Boetes die zijn opgelegd in verband met een stage van een vreemdeling bij een supermarkt |
|
Enneüs Heerma (CDA), Marit Maij (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Herinnert u zich onze eerdere schriftelijke vragen over de boetes die zijn opgelegd in verband met een stage van een vreemdeling bij een supermarkt?1
Ja.
Wat is het reguliere inspectiepatroon van de Inspectie SZW als het gaat om signalen en meldingen van illegale tewerkstelling?
Bij het toezicht op naleving van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav), vinden inspecties plaats op basis van meldingen, signalen en informatie vanuit de eigen organisatie en andere toezichthouders. Bij een signaal of melding van overtreding van de Wav combineert de Inspectie SZW de verstrekte informatie met reeds beschikbare informatie. Op basis van deze gecombineerde informatie, wordt al dan niet besloten om een controlebezoek te brengen aan een bepaalde locatie. Om te kunnen constateren of er sprake is van een overtreding, bekijken inspecteurs ter plaatse de feiten en omstandigheden.
Waarom legt de Inspectie SZW ook de maximale boetes op in een individuele casus, terwijl geen sprake is van onderbetaling, illegaliteit of slechte arbeidsomstandigheden, waartegen de Wet Arbeid Vreemdelingen (WAV) werknemers beoogt te beschermen?
Volgens de Wet arbeid vreemdelingen mag een werkgever een vreemdeling alleen tewerkstellen indien hij over een tewerkstellingsvergunning (twv) beschikt voor deze persoon. De wet kent een aantal omschreven uitzonderingen hierop, maar wanneer die niet van toepassing zijn, dient een werkgever over een twv te beschikken. Een werkgever kan een twv aanvragen bij het UWV. Indien een werkgever een vreemdeling voor wie een twv is vereist aanstelt zonder twv, is de werkgever in overtreding. De oplegging van een boete voor een overtreding van de Wav is niet afhankelijk van het feit of de werkgever andere wetten al dan niet heeft overtreden. Of bij een boeteoplegging wordt gematigd, is afhankelijk van de aard en ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de evenredigheid.
Kunt u meerdere voorbeelden geven van concrete situaties, waarbij boetes op grond van de WAV wel worden gematigd? Bij hoeveel procent van de boetes van de Inspectie SZW vindt een matiging plaats? Welke aspecten worden bij matiging van een boete allemaal betrokken?
In verschillende fases kan een boete gematigd worden: bij de boeteoplegging, in de bezwaarfase en bij beroep- en hoger beroepsprocedures. Over de jaren 2010 tot en met 2012 is de boete in ongeveer 20% van de zaken gematigd of ingetrokken.
Een boete dient evenredig te zijn met de verwijtbaarheid van de overtreder. De Beleidsregel boeteoplegging Wet arbeid vreemdelingen bevat gronden waarop boetes kunnen worden gematigd. Bij matiging worden de mate van verwijtbaarheid, de evenredigheid en de aard en de ernst van de overtreding meegewogen. Daarbij valt te denken aan de volgende zaken:
Uitsluitend indien de werkgever kan aantonen dat hij zich bij aanvang en bij uitvoering van de arbeid waarbij de Wet arbeid vreemdelingen is overtreden, voldoende heeft ingespannen om overtredingen te voorkomen, kan sprake zijn van matiging in verband met verminderde verwijtbaarheid.
Zoals toegezegd in mijn brief van 4 december jl. naar aanleiding van de begrotingsbehandeling, zal ik uw Kamer bij het Jaarverslag 2013 nader informeren over de huidige matigingsmogelijkheden en de uitwerking daarvan in de praktijk.
In welke mate kan bij de beslissing tot matiging een rol spelen dat het om één enkele overtreding gaat, het de eerste overtreding van de overtreders betreft die kennelijk ontstaan is door een omissie van een overheidsambtenaar en er geen sprake is één van de doelstellingen waar de WAV op toeziet?
Bij elke overtreding wordt gekeken naar de feiten en omstandigheden die kunnen leiden tot matiging. De omstandigheid dat voor het eerst een overtreding wordt begaan, biedt geen grond tot matiging; de wetgever heeft expliciet bepaald dat ook een eerste overtreding beboet wordt. Bij een herhaalde overtreding wordt een verhoogde boete opgelegd.
Een omissie van een overheidsambtenaar kan een reden zijn voor matiging van een boete, maar dat hangt van de feiten en omstandigheden van het geval af.
In de casus waar u bij vraag 1 naar verwijst, is naar aanleiding van de ingediende bezwaarschriften besloten tot een matiging van de boetes met vijftig procent.
Welke ruimte bestaat er om, indien geen sprake kan zijn van matiging op grond van de geldende regelgeving, toch een uitzondering te maken in de boeteoplegging en de hoogte daarvan, bijvoorbeeld op grond van een hardheidsclausule?
Bij het opleggen van een boete dient artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht in acht te worden genomen. Met het oog op dit artikel dient de boete, gelet op alle feiten en omstandigheden van het geval, evenredig te zijn aan het door de wetgever beoogde doel. Bij elke zaak wordt zodoende rekening gehouden met alle feiten en omstandigheden. Op grond van het evenredigheidsbeginsel kan dus een uitzondering worden gemaakt in de boeteoplegging en de hoogte hiervan.
Deelt u de mening dat, hoewel de controle op illegale tewerkstelling en uitbuiting uiteraard stevig moet zijn, de menselijke maat en de proportionaliteit van sancties wel steeds in acht genomen moeten worden? Zo nee, waarom niet? Is hier naar uw oordeel op dit moment voldoende sprake van? Zo ja, hoe verhoudt zich dat met het opleggen van meer dan 30.000 euro totale boete aan een vreemdeling met een asielstatus, een stichting en een gemeente op grond van een enkele overtreding?
Ja, vanzelfsprekend deel ik deze mening. Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 4, 5 en 6 beschrijft de Beleidsregel boeteoplegging Wet arbeid vreemdelingen een aantal situaties waarin boetes kunnen worden gematigd. Ook nadat een boete is opgelegd, is het bovendien mogelijk dat deze wordt gematigd naar aanleiding van een ingediende zienswijze, dan wel in een bezwaar- en beroepsprocedure. Naar mijn mening is hiermee voldoende gewaarborgd dat elke individuele zaak zorgvuldig wordt beoordeeld. Overigens wil ik u erop wijzen dat op grond van de Wav de werkgevers die iemand illegaal tewerkstellen kunnen worden beboet, maar nooit de tewerkgestelde zelf.
Een strakker regime van certificering van schietverenigingen |
|
Peter Oskam (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat er met ingang van 2015 een strakker regime van certificering van schietverenigingen gaat gelden?
Ja. Ik heb uw Kamer daarover op 28 maart 2012 en 19 juni 2012 per brief geïnformeerd (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 33 033, nrs. 7 en 8).
Bent u op de hoogte van de inhoud van het in verband daarmee door de Koninklijke Nederlandse Schietsport Associatie opgestelde model voor de Eigen Verklaring die iedereen die lid wil worden van een schietvereniging moet invullen?
Ja. Het model Eigen Verklaring dat de Koninklijke Nederlandse Schietsport Associatie (KNSA) hanteert maakt onderdeel uit van de KNSA-basiscertificering in verband met de verkrijging van het lidmaatschap van een schietsportvereniging. Schietsportverenigingen toetsen hiermee de door het Ministerie van Veiligheid en Justitie en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport vastgestelde risicofactoren waarover ik uw Kamer met mijn voornoemde brief informeerde.
Is de modelverklaring inmiddels vastgesteld en is er daarover overleg gevoerd met uw ministerie?
Ja. Het model Eigen Verklaring dat de KNSA hanteert is besproken met het Ministerie.
Bent u op de hoogte van de bezwaren die in kringen van schietverenigingen tegen deze verklaring bestaan?
Ja. De KNSA heeft bij mij aangegeven dat sommige schietsportverenigingen bezwaren hebben tegen het model Eigen Verklaring. De KNSA heeft daarover uitgebreid gecommuniceerd in ledenberaden en de algemene vergaderingen van de KNSA.
Voldoen de verklaring en de manier waarop er in de praktijk mee moet worden omgegaan aan de eisen gesteld in de Wet bescherming persoonsgegevens, waaronder de eisen ten aanzien van de bewaarplicht?
De vragen die onderdeel uitmaken van de Eigen Verklaring zijn door de KNSA met behulp van experts getoetst aan de Wet bescherming persoonsgegevens. Per vraag zijn de grondslagen gedefinieerd, alsmede de voorwaarden ten aanzien van de bewaarplicht.
Klopt het dat (uitsluitend) de bestuurders van schietverenigingen een oordeel moeten vormen over de ingevulde verklaring met het oog op een besluit tot het al dan niet toelaten van een aspirantlid tot de schietvereniging? Zo ja, bent u van oordeel dat bestuurders «als amateurpsychologen» tot een verantwoorde afweging kunnen komen?
Evenals bij andere verenigingen is een besluit omtrent het al dan niet toelaten van leden een bevoegdheid van de vereniging zelf. In de meeste gevallen is dat door de leden gedelegeerd aan het verenigingsbestuur. Dat geldt ook voor schietsportverenigingen in Nederland.
Teneinde bestuurders van schietsportverenigingen te ondersteunen bij het balloteren van nieuwe leden heeft de KNSA daarvoor een training ontwikkeld. De training is ontwikkeld door het externe opleidingsinstituut RadarAdvies in Amsterdam in samenwerking met de KNSA. Deze training helpt verenigingsbestuurders om op een gestructureerde wijze veiligheidsrisico’s te herkennen en deze risico’s op een juiste manier te benaderen. Deze training levert daarmee een bijdrage aan het nog veiliger maken van de schietsportbeoefening in Nederland. Mijn Ministerie heeft het belang van deze training onderschreven en heeft daarvoor ook een financiële bijdrage beschikbaar gesteld.
Gezien het bovenstaande ben ik van mening dat bestuurders van schietsportverenigingen in staat moeten zijn om te komen tot een verantwoorde afweging.
Wordt er gecontroleerd of een aspirantlid de vragen naar waarheid heeft ingevuld? Zo ja door wie? Zo nee, waarom niet?
Er bestaat geen zekerheid of de vragen naar waarheid zijn ingevuld. De training voor verenigingsbestuurders, die de KNSA aanbiedt, besteedt daaraan wel aandacht en verstrekt aan die bestuurders de kennis die nodig is om een juiste en zorgvuldige beoordeling te maken. Wanneer op een later tijdstip blijkt dat het potentiële lid de Eigen Verklaring niet naar waarheid heeft ingevuld, wordt diens lidmaatschap opgezegd.
Is de inhoud van de hierboven genoemde Eigen Verklaring en de wijze waarop ermee moet worden gewerkt in overeenstemming met hetgeen u in een brief aan de Kamer heeft geschetst over de herziening van het aanvraagproces en de toezicht op wapenverlof?1
Ja.
Ziet u aanleiding om voor schutterijverenigingen een uitzondering te maken?
De basiscertificering en het daaruit voortvloeiende proces voor de verkrijging van het lidmaatschap van een schietsportvereniging, waaronder de Eigen Verklaring, geldt voor alle verenigingen waarbij gebruik wordt gemaakt van vuurwapens, en dus ook voor de schutterij- verenigingen en de Gilden. De KNSA heeft hierover reeds overleg gevoerd met een vertegenwoordiging van de schutterijen en de Gilden vanwege hun bijzondere positie.
Het bericht dat een standaard screening bij vrouwen met een botbreuk in veel gevallen huiselijk geweld kan voorkomen |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat een standaard screening bij vrouwen met een botbreuk in veel gevallen huiselijk geweld kan voorkomen?1
Ja.
Is het waar dat één op de acht vrouwen die in Nederland terecht komt bij de spoedeisende hulp is mishandeld door haar partner, en dat artsen op deze afdelingen partnermishandeling zelden herkennen? Zo ja, waar ligt dat aan? Zo nee, waar blijkt dat uit?
De Canadese onderzoekster heeft in het onderzoek2 alleen gekeken naar vrouwen met botbreuken. Zij heeft hiervoor gegevens verzameld van drieduizend vrouwen voornamelijk uit Canada en de VS. Ook vrouwen uit Denemarken, India en Nederland deden mee. In Nederland waren het AMC en het OLVG betrokken bij het onderzoek. Eén op de acht vrouwen die in Nederland met botbreuken op de spoedeisende hulp terechtkomt, is mishandeld door haar partner. Het is mij niet bekend in hoeveel van deze gevallen Nederlandse artsen partnermishandeling herkennen.
Wist u dat een op de vijf vrouwen in de loop van hun leven te maken krijgt met geweld van de (ex-)partner, en dat vrouwen door angst, schaamte en schuldgevoelens mishandeling niet graag toegeven? Zo ja, deelt u de opvatting dat orthopedische chirurgen en traumachirurgen vaker moeten doorvragen, indien een vrouw zich met een botbreuk meldt?
Ja, dat is mij bekend. Daartoe is sinds 1 juli 2013 de meldcode verplicht voorgeschreven. Niet alleen orthopedische chirurgen en traumachirurgen, maar alle professionals in de sectoren van de meldcode huiselijk geweld dienen (beter) te signaleren en de stappen van de meldcode te zetten. Hierbij hoort ook een gesprek met de cliënt waarin wordt doorgevraagd naar de oorzaak van eventueel letsel.
Bent u van mening dat vrouwen die met een botbreuk op de afdeling spoedeisende hulp komen standaard gecontroleerd zouden moeten worden op huiselijk geweld? Zo ja, op welke wijze kan een dergelijke standaard controle het beste geïmplementeerd worden?
Ik laat het oordeel of specifiek voor slachtoffers van botbreuken een aparte screening nodig is over aan de branche- en beroepsorganisaties. Ik heb daarom de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Geneeskunst (KNMG) geattendeerd op het onderzoek waarop het artikel in het Brabants Dagblad gebaseerd is.
Ik wil voorkomen dat er voor verschillende typen letsel, (onnodig) verschillende procedures ontstaan. Daarom richt ik mij met de wet meldcode en het Plan van aanpak GIA in opleidingen op alle vormen van geweld in huiselijke kring. Ik vertrouw erop dat professionals hierdoor, ook bij afdelingen spoedeisende hulp, alerter worden op signalen van partnergeweld, zoals botbreuken.
Is het waar dat orthopedische chirurgen en traumachirurgen in hun opleiding niet leren hoe zij signalen van huiselijk geweld en kindermishandeling kunnen herkennen? Bent u bereid het competentieprofiel van deze specialistenopleidingen te laten aanpassen, opdat huiselijk geweld en kindermishandeling hierin een plaats krijgt? Zo ja, per wanneer kan dit gerealiseerd worden? Zo nee, waarom niet?
Met mijn plan van aanpak GIA in opleidingen stimuleer ik dat opleidingen structureel aandacht besteden aan Geweld in Afhankelijkheidsrelaties, waaronder partnergeweld. Hierin worden ook de medische basisopleidingen meegenomen. Alle artsen, waaronder orthopeden en traumachirurgen, volgen een medische basisopleiding.
Het Raamplan artsenopleidingen beschrijft de landelijke eindtermen van de basisopleiding tot arts. Daarin wordt op dit moment niet expliciet ingegaan op het onderwijs met betrekking tot het signaleren van (kindermishandeling en) huiselijk geweld. De KNMG zet zich er voor in om dit onderwerp in het curriculum te krijgen. Daarnaast heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) de basisopleidingen voor beroepen in de gezondheidszorg aanbevolen om huiselijk geweld en kindermishandeling op te nemen in basisopleidingen. In 2014 gaat de IGZ na of deze aanbeveling is opgevolgd.
Op dit moment werkt de KNMG aan de afronding van een competentieprofiel waarin handvatten zijn opgenomen voor wetenschappelijke verenigingen over hoe in de opleiding aandacht aan het herkennen van huiselijk geweld kan worden besteed. Dit competentieprofiel is door de KNMG samen met vertegenwoordigers van verschillende wetenschappelijke verenigingen opgesteld. Bij het opstellen van het competentieprofiel is aangesloten bij de opleidingsplannen van de wetenschappelijke verenigingen.
Het experiment regelarme zorg |
|
Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht dat Zorgorganisatie Careyn uit het experiment regelarme zorg stapt?1
Ja.
Wat is precies de reden die Careyn hiervoor aangeeft?
Voor de «reset» van het Experiment Regelarm Careyn zijn drie redenen. De eerste reden houdt verband met de primaire reden voor Careyn om deel te nemen aan het experiment regelarme instellingen. Careyn was en is van mening dat de langdurige zorg meer cliëntgericht vormgegeven moet worden, cliënten ondersteunt dienen te worden in zelfredzaamheid, er meer ruimte voor de professional moet zijn en de kosten van de zorg kunnen en moeten dalen. Careyn vond het een maatschappelijke plicht om als een van de grootste aanbieders in de langdurige zorg deze visie ook in de praktijk te laten zien en daarmee een bijdrage leveren aan het debat over de toekomst van de langdurige zorg. Deelname aan experiment regelarme instellingen vormde voor Careyn een manier om deze visie uit te voeren en een bijdrage te leveren aan toekomst van de langdurige zorg. Door middel van de hervorming van de langdurige zorg wordt veel van deze visie reeds vorm gegeven. De resultaten van het experiment (2015) komen later dan de hervorming plaatsvindt. Hiermee is de noodzaak voor het experiment voor Careyn afgenomen.
De tweede reden is dat ten behoeve van het adequaat kunnen vormgeven van decentralisaties en overhevelingen naar de WMO en Zvw, het voor de dialoog tussen Careyn, zorgkantoren en NZa, CIZ en CAK het beschikken over de reguliere AWBZ-gegevens (indicaties, bekostigingsparameters) wenselijk is. De derde reden is dat om het experiment regelarme instellingen bij Careyn goed vorm te kunnen geven, er in het belang van cliënten, de aansluiting tussen de reguliere registratie en het experiment geborgd moet worden (zie ook 3). Soms ook met het oog op het belang van de cliënt, zoals het kunnen behouden van de TOG-regeling. Deze borging is voor Careyn, de zorgkantoren, CIZ en CAk betrekkelijk arbeidsintensief gebleken.
Klopt het dat de regelarme aanpak in sommige gevallen leidt tot meer in plaats van minder regels? Wat is hiervoor de oorzaak?
Een van de uitgangspunten bij de definitieve vormgeving van het experiment regelarme instellingen was dat cliënten geen hinder van het experiment mogen hebben. Vanwege dit belang is aansluiting tussen de reguliere registraties (m.n. indicatiestelling, bekostiging) en de registratie in de experimenten aangebracht. Dit kan op sommige onderdelen tot een meer ingewikkelde registratie leiden.
Deelt u de mening dat de regeldruk in de zorg aanzienlijk dient te worden teruggebracht? Denkt u dat het huidige experiment daar daadwerkelijk toe bijdraagt? Is het nodig het huidige experiment aan te passen?
Ik ben van mening dat de administratieve lasten in de langdurige zorg tot het minimale beperkt moeten worden. Het experiment regelarme instellingen levert een wezenlijke bijdrage aan het verkrijgen van inzichten hoe dit zou kunnen. Voor wat betreft het experiment van Careyn verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Hoe ziet u de omvang van de regeldruk na de hervormingen in de langdurige zorg ten opzichte van de huidige situatie?
De gevoelde administratieve lasten in de langdurige zorg hangen voor het leeuwendeel niet samen met de regeldruk, maar met de wijze waarop zorgaanbieders zelf hun administratieve processen inrichten. Ik verwijs hierbij kortheidshalve naar de tussenevaluatie van het experiment van Opella, die Opella u zelf heeft doen toekomen. Uit deze evaluatie blijkt dat voor het wegnemen van de gevoelde administratieve lasten de zorgaanbieder zelf ook een belangrijke bijdrage kan leveren. Ook uit deze evaluatie blijkt dat het wegnemen van de administratieve lasten ook de cultuur betreft. Zorgaanbieders reduceren risico’s door ook zelf regels en administratieve procedures in te stellen. Het geven van ruimte aan de professional betekent ook het accepteren van enige risico’s.
Wat de overheid kan doen is zorgen voor de adequate gestandaardiseerde informatie uitwisseling tussen partijen. Het betreft dan de gegevens op het punt van de indicatiestelling, de bekostiging (functies en klassen) en de verschillen in inkoop. Standaardisatie betekent voorspelbaarheid, daardoor adequaat kunnen inzetten van ICT en eenmalig gegevens vastleggen. Om hier gaandeweg meer samenhang in aan te brengen werk ik samen met zowel de VNG als ZN. Daarnaast kan de overheid onnodige regels wegnemen of duidelijkheid omtrent te regels verschaffen, zoals de minutenregistratie.
Hoe gaat u er voor zorgen, mede met het oog op de noodzakelijke hervormingen, dat de bureaucratie fors wordt verminderd?
Zie antwoord vraag 5.
De beveiliging van joodse instellingen |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Veiligheid zware last voor joden»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het gegeven dat joodse instellingen het enorme bedrag van 800.000 euro per jaar kwijt zijn aan beveiligingskosten?
Ik ben bekend met het feit dat de joodse instellingen kosten maken voor hun beveiliging.
Voor iedere burger, culturele, religieuze of onderwijsinstelling worden op gelijke wijze beveiligingsmaatregelen genomen op basis van dreiging en risico. Dreiging en risico wordt op geobjectiveerde wijze vastgesteld door de politie-, inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Daarmee wordt op proportionele wijze voor veiligheid gezorgd. Bij het nemen van beveiligingsmaatregelen geldt een getrapte verantwoordelijkheid. De eigen verantwoordelijkheid van burgers en organisaties staat voorop. Ieder mag, binnen de grenzen van de wet, die maatregelen nemen die hij/zij nodig acht. De overheid kan aanvullende maatregelen nemen indien burgers of organisaties waartoe zij behoren op eigen kracht geen weerstand kunnen bieden tegen dreiging en risico.
Vorig najaar heb ik verschillende werkbezoeken gebracht aan joodse instellingen en is de situatie grondig geanalyseerd. Hierover is uitgebreid met uw Kamer gesproken (TK 2012–2013, 30 950, nr. 46) en vanzelfsprekend worden dreiging en risico continu gemonitord. Ik zie op dit moment geen aanleiding om op mijn eerdere standpunt terug te komen. Indien dreiging en risico daartoe aanleiding geven wordt direct actie ondernomen. Om een blijvend gevoel te houden bij de veiligheidsbeleving en -maatregelen van de joodse gemeenschap blijf ik jaarlijks met hen in gesprek.
Bewaken en beveiligen moet gezien worden als het sluitstuk van maatregelen. Het Kabinet zet stevig in op de aanpak van discriminatie in alle vormen. De aanpak van antisemitisme maakt, als een vorm van discriminatie, deel uit van de aanpak van high impact crimes en is onderdeel van de landelijke prioriteiten voor de politie. Bij commune delicten waarbij een discriminatoir aspect een rol heeft gespeeld wordt de strafeis verhoogd met 50%. Als het gaat om een ingrijpend delict wordt de strafeis verhoogd tot 100%. De bestrijding van antisemitisme vraagt ook om voorlichting en actief optreden vanuit de samenleving. Voor de in dat kader ondernomen acties verwijs ik u naar de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 13 maart 2013 (TK, vergaderjaar 2012–2013, 30 950, nr. 49).
In hoeverre bent u bekend met het rapport «Jong in Brussel» waaruit blijkt dat 50% van de islamitische scholieren antisemitisch is? Wat is hierover uw oordeel?
Wanneer wordt er nu eens een specifiek onderzoek gedaan naar antisemitisme binnen de islamitische gemeenschap in Nederland?
Het onderzoek «Jong in Brussel: bevindingen uit de JOP-monitor2 Brussel» (2011) is mij bekend. De uitkomst dat 50% van de islamitische scholieren antisemitische denkbeelden hebben, is een zorgelijke uitkomst.
In Nederland ontbreekt tot nu toe een soortgelijk onderzoek. Wel is in opdracht van de Anne Frank Stichting recentelijk onderzoek gedaan naar antisemitisme in het voortgezet onderwijs3. Het onderzoek biedt een goede kijk op de ervaring van docenten op middelbare scholen met antisemitische en andere discriminerende incidenten. Zo leert dit onderzoek dat antisemitisme vaak voorkomt in relatie tot voetbal. Dit voetbal gerelateerd antisemitisme kent zijn oorsprong in rivaliteit tussen fanschares van verschillende voetbalclubs en manifesteert zich ook buiten voetbalstadions op middelbare scholen. Het merendeel van de jongeren die zich antisemitisch uitlaten zijn Nederlandse jongeren zonder migratieachtergrond. Als het gaat om antisemitisme in reactie op of in relatie tot het Palestijns-Israëlisch conflict betreft het vaker jongeren uit een migrantenfamilie, met Turkse of Marokkaanse wortels. Het onderzoek maakt duidelijk dat meer dan een derde van de docenten het afgelopen jaar kwetsende opmerkingen over Joden of een ontkenning van de Holocaust heeft gehoord. Deze docenten horen nog vaker smadelijke uitingen aan het adres van homo’s of de Islam. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is naar aanleiding van een ronde-tafelgesprek over antisemitisme voornemens onderzoek te verrichten naar de achterliggende oorzaken van antisemitisme (triggerfactoren) onder jongeren. Daarbij zal worden voortgebouwd op uitkomsten van het onderzoek van de Anne Frank Stichting.
Bent u bereid maatregelen te treffen die ervoor zorgen dat de extra beveiliging van joodse instellingen niet langer noodzakelijk is?
Zie antwoord vraag 2.
Integriteitsonderzoeken onder gevangenispersoneel |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het feit dat jaarlijks gemiddeld 35 medewerkers in gevangenissen worden ontslagen wegens integriteitsschendingen?1 Wat is uw verklaring voor de grote verschillen tussen de inrichtingen?2
De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) pakt geconstateerde integritsschendingen direct aan. In 2010 heeft DJI een vernieuwde gedragscode ingevoerd waardoor er een sterkere bewustwording van integriteit binnen de inrichtingen is. De lichte stijging van het aantal strafontslagen in 2011 en 2012 houdt mogelijk hiermee verband. De verschillen per inrichting kunnen deels worden verklaard door de omvang van de inrichtingen. Ook waren er bepaalde inrichtingen met naar verhouding meer integriteitsschendingen. Daaraan is door de leiding van DJI extra aandacht besteed.
Wat is uw verklaring voor het feit dat het aantal strafontslagen ieder jaar stijgt?3 4
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de kritische opmerkingen over het Bureau Veiligheid & Integreit, dat dit geen onafhankelijke instantie is, partijdig zou zijn ten faveure van de inrichting en dat het Bureau soms wordt ingezet om lastige medewerkers er uit te werken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het Bureau Veiligheid & Integriteit (BV&I) valt rechtstreeks onder de hoofddirecteur van DJI. De onderzoeken voldoen aan de gestelde eisen van zorgvuldigheid, zoals het toepassen van hoor en wederhoor. Onderzoeken van BV&I blijken ook in rechterlijke procedures de toets der kritiek te kunnen doorstaan.
Hoe is het gesteld met de bescherming van klokkenluiders binnen het gevangeniswezen? Worden mensen die misstanden melden of kritiek uiten voldoende beschermd? Kunt u uw antwoord toelichten?
DJI werkt conform het Besluit van 15 december 2009, houdende een regeling voor het melden van een vermoeden van een misstand bij de sectoren Rijk en Politie (Staatsblad Jaargang 2009, Nr. 572). In deze «klokkenluidersregeling» van het Rijk is geregeld dat werknemers bij de overheid vermoedens van misstanden bij overheidsorganisaties moeten kunnen melden zonder dat zij ten gevolge van die melding nadelen ondervinden. Dit besluit wordt door DJI onverkort toegepast. Hierdoor is een adequate bescherming van melders van vermeende misstanden binnen het gevangeniswezen gewaarborgd.
Is het waar dat geregeld de melder wordt overgeplaatst of zelfs er uit wordt gewerkt, maar dat het eigenlijke probleem niet wordt opgelost?
Nee, dat is niet waar.
Ziet u mogelijkheden maatregelen te nemen om melders van misstanden in het gevangeniswezen betere bescherming te bieden, zodat problemen kunnen worden opgelost en deze klokkenluiders zelf niets hoeven te vrezen, waardoor de integriteit binnen het gevangeniswezen zal toenemen? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht “Gesjoemel bij reclassering” |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Gesjoemel bij reclassering. Taakgestraften maken bankjes voor zichzelf» en «Gestrafte kon klussen aan eigen spullen»?1
Ja
Was u eerder bekend met signalen over en onderzoeken naar het voor zichzelf maken van meubels door taakgestraften, het betalen voor die meubels, het thuis bezorgen van die meubels en praktijken zoals «misstanden, waaronder het aannemen van zwart geld, gesjoemel met urenregistraties, zwart werken aan een project, oneigenlijk gebruik van dienstauto’s en illegale vuilstort»? Zo ja, wat was u daarvan eerder bekend? Zo nee, vindt u dat u hiervan op de hoogte had moeten worden gesteld?
Door Reclassering Nederland ben ik op de hoogte gesteld van de signalen en de resultaten van de onderzoeken die zij in dit kader hebben laten uitvoeren. Reclassering Nederland heeft eerst intern onderzoek ingesteld naar de gemelde vermeende misstanden. Omdat Reclassering Nederland naar aanleiding van dit interne onderzoek onvoldoende in staat was uit te sluiten dat de gemelde misstanden hadden plaatsgevonden is vervolgens besloten tot een extern en onafhankelijk onderzoek door het recherchebureau Hoffmann te Almere. Tevens heeft Hoffmann een aanvullend onderzoek gedaan. Noch op basis van dit onderzoek, noch op basis van het vervolgonderzoek dat aansluitend hierop heeft plaatsgevonden, kon worden vastgesteld dat de gemelde misstanden ook daadwerkelijk hadden plaatsgevonden.
Recentelijk hebben de melders mij ook nogmaals gewezen op de «ernstige misstanden» bij de werkstraf projectplaats Koperwerf van Reclassering Nederland te Den Haag. De taakstraf is een strafrechtelijke sanctie en dient derhalve ook serieus, geloofwaardig en professioneel te worden uitgevoerd. De signalen van de melders over mogelijke misstanden neem ik dan ook zeer serieus. Derhalve heb ik aan de Raad van Toezicht van Reclassering Nederland gevraagd te beoordelen of er voldoende reden is om de gevraagde onderzoeken te (laten) verrichten en mij middels een ambtsbericht van zijn oordeel op de hoogte te brengen. De Raad van Toezicht van Reclassering Nederland is tot de conclusie gekomen dat door het inschakelen van het externe onderzoeksbureau deze vermeende misstanden voldoende onafhankelijk en afdoende zijn onderzocht. Ik heb geen reden aan de conclusie van de Raad van Toezicht van Reclassering Nederland te twijfelen. Deze uitkomst heb ik ook aan de drie melders medegedeeld.
Is het in het bericht gestelde, dat een concreet bekende taakgestrafte Scheveningse ondernemer nooit is benaderd voor een onderzoek terwijl hij op een bij de reclassering bekend adres woonde en steeds over hetzelfde telefoonnummer is blijven beschikken, waar? Zo ja, waarom is die persoon nooit benaderd? Zo nee, wat is er niet waar?
De in het bericht genoemde ex-taakgestrafte is in het kader van het onderzoek door Reclassering Nederland benaderd, echter zonder succes. Medewerkers van Reclassering Nederland zijn langsgegaan op het adres waar hij verbleef en tevens is getracht hem telefonisch op het bij Reclassering Nederland bekende nummer te bereiken. Dit heeft echter niet geleid tot daadwerkelijk contact met de ex-taakgestrafte. De woning bleek onbewoond en het telefoonnummer was gedurende die periode onbereikbaar. Verder is gezocht naar een eventueel ander telefoonnummer en adres van de ex-taakgestrafte. Dat leverde uiteindelijk niets op.
Acht u de genoemde onderzoeken die door Reclassering Nederland en in opdracht van Reclassering Nederland zijn gehouden afdoende en onafhankelijk genoeg? Zo nee, waarom niet en welke conclusies trekt u daar uit?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw oordeel over de in het bericht genoemde misstanden en de frequentie waarin die zouden hebben plaatsgevonden? Is dit wat u betreft aanleiding voor nader (strafrechtelijk) onderzoek? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik reeds heb aangegeven, is het uitvoeren van een taakstraf een strafrechtelijke sanctie en dient derhalve uiterst serieus genomen te worden. Klussen voor eigen gebruik en andere misstanden genoemd in het artikel zijn dan ook onacceptabel. Als tot taakstraffen veroordeelden financieel of materieel baat zouden hebben bij het uitvoeren van een taakstraf verliest deze straf aan kracht. In de interne richtlijnen van Reclassering Nederland is dan ook opgenomen dat het niet geoorloofd is om tijdens werkstraffen te klussen voor eigen gebruik, zoals het opknappen of vervaardigen van eigen meubels. Op basis van alle stukken ben ik van mening dat Reclassering Nederland serieus met de melding is omgegaan. Noch het eerste, noch het aanvullende onderzoek van Hoffmann geven enige aanleiding te constateren dat het gesjoemel ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Ik heb op dit moment geen reden aan de resultaten van deze onderzoeken te twijfelen. Het doen van nader (strafrechtelijk) onderzoek acht ik dan ook niet nodig.
Deelt u de mening dat op het moment dat tot taakstraffen veroordeelden financieel of materieel baat hebben bij de producten die zij tijdens hun taakstraf maken, daardoor het element van straf komt te vervallen of sterk aan kracht verliest? Zo ja, hoe kwalificeert u dan de in het bericht genoemde praktijk? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat medewerkers van de reclassering in de uitvoering van taakstraffen integer moeten handelen? Zo ja, zijn u uit de afgelopen vijf jaren incidenten bekend waaruit bleek dat medewerkers van de reclassering niet altijd integer hebben gehandeld en welke incidenten waren dat?
Uit het verleden blijkt dat Reclassering Nederland het doen van aangifte tegen misstanden niet schuwt indien dit noodzakelijk blijkt. Daarnaast geeft Reclassering Nederland invulling aan het bewaken van de integriteit door onder andere een klokkenluidersregeling en een gedragscode voor haar personeel. Ik deel de mening dat medewerkers van de reclassering integer moeten handelen en ik heb de overtuiging dat deze ook wordt gedeeld door de leiding van Reclassering Nederland.
De kosten uitzetting Guineese hongerstakers |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
In uw antwoorden op eerdere vragen over de medische opvang van twee uitgezette hongerstakers geeft u aan dat de kosten van de uitzetting per overheidsvlucht ongeveer 92.000 EUR bedroegen en dat de kosten van de delegatie die naar Guinee gereisd is 6.000 EUR bedroegen; zijn deze kosten enkel gemaakt voor de betreffende twee uitgezette hongerstakers?1
Ja.
Waaruit zijn deze kosten precies opgebouwd? Kunt u hiervan een gespecificeerd overzicht geven?
De gemaakte kosten voor de overheidsvlucht zien op de huur van het vliegtuig, inclusief brandstof en één persoon cabinepersoneel.
De gemaakte kosten (6.000 EUR) van de delegatie van twee personen die naar Guinee is afgereisd op 18 augustus jl. en op 20 augustus is teruggekeerd, kunnen als volgt worden onderverdeeld: ticketkosten (ca. 4.000 EUR), hotelkosten (ca. 1.000 EUR) en overige kosten voor onder meer vervoer, inhuur van een tolk en visumleges (ca. 1.000 EUR).
Wat is de frequentie van deze speciaal ingezette overheidsvluchten voor uitgezette vreemdelingen op jaarbasis? Wat was deze in 2012 en wat is de verwachting voor 2014?
Sinds 2011 is, inclusief deze betreffende vlucht naar Guinee, bij drie gelegenheden gebruik gemaakt van een individuele overheidsvlucht om vreemdelingen uit te zetten, eenmaal in 2011 en tweemaal in 2013.
Uitzetting met een individuele overheidsvlucht is een uitzonderingssituatie waar voor wordt gekozen als het belang van terugkeer groot is, met name als het gaat om vreemdelingen met een specifieke strafrechtelijke achtergrond en die zich dusdanig gewelddadig of dreigend uitlaten dat uitzetting met een lijnvlucht niet mogelijk is. In dit geval is met de uitzetting ook een bijzonder openbare orde belang gediend.
Omdat tot de inzet van individuele overheidsvluchten wordt besloten op grond van de individuele omstandigheden, is het niet mogelijk van tevoren een verwachting aan te geven.
Wat zijn de kosten van het uitzetten van vreemdelingen met overheidsvluchten op jaarbasis?
In 2012 zijn zeven groepsgewijze uitzettingen per overheidsvlucht gerealiseerd, waarbij in totaal 37 vreemdelingen zijn uitgezet. In vijf gevallen ging het om een overheidsvlucht uitgevoerd in samenwerking met andere EU lidstaten met ondersteuning van Frontex. De totale kosten voor de zeven vluchten bedroegen ca. 508.000 EUR. Daarvan is ongeveer 313.000 EUR (62%) gefinancierd door gebruikmaking van Europese fondsen. De eigen bijdrage van de Nederlandse overheid aan de zeven overheidsvluchten bedraagt derhalve ongeveer 195.000 EUR. Dit betekent dat de kosten die de Nederlandse overheid heeft besteed per vreemdeling die in 2012 is uitgezet per overheidsvlucht ca. 5.270 EUR bedraagt.
De keuze voor een groepsgewijze uitzetting wordt veelal bepaald door overwegingen in het kader van doelmatigheid, hoofdzakelijk de omvang van de groep vreemdelingen behorend tot één enkele nationaliteit in het vertrekproces van de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V). Zoals ik bovenstaand heb geschreven geldt voor individuele overheidsvluchten dan weer dat het besluit over de inzet daarvan afhankelijk is van de individuele omstandigheden. Daarom is het niet mogelijk uitspraken te doen over de verwachte kosten van overheidsvluchten in 2014.
Wat was deze in 2012 en wat is de verwachting voor 2014? Wat zijn de kosten per uitgezette asielzoeker als er gebruik gemaakt wordt van gecombineerde uitzettingsvluchten, in samenwerking met andere EU Lidstaten? Hoe vaak wordt er gebruik gemaakt van een dergelijke samenwerking? Wat was de frequentie in 2012 en wat is de verwachting voor 2014?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre worden deze gecombineerde vluchten financieel ondersteund door het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen (Frontex)? Kunt u hiervan een gespecificeerd overzicht geven?
Zie antwoord vraag 4.
Eerder dit jaar zijn er al kritische vragen gesteld over de werkwijze en kosten van zogenaamde taskforces voor uitzettingen naar Guinee en hebt u aangegeven dat de Commissie Integraal Toezicht Terugkeer (CITT) in de uitzending van Nieuwsuur heeft aangekondigd een onderzoek te starten naar de werkwijze van de taskforces uit Guinee; heeft u al resultaten van dit onderzoek ontvangen en wat voor conclusies verbindt u hieraan? Zo nee, wanneer verwacht u deze resultaten?
De CITT heeft mij geïnformeerd dat de uitkomsten van dit onderzoek deel zullen uitmaken van het jaarverslag van de CITT over 2013 tenzij er uit het onderzoek dringende zaken naar boven komen die voor de CITT reden zijn om mij tussentijds te berichten. Zo’n tussentijds bericht heb ik tot op heden niet ontvangen. Ik wacht de verdere uitkomsten van het onderzoek van de CITT en de verwerking ervan in het Jaarverslag 2013 dan ook af.
Ik zie derhalve geen aanleiding om het gebruik van deze taskforces in afwachting van het jaarverslag van de CITT stop te zetten.
Wordt er gedurende het onderzoek van de CITT nog gebruik gemaakt van de taskforces voor uitzetting naar Guinee?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de begrotingsbehandeling 2014 van het ministerie van Veiligheid en Justitie?
Ja.
Het feit dat Blackrock vastgoed gaat keuren waar het zelf belang in heeft |
|
Arnold Merkies (SP) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Hoe is de Nederlandsche Bank (DNB) tot de keuze gekomen om de Amerikaanse vermogensbeheerder BlackRock in te huren voor het doorlichten van de vastgoedportefeuilles van Nederlandse banken?1
Op 8 juli heeft DNB een Europese aanbesteding uitgeschreven volgens een versnelde niet-openbare procedure conform de Aanbestedingswet. De aankondiging is gepubliceerd op diverse openbare gespecialiseerde websites. Naar aanleiding van de aankondiging hebben zes verschillende partijen een aanmelding ingediend die zijn beoordeeld op de geschiktheidseisen en kwalitatieve selectiecriteria die DNB vooraf heeft vastgesteld. Hierbij gaat het onder andere over ervaring met dit soort grote en complexe waarderingsvraagstukken en de kennis om grote hoeveelheid ingewikkelde leningsconstructies goed te modeleren. Op basis van de gunningscriteria is BlackRock Solutions als beste uit de bus gekomen en heeft de opdracht gekregen.
Kunt u vertellen welke andere partijen meededen bij de aanbesteding? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke partijen waren dat?
Na de openbare selectieprocedure zijn 5 partijen in de gelegenheid geweest om zich in te schrijven voor het tweede deel van aanbestedingsprocedure. Deze was vanwege het toezichtsvertrouwelijke karakter van het onderzoek geheim. Er kunnen daarom ook geen mededelingen worden gedaan over welke partijen hier bij betrokken waren.
Maakt het voor u uit of de door DNB ingehuurde partij een belang heeft in een bank die door haar wordt doorgelicht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke conclusies verbindt u daaraan?
BlackRock heeft zelf geen direct belang in ING (zie ook het antwoord op vraag 4). Daarnaast hebben bijna alle partijen die ervaringen hebben om grote portefeuilles te waarderen belangen in de markten waarin zij opereren, hebben zij eerder advies- of controlewerk gedaan of hebben zij ervaring met de aan- of verkoop van activa.
DNB heeft een contract gesloten met BlackRock Solutions, de adviestak van BlackRock, die gescheiden is van de beleggingstak van BlackRock. Tussen deze takken van een onderneming als BlackRock staan zogenaamde Chinese Walls om te voorkomen dat belangenverstrengeling kan plaatsvinden of bedrijfsgevoelige informatie misbruikt kan worden. Een dergelijke interne scheiding – waarbij bedrijfsgevoelige informatie alleen binnen een bepaald team of onderdeel van een bedrijf gebruikt mag worden – is gebruikelijk in de financiële wereld, maar bijvoorbeeld ook bij advocaten of adviseurs.
Vanwege de gevoelige aard van het onderzoek dat BlackRock Solutions zal uitvoeren, zijn in het contract tussen DNB en BlackRock Solutions zware condities opgenomen om misbruik van informatie te voorkomen en eventuele risico's van belangenverstrengeling in te dammen. Standaard onderdelen van zo’n contract zijn strikte voorwaarden voor de werking van de Chinese Walls, boeteclausules in het geval van overtredingen en een screening van alle betrokken consultants door DNB op eenzelfde niveau als dat gebeurt bij DNB-medewerkers.
Kunt u bevestigen dat BlackRock een kapitaalbelang en stemrecht van respectievelijk 4,5 procent en 5,14 procent heeft in ING?
BlackRock heeft zelf geen direct belang in ING. Wel beheert BlackRock gelden voor haar cliënten in ING voor respectievelijk 5 procent kapitaalbelang en 5,57 procent stemrecht (door BlackRock gemeld aan de AFM per 29 oktober 2013). Het overgrote deel van deze belangen komen voort uit de indexfondsen die BlackRock beheert, waarbij sprake is van het (passief) kopiëren van een index en waar geen actieve beleggingskeuzes door BlackRock gemaakt worden.
Vindt u dat er hierdoor sprake is van belangenverstrengeling? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke conclusies trekt u daaruit?
Nee, zie de antwoorden op vragen 3 en 4. Met DNB acht ik voldoende gewaarborgd dat een onafhankelijk en grondig onderzoek door BlackRock Solutions kan plaatsvinden.
Bent u het ermee eens dat, mede gezien de enorme verschillen die te zien waren bij de waardering van de vastgoedportefeuille van SNS, er grote interpretatieverschillen mogelijk zijn in de manier waarop vastgoed gewaardeerd wordt?
Antwoord op vragen 6, 7 en 8: Bij de waardering van de vastgoedportefeuille van SNS is gebruik gemaakt van de zogenoemde reële economische waarde methodiek, conform de eisen die de Europese Commissie hier aan stelt.2 Uitgangspunt bij deze exercitie was dat de vastgoedleningenportefeuille zou worden afgescheiden en overgedragen naar een zelfstandige vastgoedbeheerorganisatie. Bij deze waardering is gewerkt met een basisscenario (base case) en een negatief scenario (adverse case). Beide scenario’s hebben als input gediend bij het vaststellen van de overdrachtswaarde. Bij de huidige doorlichting van de Nederlandse vastgoedleningenportefeuille van banken door DNB, is de continuïteit van de betreffende banken het uitgangspunt («going concern»). De waardering zal hier dus uitgaan van de aanname dat de vastgoedportefeuilles niet worden overgedragen aan een derde partij.
Waardering van commercieel vastgoed(leningen)portefeuilles is altijd gevoelig voor de exacte timing van de waardering, de economische uitgangspunten en de gehanteerde methodologie. DNB schrijft de methodologie en de economische uitgangspunten zelf voor, de consultants assisteren bij de uitvoering. Uiteindelijk is het aan DNB om aan de uitkomsten de juiste conclusies te verbinden vanuit toezichthouderperspectief.
Schept dat niet de mogelijkheid voor een belanghebbende partij om de vastgoedportefeuille op een voor haar gunstige wijze te waarderen?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat het daardoor wel heel erg moeilijk wordt om vast te stellen of er door de belanghebbende partij in eigen belang is gehandeld bij het doorlichten van de banken?
Zie antwoord vraag 6.
Misbruik van Syrische minderjarige vluchtelingen |
|
Roelof van Laar (PvdA), Michiel Servaes (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de verschillende reportages en artikelen over kindermisbruik en kindhuwelijken in Syrië en omringende landen, waaronder het artikel1 op de website van de Thomson Reuters Foundation en een videoreportage van RTL?2
Ja.
Kunt u de trend die genoemd wordt in het artikel, die van een stijgend aantal zaken van kindermisbruik en kindhuwelijken onder Syrische (vluchtelingen)meisjes in en rondom Syrië, bevestigen?
De trend van kindermisbruik en met name kindhuwelijken is bekend. Kindhuwelijken zijn geen nieuw fenomeen in o.a. het Midden-Oosten, maar door de Syrische crisis lijkt het aantal gevallen toe te nemen. Dit is echter moeilijk te controleren en cijfers zijn niet beschikbaar.
Kunt u bevestigen dat mannen vanuit Saoedi-Arabië en andere landen in het Midden-Oosten actief op zoek zijn naar kindbruidjes onder Syrische vluchtelingen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven welke maatregelen er internationaal worden genomen om deze kinderen te beschermen en deze trend een halt toe te roepen, en wat de rol van Nederland hierbij is?
Internationaal is een belangrijke eerste stap gezet door de aanname op 27 september jl. van een resolutie in de Mensenrechtenraad (MRR) waarmee erkend wordt dat kindhuwelijken en gedwongen huwelijken resulteren in een aantal fundamentele mensenrechtenschendingen. Het Kantoor van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten is verzocht om hierover een rapport op te stellen en een paneldiscussie te organiseren tijdens de 26e Mensenrechtenraad in juni 2014 («Strengthening efforts to prevent and eliminate child, early and forced marriages: challenges, achievements, best practices and implementation gaps»). Nederland was een van de initiatiefnemers van deze resolutie, samen met Canada, Finland en Zwitserland. De resolutie is gesteund door 107 landen maar de Golfstaten zagen af van co-sponsoring vanwege de verwijzing naar SRGR. Nu de resolutie het onderwerp op de agenda van de MRR heeft geplaatst biedt het vervolgtraject mogelijkheden tot inhoudelijke verdieping en draagvlakverbreding.
Bent u bereid om de autoriteiten van de landen, waaruit de plegers van deze misdaden komen, aan te spreken op hun betrokkenheid bij deze schanddaden?
Bestrijding van kindhuwelijken is een prioriteit in het Nederlandse beleid. Zoals vermeld in de nota Wat de Wereld Verdient (blz. 27) maakt Nederland zich sterk voor het tegengaan van huwelijksdwang (kindbruiden) en seksueel geweld, onder meer door deelname aan de internationale campagne «Girls not Brides».
Nederland brengt het thema internationaal onder de aandacht in diverse gremia, waaronder de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, de Veiligheidsraad, de Mensenrechtenraad en de Raad van Europa en draagt actief bij aan de preventie van geweld tegen vrouwen en meisjes, zowel bilateraal als multilateraal. Zo organiseerden Nederland, Canada en Ghana op 25 september en marge van de AVVN een side-event over beëindiging van kindhuwelijken, getiteld «Too Young To Wed», in aanwezigheid van een voormalig potentieel Pakistaans kindbruidje. Hierbij heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking speciale aandacht gevraagd voor deze wanpraktijk en opgeroepen tot het vormen van een brede coalitie die concrete actie moet gaan ondernemen om kindhuwelijken tegen te gaan.
Op 18 oktober jl. heeft Nederland bijgedragen aan het open debat in de Veiligheidsraad over vrouwen, vrede en veiligheid en in EU-verband is de VR-resolutie gesteund die oproept tot krachtige implementatie van VR-resolutie 1325.
Aanspreken van de autoriteiten van de landen waaruit de plegers komen, heeft het meeste zin als dit in internationaal verband gebeurt. Daarom ondersteunt Nederland initiatieven in andere gremia zoals het «Preventing Sexual Violence in Conflict»-initiatief dat door de Britse Minister van Buitenlandse Zaken William Hague is gelanceerd en waarvoor via de G8 bredere internationale steun wordt geworven. Samen met de NGO «Girls Not Brides» maakt Nederland deel uit van de internationale campagne tegen kindhuwelijken. Financieel draagt Nederland bij aan de uitbanning van geweld tegen vrouwen en meisjes via het UN Trustfund to Eliminate Violence against Women (dat tot op heden 135 lokale initiatieven in 128 landen ter bestrijding van geweld tegen vrouwen en meisjes heeft gefinancierd) en via het door het Ministerie van Buitenlandse Zaken ingestelde Funding Leadership and Opportunities for Women-fonds (FLOW) voor projecten op het gebied van bestrijding van geweld tegen vrouwen en meisjes en economische weerbaarheid en politieke participatie van vrouwen, waarbij speciale aandacht uitgaat naar de MENA-regio.
Bent u bereid om dit thema internationaal onder de aandacht te brengen? Zo ja, op welke manier en in welke gremia?
Zie antwoord vraag 5.
In welke mate wordt er binnen de huidige middelen voor noodhulp voor de crisis in Syrië ook ingezet op de bescherming van meisjes tegen seksueel geweld en uithuwelijking?
Tijdens haar bezoek medio september aan het Syrische vluchtelingenkamp Za’ateri in Jordanië en aan illegale kampementen in Libanon, alsmede in gesprekken met UNICEF en UNHCR, heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking specifiek aandacht besteed aan de positie van vrouwen en meisjes. Hierbij werd ook ingegaan op het probleem dat meisjes, in een poging hen te beschermen, op steeds jongere leeftijd worden uitgehuwelijkt.
UNHCR heeft bewustmakingsprogramma’s over kindhuwelijken voor Syrische vluchtelingen en focust op identificatie van kwetsbare gezinnen in dit opzicht. Tot op heden heeft Nederland aan UNHCR een ongeoormerkte bijdrage van 36 miljoen euro humanitaire hulp voor slachtoffers van de Syrische crisis beschikbaar gesteld. Tevens is voor de Syrische crisis uit dit budget 3,5 miljoen euro beschikbaar gesteld aan de VN-organisatie voor kinderen UNICEF, die zich ook bezig houdt met bestrijding van deze kwalijke praktijken en gender gerelateerd en seksueel geweld.
Tekort aan huisartsen in Drenthe |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het Een Vandaag-item «Drenthe: tekort aan huisartsen door gebrek opvolgers»?1
Ja.
Bent u ook geschrokken van het feit dat sommige huisartsen in Zuidwest-Drenthe al jaren op zoek zijn naar een opvolger terwijl er op korte termijn naar verwachting 25–30 huisartsen nodig zijn om de huisartsencapaciteit op niveau te houden?
Mij is bekend dat zich op termijn mogelijk problemen kunnen voordoen bij het vinden van opvolging voor huisartsen in de regio Drenthe. Huisartsenkring Drenthe heeft een enquête uitgezet om in kaart te brengen hoeveel huisartsen op basis van hun leeftijd de komende jaren de praktijk zullen beëindigen en waar mogelijk problemen zich voordoen bij het vinden van opvolging. Dit om hier tijdig op te kunnen anticiperen en waar mogelijk ondersteuning te bieden.
Zijn er bij u, naast Zuidwest-Drenthe en Noordoost-Groningen, meer gebieden bekend waar deze problematiek zich voordoet?
Nee, er zijn mij geen andere regio’s bekend waarin op korte termijn sprake is van een tekort aan huisartsen. In de werkgroep «zorg en sociale draagkracht»2 worden de gevolgen van krimp op het terrein van zorg besproken en worden zorgvraagstukken geïnventariseerd. Tot nu toe heeft alleen de regio Drenthe door middel van de uitkomsten van de enquête inzicht gegeven in het te verwachten tekort aan huisartsen de komende jaren.
Deelt u de mening dat de situatie omtrent de opvolging van huisartsen in buitengebieden al jaren zorgelijk is en dat landelijke aansturing noodzakelijk lijkt om de huisartsencapaciteit daar voldoende beschikbaar te houden?
Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht en moeten ervoor zorgen dat er voldoende huisartsenzorg voor hun verzekerden kan worden ingekocht, ook in buitengebieden. Wanneer een verzekeraar te weinig onderneemt om de toegang tot de huisartsenzorg te borgen en te financieren kan de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) de verzekeraar aanspreken op zijn zorgplicht.
De overheid heeft vooral een taak te zorgen voor voldoende opleidingsplaatsen voor huisartsen. De Huisartsopleiding Nederland (HON) is verantwoordelijk voor het verdelen van de opleidingsplaatsen over het land en houdt bij deze verdeling rekening met de inwoneraantallen in het gebied van het opleidingsinstituut. Lokale overheden kunnen daarnaast faciliterend optreden om hun aantrekkelijkheid als vestigingsplaats voor huisartsen te vergroten.
Hoe kijkt u aan tegen een oplossing waarin zorgverzekeraars huisartstarieven differentiëren zodat het huisartsenwerk in buitengebieden aantrekkelijker kan worden gemaakt? Is voor tariefdifferentiatie voor huisartsen een ministerieel besluit nodig of mogen zorgverzekeraars dit al?
Binnen de bekostigingssystematiek van huisartsenzorg is het mogelijk dat aanbieders van huisartsenzorg en verzekeraars, via de module Modernisering & Innovatie (M&I-module), afspraken maken ter versterking van de eerste lijn. Indien verzekeraars ervoor kiezen om aanvullende afspraken te maken met huisartsen in buitengebieden zodat deze verzekeraars kunnen voldoen aan hun zorgplicht, heb ik hier geen bezwaren tegen.
Deelt u de mening dat dit naast de problematiek omtrent het beschikbaar houden van voldoende huisartsencapaciteit, extra noodzakelijk is aangezien het uitgerekend gebieden betreft waar de bevolking relatief ongezonder is?2 In hoeverre vindt u dat de verantwoordelijkheid van in buitengebieden actieve zorgverzekeraars reikt om tot een oplossing te komen? Waar eindigt de verantwoordelijkheid van de verzekeraars en waar begint uw verantwoordelijkheid als het gaat om het tegengaan van de sociaal economische gezondheidsverschillen in Zuidoost-Drenthe en Noordoost-Groningen?
Het is de verantwoordelijkheid van verzekeraars om voldoende zorg in te kopen om jegens hun verzekerden aan de zorgplicht te kunnen voldoen. Dit betekent dat verzekeraars ervoor dienen te zorgen dat verzekerden die woonachtig zijn in deze gebieden gebruik kunnen maken van huisartsenzorg. Voor wat betreft de regio Drenthe heb ik vernomen dat de Drentse LHV kring (Landelijke Huisartsen Vereniging), de Drentse Huisartsen Coöperatie en de Centrale Huisartsen Dienst met de preferente verzekeraar Achmea in gesprek zijn om samen tot een oplossing te komen. Er is een plan van aanpak opgesteld waarin aandacht wordt besteed aan financiële, infrastructurele- en personele incentives. Zo stelt Achmea via de M&I-module met ingang van 2014 extra geld beschikbaar om startende huisartsen te motiveren om zich in Drenthe te vestigen. Daarnaast is overeengekomen dat Achmea de opleiding van vijf extra physician assistants betaalt. Dit zijn hoogopgeleide zorgverleners die onder supervisie van de huisarts taken kunnen overnemen.
Ik zie het als mijn verantwoordelijkheid dat verzekeraars via de risicoverevening vereveningsbijdragen toegekend krijgen die rekening houden met de gezondheid van hun verzekerdenpopulatie. Uit de zorgthermometer «zorg in regio’s 2013» van Vektis blijkt dat de gemiddelde kosten per verzekerde relatief hoog zijn in Drenthe en Groningen. Dit hangt mede samen met de vergrijzing in deze gebieden, waardoor het aantal mensen met een chronische ziekte ook relatief hoog is. Overigens blijkt uit gegevens van de GGD Drenthe dat de volwassen bevolking van Drenthe niet ongezonder is dan de gezondheid van de gemiddelde Nederlander. Binnen Drenthe zijn echter wel verschillen waarneembaar, welke samenhangen met verschillen in sociaal economische status (SES).
Hoe kijkt u aan tegen een oplossing waarin een gezondheidscentrum geplaatst wordt in probleemgebieden om zodoende de aanwas van nieuwe huisartsen aantrekkelijker te maken? Wat zou u kunnen doen als zich hier investeringsproblemen voordoen?
Het is mij bekend dat (beginnend) huisartsen steeds minder kiezen voor een solopraktijk en vaak een voorkeur hebben om in een groepspraktijk werkzaam te zijn. Uit de NIVEL beroepsregistraties blijkt dat er in verhouding in Drenthe relatief veel huisartsen werkzaam zijn in groepspraktijken.
Ik kan mij voorstellen dat in plattelandsgebieden gezondheidscentra, taakherschikking en multidisciplinaire samenwerking kunnen bijdragen aan het optimaal vormgeven van het benodigde zorgaanbod. Welke oplossing het beste is zal regio-afhankelijk zijn en aan het oordeel van verzekeraars en aanbieders in de regio.
In hoeverre mogen flankerende incentives worden ingezet om vestiging van nieuwe huisartsen en hun partners aantrekkelijker te maken in buitengebieden? Hoe kijkt u aan tegen een oplossing waarin wordt gezorgd voor werkbemiddeling voor partners van huisartsen? Wie zou een dergelijke werkbemiddeling moeten betalen?
Het is algemeen bekend dat de komende dertig jaar in Nederland een bevolkingsdaling optreedt en dat in krimpregio’s deze bevolkingsdaling sneller optreedt dan in andere delen van Nederland. Structurele krimp op regionale schaal zal, in combinatie met ontgroening en vergrijzing, gevolgen hebben voor diverse terreinen zoals wonen, werken, onderwijs, bereikbaarheid en ook de zorg- en welzijnsvoorzieningen. Om de uitdagingen voor de toekomst aan te gaan is er een interbestuurlijk actieplan bevolkingsdaling opgesteld «Krimpen met kwaliteit!», welke ook ingaat op thema’s als de zorg en de arbeidsmarkt. Zo wordt in relatie tot de zorg in het actieplan weergegeven dat krimpregio’s bij uitstek geschikt zijn om te experimenteren met nieuwe werkwijzen, bijvoorbeeld de inzet van ICT in de zorg / e-health. Voor tijdelijke financiering van dergelijke experimenten kunnen de regio’s bijvoorbeeld gebruik maken van de beleidsregel innovatie van de NZa.
Met dit interbestuurlijk actieplan geven de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), Interprovinciaal Overleg (IPO) en de Rijksoverheid richting aan een gezamenlijke beleidsaanpak van bevolkingsdaling met daarbij concreet geformuleerde korte- en lange termijn acties.
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voert momenteel een quickscan uit welke tot doel heeft inzicht te bieden in het verwachte huisartsentekort in de noordelijke krimp- en anticipeerregio’s (waaronder Drenthe). Hier worden ook de verzekeraars bij betrokken. Voor meer informatie over deze quickscan verwijs ik u naar de website «Van meer naar beter».4
Hoe kijkt u aan tegen overige flankerende incentives, zoals dat in andere bedrijfstakken meer gebruikelijk is (het beschikbaar stellen van goedkopere hypotheken, het overkopen van de huizen die moeten worden achtergelaten, auto’s voor partners om woon-werkverkeer te faciliteren, reiskostenvergoedingen etc.)?
Zie antwoord vraag 8.
In hoeverre kan de beschikbaarheidsbijdrage worden ingezet voor het inzetten van nieuwe huisartsen in buitengebieden? Kan dit geregeld worden via de wet?
Het instrument beschikbaarheidsbijdrage is vastgelegd in de Wet marktordening gezondheidszorg (WMG). Deze beschikbaarheidsbijdrage maakt bekostiging van zorgaanbieders mogelijk voor activiteiten en voorzieningen ten behoeve van de beschikbaarheid van vormen van zorg waarvan de kosten voor de afzonderlijke prestaties niet of niet geheel zijn toe te rekenen naar of in rekening te brengen zijn aan individuele zorgverzekeraars of verzekerden, of waarbij een toerekening van de kosten naar tarieven marktverstorend zou werken, en die niet op andere wijze worden bekostigd.
Het instrument beschikbaarheidbijdrage is derhalve een last resort optie die pas in beeld komt als een benodigde vorm van zorg niet (voldoende) in de markt tot stand komt. Daarvan is hier naar mijn mening geen sprake. Het is aan zorgverzekeraars om de toegang tot de huisartsenzorg te borgen en te financieren. Het in het artikel gesignaleerde probleem is vooral dat huisartsen niet in die regio willen werken, daarbij lijkt de bekostiging/tarifering niet het knelpunt te zijn. In dergelijke omstandigheden is er geen reden om een beschikbaarheidbijdrage in te zetten.
Wat kunt u nog meer doen om de situatie te verbeteren?
Zie antwoord vraag 8.
Gaat u op korte termijn actie ondernemen om voldoende huisartsencapaciteit in buitengebieden te garanderen?
Zie antwoord vraag 8.
Het weren van lesbiënnes, homo’s en bi’s in de Golfstaten |
|
Linda Voortman (GL), Bram van Ojik (GL) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Kent u het bericht dat de Golfstaten lesbiënnes, homo’s en bi’s met een door Koeweit ontwikkelde test gaan weren? Zo ja, klopt dit bericht?1
Ja, het bericht is bekend. Volgens informatie van het Koeweitse ministerie van Buitenlandse Zaken betreft het een voorstel dat Koeweit zou overwegen te doen aan de leden van de Gulf Cooperation Council (GCC) om gezamenlijk de mogelijkheden te onderzoeken om personen die in aanmerking willen komen voor een (werk)visum of verblijfsvergunning een geslachtstest te laten ondergaan als onderdeel van de vereiste medische testen. Het idee lijkt zich te richten tegen transgenders.
Deelt u de mening dat dit een weerzinwekkende ontwikkeling is en dat daarvan krachtig afstand genomen moet worden?
Het eventueel doorvoeren van een dergelijke geslachtstest staat op gespannen voet met het recht op een gelijkwaardige behandeling en met de waarden waar het kabinet zich sterk voor maakt.
Deelt u tevens de mening dat deze tests in ieder geval op gespannen voet staan met het internationale recht op gelijkwaardige behandeling? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om in onderlinge diplomatieke contacten en in Europees en/of VN-verband deze Golfstaten aan te spreken op de ontwikkeling en de toepassing van dit soort discriminatoire praktijken? Zo nee, waarom niet?
Het ministerie van Buitenlandse Zaken volgt de situatie op de voet, staat in contact met EU-partners en zal indien het opportuun mocht zijn gepaste actie ondernemen gezamenlijk met internationale partners.
Zie ook de antwoorden op de Kamervragen van het lid Ten Broeke en het lid Bruins Slot met respectievelijk referentienummer 2013Z19340 en 2013Z19545.
Nederlandse financiële instellingen die investeren in kernwapens |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Is het u bekend dat er wereldwijd voor meer dan 314 miljard dollar geïnvesteerd wordt in kernwapenproducenten?1 Deelt u de mening dat het ethisch wenselijk is niet te investeren in de producenten van deze massavernietigingswapens? Zo nee, waarom niet?
Ik heb kennis genomen van het rapport «Don’t bank on the bomb»2 waarin wordt gesteld dat wereldwijd voor meer dan 314 miljard dollar geïnvesteerd wordt in kernwapenproducenten.
Nederland is verdragspartij bij het Nucleaire Non-Proliferatie Verdrag (NPV) en streeft naar een wereld zonder kernwapens. Het kabinet heeft dit recent aangegeven in de Beleidsbrief nucleaire ontwapening en non-proliferatie, d.d. 24 oktober 2013, Kamerstuk 33 783, nr. 1. Het NPV verbiedt het bezit van kernwapens door de erkende kernwapenstaten echter niet. In Nederland opererende financiële instellingen dienen zich te houden aan de nationale wetgeving, waarin ook Nederlandse verdragsverplichtingen, zoals die van het NPV, zijn vervat. Binnen deze wettelijke kaders hebben financiële instellingen een eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van hun beleggings- en investeringsbeleid.
Is het u bekend dat er in de landen Zwitserland, Nieuw Zeeland en Australië wetgeving is om investeringen in kernwapens tegen te gaan? Is het u tevens bekend dat de Ethische Advies Raad2 van het Noorse Overheidspensioenfonds, ondanks het feit dat kernwapens nog niet universeel verboden zijn, al in 2004 heeft besloten niet meer te investeren in kernwapenproducenten omdat deze naar zijn mening in strijd zijn met fundamentele humanitaire principes? Deelt u deze mening?
Onder verwijzing naar het antwoord bij vraag 1 wordt er geen verbod inzake het investeren in bedrijven die onderdelen voor kernwapens maken overwogen. Een onderzoek hiernaar is om die reden niet opportuun. Eventuele verbodswetgeving met betrekking tot dergelijke investeringen in andere landen is tegen deze achtergrond eveneens niet relevant.
Bent u bereid de mogelijkheden voor soortgelijke wetgeving in Nederland te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 2.
Is het u bekend dat ook het ABP – pensioenfonds voor overheid en onderwijs – nog steeds meer dan een miljard investeert in kernwapenproducenten? (1,21 miljard)
Het ABP heeft ervoor gekozen om de nationale wetgeving en internationale verdragsverplichtingen van de Nederlandse overheid als norm te nemen om te beoordelen waar het fonds wel en niet in belegt. Het ABP-bestuur is verantwoordelijk voor het beleggingsbeleid van het ABP en legt daarover verantwoording af aan haar achterban en stakeholders. Beleggingen in bedrijven die onder meer onderdelen van kernwapens maken, zijn niet uitgesloten in het beleggingsbeleid.
Deelt u de mening dat, hoewel pensioenfondsen in Nederland primair zelf verantwoordelijk zijn voor hun beleggingsbeleid, het wenselijk is om de gelden die namens overheidspersoneel gereserveerd/gespaard worden bij een dergelijk fonds, niet in massavernietigingswapens te investeren?
Pensioenfondsen zijn inderdaad zelf verantwoordelijk voor het beleggingsbeleid. Het pensioenfondsbestuur gaat over de beslissing in welke bedrijven of sectoren geïnvesteerd wordt. Het ABP heeft als beleid dat de beleggingen moeten passen binnen de nationale wetgeving. Het beleid rond maatschappelijk verantwoord beleggen, waar ook het beleggen in kernwapens bij hoort, staat met regelmaat op de agenda van het ABP. Het kabinet ziet daarom geen meerwaarde in het opnieuw onder de aandacht brengen van dit onderwerp bij het ABP. Het ABP is volgens het 14 november gepubliceerde rapport van de Vereniging van Beleggers voor Duurzame Ontwikkeling één van de fondsen met de meeste aandacht voor maatschappelijk verantwoord beleggen.
Bent u bereid om, juist omdat het om geld van overheidspersoneel gaat, met het ABP in gesprek te gaan over deze investeringen?
Zie antwoord vraag 5.
Is het u bekend dat ook ABN Amro nog steeds investeert in kernwapenproducenten? Is het u bekend dat deze investering nog maar 7,62 miljoen dollar bedraagt?
Ik heb van ABN AMRO vernomen dat in haar beleid is vastgelegd dat zij geen relaties wil met bedrijven die onderdelen van kernwapens maken. Hieruit volgt dat ABN AMRO geen krediet verstrekt aan dergelijke bedrijven. Wel is het zo dat in een aantal fondsen die door Neuflize OBC worden aangeboden, aandelen zitten van bedrijven die te relateren zijn aan kernwapens. Het gaat om EUR 7,5 miljoen in 7 bedrijven. De fondsen waar het om gaat, worden samengesteld door een derde gemandateerde partij. ABN AMRO vermeldt op haar website dat het beleid van ABN AMRO niet van toepassing is op mandaten. Door ABN AMRO is aangegeven dat er vanuit Neuflize OBC gesprekken worden gevoerd met gemandateerde partijen om ervoor te zorgen dat deze verder verduurzamen.
Deelt u onze mening dat het een kleine stap is voor deze systeembank om te stoppen met alle investeringen in kernwapenproducenten? Bent u bereid om er juist bij deze systeembank, waar u een bijzondere zeggenschap over heeft, op aan te dringen om niet langer te investeren in kernwapens? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven onder het antwoord op vraag 3 wordt een dergelijk verbod niet overwogen, dus ook niet voor ABN AMRO. De aandelen ABN AMRO worden beheerd door de onafhankelijke stichting NL Financial instruments (NLFI). Aanleiding voor oprichting van NLFI was de wens van de Tweede Kamer (motie-Weekers c.s., Kamerstukken II 2008/09, 31 965, nr. 7) om het aandeelhouderschap in financiële instellingen op een zakelijke, transparante en niet-politieke wijze in te vullen. De Staat stelt als aandeelhouder geen individuele eisen aan financiële instellingen.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg over pensioenonderwerpen op 6 november 2013?
Dat is in verband met de afstemming tussen de verschillende ministeries helaas niet gelukt.
Het ongekende geweld tegen christenen in Egypte, zoals gedocumenteerd door Amnesty International |
|
Han ten Broeke (VVD), Joël Voordewind (CU), Pieter Omtzigt (CDA), Kees van der Staaij (SGP), Michiel Servaes (PvdA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het recente gedetailleerde rapport van Amnesty International, waarin wordt beschreven hoe Koptische christenen op zeer grote schaal het doelwit zijn van aanhangers van de afgezette president Morsi? Hoe beoordeelt u dit rapport?1
De bevindingen in het rapport zijn zorgwekkend en sluiten aan bij de berichten die sindsdien over het gebruikte geweld zijn verschenen. Een van de aanbevelingen die in het rapport worden gedaan betreft de noodzaak van een volledig, onafhankelijk en onpartijdig onderzoek naar het sektarisch geweld dat heeft plaatsgehad sinds 3 juli jl. Het kabinet bepleit de noodzaak van een dergelijk onpartijdig onderzoek bij de Egyptische autoriteiten, zowel bilateraal als in EU- en in VN-verband.
Welke trends en achtergronden zijn momenteel zichtbaar in Egypte als het gaat om sektarisch geweld jegens christenen en andere religieuze minderheden?
Waar Egypte in de afgelopen jaren spanning heeft gekend tussen moslims en christenen is deze spanning sinds de machtswisseling in juli jl. toegenomen. Het sektarisch geweld is deels politiek en deels religieus gedreven, maar komt ook voort uit frustratie over armoede, werkloosheid en gebrek aan onderwijs. Niet alleen christenen zijn het slachtoffer van sektarisch geweld, ook andere religieuze minderheden waaronder shi’iieten zijn slachtoffer daarvan.
De Nederlandse ambassadeur in Egypte heeft onlangs een bezoek gebracht aan het gouverneraat Minya, waar sektarische spanningen en geweld vooral in de periode na 14 augustus jl. tot uitbarsting zijn gekomen. Hij sprak met lokale autoriteiten en geestelijk leiders, onder wie de provinciale gouverneur en vertegenwoordigers van zowel christenen als moslims. Lokale autoriteiten en geestelijk leiders verklaarden dat er in de betreffende periode, juist omdat de politie zelf ook slachtoffer was van geweld, er onvoldoende capaciteit was om bescherming te bieden aan de kerken die doelwit werden van aanvallen. Overigens verklaarden christelijke leiders zich tevreden over de bijstand die sindsdien van de autoriteiten werd verkregen en de samenwerking met gematigde moslims. Verder heeft de koptische paus Tawadros onlangs tegenover EU Hoge Vertegenwoordiger Ashton zijn steun voor de huidige interim-regering onderstreept.
Kunt u cijfers verstrekken omtrent het aantal christenen dat in de afgelopen periode getroffen is door het geweld en het aantal kerken dat vernield is?
Er is op dit moment geen eenduidige informatie beschikbaar over het aantal slachtoffers en over het aantal kerken dat is vernield in de afgelopen periode.
Wat is uw indruk van de inspanningen die de Egyptische autoriteiten plegen om deze gewelddadigheden in te dammen? Geven zij hieraan in uw ogen voldoende prioriteit? Welke beweging is hier zichtbaar?
De interim-regering heeft haar intenties om de koptische minderheid te beschermen duidelijk uitgesproken, maar is nog niet in staat gebleken noodzakelijke politiële en justitiële verbeteringen door te voeren.
De Egyptische veiligheidssector voorkomt het geweld tegen christenen nog niet op voldoende en effectieve wijze. Legereenheden zijn niet altijd in de buurt en lokale overheden handelen soms weinig doortastend ten behoeve van de bescherming van de koptische gemeenschap.
Welke contacten hebben u en de EU momenteel met de Egyptische autoriteiten om dit geweld in te perken en om dit hoge prioriteit te geven? Wat zijn hiervan de resultaten?
Het kabinet heeft herhaaldelijk tegenover de Egyptische autoriteiten zijn zorgen geuit over de geweldsescalaties die zich op 14 augustus en daarna hebben voorgedaan. Het kabinet dringt aan op onafhankelijk onderzoek en vervolging van de daders. Daarbij is nog onvoldoende resultaat bereikt door de Egyptische autoriteiten.
EU Hoge Vertegenwoordiger Catherine Ashton heeft het geweld, en de aanvallen op kerken in het bijzonder, veroordeeld in meerdere verklaringen en tijdens haar bezoek aan Cairo op 2-3 oktober gepleit voor onafhankelijk onderzoek. Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 21 augustus jl. is ook de situatie van de kopten aan de orde gekomen en zijn de zorgen van de EU neergelegd in Raadsconclusies.
Op welke wijze kan de internationale gemeenschap de Egyptische autoriteiten concreet ondersteunen bij het ontwikkelen van een strategie om nieuw geweld jegens christenen en andere minderheden te voorkomen? Bent u bereid om hierbij het initiatief te nemen?
Nederland heeft in EU-verband herhaaldelijk initiatief genomen om sektarisch geweld in Egypte aan te kaarten. In de ogen van het Nederlandse kabinet zou de internationale gemeenschap Egypte niet alleen op dit thema moeten aanspreken, maar ook concrete steun moeten aanbieden ten aanzien van sectoren als handhaving, opsporing en onderzoek. Nederland ontplooit reeds kleinschalige initiatieven op dit punt, bijvoorbeeld door Egyptische rechters te trainen en contacten tussen imams en priesters te organiseren die een matigend effect beogen.
De grotendeels onbestrafte islamitische jihad tegen Kopten in Egypte |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Kent u het rapport «How long are we going to live in this injustice»?1
Ja.
Onderkent u de dodelijke rol van de islam, gezien het feit dat aan vrijwel alle terreuraanvallen op de kopten en hun kerken en eigendommen jihadoproepen uit moskeeën vooraf gingen?
Het kabinet verwerpt jihadoproepen en acht het zeer betreurenswaardig dat religieuze locaties zijn gebruikt om op te roepen tot haat jegens minderheden. Overigens is ook op seculiere locaties dergelijke haat gepredikt.
Wat is uw reactie op Amnesty’s constatering dat onder Morsi de islamitische retoriek door leden en volgelingen van de moslimbroederschap toenam en aanvallen op kerken geheel onbestraft bleven? Welke conclusies trekt u hieruit voor de steun die Nederland destijds aan de moslimbroederschap gaf, steun die zich zelfs uitstrekte tot samenwerking op regeringsniveau?
Aanvallen op religieuze minderheden zijn in Egypte doorgaans onbestraft gebleven, zowel onder bewind van president Mubarak, de Supreme Council of the Armed Forces, president Morsi als onder de huidige interim-regering.
Nederland benadrukt het belang van politieke inclusiviteit, maar verleent geen steun aan de Moslimbroederschap en heeft dat ook in het verleden niet gedaan. Bilaterale samenwerking betrof samenwerking met door het Egyptische volk gekozen vertegenwoordigers. Daarnaast is samenwerking met maatschappelijke organisaties gefinancierd.
Hoe beoordeelt u de zorgen van de lokale bevolking en advocaten dat de huidige onderzoeken naar geweld partijdig zijn omdat het leger het alleen op moslimbroeders gemunt heeft, terwijl de salafistische daders vrij rond lopen?2
Zie het antwoord op vraag 10.
Bent u bereid er bij de Egyptische autoriteiten op aan te dringen dat alle jihadistische daders worden opgepakt, ongeacht tot welke islamitische club zij behoren; en de koptische slachtoffers (zoals Nadi Mehani) van rechtsvervolging worden ontslagen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe apprecieert u het verzoek van kopten om de moslimbroederschap op de EU-terreurlijst te plaatsen? Bent u bereid onderzoek in de stellen naar het terroristische karakter van de moslimbroederschap en salafistische groeperingen die verantwoordelijk zijn voor de terreuraanvallen op kopten?3
In het antwoord op vraag 10 wordt nader ingegaan op onderzoek naar de gewelddadigheden. Voorop staat dat dergelijk onderzoek nodig is vooraleer conclusies kunnen worden getrokken.
Hoe beoordeelt u het feit dat in Delga van christenen jizya (beschermingsgeld) wordt geëist door hun islamitische buren? Bent u ermee bekend dat sinds Mubarak’s vertrek in moskeeën wordt opgeroepen tot het vorderen van jizya? Bent u bereid te onderzoeken welke acties de internationale gemeenschap kan ondernemen tegen de verwerpelijke jizya-praktijk?
Na het afzetten van president Morsi op 3 juli jl. nam de wetteloosheid toe en werden in sommige streken van Egypte, waaronder het stadje Delga, door extremisten religieuze belastingen als jizya gevorderd van niet-moslims. Inmiddels is aan het machtsvacuüm in Delga een einde gekomen na een gezamenlijke politie- en legeractie. De lokale autoriteiten handhaven nu de orde en voorkomen het heffen van religieuze belastingen.
De Egyptische autoriteiten hebben voorts in september jl. aan 55.000 extremistische en haatzaaiende imams een «preekverbod» opgelegd. Alleen predikanten met een vergunning mogen nog voorgaan in moskeeën, waardoor er een zekere mate van controle is op opruiende preken.
De internationale gemeenschap dringt bij de huidige interim-regering aan om de rechtsstaat te versterken, waarmee praktijken zoals religieuze belastingen voorkomen moeten worden.
Deelt u de ongerustheid over de wijdverbreide bewapening onder Egyptische islamieten en bent u bereid te pleiten voor een civiele ontwapeningscampagne?
Onder de hele Egyptische bevolking is wapenbezit een wijdverbreid probleem. Een algemene ontwapeningscampagne zou zinvol zijn. Het terugdringen van wapenbezit bij particulieren heeft de aandacht van de internationale gemeenschap en de Egyptische autoriteiten.
Heeft u de Egyptische autoriteiten om opheldering gevraagd hoe het heeft kunnen gebeuren dat, terwijl er voldoende signalen waren dat zowel politie als kerken doelwit zouden worden van «wraakacties», zelfs de reguliere bescherming van kerken teruggetrokken was op 14 augustus 2013?
De Nederlandse ambassadeur in Egypte heeft onlangs een bezoek gebracht aan het gouverneraat Minya, waar sektarische spanningen en geweld vooral in de periode na 14 augustus jl. tot uitbarsting zijn gekomen. Hij sprak met lokale autoriteiten en geestelijk leiders, onder wie de provinciale gouverneur en vertegenwoordigers van zowel christenen als moslims. Lokale autoriteiten en geestelijk leiders verklaarden dat er in de betreffende periode, juist omdat de politie zelf ook slachtoffer was van geweld, onvoldoende capaciteit was om bescherming te bieden aan de kerken die doelwit werden van aanvallen. Overigens verklaarden christelijke leiders zich tevreden over de bijstand die sindsdien van de autoriteiten werd verkregen en de samenwerking met gematigde moslims.
Kunt u aangeven wat u tot nu uw inspanningen zijn geweest en wat u nog gaat doen om gerechtigheid te bewerkstellingen voor de slachtoffers van de jihadterreur op 14 augustus 2013, waarbij 60 kerken en 207 koptische eigendommen werden aangevallen, minstens vier kopten werden gedood, en een onbekend aantal gewonden viel?
Het kabinet heeft herhaaldelijk tegenover de Egyptische autoriteiten zorgen geuit over de geweldsescalaties die zich op 14 augustus en daarna hebben voorgedaan. Het kabinet dringt aan op onafhankelijk onderzoek naar alle incidenten en vervolging van de daders. Daarbij is nog onvoldoende resultaat bereikt door de Egyptische autoriteiten.
EU Hoge Vertegenwoordiger Catherine Ashton heeft het geweld, en de aanvallen op kerken in het bijzonder, veroordeeld in meerdere verklaringen en tijdens haar bezoek aan Cairo op 2-3 oktober gepleit voor onafhankelijk onderzoek. Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 21 augustus jl. is ook de situatie van de kopten aan de orde gekomen en zijn de zorgen van de EU neergelegd in de Raadsconclusies.
Hoe beoordeelt u het feit dat er nog steeds geen uitslag openbaar gemaakt is van het schimmige onderzoek naar het Maspero-bloedbad dat precies 2 jaar geleden plaatsvond, en dat er maar 3 soldaten wegens doodslag zijn veroordeeld tot lage straffen?
Het is teleurstellend dat, voor zover bekend, er geen breed onderzoek heeft plaatsgevonden naar het Maspero-incident. Tegelijkertijd stelt het kabinet vast dat er wel strafrechtelijk onderzoek heeft plaatsgevonden naar enkele daders en dat dat tot veroordelingen heeft geleid.
Heeft u er op basis van het Maspero-onderzoek wel vertrouwen in dat Egypte in staat is tot een onafhankelijk onderzoek naar a) de jihadterreur tegen kopten sinds Morsi’s aftreden, en b) het eigen falende optreden van de huidige Egyptische regering? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, ziet u kans en aanleiding te pleiten voor een onafhankelijk onderzoek?
De interim-regering heeft haar intenties om de koptische minderheid te beschermen duidelijk uitgesproken, maar is nog niet in staat gebleken noodzakelijke politiële en justitiële verbeteringen door te voeren.
Zie ook het antwoord op vraag 10.
Het bericht dat een medische test homo’s moet ‘detecteren’ en uit Golfstaten weren |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat een medische test homo’s moet «detecteren» en uit Golfstaten zoals Koeweit moet weren?1
Ja.
Vindt u ook dat de ontwikkeling en toepassing van zo’n medische test met een dergelijk doel onwenselijk is?
Ja.
Ziet u mogelijkheden om over deze onwenselijke ontwikkeling opheldering bij betrokken landen te vragen, zo nodig in Europees verband?
Volgens informatie van het Koeweitse ministerie van Buitenlandse Zaken betreft het een voorstel dat Koeweit zou overwegen te doen aan de leden van de Gulf Cooperation Council (GCC) om gezamenlijk de mogelijkheden te onderzoeken om personen die in aanmerking willen komen voor een (werk)visum of verblijfsvergunning een geslachtstest te laten ondergaan als onderdeel van de vereiste medische testen. Het ministerie van Buitenlandse Zaken volgt de situatie op de voet, staat in contact met EU-partners en zal indien het opportuun mocht zijn gepaste actie ondernemen gezamenlijk met internationale partners.
Zie ook de antwoorden op de Kamervragen van het lid Ten Broeke en de leden Voortman en Van Ojik met respectievelijk referentienummer 2013Z19340 en 2013Z19664.
Wat betekent dit voor de Fédération Internationale de Football Association (FIFA), die voor 2022 het WK voetbal aan één van de Golfstaten heeft toegewezen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u ook van mening dat de FIFA ervoor moet zorgen dat er geen discriminerende belemmeringen zijn om bij het WK in 2022 aanwezig te kunnen zijn?
Zie antwoord vraag 3.
De Buitenring Parkstad in Limburg |
|
Eric Smaling (SP) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de Argos-uitzending op Radio 1 van 5 oktober jl., gewijd aan het thema «Een halve weg in Limburg» en een eerdere tv-uitzending over de Buitenring Parkstad in De Slag om Nederland van 16 april 2012?
Ja.
Betreft de «binnenkort te verwachten wetgeving» waarop de bestuursrechter preludeert, die eerst nog door twee Kamers moet worden goedgekeurd, de Programmatische Aanpak Stikstof? Zo ja, deelt u de mening dat daarmee het doorkruisen van twee Natura-2000 gebieden kan worden omzeild, waarna er alsnog harder dan 80 km per uur kan worden gereden? Zo nee, welke wetgeving betreft het dan wel?
De uitspraak over «binnenkort te verwachten wetgeving» is mij niet bekend. Indien gedoeld wordt op wetgeving over de wijziging van de Natuurbeschermingswet in relatie tot de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) kan ik bevestigen dat Staatssecretaris Dijksma onlangs een voorstel voor wijziging van de Natuurbeschermingswet aan de Tweede Kamer heeft gezonden.
De Buitenring Parkstad Limburg is een provinciaal project. Gedeputeerde Staten van Limburg zijn het bevoegde gezag voor de vergunningverlening. Zij zijn derhalve verantwoordelijk voor de wijze waarop met wetgeving wordt omgegaan. Ook het bepalen van de toegestane maximumsnelheid is een bevoegdheid van de provincie. Het past mij derhalve niet hierover uitspraken te doen.
Hoe duidt u de in het programma geuite meningen van twee hoogleraren, gespecialiseerd in het uit de hand lopen van de kosten bij grote infrastructurele projecten, die nut en noodzaak van de Buitenring Parkstad sterk in twijfel trokken en redeneerden dat er naar rentabiliteit was toegerekend, onder andere door uit te gaan van baten van een nog te bouwen pretpark oostelijk van Brunssum?
Het project Buitenring Parkstad Limburg is een provinciaal project. Het is dus niet aan mij, maar aan de provincie Limburg om een oordeel te geven over meningen betreffende dit project.
Bent u nog in een positie om via een aanwijzing een stokje te steken voor de uitvoering van het provinciale inpassingsplan, aangezien het Rijk de aansluiting van de Buitenring Parkstad op de A76 bij Nuth bekostigt en het hele project Buitenring Parkstad onder de Crisis- en herstelwet valt?
De (gedeeltelijke) bekostiging door het Rijk van de aansluiting van de Buitenring Parkstad op de A76 is vastgelegd in een convenant. Het Rijk draagt bij om een verkeersveilige en adequate aansluiting te krijgen van de Parkring op de A76. Hierbij worden de bestaande toe- en afritten bij Nuth en Schinnen opgeheven waardoor een verkeersveiligere situatie op de A76 ontstaat.
Indien nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, heb ik wettelijk de bevoegdheid tot het geven van een aanwijzing. Ik zie geen reden om deze bevoegdheid voor de Buitenring Parkstad toe te passen. Dat een project is opgenomen in Bijlage II van de Crisis- en herstelwet, is niet relevant voor deze afweging.
Bent u bereid u te beraden op de situatie die ontstaan is na de merkwaardige uitspraak van de bestuursrechter en met betrokkenen in de regio te praten? Bent u tevens bereid naar aanleiding daarvan alsnog de provincie een aanwijzing te geven om tot heroverweging over te gaan?
Zoals hiervoor aangegeven is de Buitenring Parkstad een provinciaal project. Het is dus een autonome provinciale bevoegdheid om te bepalen hoe om te gaan met de ontstane situatie.
Bent u van mening dat er voldoende aandacht is geschonken aan alternatieven voor de Buitenring Parkstad, zoals het oplossen van bestaande knelpunten in de Parkstad-gemeenten?
Het betreft hier een provinciaal project. Het is niet aan mij, maar aan de provincie Limburg om een inhoudelijk oordeel te hebben over het project Buitenring Parkstad.
Wat vindt u van het feit dat de kosten zijn opgelopen van 200 mln. euro naar rond de 500 mln. euro? Vormt dat een basis om in te grijpen?
Zie het antwoord op vraag 6.
Ligt het, gezien het feit dat het een krimpregio betreft, dat er vergrijzing optreedt en dat de regio verder door relatieve armoede en slechte kwaliteit van huizen en opleidingsniveaus wordt geteisterd, niet meer in de rede deze 500 mln. euro aan onderwijs en sloop, gerichte nieuwbouw en isolatie van oude mijnwerkerswoningen te steken en het vizier te richten op aansluiting bij Chemelot campus, bij het medische cluster Maastricht en bij onderwijs en onderzoek in Aken en omgeving?
Zie het antwoord op vraag 6.
Bent u bereid juist op dit cruciale dossier zichtbaarheid en betrokkenheid van het Rijk maximaal in te zetten, omdat in de regio Zuid-Limburg Den Haag regelmatig «ver weg» voelt?
Mijn betrokkenheid is bij alle regio’s gelijk, ongeacht de afstand tot Den Haag. Voor alle regio’s geldt, dat ik mij onthoud van oordelen over zaken die de autonome bevoegdheid van de regionale bestuurders aangaat.
De Facebook-actie “Banken weigeren betalingsverkeer te beveiligen” |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van de Facebook-actie «Banken weigeren betalingsverkeer te beveiligen»?1
Ja.
Weet u hoe vaak burgers onbedoeld geld overmaken naar een foutief banknummer?
Exacte cijfers over het aantal keer dat burgers onbedoeld geld overmaken naar een foutief rekeningnummer zijn mij niet bekend. Volgens de banken is het aantal problemen ten gevolge van verkeerd opgegeven rekeningnummers op jaarbasis beperkt. De Nederlandse 9-cijferige bankrekeningnummers bevatten namelijk een controlegetal. De kans dat per ongeluk overgeboekt wordt naar een verkeerd nummer is daarom niet groot. Omwisseling van twee cijfers of het vervangen van een cijfer door een ander cijfer leidt in veel gevallen tot een incorrect rekeningnummer. Uitzondering hierop vormen de rekeningnummers van de voormalige Postbank. De korte rekeningnummers van de voormalige Postbank bevatten geen controlegetal. Bij overboekingen naar deze nummers vond daarom wel naam-nummercontrole plaats. Dit vervalt met overgang naar de IBAN, omdat, zoals hierna in het antwoord op vraag 3 wordt toegelicht, in de IBAN nummers ook een controlegetal is opgenomen.
Vindt u de suggestie om nummer- en naamcontrole door de bank te laten plaatsvinden waardevol om het elektronisch betalingsverkeer beter te beveiligen?
Banken en betaalinstellingen zijn verplicht om een integere en beheerste bedrijfsvoering te voeren. Op welke wijze zij dit exact inrichten binnen de kaders van de regelgeving, is in eerste instantie aan die banken en betaalinstellingen zelf.
Van de banken heb ik begrepen dat invoering van een naam- en nummercontrole een forse investering zou vergen en uitvoeringsvragen met zich brengt. Daarbij zou het onder meer gaan om technische aspecten en de bescherming van de privacy van de rekeninghouders. Ik kan mij daarom voorstellen dat banken in hun overweging om al dan niet een naam- en nummercontrole in te voeren, meenemen dat Nederland per 1 februari 2014 migreert naar een Single Euro Payments Area (SEPA). Binnen SEPA wordt IBAN de standaard. Een Nederlandse IBAN (International Bank Account Number) is het huidige rekeningnummer, voorafgegaan door de landcode NL, de (verkorte) naam van bank en een controlegetal. Het controlegetal in een IBAN is bedoeld om te voorkomen dat door type- of schrijffouten geld wordt overgemaakt naar een verkeerd rekeningnummer. Door een zogenaamde modulo 97-proef controle kan, door middel van een rekensom, de foutieve invoer van rekeningnummers worden voorkomen.2
Bent u bereid om er bij de banken op aan te dringen dat zij consumenten meer bescherming bieden tegen fouten maken bij het elektronisch betalingsverkeer, opdat dergelijke incidenten zoals genoemd in de Facebook-actie minder vaak kunnen voorkomen?
Ik verwacht van banken dat foutieve opdrachten in goed onderling overleg tussen de klant en zijn bank worden opgelost. In de incidentele gevallen dat de klant en de bank er niet uitkomen kunnen klachten worden voorgelegd aan KiFiD.
Nationale koppen ten aanzien van Europese regelgeving op het gebied van landbouw, natuur en visserij |
|
Rudmer Heerema (VVD), Helma Lodders (VVD), André Bosman (VVD), Bart de Liefde (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Herinnert u zich nog uw toezegging tijdens de behandeling van de begroting Economische Zaken, onderdeel Landbouw en Natuur voor het jaar 2013 om voor het zomerreces 2013 een overzicht te sturen van Europese wet- en regelgeving die strenger is geïnterpreteerd door de Nederlandse overheid voor landbouwers, tuinders en vissers? Zo ja, kunt u toelichten waarom het niet gelukt is dit overzicht voor het zomerreces naar de Kamer te sturen?
Over de toezegging heb ik uw Kamer per brief geïnformeerd op 26 juni 2013. (Kamerstukken II 2012–2013, 21 501-32, nr. 722). Daarbij heb ik verwezen naar het brede onderzoek naar de nationale implementatie van Europese regelgeving naar aanleiding van de motie Van der Burg (Kamerstukken II, 2007/08, 29 515, nr. 2013), dat de minister van Economische Zaken na de zomer naar uw Kamer zou sturen. Uw Kamer heeft dit onderzoek ontvangen op 12 september 2013 (Kamerstukken II 2012/2013, 29 362, nr. 224, bijlage 249702).
Herinnert u zich nog uw toezegging in het schriftelijk overleg inzake de Landbouw- en Visserijraad, vastgesteld op 15 juli 2013, om voor de begrotingsbehandeling een overzicht naar de Kamer te sturen van alle Europese richtlijnen op het gebied van landbouw, natuur en visserij en de Nederlandse implementatie daarvan, specifiek de «nationale koppen» ten aanzien van deze Europese regels? Zo ja, kunt u bevestigen of het lukt om dit overzicht ruim op tijd voor de begrotingsbehandeling Economische Zaken, onderdeel Landbouw en Natuur voor het jaar 2014 naar de Kamer te sturen?
In de bijlage1 bij deze brief is per beleidsterrein of wetgevingscomplex beschreven wat het Europeesrechtelijke en nationaal wettelijke kader is en van welke nationale koppen hierbij op hoofdlijnen sprake is. Als nationale koppen zijn beschouwd die regels die zijn gesteld op onderwerpen die in EU-regelgeving zijn vervat en die stringenter zijn dan de betreffende EU-regelgeving. Geïnventariseerd is vigerende regelgeving. Nieuwe of in voorbereiding zijnde maatregelen zijn niet betrokken in deze inventarisatie. Het algemene uitgangspunt bij de nationale uitvoering en implementatie van Europese regels blijft dat deze lastenluw, dat wil zeggen met zo min mogelijk lasten voor het bedrijfsleven, geschiedt, tenzij er zwaarwegende redenen zijn hiervan af te wijken.
Kunt u in het overzicht ingaan op de gevolgen van «nationale koppen» ten aanzien van Europese regels op het gebied van dierenwelzijn, diergezondheid, plantgezondheid, gewasbeschermingsmiddelen, natuur, milieu, implementatie van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid en Gemeenschappelijk Visserijbeleid et cetera voor de administratieve lasten en nalevingskosten voor overheden, bedrijfsleven en burgers, en kunt in het overzicht ook aangeven wat de gevolgen van de «nationale koppen» zijn voor de economische ontwikkeling van bedrijven? Zo nee, waarom niet?
Regeldruk effecten worden bij het in kaart brengen uitgesplitst naar eenmalige dan wel structurele administratieve lasten en eenmalige dan wel structurele nalevingskosten. Daarnaast wordt per regeling aangegeven of de regeldruk effecten hun oorsprong hebben in internationale verplichtingen, of het gaat om de nationale implementatie van internationale verplichtingen, of dat het wetgeving betreft van nationale oorsprong. Sinds dit kabinet wordt tevens aangegeven of voor de minst belastende instrumentalisering van beleid is gekozen. Onder dit reeds brede palet van categorieën is niet voorzien in een nog fijnmazigere uitsplitsing, naar het bedrag dat binnen de categorieën aan te merken is als regeldruk ten gevolge van een nationale kop.
Ten algemene geldt dat de economische ontwikkeling gebaat is bij het verminderen regeldruk, dus ook bij het daar waar mogelijk schrappen van nationale koppen. Minder regeldruk leidt in beginsel immers tot een potentieel lagere kostprijs en een versnelling van (vergunning)procedures, waardoor economische capaciteiten beter kunnen worden benut.
Kunt u voorafgaand aan de begrotingsbehandeling Economische Zaken, onderdeel Landbouw en Natuur voor het jaar 2014 ook een overzicht sturen van alle regels die zijn verminderd, vereenvoudigd of geschrapt voor de landbouwers, tuinders en vissers in het kader van de afspraken uit het regeerakkoord om per 2017 een structurele verlaging van de regeldruk te hebben van 2,5 miljard euro en de minder meetbare, maar zeer merkbare regeldruk te verminderen in tenminste vijftien regeldichte sectoren, zoals agri & food? Zo nee, waarom niet?
Over de voortgang ten aanzien van de ambitie om de regeldruk per 2017 met 2,5 miljard euro te verminderen wordt uw Kamer twee maal per jaar geïnformeerd. Zoals gesteld in de Kamerbrief «Verzamelbrief regeldruk» van de minister van Economische Zaken (Kamerstuk 29 362 nr. 224, d.d. 12 september 2013), is gestart met een maatwerkaanpak regeldruk op enkele regeldichte domeinen, waaronder het agro & food domein. Over de maatwerkaanpak in het agro & food domein is in consulterende zin reeds gesproken met een aantal sectororganisaties. De verwachting is dat vóór het eind van dit jaar de uitvraag bij de sectororganisaties zal starten, waarna deze organisaties de mogelijkheid krijgen om knelpunten en mogelijke oplossingsrichtingen bij hun respectievelijke achterbannen te inventariseren. Deze zullen gezamenlijk met het bedrijfsleven worden geanalyseerd. Daarna zal uw Kamer hierover worden gerapporteerd.
Hieronder is aangegeven op welke wijze de regeldruk voor bedrijven op het gebied van landbouw, natuur en visserij zich naar huidige inzichten zal ontwikkelen. Het is een overzicht waarin zowel toenames als afnames van regeldruk zijn opgenomen. Geregistreerd zijn maatregelen met een regeldruk effect groter dan 100.000 euro. Het weergegeven regeldrukeffect is de som van structurele administratieve lasten en structurele nalevingskosten. Tegenover de toename van de regeldruk in 2014 staat dat sinds de start van dit kabinet tot eind 2013 een reductie zal worden behaald van 5,0 miljoen euro2.
De uitkomst van de discussie met uw Kamer over het mogelijk afschaffen van het dierrechtenstelsel in 2015 bepaalt of hiermee al dan niet een lastendrukvermindering kan worden gerealiseerd.
1
Meststelsel (stelsel van verantwoorde mestafzet)
1,0
2
PAS (Programmatische Aanpak Stikstof)
-1,7
3
Wetsvoorstel natuurbescherming
-0,5
4
Afschaffen bedrijfsregister agrarische bedrijven
-5,2
5
Vleesketen
-2,0
6
I&R paard
4,0
7
Besluit gezelschapsdieren (regels voor houden van dieren)
2,0
8
Diergeneesmiddelen (reglementering toediening door houders)
9,9
9
SGGV-casus Gewasbescherming
-2,6
10
Ontmantelen pbo’s
p.m.
Deelt u de opvatting dat met de toenemende regeldruk voor landbouwers, tuinbouwers en vissers het steeds moeilijker wordt om te ondernemen en hun koppositie als tweede voedselexporteur in de wereld vast te houden en dat hierdoor de goede naam van de Nederlandse land- en tuinbouw en visserijsector in het gedrang komt? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 101 in de »Antwoorden schriftelijke vragen begroting Economische Zaken 2013, Deel Landbouw en Natuur»(Kamerstukken II 2012/13, 33 750-XIII, nr. 9), waarin wordt aangegeven dat een van de speerpunten van het kabinet is het inzetten op een ondernemend Nederland, met een sterke internationale concurrentiepositie en een excellent ondernemersklimaat. Ondernemers moeten de ruimte krijgen om te ondernemen, te groeien en te vernieuwen, zowel om de huidige crisis het hoofd te bieden als om voorbereid te zijn op de economische ontwikkelingen van de toekomst. Een van de instrumenten hiervoor is het aanpakken van de door ondernemers ervaren regeldruk, zoals ik dit via de maatwerkaanpak wil vormgeven. Tegelijkertijd moet niet uit het oog worden verloren dat voor de degelijke exportpositie van Nederland regelgeving nuttig en noodzakelijk is.
Deelt u de opvatting dat de toenemende regeldruk voor de land- en tuinbouw en visserij ook deels wordt veroorzaakt doordat enkele organisaties, zoals Wakker Dier, een negatief en ongecontroleerd beeld neerzetten van de sectoren? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 101 in de »Antwoorden schriftelijke vragen begroting Economische Zaken 2013, Deel Landbouw en Natuur» (Kamerstukken II 2012/13, 33 750-XIII, nr. 9). Daarnaast wil ik opmerken dat nieuwe wet- en regelgeving tot stand komt volgens de daarvoor geldende regels en procedures. Een onderdeel van deze regels en procedures is de behandeling van nieuwe wet- en regelgeving in uw Kamer, waarbij de effecten op regeldruk kunnen worden betrokken bij het debat.
Klopt het bericht dat Koeweit voornemens is bij binnenkomst in het land een «medische screening» te doen om zodoende homoseksuelen te detecteren?1
Volgens informatie van het Koeweitse ministerie van Buitenlandse Zaken betreft het een voorstel dat Koeweit zou overwegen te doen aan de leden van de Gulf Cooperation Council (GCC) om gezamenlijk de mogelijkheden te onderzoeken om personen die in aanmerking willen komen voor een (werk)visum of verblijfsvergunning een geslachtstest te laten ondergaan als onderdeel van de vereiste medische testen. Het idee lijkt zich dan ook meer te richten tegen transgenders dan tegen homoseksualiteit.
Klopt het dat dit ook door de Nederlandse ambassadeur ter plekke is bevestigd?
Nee.
Klopt het voorts dat homoseksuelen vervolgens niet meer welkom zouden zijn in alle Gulf Cooperation Council landen?
Het kabinet beschikt niet over zulke informatie.
Zijn er voorbeelden van andere landen waar homoseksuelen niet worden toegelaten?
Voor zover bekend bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken zijn er geen landen waar homoseksuelen niet worden toegelaten. Wel zijn er landen waar homoseksualiteit strafbaar is en waar homoseksuelen niet openlijk voor hun geaardheid kunnen uitkomen, waaronder de GCC-landen.
Bent u bereid Koeweit om opheldering te vragen, al dan niet in Europees verband?
Het ministerie van Buitenlandse Zaken volgt de situatie op de voet, staat in contact met EU-partners en zal indien het opportuun mocht zijn gepaste actie ondernemen gezamenlijk met internationale partners.
Zie ook de antwoorden op de Kamervragen van het lid Bruins Slot en de leden Voortman en Van Ojik met respectievelijk referentienummer 2013Z19545 en 2013Z19664.