Het ethisch profileren bij de IND bij ‘Erkend referenten’ |
|
Jasper van Dijk , Renske Leijten |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u aangeven waarom geen ruchtbaarheid is gegeven aan het stopzetten van risicoprofilering door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) bij «erkend referenten»?1 2
Het risicomodel erkend referenten was een intern hulpmiddel voor de IND om een inschatting te kunnen maken bij welke bedrijven een verhoogd risico lag op niet-naleving van relevante regelgeving. Sinds mei 2021 wordt er niet meer met dit risicomodel gewerkt. Destijds was vanuit de IND geen reden om hierover naar buiten toe te communiceren, omdat het model geen gevolgen heeft gehad voor de besluiten die de IND heeft genomen, er zijn geen aanvragen op grond van dit model afgewezen.
Is het stopzetten van deze risicoprofilering door de IND gemeld aan de ministeries van Justitie en Veiligheid en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), waarvan het Ministerie van BZK eindverantwoordelijk is voor het «opruimen» van vervuilde data uit het toeslagenschandaal en het rechtmatig inrichten van risicoprofilering door overheidsdiensten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is deze informatie niet gedeeld met de Kamer?
De IND is in mei 2021 gestopt met het gebruik van het risicomodel, en daarmee ook met het registreren van de samenstelling van het bedrijfsbestuur. Er is in het kader van de uitvoering van moties Marijnissen c.s. en Klaver c.s.3 (hierna Motie#21) melding gedaan van het risicomodel en de betreffende verandering van werkwijze bij de Minister van Justitie en Veiligheid. Met het aannemen van deze moties heeft de Kamer het kabinet verzocht om te inventariseren waar afkomstgerelateerde persoonsgegevens worden gebruikt. Doel is om discriminatie te voorkomen door het onrechtmatig en oneigenlijk gebruik tegen te gaan van afkomstgerelateerde gegevens in risico-modellen, -profielen en verwerkingen van systemen en processen. De Minister van Justitie en Veiligheid informeert de Kamer voor het zomerreces over de resultaten van de uitvoering van de Motie#21.
Welke analyse maken de IND en de ministeries van Justitie en Veiligheid en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over het ontstaan van de gedachte dat mensen die in een niet-westers land zijn geboren minder geneigd zouden zijn zich aan de wetten en regels te houden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deze indicator is destijds vastgesteld door de IND op basis van de onjuiste aanname dat in bepaalde regio’s van de wereld er een andere kijk is hoe om te gaan met wettelijke bepalingen en dat hierdoor bestuurders uit een bepaald geboorteland eerder overgaan tot het overtreden van regels. Op basis van de beschikbare informatie, die ook met het besluit van 18 maart 2022 op het Wob-verzoek van Argos4 openbaar is geworden, is niet te achterhalen of er een specifieke aanleiding of concrete casus is geweest om deze indicator op te voeren. De IND is in mei 2021 gestopt met deze registratie. Het is belangrijk te vermelden dat de IND zich bewust is geworden dat deze registratie niet had mogen plaatsvinden en het mogelijk gebruik van de gegevens, had kunnen leiden tot discriminatie.
Kunt u garanderen dat de IND de indicator «samenstelling van het bedrijfsbestuur» (afkomst) nooit heeft gebruikt, mede gezien zij in hun formele reactie stellen dat hier geen werkinstructie voor was en dat de indicator niet is toegepast? Kunt u uw antwoord toelichten?
De samenstelling van het bestuur is nooit meegewogen in de risicoscore van het model. De indicator maakte geen deel uit van het algoritme. De indicator is enkel geregistreerd en er is niet mee gewerkt. De uitkomst van het algoritme, die werd verkregen nadat de aanvraag om erkenning als referent was ingewilligd, vormde een basis voor de inzet van controles en handhaving op de naleving van verblijfsvoorwaarden en plichten door erkend referenten. Zij had geen gevolgen voor de aanvraag en de vreemdeling zelf. Ook los van het algoritme is deze indicator nooit betrokken bij de vaststelling van de risicoscore. Tegenover bedrijven en bestuurders van bedrijven is dus op geen enkele wijze mede op grond van deze indicator handhavend opgetreden.
Waarom is in 2017 niet het intern juridisch advies opgevolgd dat aangaf dat het risicoprofiel etnisch profileerde en onrechtmatige verwerking van bijzondere persoonsgegevens betrof? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik betreur dat er niet sneller opvolging is gegeven aan een interne notitie van de afdeling Juridische Zaken van de IND, die in 2017 adviseerde met het risicomodel te stoppen en daarbij expliciet in ging op de indicator bestuurssamenstelling. Destijds werd te weinig urgentie gevoeld om uitvoering te geven aan dit advies, omdat er in praktijk niet met deze indicator werd gewerkt. De IND is in mei 2021 wel gestopt met het gebruik van het risicomodel. Het stoppen met het risicomodel is mede ingegeven door extra alertheid en urgentie naar aanleiding van de aanscherping van AVG-vereisten en de uitkomsten van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag. Ook was er een intern onderzoek naar de technische aspecten van het model, dat bijdroeg aan de beslissing om te stoppen. Er was in 2021 geen aanleiding om hier breed over te communiceren, omdat het model geen gevolgen heeft gehad voor de besluiten die de IND heeft genomen en dus niet raakte aan de aanvragen van de klant.
Kunt u een uitputtend overzicht geven waar risicoprofilering wordt gebruikt voor toezicht, handhaving en fraude-opsporing bij verschillende onderdelen en diensten van de overheid?
Een uitputtend overzicht waar risicoprofilering wordt gebruikt binnen de overheid is er op dit moment niet. Wel wordt gewerkt aan de uitvoering van het onderzoek naar discriminerende risicomodellen op basis van de Motie#21. Werken met risicoprofielen is een standaard werkwijze in alle vormen van toezicht, handhaving en fraude-opsporing. Verschillende overheden gebruiken bij de uitoefening van hun taken dergelijke risicoprofielen. Deze profielen hebben tot doel om doelgerichter en efficiënter te handhaven, te controleren en/of dienstverlenend te zijn, bijvoorbeeld als zij worden ingezet om foutieve aanvragen te voorkomen. Dat is ook nodig: de capaciteit van overheden om te handhaven en/of te controleren is namelijk schaars. Risicoprofielen zijn dan ook van belang voor de uitvoering en het stopzetten van alle signalen en risicosystemen kan tot grote verstoringen in die uitvoering leiden.
Bij brief van 14 december 202112 bent u geïnformeerd over het mensenrechtelijk toetsingskader dat het College voor de Rechten van de Mens heeft opgesteld. Daarin staan de juridische maatstaven om te bepalen wanneer risicoprofielen leiden tot discriminatie op grond van de ras (waaronder etniciteit valt) of nationaliteit. Uit het toetsingskader komt duidelijk naar voren dat slechts in uitzonderlijke situaties een dergelijk onderscheid objectief gerechtvaardigd kan zijn. Daar moeten volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens zeer zwaarwegende redenen voor zijn. Het mag en kan dus nooit zo zijn dat je afkomst, inkomen, of het wonen in een bepaalde wijk zomaar met zich meebrengen dat je een «kruisje» bij je naam krijgt om strenger gecontroleerd te worden. Onderscheid op dergelijke gronden mag alleen in uitzonderlijke gevallen als daar een dergelijke zware juridische rechtvaardiging voor is. Afkomst mag bovendien nooit als enige of doorslaggevende criterium gebruikt worden.
Overheidsorganisaties die gebruik maken van risicoprofielen moeten zich ervan bewust zijn dat dit onderscheid het risico van discriminatie met zich mee brengt. En discriminatie is verboden. Het non-discriminatiebeginsel uit het eerste artikel van onze Grondwet is daar heel helder over. Waarborgen ter voorkoming van discriminatie zijn van groot belang.
De Staatssecretaris van BZK coördineert nu de uitvoering van het onderzoek naar discriminerende risicomodellen op basis van Motie#21. Onderdeel van dit onderzoek is het stopzetten van het gebruik ervan en het opruimen van vervuilde data binnen de overheid. De Tweede Kamer is hierover geïnformeerd door middel van de tweede voortgangsrapportage. Op 25 mei is over dit onderwerp een technische briefing geweest. In oktober van dit jaar volgt de volgende voortgangsrapportage over de uitvoering van deze motie.
De bewindspersonen informeren de Kamer over de resultaten van de uitvoering van Motie#21 door hun eigen ministerie. Het Ministerie van JenV informeert uw Kamer voor het zomerreces over de resultaten.
Volledigheidshalve kan ik u ook mededelen dat de uitvoering van de motie Azarkan c.s.13, die verzoekt om een brede doorlichting van de overheid op discriminatie en etnisch profileren, is meegegeven in de taakopdracht van de Staatscommissie tegen Discriminatie en Racisme14.
Kunt u aangeven waarom wijken als Feijenoord en IJsselmonde geprofileerd worden en wijken waarin het inkomen hoog of hoger ligt niet en op basis van welke wetenschappelijke grondslag wordt aangenomen dat daar meer handhaving en toezicht proportioneel is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Zijn gegevens van de IND uit de risicoprofielen van erkend referenten gedeeld met andere overheden en kunt u aangeven met wie en waarom?
Noch risicoscores, noch registraties omtrent samenstelling van bedrijfsbesturen, werden gedeeld met andere overheidsorganisaties. De IND werkt op het gebied van kennismigratie en handhaving nauw samen met de Nederlandse Arbeidsinspectie (hierna te noemen: NLA). Met de NLA worden gecombineerde inspecties/controles uitgevoerd bij bedrijven die door de IND zijn erkend als referent. De NLA is ook bevoegd voor het controleren op de verplichtingen voortvloeiend uit de Wet modern migratiebeleid. De te controleren bedrijven worden door de IND geselecteerd. Bij deze selectie worden gegevens over het bedrijf verzameld. Een deel van deze gegevens komt overeen met gegevens die werden verzameld in het risicomodel. Het betreft (handels)naam van het bedrijf, postcode, KvK nummer, SBI-code, rechtsvorm, datum oprichting, aanwezigheid van een website en de uitkomst van de risicoscore (het percentagecijfer). De samenstelling van het bestuur van het bedrijf heeft hierin geen rol gespeeld.
Bent u het eens met de vaststelling dat er een systeem van «zeven kruisjes» ontstaat door de risicoprofilering waarbij afkomst, inkomen en woonplek negatieve voorspellers zijn voor extra controle en wantrouwen vanuit overheidsdiensten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven op basis van welke wetenschappelijke analyse overheidsdiensten en regering in blijven zetten op data-gestuurd toezicht en kunt u hierover de inzet en de analyses delen met de Kamer?
Allereerst hecht het kabinet er met uw Kamer zeer aan dat discriminatie, zoals bedoeld in artikel 1 van de Grondwet, door het gebruik van risicomodellen/-profielen te allen tijde wordt voorkomen.
Ten tweede moeten overheidsorganisaties die gebruik maken van risicoprofielen de staande wet- en regelgeving in acht nemen.
Binnen de werkingssfeer van de Algemene Verordening Gegevens bescherming (AVG), alsook de Wet Politiegegevens (Wpg), de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) en de Wet Basisregistraties Personen (BRP) moeten verwerkingen van persoonsgegevens naast de wettelijke grondslag voldoen aan de eisen van behoorlijkheid, transparantie, rechtmatigheid, proportionaliteit en subsidiariteit.
Ten derde, ministeries kunnen voor het toetsen verschillende instrumenten als hulpmiddel hanteren voor de ontwikkeling en het gebruik van algoritmen, zoals de Impact Assessment Mensenrechten en Algoritmen (IAMA)5, de handleiding Privacy by design6, de handreiking Non-discriminatie by design7, het Toetsingskader algoritmen van de Algemene Rekenkamer8 en het mensenrechtelijk toetsingskader «discriminatie door risicoprofielen» dat het College voor de Rechten van de Mens heeft opgesteld.9 Hierdoor wordt het mogelijk om bias en non-discriminatie in data-analyses aan de voorkant bij de ontwikkeling en tijdens het gebruik van een risicomodel te herkennen.
Ten vierde, neemt het kabinet conform het regeerakkoord structurele maatregelen om het toezicht op de ontwikkeling en het gebruik van algoritmen vorm te geven. Met deze maatregelen worden de nodige waarborgen getroffen om discriminatie in de toekomst door het gebruik van risicomodellen, profielen, verwerkingen en algoritmen overheid breed te voorkomen.
In Europees verband wordt wetgeving voorbereid voor de ontwikkeling en het gebruik van AI en algoritmen. Het voorkomen van discriminatie is hierbij een belangrijk aandachtspunt. Vooruitlopend daarop maakt de Staatssecretaris van Koninkrijksrelaties en Digitalisering (rijksbrede) afspraken over het (externe) toezicht op de ontwikkeling en gebruik van algoritmen.
Daarin zal ook het gebruik van de IAMA, de handleiding Privacy by design, en de handreiking Non-discriminatie by design worden meegenomen en het door de Algemene Rekenkamer ontwikkelde Toetsingskader algoritmen als uitgangspunt worden gebruikt voor het toezicht. Uw Kamer wordt over de te nemen structurele maatregelen voor het zomerreces per brief geïnformeerd.
Tot slot wordt met het maken van deze rijksbrede afspraken voor het toezicht op algoritmen invulling gegeven aan de motie Bouchallikh en Dekker-Abdulaziz c.s.10, en de motie Van Baarle c.s.11.
Bent u bereid om risicoprofilering door overheidsdiensten te staken totdat helder is dat de profielen wetenschappelijk deugdelijk zijn en proportioneel op hun uitkomst?
Zie antwoord vraag 6.
Is de overheid gehouden aan het meewerken aan WOB-verzoeken als het gaat om risicoprofielen, gericht op de indicatoren die daarbij worden gebruikt? Kunt u bij uw antwoord rekening houden met de adviezen van De Algemene Rekenkamer, De Raad van State als het gaat om transparantie en de eerdere brief van de Minister voor Rechtsbescherming?3 4 5
Per situatie zal moeten worden beoordeeld of door openbaarmaking afbreuk wordt gedaan aan de doeltreffendheid van de gehanteerde inspectie, controle en toezichttechnieken wat een effectieve handhaving zou kunnen belemmeren. Indien gemotiveerd wordt vastgesteld dat daarvan sprake is dan kent de Wet open overheid (Woo), per 1 mei 2022 de vervanger van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), een uitzonderingsgrond die kan worden ingeroepen. Dit zal per situatie nader moeten worden gemotiveerd. Daarbij zal moeten worden meegewogen hoe aannemelijk het is dat burgers hun gedrag gaan aanpassen wanneer men bekend is met de risicoprofielen.
Hoe reageert u op de opmerking van de journalist Davidson van Argos, die vertelde dat in de praktijk de wens mee te werken aan het verstrekken van informatie niet overhoudt met als argument dat dan burgers hun gedrag zouden gaan aanpassen? Waar is die redenering over het gedrag op gestoeld?
Zie antwoord vraag 12.
De chaos bij asielzoekerscentrum Ter Apel |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat de crisisopvang bij het Aanmeldcentrum in Ter Apel dinsdagavond een dieptepunt heeft bereikt toen tientallen asielzoekers de avond buiten het hek moesten doorbrengen?1 Zo ja, hoe gaat u buitenslaappraktijken in de nabije toekomst voorkomen?
Ik vind het ongewenst en ongepast dat we deze mensen een aantal uren geen dak boven het hoofd hebben kunnen bieden en dat betreur ik. Er is met man en macht gewerkt om alle mensen toch binnen te kunnen laten tijdens de nacht.
Vanzelfsprekend zijn alle inspanningen van betrokken partijen erop gericht om een situatie zoals die zich nu voordoet in de toekomst te voorkomen. Een garantie dat dit niet nogmaals zal gebeuren is, vanwege verschillende afhankelijkheden, niet te geven. Dat neemt niet weg dat voldoende asielopvang de hoogste prioriteit heeft.
Daarom blijven wij onverminderd inzetten op de realisatie van nieuwe opvanglocaties. Dit biedt echter op dit moment onvoldoende soelaas. Daarom heb ik de veiligheidsregio Groningen gevraagd om nu crisisnoodopvang voor te bereiden en waar nodig in te zetten. Ik ben hen zeer erkentelijk, evenals andere medeoverheden die in deze omstandigheden opnieuw een bijdrage leveren.
Voor de middellange termijn geldt dat COA in samenwerking met gemeenten en het Rijksvastgoedbedrijf meerdere locaties in gebruik kan nemen. Het kost echter tijd om gebouwen gebruiksklaar te maken voor opvang en begeleiding van asielzoekers.
Voor de langere termijn is COA in gesprek met een flink aantal gemeenten voor de opvang van asielzoekers in locaties van voldoende omvang en voor langere duur.
Daarnaast wordt er volop ingezet om vergunninghouders die al langere tijd in COA-locaties verblijven in afwachting van huisvesting in een gemeente versneld uit te plaatsen. Gemeenten kunnen ook gebruik maken van de hotel- en accommodatie regeling. Bij deze regeling worden statushouders op initiatief van gemeenten reeds in een hotel of accommodatie in de betreffende gemeente ondergebracht, in afwachting van een permanente woning.
Ook is een maatregel getroffen om statushouders die in afwachting zijn van huisvesting in een gemeente in een hotel of andere accommodaties onder te brengen.
Bent u bekend met het feit dat voorzitter van de Veiligheidsregio het Aanmeldcentrum in Ter Apel onlangs in een interview als «ons eigen Lampedusa» betitelde? Zo ja, wat zegt dat volgens u over het absorptievermogen van de asielopvang, waarvan de voorzitter zegt dat de situatie onverminderd zorgelijk is en om opschaling vraagt?
Ik ben daarmee bekend. En, hoewel ik de gekozen formulering van de voorzitter niet over zou willen nemen, deel ik de zorg die uit de formulering spreekt volledig. Dat is ook mede de reden geweest voor de kabinetsinzet die in relatie tot dit vraagstuk is gepleegd. Met betrekking tot het absorptievermogen verwijs ik naar het antwoord op vraag 5 van deze vragenset.
Wat gaat u doen het asielzoekerscentrum Ter Apel zo te steunen om situaties als dinsdagavond te voorkomen? Kunt u een gedetailleerd antwoord hierop geven?
Zie antwoord op vraag 1.
Kunt u duiden uit welke nationaliteiten de 50.000 nieuwkomers bestaan die volgens het CBS het afgelopen kwartaal Nederland zijn binnengekomen?
Op de website van de IND worden maandelijks de rapportages over de asieltrends gepubliceerd. Onderdeel van deze rapportage is de achtergrond en nationaliteit van de verschillende asielaanvragers die naar Nederland komen. Deze maken onderdeel uit van het totale aantal migranten waarvan CBS melding maakte.
Hoeveel asielzoekers kan Nederland volgens u nog aan? Kunt u een gedetailleerd antwoord hierop geven?
Het kabinet hecht aan een zorgvuldig asielbeleid dat bescherming biedt aan degenen die dat nodig hebben. Hierbij een aantal noemen zou in strijd zijn met de internationale en verdragsrechtelijke verplichting tot het in behandeling nemen van asielaanvragen van hen die onze hulp zo hard nodig hebben.
Wat is uw antwoord aan geografen die stellen dat het absorptievermogen van Nederland is bereikt en dat de aanhoudende bevolkingsgroei Nederland ontwricht? Kunt u een gedetailleerd antwoord hierop geven?
Zie antwoord op vraag 5.
Het bericht ‘Duizenden cosmeticaproducten bevatten microplastics’ |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Duizenden cosmeticaproducten bevatten microplastics»1 en het rapport «Plastic: The Hidden Beauty Ingredient»2?
Ja, dit bericht is mij bekend.
Wat is uw reactie op het feit dat uit het rapport blijkt dat 87% – bijna negen op de tien – van de producten van de tien meest verkochte cosmeticamerken microplastics blijken te bevatten?
De bevindingen in het rapport «Plastic-the hidden beauty ingredient» tonen wederom de urgentie van de problematiek aan en de noodzaak van beleid in Europees verband.
Bent u ervan op de hoogte dat microplastics recent voor het eerst zijn aangetroffen in menselijk bloed3 en in de longen van levende mensen4?
Ja, ik ben op de hoogte van deze onderzoeksresultaten.
Bent u ervan op de hoogte dat microplastics een ontstekingsreactie kunnen veroorzaken, doordat ze kunnen worden opgenomen door (immuun)cellen, en dat microplastics bij de hersenen en vermoedelijk ook in de placenta terecht kunnen komen, maar dat de mogelijke effecten hiervan meer onderzoek vereisen?
Het is bekend dat microplastics op verschillende plekken in het menselijk lichaam terug te vinden zijn. In welke mate de microplastics schadelijk zijn voor de gezondheid is nog niet bekend en moet nog nader worden onderzocht. Onderzoek naar microplastics en gezondheid is nog volop in ontwikkeling. Zo vindt er in opdracht van de Ministeries van IenW en VWS bijvoorbeeld ook onderzoek plaats om plastic deeltjes in het lichaam goed te kunnen meten. Resultaten van dit onderzoek worden de komende jaren verwacht.
Bent u bereid meer onderzoek te laten doen naar de schadelijkheid van microplastics voor de gezondheid? Zo ja, wanneer kunnen we hier de resultaten van verwachten? Zo nee, waarom niet?
Er is inderdaad meer onderzoek nodig naar de effecten van microplastics op de gezondheid. Daarom hebben de Ministeries IenW en VWS samen € 600.000 geïnvesteerd in het onderzoeksprogramma Microplastics & Health van ZonMw. Dit programma loopt tot en met 2024. De komende jaren zullen de onderzoeksresultaten worden gepubliceerd in wetenschappelijke tijdschriften en op de website van ZonMw.
Deelt u de mening dat het bizar is dat aan de ene kant het milieu en onze gezondheid negatief beïnvloed worden door een overvloed aan microplastics, terwijl aan de andere kant producenten opzettelijk microplastics toevoegen aan hun cosmeticaproducten? Zo nee, waarom niet?
Ik zie uw zorgen over microplasticvervuiling en de mogelijke effecten daarvan op mens en milieu. Daarom is het goed dat nu op EU-niveau een restrictie komt op het bewust toevoegen van microplastics aan producten zoals cosmetica.
Bent u het met Jeroen Dagevos, programmadirecteur van de Plastic Soup Foundation, eens dat het toevoegen van microplastics aan cosmeticaproducten vooral een financiële keuze is van de producenten, aangezien al ruim 200 merken werken zonder microplastics? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen inzicht in de motieven van producenten voor het al dan niet toevoegen van microplastics aan bepaalde producten. Wel is het van belang dat het bewust toevoegen van microplastics aan producten zo veel mogelijk wordt beperkt en voorkomen.
Welke specifieke stappen gaat u zetten om ervoor te zorgen dat producenten stoppen met microplastics toe te voegen aan cosmeticaproducten?
Ik verwacht op korte termijn een voorstel van de Europese Commissie om het bewust toevoegen van microplastics – dus ook in cosmetica – te verbieden of in te perken. Onze inzet is dat deze restrictie ambitieus en doeltreffend is en dat deze snel van kracht wordt.
Bent u ervan op de hoogte dat er nu een smalle definitie voor «microplastics» wordt opgesteld voor in het voorstel van de Europese Commissie om de bewuste toevoeging en productie van microplastics te beperken, waarmee het overgrote deel van alle microplastics (synthetische polymeren) wordt uitgesloten?
Zoals gezegd, wordt het restrictievoorstel binnenkort verwacht. Zo gauw dit beschikbaar is, zullen de betrokken departementen hierover een positie bepalen, inclusief over de keuze van de definitie en de gevolgen daarvan.
Hoeveel procent van alle microplastics die opzettelijk aan cosmeticaproducten worden toegevoegd, vallen onder de definitie zoals die nu wordt opgesteld? Wat is uw reactie hierop?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u ervan op de hoogte dat de microplastics die nu worden uitgezonderd van de definitie, waaronder vloeibare en semi-vloeibare synthetische polymeren die onder andere worden toegevoegd aan cosmeticaproducten, slecht afbreekbaar en toxisch kunnen zijn, en dat wetenschappers zich daar zorgen over maken? Wat is uw reactie hierop?
Zie antwoord vraag 9.
Ziet u ook het mogelijke gevaar voor mens en milieu van de microplastics die worden uitgezonderd van de definitie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Welke specifieke stappen gaat u zetten om ervoor te zorgen dat alle microplastics worden meegenomen in het voorstel van de Commissie om de bewuste toevoeging en productie van microplastics te beperken, aangezien u in uw brief als reactie op de Plastic Soup Foundation5 aangeeft dat u zich op basis van het definitieve voorstel zal uitspreken over het voorkomen van eventuele onnodige ontheffingen en lange overgangstermijnen?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid een voortrekkersrol te nemen binnen Europa op het gebied van microplastics? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft een voortrekkersrol in Europa als het gaat om het terugdringen en voorkomen van microplastics in het milieu.
Zoals eerder gezegd, wordt binnenkort een voorstel van de Europese Commissie verwacht om bewust toegevoegde microplastics – in bijvoorbeeld cosmetica – te verbieden of te beperken. Onze inzet is een restrictie die ambitieus en doeltreffend is en die snel van kracht wordt. Overigens heeft mijn voorganger in dit kader reeds aan de Kamer laten weten dat Nederland voorstander zou zijn van een verbod op synthetische infill-materialen.
Onlangs heb ik gereageerd op de publieke consultatie van de Commissie voor Europese aanpak van microplastics die in het milieu terechtkomen door bijvoorbeeld bandenslijtage of verfresten. Daarin heb ik gepleit voor Europese wet- en regelgeving voor het voorkomen en beperkten van microplastics. Bijvoorbeeld door het tegengaan van microplastics integraal op te nemen in andere Europese beleidsinitiatieven zoals de Ecodesign for Sustainable Products Regulation (ESPR), de richtlijn voor duurzame producten, voedselcontactrichtlijn/ verpakkingen, en beleid tegen stoffen die gevaarlijk zijn voor de menselijke gezondheid6. Daarnaast pleit Nederland al geruime tijd voor het terugdringen van microplastics uit textiel. Bijvoorbeeld heeft Nederland vorig jaar in het kader van de Europese textielstrategie gepleit voor een verplicht duurzaamheidslabel, het uitfaseren van zorgwekkende stoffen, en het minimaliseren van vervuiling van textiel door het vrijkomen van microplastics7.
Onderschrijft u het belang van ambitieuze nationale regelgeving met betrekking tot microplastics? Zo nee, waarom niet?
Nederland treft op nationaal niveau maatregelen tegen zwerfafval, een belangrijke bron van microplastics. Vervuiling door microplastics houdt echter niet op bij de grens. Nederland is daarom voorstander van Europese maatregelen voor het terugdringen van microplastics, en waar mogelijk streeft Nederland ook naar een mondiale aanpak.
Bent u bereid in Nederland strengere eisen te stellen omtrent de onnodige ontheffingen en lange overgangstermijnen, als blijkt dat de definitie niet wordt uitgebreid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u hiertoe?
Het op de markt brengen van stoffen en producten is gereguleerd via diverse Europese verordeningen vanwege de combinatie van beschermen van de gezondheid en het milieu én de werking van de interne markt. Het heeft ook mijn sterke voorkeur om dit soort maatregelen op Europees niveau goed te regelen en daar wil ik nu mijn inzet op richten.
Bent u bereid te onderzoeken welke stappen Nederland zelf kan nemen om microplastics die bewust worden toegevoegd aan producten, zo snel en volledig mogelijk uit te faseren ten behoeve van het milieu en de menselijke gezondheid?
Ik ben voorstander van maatregelen op Europees niveau omdat (micro)plasticvervuiling niet bij de grens ophoudt. Nationale uitfasering van bewust toegevoegde microplastics acht ik niet realistisch, aangezien het merendeel van de producten in de Nederlandse winkels daar komen via een groot internationaal handelsverkeer. Ik vind het daarom belangrijk om in te zetten op ambitieuze Europese regelgeving voor het beperken en voorkomen van microplastics die bewust worden toegevoegd aan producten. Ik vind het belangrijk dat deze restrictie doeltreffende maatregelen behelst die in verhouding staan met de urgentie en de ernst van de milieuvervuiling door deze microplastics.
De grootschalige vervuiling van oceaan en atmosfeer veroorzaakt door de (internationale) scheepvaart |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de verschillende manieren, naast de uitstoot van broeikasgassen, waarop de (internationale) scheepvaart de oceaan en de atmosfeer vervuilt?
Ja. Ik zet me daarom in voor een emissieloze scheepvaart. In de brief van mijn voorganger van 22 november 2021 wordt hierop ingegaan.
Bent u bekend met het vervuilende gebruik van (open loop)1 scrubbers ook wel gaswassers genaamd?
Ja. Het merendeel van de in omloop zijnde scrubbers lozen waswater, dit zijn zgn. open loop scrubbers. Ik maak mij echter zorgen over de toename van installaties van dit type scrubbers op zeeschepen en het mogelijk onvoorzien negatief effect op het mariene milieu. Dit is waarom Nederland met EU landen in 2019 heeft ingezet op en nog steeds actief bijdraagt aan de evaluatie van de huidige IMO richtlijnen2 voor lozingen van scrubbers. Hiervoor betrek ik de expertise van het RIVM en laat ik onderzoek uitvoeren3. De IMO evaluatie moet handvatten geven of en waar lozingen voor scrubbers aangescherpt of verboden kunnen worden.
Kunt u bevestigen dat de inzet van scrubbers tot doel heeft om de zwavel die in de brandstof zit (en niet meer uitgestoten mag worden naar de atmosfeer) in zee te lozen? Zo nee, wat is dan het doel?
Nee. Het merendeel (ongeveer 80%) van de in omloop zijnde scrubbers, lozen waswater. Het doel van dit type scrubber is de schadelijke effecten van zwaveluitstoot te beperken. De zwavel (SOx) reageert in de rookkolom met het ingespoten zeewater, wat resulteert in de stoffen zwaveligzuur (H2SO3) en zwavelzuur (H2SO4). Deze stoffen hebben een verzurend effect. Om, onder andere, de verzurende effecten te beperken, zijn in IMO afspraken gemaakt over de behandeling van het waswater Het zogenaamde «sludge» dat na bewerking van het waswater overblijft is afval. Sludge mag niet geloosd worden en moet aan wal worden afgegeven. Het behandelde waswater mag vervolgens geloosd worden. De afspraken zijn vastgelegd in de eerder genoemde IMO richtlijnen. Hier wordt op gehandhaafd (zie beantwoording vraag 15).
Vind u het verplaatsen van vervuiling van de lucht naar de zee een goede aanpak voor een milieuprobleem?
De inzet van het kabinet is gericht op het terugdringen van vervuiling van lucht én zee.
Kunt u bevestigen dat, vanwege de aanscherping van de zwavelemissienorm2, de eigenaren van grote schepen eigenlijk twee keuzes hebben, namelijk overstappen op (70–100% duurdere)3 brandstoffen met lage zwavelgehaltes4 of het installeren van een dure5 scrubber waarmee de zwavel gedumpt kan worden in de zee?
Niet alle schepen hebben de ruimte om een scrubberinstallate te installeren. Het deel van de schepen die hierin wel een keuze kunnen maken moeten overstappen op laagzwavelige brandstoffen, tenzij gebruik gemaakt kan worden van scrubbers. Er bestaan verschillende type scrubbers. Niet alle type scrubbers lozen het waswater in zee.
Kunt u bevestigen dat er massaal gekozen wordt voor scrubbers (van 243 scrubbers in 2015 naar 4300 in 2020)?6
Ik ben bekend met de genoemde berichtgeving.
Kunt u bevestigen dat er de afgelopen jaren 12 miljard euro is geïnvesteerd in het installeren van scrubbers, een technologie die weinig anders doet dan het lozen in zee van zwavel, PAK’s, nitraten, nitrieten, fijnstof en zware metalen zoals nikkel, lood, koper en kwik?7 8
Ik ben bekend met toename van investeringen in het installeren van scrubbers. In de beantwoording van vraag 3 ga ik in op de werking van scrubbers.
Kunt u bevestigen dat zware metalen niet biologisch afbreekbaar zijn en zich daarom ophopen in het milieu? Deelt u de mening dat de vervuiling dus naar nul moet? Zo nee, waarom niet?
Bij het verbrandingsproces in een reguliere scheepsmotor met reguliere scheepbrandstoffen komen schadelijke stoffen vrij, die uiteindelijk in het (mariene) milieu belanden, ook wanneer niet gebruik gemaakt wordt van scrubbers. Mijn inzet is een emissieloze scheepvaart. Hiervoor is een transitie naar duurzamere brandstoffen en technieken nodig. In de brief van mijn voorganger van 22 november 202111 wordt hierop ingegaan.
In IMO verband worden afspraken gemaakt over scrubberlozingen, in vraag 2 en 14 beschrijf ik mijn aanpak.
Kunt u bevestigen dat de lozingen volgens wetenschappelijke studie «severe toxic effects» hebben en worden geduid als een heksenketel van ongewenste giftige stoffen?9
Ik ben op de hoogte van de genoemde wetenschappelijke studie. In deze studie is het waswater tot 2500 keer verdund, waarna de effecten van het verdunde waswater zijn gemeten. Zoals het RIVM-rapport13 laat zien, is de verdunning van direct geloosd waswater in de Rotterdamse haven, in de vaargeul van de Noordzee, en in de Saba Bank minstens 10.000 keer hoger. Hierdoor zijn er in deze gebieden geen effecten op de onderzochte soort te verwachten.
Kunt u aangeven hoe het kan dat het RIVM dan tot de conclusie komt dat niet verwacht wordt dat er onacceptabele effecten op het ecosysteem zullen zijn?10
Het RIVM heeft deze conclusie niet getrokken. Het RIVM heeft geconstateerd dat er als gevolg van lozingen door scrubbers naar verwachting geen overschrijding van de huidige waterkwaliteitsnormen zal plaatsvinden in de Rotterdamse haven.
Waarom heeft het RIVM de reeds aanwezige vervuiling niet meegenomen in haar onderzoek?11
Het RIVM heeft op verzoek van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat een verkennend onderzoek uitgevoerd naar de impact van lozingen van scrubber waswater op de milieukwaliteit. Daarbij is gekeken of scrubberemissies zelf zullen leiden tot overschrijding van de huidige waterkwaliteitsnormen voor de stoffen die via waswater worden geëmitteerd. Dit onderzoek is gedaan voor de Rotterdamse haven, de vaargeul van de Noordzee en een als kwetsbaar aangeduid zeegebied nabij Saba.
Welke mate van verdunning heeft het RIVM gebruikt voor het bestuderen van de toxische effecten op waterorganismen?
Het RIVM heeft toxische effecten op waterorganismen niet bestudeerd. Er is gekeken naar normoverschrijding door stoffen in waswater na emissie. De milieukwaliteitsnormen zelf hebben als doel het beschermen van de waterkwaliteit en waterorganismen.
Kunt u ook bevestigen dat wereldwijd cruiseschepen al voor 34%12 en binnenkort zelfs 50%13 zijn uitgerust met scrubbers? Deelt u de mening dat dit extra schadelijk is omdat cruiseschepen vaak komen op locaties met bijzondere en kwetsbare (onderwater)natuurwaardes?
Ik ben bekend met de genoemde berichtgeving. In de beantwoording van vraag 2 en 14 beschrijf ik mijn aanpak.
Wat was, aangaande het gebruik van scrubbers, de inzet begin april van Nederland bij de Subcommittee on Pollution Prevention and Response? Wat zal de inzet zijn bij de volgende bijeenkomst?
Nederland heeft, tezamen met andere EU lidstaten, ingezet op evaluatie van de huidige richtlijnen voor lozingen van waswater en het samenstellen van richtlijnen voor een geharmoniseerde risico- en impact analyse voor scrubber waswater. Hiervoor is gebruik gemaakt van de expertise van het RIVM. Het is mijn verwachting dat het IMO milieucomité volgend jaar een besluit zal nemen over de richtlijnen en eventuele volgende stappen, waaronder de ontwikkeling en eventuele aanscherping van internationale wet- en regelgeving. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat zal inzetten op strenge en haalbare normen om het mariene milieu te beschermen, en de expertise van het RIVM hierbij betrekken.
Kunt u bevestigen dat er binnen de International Maritime Organization (IMO) geen bindende afspraken zijn gemaakt over scrubbers? Kunt u bevestigen dat de normen uit de 2021 Guidelines For Exhaust Gas Cleaning Systems slechts aanbevelingen zijn? Klopt het dat er geen normen zijn opgenomen voor zware metalen?14
In de genoemde «guidelines» (richtlijnen) zijn lozingscriteria opgenomen. De richtlijn en lozingscriteria zijn opgenomen in de zogenoemde Europese «Zwavelrichtlijn»19. Lozingseisen zijn opgenomen in Bijlage II bij de Zwavelrichtlijn. Deze Europese richtlijn is geïmplementeerd in nationale wetgeving zoals de Wet Voorkoming Verontreiniging door Schepen. Op basis van deze wetgeving is lozing van scrubbers gereguleerd. De ILT handhaaft op naleving van deze normen.
Het klopt dat er geen specifieke normen zijn opgenomen voor zware metalen die bij het verbrandingsproces vrijkomen en mogelijk in het waswater belanden. Echter, om de uitstoot van zware metalen te beperken zijn er normen opgenomen voor de zogenaamde «troebelheid» van het waswater alvorens het geloosd wordt. Door het waswater te behandelen, wordt de troebelheid verlaagd, en daarmee ook de hierin aanwezige zware metalen beperkt. Het zogenaamde «sludge» dat na bewerking van het waswater overblijft mag niet geloosd worden en moet aan wal worden afgegeven.
Waarom heeft Nederland nog niet, zoals vele andere landen15, wettelijke beperkingen opgelegd aan het gebruik van (open loop) scrubbers?
Op basis van het onafhankelijk advies van internationale mariene milieu-experts (GESAMP21) heeft Nederland heeft, net als vele andere landen, ingestemd met de eerder genoemde IMO lozingscriteria van waswater van scrubbers. De lozingscriteria zijn vervolgens opgenomen in wetgeving (zie beantwoording vraag 15) op basis waarvan lozingen van scrubbers zijn toegestaan. Daarmee zijn wettelijke beperkingen aan het gebruik van (open loop) scrubbers opgelegd.
Het is mij bekend dat enkele individuele landen een lokaal lozingsverbod hebben ingesteld. In de beantwoording van vraag 2 en 14 ga ik in op mijn aanpak.
Kunt u bevestigen dat zelfs in en nabij Particularly Sensitive Sea Area’s (beschermde natuurgebieden) volop gebruik gemaakt wordt van scrubbers? Acht u dat wenselijk?
Het is mij bekend dat in en nabij PSSA’s gebruik gemaakt wordt van scrubbers. Daarom is het RIVM gevraagd om in het in de beantwoording van vraag 8 genoemde onderzoek de effecten van het lozen van waswater in lokale gebieden, waaronder de Saba bank als zijnde een PSSA, mee te nemen. Ik breng dit onderzoek internationaal onder de aandacht. In de beantwoording van vraag 2 en 14 ga ik in op mijn aanpak.
Kunt u bevestigen dat Nederland, conform de Rijkswet instelling exclusieve economische zone, de rechtsmacht heeft ten aanzien van de bescherming en het behoud van het mariene milieu?
Op basis van het VN-Zeerechtverdrag heeft Nederland rechtsmacht ten aanzien van de bescherming en het behoud van het mariene milieu in de exclusieve economische zone (EEZ). In mei 2005 is de Wet voorkoming verontreiniging door Schepen (WVVS) aangepast en van toepassing verklaard in de EEZ. In de Memorie van toelichting op de wetswijziging wordt ingegaan op het VN-Zeerechtverdrag en de bevoegdheden van havenstaat en kuststaat. Op grond van artikel 220 van het VN-Zeerechtverdrag kunnen kuststaten, onder voorwaarden, ook optreden met betrekking tot verboden lozingen in hun exclusieve economische zones en kunnen, eveneens onder voorwaarden, havenstaten op grond van artikel 218 optreden tegen verboden lozingen in zeegebieden buiten hun eigen rechtsmacht.
Kunt u bevestigen dat Nederland het internationale recht op vrije doorvaart mag beperken in het geval er sprake is van «wilful» of «opzettelijke» vervuiling?16 Deelt u de mening dat er hier sprake is van opzettelijke vervuiling? Zo nee, waarom niet?
Nee. Hoewel Nederland het recht op vrije doorvaart mag beperken, is hier geen sprake van opzettelijke vervuiling omdat de lozing onder voorwaarden is toegestaan.
Bent u bereid een verbod in te stellen op het gebruik van (open loop) scrubbers in de Nederlandse exclusieve economische zone? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het RIVM heeft in opdracht van het Ministerie van I&W een eerste onderzoek laten uitvoeren naar de effecten van scrubber-lozingen op de waterkwaliteit, waaronder ook die van de haven van Rotterdam. Conclusie van dit onderzoek is dat bestaande milieunormen niet worden overschreden door dit soort lozingen.
In de beantwoording van vraag 2 en 14 ga ik in op mijn aanpak.
Bent u bereid binnen de Europesen Unie en de IMO een verbod op het gebruik van (open loop) scrubbers te bepleiten? Zo nee, waarom niet?
In de beantwoording van vraag 2 en 14 ga ik in op mijn aanpak. Als uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat de milieueffecten van het lozen van scrubbers onaanvaardbaar zijn, zal ik mij, tezamen met de andere EU lidstaten, in IMO verband inzetten op aanscherping van de wet- en regelgeving, waaronder mogelijke aanscherpingen op of verboden voor scrubber lozingen.
Bent u bekend met illegale bilgewaterlozingen, waarbij wereldwijd en illegaal elk jaar grofweg 200,000 kubieke meter oliehoudend water geloosd wordt?17
Ik ben bekend met de berichtgeving.
Klopt het dat het een veelvoorkomende praktijk is om water uit de bilgetank niet langs de olie-waterscheider te pompen maar direct over te pompen naar de afvalwatertank (waarna het ongezuiverd de zee in gaat)?
Ik ben bekend met de berichtgeving. Het is mij helder dat dergelijke praktijken een negatieve impact kunnen hebben op het mariene milieu, het is daarom internationaal verboden om onbehandeld bilgewater in zee te lozen. Bij inspecties in het kader van Havenstaatcontrole worden deze installaties gecontroleerd op illegale verbindingen en wordt, indien nodig handhavend opgetreden.
Is u het onderzoek van de Swedish Environmental Research Institute bekend dat aantoonde dat zelfs wanneer het bilgewater wél behandeld wordt het alsnog schadelijk is? Wat is uw reactie daarop?
Ik ben bekend met het onderzoek. De internationale wetgeving schrijft voor dat bilgewater geloosd mag worden wanneer deze minder dan 15 parts per million olie. Hier is internationaal consensus over bereikt. De regelgeving omtrent bilgewater wordt internationaal voorgeschreven via de MARPOL wetgeving. Onbehandeld bilgewater mag niet in zee worden geloosd. Schepen groter dan 400 GT moeten zijn voorzien van apparatuur om het water te scheiden van de olie. Schepen groter dan 10.000 GT en schepen die varen binnen zogenoemde special areas moeten voldoen aan strengere eisen, waaronder een alarm en een automatische stop als het te lozen water te veel olie bevat.24 De Noordzee is een special area. De ILT houdt hier toezicht op.
Hoe is het toezicht op de verwerking van bilgewater georganiseerd? Heeft de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) hier toezicht op gehouden? Herkent u deze praktijk?
De ILT houdt toezicht op de verwerking van onder andere bilgewater. Bij Port State Control kan de aanwezigheid en de functionaliteit van de olie/waterscheider onderdeel uitmaken van de inspectie. En daarnaast het olielogboek, waarin de afvalstromen zijn beschreven.
Er is sprake van Europese monitoring met satellieten van «vlekken op zee». Die kunnen leiden tot meldingen aan de ILT of Maritieme Politie. Als de ILT kan handelen doet de ILT onderzoek. De ILT doet ongeveer 10 onderzoeken per jaar naar incidenten. De eventuele vervolging (PV) wordt uitgevoerd door de Maritieme Politie.
Is u bekend dat Finland een (gedeeltelijk) verbod kent op het lozen van bilgewater omdat zij het verbiedt dat schepen überhaupt oliehoudend water lozen?
Ja.
Bent u bereid om het lozen van bilgewater voor de commerciële scheepvaart in de Nederlandse wateren te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Nee. De Noordzee is aangemerkt als «special area» waar strengere lozingsvoorwaarden gelden, zie ook het antwoord op vraag 24. Daarnaast zet ik me in IMO verband in om bilgewater apparatuur te verbeteren door het steunen van een voorstel om de richtlijn met apparatuur specificaties aan te scherpen. Tevens werk ik in Europees verband aan het evalueren van de EU richtlijn inzake verontreiniging vanaf schepen en invoering van sancties voor inbreuken25, met het oog op de eventuele aanscherping hiervan.
Bent u bekend met zeezwaaien, de praktijk waarbij op open zee met zeewater restanten van de lading uit de tank worden gespoeld en geloosd in zee?
Ja.
Kunt u aangeven welke aanscherpingen er (nationaal en internationaal) zijn geweest sinds het voorjaar 2018? Hoe heeft u uitvoering gegeven aan de aangenomen motie Lacin, Kamerstuk 29 862, nr. 54 om binnen de IMO te pleiten voor het minimaliseren van de lozingen van potentieel zeer zorgwekkende stoffen?
Mijn reactie op de motie Lacin heeft u ontvangen in de Kamerbrief «Reactie op verzoek commissie over het artikel «Smerige praktijken van de scheepvaart»26 op 14 juni 2018. Sindsdien heeft Nederland nationale afspraken gemaakt over het voorwassen en afgeven van paraffine waswater om te voorkomen dat dit middels «zeezwaaien» in het mariene milieu terecht komt. Sinds het ingaan van deze afspraken wordt er bijna geen paraffine meer aangetroffen op Nederlandse stranden. Op initiatief van, onder andere, Nederland zijn in de IMO hierover afspraken gemaakt en is in 2021 nieuwe internationale regelgeving in werking getreden. Alle schepen die hun lading hebben gelost in een Europese haven tussen Gibraltar en Noord-Noorwegen moeten vanaf 1 januari 2021 het waswater met persistente stollende ladingrestanten afgeven aan de wal. Nederland gaat vanuit haar nationale afspraken verder dan de internationale afspraken, door na afgifte de tanks te wassen met een aangescherpte wasprocedure. Door deze wasprocedure worden de tanks beter schoongemaakt en daarmee belanden nog minder ladingrestanten in zee. Ik heb deze wasprocedure in EU en IMO verband onder de aandacht gebracht en zal voorstellen om deze onder te brengen in de internationale MARPOL wetgeving.
Kunt u aangeven of er nog (MARPOL Annex II) categorie Y en Z stoffen geloosd worden in Nederlandse wateren (in de Exclusieve Economische Zone)?
Categorie Y en Z stoffen mogen onder voorwaarden worden geloosd. Voor sommige Y stoffen moet een voorwas uitgevoerd worden voordat het schip naar zee vertrekt. De ILT of Havenbedrijf Rotterdam is hier steekproefsgewijs bij aanwezig. Soms wordt aanvullend op zee een commerciële wassing uitgevoerd. Lozing van dit waswater is legaal.
Hoe lang blijft u wachten met het invoeren van een verbod op varend ontgassen, de praktijk waarbij kankerverwekkende gassen worden geloosd uit het scheepsruim? Is het nog altijd de verwachting dat België en Frankrijk medio 2022 het CDNI verdrag geratificeerd hebben?
Op dit vlak is er goed nieuws te melden. Onlangs heeft het ministerie vernomen dat het Waalse parlement zijn goedkeuring heeft gegeven aan de verdragswijziging die het verbod op varend ontgassen regelt. België kan hiermee de ratificatieprocedure gaan afronden. Frankrijk verwacht nog steeds medio 2022 te ratificeren.
Bent u echt van mening dat we ook nog moeten wachten tot ook Zwitserland ratificeert?
Ja, omdat het CDNI verdrag geen ruimte biedt aan verdragsstaten voor een voorlopige toepassing van de verdragswijziging. In het CDNI verdrag is bepaald dat een verdragswijziging, zoals het afgesproken verbod op varend ontgassen, in werking treedt zes maanden nadat de laatste verdragsstaat de verdragswijziging heeft geratificeerd. Het verdragenrecht staat het niet toe dat een individuele verdragsstaat op hetzelfde onderwerp alsnog eigen regels opstelt.
Zwitserland verwacht nog steeds eind 2023 te ratificeren. Het ministerie blijft druk uitoefenen op Zwitserland om vaart te maken met de ratificatie. Onlangs heeft de Zwitserse bondspresident een bezoek gebracht aan Nederland. De Staatssecretaris heeft tijdens dit bezoek wederom aandacht gevraagd voor de Nederlandse situatie omtrent het ontgassen en het verzoek gedaan om de ratificatie spoedig af te ronden. Zwitserland heeft aangegeven de situatie te begrijpen en zich hiervoor hard te maken.
Kent u het advies van de advocaat-generaal bij het Europees Hof van Justitie over de mogelijkheid voor burgers om schadeclaims in te dienen als de overheid onvoldoende bescherming heeft geboden tegen de schadelijke effecten van luchtvervuiling?18 Zou dat ook van toepassing kunnen zijn op de gezondheidsschade die veroorzaakt is door het toestaan van varend ontgassen?
Het advies is uitgebracht in het kader van een verzoek om een prejudiciële beslissing van de Franse rechter. Het is de vraag of het Hof van Justitie meegaat met dit advies. Het is daarom nog te vroeg om een antwoord te geven op de vraag of burgers de mogelijkheid hebben om een schadeclaim in te dienen in het kader van Richtlijn 2008/50, zeker in het specifieke geval van het ontgassen van binnenvaartschepen.
Bent u bereid op de kortst mogelijke termijn een nationaal verbod op varend ontgassen in te stellen? Zo nee, hoe lang wilt u deze schadelijke praktijk laten voortbestaan? Wanneer is uw geduld op?
Het liefst verbieden we het varend ontgassen nu al. Nederland is echter gebonden aan internationale afspraken, zoals het CDNI-verdrag. Zie hierbij ook mijn antwoord op vraag 32. Tot de inwerkingtreding van het verbod reguleert de Europese overeenkomst voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de binnenwateren (het ADN) onder welke voorwaarden een ontgassing kan plaatsvinden. Het ontgassen van benzine is op grond van een Europese richtlijn reeds verboden. Ik heb begrip voor de wens om het varend ontgassen eerder te stoppen. Ik ga dan ook binnenkort in gesprek met verladers om ze te wijzen op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid om het ontgassen in aanloop naar de eerste fase van het verbod al drastisch te verminderen en na te gaan wat zij daarvoor nodig hebben.
Bent u bekend met de praktijk waarbij giftige afvalstoffen worden weggemengd in stookolie zoals de ILT aankaartte in 2018?19
Ja.
Kunt u aangeven of de ILT hier de afgelopen jaren op heeft gehandhaafd? Wat waren de conclusies?
Ten aanzien van vermoedens van praktijken waarbij afvalstoffen bijgemengd worden in scheepsbrandstoffen biedt de regelgeving goede mogelijkheden voor toezicht. Als stof niet onder de REACH-verordening is geregistreerd met als geïdentificeerd gebruik «brandstof voor professionele toepassing» mag deze niet worden bijgemengd. Wanneer aan het licht komt dat dit toch gebeurt, treedt de ILT handhavend op. Dit is tot op heden niet gebeurd. De ILT heeft gedurende een periode van een jaar diverse bestuurlijke gesprekken gevoerd binnen de sector om deze te bewegen een betere kwaliteit brandstoffen te realiseren.29 Dit heeft geresulteerd in de «REACH Guidance» en «Richtlijn productacceptatie» waarin regels werden opgenomen voor het aannemen van producten waarvan stookolie werd gemaakt. Hierdoor ontstaan producten waarin alleen nog stoffen worden gebruikt die geschikt zijn voor stookolie voor zeeschepen.
Wat is de afgelopen jaren binnen de IMO uw inzet geweest om al deze vormen van vervuiling zo veel mogelijk terug te dringen? Heeft u ook beslissingen genomen die hebben bijgedragen aan een toename van de vervuiling of nieuwe vormen daarvan?
De instelling van de zogenaamde «emissiebeheersgebieden» (waaronder in de Noordzee) en de aanscherping van de wereldwijde zwavelnorm voor scheepsbrandstoffen per 1 januari 2020 heeft geleid tot de inzet van relatief schonere brandstoffen in de zeescheepvaart. Het kabinet zet zich zowel in EU- als IMO-verband in op de transitie naar duurzamere brandstoffen dan de traditionele fossiele brandstoffen (waaronder stookolie). De Kamer is hierover op 22 november 2021 geïnformeerd in de brief over de kabinetsaanpak Klimaatbeleid Zeevaart30. Het is mijn verwachting dat transitie naar duurzamer brandstoffen zal leiden tot een schonere scheepvaart.
Nederland heeft voorts in internationaal verband bijgedragen aan de totstandkoming van een IMO richtlijn voor bunkerlicentiesystemen31. Deze richtlijn is gebaseerd op het bunkerlicentiesysteem dat op 1 januari 2021 in de haven van Rotterdam van kracht is geworden. Een bunkerlicentiesysteem versterkt de borging van de kwaliteit van scheepsbrandstoffen.
In zowel CCR, EU- als IMO-kader worden beslissingen genomen die compromissen zijn, waarvoor het benodigde gezamenlijk draagvlak is gevonden. Bij besluitvorming over de internationale scheepvaart en het brandstof- en afvalbeleid geldt dat Nederland inzet op ambitieuze wet- en regelgeving om de internationale scheepvaart schoner te maken en verder te verduurzamen.
Wat is de afgelopen jaren binnen de EU uw inzet geweest om deze vormen van vervuiling zo veel mogelijk terug te dringen? Heeft u ook beslissingen genomen die hebben bijgedragen aan een toename van de vervuiling of nieuwe vormen daarvan?
Zie antwoord vraag 37.
De mondelinge examens in het voortgezet speciaal onderwijs. |
|
Paul van Meenen (D66) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs (vso) de uitslag van hun centraal schriftelijke examens pas krijgen, nadat zij de mondelinge examens hebben afgelegd?
Ja.
Kunt u toelichten waarom de resultaten van de centraal schriftelijke examens pas worden bekend gemaakt, nadat de mondelinge examens zijn afgenomen?
Het is tot nu toe niet mogelijk om alle staatsexamenkandidaten tijdig en op gelijke wijze te informeren over de behaalde resultaten voor het centraal schriftelijk examen alvorens de mondelinge college-examen starten. Dat vind ik erg vervelend voor kandidaten want ik snap dat het voor hen belangrijk is om te weten welk resultaat is behaald voor het centraal schriftelijk examen voordat de mondelinge examens starten. Dat het tot nu toe niet mogelijk is komt doordat de mondelinge college-examens op een aantal vso-scholen al halverwege juni starten. Op dat moment zijn de uitslagen van de centraal schriftelijke examens nog niet beschikbaar. De N-termen van het tweede tijdvak zijn dan nog niet bekend en tevens zijn de correctoren van het staatsexamen op dat moment nog bezig met het corrigeren van de examens. De N-termen worden voor alle examenkandidaten vastgesteld en daarom is het niet mogelijk om de bekendmaking van de N-termen naar voren te halen. De bekendmaking vindt nu al zo snel mogelijk plaats. Om ervoor te zorgen dat alle staatsexamenkandidaten vanuit dezelfde startpositie aan de mondelinge college-examens beginnen (en niet een deel wel op de hoogte is van de reeds behaalde resultaten en een ander deel niet) worden alle kandidaten na afloop van de college-examens geïnformeerd over hun resultaten voor het centraal schriftelijk examen.
Klopt het dat de examinatoren die de mondelinge examens afnemen wel op de hoogte zijn van de resultaten van de centraal schriftelijke examens? Zo ja, waarom wordt ervoor gekozen deze resultaten dan niet te delen met leerlingen en leraren?
De examinatoren die de mondelinge college-examens afnemen hebben inzicht in de behaalde cijfers voor het centraal schriftelijk examen mits deze al zijn vastgesteld. Zoals hierboven toegelicht worden deze resultaten niet met de kandidaten gedeeld om ervoor te zorgen dat alle staatsexamenkandidaten dezelfde uitgangspositie hebben wanneer zij deelnemen aan de mondelinge college-examens.
Bent u het met de vragensteller eens dat het onwenselijk is dat leerlingen door het ontbreken van deze resultaten zich minder goed kunnen voorbereiden op de mondelinge examens?
Ik begrijp en herken de zorgen van de heer Van Meenen en van de staatsexamenkandidaten. Als kandidaat wil je je natuurlijk zo goed mogelijk voorbereiden op het examen. Uit het onderzoek van CINOP naar de aansluiting van het staatsexamen op de vso-leerling1 bleek eveneens dat vso-kandidaten het niet kennen van de behaalde resultaten als onwenselijk ervaren. Ik ben dan ook van mening dat het belangrijk is om dit aan te passen. Het College voor Toetsen en Examens (CvTE) heeft dit punt ook een plaats gegeven in de Verbeteragenda Staatsexamen2 zodat er naar een oplossing gezocht kan worden. Daar zal ik op toezien. U Kamer wordt regelmatig geïnformeerd over de voortgang van de verbeteragenda. In de voortgangsrapportages wordt duidelijk gemaakt wanneer het mogelijk is om dit aan te passen.
Is het mogelijk de resultaten van de centraal schriftelijke examens bekend te maken voordat de mondelinge examens worden afgelegd? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 2 wordt toegelicht is het op dit moment niet mogelijk om de resultaten voor de centraal schriftelijke examens bekend te maken aan alle staatsexamenkandidaten voor de start van de mondelinge college-examens. In het kader van de Verbeteragenda Staatsexamen is het CvTE aan het onderzoeken hoe dit wel mogelijk gemaakt kan worden, bijvoorbeeld door het aanpassen van de jaarplanning. Om dit mogelijk te maken vraagt het aanpassingen van de gehele staatsexamenorganisatie. Uw Kamer wordt op de hoogte gehouden van de voortgang van de Verbeteragenda middels voortgangsrapportages. Daarbij zal aandacht worden besteed aan de voortgang op de verschillende actielijnen en de projecten die daar onder vallen, waaronder de mogelijkheid om de resultaten van de centraal schriftelijke examens voor de start van de mondelinge college-examens aan kandidaten te kunnen melden. Er wordt bekeken hoe dit zo snel mogelijk kan worden bewerkstelligd. Ik zie er op toe dat dit met prioriteit wordt opgepakt.
Kunt u deze vragen voor 18 mei a.s. beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Consument krijgt te weinig voor teruggeleverde stroom' |
|
Raoul Boucke (D66) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat de gestegen tarieven voor stroom door leveranciers niet adequaat worden verwerkt door leveranciers, waardoor klanten met zonnepanelen van deze leveranciers te weinig worden betaald voor geleverde elektriciteit?1
Dit is aan de onafhankelijk toezichthouder om te beoordelen. Het onderzoek van de Consumentenbond is bekend bij de Autoriteit Consument en Markt (ACM).
Wat is uw appreciatie van dergelijke lage vergoedingen door leveranciers?
Op grond van artikel 31c, derde lid van de Elektriciteitswet 1998 dient de leverancier een redelijke vergoeding aan de afnemer te betalen, indien de door de afnemer op het net ingevoede hoeveelheid elektriciteit groter is dan de hoeveelheid die in mindering wordt gebracht op de aan het net onttrokken elektriciteit. De bevoegdheid om te bepalen of een vergoeding redelijk is, ligt bij de ACM.
Bent u van mening dat een redelijke vergoeding nog altijd minimaal 70 procent van het kale leveringstarief dient te zijn, zoals tot 2014 gangbaar was?
De bevoegdheid om te bepalen of een vergoeding redelijk is, ligt bij de ACM. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Vindt u het gepast dat, in het licht van de verhoogde prijzen van leveranciers voor het leveren van elektriciteit, deze leveranciers hun vergoeding voor het terugleveren niet mee laten bewegen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u uitweiden over de acties die de Autoriteit Consument & Markt heeft ondernomen of voornemens is te nemen naar aanleiding van het onderzoek van de Consumentenbond?
De ACM heeft mij aangegeven op basis van het onderzoek van de Consumentenbond en bij ACM ConsuWijzer ontvangen signalen te kijken of, en zo ja, welke acties op dit moment nodig zijn.
Kunt u uitweiden over uw inzet voor de vergoeding in de nieuwe Energiewet?
De leverancier is op grond van artikel 31c, derde lid, van de Elektriciteitswet 1998 verplicht om de kleinverbruiker een redelijke vergoeding te betalen voor de op het net ingevoede elektriciteit voor zover deze niet wordt gesaldeerd. De redelijke vergoeding betreft de prijs die voor elektriciteit betaald wordt, exclusief belastingen en heffingen. De bevoegdheid om te bepalen of een vergoeding redelijk is, ligt bij ACM. Momenteel geldt deze bepaling voor slechts een klein deel van de door zonnepanelen opgewekte elektriciteit. De meeste kleinverbruikers met zonnepanelen voeden per verbruiksperiode minder elektriciteit in op een net dan zij van dat net afnemen. Wanneer bij een kleinverbruiker alle invoeding tegen zijn afname in een bepaald jaar mag worden gesaldeerd, dan is deze bepaling voor diegene niet relevant. Bij kleinverbruikers die meer elektriciteit op het net invoeden dan zij afnemen, geldt deze redelijke vergoeding alleen voor het meerdere.
Met de afbouw van de salderingsregeling wordt de redelijke vergoeding voor alle kleinverbruikers met zonnepanelen die op het net invoeden relevant. Gedurende de afbouw van de salderingsregeling wordt het aandeel op een net ingevoede elektriciteit dat niet langer voor saldering in aanmerking komt namelijk steeds groter. Hierdoor zal de leverancier aan zijn klanten vaker een redelijke vergoeding betalen voor ingevoede elektriciteit. In het wetsvoorstel «Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Wet belastingen op milieugrondslag ter uitvoering van de afbouw van de salderingsregeling voor kleinverbruikers» wordt met het oog op consumentenbescherming daarom een grondslag opgenomen waardoor het mogelijk wordt bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels te stellen over de hoogte of de berekening van de redelijke vergoeding. Hierdoor wordt het mogelijk om een ondergrens in lagere regelgeving op te nemen. De onderhandelingspositie van kleinverbruikers is immers relatief zwak tegenover grote bedrijven, terwijl een redelijke vergoeding belangrijk is voor de rentabiliteit van hun investering in zonnepanelen. In de brief van 30 maart 20202 is het voornemen opgenomen om het wettelijk minimum vast te stellen op 80% van het leveringstarief dat de kleinverbruiker heeft afgesproken met zijn/haar energieleverancier, exclusief belastingen en heffingen.
Naar mijn mening zorgt een minimum vergoeding van 80% van het leveringstarief (exclusief belastingen en heffingen) voor een goede balans tussen marktwerking en de belangen van de energieleveranciers enerzijds en consumentenbescherming en de belangen van zonnepanelenbezitters anderzijds. Op termijn is het wenselijk dat meer marktwerking ontstaat en dat een kleinverbruiker zelf kan bepalen aan wie en tegen welke prijs diegene de zelf geproduceerde en ingevoede elektriciteit wil verkopen. Vaststelling van het minimumtarief bij algemene maatregel van bestuur biedt de mogelijkheid om geleidelijk meer marktwerking in de tarieven voor ingevoede elektriciteit te introduceren. Daardoor krijgen de energieleveranciers de gelegenheid om concurrentiemodellen te ontwikkelen voor invoeding zonder dat dat voor grote schokeffecten zorgt in de consumententarieven en de businessmodellen voor investeringen in zonnepanelen.
Het wetsvoorstel «Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Wet belastingen op milieugrondslag ter uitvoering van de afbouw van de salderingsregeling voor kleinverbruikers» wijzigt de Elektriciteitswet 1998. Deze wijziging is reeds vooruitlopend op de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel in het wetsvoorstel Energiewet overgenomen.
Bent u bereid u voornemens hier een ondergrens te stellen voor de vergoeding?
Ja. Zie hiervoor het antwoord op vraag 6.
Het toevoegen van de “koloniale oorlog in Indonesië” aan Dodenherdenking. |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «FIN tégen herdenken Indonesische oorlogsmisdadigers op 4 mei»1?
Ja.
Deelt u de mening dat het een klap in het gezicht van Indische Nederlanders is dat het Comité 4 en 5 mei de officiële tekst, over wie we tijdens de Nationale Dodenherdenking herdenken, heeft aangepast en wel zo dat de «koloniale oorlog in Indonesië» is toegevoegd aan het memorandum?
Het Nationaal Comité 4 en 5 mei (NC) is een onafhankelijke organisatie die zelfstandig besluit over de wijze waarop de herdenking op 4 mei wordt vormgegeven. Sinds 1961 worden alle burgers en militairen die «in het belang van het Koninkrijk zijn gevallen» herdacht. Zowel de Japanse bezetting als de periode 1945–1949 zijn derhalve impliciet al decennia verankerd in de Nationale Herdenking. De aanpassing die dit jaar door het Nationaal Comité 4 en 5 mei is doorgevoerd, betreft het in naam noemen van de koloniale oorlog in Indonesië voorafgaand aan de twee minuten stilte. Hiermee wordt verwezen naar alle Nederlandse én Indonesische slachtoffers die tijdens dit conflict vielen. Daarnaast wordt bij de kranslegging voor burgerslachtoffers in Azië vanaf dit jaar ook honger en dwangarbeid als doodsoorzaak genoemd. Het NC heeft betrokken ministeries geïnformeerd over de aanpassing, verder is de aanpassing in lijn met de terminologie die door het kabinet wordt gehanteerd2.
Bent zich bewust van het feit dat nu «alle Nederlandse en Indonesische slachtoffers» herdacht worden, dus ook Indonesiërs die vochten voor de toenmalige vijand, waaronder oorlogsmisdadigers?
Tijdens de Nationale Herdenking worden slachtoffers herdacht, dat is niet hetzelfde als zij die vochten en eventuele plegers van oorlogsmisdaden. Ik ben mij ervan bewust dat tijdens de Nationale Herdenking zowel Nederlandse als Indonesische slachtoffers worden herdacht.
Waarom zijn de Indische Nederlanders niet gekend in deze ongewenste toevoeging, waarmee onnodig afbreuk wordt gedaan aan het nationale karakter van de herdenking?
Het NC is een onafhankelijke organisatie die zelfstandig besluit over de wijze waarop de herdenking op 4 mei wordt vormgegeven. Dit betreft ook eventuele tekstaanpassingen van het memorandum en de partijen die hierbij worden betrokken. Het NC is overigens continu in gesprek met verschillende (Indische) organisaties en belangengroepen.
Heeft u de bereidheid om er bij het Comité 4 en 5 mei op aan te dringen dat deze pijnlijke toevoeging wordt teruggedraaid? Zo neen, waarom niet?
Ik zie geen aanleiding op aandringen tot terugdraaien van de toevoeging, zie ook mijn antwoord op vraag (2).
Deelt u de mening dat de Bersiapperiode steeds meer naar de achtergrond gedrukt lijkt te worden, omdat eerst het Rijksmuseum de term wilde schrappen en nu het herdenken onder druk staat?
Deze mening deel ik niet. Er is de afgelopen tijd op verschillende manieren veel aandacht geweest voor de periode in voormalig Nederlands-Indië direct na de Tweede Wereldoorlog, dus ook voor de voor de periode die in Nederland bekend staat als de Bersiap. Het kabinet hoopt dat deze aandacht en het onderzoeksprogramma «Onafhankelijkheid, geweld en Oorlog in Indonesië, 1945–1950» helpen deze periode een plaats te geven in de Nederlandse geschiedenis.
Deelt u de mening dat de Bersiap, waarbij vlak na de Tweede Wereldoorlog genocide werd gepleegd op landgenoten en waar op grote schaal werd gemarteld, verkracht en vermoord, nooit vergeten mag worden? Zo ja, heeft u alsnog de bereidheid om een Bersiap-monument te realiseren in Den Haag, de stad die als weduwe van Indië mag worden beschouwd?
Kennis over de geschiedenis van voormalig Nederlands-Indië dient verankerd te worden in de Nederlandse samenleving, ook de zwarte bladzijden, op een wijze die recht doet aan de historische feiten. Het is aan de samenleving, zoals maatschappelijke organisaties en musea, om vorm te geven aan hoe dat moet gebeuren, bijvoorbeeld met behulp van tentoonstellingen of monumenten.
Het verdwijnen van sektesignaal |
|
Michiel van Nispen , Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Erkent u dat uw voorganger de discussie rondom georganiseerd ritueel misbruik onterecht heeft vermengd met het uitvoeren van een aangenomen motie van de leden Van Nispen (SP) en Van Wijngaarden (VVD)1 die oproept tot de instelling van een meldpunt voor sektesignalen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid deze punten weer uit elkaar te halen?
De uitvoering van de motie van de leden Van Nispen en Van Wijngaarden is door mijn ambtsvoorganger zorgvuldig ter hand genomen. Ook ik vind het van belang dat tegen sektes wordt opgetreden en dat slachtoffers worden geholpen en ergens terecht kunnen als zij daar behoefte aan hebben. Ik hecht er wel aan dat eventuele beslissingen op dit vlak worden genomen op basis van een volledig en feitelijk beeld. Bij mijn afweging zal ik daarom drie onderzoeken betrekken. Deze drie onderzoeken raken allen aan het omgaan met sektes, maar gaan daar niet specifiek of uitsluitend over. In die zin begrijp ik de vraag van de leden Van Nispen en Michon-Derkzen goed. Wel leveren al die onderzoeken samen een goed en integraal beeld op.
Op 15 maart jl. heeft het WODC haar onderzoek «methodologie onderzoek verborgen fenomenen»2 op haar website gepubliceerd. Daaruit blijkt dat «de kernconclusie van het onderzoek is dat de gevraagde deskundigen geen heil zien in een betrouwbare omvangschatting op basis van de nu bekende methodes. Bij alle geselecteerde vormen van kindermishandeling is de registratie een obstakel voor een valide en betrouwbare schatting.» De onderzoekers geven tevens aan geen heil te zien in een vervolgonderzoek. Het WODC heeft besloten dat vervolgonderzoeken naar het verkennen van databronnen en een daadwerkelijke schatting van de omvang niet uitgevoerd kunnen worden. Hiermee is de motie-Van den Berge c.s3. deels van een antwoord voorzien.
In opdracht van het WODC voert een onafhankelijk onderzoeksbureau momenteel onderzoek uit naar het Landelijk Expertisecentrum Bijzondere Zedenzaken (LEBZ) van de politie. Dit onderzoek richt zich onder meer op de doelen, taken en samenstelling, de feitelijke uitvoering van de taken en de kwaliteitsbewaking bij het werk van het LEBZ. Het onderzoek wordt naar verwachting in het najaar van 2022 afgerond.
Ik heb tot slot de commissie Hendriks gevraagd om te adviseren over het instellen van een meldpunt. In mijn brief aan uw Kamer van 4 mei jl.4 heb ik u bericht dat de Commissie Hendriks verwacht 1 november het rapport op te leveren.
Ik zal de door uw Kamer ingediende motie conform de bedoeling uitvoeren, zodat de functies van het meldpunt op de meest geschikte plaats worden ondergebracht. Daarnaast betrek ik bij mijn afweging uiteraard ook de ervaringen die zijn opgedaan na het verdwijnen van het Sektesignaal.
Bent u bereid om alsnog per direct uitvoering te geven aan de aangenomen motie en aldus niet langer te wachten om het meldpunt voor slachtoffers van sektes en hun familieleden op te richten, zeker nu het onderzoek naar georganiseerd ritueel misbruik vertraging heeft opgelopen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven hoe de politie op dit moment invulling geeft aan haar taak om als meldpunt voor sektesignalen te fungeren? Is er bijvoorbeeld voldoende kennis binnen de politie om meldingen over sektes adequaat op te pakken en slachtoffers de juiste hulp te bieden?
De politie en andere betrokken instanties zijn goed in staat meldingen op te nemen en mistanden en strafbare feiten adequaat aan te pakken. Organisaties als Slachtofferhulp Nederland kunnen ondersteuning bieden bij de verwerking van strafbare gedragingen. Indien gewenst kunnen GGZ-instellingen geestelijke gezondheidszorg bieden en gemeenten maatschappelijke hulp.
De politie heeft altijd voor elk slachtoffer van misbruik een werkwijze die passend is,5 of dit nu slachtoffers zijn van pro-ana, sektes, sporttrainers of trantramassseurs. Zij hanteert een aanpak waarbij maatwerk wordt geleverd aan slachtoffers en melders van misbruik, waaronder het koppelen aan een slachtofferadvocaat, herstelbemiddeling, mediation en hulpverleningstrajecten.
Op 14 juni 2022 is door uw Kamer een motie van het lid Van Nispen6 aangenomen die oproept tot het aanpakken van knelpunten in de huidige aanpak van sekten. Ik zal ook aan deze motie uitvoering geven en – in samenspraak met politie, maar ook Slachtofferhulp Nederland – de knelpunten voor slachtoffers van sektes inventariseren en in kaart brengen. Deze zomer zal een ambtelijke verkenning plaatsvinden over vorm en inhoud van een mogelijk meldpunt. Zoals in antwoord op vraag 2 genoemd, zal ik uw Kamer vervolgens zo spoedig als mogelijk informeren over de inrichting van een meldpunt van slachtoffers van sektes.
Weten slachtoffers en familieleden de politie voldoende te vinden om signalen over sektes te delen? Zo ja, waar blijkt dat uit? Kunt u aangeven hoeveel signalen over sektes het meldpunt sektesignaal op jaarbasis binnenkreeg voordat het werd opgeheven en hoeveel signalen de politie op jaarbasis binnenkrijgt?
De politie heeft mij bericht geen signalen te hebben dat meldingen over strafbare feiten over eventuele sektes of sektarische gedragingen niet of niet goed worden opgevolgd binnen de politie.
In antwoord op Kamervragen van het lid Van Nispen c.s.7 heeft mijn ambtsvoorganger aangegeven dat uit het jaarverslag 2019 van Sektesignaal naar voren komt dat Sektesignaal in 2019 267 keer is gebeld. Dit heeft geleid tot 103 dossiers waarin melding werd gedaan van misstanden en/of strafbare feiten. Sektesignaal deelde deze informatie niet met de opsporing, maar melders kregen wel het advies om melding of aangifte te doen.
Uit de jaarverslagen van Sektesignaal van de afgelopen jaren blijkt dat in 2018 209 meldingen werden gedaan die leidden tot 81 (nieuwe) dossiers van meldingen van misstanden en/of strafbare feiten. In 2017 zijn er 76 (nieuwe) dossiers opgemaakt waarbij melding is gemaakt van misstanden en/of strafbare feiten. In 2016 werd in 78 van de 199 (nieuwe) dossiers melding gedaan van misstanden en/of strafbare feiten. Op basis van deze cijfers concludeer ik dat het aantal meldingen bij Sektesignaal de afgelopen jaren redelijk constant is geweest.
Papieren rietjes |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers , Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met uw antwoorden op eerdere schriftelijke vragen over papieren rietjes van 11 april jl.?1
Ja.
Bent u bekend met het bericht van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) van 21 april jl., «Let op bij papieren rietjes»?2
Ja.
Bent u bekend met uw antwoord op vraag 4, waarin u stelde dat de omvang van het probleem nog onduidelijk was en onduidelijk was hoe vaak incidenten voorkomen?
Ja.
Wat is uw reactie op de waarschuwing van de NWVA van 21 april jl. bij het gebruik van papieren rietjes door mensen met een beperking en jonge kinderen?
Ik vind het goed dat de NVWA deze waarschuwing doet uitgaan. Blijkbaar zijn deze rietjes onder bepaalde omstandigheden onveilig in het gebruik. Dit is een risico, waarvan ik vind dat dit aanleiding zou moeten zijn voor de industrie die deze producten op de markt brengt om te zoeken naar een alternatief voor de huidige papieren rietjes.
Het zijn toch juist mensen met een beperking en jonge kinderen die drinkpakjes met papieren rietjes consumeren?
Ik heb geen onderzoek gedaan naar de gebruikers van drinkpakjes maar het is te verwachten dat kinderen en mensen met een beperking een doelgroep voor deze producten vormen. Producenten hebben een verantwoordelijkheid dat deze doelgroepen veilig kunnen consumeren. Voor mensen met een beperking is het gebruik van veilige rietjes zeer belangrijk voor hun voedsel- en vochtinname. Hierover zijn we ook in goed contact met de belangenorganisatie, om te komen tot goede oplossingen. Voor kinderen zijn er bovendien ook alternatieven mogelijk voor het drinkpakje, zoals ook aangegeven in de beantwoording op de vorige Kamervragen (vraag3.
Hoeveel drinkpakjes met een rietje voor eenmalig gebruik worden er jaarlijks in ons land geconsumeerd?
Ik heb daar geen cijfers over.
Wat is uw reactie op de omvang van 400 meldingen waarbij een kind een stuk van zo’n rietje in de keel kreeg? Schrikt u hier niet net zo erg van als wij?
Ik vind het onwenselijk dat zoveel incidenten voorkomen en ik beschouw dat als een reden voor de industrie om naar een alternatief voor de huidige papieren rietjes te zoeken.
Wat is uw reactie op de 10 tot 15 procent van deze 400 gevallen waarbij het nodig was om op de rug te kloppen of het stuk rietje met de hand weg te halen?
Het is verontrustend dat dat dit nodig was maar ik ben blij dat het een afdoende maatregel vormde om ernstiger effecten te voorkomen en er geen incidenten bekend zijn van daadwerkelijke verstikkingen.
Bent u nog steeds niet bereid (antwoord op vraag3 het verbod op het op de markt brengen van plastic rietjes voor eenmalig gebruik terug te draaien? Zo nee, waarom niet?
Nee. Plastic rietjes zijn verboden omdat zij een risico vormen voor de het milieu (EU Single-use plastics Richtlijn 2019/904). Hiervoor moet door de industrie daarom een alternatief gezocht worden. Het feit dat er op dit moment gekozen wordt voor een inferieure oplossing is geen reden om terug te komen op een eerder ingesteld verbod maar zou reden moeten zijn om te zoeken naar een veiliger alternatief voor plastic.
Wie is verantwoordelijk indien iemand in een losgelaten stuk van zo’n papieren rietje stikt, terwijl het risico op stikken bekend is?
De fabrikant is altijd verantwoordelijk voor de veiligheid van zijn eigen product. Dat geldt ook in dit geval. De NVWA houdt toezicht op de veiligheid en heeft daarom ook de waarschuwing om op te letten uit doen gaan. Ik ga er vanuit dat de industrie op basis van de van de waarschuwing van de NVWA onderzoekt welke alternatieven er nog meer mogelijk zijn en met een andere oplossing komt.
De onaanvaardbare toestanden op Aanmeldcentrum Ter Apel |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat gisteravond ternauwernood kon worden voorkomen dat vijftig tot zestig asielzoekers bij Aanmeldcentrum Ter Apel de nacht buiten zouden moeten doorbrengen? Zo ja, wat vindt u ervan dat gesproken wordt van «een nieuw dieptepunt» in de wijze waarop mensen in Aanmeldcentrum Ter Apel worden ondergebracht?1
Ja. Dit is niet hoe wij in Nederland om willen gaan met mensen die onze bescherming zoeken. Ik vind het dan ook ongewenst en ongepast dat wij deze mensen een aantal uren geen dak boven het hoofd hebben kunnen bieden en dat betreur ik. Er is met man en macht gewerkt om alle mensen toch binnen te kunnen laten tijdens de nacht.
Waarom zijn, ondanks eerdere noodsignalen van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA), nog steeds geen adequate structurele oplossingen gevonden voor deze terugkerende ellende?2
Al geruime tijd wordt gewerkt aan maatregelen die toewerken naar een adequate structurele oplossing. Met de medeoverheden en de keten wordt gewerkt aan de realisatie van de flexibliseringsagenda die de ten doel heeft de opvangcapaciteit van asielzoekers flexibeler mee te laten bewegen met veranderingen in de instroom en de overgang van asielopvang naar huisvesting en integratie te verbeteren. Een van de elementen daaruit is ook totstandkoming van meerdere aanmeldcentra. Daarnaast werkt het kabinet aan een dwingender juridisch instrumentarium.
Bent u bereid leegstaande opvangvoorzieningen voor Oekraïense ontheemden in te zetten als tijdelijke flexibele opvang voor asielzoekers aan wie geen opvang in Aanmeldcentrum Ter Apel kan worden geboden? Zo nee, waarom niet?
Het betreft hier twee separate processen die zien op twee gescheiden trajecten. Op dit moment zijn er meer bedden georganiseerd voor Oekraïners dan nodig zijn. Dat is een bewuste keuze, omdat we voorbereid willen zijn op het scenario dat er veel mensen in korte tijd deze kant op komen.
In goed overleg met gemeenten wordt over de inzet van de bedden besloten. Ik sluit niet uit dat daarbij ook leegstaande opvangvoorzieningen voor Oekraïense ontheemden ingezet worden als opvang voor asielzoekers aan wie geen opvang in het Aanmeldcentrum Ter Apel kan worden geboden. Uiteindelijk geldt immers voor elk van hen dat zij een beroep doen op bescherming.
Kunt u aangeven hoe het overleg met gemeenten over de noodzaak van extra asielopvangvoorzieningen verloopt?
Het overleg met gemeenten over de noodzaak van extra asielopvangvoorzieningen verloopt constructief en ik ben de gemeenten dan ook dankbaar voor hun inzet de afgelopen periode. Desondanks zien wij toch dat dit nog onvoldoende plekken oplevert en wil ik toe naar een meer evenredige verdeling over het land.
Welke maatregelen neemt u zich voor zo snel mogelijk te voorzien in aanvaardbare opvangvoorzieningen, om herhaling van wat zich afgelopen nacht in Aanmeldcentrum Ter Apel heeft voorgedaan te voorkomen? Bent u bijvoorbeeld bereid het COA hiervoor extra financiële ruimte te geven?
Vanzelfsprekend zijn alle inspanningen van betrokken partijen erop gericht om een situatie zoals die zich nu voordoet in de toekomst te voorkomen. Een garantie dat dit niet nogmaals zal gebeuren is, vanwege verschillende afhankelijkheden, niet te geven. Dat neemt niet weg dat voldoende asielopvang de hoogste prioriteit heeft.
Daarom blijven wij onverminderd inzetten op de realisatie van nieuwe opvanglocaties. Dit biedt echter op dit moment onvoldoende soelaas. Daarom heb ik de veiligheidsregio Groningen gevraagd om nu crisisnoodopvang voor te bereiden om deze waar nodig in te zetten. Ik ben hen zeer erkentelijk, evenals andere medeoverheden die in deze omstandigheden opnieuw een bijdrage leveren.
Voor de middellange termijn geldt dat COA in samenwerking met gemeenten en het Rijksvastgoedbedrijf meerdere locaties in gebruik kan nemen. Het kost echter tijd om gebouwen gebruiksklaar te maken voor opvang en begeleiding van asielzoekers.
Voor de langere termijn is COA in gesprek met een flink aantal gemeenten voor de opvang van asielzoekers in locaties van voldoende omvang en voor langere duur.
Daarnaast wordt er volop ingezet om vergunninghouders die al langere tijd in COA-locaties verblijven in afwachting van huisvesting in een gemeente versneld uit te plaatsen. Gemeenten kunnen ook gebruik maken van de hotel- en accommodatie regeling. Bij deze regeling worden statushouders op initiatief van gemeenten reeds in een hotel of accommodatie in de betreffende gemeente ondergebracht, in afwachting van een permanente woning.
Ook is een maatregel getroffen om statushouders die in afwachting zijn van huisvesting in een gemeente in een hotel of andere accommodaties onder te brengen.
Kunt u garanderen dat vanavond geen mensen buiten op de grond moeten slapen? Bent u bereid, gezien de ernst van de opvangproblemen, deze vragen voor vanavond te beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Vanzelfsprekend zijn alle inspanningen van betrokken partijen erop gericht om een situatie zoals die zich voordeed op 10 mei in de toekomst te voorkomen. Een garantie dat dit niet nogmaals zal gebeuren is, vanwege verschillende afhankelijkheden, niet te geven. Dat neemt niet weg dat voldoende asielopvang mijn hoogste prioriteit heeft. Het opvangprobleem kan ik niet alleen oplossen, daar is de hulp van andere partijen, waaronder medeoverheden voor nodig.
De grenseffecten van het tabaksbeleid. |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het nieuwsbericht «Steeds meer tabak komt uit het buitenland» in Distrifood van 3 mei jongstleden1 en het artikel «Shagrokers zoeken heil over de grens» in het Financieel Dagblad van 9 mei 2022?2
Ja, ik ben bekend met deze nieuwsberichten.
Hoe kijkt u aan tegen de in deze artikelen genoemde bevindingen waaruit blijkt dat in 2021 en in het eerste kwartaal van 2022 een groeiend aandeel van de in Nederland gerookte tabak uit het buitenland afkomstig is?
Allereerst dient opgemerkt te worden dat de onderzoeken waar Distrifood naar verwijst in opdracht zijn uitgevoerd van de tabaksindustrie. Met het oog op artikel 5, derde lid van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging waarin de verdragspartijen worden opgeroepen het beleid niet te laten beïnvloeden door de tabaksindustrie, wordt geen gebruik gemaakt van door de tabaksindustrie gefinancierd onderzoek bij de onderbouwing van wet- en regelgeving.
Het onderliggende onderzoek staat op de website van Kantar en is ook naar het Ministerie van Financiën gestuurd. Het onderzoek wordt ieder kwartaal herhaald. De onderzoeksmethode en data worden beperkt beschreven. Het artikel van Distrifood waarin staat dat « 31% van al het rookwaar van over de grens komt» is niet in overeenstemming met het achterliggende onderzoek en in die zin onjuist. De genoemde 31% gaat specifiek over shag, in de maand maart van 2022. Dus in maart kwam 31% van de shagpakjes van de deelnemers van dit onderzoek uit het buitenland en niet alle rookwaar. Uit de smokkelmonitor, ook afkomstig van de industrie, waarop het onderzoek van Kantar zich baseert, blijkt dat het aandeel pakjes sigaretten uit het buitenland in Q1 van 2022 15% was.
De Douane heeft in de afgelopen jaren via een Empty Pack Survey gemonitord welk aandeel van de sigaretten niet-Nederlands veraccijnst is. Onderstaande tabel geeft de resultaten van de Empty Pack Surveys in de afgelopen jaren.3 Hieruit volgt dat het aandeel niet-Nederlands veraccijnsde sigaretten in de afgelopen jaren is gestegen. In 2021 is het aandeel licht gedaald van 15,8% naar 15,3%. Dit resultaat is echter lastig te interpreteren omdat de raapactie in 2021 deels is uitgevoerd tijdens de COVID-19 pandemie met bijbehorende maatregelen en minder internationale reisbewegingen.
Het Kabinet vindt het belangrijk om te monitoren of grenseffecten het beleid rondom tabaksaccijns ondermijnen. Daarom zullen ook in de komende jaren Empty Pack Surveys gedaan worden, zoals aangekondigd in de brief over het monitoren van grenseffecten die recent naar de Tweede Kamer is gestuurd.4
In het Distrifood artikel wordt gesteld dat de groeiende verkoop van tabak in onze buurlanden het gevolg is van het Nederlandse accijnsbeleid. Deelt u die opvatting?
Deze stelling vind ik niet terug in het artikel waar de link bij de Kamervragen naar verwijst.
In het algemeen is de verwachting dat bij een groter prijsverschil met de buurlanden (bijv. door accijnsverhogingen) meer sigaretten en shag in het buitenland gekocht zullen worden. Hierdoor zal de verkoop van tabak in onze buurlanden stijgen. Het RIVM heeft onderzocht wat de effecten zijn van de accijnsverhoging van april 2020 waarbij een pakje sigaretten € 1,– duurder werd. In het rapport «Prijsgevoeligheid van rokers» laat het RIVM zien dat na deze verhoging 11% van de rokers is gestopt, 25% minder is gaan roken, 8% is overgestapt op een goedkoper product en dat 4 procent van de rokers rookwaren vaker in het buitenland kocht. Het RIVM concludeert dat er geen grote toename van grenseffecten door de accijnsverhoging met € 1,– heeft plaatsgevonden en denkt dat het niet erg waarschijnlijk is dat een groot deel van de Nederlandse rokers bij verdere prijsstijgingen vaker naar het buitenland zal reizen om daar zijn rookwaren te kopen. Het onderzoek is echter wel met onzekerheden omgeven vanwege de samenloop met de tijdelijke, beperkende COVID-19 maatregelen5. Echter het onderzoek liet ook zien dat 20% van de rokers al voor de accijnsverhoging van 1 april 2020 altijd of regelmatig rookwaren in het buitenland kocht.
Kunt u aangeven wat de verwachte effecten voor de ondernemers in de grensregio zullen zijn indien de accijnsverschillen met onze buurlanden op brandstof en tabak nog verder zullen oplopen?
Voor tabak geldt dat het kabinetsbeleid gericht is op het bereiken van een rookvrije generatie in 2040. Dit betekent voor zowel ondernemers in de grensregio als ondernemers in het binnenland dat zij in de loop van de tijd minder inkomsten uit tabaksverkopen zullen ontvangen.
Wat betreft brandstofaccijnzen zijn er dit jaar gedurende verschillende perioden grote accijnsverschillen doordat de accijnsverlagingen in Nederland, België en Duitsland op verschillende momenten ingaan en eindigen. Het kabinet is op dit moment in gesprek met de sector over het leveren van gegevens om deze effecten te monitoren en te kijken wat de verschillen zijn tussen de grensregio en het binnenland. Ik heb u reeds toegezegd om u op Prinsjesdag te informeren over de resultaten.
Wat gaat het kabinet doen om deze ondernemers te helpen?
Het kabinet heeft de brandstofaccijnzen met 21% verlaagd per 1 april. Dat ziet het kabinet als de meest gerichte wijze om de accijnsverschillen te mitigeren. Tegelijkertijd houdt het kabinet de vinger aan de pols en informeert uw Kamer met Prinsjesdag of en zo ja welke aanvullende koopkrachtmaatregelen voor 2023 nodig, wenselijk en mogelijk zijn. Hierbij kijkt het kabinet primair naar de integrale koopkrachtontwikkeling, en ook naar onder andere de verwachte ontwikkeling van de energie- en brandstofprijzen voor 2023, de staat van de overheidsfinanciën en het beleid in omringende landen. Daarnaast zal het kabinet bezien of een gerichtere ondersteuning mogelijk is, hoewel maatwerk door de grote aantallen getroffen huishoudens per definitie uitvoeringstechnisch ingewikkeld zal zijn. Het kabinet zal u hier tijdens Prinsjesdag met de Miljoenennota 2023 nader over informeren.
Hoe bent u van plan deze effecten van het Nederlandse tabaksbeleid en de groei van tabaksaankopen in het buitenland te verwerken in uw beleid?
Het kabinet streeft naar een rookvrije generatie in 2040 en heeft in het Coalitieakkoord accijnsverhogingen afgesproken zodat een pakje sigaretten van 20 stuks in 2024 € 10,– kost. Deze verhoging zal in twee stappen plaatsvinden met de eerste stap in 2023 en de volgende in 2024. Zowel het eerdergenoemde RIVM rapport als het Empty Pack Survey het Ministerie van Financiën geven op dit moment geen aanleiding een grote verschuiving naar het buitenland te verwachten.
Bent u bekend met het rapport «Prijsgevoeligheid van Roken», opgesteld door het RIVM, verschenen op 11 juni 2021, waarin wordt gesteld dat prijsverhogingen een «bewezen effectieve maatregel» zijn om tabaksgebruik te ontmoedigen?
Jazeker, substantiële en regelmatige verhoging van de prijs van tabaksproducten wordt in de internationale wetenschappelijke literatuur beschouwd als de meest effectieve beleidsmaatregel om het aantal rokers en het aantal gerookte sigaretten (bij rokers die doorgaan met roken) te verlagen.6 Onder andere de Wereldbank adviseert om niet terughoudend te zijn met grote accijnsverhogingen op tabaksproducten («go big, go fast»).7
Klopt het dat het RIVM in dit rapport hiervoor als bewijs onder andere de volgende landen aanvoert: Australië, Nieuw-Zeeland, het Verenigd Koninkrijk en Zuid-Korea?
U noemt een selectie van de landen die in het rapport worden genoemd. Het rapport noemt ook een groot aantal andere landen waaronder Europese landen, de Verenigde Staten en Canada. Bewijs voor de effectiviteit van accijnsverhoging op de rookprevalentie is gebaseerd op internationale reviews en informatie van de WHO en niet gebaseerd op onderzoek uitsluitend uit deze landen.
Is de Staatssecretaris het met ons eens dat dit óf allemaal eilanden zijn met geen (Australië, Nieuw-Zeeland) of nauwelijks (VK) landsgrenzen of het land betreft met de zwaarst bewaakte en minst toegankelijke landsgrens ter wereld (Zuid-Korea)?
Dat ben ik met u eens.
Bent u het ermee eens dat als het gaat om grenseffecten deze landen (daarom) op geen enkele manier met Nederland vergeleken kunnen worden? Zo nee, kunt uitleggen waarom de effecten op de grensverkopen in Nederland vergelijkbaar zullen zijn met die in Australië? Of Zuid-Korea? Of het Verenigd Koninkrijk?
U noemt een selectie van de landen die in het rapport worden genoemd. Het rapport stelt niet dat grenseffecten van die landen vergelijkbaar zijn met die van Nederland. Het rapport «Prijsgevoeligheid van rokers» van het RIVM laat zien dat Nederlandse rokers voor de accijnsverhoging van 1 april 2020 af en toe rookwaren in het buitenland halen. Rokers gaven aan dit niet veel meer, of vaker te hebben gedaan na de accijnsverhoging van 1 euro in april 2020. Het onderzoek van het RIVM keek naar de gedragsverandering na de prijsstijging van 1 april 2020. Er zijn vier gedragsveranderingen onderzocht: minder roken, stoppen met roken, overstappen op een goedkoper product, en naar het buitenland gaan voor rookwaren. Voor sigarettenrokers was naar het buitenland gaan voor rookwaren na een prijsverhoging de minst aantrekkelijke gedragsoptie. Voor shagrokers was naar het buitenland gaan voor rookwaren na een prijsverhoging de op één na minst aantrekkelijke gedragsoptie. Stoppen met roken was voor shagrokers de minst aantrekkelijke gedragsoptie na een prijsverhoging. 4% van de rokers gaf aan na de accijnsverhoging van 1 april (vaker) naar het buitenland te zijn gegaan voor rookwaren. Het onderzoek liet echter ook zien dat 20% van de rokers al voor de accijnsverhoging van 1 april 2020 altijd of regelmatig rookwaren in het buitenland kocht.
Bent u het ermee eens dat de «bewezen effectiviteit» in de genoemde landen dus niet zal opgaan in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie ook de antwoorden op vraag 7 t/m 10. Deze bewezen effectiviteit ten aanzien van de daling van de rookprevalentie is gebaseerd op (internationale) reviews en de WHO. In Nederland zal een accijnsverhoging zorgen voor een afname in rookprevalentie, ook als een prijsverhoging erin resulteert dat rokers vaker naar het buitenland gaan om daar rookwaren te kopen.
Ik kan u ook een voorbeeld geven uit een land dichterbij en meer vergelijkbaar met Nederland, namelijk Frankrijk: Frankrijk heeft tussen 2017 en 2020 de prijs van een pakje sigaretten verhoogd naar € 10,–.
In die periode is zowel de prevalentie als de tabaksverkoop gedaald en zijn de accijnsopbrengsten gestegen. Zelfs wanneer voor COVID-19 en de daarmee gepaarde reisbeperkingen werd gecorrigeerd.8
Het rapport acht het «minder waarschijnlijk» dat verdere prijsstijgingen ertoe zullen leiden dat er meer grensverkopen van tabak gaan plaatsvinden. Deelt u die mening? Kunt u daarop reflecteren?
Het rapport geeft aan dat dat 11% van de rokers is gestopt, 25% minder is gaan roken, 8% is overgestapt op een goedkoper product en dat 4 procent rookwaren vaker in het buitenland kocht. Het RIVM concludeert dat er geen grote toename van grenseffecten door de accijnsverhoging heeft plaatsgevonden en denkt dat het niet erg waarschijnlijk is dat een groot deel van de Nederlandse rokers bij verdere prijsstijgingen vaker naar het buitenland zal reizen om daar zijn rookwaren te kopen. Het onderzoek is echter wel met onzekerheden omgeven vanwege de samenloop met de tijdelijke, beperkende COVID-19 maatregelen.
Onderzoek van Ecorys uit 2018 toont aan dat ook als met deze grenseffecten rekening wordt gehouden, het verhogen van de tabaksaccijns tot positieve effecten leidt.9 Zowel voor de volksgezondheid (minder rokers) als voor de schatkist (accijnsopbrengsten lijken niet te dalen). Dit is in lijn met de bevindingen uit de MKBA tabaksontmoediging waarin scenario’s voor een rookvrije samenleving zijn doorgerekend (UM/RIVM/Trimbos, 2016).
Kunt u verklaren waarom het RIVM zich uitsluitend baseert op uitspraken van rokers over hun (verwachte) gedrag (stated preference), zonder acht te slaan op beschikbare gegevens over de feitelijke rookprevalentie en het feitelijke koopgedrag?
Het RIVM baseert zich niet alleen op het verwachte gedrag maar ook op het feitelijk koopgedrag. Eerst is een groep mensen, voordat de accijnsverhoging werd ingevoerd, gevraagd wat zij verwachten te gaan doen. Na de accijnsverhoging is hen gevraagd wat zij daadwerkelijk hebben gedaan. Mensen hebben inderdaad hun rookgedrag veranderd, maar minder dan zij vooraf verwachtten. Rookgedrag is in de onderzochte periode niet alleen beïnvloed door de prijsverhoging maar ook door de uitbraak van COVID-19 dat jaar.
Wanneer mag de Tweede Kamer informatie van uw kant verwachten over het Empty Pack Survey van de Douane?
Het Empty Pack Survey is op 10 mei 2022 naar de Tweede Kamer gestuurd als bijlage bij de kamerbrief over het periodiek monitoren van grenseffecten.10
Hoe bent u van plan om de uitkomsten van dit onderzoek te verwerken in uw tabaksbeleid?
De resultaten van het onderzoek geven geen aanleiding om het tabaksbeleid te wijzigen. We zullen de grenseffecten ook in de toekomst blijven monitoren via Empty Pack Surveys.
Kunt u de bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja, zie bovenstaande antwoorden.
Recente nihilstellingen in de kinderopvangtoeslag |
|
Renske Leijten , Pieter Omtzigt , Farid Azarkan (DENK) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u aangeven hoeveel mensen onlangs een «nihilstelling» hebben gekregen over de kinderopvang over 2020 en/of 2021?1
In totaal zijn voor het jaar 2020 718.000 aanvragen kinderopvangtoeslag gedaan. Hiervan zijn in de fase van definitieve toekenning 585.000 aanvragen direct vastgesteld. Voor 133.000 aanvragen heeft Toeslagen huishoudens per brief verzocht (aanvullende) gegevens aan te leveren. In 38.000 gevallen is niet gereageerd op het eerste informatieverzoek en werd een rappel gestuurd. Uiteindelijk kon Toeslagen over het jaar 2020 in 4.500 gevallen niet vaststellen of er kinderopvang is afgenomen en is daarom overgegaan tot een nihilstelling. Aanvullend is op verzoek van enkele honderden aanvragers de KOT op eigen verzoek nihil gesteld omdat geen opvang werd afgenomen. Ook kan tijdens de handmatige behandeling in overleg met de burger de aanvraag zijn stopgezet, omdat er geen recht op kinderopvangtoeslag bestond. Om hoeveel gevallen dit gaat is helaas niet uit de data op te maken. Voor het toeslagjaar 2021 heeft de definitieve toekenning van de kinderopvangtoeslag nog niet plaatsgevonden en is er dus nog geen sprake van nihilstellingen.
Kunt u aangeven hoe de nihilstelling is ingericht na het rapport Ongekend Onrecht van de parlementaire ondervragingscommissie?2
In het rapport «Ongekend onrecht» levert de parlementaire ondervragingscommissie terechte kritiek op het proces omtrent nihilstellingen bij de kinderopvangtoeslag. Aanvragen van ouders werden bijvoorbeeld op nihil gesteld, voordat ouders werden geïnformeerd over het ontbreken van gegevens en ouders werden onvoldoende in de gelegenheid gesteld om ontbrekende gegevens aan te leveren. Inmiddels heeft Toeslagen onderstaande vaste processtappen ingebouwd, die doorlopen moeten worden voordat tot nihil stellen wordt overgegaan.
De fase van definitief toekennen start rond eind mei een jaar na het betreffende toeslagjaar. Als Toeslagen in deze fase constateert dat er sprake is van geen, onvoldoende of tegenstrijdige informatie, dan krijgen aanvragers voor de zomervakantie eerst een vraagbrief met een verzoek om aanvullende gegevens aan te leveren. Zonder reactie volgt na de zomervakantie een rappelbrief ter herinnering. Wanneer ook geen reactie volgt op het rappel, moet Toeslagen uitgaan van de beschikbare informatie. Er wordt dan een brief verzonden waarin wordt aangekondigd dat Toeslagen de toeslag «op nihil gaat stellen», waarom dit het geval is, wat de vervolgstappen zijn en wat een aanvrager kan doen als deze het hier niet mee eens is. Aansluitend wordt de formele beschikking gestuurd waartegen een aanvrager bezwaar kan maken.
Vanaf de definitieve toekenning over 2021 bouwt Toeslagen een extra herinneringsmoment in. Tussen de vraagbrief en de rappelbrief wordt een zogenoemde «pre-rappel»-brief verzonden. Daarnaast is in overeenstemming met aangenomen wetgeving per 2021 voor de fase van definitieve toekenning een zienswijzeprocedure ingericht, die de ouder de mogelijkheid geeft om te reageren op een voorgenomen besluit. Dit wordt toegepast als er nadelige gevolgen voor de belanghebbende kunnen ontstaan die mogelijk onevenredig zijn in verhouding tot de te dienen doelen van de vast te stellen beschikking.
Vooraf, in de fase van voorlopige toekenning, probeert Toeslagen op verschillende manieren burgers te helpen hun aanvraag zo goed mogelijk aan te laten sluiten op hun actuele situatie. Hiermee kunnen nihilstellingen niet in het geheel worden voorkomen, maar wordt gepoogd om de hoogte van de terugvorderingen te beperken. Er is bijvoorbeeld persoonlijke begeleiding ingericht voor burgers die moeite hebben met de toeslagensystematiek. Daarnaast worden ouders middels het traject «Eerder signaleren» geattendeerd wanneer hun gegevens niet overeenkomen met de bij Toeslagen bekende gegevens en werden in 2021 burgers met een pilot actief telefonisch benaderd, wanneer zij niet op een attendering reageerden. Zoals toegezegd in de Kamerbrief over de voortgang van het verbetertraject kinderopvangtoeslag3 zal Toeslagen in 2022 het bellen van ouders verder uitbreiden en mogelijkheden verkennen om de effectiviteit van deze attenderingen en de toekenningszekerheid voor de burger te vergroten.
Worden mensen persoonlijk benaderd of individueel uitgenodigd als zij niet reageren op een informatieverzoek? Zo nee, waarom niet?
Ja, zoals hierboven beschreven ontvangen aanvragers op verschillende momenten schriftelijke berichten van Toeslagen met het verzoek om contact op te nemen en/of gegevens aan te vullen. In een aantal gevallen is er ook sprake van telefonisch contact. Vanwege beperkte capaciteit en omdat Toeslagen in veel gevallen helaas niet over een telefoonnummer beschikt, kan niet iedereen worden gebeld. Daarnaast worden burgers zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 in de fase van voorlopige toekenning benaderd om een foutieve aanvraag te voorkomen, waarbij het bellen van ouders wordt uitgebreid.
Op welke wijze wordt het proportioneel terugvorderen vormgegeven en ook uitgelegd aan inwoners die toeslagen moeten terugbetalen?
Toeslagen hanteert sinds 20 december 2019 het zogenaamde «proportioneel vaststellen», zoals opgenomen in het «Verzamelbesluit Toeslagen». Dit houdt in dat een ouder aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag op basis van de door hem of zijn partner daadwerkelijk betaalde kosten voor kinderopvang. Als uit controle blijkt dat de ouder niet volledig de kosten van kinderopvang heeft betaald, stelt Toeslagen het recht op kinderopvangtoeslag vast naar rato van het bedrag aan kosten dat de ouder wel tijdig heeft betaald aan de kinderopvangorganisatie, dat wil zeggen vóór 1 juli4 van het jaar volgend op het berekeningsjaar. In dit geval volgt dus enkel een terugvordering over het ontvangen voorschot toeslag, waarvoor geen kosten door de ouder of partner zijn gemaakt. De burger wordt hiervan op de hoogte gesteld door Toeslagen en wordt de gelegenheid geboden om aanvullende gegevens aan te leveren. Toeslagen kent daarnaast de mogelijkheid om in situaties met bijzondere omstandigheden een terugvordering te matigen. Dit wordt per individuele situatie beoordeeld aan de hand van de kaders die daarvoor gelden in het Verzamelbesluit.
Hoe zijn de mensen geselecteerd die een brief om gegevens te leveren over de rechtmatigheid van kinderopvangtoeslag, geselecteerd? Is dit op basis van risicoprofielen gebeurd of op basis van daadwerkelijke gedragingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 1, worden in de fase van definitief toekennen voor alle aanvragers de benodigde gegevens, verzameld en gecontroleerd, zoals voor de kinderopvangtoeslag bijvoorbeeld jaarinkomens en genoten uren kinderopvang. Er wordt dus geen selectie gemaakt en er wordt ook geen gebruik gemaakt van risicoprofielen. Wanneer Toeslagen geen, onvoldoende of tegenstrijdige informatie heeft ontvangen, kan de hoogte van de toeslag niet correct worden vastgesteld en worden de in antwoord op vraag 2 genoemde vervolgacties in gang gezet.
Klopt het dat bij het opvragen van gegevens omtrent de rechtmatigheid niet is aangegeven welke gegevens aangeleverd moesten worden, noch een termijn is gesteld waarbinnen de gegevens moeten zijn geleverd? Kunt u de brief die is verstuurd aan toeslagenontvangers (geanonimiseerd) aan de Kamer sturen?
Het klopt niet dat gedurende het proces van opvragen van gegevens niet wordt aangegeven welke gegevens aangeleverd moeten worden. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 ontvangen aanvragers op verschillende momenten schriftelijke berichten van Toeslagen met het verzoek om contact op te nemen en/of gegevens aan te vullen. Hierbij is vermeld om welke gegevens het gaat en binnen welke termijn de aanvrager moet reageren. Ook in de casus bij de door u onderhands meegestuurde berichten hebben voorafgaand aan de betreffende brief en toeslagbeschikking deze contactmomenten plaatsgevonden.
In bijlagen 1 tot en met 4 ontvangt u enkele modelbrieven en het invulformulier voor het aanvullen van gegevens. Daarnaast wordt in de beschikkingen verwezen naar een specificatie van de gegevens op «Mijn toeslagen», op basis waarvan tot een besluit is gekomen. In bijlage 5 ontvangt u een geanonimiseerd overzicht van de gegevens van een burger die nihil is gesteld op basis van het ontbreken van gegevens over het aantal genoten uren kinderopvang.
Klopt het tevens dat bij de nihilstelling die mensen ontvangen niet wordt aangegeven waarom iemand geen recht op kinderopvangtoeslag heeft over het desbetreffende jaar? Waarom is hier geen gewijzigd beleid naar aanleiding van het rapport Ongekend Onrecht?
Zoals in antwoord op vraag 2 en 6 beschreven, wordt op verschillende momenten contact gezocht met aanvragers (veelal schriftelijk), om ze te informeren en de gelegenheid te bieden aanvullende gegevens te verstrekken voordat over wordt gegaan tot een nihilstelling. Ook in onderliggende casus zijn deze stappen doorlopen.
Het klopt dat de gronden op basis waarvan nihil is gesteld en waartegen de burger in bezwaar kan gaan, op dit moment niet in de, automatisch gegenereerde, formele (systeem)beschikking worden vermeld. De nadere toelichting is momenteel onderdeel van de voorafgaand aan de beschikking verzonden aankondigingsbrief, waarin het besluit om over te gaan tot nihilstellen wordt toegelicht en er meer ruimte is voor maatwerk. In het verleden is, zoals ook aan de Kamer is meegedeeld5, bewust gekozen om de (systeem)beschikkingen beknopter te maken. Dit betekende onder andere een vereenvoudiging voor burgers en een besparing in kosten ten opzichte van de vaak uitgebreide (juridische) toelichting en het daaruit volgende substantiële formaat van beschikkingen. Aanvullend wordt in de beschikking verwezen naar een specificatie van de gegevens op basis waarvan een besluit is genomen in «Mijn toeslagen» en wordt verwezen naar de BelastingTelefoon voor een mondelinge toelichting.
Toeslagen heeft de wens om hierin een middenweg te vinden en een begrijpelijke toelichting van de nihilstelling op te nemen in de beschikking. Vanwege systeembeperkingen en andere prioriteiten op het IV-portfolio, is het niet goed mogelijk om dit (op korte termijn) te verwezenlijken. In beginsel dienen de gronden op basis waarvan nihil is gesteld en waartegen de burger in bezwaar kan gaan, ook in de formele beschikking vermeld te worden. Toeslagen neemt mede daarom ieder bezwaar in behandeling waarin de burger kenbaar maakt het niet eens te zijn met de beschikking. Mocht een bezwaar onvoldoende of in het geheel geen redenen bevatten, dan wordt de indiener in de gelegenheid gesteld om dit alsnog aan te vullen.
De brieven en toeslagbeschikkingen worden voor de burger al wel begrijpelijker gemaakt. Het project «Verbeteren brieven» heeft als doel om alle ruim 500 type brieven die door en namens Toeslagen worden verzonden, op een constant hoog niveau te brengen en te houden. Duidelijkere brieven kunnen bijdragen aan meer begrip, vertrouwen en minder (hoge) terugvorderingen. De vraagbrief, rappelbrief en de brief voorafgaand aan de formele beschikking zijn in 2020 en 2021 al herschreven. In het kader van het verbeteren van de dienstverlening en rechtsbescherming wordt ook gewerkt aan het verbeteren van de beschikkingen.
Klopt het dat er geen inhoudelijk motivering wordt gegeven van de nihilstelling? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot betere dienstverlening en rechtsbescherming van toeslagenontvangers?
Zie antwoord vraag 7.
Waarom wordt in de nieuwe beschikking met de nihilstelling opnieuw gesteld dat mensen snel moeten betalen of dat zij binnen 24 termijnen betaald moeten hebben? Kunt u aangeven waarom dit beleid niet gewijzigd is?
Het beleid rond de betalingstermijnen is niet gewijzigd, omdat Toeslagen hiermee uitvoering geeft aan de wettelijke betaaltermijn van zes weken. Ook biedt Toeslagen standaard in de terugvorderingsbeschikking de mogelijkheid aan om het volledige bedrag verspreid over 24 maanden te betalen. Hier kan zonder voorwaarden gebruik van worden gemaakt, ongeacht de financiële situatie van de burger. Deze «standaard betalingsregeling» past bij de financiële situatie van veel mensen.
Aanvullend biedt Toeslagen aan burgers die het volledige bedrag niet ineens of in 24 maandelijkse termijnen kunnen betalen, de mogelijkheid om een «persoonlijke betalingsregeling» af te sluiten. Daarbij wordt de betalingscapaciteit van de burger getoetst (kort gezegd: wat kan een burger missen) en wordt op basis hiervan het af te lossen maandbedrag vastgesteld. Een eventueel restbedrag wordt na de 24 maanden waarin dit maandbedrag is betaald in principe niet ingevorderd. In de beschikking wordt de burger op deze mogelijkheid gewezen, en deze mogelijkheid bestaat alleen voor burgers die daadwerkelijk beperkte betalingscapaciteit hebben.
Toeslagen werkt wel aan verbeteringen rond deze betaalmogelijkheden, zowel voor de korte, als de lange termijn. Mede in het kader van de opstart van invordering van toeslagschulden, is onderzoek uitgevoerd naar de doenlijkheid van de invordering. Uw Kamer heeft dit rapport in december ontvangen. Uit dit rapport bleek onder andere dat zowel de aanvraagprocedure als het aanvraagformulier voor de persoonlijke betalingsregeling als complex werd ervaren. Toeslagen heeft daarom het aanvraagformulier vereenvoudigd. Daarnaast wordt ernaar gestreefd om dit formulier op korte termijn ook te digitaliseren. De verwachting is dat dit in augustus beschikbaar komt. Daarnaast worden de invorderingsbrieven meegenomen in de eerdergenoemde brede herziening van de brieven en beschikkingen.
Toeslagen werkt daarnaast aan een uitwerking van de invorderingsstrategie. Hierover is uw Kamer in maart geïnformeerd. Belangrijk uitgangspunt in de strategie is onder andere dat Toeslagen burgers wil stimuleren over te gaan tot vrijwillige betaling en dat zij zich melden wanneer zij niet (meer) kunnen betalen. Er wordt gestreefd naar een meer persoonsgerichte benadering, waarbij dwanginvordering alleen als uiterste middel wordt ingezet, het bestaansminimum wordt beschermd en voor zover mogelijk betalingsproblemen bij burgers worden voorkomen. Deze uitgangspunten leveren een belangrijke bijdrage aan een proportionele inzet van invorderingsactiviteiten, toegankelijke en laagdrempelige betaalmogelijkheden zijn hier een belangrijk onderdeel van. In de zomer van dit jaar is het voornemen een uitwerking van de invorderingsstrategie aan uw Kamer toe te sturen.
Hoe moeten mensen succesvol een bezwaar aantekenen als zij niet weten waarom zij geen recht op kinderopvangtoeslag hebben?
Het is van groot belang dat voor mensen duidelijk is waarom zij geen recht op kinderopvangtoeslag hebben, zodat ze weten waartegen bezwaar aangetekend kan worden. Zoals in het antwoord op vraag 2 beschreven, ontvangen aanvragers voordat er sprake is van een nihilstelling verschillende brieven van Toeslagen waarin de burger wordt geïnformeerd en in de gelegenheid wordt gesteld om gegevens te corrigeren of aan te vullen. In de definitieve beschikking staat vermeld hoe bezwaar kan worden aangetekend en wordt verwezen naar de BelastingTelefoon voor een mondelinge toelichting op een beschikking.
Dat Toeslagen op verschillende momenten en op verschillende manieren de burger inlicht over de voor bezwaar relevante gegevens, neemt niet weg dat dit momenteel niet ook onderdeel is van de formele beschikking waartegen bezwaar kan worden gemaakt, terwijl dit formeel wel zou moeten. Zoals eerder aangegeven wordt daarom ieder bezwaar in behandeling genomen waarin de burger kenbaar maakt het niet eens te zijn met de beschikking. Of een bezwaar ook daadwerkelijk succesvol is, blijft afhankelijk van de feitelijke situatie van de burger en de beschikbare feitelijke informatie die onder andere door de burger wordt aangeleverd. In het beoordelen van bewijzen zoekt Toeslagen nadrukkelijk de ruimte om de burger tegemoet te komen. Zoals ook aangegeven in antwoord op vragen 7 en 8 is het de wens van Toeslagen om een begrijpelijkere toelichting in de formele (systeem)beschikking op te nemen, maar is dit om IV-technische redenen (op korte termijn) niet goed mogelijk.
Erkent u dat mensen niet alleen in een bezwaarprocedure bezwaar moeten kunnen maken tegen de (hoogte van de) terugbetaling, maar dat zij ook te horen moeten krijgen waarom zij gecontroleerd zijn om zich daartegen ook te kunnen verweren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is van belang dat burgers die een toeslag aanvragen weten waar ze aan toe zijn. In de fase van definitief toekennen worden voor alle aanvragers de benodigde gegevens verzameld en gecontroleerd. Er is hier dus geen specifieke reden te noemen waarom de aanvrager wordt gecontroleerd. Wanneer Toeslagen geen, onvoldoende of tegenstrijdige informatie heeft ontvangen, kan de hoogte van de toeslag niet correct worden vastgesteld. Aanvragers waarvoor dit geldt worden benaderd met een vraagbrief en zo nodig een rappel, waarin wordt toegelicht waarom ze worden benaderd en wat eventuele gevolgen zijn als Toeslagen geen aanvullende gegevens ontvangt.
Kunt u aangeven hoeveel bezwaarprocedures er op dit moment lopen voor de jaren 2020 en 2021 tegen opgelegde nihilstellingen?
Over 2020 zijn er op dit moment circa 450 bezwaren binnengekomen van burgers die ook een nihilstelling voor de kinderopvangtoeslag opgelegd hebben gekregen. De mogelijkheid bestaat dat een klein deel van deze bezwaren niet tegen de opgelegde nihilstelling is gericht, dit is helaas niet uit de data op te maken. Voor 2021 is de fase van definitief toekennen nog niet gestart en zijn er dus nog geen definitieve toeslagbeschikkingen verstuurd waartegen in bezwaar kan worden gegaan.
Hoe is geborgd dat mensen de informatie krijgen die zijn nodig hebben om succesvol een bezwaar te kunnen indienen?
In de definitieve beschikking staat vermeld hoe bezwaar kan worden aangetekend en wordt naar «Mijn toeslagen» verwezen voor een specificatie van de gegevens waarmee de hoogte van de definitieve toeslag is berekend en wordt verwezen naar de BelastingTelefoon voor een mondelinge toelichting. Indien de burger niet alle benodigde gegevens verstrekt om tot een zorgvuldig besluit te komen, worden deze door de behandelaar bij de burger opgevraagd. Toeslagen streeft ernaar daarbij niet enkel aan te geven welke stukken nodig zijn, maar ook waarom deze nodig zijn. Wanneer de burger behoefte heeft aan specifieke aanvullende informatie, kan dit worden aangegeven en worden deze zo mogelijk door de behandelaar verstrekt. Daarnaast kan een burger, ook als deze niet tijdig bezwaar maakt, alsnog aanspraak maken op een toeslag. Een burger kan tot vijf jaar na afloop van het berekeningsjaar een herzieningsverzoek indienen. Om de burger te faciliteren, is het kwaliteitsproces beter ingericht, zodat geborgd is dat informatie relevant voor het recht op toeslagen bewaard blijft.
Erkent u dat informatievoorziening essentieel is voor de rechtsbescherming van inwoners? En dat de Belastingdienst, door besluiten niet te motiveren, voorbijgaat aan een belangrijk element van de democratische rechtsstaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik erken dat informatievoorziening essentieel is voor de rechtsbescherming van inwoners. Ik vind evenwel de stelling dat Toeslagen voorbijgaat aan een belangrijk element van de democratische rechtsstaat door besluiten niet te motiveren, te ver voeren. Zoals aangegeven in antwoord op vragen 2 en 10 wordt de burger op verschillende momenten geïnformeerd en wordt een motivatie in het besluit tot een nihilstelling gegeven. Dat neemt niet weg dat als enkel naar de formele beschikking wordt gekeken de informatievoorziening momenteel formeel niet volledig op de juiste manier en niet op het juiste moment gebeurt. Toeslagen neemt daarom in principe ieder bezwaar in behandeling, ongeacht de motivering.
Wordt er nog gewerkt met «opzettelijk en met grove schuld niet aan de wet houden» in het oordeel of iemand geen recht heeft op kinderopvangtoeslag?
Of iemand recht heeft op kinderopvangtoeslag wordt beoordeeld aan de hand van de in de wet aangegeven voorwaarden. Het criterium opzet/grove schuld (O/GS) is geen voorwaarde voor het recht op kinderopvangtoeslag, of iedere andere toeslag en is dat ook nooit geweest. Dit criterium werd tot en met 2019 gebruikt bij de beoordeling of iemand in aanmerking kwam voor een persoonlijke betalingsregeling indien de toeslag werd teruggevorderd. Bij toepasselijkheid van dit criterium en als er sprake was van een terugvordering van een reeds uitgekeerde toeslag, werd een persoonlijke betalingsregeling afgewezen. Inmiddels is duidelijk dat dit criterium onzorgvuldig is gebruikt en is hier een tegemoetkomingsregeling voor opgesteld in het kader van de hersteloperatie. In de vierde voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag van december 20206 zijn de gevolgen van het hanteren van dit criterium nader beschreven. Het criterium O/GS wordt niet meer gehanteerd bij de aanvraag voor een persoonlijke betalingsregeling.
Kunt u zich voorstellen dat wij een «deja vu» gevoel krijgen als het gaat om de manier van omgang met het recht van toeslagenontvangers in de vaststelling of er wel of geen recht op kinderopvangtoeslag bestaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik herken het beeld van «deja vu» niet. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 worden burgers bij verschillende gelegenheden geïnformeerd en de kans geboden om de aanvraag te corrigeren of aan te vullen. Daarnaast werkt Toeslagen hard aan haar missie om vitale voorzieningen voor iedereen betaalbaar te maken. Zoals in het eerder aan uw Kamer verzonden «Jaarplan Toeslagen 2022»7 staat beschreven heeft Toeslagen haar vernieuwingsopgave vertaald naar drie klantbeloften, namelijk «We staan voor u klaar, u weet waar u aan toe bent en u krijgt waar u recht op hebt». Onderdeel hiervan zijn bijvoorbeeld het versterken van de persoonlijke dienstverlening, het begrijpelijk maken van de communicatie en het uitbreiden van het proactief attenderen per brief, app en portal. Dit kan niet allemaal tegelijkertijd, maar zoals eerder in deze beantwoording aangegeven zijn onder andere verschillende brieven verbeterd waardoor deze begrijpelijker en transparanter zijn. Dit neemt niet weg dat er nog verbeteringen mogelijk zijn, zoals het opnemen van een uitgebreidere toelichting in de definitieve (systeem)beschikkingen. Zoals ook aangegeven in antwoord op vraag 10 is dit om IV-technische redenen (op korte termijn) niet goed mogelijk.
Tegelijkertijd zoekt Toeslagen naar aanvullende manieren om de dienstverlening beter te laten aansluiten op de situatie en behoeften van burgers. Momenteel voert Toeslagen een uitvoerig gedragsonderzoek uit, gericht op de groep burgers die op basis van een informatieverzoek in de fase van definitieve toekenning bij de kinderopvangtoeslag niet reageren. Hierin is specifiek aandacht voor de doenlijkheid van de systemen en processen voor burgers. Toeslagen probeert aan de hand hiervan aanvullende instrumenten te creëren om problemen bij burgers te voorkomen, zoals (onterechte) nihilstellingen en hoge terugvorderingen.
Op welke wijze is in de afgelopen periode het fraude-onderzoek/handhaving van de rechtmatigheid van toeslagen veranderd waardoor een situatie zoals beschreven in het rapport Ongekend Onrecht niet meer kan optreden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Toeslagen werkt in 2022 verder aan het door ontwikkelen van de strategie rondom naleving, handhaving en toezicht voor 2023. De strategie wordt gekoppeld aan relevante wet- en regelgeving en aan de missie, visie en strategische doelen van Toeslagen. Hierin komt een waarborgenborgenkader, waaraan alle handhavingsactiviteiten moeten voldoen en dat als toetsingskader kan worden gebruikt. Ook wordt inzicht geboden in het gebruik van de detectie- en selectie-instrumenten (geautomatiseerd en handmatig), waarbij bijzondere aandacht zal zijn voor handhavingsregie; welke mix aan instrumenten wordt wanneer en met welk doel ingezet.
Toeslagen werkt daarnaast in brede zin aan verbetering van de processen ten aanzien van een zorgvuldige behandeling en rechtsbescherming van de burger en ter verbetering van de kwaliteit van handhaving en toezicht. Voorbeelden die eerder voorbij zijn gekomen zoals het pre-rappel, het outbound bellen en de verbetering van brieven en beschikkingen, dragen hieraan bij. Ook is de vaktechnische structuur van Toeslagen versterkt, en wordt ingezet op verdere versterking van de privacybescherming. Specifiek voor het intensief toezicht wordt momenteel gewerkt aan de benodigde voorwaarden en waarborgen om het proces weer zorgvuldig op te kunnen starten. De procesbeschrijvingen en procesplaten voor de administratieve organisatie zijn gereed. Zodra de technische ondersteuning is afgerond kunnen ook de vaktechnisch gevalideerde kaders en de Gegevensbescherming Effect Beoordeling definitief worden gemaakt.
Hoe gaat Toeslagen om met de automatisch gedeelde opvanguren die mogelijk verschillen met de aangevraagde of verantwoordde opvanguren door toeslagaanvragers?
In het verbetertraject kinderopvangtoeslag werken het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en Toeslagen samen aan het verbeteren van de dienstverlening aan ouders, met als doel om het aantal (hoge) terugvorderingen terug te dringen. Eén van de verbetermaatregelen betrof de maandelijkse gegevenslevering door kinderopvangorganisaties aan Toeslagen. Vanaf januari 2022 zijn kinderopvangorganisaties verplicht om maandelijks de opvanggegevens van elk ingeschreven kind aan Toeslagen te verstrekken.
Met actuele gegevens kan Toeslagen eerder signaleren dat de gegevens van kinderopvangorganisaties sterk afwijken van de gegevens die de aanvrager heeft gedeeld. Wanneer dit het geval is en de gegevens van de kinderopvangorganisatie voldoende betrouwbaar zijn, wordt de aanvrager hierop geattendeerd per brief of via de kinderopvangtoeslag app. De aanvrager wordt daarmee in de gelegenheid gesteld om de juistheid van de gegevens te controleren en zo nodig de aanvraag aan te passen, zodat het voorschot dat de aanvrager ontvangt aansluit bij zijn of haar actuele situatie en terugvorderingen voorkomen kunnen worden. Zoals eerder aangegeven is bij het uitblijven van een reactie op de attendering een deel van de ouders ook gebeld. Bij het definitief vaststellen van de kinderopvangtoeslag vergelijkt Toeslagen vervolgens de jaaropgaven van de kinderopvangorganisatie met de gegevens uit de aanvraag. Wanneer deze nog steeds van elkaar afwijken wordt het in antwoord op vraag 2 beschreven proces doorlopen, met mogelijk een verlaging van de toeslag of een nihilstelling tot gevolg. Uiteindelijk is de burger wel verantwoordelijk voor de juistheid van de gegevens en wordt deze daarom in de gelegenheid gesteld om automatisch gedeelde gegevens aan te vullen of te corrigeren om mogelijk een (hoge) terugvordering te voorkomen.
Worden de werkwijzes van het opgeheven «CAF-team» nog gehanteerd? Kunt u aangeven hoe met oud-medewerkers van dit team gereflecteerd is op de werkzaamheden en de «opsporingsaanpak» van het CAF-team?
De werkwijze van het Combiteam Aanpak Facilitators (CAF) wordt niet meer gehanteerd. Op 27 januari 2021 is aan de Tweede Kamer bericht8 dat het CAF is opgeheven. De afgelopen jaren is op verschillende manieren met de medewerkers van het opgeheven CAF gesproken over de werkwijze van het CAF, over veiligheid en bijvoorbeeld ook over het aangekondigde externe onderzoek naar de werkwijze van het CAF.
De Russische componist en vriend van Poetin, Valery Gergiev |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat Valery Gergiev niet op de Europese sanctielijsten staat? Hoe oordeelt u hierover?
Ja, hier ben ik mee bekend. Voor het plaatsen van personen op de Europese sanctielijsten dient te worden voldaan aan de listingcriteria van het desbetreffende sanctieregime. Voor het sanctieregime betreffende ondermijningen of bedreigingen van de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne gaat het onder andere om het materieel of financieel bijdragen aan dergelijke acties en het materieel of financieel steun verlenen aan, of profijt trekken van, de regering van de Russische Federatie. Nederland is binnen de EU op doorlopende basis in gesprek over het toevoegen van personen en entiteiten aan deze sanctielijst, is voorstander van listings indien deze aansluiten bij de listingcriteria en bijdragen aan de doelstellingen van de sancties om de prijs voor de invasie zo hoog mogelijk te maken en de capaciteiten van Rusland tot oorlogvoering in te perken, en heeft in dit kader ook bezien of en in hoeverre dit voor de heer Gergiev geldt.
Klopt het dat Valery Gergiev de Nederlandse nationaliteit heeft gekregen en tevens een Koninklijke onderscheiding? Zo ja, hoe is dit totstandgekomen?1 Zo ja, hoe oordeelt u over het feit dat Valery Gergiev de Nederlandse nationaliteit en Koninklijke onderscheiding op deze manier heeft verkregen?
Over de nationaliteit van individuele personen kan het kabinet geen uitspraken doen.
Wat betreft de Koninklijke onderscheiding klopt het dat de heer Gergiev in 2005 een Koninklijke onderscheiding heeft ontvangen voor exceptionele verdiensten op het terrein van de klassieke muziek. De heer Gergiev had een ver teruggaande samenwerking met o.a. het Rotterdams Philharmonisch Orkest en was oprichter van het Gergiev Festival. In het kader van het tiende Gergiev festival is hij in 2005 benoemd tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw.
Klopt het dat Valery Gergiev de Russische inval in Oekraïne weigert te veroordelen?2
Op basis van de bij het kabinet bekende mediaberichten klopt het dat de heer Gergiev de Russische invasie van Oekraïne weigert te veroordelen.
Klopt het dat Valery Gergiev officieel door de Russische staat is benoemd tot persoonlijke ambassadeur van Poetin?
Het kabinet heeft op basis van mediaberichten begrepen dat Gergiev een dergelijke functie zou bekleden. Het kabinet is echter niet bekend met enige officiële functie.
Bent u bekend met het feit dat Valery Gergiev binnen de Europese Unie over verschillende entiteiten en vastgoed beschikt en deze sinds de oorlog probeert te verkopen?3
Het kabinet is van deze mediaberichten op de hoogte maar kan dit niet bevestigen.
Wat zijn de gronden voor het intrekken van de nationaliteit volgens Nederlandse wetgeving?
De grondslagen voor het intrekken van het Nederlanderschap zijn vastgelegd in de Rijkswet op het Nederlanderschap (art. 14). Bij personen met een dubbele nationaliteit is het in het algemeen mogelijk om het Nederlanderschap in te trekken:
14.1 Indien het Nederlanderschap is verkregen door fraude/bedrog, tot maximaal twaalf jaar na het verkrijgen van het Nederlanderschap (deze termijn is niet van toepassing wanneer sprake is van betrokkenheid bij zeer ernstige misdrijven, zoals genocide);
14.2 Als er sprake is van een onherroepelijke veroordeling door de Nederlandse rechter wegens een terroristisch of zeer ernstig misdrijf (waaronder bijvoorbeeld genocide of oorlogsmisdrijven);
14.3 Als men zich vrijwillig in vreemde krijgsdienst begeeft van een staat die betrokken is bij gevechtshandelingen tegen het Koninkrijk dan wel tegen een bondgenootschap waarvan het Koninkrijk lid is;
14.4 In het belang van de nationale veiligheid bij personen die zich buiten het Koninkrijk bevinden en zich hebben aangesloten bij een terroristische organisatie die een bedreiging vormt voor de nationale veiligheid.
Indien er sprake is van een reden waarom het Nederlanderschap kan of moet worden ingetrokken, zal de IND onderzoek doen. Het is een zorgvuldige procedure die grondig onderzoek vereist. Tegen een besluit tot intrekking kan men in beroep gaan bij de rechter.
Bent u bereid Valery Gergiev aan te dragen voor de Europese sanctielijsten? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft deze casus met zorg bekeken. Op basis van informeel overleg in Brussel, de listingcriteria en de doelstelling van de sancties is het kabinet tot de conclusie gekomen dat het voordragen van de heer Gergiev voor plaatsing op de EU-sanctielijst op dit moment niet opportuun is, omdat hij onvoldoende aan de listingcriteria en de doelstelling van de santies voldoet. Zie ook het antwoord op vraag 1 betreffende de listingcriteria.
Bent u bereid deze vragen binnen twee weken en afzonderlijk te beantwoorden?
Deze vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Het bericht dat het MCL het ziekenhuisgebouw in Harlingen te koop zet en de zorg daar deels verdwijnt |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat het Medisch Centrum Leeuwarden (MCL) het ziekenhuisgebouw in Harlingen te koop zet en de zorg daar deels verdwijnt?1
Het is aan de betrokken zorgaanbieder en zorgverzekeraars om samen te zorgen voor toegankelijke, kwalitatief goede en betaalbare zorg voor de inwoners uit de regio. In dat kader heeft Medisch Centrum Leeuwarden (MCL) ook de maatschappelijke verantwoordelijkheid om gebouwen, mensen, middelen en financiën doelmatig in te zetten. In de huidige setting is dit volgens MCL in Harlingen niet mogelijk.
In MCL, locatie Harlingen, wordt uitsluitend poliklinische zorg aangeboden en dus bijvoorbeeld geen acute zorg. Zeer grote delen van het gebouw (dat geen klinische functie meer heeft) staan leeg; het MCL heeft wel de onderhouds- en instandhoudingskosten. Ook zijn er ruimtes die slechts een deel van de tijd in gebruik zijn, zoals de poliklinische operatieruimte die maar in circa 30% van de tijd wordt gebruikt, en dan ook nog vaak voor patiënten die in Leeuwarden en omgeving woonachtig zijn. De kapitaallasten en onderhoudskosten van de huisvesting en medische apparatuur (die ook maar een beperkt deel van de tijd in gebruik is) zijn hierdoor voor MCL onevenredig zwaar. Hierdoor gaat veel geld voor de zorg verloren, en op huidige voet doorgaan kan dus niet, aldus MCL.
Het streven van MCL blijft om voor bewoners van Harlingen en omgeving goede zorg te blijven bieden, dichtbij waar het kan en in Leeuwarden waar het moet. Het MCL gaat een aantal behandelingen en onderzoeken die nu in Harlingen plaatsvinden, concentreren in Leeuwarden. Het gaat daarbij vooral om die zorg, waarvoor in Harlingen onvoldoende vraag is om ruimtes, apparatuur en medewerkers doelmatig in te zetten, zoals de (poliklinische) operatieruimte. De inwoners van Harlingen en omgeving blijven echter voor een belangrijk deel van de poliklinische zorg en basisdiagnostiek in Harlingen terecht kunnen, dat verandert niet. Voor meer specialistischere zorg, zoals een ingreep of uitgebreide diagnostiek, zullen de inwoners naar Leeuwarden moeten. Voor een belangrijk deel is dat nu echter ook al het geval; zo levert MCL bijvoorbeeld geen spoedzorg in Harlingen. Nazorg kan doorgaans in Harlingen plaatsvinden. Dat sluit aan bij de manier waarop MCL ook nu al in Harlingen werkt.
MCL is voornemens om de hoogbouw van hun locatie in Harlingen te verkopen. Het doel dat MCL beoogt is dat de laagbouw in gebruik blijft door MCL (zorgfunctie). Hiermee wil MCL ook in de toekomst betaalbare kwalitatief hoogwaardige poliklinische zorg kunnen blijven leveren in Harlingen, waarbij een vrijwel volledig pallet aan poliklinische spreekuren wordt gegarandeerd, aldus MCL.2
Zorgverzekeraar De Friesland, de grootste zorgverzekeraar in Friesland, heeft mij laten weten op de hoogte te zijn van de plannen van MCL voor Harlingen. De Friesland geeft aan dat de toegankelijkheid en bereikbaarheid van medisch-specialistische zorg in Friesland, met 4 ziekenhuizen en een aantal zelfstandige behandelklinieken, goed op orde is; ook als de plannen van MCL met betrekking tot locatie Harlingen worden gerealiseerd. De Friesland steunt het doel van MCL om de inwoners van de regio Harlingen ook de komende jaren een ruim aanbod te bieden van medisch-specialistische zorg dichtbij huis, en begrijpt de keuzes die het MCL daarin maakt.
De NZa ziet, als toezichthouder op onder meer de toegankelijkheid van de zorg, op basis van deze informatie ook geen bezwaren tegen de plannen van MCL.
Wat zijn de gevolgen van het verdwijnen van een deel van de zorg uit Harlingen voor de toegankelijkheid van de zorg voor de omliggende regio (waaronder Vlieland en Terschelling)?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Welke garanties zijn er dat het ziekenhuisgebouw van het MCL in Harlingen een zorgfunctie behoudt? Bent u bereid om u hiervoor in te zetten?
Het voornemen van MCL is dat de laagbouw in Harlingen een zorgfunctie behoudt; de hoogbouw kan een andere bestemming krijgen.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven, is het primair de verantwoordelijkheid van MCL en de betrokken zorgverzekeraars om samen te zorgen voor onder meer toegankelijke zorg voor de inwoners uit de regio. De NZa ziet hierop toe, en ziet op basis van deze informatie (zie het antwoord op vraag3 geen bezwaren tegen de plannen van MCL. Ik zie dan ook geen reden om in te grijpen in de plannen van MCL.
Hoe zijn relevante belanghebbenden, zoals huisartsen, omwonenden en de gemeente Harlingen, betrokken bij het besluit om de locatie van het MCL in Harlingen af te bouwen?
Het MCL is inmiddels meer dan twee jaar met gemeente en huisartsen in gesprek over de toekomstplannen. Daarover publiceert MCL ook geregeld via de eigen publiciteitskanalen en via de regionale media, aldus MCL.
Wat is de toegevoegde waarde van de verkoop van het gebouw, als het vervolgens gelijk weer (gedeeltelijk) wordt gehuurd?
Dit is bedrijfseconomisch voor het MCL de beste optie, aldus MCL. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven is het doel dat het MCL beoogt, dat een gedeelte van het ziekenhuiscomplex (plaatselijk bekend als «de laagbouw») een
functie voor de zorg behoudt; de hoogbouw kan dan een andere bestemming krijgen. Het MCL geeft aan nog in de onderhandelingsfase te zitten, zodat er nog geen zekerheid is over het eindplaatje.
Welke zorg verdwijnt door dit besluit uit Harlingen? Welke gevolgen heeft dit voor de bereikbaarheid van de zorg en eventuele wachttijden?
MCL heeft mij laten weten dat dit besluit voor de wachttijden naar verwachting geen merkbare gevolgen heeft. Voor de behandelingen en onderzoeken die in Leeuwarden geconcentreerd gaan worden, is in MCL Leeuwarden voldoende capaciteit, aldus MCL.
Bent u bereid om u ervoor in te zetten dat de vestiging van het MCL in Harlingen behouden blijft en bent u bereid hierover in gesprek te gaan met het MCL en de zorgverzekeraars?
Nee. Het is aan de betrokken zorgaanbieder en zorgverzekeraars om samen te zorgen voor toegankelijke, kwalitatief goede en betaalbare zorg voor de inwoners uit de regio. Daarbij is de bedrijfsvoering van een zorgaanbieder een verantwoordelijkheid van een zorgaanbieder zelf, waarbij het maatschappelijk belang voorop staat. De NZa ziet toe op onder meer de toegankelijkheid van de zorg en heeft op basis van de beschikbare informatie geen bezwaren tegen de plannen van MCL. Ik zie dan ook geen reden om hierover het gesprek met partijen aan te gaan.
De excessieve winsten van energiebedrijven |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Is de Staatssecretaris bekend met het artikel «Energy prices: What is a windfall tax and how would it work?»?1
Ja.
Is de Staatssecretaris bekend met het artikel «Italy unveils new stimulus plan as economic outlook darkens»?2
Ja.
Is de Staatssecretaris bekend met het artikel «Shell profits almost triple as energy prices soar. Would a windfall tax hold oil giants accountable?»?3
Ja.
Hoe verklaart de Staatssecretaris de excessieve winsten van energiebedrijven, zoals beschreven in bovenstaande artikelen?
Het is een gegeven dat de winsten van energiebedrijven deels afhangen van ontwikkelingen op de wereldmarkt. Externe schokken kunnen de winsten positief of negatief beïnvloeden. Zo ook de oorlog in Oekraïne, die aanleiding geeft voor afschrijvingen van veel bedrijven in Rusland. Tegelijk heeft het een opwaarts effect op de energieprijzen, die al langere tijd stijgen.
De groep energiebedrijven in Nederland is divers. Allereerst zijn in Nederland een aantal bedrijven actief die op land en in de Noordzee olie en gas winnen. Het gaat hierbij onder andere om de NAM, ONE-Dyas, Neptune Energy en Vermilion Energy. De sector bestaat naast deze zogeheten operators ook uit non-operating partners of investeerders. Naar verwachting maken deze bedrijven meer winst als gevolg van de hoge energieprijzen. De mate waarin is afhankelijk van de mix van contracten die zij hebben afgesloten. Deze bedrijven zijn onderworpen aan de vennootschapsbelasting en betalen daarnaast een aparte heffing die is vastgelegd in de Mijnbouwwet. Daarnaast neemt de Staat middels de deelneming van Energie Beheer Nederland (EBN) als non-operating partner voor ongeveer 40% deel in nagenoeg alle olie-en gasprojecten. Gecombineerd ontvangt de Nederlandse Staat daarmee reeds circa 70% van de winst behaald met de winning en exploitatie van olie en gas in Nederland.
Daarnaast zijn in Nederland elektriciteitsproducenten actief. Een deel van hen maakt gebruik van hernieuwbare energie of kernenergie. Zij kunnen mogelijk profiteren van de gestegen elektriciteitsprijs (die is gestegen door de hogere gasprijs), terwijl ze niet altijd hogere kosten maken. Naar verwachting neemt ook de winst van (een deel van) deze bedrijven toe. Elektriciteitsproducenten die fossiele brandstof moeten inkopen (gascentrales) hebben waarschijnlijk ook te maken met een hogere inkoopprijs, waardoor in zijn algemeenheid naar verwachting geen sprake is van extra winsten. Ook leiden volatiele prijzen tot hogere onderpanden (margin calls) waardoor deze producenten meer liquiditeit nodig hebben om dit op te vangen. Elektriciteitsproducenten zijn veelal supranationale bedrijven, waarbij het niet inzichtelijk is waar een eventuele excessieve winst neerslaat. Elektriciteitsproducenten die SDE+(+) ontvangen, ontvangen minder subsidie als de elektriciteitsprijs hoger wordt. De SDE+(+) subsidieert namelijk enkel de onrendabele top ten opzichte van de reguliere elektriciteitsprijs. Of deze bedrijven daadwerkelijk excessieve winsten boeken en zo ja, in welke mate, is niet inzichtelijk. Winsten worden namelijk door diverse bedrijfsactiviteiten beïnvloed. Zo kan de verkoop van een bedrijfsonderdeel grote invloed op de fiscale winst hebben.
Is de Staatssecretaris bekend met het voornemen van Italië en Spanje om een eenmalige, zogenaamde «meevallersheffing" in te voeren voor energiebedrijven die als direct gevolg van de stijgende energieprijzen – veroorzaakt door de oorlog in Oekraïne – excessieve winsten boeken?
Met een meevallersheffing, solidariteitsheffing of windfall tax wordt doorgaans een eenmalige belasting bedoeld die gericht is op bedrijven die profiteren (excessieve winsten maken) door een gebeurtenis waar zij niet verantwoordelijk voor zijn (in dit geval: flink stijgende energieprijzen door o.a. de geopolitieke situatie). Ik ben bekend met het voornemen van Italië om een windfall tax in te voeren voor bedrijven in de energiesector. Spanje heeft echter geen windfall tax ingesteld voor energiebedrijven, maar een regulerende maatregel. Dit is geen belasting.
Daarnaast hebben, zover mij bekend, op dit moment het Verenigd Koninkrijk (VK), Roemenië, Slowakije, Bulgarije en Hongarije een windfall tax ingesteld. De verschillende heffingen in andere landen verschillen sterk in vormgeving en reikwijdte. Zo heft het VK een extra percentage (25%) binnen een bestaand fiscaal regime ten aanzien van de winsten verkregen bij de exploratie en productie van olie en gas. De totale afdracht binnen die heffing stijgt daarmee van 40% naar 65%. Dit is vergelijkbaar met het winstaandeel in de Nederlandse mijnbouwheffingen. Deze heffing wordt in het VK gecombineerd met een belastingkorting (80%) voor bedrijven die zich committeren aan nieuwe kapitaalinvesteringen om zo investeringen in de exploratie in het VK te stimuleren.
Verder is bijvoorbeeld de windfall tax in Roemenië gerelateerd aan de omzet, vergelijkbaar met de cijns in de Nederlandse mijnbouwheffingen en worden in de Hongaarse heffing ook banken, luchtvaartmaatschappijen en telecommunicatie- en retailbedrijven betrokken, vergelijkbaar met een generieke verhoging van de winstbelasting.
Is de Staatssecretaris het er in algemene zin mee eens dat het rechtvaardig zou zijn om energiebedrijven die excessieve winsten boeken maken als direct gevolg van de huidige energiecrisis eenmalig extra te belasten ten gunste van de (verslechterende) financiële positie van het mkb en van families? Graag een toelichting van de Staatssecretaris.
In algemene zin is de vraag om een solidariteitsheffing van bedrijven die excessieve winsten maken als gevolg van een externe gebeurtenis voorstelbaar. Hierbij dient echter opgemerkt te worden dat bedrijven die extra winsten maken reeds onderworpen zijn aan de reguliere winstbelasting. Bij het introduceren van een nieuwe heffing spelen ook de effecten op het vestigings- en investeringsklimaat mee. Juist omdat er voor energiebedrijven een belangrijke rol in de energietransitie en de leveringszekerheid is weggelegd, is het van belang om een stabiel investeringsklimaat te borgen. Het onaangekondigd of achteraf, structureel dan wel eenmalig, belasten van deze winsten komt de genegenheid van deze bedrijven om in Nederland te investeren niet ten goede.
Het introduceren van een specifieke nieuwe windfall tax voor energiebedrijven is complex en kent verschillende knelpunten. Deze knelpunten komen grotendeels overeen met de knelpunten die bij de vraag om een solidariteitsheffing voor bedrijven die tijdens de coronacrisis excessieve winsten hebben behaald zijn gesignaleerd. Hierover is in september 2021 een Kamerbrief verzonden.4
Ten eerste is het ingewikkeld om vast te stellen of er sprake is van een excessieve winst of een eventuele extra winst ook daadwerkelijk komt door de hoge energieprijzen of een bedrijfsspecifieke oorzaak kent. Hiervoor is geen objectief criterium voorhanden. Daarbij zijn energieproducenten veelal supranationale bedrijven, waarbij het op dit moment niet inzichtelijk is of excessieve winst, mocht die er al zijn, zich ook in Nederland bevindt. Aan de uitvoeringsaspecten bij een dergelijke maatregel kleven eveneens substantiële bezwaren. De invoering van een heffing op excessieve winsten in de energiesector vraagt om een nieuw aangiftesysteem. Dit vergt een implementatietijd van twee jaar na afronding van de parlementaire behandeling. De inpassing in het IV-portfolio van de Belastingdienst kan hierbij ten koste gaan van ander ingepland werk. Het definitieve oordeel over de uitvoerbaarheid door de Belastingdienst verloopt via een uitvoeringstoets. Tot slot spelen er diverse EU-rechtelijke complicaties bij een sectorspecifieke heffing. In hun communicatie van 8 maart 20225 ten aanzien van de energiemarkt heeft de Europese Commissie hierover een aantal richtlijnen gegeven. Zo mag een dergelijke belasting geen terugwerkende kracht hebben, moet de looptijd van een extra belasting voor de energiesector worden beperkt tot uiterlijk 30 juni 2022 en blijven de staatssteunregels van toepassing. Binnen deze termijn en gezien deze bezwaren is het niet mogelijk om op korte termijn wet- en regelgeving te introduceren.
In plaats van een specifieke nieuwe windfall tax voor energiebedrijven is het allereerst wel mogelijk om het tarief van de vennootschapsbelasting (tijdelijk) te verhogen. Dit raakt echter niet alleen energiebedrijven, maar alle vennootschapsbelastingplichtigen. Een verhoging binnen de vennootschapsbelasting voor een specifieke sector (in dit geval alleen energiebedrijven) is vanwege het selectieve karakter niet mogelijk in verband met staatsteunrechtelijke aspecten. Ten tweede is het mogelijk om de winst en opbrengst van olie- en gasproductiemaatschappijen met exploitatie en winning in Nederland tijdelijk extra te belasten via een verhoging van de reeds bestaande mijnbouwheffingen. Hier wordt in de begeleidende aanbiedingsbrief nader op in gegaan.
Staat de Staatssecretaris, in het licht van bovenstaande artikelen, nog steeds achter zijn uitspraak – gedaan tijdens het recentelijke debat over de ontwikkeling van de koopkracht en de stijgende energieprijzen (d.d. 30 maart jl.) – dat «een solidariteitsheffing voor fossiele bedrijven [niet mogelijk zou zijn]»? Geldt dit volgens de Staatssecretaris ook voor andere energiebedrijven die door de huidige energiecrisis excessieve winsten boeken?
Zie antwoord vraag 6.
Zo ja, kan de Staatssecretaris uitleggen waarom het doorvoeren van een dergelijke solidariteitsheffing of «meevallersheffing" wel mogelijk blijkt in landen als Italië of Spanje?
Zie antwoord vraag 5.
Kan de Staatssecretaris toelichten waarom – conform zijn eigen uitspraak in het debat over de ontwikkeling van de koopkracht en de stijgende energieprijzen (d.d. 30 maart jl.) – het in Nederland niet mogelijk zou zijn om de omvang van de winsten van energiebedrijven in kaart te brengen, terwijl dit in onder andere Italië en Spanje wel mogelijk blijkt?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft de Staatssecretaris inzicht in welke bedrijven en/of (deel)sectoren als direct gevolg van de huidige energiecrisis excessieve winsten boeken die anders niet of nauwelijks geboekt zouden zijn, zoals grondstofhandelaren of grondstofextractiebedrijven? Zo ja, kan de Staatssecretaris hiervan een overzicht geven? Zo nee, kan de Staatssecretaris dit toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Is de Staatssecretaris bereid te kijken naar de systematiek waarop de Italiaanse en Spaanse regeringen de extra belasting op de toegenomen winsten van energiebedrijven, via een dergelijke «meevallersheffing», aldaar innen, teneinde te analyseren of een dergelijke manier van belastinginning ook in Nederland kan worden toegepast?
Zie antwoord vraag 5.
Is de Staatssecretaris het ermee eens dat een eenmalige heffing op de huidige excessieve winsten van energiebedrijven gebruikt zouden kunnen worden om de (sociale) energietransitie te versnellen? Graag een toelichting op dit punt.
Zie antwoord vraag 6.
Indien een dergelijke heffing volgens de Staatssecretaris niet mogelijk is, is de Staatssecretaris het ermee eens dat het op zijn minst wenselijk zou zijn om de huidige excessieve winsten van energiebedrijven eenmalig extra te belasten ter versnelling van de (sociale) energietransitie? Graag een toelichting op dit punt.
Zie antwoord vraag 6.
Is de Staatssecretaris bereid een ambtelijke verkenning uit te voeren, al dan niet in overleg met Europese partners, naar alle fiscale mogelijkheden om de excessieve winsten van energiebedrijven in deze tijd van stijgende energiearmoede, (eenmalig) extra te belasten middels een zogenaamde «meevallersheffing»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
Zie antwoord vraag 5.
Ziekenhuizen die zich klemgezet voelen door softwarebouwer Chipsoft |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ziekenhuizen voelen zich klemgezet door softwarebouwer»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het ongezond is dat één bedrijf de markt van software voor ziekenhuizen op deze wijze domineert?
Ik vind het wenselijk dat zorgaanbieders kunnen kiezen tussen verschillende leveranciers, zodat een zorgverlener het best passende product en/of dienst af kan nemen. De Autoriteit Consument & Markt ziet erop toe dat bedrijven eerlijk concurreren binnen de grenzen van de Mededingingswet.
Kunt u een overzicht geven van de bedragen die ziekenhuizen per jaar kwijt zijn aan softwareleveranciers, als het gaat om de aanschafkosten van nieuwe softwaresystemen én de jaarlijks terugkerende licentiekosten? Kan dit overzicht per ziekenhuis uitgesplitst worden, waarbij ook wordt vermeld met welke softwareleverancier betreffend ziekenhuis een contract heeft? Als dit overzicht per ziekenhuis niet mogelijk is, kunt u dan een inschatting geven van de totale kosten voor softwaresystemen in de ziekenhuiszorg in Nederland?
Ik beschik niet over informatie van bedragen die ziekenhuizen per jaar kwijt zijn aan softwareleveranciers. Ook informatie die betrekking heeft op de aanschafkosten van nieuwe softwaresystemen én de jaarlijks terugkerende licentiekosten heb ik niet. Wel is meer algemene informatie hierover beschikbaar in diverse benchmarks van kosten en prestaties van ICT binnen ziekenhuizen.2 Gedurende de afgelopen jaren zijn de ICT-kosten ten opzichte van de omzet in deze jaarlijkse benchmark bij ziekenhuizen elk jaar gestegen.3 In 2016 bedroegen de ICT-kosten nog gemiddeld 4,2% van de omzet. Inmiddels is dat percentage gestegen naar 5,7% in boekjaar 2020.4
De ACM stelt in een publicatie uit 2021 dat er momenteel in de Nederlandse ziekenhuizen ZIS/EPD-systemen gebruikt worden van vier verschillende leveranciers: Cerner/SAP (i.s.h.med/IS-H), ChipSoft (HiX), Epic (Epic) en Nexus (Nexus)5. ChipSoft is de marktleider, gevolgd door Epic. 51 ziekenhuizen hebben momenteel een ZIS/EPD-systeem van ChipSoft, 11 ziekenhuizen hebben Epic als huidige ZIS/EPD-leverancier, 7 beschikken over een Nexus-systeem en 5 over een Cerner/SAP-systeem. Dit is ook in andere openbare rapporten terug te lezen6.
Deelt u de mening dat softwareleveranciers voor ziekenhuizen geen tientallen procenten winstmarge zouden moeten maken, aangezien zij hun winst verdienen uit collectieve middelen? Zo ja, bent u bereid een maximale winstmarge wettelijk vast te leggen, zoals bijvoorbeeld mogelijk gemaakt zou worden met het voorgestelde amendement bij de Wet elektronische gegevensuitwisseling zorg (Wegiz) van het lid Van den Berg over een vergunningplicht voor systemen voor gegevensuitwisseling van ziekenhuizen? Zo nee, waarom niet?2
Het is aan zorgpartijen zelf om de juiste ICT-producten tegen de juiste prijzen in te kopen. Bedrijven mogen een eerlijke prijs vragen voor het leveren van hun producten of diensten, maar er mag geen sprake zijn van misbruik van een economische machtpositie.
Omdat de tweede vraag samenhangt met een voorgesteld amendement bij de Wet elektronische gegevensuitwisseling zorg (Wegiz), zal verdere behandeling van deze vraag plaatsvinden bij de behandeling van de Wegiz in de Tweede Kamer.
Deelt u de mening dat de drempel voor ziekenhuizen om van softwareleverancier te wisselen zo laag mogelijk zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid wettelijk vast te leggen dat in contracten moet worden vastgelegd dat extractie van gegevens/dataportabiliteit gratis moet zijn, zoals wordt voorgesteld in het amendement bij de Wet elektronische gegevensuitwisseling zorg (Wegiz) van het lid Van den Berg over basiseisen voor inwisselbaarheid van informatietechnologieproducten of -diensten?3
De ICT-inkoop van ziekenhuizen is aan de ziekenhuizen zelf. Van belang is dat geen oneigenlijke praktijken plaatsvinden die het overstappen naar een andere leverancier verhinderen of onnodig belemmeren. De ACM ziet daarbij erop toe dat marktpartijen zich aan de mededingingsregels houden. Ik zet in op standaardisatie die niet alleen interoperabiliteit bevordert, maar ook bijdraagt aan dataportabiliteit, bijvoorbeeld middels Open API’s als onderdeel van de API strategie in wording. Dit bevordert concurrentie en marktwerking, en kan wisselen van ICT-leverancier vergemakkelijken.
Omdat de tweede vraag samenhangt met een voorgesteld amendement bij de Wet elektronische gegevensuitwisseling zorg (Wegiz), zal verdere behandeling van deze vraag plaatsvinden bij de behandeling van de Wegiz in de Tweede Kamer.
Op welke wijze denkt u de problemen op de markt van ziekenhuissoftware de komende tijd aan te kunnen pakken? Op welke wijze neemt u hierbij de oplossingsrichtingen mee die de Autoriteit Consument & Markt (ACM) eind 2021 heeft voorgesteld, te weten: toepassing van de mededingingsregels (1), samenwerking ziekenhuizen ter versterking van onderhandelingspositie (2) en samenwerking ICT-leveranciers ter bevordering van interoperabiliteit (3)?4
Beoordeling op en toepassing van de mededingingsregels is voorbehouden aan de ACM. Ik ben aan het onderzoeken op welke manier VWS zorgorganisaties kan helpen en versterken in hun onderhandelingspositie. Ik verwacht uw Kamer hierover na de zomer te informeren. De samenwerking met en tussen ICT-leveranciers is cruciaal voor de bevordering van interoperabiliteit. Samen met vertegenwoordigers van ICT leveranciers, zoals OIZ en NLdigital, ben ik in gesprek om de samenwerking met ICT leveranciers te bevorderen. Ik verwacht uw Kamer ook hierover na de zomer te informeren. Ook een API strategie in de zorg zal leiden tot bevordering van de interoperabiliteit.
Op welke wijze zou volgens u de Nederlandse softwaremarkt aantrekkelijker gemaakt kunnen worden voor nieuwe leveranciers? Ziet u daarin een rol voor de overheid?
Ik zie een sterkere rol voor VWS weggelegd in het ecosysteem van de zorg ICT-markt met als doel gezonde marktwerking te stimuleren. Ik werk aan de invulling van de rol van VWS bij onder andere de ondersteuning van het zorgveld en samenwerking met de ICT leveranciers. Dit doen ik samen met koepels en gebruikersverenigingen. Ik ben ik aan het onderzoeken op welke manier VWS de Nederlandse zorg-ICT markt aantrekkelijker kan maken. Ik verwacht uw Kamer hierover na de zomer te informeren.
Klopt het dat het softwarebedrijf Chipsoft – ondanks dat er ongeveer zevenhonderd mensen werken – geen ondernemingsraad of ander medezeggenschapsorgaan heeft? Klopt het tevens dat Chipsoft geen raad van commissarissen heeft? Zo ja, overtreedt dit bedrijf daarmee volgens u de wet? Op welke wijze behoort hierop toegezien te worden en op welke wijze behoort hierop ingegrepen te worden?
Uit het artikel van NRC maak ik op dat Chipsoft geen ondernemingsraad heeft. ChipSoft laat desgevraagd weten te denken niet in wettelijke overtreding te zijn, onder andere omdat er binnen het bedrijf sinds begin 2021 een interne Klankbordgroep bestaat, met medewerkers uit alle lagen van onze organisatie.
Op grond van de Wet op de Ondernemingsraden (WOR) zijn ondernemingen waarin in de regel ten minste 50 personen werkzaam zijn verplicht om een ondernemingsraad in te stellen.
Naleving van de WOR is een private aangelegenheid. Het is aan werkgevers en werknemers samen om vorm te geven aan medezeggenschap in hun organisatie. Werkgevers en werknemers moeten samen het belang van medezeggenschap erkennen en uitdragen. Wanneer er binnen een organisatie (te) weinig interesse is voor de ondernemingsraad, ontslaat dit de werkgever niet van de verplichting tot het instellen van een ondernemingsraad. De werkgever moet hier blijvend aandacht voor vragen. Wanneer de werkgever niet wil meewerken, kunnen werknemers op grond van de WOR de rechter verzoeken om de werkgever te bewegen zijn verplichting tot het instellen van een ondernemingsraad na te komen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de behandeling van het wetsvoorstel Wet elektronische gegevensuitwisseling in de zorg (Wegiz)?
Ja.
De winsten van oliebedrijven |
|
Inge van Dijk (CDA), Henri Bontenbal (CDA) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving omtrent de kwartaalresultaten van olie- en gasbedrijven waarin zij een forse winstgroei laten zien?1
Ja, de berichtgeving is mij bekend.
Hoe beoordeelt u vanuit maatschappelijk en moreel perspectief het feit dat de kwartaalwinsten van de oliebedrijven voor een belangrijk deel te danken zijn aan hoge olie- en gasprijzen als gevolg van de crisis op de internationale energiemarkten en de oorlog in Oekraïne, met hoge energieprijzen voor huishoudens en bedrijven als gevolg, plus het feit dat het Rijk de Belasting op toegevoegde Waarde (BTW) op brandstoffen heeft verlaagd om de pijn voor huishoudens enigszins te verzachten?
In algemene zin heeft het kabinet geen moreel oordeel over winsten die bedrijven met een winstoogmerk boeken, zolang dit binnen de regels gebeurt en zij hierover een eerlijke belasting afdragen. Geopolitieke ontwikkelingen hebben invloed op de markt waarin deze bedrijven opereren en daarmee op de winstgevendheid van hun activiteiten. De prijzen voor olie en gas fluctueren en daarmee ook de winsten en verliezen die olie- en gasbedrijven maken. De oorlog in Oekraïne geeft enerzijds aanleiding voor afschrijvingen die veel bedrijven in Rusland hebben moeten doen. Tegelijk heeft het een opwaarts effect op de energieprijzen en daarmee op de winsten van olie- en gasbedrijven. Maatschappelijk gezien is het natuurlijk wrang dat er tegelijk huishoudens zijn die mede door de gestegen energieprijzen moeite hebben om rond te komen. Daarom heeft het kabinet op 11 maart een maatregelenpakket aangekondigd om de gevolgen van stijgende energiekosten voor huishoudens te dempen (Kamerstuk 35 929, nr. S).
Hoe beoordeelt u vanuit maatschappelijk en moreel perspectief het feit dat oliebedrijven als Shell en BP als gevolg van deze hoge winsten eigen aandelen opkopen en het dividend voor aandeelhouders verhoogt?
Het staat bedrijven vrij hun winsten aan te wenden op een manier die hen goeddunkt. Het kabinet ziet tegelijk dat er een grote noodzaak is tot investeringen in de energiesector met het oog op de transitie naar een duurzaam energiesysteem. In het Coalitieakkoord zijn op dat punt stevige ambities op geuit. Die investeringen moeten voor een belangrijk deel door bedrijven worden gedaan. Het kabinet zet bedrijven daartoe aan door de kosten van CO2-uitstoot te laten stijgen, via de Nederlandse CO2-heffing en het emissiehandelsysteem in de Europese Unie (EU). Met grote uitstoters gaan we bindende maatwerkafspraken maken op basis van wederkerigheid. Tegelijk is het van groot belang dat de randvoorwaarden om in Nederland te investeren op orde zijn. Daarom zet het kabinet in op een goed en voorspelbaar investeringsklimaat.
Wat is een redelijke, maatschappelijk verantwoorde winst die olie- en gasbedrijven mogen maken in de ogen van het kabinet?
Het kabinet heeft geen oordeel over de hoogte van een redelijke, maatschappelijk verantwoorde winst van individuele bedrijven. Wel zet het kabinet zich ervoor in dat bedrijven hun maatschappelijke rol vervullen en een redelijke bijdrage leveren aan de maatschappij. Dit ziet op verduurzaming, zorg voor de leefomgeving, scholing van mensen, innovatie, en ook belastingbetaling.
Deelt u de mening dat grote olie- en gasbedrijven een belangrijke rol kunnen én moeten spelen in de transitie naar een klimaatneutrale energievoorziening en het aan hun stand verplicht zijn fors te investeren in de verduurzaming van de energievoorziening, zeker wanneer deze bedrijven forse winsten maken? Bent u van mening dat deze bedrijven voldoende investeren in de energietransitie?
Grote olie- en gasbedrijven kunnen een belangrijke rol spelen in de transitie naar een klimaatneutrale energievoorziening. Maar door de energietransitie zullen er ook nieuwe spelers in de markt voor duurzame energiedragers actief worden. Het klimaat is er niet bij gebaat als bedrijvigheid en uitstoot worden verplaatst naar het buitenland. De verduurzaming van de industrie zal hier plaats moeten vinden. Het kabinet stuurt hierop door inzet van een combinatie van normering en beprijzing, intensivering van generieke subsidie-instrumenten en door maatwerkafspraken met grote uitstoters. Bedrijven die willen verduurzamen worden door de overheid ondersteund om deze transitie door te maken middels subsidies voor verduurzaming en innovatie en door in te zetten op het tijdig beschikbaar maken van hernieuwbare energie en de daarvoor benodigde infrastructuur. Ik verwijs voor de details naar de Kamerbrief van de Minister van Economische Zaken en Klimaat over de verduurzaming van de industrie.2
Hoe zorgt dit kabinet ervoor dat de mate waarin deze bedrijven worden ondersteund vanuit het klimaatbeleid van dit kabinet in verhouding staat met de inspanningen die deze bedrijven zelf doen om de overgang naar een klimaatneutrale energievoorziening te realiseren? Is de winstgroei aanleiding voor het kabinet om ook een grotere bijdrage van deze bedrijven te vragen ten behoeve van het investeren in de energietransitie?
Zie antwoord vraag 5.
Het Acantus-arrest en de gevolgen voor de warmtetransitie. |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van de Hoge Raad van 21 januari jl. in zaaknummer ECLI:NL:HR:2022:611 waarin wordt bepaald dat warmte-installaties geen onlosmakelijk deel van woningen uitmaken, waardoor de volledige investeringen voor warmte-koudeopslag-installaties (WKO-installaties) en ook de onderhoudskosten verrekend horen te zijn in de huur?
Ja, in die uitspraak wordt bepaald dat warmte-installaties wel onlosmakelijk met de woning verbonden zijn.
Is het juist dat deze uitspraak bepaalt dat woningcorporaties alleen het vastrecht van aansluiting en de energiekosten voor de opwekking van warmte mogen doorbelasten aan de huurders?
In deze uitspraak gaat de Hoge Raad in op de vraag of een verhuurder de kapitaals- en onderhoudslasten voor warmte-koudeinstallaties (WKO-installaties) via de servicekosten in rekening mag brengen bij haar huurder(s). Het antwoord daarop is negatief. Volgens de Hoge Raad is een WKO-installatie een onroerende aangelegenheid, wat betekent dat de installatie onlosmakelijk verbonden is met de woning en behoort tot het gebruikelijke uitrustingsniveau van de woonruimte, en als gevolg daarvan tot de gehuurde woonruimte behoort. Dat maakt dat de kapitaals- en onderhoudslasten op basis van het Burgerlijk Wetboek via de kale huurprijs met de huurder(s) verrekend dienen te worden.
Deze uitspraak houdt dus niet in dat enkel het vastrecht van aansluiting en de energiekosten aan huurders mogen worden doorbelast, maar verduidelijkt dat deze mogen worden doorbelast via de servicekosten of de nutsvoorzieningen, en dat kapitaals- en onderhoudslasten in de kale huurprijs verdisconteerd moeten worden op het moment dat een collectieve warmte-installatie als onroerende aangelegenheid wordt aangemerkt.
Bent u op de hoogte van het negatieve effect dat deze uitspraak zal hebben op de verduurzaming van de gebouwde omgeving, omdat er voor woningcorporaties geen businesscase meer zal zijn om van het gas af te gaan vanwege het feit dat de investeringskosten voor een WKO-installatie (in combinatie met een warmtepomp) vele malen hoger zijn dan die voor een gasketel?
Corporaties kunnen bij de businesscase voor nieuwe verduurzamingsprojecten rekening houden met het Acantus-arrest. Ik verwacht daarom niet dat de verduurzaming van het corporatiebezit hiermee negatief wordt beïnvloed. Ik ben daarnaast in gesprek met corporaties om nationale prestatieafspraken te maken over hoe zij de investeringscapaciteit die vrijkomt door de afschaffing van de verhuurderheffing gaan inzetten. Daarbij ben ik ervan overtuigd dat we tot een ambitieuze verduurzamingsopgave komen, die past bij de koplopersrol die de corporaties al spelen.
Deze uitspraak van de Hoge Raad heeft wel effect op de corporaties die de kapitaals- en onderhoudskosten op dit moment in de servicekosten hebben verdisconteerd. Voor die corporaties is het ongetwijfeld vervelend. Het gaat om een beperkt aantal corporaties, die op basis van de uitspraak de kapitaals- en onderhoudslasten moeten overhevelen naar de huurprijs. Hier voorziet de huurregelgeving niet in voor lopende huurovereenkomsten, dus dat betekent dat corporaties die kosten pas na mutatie naar de huurprijs kunnen overbrengen.
Bent u tevens op de hoogte van het feit dat er reeds verschillende verduurzamingsprojecten zijn die dreigen te worden uitgesteld of zelfs geheel niet zullen worden uitgevoerd? Hebt u in beeld om hoeveel projecten en woningen het daarbij gaat?
Mij hebben geen signalen bereikt van concrete verduurzamingsprojecten die naar aanleiding van deze uitspraak worden uitgesteld of zelfs geheel niet kunnen worden uitgevoerd.
Deelt u de mening dat het negatieve effect van deze uitspraak op de warmtetransitie een onwenselijke ontwikkeling is? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik aangeef in mijn antwoord op vraag 3 verwacht ik niet dat deze uitspraak tot een minder ambitieuze verduurzamingsinzet door corporaties zal leiden.
Klopt het dat er binnen uw ministerie wordt gewerkt aan een wetswijziging die de bovengenoemde obstakels voor de verduurzaming van woningen weg moet nemen?
Ik ben niet voornemens de wet- en regelgeving op dit punt te wijzigen, omdat ik ervan overtuigd ben dat corporaties met de afschaffing van de verhuurderheffing voldoende middelen hebben voor een ambitieuze verduurzamingsinzet. Dit wil ik vaststellen in nationale prestatieafspraken met de sector, medeoverheden en huurders waarover ik nu met deze partijen in gesprek ben. Ik streef ernaar deze afspraken voor de zomer met uw Kamer te delen.
Kunt u inzichtelijk maken wat deze wetswijziging zal inhouden? Is het de bedoeling dat deze het mogelijk zal maken om alle kosten verbonden aan de levering van warmte en koude door te belasten?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u tevens aangeven op welke termijn u tot deze wetswijziging zult komen? Deelt u de mening dat er hierbij haast geboden is, gezien de negatieve effecten van de huidige situatie voor de warmtetransitie en het feit dat er reeds projecten stilliggen en/of stoppen?
Zie antwoord vraag 6.
Een aangevallen Joods voetbalteam. |
|
Gert-Jan Segers (CU), Ulysse Ellian (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Joods voetbalteam aangevallen in Amstelveen?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat een voetbalteam wordt aangevallen, hoogstwaarschijnlijk vanwege het feit dat het voetbalteam een Joods voetbalteam is?
Elke vorm van antisemitisme is onacceptabel in onze maatschappij. In Nederland moet je kunnen zijn wie je bent. Iedereen moet zich veilig kunnen voelen, uiteraard ook tijdens voetbalwedstrijden. De bestrijding van discriminatie en racisme in het voetbal, waaronder antisemitisme, wordt serieus ter hand genomen. Dit doen we aan de hand van het plan van de KNVB en rijkoverheid «Ons Voetbal is voor Iedereen». In het plan is veel aandacht voor het voorkomen van dergelijke incidenten. Meldingen van discriminatie en racisme in het betaald- en amateurvoetbal kunnen eenvoudig worden gemeld via de app Discriminatiemelder of via de website van RADAR. Als toch sprake is van racisme of discriminatie tijdens een voetbalwedstrijd, wordt hard opgetreden door de KNVB. Aan toeschouwers kunnen bijvoorbeeld boetes worden opgelegd, en aan individuele spelers en teams kunnen, naast boetes, bijvoorbeeld ook schorsingen worden opgelegd.
Hoe beoordeelt u de omstandigheid dat rondom deze mishandeling de Hitlergroet gebracht is?
Ik vind het uitbrengen van de Hitlergroet in elke context en op ieder moment verwerpelijk. Omdat de zaak nog in onderzoek is, kan ik mij over dit specifieke geval niet uitlaten.
Wat vindt u ervan dat iemand in Nederland de Hitlergroet brengt, juist in de week dat in Nederland wordt stil gestaan bij de slachtoffers uit de Tweede Wereldoorlog?
Zoals ook bij vraag 3 gesteld, vind ik dit op ieder moment verwerpelijk. Ik kan bovendien mij heel goed voorstellen dat dit incident extra emoties oproept in de week waarin wij de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog herdenken. Ik keur dit met de sterkst mogelijke bewoordingen af.
Bent u bereid op korte termijn in gesprek te gaan met de voetbalclub waar de daders voor spelen? Wat vindt u in dit verband van verplichte educatie voor de daders, naast het strafrecht, door hen bijvoorbeeld kamp Westerbork of Vught te laten bezoeken?
Er is een strafrechtelijk onderzoek gestart en de politie is in gesprek met beide voetbalclubs. Daarnaast is de onafhankelijk aanklager van de voetbalbond een onderzoek gestart. Voetbalclub Macabbi heeft richting de KNVB aangegeven over twee weken een verklaring in te sturen.
Uit de onderzoeken en gesprekken moet blijken wat er zich precies heeft afgespeeld tijdens deze zaalvoetbalwedstrijd. Vooralsnog wacht ik af wat er uit de onderzoeken en gesprekken komt. Wel roep ik alle voetbalclubs die te maken hebben met antisemitische en discriminatoire uitlatingen op om altijd een officiële melding te maken bij het meldpunt discriminatie van de KNVB en hiervan aangifte te doen bij de politie.
De Anne Frank Stichting ondersteunt clubs bij het ontwerpen en opzetten van een Spreekkorenproject. Dit educatieve traject zet in op bewustwording van het kwetsende effect van discriminerende uitingen op de voetbaltribune. Supporters die zich schuldig maken aan kwetsende leuzen, kunnen deelnemen aan het Spreekkorenproject van de club. Binnen dit project zijn er twee routes voor deelname daaraan:
De Anne Frank Stichting heeft op basis van de eerdere succesvolle educatieve aanpakken van antisemitische spreekkoren bij Feyenoord en FC Utrecht ook een aanpak gericht op racistische uitingen ontwikkeld. Binnen een pilot bij FC Den Bosch wordt samengewerkt met het Nationaal Monument Kamp Vught en Radar Den Bosch om de spreekkorenaanpak geschikt te maken voor de lokale situatie.
Hoe beoordeelt de huidige opvolging van ernstige antisemitische incidenten en/of strafbare feiten?
Het is belangrijk om antisemitische incidenten te herkennen en op een juiste manier op te volgen. In de afhandeling van strafbare feiten, nemen de politie en het Openbaar Ministerie maatregelen om te waarborgen dat er bij de opsporing en vervolging niet alleen oog is voor het commune delict, maar ook juist voor een eventueel discriminatieaspect. Om dit te bevorderen zet de politie in op het professionaliseren van het Netwerk Divers Vakmanschap, zodat de nodige specialistische kennis beschikbaar wordt voor de politiemensen die zich bezighouden met discriminatie en racisme. In 2019 is aan het Joods Politie Netwerk, in het kader van de aanpak van antisemitisme, zoals voorgesteld door de ChristenUnie en de VVD, een bedrag van 50.000 euro beschikbaar gesteld. Hiermee wordt het netwerk onder andere in staat gesteld om voorlichting te realiseren in alle politie-eenheden.
Vermeldenswaardig is ook de pilot met gespecialiseerde rechercheurs voor de aanpak van discriminatie en antisemitisme. Deze pilot is dit jaar gestart ter uitvoering van de moties Paternotte en Bisschop. Voor deze pilot is meerjarig incidenteel 7 miljoen toegekend. In deze pilot maken gespecialiseerde rechercheurs onderdeel uit van het Expertise Centrum Aanpak Discriminatie – Politie (ECAD-P) dat politie breed opereert. Het expertisecentrum stelt politiemensen beter in staat om discriminatievraagstukken te herkennen, op te pakken en af te handelen. Het expertisecentrum heeft ook een landelijke informatie- en kennisfunctie die ontwikkelingen in de buitenwereld monitort en expertise op het thema discriminatie ontwikkelt, toepast en onderhoudt. Daarin is ook de taak belegd om jaarlijks de rapportage over discriminatiecijfers samen te stellen die aan uw Kamer wordt toegestuurd. Het expertisecentrum zorgt er ook voor dat kennis over de aanpak van discriminatie wordt geïntegreerd in het politieonderwijs.
Ook het Openbaar Ministerie heeft een Landelijk Expertise Centrum Discriminatie (LECD). Dit expertisecentrum zorgt onder meer voor een zo goed mogelijke behandeling van discriminatiezaken door het Openbaar Ministerie, vanaf het moment van opsporing en onderzoek tot een uitspraak van de hoogste rechter. Op elk arrondissementsparket is een officier van justitie met de portefeuille discriminatie aangesteld. Officieren en andere medewerkers binnen het Openbaar Ministerie worden door het Landelijk Expertise Centrum Discriminatie op het gebied van de aanpak van discriminatiezaken geadviseerd en geïnformeerd.
In de Aanwijzing discriminatie is opgenomen dat de politie aangiften betreffende discriminatie in beginsel opneemt en in behandeling neemt, waarbij het uitgangspunt is dat opsporingsonderzoek wordt verricht bij discriminatiefeiten.
In hoeverre heeft u zicht op antisemitische incidenten rondom Joodse sportteams?
Publicaties zoals de Monitor Antisemitische Incidenten 2021 van het CIDI verbeteren het inzicht rondom dit soort incidenten.
Daarnaast worden in het jaarlijkse landelijke cijferrapport van onder andere de antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s) en de politie ook meldingen van antisemitische incidenten geregistreerd. Hieronder vallen ook incidenten gerelateerd aan spanningen tussen voetbalsupporters en het roepen van antisemitische leuzen tijdens wedstrijden. Ook in het landelijke cijferrapport Cijfers in Beeld (het overzicht van discriminatiecijfers vanuit het Openbaar Ministerie) is aandacht voor specifieke discriminatiefeiten en commune feiten met een discriminatieaspect waarbij de grond antisemitisme apart wordt geregistreerd.
Meldingen waarin sprake is geweest van enige vorm van discriminatie (waaronder ook antisemitische meldingen) worden door de KNVB bijgehouden middels een monitoringslijst. Er wordt geen afzonderlijke lijst bijgehouden inzake antisemitische incidenten, dan wel rondom Joodse sportteams.
Wat is er volgens u nodig dit soort ernstige antisemitische incidenten en/of strafbare feiten tegen te gaan en ervoor te zorgen dat de Joodse gemeenschap zich vrij en veilig voelt in Nederland?
Voor antisemitisme is absoluut geen plaats in onze samenleving. Daar blijf ik mij, samen met het kabinet en de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding, sterk voor inzetten.
Het is van belang dat antisemitische incidenten voorkomen worden. Daarom is een preventieve inzet enorm belangrijk. Het kabinet zet in op de bevordering van de dialoog, bewustwording in het onderwijs en de aanpak van antisemitisme in het voetbal.
Met de gelden die door de Tweede Kamer extra zijn toegevoegd aan de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid voor de jaren 2019–2021 is de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding aangesteld en zijn verschillende projecten gestart. Inmiddels is er ook structureel budget voor de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding. De projecten uit de antisemitismegelden zien toe op capaciteitsopbouw, het versterken van de weerbaarheid van de Joodse gemeenschap en het vergroten van bewustwording.
Het strafrecht is het sluitstuk van de aanpak van discriminatie, waaronder antisemitisme. Zoals ook aangegeven bij vraag 6 is het belangrijk om antisemitische incidenten tijdig te herkennen en op te volgen. De politie en het Openbaar Ministerie nemen maatregelen om te waarborgen dat er bij de opsporing en vervolging aandacht is voor een eventueel discriminatieaspect. Daarnaast is in de Aanwijzing discriminatie van het OM vastgelegd dat als door het OM in een zaak een discriminatieaspect aanwezig wordt geacht, dit door de officier van justitie in het requisitoir wordt benadrukt en als strafverzwarende omstandigheid in de eis wordt meegenomen.»
Bent u bereid op korte termijn in gesprek te gaan met de Joodse gemeenschap over de gevolgen van dit ernstige incident en het veiligheidsgevoel van de Joodse gemeenschap? Zo ja/nee, waarom?
Ik spreek regelmatig met de Joodse gemeenschap, zoals ook de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding dat doet, om signalen van onveiligheidsgevoel op te vangen. De Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding heeft naar aanleiding van dit incident contact gehad met vertegenwoordigers van de Joodse gemeenschap.
Het niet openbaren van het onderzoeksrapport over de aanleiding voor de zelfdoding van een politieagent |
|
Sylvana Simons (BIJ1), Pieter Omtzigt |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het NRC-artikel: «Falend leiderschap, pestgedrag, angstcultuur: de verborgen wanhoop van agent M.»?1
Ja.
Op welke datum is besloten dat het onderzoeksrapport over de aanleiding voor de zelfdoding van «agent M.» niet geopenbaard zal worden?
Dhr. Brouwer heeft op 24 maart 2022 zijn rapport aangeboden aan de nabestaanden. De nabestaanden hebben toen te kennen gegeven dat zij niet wilden dat bepaalde tot de persoon herleidbare aspecten van het rapport breed uitgemeten zouden worden in de media. Daarbij is het ook zo dat de informatie door dhr. Brouwer vergaard is op voorwaarde van vertrouwelijkheid. Mensen hebben vrijwillig hun medewerking verleend op basis van die voorwaarde.
Wie of welk orgaan heeft het voornoemde besluit genomen?
De korpschef heeft dit besloten na overleg met alle betrokkenen.
Wilt u naar aanleiding van deze vragen het rapport alsnog delen met de Kamer?
In afstemming met alle betrokkenen heeft de korpschef ervoor gekozen om het rapport nu openbaar te maken. Hierbij zal rekening worden gehouden met de privésfeer van de overledene en de nabestaanden, de vertrouwelijkheid van de gesprekken en de herleidbaarheid naar personen. Ik zend uw Kamer vandaag het rapport van de Commissie Brouwer.
Indien het antwoord op de vorige vraag negatief is, op welke manier is het verstrekken van het rapport in strijd met het belang van de staat, de grond die volgens artikel 68 van de Grondwet de enige basis vormt voor het uitsluiten van Kamerleden van hun recht op inlichtingen? Wilt u uw antwoord onderbouwen?
Zie het antwoord op vraag 4.
Indien u het rapport niet beschikbaar wenst te stellen aan de Kamer, omdat u een beroep doet op het belang van de staat, wilt u dat besluit dan voorleggen aan het kabinet en aan de Kamer meedelen of het kabinet haar zienswijze deelt?
Zie het antwoord op vraag 4.
Kunt u aangeven wanneer eindelijk een speciale effectieve klokkenluidersregeling van kracht wordt voor informatie die gerelateerd is nationale veiligheid, defensie, openbare orde en de internationale relaties van de Staat, zoals voorgesteld in aanbeveling 5 van het comité van ministers van de Raad van Europa, waar de de Nederlandse regering regelmatig aan refereert?
Het is bij extra meldpunten, regelingen en/of mogelijkheden goed te bezien hoe dit samenhangt met andere voorzieningen die al bestaan en om welke organisatie het gaat voor informatie die gerelateerd is aan nationale veiligheid, defensie, openbare orde en de internationale relaties van de Staat. Voor het melden van geheime informatie bij de diensten bestaat er in de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten een apart meldkanaal bij de afdeling klachtbehandeling van de Commissie van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Dit is voor ambtenaren van de MIVD en de AIVD. Voor medewerkers van politie en overige medewerkers van defensie gelden algemene regelingen voor het melden van misstanden, vergelijkbaar met die welke in de CAO Rijk is opgenomen.
Er zijn bij de politie vele loketten, zoals de direct leidinggevenden, korpspsychologen, vertrouwenspersonen, en ook de politieombudsfunctionaris. In de beleidsreactie op het tussenadvies van Commissie Schneiders is ook een extra loket aangekondigd omdat het heimelijk werken betreft. Ook kunnen politiemedewerkers naar het Huis van Klokkenluiders stappen.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja, de vragen zijn binnen twee werkdagen beantwoord.