vermogen ook een beloning voor de eigen arbeid omvat. Om dit aan te duiden is de term gezinsinkomen gebruikt in plaats van netto marge.
Wat is het verwachte tijdpad voor de uitwerking van de in de uw brief van 7 oktober 2010 (Kamerstuk 32 500 XIII, nr. 6) genoemde gedragscode(s) voor de relatie tussen leveranciers en afnemers?
Zoals uw Kamer is medegedeeld (Kamerstukken II 2010–2011, 32 500 XIII, nr. 6), heeft de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie toegezegd een gedragscode «Eerlijke handelspraktijken» te zullen faciliteren. In opdracht van de minister begeleidt het Tilburg Institute for Interdisciplinary Studies of Civil Law and Conflict Resolution Systems (TISCO) een traject om te komen tot een gedragscode. TISCO levert daartoe inhoudelijke kennis voor de inhoud van een code alsook opties voor passende vormen van geschilbeslechting. Inmiddels zijn gesprekken met afnemers, leveranciers en andere betrokken spelers in een tweetal pilotsectoren, te weten de agri-nutrisector en de mode- en textielsector, gaande om de mogelijkheden voor een gedragscode te bezien. Eind november zal duidelijk worden of een gedragscode een gerede kans van slagen heeft voor deze sectoren. De minister zal uw Kamer informeren over de uitkomsten.
Zijn de verschillende schakels in de agro-nutriketen bereid om mee te werken aan de in dezelfde brief de genoemde gedragscode voor de relatie tussen leveranciers en afnemers?
Uit een eerdere consultatie van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie blijkt dat het merendeel van de respondenten bereid is in enige vorm mee te denken over een gedragscode. Het bovengenoemde interactieve traject dat TISCO momenteel uitvoert, zal moeten uitwijzen of leveranciers en afnemers zich daadwerkelijk willen committeren aan gezamenlijk overeen te komen gedragsnormen.
Welke ruimte ziet u voor het buiten toepassing verklaren van artikel 6, lid 1, van de Mededingingswet voor alle samenwerkingsverbanden die met een beroep op artikel 2 van verordening 1184/2006 en de integrale GMO-verordening ontheffing kunnen krijgen van het kartelverbod in artikel 81, lid 1, van het EG-verdrag, zoals wordt voorgesteld door mr. Van Heezik?2
Ruimte voor het niet toepassen van artikel 6, eerste lid, van de Mededingingswet is er niet. Deze is ook niet nodig, omdat het door mr. Van Heezik veronderstelde probleem zich niet voordoet. Op samenwerkingsverbanden waarvoor op grond van artikel 2 van verordening 1184/2006 en de integrale GMO-verordening een ontheffing is verleend, is artikel 6, eerste lid, van de Mededingingswet niet van toepassing. Artikel 12 van de Mededingingswet stelt dat het kartelverbod van artikel 6, eerste lid, niet geldt voor samenwerkingsverbanden ten aanzien waarvan artikel 101 VWEU (het oude artikel 81 EG-Verdrag) op grond van Europese verordeningen buiten toepassing is verklaard. Artikel 12 is juist bedoeld om te verhinderen dat nationale regels samenwerkingsverbanden verbieden die door Europese regels zijn vrijgesteld.
Hoe verhouden de mogelijke voordelen van betere transparantie van de prijsvorming in de voedselketen, als betere afstemming op de markt, zich tot de mogelijke nadelen, als het risico dat retailers meer concurrentiegevoelige kostprijsinformatie in handen krijgen en daardoor hun inkoopmacht kunnen versterken?
Transparantie bevordert in het algemeen de efficiëntie van markten en van de keten. Voor consumenten brengt dat lagere prijzen en minder variatie in de prijzen tussen supermarkten mee. Door de keten heen zullen prijsveranderingen als gevolg van wijzigingen in de verhouding tussen vraag en aanbod ook sneller worden doorgegeven. Tegelijkertijd kan transparantie en inzicht in de kosten- en prijsopbouw van concurrenten ondernemingen in staat stellen hun prijsgedrag onderling af te stemmen. Dergelijk onderling afgestemd feitelijk gedrag is niet toegestaan en kan op grond van de mededingingsregels worden aangepakt.
Hoe het vergroten van transparantie voor een markt of sector uitpakt, is niet van geval tot geval te voorspellen. Kleinere, relatief slecht geïnformeerde marktpartijen kunnen door een beter inzicht in de marktverhoudingen en prijsniveaus hun onderhandelingspositie versterken. Marktpartijen met een sterke marktpositie kunnen deze versterken of uitbreiden. In beginsel zijn deze effecten van transparantie positief te waarderen. Waar initiatieven tot het vergroten van transparantie leiden tot bijvoorbeeld oneerlijke handelspraktijken als gevolg van inkoopmacht, denk ik aan de eerder genoemde oplossingen om deze praktijken tegen te gaan (zie beantwoording van vragen 1, 7 en 8).
Is in de discussie op Europees niveau over de transparantie van de prijsvorming in de voedselketen en de voorstellen die daaruit voortvloeien, voldoende aandacht voor mogelijke nadelen van deze transparantie, zoals bijvoorbeeld het risico dat retailers meer concurrentiegevoelige kostprijsinformatie in handen krijgen en daardoor hun inkoopmacht kunnen versterken?
Het Europese instrument voor het monitoren van de voedselprijzen en vergroten van de transparantie beoogt de concurrentie te versterken en prijsveranderingen effectiever door de keten heen door te geven. Zodoende wordt van overheidswege bevorderd dat alle betrokken marktpartijen geïnformeerde beslissingen nemen. In het expertplatform zijn alle belanghebbende partijen in de keten vertegenwoordigd zodat ook deelbelangen zichtbaar worden en aan de orde kunnen komen.
Is de veronderstelling juist dat maar in een klein deel van de gevallen het stunten met voedingsmiddelen door supermarktketens is gekoppeld aan een overaanbod van deze voedingsmiddelen? Heeft u voldoende inzicht in deze casuïstiek?
Er zijn geen gevallen bekend waarin stunten met voedingsmiddelen door supermarktketens is gekoppeld aan overaanbod. Het koppelen van aanbiedingen («van-voor prijzen») aan overaanbod ligt bovendien niet voor de hand, gelet op de logistieke en organisatorische werkwijze van de supermarktketen. Supermarkten plannen hun aanbiedingen ver van tevoren om tijdens de aanbieding voldoende producten op voorraad en alle communicatie-uitingen op de aanbieding afgestemd te hebben. Inspelen op overaanbod past hier niet in.
In hoeverre acht u het overaanbod van verschillende agrarische producten inherent aan de structuur en het functioneren van primaire producenten?
Uit de aard van bepaalde economische sectoren kan volgen dat het aanbod maar in beperkte mate precies op de vraag kan worden afgestemd. In het geval van agrarische productie is dit het gevolg van de invloed van het weer en planten- en dierziekten op de productie en de in veel gevallen lange tijd – uiteenlopend van enkele maanden tot enkele jaren – tussen de start van het productieproces en het tijdstip dat het product op de markt kan worden gebracht. In combinatie met de technische vooruitgang door nieuwe technologie resulteert dat er vaak in dat het aanbod sneller groeit dan de vraag naar producten.
Om hun marktpositie te versterken kunnen primaire producenten hun aanbod bundelen in coöperaties of producentenorganisaties. De keuze voor het aanbieden van een product met meer toegevoegde waarde dat een specifiek marktsegment bedient heeft meer recent aan belang gewonnen; bij deze strategie past eerder verticale samenwerking om een keten te vormen met een onderscheidend aanbod dan de klassieke horizontale samenwerking.
Kunt u de door de NMa gegeven verklaring (Kamerstuk 32 266, nr. 3) voor het geconstateerde verschil tussen de verkoopprijzen van de groothandel en de inkoopprijzen van supermarktketens (LEI; Prijsvorming van voedingsproducten; 2009) specificeren per onderzochte productcategorie? Bij welke onderzochte productcategoriëen worden de en geconstateerde verschillen niet geheel door de door NMa gegeven verklaring gedekt en acht u nader onderzoek noodzakelijk?
Zoals in het rapport van de NMa (Prijsvorming in de Agri-foodsector, december 2009) is aangegeven, vormden de geconstateerde verschillen in het LEI-onderzoek, dat in opdracht van de NMa is uitgevoerd, aanleiding voor de NMa om deze verschillen nader te onderzoeken. De verklaring voor deze verschillen lag voor een belangrijk deel in het verschil in registratie van prijzen door de groothandel (verkoopprijs groothandel) en de supermarkt (inkoopprijs supermarkt). Een nadere specificatie van deze verschillen in registratie is te vinden in hoofdstuk IV, pagina 24, van het rapport van de NMa. Bij drie van de zeven producten kon deze verklaring het verschil geheel wegnemen en bij de vier andere producten meer dan halveren naar percentages tussen de 1 en 10% van de consumentenprijs. Omdat deze resterende verschillen niets af doen aan de hoofdconclusie uit het rapport, zie ik geen aanleiding hiernaar nader onderzoek te verrichten.
Is het denkbaar dat de (vooralsnog) niet verklaarde verschillen tussen de verkoopprijzen van de groothandel en de inkoopprijzen van supermarktketens zich ook voordoen bij andere categoriëen van voedingsproducten? Zo ja, kunt u hier een inschatting van geven?
Het onderzoek van de NMa heeft zich gericht op zeven categorieën van producten. Of zich in andere categorieën verschillen in prijsregistratie tussen groothandel en supermarkten voor zouden kunnen doen, is niet te zeggen.