Een zware crimineel die vrijkomt door een tikfout |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht: «Gangster vrij na tikfout»?1
Ja.
Klopt het dat door een ongekende blunder van de Utrechtse rechtbank een zware Turkse crimineel vorige maand is vrijgelaten terwijl hij nog vijf en een half jaar gevangenisstraf tegoed heeft?
Er is een administratieve fout gemaakt bij de rechtbank Midden-Nederland in een zaak waarin een verdachte tot een gevangenisstraf van zes jaar is veroordeeld. In het administratieve computersysteem waarmee de rechtbank communiceert met het openbaar ministerie (OM) is abusievelijk door een medewerker van de rechtbank zes maanden gevangenisstraf ingevoerd in plaats van zes jaar. Bij de binnen de rechtbank voorgeschreven controle is deze fout niet opgemerkt. Dit heeft ertoe geleid dat betrokkene op 20 december 2013 in vrijheid is gesteld nadat hij zes maanden in voorlopige hechtenis had gezeten.
Hoe kan het dat een medewerker zes maanden in plaats van zes jaar in het systeem invoert en een tweede controlerende medewerker dit ook niet opmerkt? Waarom volgt er geen sanctie voor deze medewerkers?
De Raad voor de rechtspraak (RvdR) heeft mij meegedeeld dat er volgens de rechtbank menselijke fouten zijn gemaakt en dat de teamvoorzitter administratie van de rechtbank met de betrokken administratieve medewerkers een indringend gesprek heeft gehad. Naar het oordeel van de rechtbank was dit gezien de aard van de gemaakte fouten een passende reactie. De rechtbank heeft ondertussen de eigen werkprocessen op dit gebied aangescherpt, na hierover met het OM contact te hebben gehad. Binnen de rechtspraak zullen deze aangepaste werkwijze en de aanleiding daartoe op landelijk niveau worden besproken. Het doel daarvan is om daar waar nodig ook de werkwijze van andere gerechten aan te scherpen.
Een goed opgezette en toegepaste werkwijze van de gerechten is cruciaal, opdat de ketenpartners van de juistheid van de ingevoerde informatie kunnen uitgaan. De procedure die de penitentiaire inrichtingen (PI) hanteren bij de afhandeling van onmiddellijke invrijheidstellingen, en die ook in dit geval is gevolgd, omvat onder meer het bellen van het parket waar de zaak in behandeling is, ter verificatie van de melding over een onmiddellijke invrijheidstelling. Het parket handelt daarbij op grond van de informatie die door de rechtbank is ingevoerd. Een extra controle door de PI heeft tegen die achtergrond geen toegevoegde waarde, omdat dan door de PI dezelfde informatie zou worden geraadpleegd.
Waarom is er geen belletje gaan rinkelen bij de gevangenismedewerkers, zeker gezien het feit dat de crimineel nog rustig zijn potje voetbal afmaakte, de medegedetineerden het hilarisch vonden en de crimineel na anderhalf uur jubelend uitgeleide werd gedaan?
Voor de medewerkers van de betreffende penitentiaire inrichting waren er geen aanwijzingen dat zich iets ongebruikelijks voordeed. Gedetineerden zijn vaker uitbundig bij het vertrek van een medegedetineerde.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat dit in de toekomst nooit meer zal gebeuren? Bent u bijvoorbeeld bereid een extra controle door gevangenismedewerkers in te voeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat naast de blunder op zich, het een tweede grove schande is dat justitie deze fout niet eens zelf heeft ontdekt, maar er pas een week later achter kwam door anderen, waardoor de criminele Turk inmiddels waarschijnlijk in Turkije zit, waar Nederland geen uitleveringsverdrag mee heeft? Zo nee, waarom niet?
Het is inderdaad betreurenswaardig dat de onterechte invrijheidstelling heeft kunnen plaatsvinden en ook achteraf niet eerder is geconstateerd. Het is van groot belang dat de samenleving erop kan vertrouwen dat vonnissen en beschikkingen van de rechtbank correct worden uitgevoerd. Ik hecht dan ook sterk aan de hiervoor genoemde stappen die binnen de rechtspraak zijn en worden ondernomen om herhaling te voorkomen.
Deelt u de mening dat deze blunder het vertrouwen van de burger in justitie schaadt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Wat gaat u doen om deze zware crimineel per direct weer achter slot en grendel te krijgen?
De verdachte staat nationaal en internationaal gesignaleerd. De politie en het Openbaar Ministerie zijn actief op zoek naar deze verdachte.
De aanscherping van het toevoegbeleid bij gijzeling als dwangmiddel |
|
Nine Kooiman , Jan de Wit |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Waarom zijn de regels om een advocaat toegevoegd te krijgen bij gijzeling als dwangmiddel aangescherpt?1 Wat is de achtergrond van deze beleidswijziging om voortaan de bijstand van een advocaat niet langer noodzakelijk te achten bij een ingrijpend dwangmiddel als gijzeling?
Als een rechtzoekende rechtsbijstand nodig heeft, maar dit niet kan betalen, kan hij aanspraak maken op een toevoeging op grond van de Wet op de rechtsbijstand. Deze wet stelt daarvoor bepaalde voorwaarden en sluit ook bepaalde situaties van een aanspraak op rechtsbijstand uit. Zo bestaat, ingevolge artikel 12 lid 2 onder g van deze wet, geen aanspraak op gefinancierde juridische rechtsbijstand als van de rechtzoekende redelijkerwijze mag worden verwacht dat hij zijn belang in de zaak zelf kan behartigen. Voor rechtsbijstand ter zake van het treffen van een afbetalingsregeling of het kwijtschelden van een schuld wordt op basis van artikel 7 Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria evenmin een toevoeging verleend.
De grote stijging van het aantal gijzelingsverzoeken heeft aanleiding gegeven voor de Raad voor Rechtsbijstand om het – al geruime tijd geldende – beleid ten aanzien van deze zaken opnieuw tegen het licht te houden. Daarbij heeft de raad het beleid van het CJIB in gijzelingszaken en de bestaande rechtspraktijk bij gijzeling als dwangmiddel betrokken. Hieruit is gebleken dat de kantonrechter op het moment dat toepassing van het dwangmiddel wordt gevorderd uitsluitend beoordeelt of de inzet daarvan effect zal hebben. De reden van niet-betaling wordt daarbij betrokken. De (juridisch-)inhoudelijke kant van de zaak, namelijk de vraag of de (verkeers)boete terecht is opgelegd, is daarbij niet aan de orde. De beslissing daarover is onherroepelijk en de betalingsverplichting staat inmiddels vast. Het gaat met andere woorden bij de beslissing van de kantonrechter enkel om argumenten van feitelijke aard die de financiële situatie van de rechtzoekende betreffen. Nu bij de kantonrechter geen juridisch inhoudelijke vraag meer voorligt, mag van de rechtzoekende worden verwacht, dat hij bedoelde feitelijke argumenten zelf bij de kantonrechter naar voren brengt.
De Raad voor Rechtsbijstand zal met inachtneming van de bestaande rechtspraktijk en het in ontwikkeling zijnde beleid van het CJIB de benodigde informatie en bescheiden voor toevoegingsaanvragen in gijzelingszaken in verder overleg met de Nederlandse Orde van Advocaten nader preciseren om te kunnen beoordelen of een toevoeging moeten worden verstrekt. Dit zal onder meer het geval zijn als er sprake is van een veelheid van (Wet Mulder-)zaken. De toevoeging zal dan gericht zijn om ook de achterliggende problematiek op te lossen. Bij de precisering van de voorwaarden zal de raad oog houden voor schrijnende gevallen, zodat in die gevallen aan de rechtzoekende een advocaat zal kunnen worden toegevoegd om hem bij te staan bij de behandeling van een gijzelingsverzoek.
In het licht van het vorenstaande is geen aanleiding om het hiervoor uiteengezette beleid terug te draaien.
Bent u bekend met het feit dat de onvrede over het toepassen van het dwangmiddel gijzeling door het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) toeneemt?2 Bent u bereid hier nader naar te kijken?
Ik ben bekend met het aangehaalde bericht en mijn eerdere antwoorden. In mijn brieven aan uw Kamer ben ik op het inzetten van gijzeling als dwangmiddel ingegaan en heb ik maatregelen aangekondigd.4 Samen met het Openbaar Ministerie en het CJIB werk ik toe naar een meer gerichte aanpak voor personen die wel willen, maar niet kunnen betalen. Op dit moment wordt onderzocht of de mogelijkheid van het treffen van betalingsregelingen zou moeten worden verruimd om evident onredelijke situaties te voorkomen. Daarnaast wordt ingezet op het eerder herkennen van en handelen naar bijzondere omstandigheden, zodat het toepassen van dwangmiddelen in deze gevallen zoveel mogelijk kan worden beperkt.
Deze maatregelen zijn nauw met elkaar verbonden. In een breder kader werk ik met het Openbaar Ministerie en het CJIB aan een inning en incasso van financiële sancties die zo consequent, efficiënt, effectief en maatschappelijk verantwoord mogelijk is. In het tweede kwartaal van 2014 zal ik uw Kamer per brief nader informeren over deze plannen ten aanzien van de tenuitvoerlegging van financiële sancties. De wijze waarop wordt omgegaan met personen die wel of niet willen, en wel of niet kunnen betalen, maakt daar deel van uit.
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over de harde kritiek van een rechter op de geautomatiseerde werkwijze van het CJIB en de toepassing van het dwangmiddel gijzeling?3 Per wanneer zullen de door u beloofde verbeteringen in de aanpak van het CJIB effect hebben in de praktijk? Wat houdt uw toezegging precies in?
Zie antwoord vraag 2.
Is het maken van onderscheid tussen mensen die niet willen betalen (en bij wie de inzet van dwangmiddelen dus nuttig kan zijn) en mensen die tijdelijk of vooralsnog niet kunnen betalen (en bij wie de inzet van een dwangmiddel als gijzeling dus schrijnend en zelfs contraproductief is) ook onderdeel uit van deze verbeterde aanpak? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom wordt er juist op dit moment het recht op toevoeging van een advocaat ingeperkt bij zaken waarbij het dwangmiddel gijzeling wordt toegepast, terwijl het aantal klachten en schrijnende voorbeelden aan het toenemen is en er verbeteringen in de aanpak zijn beloofd maar nog niet zijn gerealiseerd? Deelt u de mening dat het moment van deze aanscherping in ieder geval zeer ongelukkig is?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid deze aanscherping van het toevoegbeleid terug te draaien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het Algemeen overleg over de toegang tot het recht op 20 februari 2014?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het omzeilen van telefoontaps door verdachten |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Advocaten vrezen gevolgen omzeilen telefoontaps»?1
Ja.
Deelt u de vrees van advocaten dat verdachten een telefoontap van de politie zelf kunnen uitschakelen, door zich te verschuilen achter het telefoonnummer van een advocaat? Zo ja, was u dit al langer bekend en zo ja, hoe lang en wat hebt u daar aan gedaan of gaat u er aan doen? Zo nee, waarom niet?
Kan het bovengenoemde misbruik ertoe leiden dat advocaten in de toekomst niet langer vertrouwelijk met cliënten kunnen bellen? Zo ja, deelt u de mening dat dit hoogst onwenselijk is en wat gaat u doen om dit te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Hebt u inzicht in de aard en omvang waarmee bovengenoemde manipulatie plaatsvindt? Zo ja, kunt u dat inzicht met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet en hoe gaat u dat inzicht verwerven?
Hebben de bovengenoemde problemen met betrekking tot het manipuleren van informatie gevolgen voor lopende dan wel toekomstige strafzaken? Zo ja, welke gevolgen zijn dat? Zo nee, waarom niet?
Kunt u in uw bij het mondelinge vragenuur van 21 januari 2014 toegezegde brief over spoofing, ingaan op de problematiek van spoofing in relatie tot telefoonlijnen van zogenaamde geheimhouders en daarbij tevens bovenstaande vragen beantwoorden?
Bent u bekend met het bericht «Uitlevering online drugshandelaar toegestaan»?1
Ja.
Is het waar dat de verdenkingen ten aanzien van deze verdachte zijn ontstaan door de inzet van pseudokopers door de Amerikaanse Drugs Enforcement Administration? Aan welke regels is dergelijke inzet verbonden?
Het is niet zo dat in deze zaak in Nederland opsporingsactiviteiten zijn verricht door Amerikaanse opsporingsambtenaren. De verdachte om wiens uitlevering door de Verenigde Staten is verzocht, maakte deel uit van een internationaal opererende internetfirma. Het Amerikaanse departement van Justitie heeft mij hierover desgevraagd meegedeeld dat de Verenigde Staten bij hun bestellingen op internet vooral te maken hadden met een Amerikaanse verdachte, dat betalingen liepen via Western Union in Boedapest en dat de organisatie in vele landen werkt, waaronder in Nederland, Hongarije, het Verenigd Koninkrijk, Brazilië, Argentinië en de Verenigde Staten. De Amerikaanse autoriteiten hebben voorts laten weten dat hun opsporingsambtenaren geen rechtstreeks e-mailcontact hebben gehad met een Nederlandse verkoper. Een dergelijke gang van zaken merk ik niet aan als undercoveracties op Nederlands grondgebied waarvoor door middel van een rechtshulpverzoek Nederland om toestemming had moeten worden gevraagd. Een organisatie die wereldwijd zaken doet via internet, kan door elk land ter wereld worden onderworpen aan een strafrechtelijk onderzoek. Als later blijkt dat bestellingen (deels) vanuit Nederland werden afgehandeld, maakt dat niet dat de via internet gedane aankopen moeten worden aangemerkt als undercoveroperaties op Nederlandse bodem.
Is het waar dat hier door Nederland in dit geval geen toestemming voor is gegeven? Zo ja, welke gevolgen dient dit feit naar uw mening te hebben voor de verdachte en zijn dreigende uitlevering?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de omstreden handelingen, de verkoop van drugs via internet, op Nederlands grondgebied plaatsvonden? Zo ja, waarom kiest Nederland dan voor het uitleveren van betrokkene, in plaats van deze zelf te vervolgen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe is het mogelijk dat Amerikaanse opsporingsdiensten kennelijk in Nederland opsporingsactiviteiten verrichten? Hoe vaak gebeurt dat? In hoeveel gevallen is hier toestemming voor gegeven en in hoeveel gevallen, bij u bekend, ontbrak die toestemming? Is er in dit soort gevallen sprake van onrechtmatig verkregen bewijs?
Uit het rechtshulpverdrag tussen de VS en Nederland (Trb. 2004, Nr. 300) volgt dat voor onderzoekshandelingen op elkaars grondgebied een rechtshulpverzoek nodig is. Dat de VS in weerwil van dit voorschrift zonder toestemming in Nederland opsporingshandelingen verrichten, in de onderhavige zaak of anderszins, is mij op geen enkele manier gebleken.
Indien er daadwerkelijk opsporingsactiviteiten op Nederlands grondgebied worden verricht zonder toestemming, heeft u uw Amerikaanse ambtgenoot hierover om opheldering verzocht? Wat was de reactie? Hoe wordt voorkomen dat dit vaker zal gebeuren?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het uitleveringsverzoek van de Amerikanen in deze zaak, gelet op alle omstandigheden van het geval? Deelt u de mening van de advocaat van betrokkene, die zegt dat een eventuele uitlevering in deze zaak een vrijbrief voor Amerikaanse agenten zou zijn om in Nederland naar believen hun gang te gaan? Zo niet, waarom niet?
In het kader van de beoordeling van het Amerikaanse uitleveringsverzoek heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad geoordeeld dat van pseudokopen op Nederlands grondgebied geen sprake is geweest, alsmede dat door de Amerikaanse autoriteiten geen Nederlandse voorschriften en procedures zijn geschonden. De Hoge Raad heeft dit oordeel in stand gelaten. Nu zich ook overigens geen van de weigeringsgronden voordoen zoals neergelegd in het uitleveringsverdrag tussen Nederland en de Verenigde Staten (Trb. 2004, Nr. 299), heb ik de uitlevering van deze verdachte toegestaan. De president van de rechtbank Den Haag heeft bij uitspraak van 29 januari jl. (ten aanzien van de pseudokopen) overwogen dat niet aannemelijk is gemaakt dat de eerdere beslissingen hierover van de rechtbank Zwolle-Lelystad en de Hoge Raad op een kennelijke fout of vergissing berusten. Onder deze omstandigheden is de president van de rechtbank van oordeel dat mijn beslissing om in navolging van de eerder gedane rechterlijke uitspraken de uitlevering toe te staan, een rechtmatige is. Nu aan alle voorwaarden voor uitlevering is voldaan, ontbreekt een aanleiding om in plaats daarvan betrokkene in Nederland te vervolgen.
Bent u bereid deze uitlevering te weigeren? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
De vergoeding van advocaatkosten van een oud-ambtenaar |
|
Perjan Moors (VVD), Ard van der Steur (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichtgeving rond de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden dat geoordeeld heeft dat alsnog vervolging dient te worden ingesteld tegen een voormalig secretaris-generaal van uw ministerie?1
Ja.
Welke afspraken zijn er gemaakt over de vergoeding van advocaatkosten van de oud-ambtenaar tijdens en na beëindiging van het dienstverband? Waarom werd die afspraak gemaakt? Maakt het naar uw oordeel uit dat het dienstverband inmiddels is beëindigd?
Zoals ik in mijn antwoord op de eerdere vragen heb medegedeeld (brief van 8 november 2013, Aanhangsel van de Handelingen, 2013/2014, 466), heb ik, op grondslag van artikel 69, eerste lid, van het ARAR, ermee ingestemd, overeenkomstig de door mijn ambtsvoorgangers ingezette lijn, dat de kosten van de civiele procedure die betrokkene in 2012 met mijn instemming aankondigde, door het ministerie werden vergoed. Vanzelfsprekend heb ik voorzien dat de procedure niet beëindigd zou zijn voordat betrokkene met pensioen zou gaan en dat de redelijkheid en billijkheid in zo’n geval met zich brengen dat de kosten die ook daarna nog zouden worden gemaakt, zouden worden vergoed. Op dezelfde grondslag heb ik ermee ingestemd, dat de kosten worden vergoed voor de bijstand in de artikel 12-procedure, waarin betrokkene was opgeroepen om zich te uiten over de klacht die was gericht tegen de beslissing van het openbaar ministerie om geen strafrechtelijk onderzoek in te stellen.
Naast deze twee procedures is inmiddels ook een derde procedure aanhangig gemaakt, en wel een voorlopig getuigenverhoor, verzocht door een stichting «De Roestige Spijker», in verband met het voornemen van deze stichting om een publicatie openbaar te maken waartegen de voormalige secretaris-generaal mogelijk beletselen zou willen opwerpen. Over een eventuele vergoeding van kosten van de voormalige secretaris-generaal in deze procedure heb ik geen besluit genomen.
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere vragen waarin u over advocaatkosten heeft gezegd dat de gehoudenheid tot bescherming van de werknemer anders kan komen te liggen indien deze onderworpen wordt aan strafvervolging?1 Welke conclusies verbindt u in het licht van de door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden gevorderde strafvervolging aan deze uitspraak? Bent u voornemens de advocaatkosten te blijven vergoeden? Acht u de betrokken oud-ambtenaar na zijn pensionering nog een werknemer?
Gelet op de uitspraak van het Gerechtshof is de voormalige secretaris-generaal thans als verdachte onderworpen aan een strafrechtelijk onderzoek. Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer heb medegedeeld, is er bij deze stand van zaken reden om de vergoeding van de kosten van de strafrechtadvocaat te beëindigen. Dit heb ik heden aan betrokkene kenbaar gemaakt.
De civielrechtelijke procedure tegen het AD is door betrokkene met mijn volledige instemming gestart. Het object van deze procedure is een op onderdelen zeer diffamerende publicatie die plaatsvond op een moment waarop betrokkene nog SG bij mijn ministerie was en die op heel andere feiten betrekking had dan de feiten die onderwerp waren van de artikel 12-procedure. In de beschikking van het Gerechtshof is dan ook geen reden te vinden om de vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in die civiele procedure te beëindigen.
Wat betreft het voorlopig getuigenverhoor dat binnenkort zijn beslag zal vinden, heb ik besloten om geen vergoeding te verlenen van kosten die betrokkene daarvoor eventueel wenst te maken. Het object waarom de Stichting De Roestige Spijker het voorlopige getuigenverhoor heeft gevraagd, betreft een publicatie waarin mede aandacht wordt besteed aan beweerd strafbaar handelen van betrokkene. Bovendien is dit voorlopig getuigenverhoor gestart nadat betrokkene als secretaris-generaal was gedefungeerd. Ook hierover heb ik inmiddels met betrokkene gesproken.
Bent u voornemens de betaalde advocaatkosten terug te vorderen indien betrokkene veroordeeld wordt? Zo ja, vanaf welk moment? Zo nee, waarom niet?
Ja. De specifieke modaliteiten van een eventuele terugvordering hangen evenwel zozeer samen met de inhoud van de uitspraak die alsdan in die strafrechtelijke procedure gegeven zou worden, dat het niet mogelijk is daarover nu in abstracto uitspraken te doen. Aan de andere kant dient uiteraard ook rekening te worden gehouden met de mogelijkheid dat de uitkomst van de strafrechtelijke procedure aanleiding geeft tot het alsnog vergoeden van gemaakte kosten.
De voorwaardelijke invrijheidsstelling van een in het buitenland recidiverende pedoseksueel |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Nederlandse pedofiel in Bulgarije gepakt met weeskinderen»?1
Ja.
Klopt het dat de verdachte eerder in Nederland is veroordeeld tot 2,5 jaar cel, waarvan één jaar voorwaardelijk wegens kindermisbruik?
Ja, dit klopt.
Klopt het dat verdachte nog in zijn proeftijd zit?
Ja, dit klopt. In de onderhavige zaak is sprake van een proeftijd in het kader van een voorwaardelijke veroordeling en niet in het kader van een voorwaardelijke invrijheidsstelling.
Wat is het beleid van het Openbaar Ministerie bij in het buitenland recidiverende pedoseksuelen?
Een voorwaardelijke sanctie geschiedt van rechtswege onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. Dit omvat tevens strafbare feiten gepleegd in het buitenland, voor zover die feiten naar Nederlands recht als strafbaar kunnen worden gekwalificeerd. Bij overtreding van de algemene en/of bijzondere voorwaarden hangt het echter van de omstandigheden van een individuele zaak af of het Openbaar Ministerie de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke sanctie vordert. Indien de omstandigheden zich hiertoe lenen, ligt het uiteraard in de rede dat de voorwaardelijke sanctie in Nederland ten uitvoer wordt gelegd.
Is recidive in het buitenland voldoende reden de voorwaardelijke straf in Nederland ten uit voer te leggen? Zo ja, hoe wordt dit uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Wordt een in Bulgarije opgelegde straf in een Bulgaarse of Nederlandse cel uitgezeten?
Indien in Bulgarije een vonnis wordt uitgesproken, wordt dit vonnis in de regel in Bulgarije tenuitvoergelegd. Overeenkomstig het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen (VOGP), kan een Nederlandse gedetineerde zijn wens tot overbrenging naar Nederland kenbaar maken aan de Bulgaarse autoriteiten. De Bulgaarse autoriteiten kunnen nadien de Nederlandse autoriteiten verzoeken het vonnis in Nederland te executeren. Bulgarije is hiertoe echter niet verplicht.
Omdat het Kaderbesluit 909 van de Raad van de Europese Unie inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, nog niet in Bulgarije is geïmplementeerd, maakt Bulgarije nog gebruik van het VOGP.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat na de Bulgaarse celstraf, de voorwaardelijke Nederlandse celstraf wordt uitgezeten?
Zie antwoord vraag 4.
De tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de beslissing van het Constitutionele Hof van Sint Maarten van 8 november 2013?1 Herinnert u zich de antwoorden op de eerdere vragen over de uitvoering van levenslange gevangenisstraf?2
Ja.
Is de overweging van het Constitutionele Hof om de levenslange gevangenisstraf uit het nieuwe Wetboek van Strafrecht van Sint Maarten te schrappen vanwege het feit dat die wet geen bepaling bevat op grond waarvan op het moment dat «er geen legitieme penologische doeleinden meer gediend worden met voortzetting van de detentie» die straf moet worden beëindigd, voor u aanleiding de Nederlandse gratieregeling te herbezien of te vervangen door een tussentijdse toets? Zo ja, hoe gaat u daar gevolg aan geven? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik zie in de genoemde overweging van het Constitutionele Hof geen aanleiding het gratiebeleid in Nederland aan te passen of te vervangen door een tussentijdse toets.
Om te beginnen is het van belang op te merken dat het Constitutioneel Hof van Sint Maarten alleen bevoegd is uitspraken te doen over de geldigheid van (voorgenomen) wet- en regelgeving op Sint Maarten. De uitspraken van het Hof zijn voor Nederland dus niet bindend.
Maar ook de inhoud van de uitspraak van het Hof geeft geen aanleiding om het Nederlandse gratiebeleid aan te passen. Met het instrument van de gratie beschikt Nederland immers over de mogelijkheid om te beoordelen of met het voortzetten van de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf nog een legitiem doel wordt gediend. Gevangenisstraf dient verschillende doelen: bestraffing, vergelding, afschrikking, bescherming van de samenleving, resocialisatie. In de loop van de tijd kan het gewicht van de verschillende gronden voor de gevangenisstraf wijzigen. Dit kan binnen de gratieprocedure worden vastgesteld. Als aannemelijk is geworden dat met de tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissing of de voortzetting daarvan geen met de strafrechtstoepassing na te streven doelen in redelijkheid wordt gediend, moet invrijheidstelling volgen.
Het Constitutioneel Hof erkent in zijn uitspraak overigens ook dat met het instrument van gratie kan worden voldaan aan de vereisten van de «possibility of review», gepaard gaand met een voldoende «prospect of release», zoals vereist in de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (par. 3.5.8. van de uitspraak).
In hoeverre wijken de overwegingen en de conclusie van het Constitutionele Hof af van de overwegingen en conclusie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak Vinter e.a.?3
Zoals het Constitutioneel Hof aangeeft in de paragrafen 3.5.3. en 3.5.6. baseert het zijn oordeel op de relevante jurisprudentie van het EHRM, het Mensenrechtencomité van de Verenigde Naties en de Hoge Raad der Nederlanden. Er is dus geen sprake van een afwijking van de door het EHRM gegeven oordelen.
Op grond waarvan is het in de vorige antwoorden genoemde ene geval van gratieverlening van een levenslang gestrafte gehonoreerd? Hoeveel gratieverzoeken van de afgelopen tien jaar zijn door levenslang gestraften gedaan en op grond waarvan zijn die gratieverzoeken afgewezen?
In de afgelopen tien jaar zijn in ieder geval veertien gratieverzoeken door levenslanggestraften ingediend. Drie van de veertien verzoeken zijn nog in behandeling, hierover kan (nog) geen uitspraak worden gedaan.
In één van de veertien gratieverzoeken is gratie verleend. Het ging in deze zaak om een persoon die in Duitsland tot levenslang was veroordeeld en waarvan de tenuitvoerlegging door Nederland was overgenomen. In de zomer van 2009 is aan deze veroordeelde gratie verleend in verband met zijn gezondheidstoestand (betrokkene was terminaal ziek).
In de overige negen zaken hebben het Openbaar Ministerie en de rechter een negatief advies uitgebracht:
In al deze zaken zijn de adviezen van het Openbaar Ministerie en de rechter door mij overgenomen in de beslissing.
Kent u het artikel «De rechter, de minister en de levenslange gevangenisstraf»?4 Deelt u de mening dat van het feit dat diverse beslissingen van Nederlandse strafrechters geen levenslange gevangenisstraf op te leggen, nu die straf onder het huidige beleid te weinig perspectief op vrijlating biedt, een signaal uitgaat dat de wijze waarop levenslange gevangenisstraf in Nederland nu is vormgegeven niet voldoet? Zo ja, welke conclusie trekt u daaruit? Zo nee, hoe moeten deze rechterlijke uitspraken dan wel worden geduid?
Ja, de mening dat van de in het artikel genoemde rechterlijke uitspraken een signaal uitgaat dat de wijze waarop levenslange gevangenisstraf in Nederland nu is vormgegeven, niet voldoet, laat ik voor rekening van de auteur. Uit de in het artikel genoemde rechterlijke uitspraken leid ik af dat de rechter met betrekking tot het opleggen van levenslange gevangenisstraf – terecht – grote zorgvuldigheid en terughoudend betracht. Het opleggen van een levenslange gevangenisstraf is in ons rechtssysteem alleen mogelijk voor de ernstigste misdrijven, zoals moord, terroristische misdrijven en misdrijven tegen de veiligheid van de staat. In de zaken waarin levenslange gevangenisstraf in de afgelopen decennia is opgelegd, gaat het steeds om gevallen waarin een of meer personen van hun leven zijn beroofd. Dat is niet alleen onherstelbaar voor het slachtoffer, maar ook de nabestaanden wordt blijvend en levenslang leed aangedaan.
Het is aan de rechter om een keuze te maken over het opleggen van een tijdelijke gevangenisstraf of een levenslange gevangenisstraf. Voor de misdrijven waarop in het Wetboek van Strafrecht levenslange gevangenisstraf is gesteld, kan de rechter ook de maximale tijdelijke gevangenisstraf opleggen. Die maximale tijdelijke gevangenisstraf is in 2006 nog verhoogd naar dertig jaar. Op deze wijze is gewaarborgd dat de rechter de afweging maakt of de ernst van de feiten en omstandigheden rechtvaardigen dat de hoogste straf die ons rechtssysteem kent, wordt opgelegd.
Uitgangspunt bij het opleggen door de rechter van een levenslange gevangenisstraf is dat de veroordeelde niet meer terugkomt in de maatschappij. Soms is een misdrijf zo ernstig en is het risico dat de veroordeelde na invrijheidsstelling opnieuw een ernstig gevaar voor de samenleving zal vormen zo groot, dat blijvende uitsluiting uit de maatschappij noodzakelijk is. Dan is de levenslange gevangenisstraf gepast. Dat de rechter soms kiest voor blijvende uitsluiting uit de maatschappij door het opleggen van een levenslange gevangenisstraf, betekent niet dat de veroordeelde nooit meer vrij kan komen. Ook voor levenslanggestraften bestaat de mogelijkheid van gratie, zoals ik hierboven al heb aangegeven. Bij de beslissing over het al dan niet verlenen van gratie is de rechter die de (levenslange gevangenis)straf heeft opgelegd, betrokken, zoals ook blijkt uit het voornoemde artikel.
Kent u het arrest van het EHRM van 10 december 2013 in de zaak Murray tegen het Koninkrijk der Nederlanden (appl. 10511/10)? Deelt u de mening dat vanwege het feit dat het Wetboek van Strafrecht van Curaçao een bepaling kent op grond waarvan een tot levenslang veroordeelde na 20 jaar detentie in vrijheid gesteld dient te worden indien verdere straf geen redelijk doel meer dient (artikel 1:30), het EHRM geen strijd ziet tussen deze vorm van levenslange gevangenisstraf en het folterverbod van artikel 3 Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM)? Zo ja, is deze uitspraak en het feit dat een ander land binnen het Koninkrijk een dergelijke bepaling kent, voor u aanleiding ook voor Nederland een dergelijke bepaling in het Wetboek van Strafrecht op te nemen? Zo nee, waarom niet?
In de genoemde zaak heeft het EHRM overwogen dat artikel 3 EVRM de mogelijkheid tot oplegging van een levenslange gevangenisstraf niet verbiedt. Het EHRM heeft in dit verband twee aspecten uit het Vinter-arrest benadrukt. Wanneer een levenslange gevangenisstraf de jure en de facto kan worden verkort, is geen sprake van schending van artikel 3 EVRM, ook niet wanneer de straf volledig wordt uitgezeten. Ten tweede is de voortduring van de levenslange gevangenisstraf verenigbaar met artikel 3 EVRM indien uitzicht op vrijlating bestaat én sprake is van een mogelijkheid tot herbeoordeling.
In november 2011 is in het Wetboek van Strafrecht van Curaçao de mogelijkheid van voorwaardelijke invrijheidstelling van levenslanggestraften geïntroduceerd. Hiervóór kon een levenslanggestrafte alleen in aanmerking komen voor invrijheidstelling door gratie. In het (nieuwe) Wetboek van Strafrecht van Curaçao is bepaald dat een levenslanggestrafte voorwaardelijk in vrijheid wordt gesteld nadat de vrijheidsbeneming ten minste twintig jaren heeft geduurd en naar het oordeel van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie de verdere tenuitvoerlegging geen redelijk doel meer dient. Het Hof houdt daarbij rekening met de belangen van de slachtoffers of directe nabestaanden en met het recidivegevaar. Als het Hof de voorwaardelijke invrijheidstelling afwijst, beoordeelt het de situatie telkens na vijf jaar opnieuw.
In het arrest bevestigt het EHRM dat deze periodieke toetsing van de levenslange gevangenisstraf op Curaçao voldoet aan de criteria die het EHRM in de zaak Vinter heeft vastgelegd. Het EHRM constateert voorts dat deze toetsing ook daadwerkelijk is toegepast op de klager in deze zaak. Het EHRM laat zich echter niet uit over de vraag of de vóór november 2011 bestaande mogelijkheid van gratie voldoet aan de eisen van het EVRM, zoals geformuleerd in het Vinter-arrest.
Zoals ik heb aangegeven in de antwoorden op de Kamervragen van het lid Recourt van uw Kamer over de uitspraak van het EHRM inzake levenslang (Kamerstukken 2013–2014, Aanhangsel, nr. 71) wordt in Nederland, met de mogelijkheid van gratie, voorzien in een mechanisme en de mogelijkheid om te komen tot een nieuwe beoordeling van de doelen die met de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf worden gediend. De uitspraken van het EHRM in de zaak Vinter en in de zaak Murray hoeven daarom naar mijn oordeel geen consequenties te hebben voor de wijze waarop Nederland moet omgaan met levenslanggestraften. Ik zie dan ook in deze arresten geen aanleiding om een bepaling in het Wetboek van Strafrecht op te nemen die voorziet in de mogelijkheid tot voorwaardelijke invrijheidstelling van levenslanggestraften. Ook zie ik geen aanleiding om een volgprocedure in te stellen voor levenslanggestraften. Binnen het bestaande detentiebeleid bestaan voldoende mogelijkheden voor psychiatrisch/psychologisch en somatisch geneeskundig onderzoek, als dat nodig is, terwijl een geïndividualiseerde detentieplanning centraal staat in het persoonlijke detentie- en re-integratieplan dat voor iedere gedetineerde, dus ook voor levenslanggestraften, wordt opgesteld.
Geldt het resocialisatiebeginsel, zoals neergelegd in artikel 2, tweede lid, Penitentiaire beginselenwet ten aanzien van levenslanggestraften? Zo ja, hoe wordt daar in de praktijk uitvoering aan gegeven? Welke inspanningen verricht de staat om levenslanggestraften te resocialiseren met als uiteindelijke doel terugkeer in de vrije maatschappij? Zo nee, waaruit blijkt dat het genoemde artikel niet voor levenslang gestraften geldt?
In antwoorden op de vragen van het lid Schouw van uw Kamer over de wijze waarop Nederland invulling geeft aan de levenslange gevangenisstraf (Kamerstukken II 2011–2012, Aanhangsel, nr. 676) heb ik aangegeven dat in artikel 2, tweede lid, van de Penitentiaire Beginselenwet is bepaald dat met de handhaving van het karakter van de vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel de tenuitvoerlegging hiervan zo veel mogelijk dienstbaar wordt gemaakt aan de voorbereiding van de terugkeer van de betrokkene in de maatschappij. Zowel uit het zinsdeel «met de handhaving van het karakter van de vrijheidsstraf», als uit het zinsdeel «zo veel mogelijk» moet worden afgeleid dat de aard van de levenslange gevangenisstraf zich verzet tegen de voorbereiding van de terugkeer in de samenleving op een wijze zoals die bij tijdelijke gevangenisstraffen mogelijk is. Dit neemt evenwel niet weg dat daar waar het verlenen van gratie zou worden overwogen, de invrijheidstelling van de levenslanggestrafte niet zonder een deugdelijke voorbereiding op de terugkeer in de samenleving kan plaatsvinden.
In hoeverre wordt bij inspanningen gericht op resocialisatie en eventuele terugkeer in de vrije maatschappij rekening gehouden met de positie en mening van slachtoffers van de levenslang gestraften?
Bij de behandeling van gratieverzoeken van levenslanggestraften, die conform de door de Gratiewet voorgeschreven procedure worden afgehandeld, wordt de rechter die de straf heeft opgelegd en het Openbaar Ministerie om advies gevraagd. Aan de hand van de adviezen wordt vervolgens op het gratieverzoek beslist. Bij deze beslissing wordt rekening gehouden met de belangen van slachtoffers en nabestaanden.
Indien positief wordt beslist op een gratieverzoek van een levenslanggestrafte, kan de levenslange gevangenisstraf worden omgezet in een tijdelijke gevangenisstraf. Nadat de betrokkene zorgvuldig is voorbereid op terugkeer in de maatschappij en terugkeer verantwoord wordt geacht, kan hij voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld. Bij deze voorwaardelijke invrijheidstelling kunnen door het Openbaar Ministerie bijzondere voorwaarden worden opgelegd. Daarbij kan ook rekening worden gehouden met de belangen van slachtoffers en nabestaanden.
Bent u bereid het voornemen van uw voorgangers tot uitgangspunt te nemen en een volgprocedure in te stellen die er onder meer in voorziet levenslanggestraften om de vijf jaar aan een psychiatrisch/psychologisch en somatisch geneeskundig onderzoek te onderwerpen en klinische observatie bij hen te verrichten ter advisering omtrent het te volgen detentiebeleid en een geïndividualiseerde detentieplanning? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Hoeveel levenslanggestraften zitten momenteel in Nederland een straf uit die van een vreemde staat, dan wel van een ander Koninkrijksdeel, is overgenomen? Wordt ten aanzien van deze gedetineerden rekening gehouden met de eventuele bijzondere regelingen voor de mogelijkheid tot verkorting van hun straf die bestaan in het land van veroordeling? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Er is op dit moment tijdelijk één levenslanggestrafte uit Bonaire in Nederland gedetineerd. Verder is één persoon, die in België tot levenslang is veroordeeld in het kader van de Wet Overdacht Tenuitvoerlegging Strafvonnissen (WOTS) naar Nederland overgebracht. Sinds 1 oktober 2011 geldt binnen de Europese Unie de procedure van voortgezette tenuitvoerlegging als hoofdprocedure. Dit betekent dat bij de overname van de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland geen omzetting van de straf plaatsvindt. In deze zaak was het gerechtshof te Arnhem van oordeel dat voortzetting van de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf in Nederland was aangewezen en dat aanpassing tot de maximale tijdelijke gevangenisstraf van 30 jaar niet aan de orde was. De in België als levenslange gevangenisstraf opgelegde straf, wordt derhalve in Nederland ook als levenslange gevangenisstraf ten uitvoer gelegd. Dit brengt mee dat betrokkene niet in aanmerking komt voor voorwaardelijke invrijheidstelling en dat de tenuitvoerlegging slechts kan worden beëindigd als op een eventueel gratieverzoek positief wordt beslist.
Het bericht ‘Matchfixing nog steeds geen prioriteit in Nederland’ |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Matchfixing nog steeds geen prioriteit in Nederland»?1 Bent u voorts bekend met berichten over actuele gevallen van matchfixing in bijvoorbeeld Engeland en Italië?
Ik heb kennis genomen van het bewuste artikel, alsmede de berichtgeving in diverse media over verdenkingen van matchfixing in andere landen.
Bent u van mening dat vooral de georganiseerde criminaliteit via illegale internationale goksyndicaten een grote rol speelt in en rond matchfixing van (voetbal)wedstrijden in binnen- en buitenland?
Ik verwijs naar de conclusie uit het recent afgeronde onderzoek «Matchfixing in Nederland, de aard en reikwijdte van het probleem, de risico’s en de aanpak», dat ik uw Kamer op 3 september jl. heb doen toekomen2. Conclusie van het onderzoek is dat matchfixing verschillende verschijningsvormen kent, waarbij zowel sportief als financieel gewin het doel kan zijn en waarbij sprake kan zijn van beïnvloeding met of zonder dwang. In een aantal andere Europese landen hebben zich gevallen van matchfixing voorgedaan, waarbij de georganiseerde criminaliteit door omkoping, bedreiging en geweld, spelers en officials er toe heeft bewogen om wedstrijden te vervalsen en financiële winsten te behalen.
Kunt u toelichten welk karakter of welke opzet het justitieel (voor)onderzoek nu precies heeft, gezien de publieke verwarring hierover?
Zoals ik reeds op eerdere Kamervragen3 heb geantwoord, behelst de aanpak van fraude in de voetbalbranche meer dan alleen matchfixing. Het Openbaar Ministerie (OM) kijkt samen met de opsporingsdiensten in het kader van een voorbereidend onderzoek naar signalen in de voetbalwereld die kunnen wijzen op fraude (te denken valt aan mogelijke fraude met transfergelden, illegaal gokken, belastingontduiking om vergoedingen te verhullen of matchfixing). Daarbij wordt gekeken of er aanknopingspunten zijn voor strafrechtelijk onderzoek.
Bent u bereid zich in te zetten voor een Europese en integrale aanpak van matchfixing door ministers van Sport, Veiligheid en Justitie en Buitenlandse Zaken?
Nederland neemt pro-actief deel aan de onderhandelingen in de Raad van Europa, om tot een verdrag te komen ter bestrijding van matchfixing. Het doel van dit verdrag is om de samenwerking tussen Europese en niet-Europese landen in de strijd tegen matchfixing te versterken. Zo zal dit verdrag tot een integrale en internationale aanpak van matchfixing leiden. De onderhandelingen bevinden zich momenteel in de eindfase. Het is het voornemen de tekst van het verdrag vast te stellen op de sportministersconferentie in het najaar van 2014.
Kunt u bij de Raad van Europa het belang van de conventie aanpak matchfixing benadrukken en aandringen op een versnelde behandeling?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat een verkrachter met TBS weer de straat op mag |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Verkrachter met tbs mag weer de straat op»1? Klopt wat hierin wordt vermeld?
Het artikel is mij bekend. De rechtbank heeft de terbeschikkingstelling met een termijn van een jaar verlengd, en de verpleging van overheidswege voorwaardelijk beëindigd.
Bent u bereid om u bij het beantwoorden van deze vragen niet achter de rechter te verschuilen, maar uw eigen mening weer te geven? Zo nee, waarom niet?
Ik geef mijn mening als dat nodig is, vanzelfsprekend met inachtneming van de beginselen van de rechtsstaat.
Deelt u de mening dat deze gevaarlijke serieverkrachter van bejaarde vrouwen nooit losgelaten had mogen worden, alleen maar omdat een bepaalde psychiater en psycholoog van mening zijn dat er een matig recidivegevaar is? Zo nee, waarom niet?
Een voorwaardelijke beëindiging is alleen aan de orde als het delictgevaar dat uit de psychische stoornis voortvloeit dusdanig is teruggebracht dat de rechter het verantwoord acht de verpleging onder voorwaarden te beëindigen. Wanneer de terbeschikkingstelling wordt verlengd, maar tegelijkertijd de verpleging voorwaardelijk wordt beëindigd, kan de terbeschikkinggestelde zich onder toezicht van de reclassering weer in het maatschappelijk verkeer begeven. Dit betekent dat zijn terugkeer geleidelijk en goed voorbereid plaatsvindt.
Vanwege het belang van een geleidelijke terugkeer is op 1 juli van dit jaar een wetswijziging in werking getreden waardoor een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging verplicht is gesteld voor iedere tbs-gestelde. Beëindiging van de tbs-dwangverpleging kan nu alleen nog maar plaatsvinden wanneer de dwangverpleging gedurende tenminste één jaar voorwaardelijk beëindigd is geweest.
Deelt u de mening dat alleen vanwege het feit dat een crimineel ouder wordt, dit nooit een (van de) reden(en) mag zijn hem daarom maar vrij te laten? Zo nee, waarom niet?
Een voorwaardelijke beëindiging is alleen aan de orde als het recidivegevaar naar verwachting afdoende kan worden afgewend door het stellen van voorwaarden die zien op het gedrag van de terbeschikkinggestelde. Dit staat los van de leeftijd van de ter beschikking gestelde.
Deelt u de mening dat oudere slachtoffers niet minder waard zijn dan jongere slachtoffers? Zo nee, waarom niet?
Vanzelfsprekend.
Bent u bereid maatregelen te treffen om te voorkomen dat deze serieverkrachter van bejaarden weer nieuwe slachtoffers maakt? Zo nee, waarom niet?
Bij de voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging heeft de rechtbank verschillende voorwaarden opgelegd. Reclasseringstoezicht is daar één van. De reclassering wordt hierdoor in staat gesteld betrokkene te controleren en aan te sturen. Dit betekent dat zijn terugkeer geleidelijk en goed voorbereid plaatsvindt, hetgeen het recidiverisico beperkt. Waar nodig kan door tussenkomst van het Openbaar Ministerie worden voorzien in een tijdelijk plaatsing in een fpc of zelfs in hervatting van de dwangverpleging.
Bent u bereid de verlofregeling van ter beschikking gestelden te wijzigen? Zo nee, hoeveel slachtoffers moeten er nog vallen voor u wel tot dit inzicht komt?
Verlof is een belangrijk onderdeel van de tbs-maatregel. Voor de toekenning ervan is een zorgvuldige procedure opgesteld. Voor de beëindiging van de dwangverpleging, waarvan sprake is in de onderhavige zaak, geldt een andere procedure. Deze procedure is eveneens met de nodige waarborgen omkleed. De onderhavige casus geeft geen enkele aanleiding de Verlofregeling TBS aan te passen. Merk ten overvloede op dat geheel onafhankelijk van deze casus wel een wijziging in de verlofregeling aanstaande is, gericht op efficiëntere verloftoetsing, waarin ook de slachtofferbelangen prominenter worden meegewogen.
De stroomstoring die opnames verhinderde van telefoontaps |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat Stedin zegt dat er geen stroomstoring is geweest die de telefoontap van het gesprek tussen de heer Van Rey en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft verhinderd?
Voor een goed begrip is het van belang de werking van het tapsysteem toe te lichten. Een telefoontap betreft één telefoonnummer en behelst het gedurende een afgebakende periode afluisteren van telefoongesprekken op dat nummer. Het tapsysteem waarmee dit uitgevoerd wordt bestaat uit twee componenten. Een component die binnenkomende gesprekken verwerkt (verwerkingscomponent) en een component die gesprekken opslaat (opslagcomponent). Deze componenten zijn onderling verbonden. In het tapsysteem zijn de cruciale componenten dubbel uitgevoerd, waaronder de voeding van de opslagcomponent. De voeding levert de gestabiliseerde spanning voor het apparaat. Daarnaast is het systeem ondergebracht in het hoogbeveiligde rekencentrum van de politie wat voorzien is van een UPS (uninterrupted power supply) en een eigen noodstroomvoorziening. Ondanks het feit dat het tapsysteem zeer robuust is uitgevoerd, kunnen storingen niet worden uitgesloten.
Op 20 september 2012 van 13.14 uur tot 14.04 uur deed zich een storing in de voeding van de opslagcomponent voor, waardoor de elektronica niet correct heeft gefunctioneerd. Het betrof daarmee geen storing van de externe stroomvoorziening (Stedin).
De storing is geconstateerd door de permanente monitoringsystematiek van het systeem. Het systeem gaf direct melding van een storing en kwam binnen bij het team dat het systeem beheert. Na de analyse van de storing is het systeem opnieuw opgestart, waarna het systeem om 14.04 uur weer operationeel was. De genoemde tijden zijn gelogd en dus traceerbaar. Kort na de storing is om herhaling te voorkomen de voeding van de opslagmodule van het tapsysteem verzwaard en de systeemsoftware vervangen.
De storing in de voeding van de opslagcomponent veroorzaakte dat de verwerkingscomponent stopte met het aannemen van de door providers aangeboden audio- en verkeersgegevens. De getapte gesprekken die gedurende deze 50 minuten hebben plaatsgevonden zijn door de storing geraakt en de betreffende audio- en verkeersgegevens zijn niet opgenomen.
In mijn brief van 17 december jl. heb ik toegelicht welke maatregelen ik besloten heb te treffen.
Wat is uw reactie op dat bericht? Wat heeft er dan voor gezorgd dat deze (en andere) tap(s) niet zijn opgenomen?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom functioneerde het backupsysteem niet? Wanneer is dit ontdekt en wanneer zijn de problemen hersteld?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u maatregelen genomen zodat de geconstateerde problemen zich niet meer zullen herhalen?
Zie antwoord vraag 1.
KPMG en de steekpenningenaffaire van Ballast Nedam |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «KPMG betrokken bij omkoping»1 en het artikel «KPMG liet Ballast los na overleg na AFM»?2
Ja.
Klopt het dat KPMG zelf de steekpenningenaffaire bij Ballast Nedam op tafel heeft gelegd bij het Openbaar Ministerie en de AFM? In hoeverre klopt de claim van KPMG dat het slechts gaat om een accountant die betrokken was bij de omkoping?3
De aangehaalde berichtgeving meldt niet dat KPMG de steekpenningenaffaire bij Ballast Nedam op tafel heeft gelegd bij het Openbaar Minister en de AFM, maar dat KPMG bij de AFM heeft gemeld dat het OM een strafrechtelijk onderzoek bij Ballast Nedam was begonnen. KPMG heeft de AFM begin 2011 inderdaad hiervan op de hoogte gebracht. Verder kan ik melden dat het nog lopende strafrechtelijke onderzoek zich richt op drie verdachte accountants van KPMG.
Hoe beoordeelt u de betrokkenheid van KPMG bij de steekpenningenaffaire? Wat vindt u van het handelen van de AFM in deze zaak? Deelt u het oordeel van AFM-bestuurder Everts: «het is de ergste vorm van hoe een accountant zijn rol niet goed invult»?
Het staat voorop dat accountants bij het uitvoeren van hun werkzaamheden dienen te voldoen aan regels ter zake van hun vakbekwaamheid, objectiviteit en integriteit waarvan bij wet is bepaald dat deze op hen van toepassing zijn. Ook hebben accountants bij het uitvoeren van hun werkzaamheden bij controlecliënten een belangrijke rol waar het gaat om het signaleren van fraude. Integriteit is dan ook een van de meest wezenlijke normen waarvan verwacht mag worden dat accountants deze hoog in het vaandel hebben staan. Sterker nog, een accountant moet per definitie integer zijn om zijn taak als vertrouwensman van het maatschappelijk verkeer waar te maken. Het oordeel van AFM-bestuurder Everts brengt dit goed tot uitdrukking. Ook het OM heeft bij zijn strafrechtelijke beoordeling van deze zaak de sleutelpositie van de accountant in het stelsel van financiële verantwoording in aanmerking genomen en spreekt mede om die reden over ernstige strafbare feiten. De AFM heeft technische bijstand verleend inzake de maatregelen die onderdeel zijn van de schikking die het OM met KPMG heeft getroffen. Daarnaast heeft de AFM in de loop van 2012 meegedacht aan een wijze waarop de controle van de jaarrekening 2012 van Ballast Nedam kon worden afgerond in samenwerking met een andere accountantsorganisatie. Zie verder het antwoord op vraag 5.
Is er sprake geweest van omkoping van overheidsfunctionarissen in Saudi-Arabië? Was er sprake van valse contracten, schuilnamen, geheime betalingen via Zwitserland en smeergeldbetalingen? Klopt het dat daar enorme hoeveelheden geld, tot honderden miljoenen, mee gemoeid waren? Deelt u de mening dat, als dat waar is, er sprake is van witteboordencriminaliteit die hard moet worden bestreden? Is er civiel- en/of strafrechtelijk opgetreden? Hoe is het mogelijk dat de zaak speelde tot 2004 en pas tien jaar later naar buiten is gekomen? Wat zegt dat over het optreden tegen witteboordencriminaliteit de afgelopen jaren door toezichthouders en Openbaar Ministerie?
Eind 2012 is het strafrechtelijke onderzoek tegen Ballast Nedam met een transactie afgesloten. Het strafrechtelijke onderzoek tegen enkele voormalige leidinggevenden van Ballast Nedam, die ervan worden verdacht dat zij persoonlijk voordeel hebben genoten uit de betalingen aan buitenlandse agenten, is nog niet afgerond. Om dit nog lopende onderzoek niet te schaden kan ik de specifieke vragen die u stelt nu niet beantwoorden. Uiteraard deel ik de mening dat witteboordencriminaliteit effectief moet worden bestreden.
Wat vindt u van het besluit van de AFM dat KPMG de controle mocht afronden, terwijl het accountantskantoor zelf volgens de berichtgeving het betalen met steekpenningen faciliteerde door een schaduwboekhouding op te zetten?
De AFM heeft in de loop van 2012 meegedacht aan een wijze waarop de controle van de jaarrekening 2012 kon worden afgerond in samenwerking met een andere accountantsorganisatie. Naar de inschatting van alle betrokkenen zou het belang van het maatschappelijk verkeer niet zijn gediend met het door KPMG van de ene op de andere dag neerleggen van deze werkzaamheden. De controle zou dan immers halverwege een toch al turbulent jaar halsoverkop moeten worden overgenomen door een geheel nieuwe accountantsorganisatie. Om de onafhankelijke uitvoering van de controle over het jaar 2012 zoveel mogelijk te waarborgen is besloten om een tweede accountantsorganisatie gelijktijdig aan te laten haken. Hiermee is een soepele overgang naar een nieuwe accountantsorganisatie mogelijk gemaakt. Gelet op de omstandigheden en het te dienen maatschappelijke belang lijkt dit een passende maatregel.
Welke relatie ziet u tussen deze casus en de eerdere rapporten van de AFM dat de accountantsverklaringen nog steeds onder de maat zijn?4 Hoe beziet u deze casus in het licht van de aangehouden motie Nijboer om de signaleringsfunctie van accountants te verbeteren door de eisen aan de accountantsverklaring te verscherpen?5
Het onafhankelijk toezicht van de AFM op het werk van accountants is in 2006 met de invoering van de Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta) geïntroduceerd. De onderhavige casus speelde zich af in een periode daarvoor. In die zin is er geen direct verband tussen de casus waarop u doelt en de rapporten die de AFM de afgelopen jaren heeft uitgebracht in verband met de kwaliteit van de accountantscontrole. Uit de opeenvolgende rapporten van de AFM blijkt in ieder geval dat de wettelijke controle over het geheel genomen nog van onvoldoende kwaliteit is. Er is binnen de accountantssector dan ook nog behoorlijk wat werk aan de winkel.
In de door hem aangehouden motie pleit het lid Nijboer voor het verbeteren van de signaleringsfunctie van accountants en het hiertoe uitbreiden van de eisen die artikel 2:393 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek stelt aan de inhoud van de accountantsverklaring. Wanneer een accountant zelf betrokken is bij malversaties lijkt het evenwel niet voor de hand te liggen dat dezelfde accountant hiervan in een door hem of haar te verstrekken verklaring kond doet. Dergelijke gevallen zullen met behulp van andere, bestaande regelgeving worden aangepakt.
Welke stappen bent u voornemens te nemen om te zorgen dat de accountantsverklaring toelichtende paragrafen over risico-inschattingen en onzekere situaties bevat, zodat situaties zoals bij KPMG eerder aan het licht komen en kunnen worden worden vermeden?
De voornoemde motie van het lid Nijboer is aangehouden in afwachting van een schriftelijke reactie op deze motie. Wij verwachten deze reactie spoedig aan uw Kamer te kunnen sturen. De onderhavig casus speelde zich af in een periode voor de introductie van de Wet toezicht accountantsorganisaties. Sinds de introductie van deze wet oefent de AFM onafhankelijk toezicht uit op accountantsorganisaties. Zo ziet de AFM erop toe dat accountantsorganisaties voldoende maatregelen nemen om te komen tot de noodzakelijke verbetering van de kwaliteit van de accountantscontrole. Accountants moeten bij het uitvoeren van hun werkzaamheden integriteit voorop hebben staan. De huidige wet- en regelgeving laten hierover geen misverstand bestaan.
De niet opgenomen telefoongesprekken met de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie in de strafzaak tegen de heer Van Rey |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Waardoor is de storing in het tapsysteem in de strafzaak tegen de heer Van Rey veroorzaakt?
Voor een goed begrip is het van belang de werking van het tapsysteem toe te lichten. Een telefoontap betreft één telefoonnummer en behelst het gedurende een afgebakende periode afluisteren van telefoongesprekken op dat nummer. Het tapsysteem waarmee dit uitgevoerd wordt bestaat uit twee componenten. Een component die binnenkomende gesprekken verwerkt en een component die gesprekken opslaat (opslagcomponent). In het tapsysteem zijn de cruciale componenten dubbel uitgevoerd, waaronder de voeding (stroomvoorziening) van de opslagcomponent. Daarnaast is het systeem ondergebracht in het hoogbeveiligde rekencentrum van de politie wat voorzien is van een UPS (Uninterrupted Power Supply) en een eigen noodstroomvoorziening. Ondanks het feit dat het tapsysteem zeer robuust is uitgevoerd, kunnen storingen niet worden uitgesloten.
Op 20 september 2012 van 13.14 uur tot 14.04 uur deed zich een storing in de voeding van de opslagcomponent voor, waardoor de elektronica niet correct heeft gefunctioneerd. De voeding levert de gestabiliseerde spanning voor het apparaat. Het betrof daarmee geen storing van de externe stroomvoorziening (Stedin).
De storing is geconstateerd door de permanente monitoringsystematiek van het systeem. Het systeem gaf direct melding van een storing en kwam binnen bij het team dat het systeem beheert. Na de analyse van de storing is het systeem opnieuw opgestart, waarna het systeem om 14.04 uur weer operationeel was. De genoemde tijden zijn gelogd en dus traceerbaar. Kort na de storing is de voeding van de opslagmodule van het tapsysteem verzwaard en de systeemsoftware vervangen.
De storing in de voeding van de opslagcomponent veroorzaakte dat de verwerkingscomponent stopte met het aannemen van de door providers aangeboden audio- en verkeersgegevens. De getapte gesprekken die gedurende deze 50 minuten hebben plaatsgevonden zijn door de storing geraakt en de betreffende audio- en verkeersgegevens zijn niet opgenomen.
Is het tapsysteem geplaatst in het centrale datacentrum van de politie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Betrof de stroomstoring alleen de voicerecorder of ook de server of zelfs het gehele datacentrum waarin het tapsysteem is opgenomen? Was het door de storing voor de providers ook niet meer mogelijk om data aan te leveren?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe vaak treden er verstoringen op in het tapsysteem?
In 2012 en 2013 (t/m 6 december) hebben respectievelijk 10 en 6 storingen met dataverlies plaatsgevonden, waaronder de storing op 20 september 2012. Dit betrof zowel storingen van alle lopende taps als van een enkele tap. In 2012 en 2013 was het tapsysteem respectievelijk 2.354 minuten en 249 minuten volledig onbeschikbaar. Procentueel gezien geeft dit een beschikbaarheidspercentage van het systeem in tijd van 99,55% in 2012 en 99,95% in 2013 (t/m 6 december).
Zijn door de verstoring alle taps verloren gaan of betroffen de gemelde 2000 taps slechts een deel van alle op dat moment lopende taps? Indien het slechts een deel betreft, waarom is dan niet automatisch overgeschakeld naar het nog werkende systeem?
De circa 2.000 telefoontaps waren alle op dat moment lopende telefoontaps.
Is er een risicoanalyse voor het systeem gemaakt? Zo nee, waarom niet, een dergelijk tapsysteem is toch van grote waarde voor opsporingsonderzoek? Zo ja, zijn de opgetreden verstoringen hierin onderkend als kwetsbaarheden van het systeem? Zijn er maatregelen genomen tegen deze kwetsbaarheden? Zo ja, hoe kan het dat deze niet hebben geleid tot het voorkomen van de verstoring? Zo nee, waarom niet? Is er backup voor stroomuitval? Is er backup voor de gegevensopslag?
Op het tapsysteem van de politie is de Regeling Informatiebeveiliging Politie en de daarbij behorende Normstelling Inrichting Interceptiefaciliteiten van toepassing. Een van de eisen daarin is dat tenminste om de drie jaar een externe audit wordt uitgevoerd. In 2007 en 2011 zijn door de Auditdienst BZK (AD) audits ten opzichte van de Normstelling Interceptiefaciliteiten uitgevoerd.
Een samenvatting van de audit van de AD in 2007 is opgenomen in het onderzoek van de Inspectie VenJ van 2007 naar informatiebeveiliging bij de politie (Tweede Kamer, 2006–2007, 29628, nummer 48).
Naar aanleiding hiervan is door de politie een aantal maatregelen genomen om de kwaliteit en beschikbaarheid van het systeem en het zicht op storingen te verbeteren. De belangrijkste daarvan zijn: de verhuizing naar het beveiligde rekencentrum, de vernieuwing van het tapsysteem eind 2011 en de instelling van de functie van security officer, die de eerder aanbevolen interne audits heeft uitgevoerd. Daarbij lag het accent op beveiliging en authenticiteit van het tapsysteem en de bijbehorende organisatie. De door AD aanbevolen registratie van storingen is, zoals uit het onderhavige incident blijkt, nog niet toereikend opgezet.
Daarnaast heeft de AD aanbevolen om de Normstelling Interceptiefaciliteiten te evalueren en eventueel bij te stellen. Deze evaluatie en eventuele bijstelling maakt deel uit van de herziening van het stelsel voor informatiebeveiliging van de politie. Ik heb de korpschef gevraagd om spoedig een voorstel voor een nieuw stelsel te doen.
De Auditdienst Rijk (ADR) zal in mijn opdracht de eerste helft van 2014 een audit op de huidige interceptiefaciliteit uitvoeren en rapporteren over de door de korpschef genomen maatregelen. In deze audit zal nadrukkelijk ook gekeken worden naar de opvolging van de aanbevelingen uit de eerdere audits.
Uit de storingsinformatie over de jaren 2012 en 2013 blijkt dat de interceptiefaciliteit een hoge mate van beschikbaarheid kent, ruim boven de 99 procent. In de periode vanaf 2007 is dan ook fors geïnvesteerd in de kwaliteit van het tapsysteem. Ondanks al deze maatregelen is uitval met dataverlies niet geheel te voorkomen gebleken. Naar aanleiding van de nadere analyse vanwege de storing van 20 september heb ik besloten om experts te laten bezien in hoeverre er technische mogelijkheden zijn om de beschikbaarheid van het tapsysteem verder te verhogen.
Was bij de Dienst Landelijke Operationele Samenwerking bekend dat zich een storing in het systeem had voorgedaan of is dit pas bekend geworden nadat Van Rey gewezen had op het ontbreken van de tap? Indien dit reeds bekend was, hoe is de verstoring ontdekt? Waarom is hier dan geen proces-verbaal van opgemaakt en is het Openbaar Ministerie niet geïnformeerd?
In het concrete geval van de storing op 20 september 2012 is de storing bij de afdeling Interceptie & Sensing van de Landelijke Eenheid van de Nationale Politie geregistreerd. De storing is geconstateerd door de permanente monitoringsystematiek van het systeem. Het systeem gaf direct melding van een storing en kwam binnen bij het team dat het systeem beheert. Na de analyse van de storing is het systeem opnieuw opgestart, waarna het systeem om 14.04 uur weer operationeel was. De genoemde tijden zijn gelogd en dus traceerbaar.
Er is echter verzuimd om de gebruikers van het tapsysteem en het OM op de hoogte te stellen van het feit dat zich een storing had voorgedaan, en dat daardoor de kans aanwezig was dat gesprekken niet waren opgenomen.
Naar aanleiding van de op 11 september 2013 separaat bij de telecomproviders opgevraagde verkeersgegevens in de zaak van Rey en de daaropvolgende analyse werd ontdekt dat op 20 september 2012 een algehele storing had plaatsgevonden.
Voor alle ongeveer 2.000 telefoontaps die door de storing zijn geraakt geldt dat de regionale interceptiecoördinatoren alsnog over de op 20 september 2012 opgetreden storing zijn geïnformeerd. Daarnaast is in overleg met de landelijke interceptieofficier van justitie aan de regionale interceptiecoördinatoren aangegeven om, waar opportuun, ten behoeve van het Openbaar Ministerie een proces-verbaal aan het strafdossier toe te voegen waarin melding wordt gemaakt van deze storing.
Zijn voor alle 2000 taps die via de getroffen module liepen, de verkeersgegevens opgevraagd bij de provider om zo na te gaan of er gesprekken niet zijn opgenomen?
Na het afsluiten van de analyse naar aanleiding van de zaak Van Rey op 23 september 2013 bleek de wettelijke bewaartermijn van 1 jaar voor het opvragen van verkeersgegevens bij de telecomproviders verstreken. Het was derhalve niet meer mogelijk om deze gegevens op te vragen.
Zijn ook in deze zaken alsnog processen-verbaal van deze verstoring opgemaakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe is de stroomstoring opgeheven? Is dat geregistreerd in logs?
Op 20 september 2012 van 13.14 uur tot 14.04 uur deed zich een storing in de voeding van de opslagcomponent voor, waardoor de elektronica niet correct heeft gefunctioneerd. Het betrof daarmee geen storing van de externe stroomvoorziening (Stedin). De storing is geconstateerd door de permanente monitoringsystematiek van het systeem. Het systeem gaf direct melding van een storing en kwam binnen bij het team dat het systeem beheert. Na de analyse van de storing is het systeem opnieuw opgestart, waarna het systeem om 14.04 uur weer operationeel was. De genoemde tijden zijn gelogd en dus traceerbaar. Kort na de storing is de voeding van de opslagmodule van het tapsysteem verzwaard en de systeemsoftware vervangen.
Welke consequenties hebben dit soort technische problemen gewoonlijk in andere strafzaken? In hoeverre beïnvloedt dit de betrouwbaarheid van veroordelingen in andere strafzaken?
Uiteraard is het zeer onwenselijk dat zich storingen in het tapsysteem voordoen met dataverlies als gevolg. De juistheid van de getapte gegevens is door een storing als deze overigens niet in gevaar, maar wel de volledigheid ervan. Bepalend voor de implicaties in een specifieke strafzaak is of de eventuele ontbrekende gesprekken een wezenlijke bijdrage leveren aan de bewijsvoering – of ontkrachting daarvan – die niet al uit andere bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Op basis van de aard en gevolgen van de storing kunnen de implicaties voor het strafrechtelijk onderzoek worden bepaald.
Hoe vaak valt gemiddeld per jaar de stroom uit bij het tapcentrum en bij individuele voice-recorders voor telefoontaps? Wat is de aard van deze storingen?1 2 3
De storing op 20 september 2012 betrof geen storing van de externe stroomleverancier (Stedin) maar een storing in de interne voeding van de opslagcomponent, waardoor de elektronica niet correct heeft gefunctioneerd. De voeding levert de gestabiliseerde spanning voor het apparaat.
In het tapsysteem zijn de cruciale componenten dubbel uitgevoerd, waaronder de voeding van de opslagcomponent. Daarnaast is het systeem ondergebracht in het hoogbeveiligde rekencentrum van de politie wat voorzien is van een UPS (uninterrupted power supply) en een eigen noodstroomvoorziening. Ondanks het feit dat het tapsysteem zeer robuust is uitgevoerd, kunnen storingen niet worden uitgesloten.
Naar aanleiding van de nadere analyse vanwege de storing van 20 september heb ik besloten om experts te laten bezien in hoeverre er mogelijkheden zijn om de technische beschikbaarheid van het tapsysteem verder te verhogen.
Hoeveel taps zijn in 2012 en tot op heden in 2013 verloren gegaan als gevolg van storingen en stroomuitval in het systeem?
In 2012 en 2013 (t/m 6 december) hebben respectievelijk 10 en 6 storingen met dataverlies plaatsgevonden, waaronder de storing op 20 september 2012. Dit betrof storingen van zowel alle lopende taps als een enkele tap. In 2012 en 2013 was het tapsysteem respectievelijk 2.354 minuten en 249 minuten volledig onbeschikbaar. Procentueel gezien geeft dit een beschikbaarheidspercentage van het systeem in tijd van 99,55% in 2012 en 99,95% in 2013 (t/m 6 december). In 15 van de 16 storingen zijn eindgebruikers daarover geïnformeerd. In 5 van de 16 storingen is hiervan een proces-verbaal opgemaakt.
Kunt u aangeven wat de oorzaak is van het uitvallen van de stroomvoorziening op 20 september 2012?
Zie antwoord vraag 1.
Is het tapsysteem van de afdeling Interception & Sensing niet beveiligd met UPS (Uniterrupted Power Supply)? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op het oordeel van telecomexpert René Pluijmers, die namens het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau in strafzaken onderzoek doet naar telefoontaps, dat verwacht mag worden dat van het betreffende systeem een back-up wordt gemaakt?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer en op welke wijze is opgemerkt dat van de getapte telefoonnummers die op 20 september 2012 via deze module liepen, gedurende 50 minuten geen enkel tapgesprek (noch audio-opnames noch realtime verkeersgegevens) geregistreerd werden in het tapsysteem?
Naar aanleiding van de op 11 september jl. separaat bij de telecomproviders opgevraagde verkeersgegevens in de zaak van Rey en de daaropvolgende analyse werd ontdekt dat op 20 september 2012 een algehele storing had plaatsgevonden.
Is van de storing in het tapsysteem op 20 september 2012 een registratie bijgehouden, zoals u in uw brief aan de Kamer stelt dat ten tijde van storingen gebruikelijk is bij de afdeling Interception & Sensing dan wel bij de telecomprovider? Zo nee, waarom is in het geval van deze bewuste storing in tegenstelling tot de algemene praktijk zoals geschetst in uw brief aan de Kamer, geen sprake geweest van registratie van de storing?
De storing is geconstateerd door de permanente monitoringsystematiek van het systeem. Het systeem gaf direct melding van een storing en deze melding kwam binnen bij het team dat het systeem beheert. Na de analyse van de storing is het systeem opnieuw opgestart, waarna het systeem om 14.04 uur weer operationeel was. De genoemde tijden zijn gelogd en dus traceerbaar.
Als zich een storing voordoet, is de werkinstructie dat een bericht wordt opgesteld om de eindgebruikers te informeren. In het geval dat dataverlies optreedt wordt hiervan een algemeen proces-verbaal (PV) opgemaakt. Op verzoek kan een specifiek PV worden opgesteld ten behoeve van een opsporingsonderzoek. Opsporingsteams kunnen de PV’s voegen in het strafdossier ten behoeve van het Openbaar Ministerie.
In het concrete geval van de storing op 20 september 2012 is helaas verzuimd om direct de gebruikers van het tapsysteem op de hoogte te stellen van het feit dat zich een storing had voorgedaan, en dat daardoor de kans aanwezig was dat gesprekken niet waren opgenomen. Inmiddels zijn de regiocoördinatoren op de hoogte gesteld. In overleg met de landelijke interceptieofficier van justitie is aan de regionale interceptiecoördinatoren aangegeven om, waar opportuun, ten behoeve van het Openbaar Ministerie een PV aan het strafdossier toe te voegen waarin melding wordt gemaakt van deze storing.
Kunt u verklaren waarom er van de 2.000 ontbrekende taps van 20 september 2012 geen processen-verbaal zijn opgemaakt?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe verhoudt het aantal van 2.000 missende taps gedurende de 50 minuten storing in het tapsysteem op 20 september 2012, waarnaar u in uw brief aan de Kamer van 28 november 2013 verwijst, zich getalsmatig tot de 25.487 taps die in 2012 in totaal op jaarbasis zijn gezet, het aantal dat u noemt in uw brief aan de Kamer op 19 juli 2013?
In het bewuste tijdsbestek waarin de storing zich voor deed werden circa 2000 telefoonnummers getapt. Dit is een gebruikelijk aantal. De procedure schrijft voor dat als daartoe aanleiding is een tap na een periode van 4 weken moet worden verlengd. In de statistieken telt dit dan vervolgens als een nieuwe tap. Op jaarbasis leidt dit tot een gecumuleerd totaal van 25.487 taps in 2012.
Deelt u de opvatting dat het uitvallen van de stroomvoorziening met als gevolg dat tapgesprekken niet terug te beluisteren zijn, een zeer kwalijke zaak is in het kader van de betrouwbaarheid van tapgegevens en zorgvuldigheid in opsporingsonderzoeken?
Uiteraard is het zeer onwenselijk dat zich storingen in het tapsysteem voordoen met dataverlies als gevolg. De juistheid van de getapte gegevens is door een storing als deze overigens niet in gevaar, maar wel de volledigheid ervan. Bepalend voor de implicaties in een specifieke strafzaak is of de eventuele ontbrekende gesprekken een wezenlijke bijdrage leveren aan de bewijsvoering – of ontkrachting daarvan – die niet al uit andere bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Op basis van de aard en gevolgen van de storing kunnen de implicaties voor het strafrechtelijk onderzoek worden bepaald.
Welke maatregelen neemt u om een herhaling van een dergelijke stroomstoring, het verloren gaan van taps en de afwezigheid van een storingsregistratie, in de toekomst te voorkomen?
Kort na de storing is de voeding van de opslagmodule van het tapsysteem verzwaard en de systeemsoftware vervangen.
Naar aanleiding van de analyse van de storing op 20 september 2012 is mij gebleken dat zowel de inrichting van de procedures met betrekking tot storingen waar dataverlies aan de orde is, de uitvoering daarvan, als het toezicht op de naleving van de procedures aangescherpt dient te worden. Alle storingen moeten worden geregistreerd (gelogd), doorgemeld aan de eindgebruikers en adequaat en snel opgelost. Er moet tevens te allen tijde beoordeeld worden of er een PV dient te worden opgemaakt.
Hiertoe worden de instructies voor het melden van storingen van de tapmodule aan de de eindgebruikers en het opstellen van PV aangescherpt. Het OM heeft hiertoe inmiddels bij de politie aangegeven welke cruciale gegevens in geval van storingen door de politie direct vastgelegd moeten worden zodat de strafrechtelijke relevante van de storing kan worden beoordeeld. Tevens wordt het toezicht op de naleving van de instructies verscherpt. Daarnaast heb ik in het Algemeen Overleg over het programma Versterking Prestaties Strafrechtketen op 28 november jl. uw Kamer toegezegd met de korpschef in gesprek te zullen gaan over de mogelijkheden tot het treffen van een technische noodvoorziening ter voorkoming van mislukte interceptie van telefoongesprekken. Naar aanleiding van de nadere analyse vanwege de storing van 20 september heb ik besloten om experts te laten bezien in hoeverre er mogelijkheden zijn om de technische beschikbaarheid van het tapsysteem verder te verhogen.
Tot slot kan ik uw Kamer melden dat de overdracht van het beheer van het tapsysteem van de afdeling I&S van de landelijke eenheid aan de Informatievoorzieningsorganisatie nationale politie thans versneld wordt voorbereid.
De toename agressie tegen treinpersoneel |
|
Duco Hoogland (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Agressie tegen treinpersoneel neemt toe»?1
Ja.
Welke actie onderneemt u in overleg met de NS om de toename van agressie tegen te gaan?
NS neemt concrete maatregelen zoals cameratoezicht, inzet van Veiligheid- en Serviceteams, het geven van trainingen aan personeel en de inzet van een dag en nacht bemande Veiligheidscentrale. Ook de overgang naar de OV-chipkaart zal naar verwachting gaan helpen om agressie terug te dringen, aangezien gebleken is dat agressie vaak begint met het constateren door treinpersoneel van het ontbreken van een geldig vervoerbewijs. Een goede samenwerking tussen Veiligheid & Service teams en politie is van wezenlijk belang. Er vindt goede, intensieve samenwerking plaats in en rond het openbaar vervoer tussen de buitengewoon opsporingsambtenaren (BOA’s) van de openbaar vervoerbedrijven, de gemeenten en de politie. Politie en Openbaar Ministerie dragen zorg voor het adequaat oppakken van de aangiften met een snelle en voortvarende opsporing en vervolging en een daarop aansluitend lik-op-stukbeleid.
IenM is verantwoordelijk voor het opstellen van wetgeving voor sociale veiligheid in het openbaar vervoer. In wetgeving is opgenomen dat er een reisverbod opgelegd kan worden voor personen die ernstige overlast veroorzaken in het openbaar vervoer. Dit kan door vervoerders, waaronder NS, in de praktijk worden toegepast. Daarnaast wordt gewerkt aan het in wetgeving verankeren van een verblijfsverbod voor overlastveroorzakers op treinstations en daarbij behorende voorzieningen.
Welke specifieke maatregelen neemt u samen met NS om de (toegenomen) zware geweldsmisdrijven te voorkomen en effectief aan te pakken?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat passagiers en omstanders betrokken moeten worden bij het tegengaan van geweld tegen personeel? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen?
Ja. In het kader van het programma Veilige Publieke Taak wordt aandacht besteed aan de rol van omstanders. Recent is hierover een literatuuronderzoek verricht en heeft een expertbijeenkomst geleid tot nadere invulling van kansrijke projecten.
Ook is een project gestart om een e-learning module voor omstanders te ontwikkelen, waardoor zij vaker effectief zullen ingrijpen in escalerende situaties. Dit richt zich niet specifiek op reizigers van de NS, maar is algemener van aard.
De NS start dit jaar samen met andere openbaar vervoerbedrijven en de Stichting ideële reclame (Sire) een publiekscampagne over de impact van agressie en geweld op het personeel. Doel is om mensen bewuster te maken van hun gedrag, de rol van personen in een publieke functie te verduidelijken en reizigers en anderen te informeren wat zij kunnen doen indien zij worden geconfronteerd met agressie en geweld, gericht tegen personeel in het openbaar vervoer.
Deelt u de mening dat passagiersnet (burgernet) ingezet moet worden om passagiers actief te betrekken?
Burgernet is niet geschikt voor een dergelijk «passagiersnet», omdat het plaatsgebonden is. Incidentenberichten worden alleen aan de leden verzonden in de betreffende woonplaats. In het openbaar vervoer is sprake van steeds wisselende reizigers met wisselende bestemmingen.
Kunt u iets zeggen over de pakkans van plegers van agressie en geweld tegen treinpersoneel en de hoogte van de opgelegde straffen van de afgelopen twee jaar?
Door de in mijn antwoord op vraag 2 en 3 genoemde maatregelen, wordt de pakkans verhoogd. In de justitiële systemen wordt agressie en geweld tegen NS personeel niet apart geregistreerd, zij vallen in die systemen onder de categorie gekwalificeerde slachtoffers. Voor de hoogte van de opgelegde straffen bij die categorie slachtoffers verwijs ik u naar het onderzoeksrapport «Straftoemeting bij geweld tegen kwalificerende slachtoffers: een replicatie-studie» waarover ik uw Kamer op 20 november 2012 heb geïnformeerd2.
De jihadcoalitie |
|
Joram van Klaveren (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Jihadcoalitie gevormd»?1
Ja.
In hoeverre klopt het dat verschillende islamitische terreurgroepen in Syrië een samenwerkingsverband zijn aangegaan?
Het klopt dat verschillende islamistische strijdgroepen een samenwerkingsverband zijn aangegaan. Sinds het uitbreken van de burgeroorlog worden vaker samenwerkingsverbanden aangegaan. Tegelijkertijd is er voortdurend onenigheid en regelmatig strijd tussen fracties en verschillende groeperingen, zowel de islamistische en jihadistische als de meer seculiere oppositionele groepen.
Geen van de strijdgroepen die in het artikel aangehaald worden zijn echter internationaal aangemerkt als terroristische groep. Het genoemde samenwerkingsverband staat los van de terroristische groeperingen Islamitische Staat in Iraq en de Levant (ISIL) en het Nusra Front (Jabhat al Nusra – JaN), die door de Verenigde Naties opgenomen zijn in de Al-Qa’ida sanctie lijst.
Zoals reeds gemeld aan uw Kamer, zijn er op dit moment een kleine honderd Nederlanders in Syrië betrokken bij jihadistische strijdgroepen. Zij zoeken bewust aansluiting bij ISIL en JaN en niet bij de strijdgroepen van het in het artikel aangehaalde samenwerkingsverband.
Hoeveel islamitische terroristen met (ook) de Nederlandse nationaliteit zijn betrokken bij de samenwerkende terreurgroepen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke andere nationaliteiten hebben de in Syrië aanwezige jihadisten met de Nederlandse nationaliteit?
De in Syrië aanwezige Nederlandse jihadisten hebben diverse achtergronden, maar hebben vaak naast de Nederlandse ook de Marokkaanse nationaliteit, de Turkse of zij bezitten uitsluitend de Nederlandse.
Bent u bereid deelname aan de jihad als zodanig strafbaar te stellen en ervoor te zorgen dat een ieder die hieraan deelneemt na straf en (waar mogelijk) denaturalisatie, ons land wordt uitgezet?
Het deelnemen aan de jihadistische strijd of training volgen in het buitenland is strafbaar op grond van artikel 134a Wetboek van Strafrecht. Op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap kan het Nederlanderschap worden ingetrokken als sprake is van een onherroepelijke veroordeling wegens een terroristisch misdrijf. Voorwaarde is dat de betrokken persoon naast de Nederlandse nationaliteit ook nog een andere nationaliteit bezit. Intrekking is niet mogelijk als staatloosheid daarvan het gevolg is. Voorwaarde is ook dat het misdrijf na 1 oktober 2010 is gepleegd. Na het intrekken van het Nederlanderschap wordt betrokkene ongewenst vreemdeling verklaard en wordt hij uitgezet.
DNA-afname bij jongeren |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam over de afname van DNA in het kader van een strafzaak bij een 15-jarige?1
Ja.
Hoe vaak werd in 2012 in het kader van de Wet celmateriaal geen DNA-materiaal afgenomen omdat DNA-onderzoek niet kon worden gerechtvaardigd? Hoe vaak werd wel celmateriaal afgenomen in het kader van deze wet? In hoeveel van de gevallen waarin besloten werd geen celmateriaal af te nemen waren het minderjarigen? In hoeveel gevallen is er wel bij minderjarigen celmateriaal afgenomen?
Door het Nederlands Forensisch Instituut wordt het aantal personen bijgehouden waarvan een DNA-profiel is bepaald en in de DNA-databank is opgenomen. Deze informatie wordt jaarlijks opgenomen in het jaarverslag van de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken.2 Sinds 2009 wordt daarin ook het aantal in de DNA-databank opgenomen minderjarigen vermeld.
Strafzaken worden door het Openbaar Ministerie digitaal geregistreerd en verwerkt in het Geïntegreerd Proces Systeem (GPS), terwijl alle handelingen met betrekking tot DNA-onderzoek worden vastgelegd in GPS-DNA. Op dit moment vindt nog geen registratie plaats van het aantal zaken waarin is besloten geen DNA-materiaal af te nemen, maar na koppeling van de systemen GPS en GPS-DNA, die naar verwachting in maart 2014 zal worden gerealiseerd, zullen deze cijfers wel beschikbaar komen.
Het NFI handelt bij de verwerking van het DNA-materiaal conform het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken. Momenteel is het mogelijk dat het DNA-profiel van een veroordeelde enkele weken of maanden langer in de databank van het NFI is opgenomen dan gewenst. Dit is het gevolg van de administratieve verwerking van vonnissen, arresten of OM-beslissingen, die nu nog handmatig plaatsvindt. In het kader van een project tussen het OM en de Justitiële Informatiedienst wordt momenteel gekeken naar de mogelijkheid om de verwerking van deze beslissingen volledig elektronisch te laten verlopen, zodat de verwerkingstijd zo kort mogelijk is. Overigens wordt in alle gevallen waarin een match plaatsvindt, bezien of het DNA-profiel rechtmatig is opgenomen in de DNA-databank.
Hoeveel DNA-materiaal van (voormalige)jeugdigen is inmiddels opgeslagen in de DNA-databank? Zit in deze databank DNA-materiaal van jeugdigen (of van volwassenen waarvan het DNA-materiaal tijdens hun jeugd is afgenomen) dat vernietigd had moeten worden? Zo ja, van hoeveel jongeren en jongvolwassenen en waarom is dit niet vernietigd?
Zie antwoord vraag 2.
Worden door de uitleg die de rechter er aan geeft de in de Wet celmateriaal opgenomen uitzonderingen op de verplichting celmateriaal af te nemen, verruimd? Zo ja, wat is de stand van de jurisprudentie op dit punt tot nu toe en waaruit bestaat deze verruiming? Zo nee, waarom niet?
De rechtbank te Rotterdam heeft uitdrukkelijk verwezen naar een uitspraak van de Hoge Raad van 13 mei 2008 (LJN: BC8231), waarin het hoogste rechtscollege heeft geoordeeld dat artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden beperkt moet worden uitgelegd en dat slechts in de twee in de wet genoemde situaties kan worden afgeweken van de verplichting om DNA-materiaal af te nemen. In de onderhavige zaak heeft de rechtbank Rotterdam geoordeeld dat sprake is van zo’n uitzonderingssituatie. De in de wet opgenomen uitzonderingen zijn hierdoor dus niet verruimd.
Is het DNA-materiaal van de veroordeelde inmiddels vernietigd? Zo nee, waarom niet?
Het College van procureurs-generaal heeft mij bericht dat het DNA-materiaal van de betreffende persoon inmiddels is vernietigd.
Is een van de partijen tegen deze uitspraak in beroep gegaan, en zo ja wie? Wilt u wachten met het beantwoorden van deze vragen totdat de zaak onherroepelijk is geworden?
Tegen de beschikking, gegeven op een bezwaarschrift ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden, staat geen gewoon rechtsmiddel open, maar slechts cassatie in het belang der wet. De beschikking is dus onherroepelijk.
De samenloop van een herzieningsverzoek met de tenuitvoerlegging van een strafvonnis |
|
Jan de Wit |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat er spanning kan ontstaan tussen een verzoek tot herziening ten voordele van de gewezen verdachte ex artikel 457 jo. 461 Wetboek van Strafvordering en het tenuitvoerleggen van de schadevergoedingsmaatregel, als onderdeel van de opgelegde (maar betwiste) straf?
Uitgangspunt van de wet is dat een uitspraak die voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, zodra dit mogelijk is ten uitvoer wordt gelegd. Dit geldt ook voor onherroepelijk opgelegde schadevergoedingsmaatregelen. Nu herziening ten voordele enkel kan worden aangevraagd voor een onherroepelijke veroordeling zal op het moment van de aanvraag de tenuitvoerlegging van een schadevergoedingsmaatregel in beginsel gaande of reeds afgerond zijn.
Wat betreft de herzieningsregeling kan in het algemeen worden opgemerkt dat herziening een buitengewoon rechtsmiddel is dat alleen voor uitzonderlijke gevallen is bedoeld.
De herzieningsregeling voorziet in diverse drempels om kansloze herzieningsaanvragen en verzoeken tot nader onderzoek tegen te gaan. Een herzieningsaanvraag of een verzoek tot nader onderzoek indienen in kansloze gevallen met als doel om onder de tenuitvoerlegging van een rechterlijke uitspraak uit te komen, heeft geen zin. Een herzieningsaanvraag of een verzoek tot nader onderzoek heeft namelijk geen opschortende werking. Het gaat immers om de tenuitvoerlegging van een onherroepelijke rechterlijke uitspraak. Ik deel de mening dat het ongewenst is wanneer in evident kansrijke gevallen na indiening van een herzieningsaanvraag of een verzoek tot nader onderzoek met de tenuitvoerlegging zou worden voortgegaan, waarbij bijvoorbeeld kan worden gedacht aan een persoonsverwisseling. Het openbaar ministerie kan in dergelijke gevallen beslissen de tenuitvoerlegging uit te stellen (en daartoe een opdracht aan het CJIB te geven), in elk geval totdat op de herzieningsaanvraag is beslist. Op deze wijze kan bijvoorbeeld worden voorkomen dat een persoon die ten onrechte is veroordeeld tot een schadevergoedingsmaatregel en deze niet kan betalen, daardoor vervangende hechtenis moet ondergaan, of dat deze persoon na zijn herzieningsaanvraag schadevergoeding betaalt waarvan de rechter later bepaalt dat deze uit ’s Rijks kas moet worden vergoed. Overigens voorziet de herzieningsregeling er ook in dat de Hoge Raad de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende sancties hangende de herzieningsaanvraag te allen tijde kan opschorten.
Deelt u de mening dat voorkomen moet worden dat onverkort wordt doorgegaan met het tenuitvoerleggen van straffen en maatregelen ten aanzien van mensen die een kansrijk herzieningsverzoek hebben lopen, omdat dit er bijvoorbeeld toe kan leiden dat iemand die de schadevergoeding niet kán betalen in vervangende hechtenis wordt genomen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u eveneens de mening dat er een spanning bestaat tussen enerzijds het indienen van kansloze herzieningsverzoeken, met als doel onder de tenuitvoerlegging van het vonnis uit te komen, en anderzijds het in de gegeven omstandigheden te vroeg tenuitvoerleggen van de uitspraak, waarbij de werkwijze van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) er toe kan leiden dat een betalingsonmachtige in vervangende hechtenis terecht komt en dat er nadien op de voet van ex artikel 482 Strafvordering door de rechter bepaald wordt dat dit uit ‘s Rijks kas vergoed moet worden?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de constatering dat de wet zelf reeds voorziet in een oplossing hiervoor, omdat er in artikel 461 en artikel 465 Wetboek van strafvordering is opgenomen dat respectievelijk de procureur-generaal (bij wie ter voorbereiding van een herzieningsaanvraag een verzoek kan worden ingediend nader onderzoek in te stellen naar een grond voor herziening als bedoeld in artikel 457 Wetboek van strafvordering) en daarna de Hoge Raad moet beoordelen: a) of het verzoek ontvankelijk is, en b) het verzoek niet kennelijk ongegrond is? Klopt het dat er reeds op twee momenten wettelijke drempels zijn om te voorkomen dat kansloze herzieningsverzoeken worden ingediend met het doel tenuitvoerlegging en executie door het CJIB te voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Zou het een goed idee zijn, indien de procureur-generaal bij de Hoge Raad oordeelt dat het verzoek ontvankelijk en kennelijk niet ongegrond is, dat hij het CJIB laat weten dat er een herzieningsverzoek in behandeling is waarmee de executie tijdelijk opgeschort wordt? Zo niet, waarom niet?
De procureur-generaal bij de Hoge Raad kan naar aanleiding van een verzoek tot nader onderzoek in evident kansrijke gevallen aan het openbaar ministerie vragen de tenuitvoerlegging uit te stellen (zie over deze mogelijkheid van het openbaar ministerie het antwoord op de vragen 1, 2, 3 en 4). Overigens kan de veroordeelde ook zelf – al dan niet met hulp van de raadsman die het verzoek tot nader onderzoek heeft gedaan – een verzoek tot uitstel van de tenuitvoerlegging tot het openbaar ministerie richten, bijvoorbeeld wanneer hij een waarschuwing ontvangt dat de vervangende hechtenis ten uitvoer zal worden gelegd. Ook aangezien het hier om zeer uitzonderlijke gevallen gaat, acht ik het niet nodig of wenselijk om een bepaling als door de vraagsteller bedoeld, in de wet op te nemen.
Bent u bereid deze voorgestelde oplossing in de wet op te nemen? Zo niet, welke oplossing heeft u dan voor ogen teneinde er voor te zorgen dat mensen die kansrijke herzieningsverzoeken hebben lopen in detentie terecht komen wegens betalingsonmacht?
Zie antwoord vraag 5.
Een invalide man die al voor de vijfde keer is overvallen |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Invalide man is al vijf keer overvallen»?1
Ja.
Klopt het dat een half verlamde invalide man inmiddels voor de vijfde keer is overvallen?
Bij de politie zijn drie meldingen bekend van berovingen van dit slachtoffer. De overige twee berovingen zijn bij de politie onbekend.
Deelt u de mening dat het tuig dat dit op zijn geweten heeft het laagste van het laagste is? Zo nee, waarom niet?
Uiteraard keur ik dergelijke overvallen volstrekt af. In het door u aangehaalde krantenbericht worden een woordvoerder van de politie en de wijkagent aangehaald. Er kan geen misverstand over bestaan dat zij er precies zo over denken als ik en dat de politie er serieus werk van maakt om deze reeks overvallen op te lossen en een halt toe te roepen.
Klopt het dat de politie het een «bijzonder vervelende situatie» noemt en bent u van mening dat dit een understatement is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de wijkagent geen gesprekken moet voeren met het verpleeghuis om de kans op herhaling zo klein mogelijk te maken, maar dat de politie deze laffe criminelen moet opsporen en keihard moet straffen zodat deze criminelen een tijd lang zeker geen kans voor herhaling krijgen omdat zij dan achter slot en grendel zitten? Zo nee, waarom niet?
Zowel het opsporen van de daders als het treffen van maatregelen die herhaling kunnen helpen voorkomen, moeten gebeuren. Beide activiteiten worden door de politie ook gedaan.
Kunt u aangeven wat de politie eraan doet om deze jonge lichtgetinte mannen zo spoedig mogelijk op te pakken?
De politieteams in de regio zijn van dit geval op de hoogte en werken eraan om de daders op te sporen. Het is voor de succeskansen van dit onderzoek niet dienstig als ik over de voortgang publiekelijk mededelingen doe.
Klopt het dat het onder deze criminelen rond gaat dat deze meneer een weerloos slachtoffer is en wat gaat u eraan doen om al dit tuig aan te pakken?
Zie antwoord vraag 6.
Een app waarmee personen die staande worden gehouden hun rechten kunnen beschermen |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht: «Stop and search, there's an app for that» en de app «Stop and search»?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat personen die staande worden gehouden door de politie hun rechten en plichten zouden moeten kennen? Zo ja, hebben deze personen die kennis en waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel deze mening. Er is mij geen onderzoek bekend wat op dit specifieke punt een beeld geeft.
Op welke informatie heeft iemand recht op het moment van staandehouding?
Wanneer een verdachte wordt staande gehouden, wordt deze in de praktijk geïnformeerd voor welk strafbaar feit hij wordt staande gehouden. Als de verbalisant de verdachte vervolgens op straat wil verhoren, wordt hem medegedeeld dat hij niet tot antwoorden is verplicht (de cautie). Wordt de verdachte aangehouden en voor verhoor overgebracht naar het politiebureau, dan wordt hij voorafgaand aan het verhoor tevens geïnformeerd over het recht een raadsman te consulteren en over de kosten daarvan.
Deelt u de mening dat een app, die personen die staandegehouden worden op hun rechten wijst en die de mogelijkheid biedt om op een eenvoudige wijze feedback te geven over de wijze van aanhouding en manier van behandeling, kan bijdragen aan de bewustwording van zowel de aangehouden personen als bij de agenten die staandehoudingen uitvoeren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik erken dat het van cruciaal belang is dat de politie zich bewust is van de impact van (proactieve) politiecontroles op individuen. Een respectvolle bejegening moet daarbij het uitgangspunt zijn. Dit wordt ook onderschreven in het artikel van The Guardian. Daarbij hoort een uitleg van de politieagent aan het individu in kwestie over de reden van staandehouding, mits de omstandigheden dit toelaten. Het moment van staandehouding leent zich er niet voor om als betrokkene de smartphone erbij te pakken en de informatie tot zich te nemen.
Feedback behoort in de eerste plaats direct aan de politie(agent) te worden gegeven. Er zijn – naast de formele klachtenprocedures – ook diverse fora en andere plekken op internet waarin feedback kan worden gegeven.
Iedere Nederlander wordt geacht de wet te kennen. Specifieker: de burger dient de wet te kennen die op hem van toepassing is in de omstandigheden waarin hij zich bevindt. Desalniettemin hecht ik waarde aan juiste en toegankelijke overheidsinformatie. Momenteel ben ik bezig de voor burgers beschikbare informatie op dit onderwerp tegen het licht te houden. In januari worden eventuele verbeteringen op zowel politie.nl als vraaghetdepolitie.nl (dat gericht is op jongeren) aangebracht.
Deelt u de mening dat op het moment dat de politieagent weet dat de staandegehouden persoon feedback kan geven over de staandehouding, dit kan bijdragen aan een bewuster en effectiever beleid van staandehoudingen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Acht u het mogelijk dat door een «Stop and Search»-achtige app, agenten bewuster worden van de redenen waarom zij iemand staande houden en wellicht ook beter nadenken of etniciteit daarbij een rol speelt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Wilt u zich inspannen voor de ontwikkeling van een gelijkaardige app voor gebruik in Nederland? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Gelet op bovenstaande antwoorden zal ik me nu niet inspannen voor de ontwikkeling van een dergelijke app.
Het bericht ‘Onderzoek nepaccount VU-studente loopt dood in Amerika’ |
|
Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Onderzoek nepaccount VU-studente loopt dood in Amerika»?1
Ja.
Klopt het dat het onderzoek naar het nepaccount van VU-studente Natalja Laurey doodloopt in de Verenigde Staten? Welke hulp van de Amerikanen heeft het Openbaar Ministerie (OM) nodig om deze zaak op te lossen? Hoe komt het dat Justitie in de VS slechts uitgaat van een belediging terwijl feitelijk sprake is van identiteitsfraude, hetgeen verboden is in de VS onder de Identity Theft and Assumption Deterrence Act?
Het OM heeft mij meegedeeld dat betrokkene op 29 december 2012 aangifte heeft gedaan van identiteitsfraude c.q. smaad, laster en bedreiging. Om strafrechtelijk te kunnen optreden was het nodig de identiteit achter het op naam van betrokkene gebruikte Twitteraccount te achterhalen. Daartoe heeft de officier van justitie een rechtshulpverzoek gedaan aan de Amerikaanse autoriteiten. Aangezien het openen en gebruiken van een Twitteraccount op andermans naam in Nederland op zichzelf niet strafbaar is, zijn ter onderbouwing van het rechtshulpverzoek de strafbepalingen gevoegd inzake smaad, laster en bedreiging. De Amerikaanse autoriteiten hebben echter geoordeeld dat de concrete uitlatingen waarop het Nederlandse rechtshulpverzoek ziet naar Amerikaans recht niet voor vervolging wegens smaad, laster of bedreiging in aanmerking komen, waardoor ook langs deze weg de dubbele strafbaarheid ontbreekt. Om die reden kan door de Amerikaanse autoriteiten geen uitvoering aan het rechtshulpverzoek worden gegeven.
Waarom is het voor het OM niet mogelijk om direct met de relevante bedrijven in contact te treden en de ware identiteit van de identiteitsfraudeur te achterhalen?
Het bedrijf waarvan het OM informatie heeft gevraagd, is gevestigd in de VS. Hoewel de Amerikaanse autoriteiten er niet altijd op tegen zijn als met dergelijke bedrijven rechtstreeks contact wordt opgenomen, is het niet mogelijk om in alle gevallen langs deze weg informatie te verkrijgen. De reden daarvoor is dat de bedrijven in kwestie het beleid hanteren om uitsluitend snel en rechtstreeks informatie te verstrekken – aan bijvoorbeeld de High Tech Crime Unit – in het geval van acute, levensbedreigende situaties. In overige gevallen verkiezen de bedrijven om slechts tot verstrekking over te gaan nadat daartoe een vordering is gedaan door de justitiële autoriteiten. Daarvoor is bijstand van de Amerikaanse justitie nodig, die verzocht dient te worden door middel van een rechtshulpverzoek. Naar Amerikaans recht dienen de gegevens te worden gevorderd op bevel van een rechter. Een dergelijk bevel wordt door de Amerikaanse rechter slechts afgegeven als sprake is van (ernstige) misdrijven.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is als iemand ongestraft de identiteit van een ander kan aannemen en hiermee die persoon schade berokkent?
Ik deel de opvatting zoals verwoord in het door uw Kamer aangenomen amendement Dijkhoff c.s. dat het onacceptabel is als iemand bepaalde identificerende persoonsgegevens van een ander opzettelijk en wederrechtelijk gebruikt om de identiteit van die ander te misbruiken en daar enig nadeel uit kan ontstaan.
Bevreemdt het u niet dat het team High Tech Crime van de politie in korte tijd achter de verantwoordelijke van dreigtweets kan komen, terwijl deze vorm van misbruik onopgelost blijft? Wat is de reden dat in het eerste geval steevast de identiteit van de persoon die achter een nepaccount zit wel kan worden achterhaald, maar in deze casus niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke «gaten» in de wet, waarover het Openbaar Ministerie spreekt, staan in de weg aan adequate opsporing en vervolging van deze vorm van identiteitsfraude? Dicht het amendement-Dijkhoff c.s. deze gaten afdoende?2 Zo nee, welke oplossingen ziet u om dit deze gaten te dichten?
Volgens het OM staat het feit dat misbruik van andermans identificerende persoonsgegevens op dit moment in Nederland niet afzonderlijk strafbaar is gesteld, in de weg aan een mogelijke vervolging van degene die deze vorm van identiteitsfraude begaat. De in het amendement Dijkhoff c.s. voorgestelde strafbepaling kan in de toekomst ertoe leiden dat, afhankelijk van de concrete omstandigheden in een zaak en van het feit of aan alle bestanddelen uit die strafbepaling is voldaan, met succes een vervolging kan worden ingesteld tegen degene die een nepaccount op andermans naam heeft geopend en misbruikt. Ook dan hangt het succes er mede vanaf of de identiteit van de misbruiker kan worden achterhaald en of, indien daarvoor het inzetten van dwangmiddelen in het buitenland nodig is, sprake is van dubbele strafbaarheid van de gedraging(en).