Het blokkeren van Russische grondaankopen in de buurt van militaire terreinen |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Klopt het bericht dat de nieuwe Finse Minister van Defensie Russische grondaankopen in de buurt van militaire terreinen wil blokkeren?1 2
Ja. De Finse regering werkt momenteel aan een wetsvoorstel om aankopen van grond of onroerend goed door buitenlandse mogendheden tegen te kunnen gaan wanneer de transactie implicaties kan hebben voor de veiligheid van het land.
Kunt u aangeven op welke schaal vermogende Russen strategische grondaankopen doen in de buurt van militaire terreinen in Finland?
Nee. De Finse regering constateert een toename van aankopen van grond en onroerende goederen door (vermogende) Russen en Russische bedrijven in de nabijheid van militaire installaties en strategische locaties in Finland. De Finse Minister van Defensie gaat onderzoeken of er sprake is van een structureel verband tussen de Russische aankopen van grond en onroerend goed en de strategische locaties.
Zijn bij u vergelijkbare gevallen bekend van grote buitenlandse grondaankopen in de buurt van militaire terreinen in Nederland?
Nee.
Kunt u aangeven op welke wijze defensie grondtransacties rond militaire terreinen monitort, zodat voorkomen kan worden dat strategisch gelegen stukken grond in handen vallen van buitenlandse mogendheden?
Naast de reeds bestaande preventieve beveiligingsmaatregelen op en rond defensieterreinen, neemt Defensie specifieke maatregelen indien daartoe aanleiding bestaat. De MIVD doet onderzoek naar ongeoorloofde vergaring van informatie of ongewenste beïnvloeding door statelijke of niet-statelijke actoren die een bedreiging kunnen vormen voor het optreden van de krijgsmacht, voor de Nederlandse defensie-industrie of voor bondgenootschappelijke organisaties. Ik kan niet ingaan op specifieke onderzoeksactiviteiten van de MIVD.
Heeft u de wettelijke mogelijkheid om strategische grondaankopen in de buurt van militaire terreinen te blokkeren?
Nee. Bij de verkoop van onroerend goed wordt een civielrechtelijke overeenkomst gesloten tussen de koper en verkoper van het onroerend goed. Dit loopt via de notaris die ervoor zorgt dat de overdracht van onroerende goederen rechtmatig plaatsvindt. De overheid heeft geen wettelijke mogelijkheden om dergelijke transacties te blokkeren.
Het dreigende zwarte gat in de informatievoorziening die de Nederlandse militairen moet behoeden voor aanslagen IS |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Klopt het bericht dat Amerikaanse inlichtingendiensten weigeren technologie te delen die de troepenbewegingen van IS monitort en zodoende de Duitse militairen in Irak moet beschermen tegen aanslagen?1
Het betreffende bericht is bekend bij de Nederlandse regering. Het bericht gaat over samenwerking tussen Amerikaanse en Duitse inlichtingendiensten; over de juistheid van de inhoud kan de Nederlandse regering geen uitspraken doen.
Kunt u aangeven of de Nederlandse militairen in Irak op dezelfde locaties actief zijn als de Duitse militairen? Geldt voor hen hetzelfde dreigingsniveau?
De Nederlandse trainingen worden gegeven in een buitenwijk van Erbil en op twee locaties tientallen kilometers buiten Erbil. De Duitse trainingen worden op de eerstgenoemde locatie gegeven. Het dreigingsniveau in Noord-Irak in het gebied dat wordt gecontroleerd door de Koerdische autoriteiten (anders dan direct aan het front) verschilt niet tussen de verschillende locaties aldaar. Er bestaan momenteel geen indicaties dat ISIS onderscheid maakt tussen de nationaliteiten van de aanwezige coalitiemilitairen in Noord-Irak. Het dreigingsniveau is derhalve hetzelfde voor Nederlandse als Duitse militairen.
In welke mate is Nederland, net als Duitsland, afhankelijk van Amerikaanse technologie bij het verwerven van inlichtingen om vijandige bewegingen te monitoren?
De Nederlandse regering doet in het openbaar nooit uitspraken over operationele samenwerking met buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Worden de Nederlandse militairen op enige wijze «in de steek gelaten» door de vete die speelt tussen Duitsland en de Verenigde Staten over het Duitse «afluisterschandaal» waar de National Security Agency (NSA) een grote rol in heeft gespeeld?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u zich bewust van het feit dat de Iraakse stad Ramadi met behulp van 27 aanslagen met bomvoertuigen in de islamitische klauwen van IS-strijders is gevallen?2
Ja. Het centrum van al-Ramadi is inderdaad in handen gevallen van ISIS na een opeenvolging van aanvallen met bomvoertuigen in korte tijd. De buitenwijken, van waaruit de aanval werd ingezet, waren al langere tijd in handen van ISIS. Er circuleren verschillende aantallen waar het de hoeveelheid bomvoertuigen betreft. Met de bomvoertuigen werden versperringen doorbroken en – niet in het minst – werden de verdedigers psychologisch onder zware druk gezet.
Kunt u de Nederlandse militairen wel voldoende beschermen als de allesverwoestende bomvoertuigen van IS, veelal Amerikaanse Humvees, koers zetten richting onze militairen?
Om de Nederlandse militairen te beschermen worden zowel passieve als actieve force protection maatregelen genomen. Deze zijn mede gebaseerd op dreigingsanalyses. Uit het oogpunt van veiligheid worden geen inhoudelijke mededelingen gedaan over desbetreffende maatregelen.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk vóór het algemeen overleg Nederlandse bijdrage aan strijd tegen IS voorzien op 30 juni 2015, beantwoorden?
Ja.
Het conflict tussen Defensie en een veiligheidsofficier |
|
Jasper van Dijk |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het artikel «Oud-officier sleept accountant voor tuchtrechter»?1
Het feit dat de reserveofficier een klacht tegen de accountant heeft ingediend is mij bekend. De zaak ligt nu voor bij de tuchtrechter in afwachting van een uitspraak.
Bent u bekend met deze veiligheidsofficier, die in de jaren negentig rapportages maakte over ernstige wantoestanden binnen de Bewakingsgroep en inbreuken op de militaire veiligheid op het kazernecomplex in Den Haag, die de belangen van de Staat raakten?
Deze reserveofficier is mij bekend.
Heeft uw voorganger, Minister van Defensie Hillen, in 2012 over deze militair gezegd: «dat het maar eens afgelopen moet zijn met het juridische gesteggel en dat dit geen tweede zaak Spijkers moet worden»? Zo nee, wat heeft uw voorganger dan wel gezegd?
Mijn voorganger heeft geprobeerd de kwestie in overleg met de reserveofficier te beëindigen.
Klopt het dat er «een passende juridische vergoeding moest komen»? Wat is hiervan terecht gekomen?
Deelt u de mening dat de beslissing van de landsadvocaat op 14 april jl. – om de zaak te sluiten en het bod te laten vervallen – ongedaan moet worden gemaakt? Bent u bereid de militair een voorschot op zijn schade aan te bieden?2
Hoe verklaart u dat deze veteraan wel in 1993 als Kapitein kon worden uitgezonden als militair waarnemer naar de Balkanoorlog, maar in 2001 niet kon terugkeren als officier, omdat hij niet over de juiste opleidingseisen zou beschikken, terwijl hij al jaren naar volle tevredenheid bij Defensie als officier werkzaam was en hiervoor in 1995 het Onderscheidingsteken voor langdurige dienst als officier ontving?
Erkent u dat in het personeelsdossier van deze veteraan valsheid in geschrifte werd gepleegd omtrent de afwijzing voor zijn sollicitatie in 2001?3
Kunt u bewerkstelligen dat deze veteraan alsnog geholpen wordt in plaats van dat hij zich eerst (militair) invalide moet laten verklaren (bij het ABP) om voor hulpverlening en voorzieningen in aanmerking te komen?
Deelt u de mening dat Defensie in deze zaak een flink aantal steken heeft laten vallen en dat het u daarom zou passen met de veteraan in gesprek te gaan? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid werk te maken van een passende juridische vergoeding, aangezien het leven van deze veteraan onterecht is geruïneerd door Defensie? Zo ja, wat gaat u ondernemen?
De deplorabele toestand van de landmacht |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Landmacht zit aan de grond»?1
Ja.
Hoe duidt u de terechte noodkreet van de Commandant der Landstrijdkrachten, luitenant-generaal De Kruif, over de toestand van de landmacht?
De uitspraken van luitenant-generaal De Kruif over de toestand van de landmacht stroken met het gestelde in mijn brief van 22 mei jl. over de «Knelpunten materiële gereedheid» van de krijgsmacht (Kamerstuk 33 763, nr. 74). Daarin meld ik dat het voortzettingsvermogen en de geoefendheid van de krijgsmacht onder druk staan onder meer door personele en materiële beperkingen.
In hoeverre deelt u zijn analyse dat er een soortgelijke situatie bestaat als in de jaren dertig als het gaat om oud en amper inzetbaar materieel, een gebrek aan munitie en onvoldoende geschoold kaderpersoneel?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u eindelijk bereid uw lange termijnvisie op tafel te leggen voor Defensie? Zo neen, waarom niet?
Het kabinet heeft u eerder geïnformeerd dat het parlement uiterlijk in juni een brief ontvangt naar aanleiding van de motie-Van der Staaij c.s.
Ziet u inmiddels de absolute noodzaak in van een forse verhoging van het defensiebudget met minimaal 5 miljard euro, om daarmee tevens te voldoen aan de gestelde NAVO-norm? Graag een toelichting.
Zie antwoord vraag 4.
De gevolgen van het noodlottige ongeval met een Apache gevechtshelikopter in Mali |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Klopt het bericht dat alle Nederlandse Apaches al bijna twee maanden aan de grond staan? Zo ja, wat betekent dat voor de veiligheid en inzetbaarheid van de Nederlandse militairen in Mali gezien het ontbreken van gevechtsondersteuning vanuit de lucht, in combinatie met de toegenomen dreiging?1
Ja, de Nederlandse Apaches (AH-64D) hebben bijna twee maanden aan de grond gestaan. De toestellen worden in Mali ingezet als observatieplatform en ter bescherming van VN-eenheden. Het ontbreken van gevechtsondersteuning van de Nederlandse Apaches is niet ten koste gegaan van de veiligheid van de Nederlandse militairen in Mali. Gedurende de afgelopen twee maanden zijn alternatieve beschermingsmaatregelen getroffen. Er is een Quick Reaction Force op de grond samengesteld die de gevechtsondersteuning vanuit de lucht heeft vervangen. Het gevolg hiervan was dat de Nederlandse eenheden enigszins werden beperkt in de wijze van optreden. Daarnaast is in een aantal gevallen ondersteuning geleverd door Franse gevechtshelikopters. Sinds 14 mei jl. zijn de Nederlandse Apaches in Mali weer operationeel inzetbaar.
Wat zijn de praktische gevolgen voor de opleiding en training van Nederlandse Apache-vliegers als gevolg van de genomen maatregelen na het ongeval?
De uitvoering van het jaarprogramma voor opleidingen en trainingen van de Apache-vliegers heeft een achterstand opgelopen. Door de opleidingsmogelijkheden op Fort Hood (Verenigde Staten) te intensiveren kan de opleidingsachterstand de komende maanden worden ingelopen. De trainingsachterstand kan gedeeltelijk worden ingelopen. De operationele inzet en de voorbereiding hierop hebben echter prioriteit en zullen er geen hinder van ondervinden.
Op welke wijze is fabrikant Boeing betrokken geweest bij het onderzoek naar de toedracht van het noodlottige ongeval met de Apache gevechtshelikopter?
Defensie heeft een Commissie van Onderzoek (CvO) ingesteld om de toedracht van het ongeluk te achterhalen. De CvO heeft naar aanleiding van voorlopige onderzoeksresultaten een component uit de desbetreffende Apache helikopter als verdacht aangemerkt. Vervolgens is deze component nader onderzocht door de leverancier ervan, in het bijzijn van de CvO, Boeing en de US Army. Dit heeft geleid tot de bevestiging van de oorzaak van het ongeval. De component wordt nu diepgaand onderzocht. Aan Boeing is gevraagd dit onderzoek te coördineren. De CvO, de leverancier en de US Army maken deel uit van dit onderzoeksteam.
Neemt Boeing de kosten voor zijn rekening voor de te vervangen onderdelen van de Nederlandse Apaches als uit het onderzoek definitief blijkt dat een technische oorzaak de toedracht was van het ongeval? Bevat het contract met Boeing garantiebepalingen op dit punt?2
In het algemeen dekt Defensie de risico’s van ongevallen gedurende de gebruiksfase niet af met contractuele clausules die de fabrikant aansprakelijk stellen in geval van technische oorzaken. De Apache-gevechtshelikopters zijn aangeschaft via de Amerikaanse overheid en het Foreign Military Sales programma. Boeing is in dat programma de contractant van de Amerikaanse overheid. Het Foreign Military Sales programma garandeert dat Nederland contractueel op dezelfde manier wordt behandeld als de Amerikaanse overheid. Ook de Amerikaanse overheid neemt in haar overeenkomsten geen clausules op die de fabrikant gedurende de gehele gebruiksfase aansprakelijk stellen voor ongevallen door technische oorzaken.
Het toestel wordt niet direct vervangen. De versie van de Apache die Nederland in gebruik heeft, wordt niet meer geproduceerd. De fabrikant produceert op dit moment alleen de nieuwste variant. Met het project «Apache Mid-Life Update», omstreeks 2025, zullen de Nederlandse Apaches op een nieuwe standaard worden gebracht. Op dat moment zal tevens worden beoordeeld hoeveel toestellen Defensie nodig heeft.
Neemt Boeing het verlies van de gecrashte helicopter voor zijn rekening? Bevat het contract met Boeing garantiebepalingen op dit punt? Bent u van plan het verloren toestel te vervangen door een nieuwe Apache?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven op welke wijze de nabestaanden van de twee Apache-vliegers financieel worden gecompenseerd voor het trieste overlijden van hun naasten? Wat is uw inzet in deze?
De financiële compensatie van de nabestaanden bestaat uit verschillende componenten. In aanvulling op de nabestaandenvoorzieningen heeft Defensie de Regeling uitkering vliegongeval toegepast. Ook heeft Defensie bij de Verenigde Naties een claim ingediend ten behoeve van nabestaanden van deelnemers aan VN-vredesoperaties die in de uitvoering van een missie komen te overlijden.
Deelt u de mening dat Boeing financieel aansprakelijk gesteld moet worden voor de financiële compensatie richting de nabestaanden als uit het onderzoek definitief blijkt dat een technische oorzaak leidde tot het noodlottige ongeval?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk vóór het Algemeen Overleg over materieel Defensie op 17 juni 2015, beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat Turkije lonkt naar een Russisch systeem voor luchtafweerraketten |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Klopt het bericht dat Turkije weer in de markt is voor Russische luchtafweerraketten van het type S-300, nadat het een eerdere offerte van de Russen terzijde schoof?1 2
De regering heeft kennis genomen van deze berichten die ook in verschillende Turkse media zijn verschenen, maar kan op dit moment niet bevestigen dat er sprake is van concrete Turkse interesse in de aanschaf van het S-300 luchtafweersysteem. Evenmin is duidelijk op welk moment Turkije een beslissing zal nemen over de aanschaf van een nieuw luchtafweersysteem.
Is het waar dat deze raketten een groter bereik en krachtiger uitwerking hebben dan de bekende BUK-raketten?
Er bestaan meerdere generaties van beide systemen maar voor zover bekend heeft het S-300 luchtafweersysteem inderdaad een groter bereik dan het BUK-systeem.
Toont Turkije daarnaast nog steeds interesse in een Chinees raketsysteem dat, evenals het S-300 raketsysteem, niet (zonder risico’s) kan opereren binnen het NAVO-raketschild?
De onderhandelingen tussen Turkije en mogelijke leveranciers van een Chinees lucht- en raketverdedigingssysteem lopen nog. Het is niet bekend wanneer Turkije een besluit over de aanschaf zal nemen. Afgaande op berichten in de media zou Turkije mogelijk ook interesse hebben in andere luchtafweersystemen.
Wanneer verwacht u dat Turkije zijn keuze voor een nieuw raketsysteem kenbaar maakt?
Het is niet bekend wanneer Turkije een besluit over de aanschaf zal nemen.
Heeft de NAVO een deadline gesteld voor een Turkse keuze of wordt het bondgenootschap door president Erdogan aan het lijntje gehouden omwille van politieke spelletjes?
NAVO-bondgenoten, inclusief Nederland, hebben aan Turkije duidelijk de zorgen overgebracht over de interoperabiliteit van een Chinees lucht- en raketverdedigingssysteem met vergelijkbare systemen die in gebruik zijn bij andere NAVO-landen. De Turkse autoriteiten zijn zich ervan bewust dat de keuze voor een bepaald lucht- en raketverdedigingssysteem gevolgen kan hebben voor de interoperabiliteit.
Hoe beoordeelt u het Turkse dreigement om het nieuw aan te schaffen raketsysteem pertinent niet te willen integreren binnen het NAVO-raketschild? Welke maatregelen zou het NAVO-bondgenootschap kunnen nemen als Turkije dit hondsbrutale dreigement daadwerkelijk uitvoert?
Uitlatingen dat Turkije niet bereid zou zijn het aan te schaffen raketsysteem te integreren binnen de NAVO-raketverdediging zijn enige tijd geleden tegengesproken door een woordvoerder van de Turkse president. Bovendien heeft Turkije als NAVO-bondgenoot de verklaring over raketverdediging tijdens de NAVO-Top in Wales medeondertekend. De inhoud daarvan mag dus bekend worden verondersteld.
Bent u van mening dat Turkije zich steeds meer distantieert van het NAVO-bondgenootschap, mede gezien de toenemende Turkse investeringen in een eigen onafhankelijke defensie-wapenindustrie? Zo neen, waarom niet?3
Er zijn ook andere NAVO-bondgenoten die investeren in een eigen defensie-industrie en Turkije is daar geen uitzondering op. Dat is geen teken dat Turkije zich distantieert van het NAVO-bondgenootschap.
Bent u nog steeds bereid om dit Turks bewind militair bij te staan ondanks dit wangedrag?
Ja. Militaire bijstand is de kern van het NAVO-verdrag en de geldigheid van Artikel 5 van dit Verdrag staat bij geen enkele bondgenoot en op geen enkele manier ter discussie.
Iraanse dreiging voor scheepvaart in de Straat van Hormuz |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Navy to escort U.S. commercial ships near Iran»?1
Ja.
Bent u het met de Amerikaanse regering eens dat het enteren en opbrengen van koopvaardijschepen door de Iraanse Revolutionaire Garde een daad van agressie is? Zo neen, waarom niet?
De Amerikaanse regering heeft serieuze zorgen geuit over het incident op 28 april jl., waarbij een koopvaardijschip onder de vlag van de Marshall Islands in de Straat van Hormuz door de Iraanse Revolutionaire Garde is onderschept en voor een periode van 9 dagen is vastgehouden wegens een commercieel geschil tussen een Iraans bedrijf en de Deense chartermaatschappij van het schip. Het desbetreffende schip maakte gebruik van het recht van doortocht dat geldt in de Straat van Hormuz en heeft niet in strijd gehandeld met Iraanse wetgeving. Het aanhouden van het schip door de Iraanse autoriteiten kan daarom niet als rechtmatig worden beschouwd. Nederland deelt de zorgen hierover van de VS.
Hoe beoordeelt u de huidige veiligheidssituatie voor schepen die onder Nederlandse vlag of met Nederlandse bemanning door de Straat van Hormuz varen?
De vorige Iraanse regering heeft zorgwekkende uitspraken gedaan aangaande de vrije scheepvaart door de Straat van Hormuz. Sinds het aantreden van de regering-Rouhani is geen sprake meer geweest van dergelijke uitspraken. Volgens de Iraanse autoriteiten hebben specifieke, commerciële geschillen geleid tot enkele voorvallen met koopvaardijschepen. Op basis van de huidige situatie is het kabinet van mening dat er geen sprake is van een potentiële dreiging vanuit Iran tegen schepen die onder Nederlandse vlag of met Nederlandse bemanning door de Straat van Hormuz varen.
Hebben zich in de afgelopen periode in de internationale wateren bij Iran incidenten voorgedaan waarbij Nederlandse schepen of Nederlandse bemanningsleden betrokken waren?
Nee.
Hebben Nederlandse reders bij de regering aangegeven dat zij bezorgd zijn over de veiligheid van hun schepen in deze wateren? Zo ja, hebben zij gevraagd om informatie daarover en/of bescherming? Wat is daarbij de inzet van de regering?
Nee. Er zijn geen verzoeken ontvangen van reders om toelichting of bescherming.
Kindermisbruik door militairen |
|
Roelof van Laar (PvdA), Michiel Servaes (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «UN aid worker suspended for leaking report on child abuse by French troops»1 en «Hollande wil militairen misbruikzaak Afrika zwaar straffen»?2
Ja.
Klopt het bericht dat de Zweedse medewerker van de Verenigde Naties (VN) die een rapport over het misbruiken van kinderen naar de Franse autoriteiten stuurde, geschorst is en ontslag boven het hoofd hangt? Zo ja, wat is uw oordeel hierover?
Het klopt dat op 17 april jl. de waarnemend Directeur-Generaal van het VN kantoor te Geneve heeft besloten Anders Kompass van het kantoor van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN te schorsen. Het VN Dispute Tribunal beval echter op 5 mei jl. dat deze schorsing moest worden opgeheven. Intussen heeft Anders Kompass zijn functie weer opgepakt. Op 9 april jl. opende het VN Office of Internal Oversight Services op verzoek van de Hoge Commissaris een onderzoek naar de beschuldigingen van ambtsovertreding aan het adres van de heer Kompass. Het kabinet beschikt nog niet over de relevante feiten om een gefundeerd oordeel over deze zaak te kunnen vormen. Het kabinet vindt het belangrijk dat er een onafhankelijk onderzoek wordt uitgevoerd waarin alle relevante aspecten aan de orde komen en zal deze zaak daarom op de voet volgen.
Klopt het dat ook Georgische militairen bij deze zaak betrokken waren?
Hierover is het kabinet niets bekend.
Deelt u de mening dat dit voorbeeld weer aantoont dat er binnen de VN te weinig bescherming is voor klokkenluiders -aangezien dit niet de eerste keer is- en daardoor misstanden als kindermisbruik mogelijkerwijs niet boven tafel komen en daders ongestraft wegkomen?
Kompass heeft zelf geen beroep gedaan op een status als klokkenluider. De SGVN heeft verklaard dat uit preliminair onderzoek is gebleken dat de handelwijze van Kompass niet gekenmerkt kan worden als klokkenluiden. Het hierboven genoemde onderzoek moet uitwijzen of de VN juist heeft gehandeld in deze zaak.
Wat is uw oordeel over de bewering dat deze VN-medewerker het rapport doorspeelde aan de Franse autoriteiten, omdat de VN weigerde om een onderzoek in te stellen?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat alle militairen die opereren onder een VN-mandaat de verantwoordelijkheid hebben burgers, en vooral ook kinderen, te beschermen?
Ja.
Welke maatregelen denkt u dat er in VN-verband nodig zijn te waarborgen dat seksueel misbruik door soldaten niet zonder gevolgen blijft, mede gezien het feit dat het misbruik in de Centraal Afrikaanse Republiek (CAR) niet de eerste keer is dat militairen onder VN-mandaat seksueel over de schreef gaan, zoals eerdere meldingen over misstanden in Bosnië, Kosovo, Democratische Republiek Congo (DRC), Haïti, Burundi en Liberia aantonen? Welke overige mogelijkheden ziet u om effectieve systemen – al dan niet in VN-verband – te ontwikkelen zodat dergelijke misstanden aangepakt kunnen worden?
In dit geval gaat het om beschuldigingen tegen leden van een nationale Franse missie (Sangaris) en niet van een door de VN geleide vredesmacht. De VN kent een zero tolerance beleid ten aanzien van seksuele uitbuiting en misbruik door de eigen staf. In de afgelopen 10 jaar zijn dit beleid en de bijbehorende gedragsregels versterkt en uitgewerkt in preventieve maatregelen, handhaving en maatregelen voor assistentie aan slachtoffers. Personeel in VN missies heeft een meldingsplicht terzake, op grond van het SGVN bulletin over seksueel misbruik uit 2003, ook als het gaat om misbruik buiten de VN missie. Indien meldingen daartoe aanleiding geven doet de VN zelf onderzoek. Als uit dat onderzoek gerede vermoedens van strafbare feiten rijzen kan de VN de betreffende individuen repatriëren en hen verbieden in de toekomst deel te nemen aan vredesoperaties. Disciplinaire actie en strafrechtelijke vervolging zijn de verantwoordelijkheid van de nationale jurisdictie van de lidstaat waartoe het individu behoort. Sinds 2008 houdt het Department of Field Support een zgn. Misconduct Tracking System bij. Het is van belang dat de VN de regels en bevindingen van eerdere onderzoeken ook strikt in de praktijk brengt.
Ook is awareness-raising en goede training van VN-militairen van belang. Sinds 2005 is training over preventie van seksuele exploitatie en misbruik verplicht voor al het personeel van een VN vredesmissie. Nederland levert daaraan een bijdrage door middel van trainingen op het gebied van gender en binnenkort ook op het gebied van bescherming van de burgerbevolking.
Bent u bereid er in VN-verband op aan te dringen dat er een onafhankelijke onderzoekscommissie komt die in den brede onderzoek gaat doen naar seksueel misbruik door militairen die onder VN-mandaat opereren? Zo ja, op welke termijn en wat zijn dan uw vervolgstappen? Zo nee, waarom niet?
Seksueel misbruik door militairen is onacceptabel. Deze zaak wijst uit dat er nog het nodige moet gebeuren om seksueel misbruik door militairen direct en daadkrachtig aan te pakken. De Secretaris-Generaal van de VN kondigde op 3 juni jl. aan een extern onafhankelijk onderzoek in te stellen, waarbij onderzocht zal worden hoe het VN-systeem is omgegaan met de aantijgingen van seksueel misbruik in CAR door militairen die niet onder de autoriteit van de VN vielen. Het onderzoek zal zowel ingaan op de behandeling van de specifieke meldingen van misbruik als op systemische kwesties ten aanzien van de VN respons in algemene zin bij dergelijke aantijgingen.
Bent u bekend met het bericht «Miljarden extra nodig voor Nederlandse leger»?1
Ja.
Deelt u de mening van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) dat de Nederlandse krijgsmacht er belabberd aan toe is en buitengewoon kwetsbaar is geworden?
Nee. De deelneming aan diverse missies maakt duidelijk dat Defensie nog in staat is tot het leveren van kwalitatief hoogwaardige militaire bijdragen. Dit laat onverlet dat de inzetbaarheid van de krijgsmacht aan beperkingen onderhevig is. Over deze beperkingen is eerder aan de Tweede Kamer gerapporteerd, onder meer in het kader van de rapportage over de inzetbaarheidsdoelstellingen (Kamerstuk 33 763, nr. 57 van 9 oktober 2014) en ook recent in mijn brief van 22 mei jl. over knelpunten in de materiële gereedheid.
Wat is uw reactie op het pleidooi voor een «Deltaplan Krijgsmacht» om tussen de 3,3 miljard en 5,7 miljard euro per jaar extra te investeren in defensie?
De adviezen van de AIV worden betrokken bij de gedachtevorming over de richting waarin de krijgsmacht zich verder moet ontwikkelen. De Kamer ontvangt rond Prinsjesdag het afschrift van de reactie die het kabinet zal opstellen naar aanleiding van het AIV-advies «Instabiliteit rond Europa» (Nr. 94, april 2015).
Vindt u net als de AIV dat het extra geld in elk geval gebruikt moet worden om nieuwe tanks aan te schaffen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 3.
Wanneer gaat u uw naïeve buitenland- en defensiebeleid, bijvoorbeeld ten opzichte van Rusland, wijzigen in een realistische aanpak gebaseerd op een sterke krijgsmacht?
In de beleidsbrief Internationale Veiligheid «Turbulente tijden in een instabiele omgeving» (14 november 2014) heeft het kabinet uiteengezet hoe het de meest relevante ontwikkelingen in onze internationale veiligheidsomgeving en de gevolgen ervan voor ons buitenland- en (internationaal) veiligheidsbeleid beoordeelt in aanvulling op de Internationale Veiligheidsstrategie. Deze brief maakt duidelijk dat naar het oordeel van het kabinet het belang van bondgenootschappelijke en territoriale veiligheid in alle hevigheid terug is en dat Nederland en Europa ook op het gebied van de internationale rechtsorde voor nieuwe uitdagingen worden geplaatst. Als gevolg van de recente ontwikkelingen worden binnen de Navo hogere eisen gesteld aan de gereedheid, de snelheid waarmee kan worden ingezet en de beschikbaarheid van militaire capaciteiten.
Het kabinetsbeleid ten aanzien van Rusland is verwoord in de brief aan uw Kamer van 13 mei jl. (DEU-175/2015).
Ziet u het belang in van het nakomen van de afgesproken NAVO-norm van 2% en daarmee de noodzaak van het verhogen van het defensiebudget met minimaal 5 miljard euro?
Zie het antwoord op vraag 3.
Kunt u de reactie op het AIV-advies op korte termijn naar de Kamer sturen?
Zie het antwoord op vraag 3.
Problemen met de motor van de JSF (F-35) |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het «Technical Assessment Report» over de kwaliteit van de motor van de JSF (F-35) van de Inspecteur Generaal van het Ministerie van Defensie van de Verenigde Staten?1
Ja.
Wat is uw reactie op de zes belangrijkste bevindingen over het gebrek aan management door het F-35 Joint Program Office (JPO), de 61 schendingen van de regelgeving en het gebrek aan afspraken tussen het F-35 JPO en Pratt & Whitney?
Het onderzoek dat de Inspector General bij Pratt & Whitney heeft uitgevoerd is vergelijkbaar met een onderzoek dat in 2013 bij Lockheed Martin is uitgevoerd en waarover ik de Kamer destijds heb geïnformeerd (Kamerstuk 26 488, nr. 333 van 18 oktober 2013). Deze onderzoeken richten zich niet zozeer op de kwaliteit van de producten zelf, als wel op de beheersing van de processen. Het betrof het eerste onderzoek van de Inspector General bij Pratt & Whitney sinds de aanvang van het F-35 programma in 2002.
Ik beschouw dit rapport opnieuw als een voorbeeld waaruit blijkt dat verschillende aspecten van het F-35 programma in de Verenigde Staten door onafhankelijke instanties kritisch worden gevolgd en onderzocht. Andere instanties die het F-35 programma volgen en aanbevelingen ter verbetering doen, zijn het Government Accountability Office en de Director Operational Test & Evaluation. Met de conclusies en inzichten van onderzoeken kan het F-35 JPO doelgericht maatregelen treffen om het programma verder te verbeteren, in dit geval dus op het gebied van het productieproces van de motor.
De zes belangrijkste bevindingen uit het rapport3 zijn:
Deze bevindingen worden door de Inspector General onderbouwd met de uitkomst van kwaliteitsaudits, waarbij 61 afwijkingen zijn gevonden ten opzichte van de Aerospace Standard AS9100C, Quality Management Systems. Net als in het eerdere onderzoek bij Lockheed Martin, maakt de Inspector General hierbij onderscheid in «grote» afwijkingen – waarvan er 41 zijn geconstateerd – en «kleine» afwijkingen of verbeteringsmogelijkheden. Zo is er geconstateerd dat medewerkers niet altijd de voorgeschreven beschermingsmiddelen droegen en dat er onvoldoende aandacht is voor het vermijden van Foreign Object Damage (FOD)5.
Het F-35 JPO gebruikt de bevindingen van het Inspector General onderzoek uiteraard om verdere verbeteringen tot stand te brengen. Zo doet het F-35 JPO, samen met DCMA, nader onderzoek naar de oorzaken van de 61 afwijkingen en zal het toezien op de uitvoering van maatregelen. Het F-35 JPO deelt echter niet alle bevindingen. Ten aanzien van het aanvullende programmamanagementtoezicht stelt het F-35 JPO bijvoorbeeld dat er reeds voldoende toezicht is. Ten aanzien van de overige bevindingen is het F-35 JPO het in een aantal gevallen evenmin (ten dele) eens met de Inspector General (zie ook de antwoorden op de vragen 4 en 5).
Hoe beoordeelt u het feit dat de motor van de JSF niet voldoet aan de kritische veiligheidsvereisten?
De Inspector General doet geen uitspraak over de motor zelf, maar merkt op dat het zogeheten Critical Safety Item(CSI) programma niet conform de eisen is die het Pentagon daaraan op dit moment stelt. Het F-35 JPO voorziet dat in mei 2015 de processen bij Pratt & Whitney zullen voldoen aan de huidige eisen van het Pentagon.
Hoe beoordeelt u het feit dat het JPO met Pratt & Whitney geen kwaliteitsdoelen is overeengekomen voor de motor van de JSF?
Hoewel er nog geen specifieke kwaliteitsdoelen zijn overeengekomen tussen het F-35 JPO en Pratt & Whitney, is het generieke Pratt & Whitney kwaliteitsplan wel van toepassing op de ontwikkeling en productie van de motor van de F-35. Sinds november 2014 heeft het F-35 JPO specifieke doelstellingen geformuleerd en die zullen in toekomstige contracten met Pratt & Whitney worden verwerkt. De Inspector General stelt dat hiermee recht wordt gedaan aan de aanbeveling.
Hoe beoordeelt u het feit dat het JPO geen afspraken had met Pratt&Whitney over het identificeren, bijhouden en managen van de programmarisico’s van de motor van de JSF?
Uit de reactie op deze bevinding blijkt dat er volgens het F-35 JPO afspraken bestaan over het managen van programmarisico’s, maar dat de concretisering en naleving verbeterd kan worden. Het F-35 JPO heeft de aanbeveling overgenomen om dit aspect te verbeteren, met inbegrip van de specifieke risico’s die er zijn voor toeleveranciers en softwareontwikkeling. De Inspector General stelt dat hiermee de beoogde verbetering wordt bereikt.
Hebt u er nog vertrouwen in dat de ontwikkeling van de JSF bij het F-35 JPO in goede handen is? Zo ja, waarop berust dit vertrouwen?
Hoewel de Inspector General kritiek heeft, blijkt dat de genoemde aspecten wel degelijk de aandacht hebben van het F-35 JPO en Pratt & Whitney. Beide hebben de uitkomsten van dit, en ook eerder, onderzoek gebruikt om doelgericht verdere verbeteringen te bewerkstelligen. Overigens maakt de Inspector General op pagina 19 van het rapport ook positieve opmerkingen over de processen bij Pratt & Whitney en over de vakkennis van het betrokken personeel en de houding ten opzichte van verdere kwaliteitsverbeteringen.
Hebt u er nog vertrouwen in dat de ontwikkeling van de motor van de JSF in goede handen is bij Pratt & Whitney? Zo ja, waarop berust dit vertrouwen?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is uw reactie op de stelling uit het rapport dat het bijna zeker is dat er nieuwe problemen aan het licht zullen komen rondom de ontwikkeling van de JSF?2
Deze stelling is niet afkomstig uit het rapport van de Inspector General, maar uit het jaarlijkse rapport van het Governmental Accountability Office (GAO)7. Dit rapport is de Kamer op 7 mei jl. toegezonden, samen met mijn reactie. Zolang de ontwikkellings- en testfase loopt, is het F-35 programma alert om problemen die zich aandienen snel en doeltreffend op te lossen.
Wat voor gevolgen heeft dit rapport voor de contractuele verplichtingen van Nederland tegenover Lockheed Martin?
Wat voor gevolgen hebben de eerder genoemde 61 schendingen, die in het rapport staan beschreven, voor de levering van de JSF aan Nederland?
De 61 afwijkingen ten opzichte van de AS9100C hebben geen directe gevolgen voor de productkwaliteit of de kosten. Het zijn afwijkingen van een kwaliteitsstandaard voor de luchtvaartindustrie waarin best practices voor de processen van kwaliteitsmanagement zijn vastgelegd. Het F-35 JPO en Pratt & Whitney blijven ernaar streven deze toe te passen.
Wat voor gevolgen hebben deze 61 schendingen voor de kosten van de JSF voor Nederland?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht dat Defensie laks zou zijn met geheimen |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Defensie laks met geheimen»?1
Het artikel suggereert dat de beveiliging van militaire gegevens en materieel binnen het Ministerie van Defensie ver onder de maat zou zijn. De krant baseert zich daarbij op een artikel over de bevordering van veiligheidsbewustzijn in het personeelsblad van het Commando Diensten Centra (CDC). Het artikel wordt op meerdere punten onjuist geciteerd en ook worden de begrippen bedrijfsveiligheid (safety) en beveiliging (security) door elkaar gehaald. Ik herken mij daarom niet in het beeld dat wordt schetst.
Kunt u reageren op het rapport van onderzoeksbureau van Lloyd’s?
Het onderzoek van Lloyd’s is op verzoek van het CDC medio 2014 uitgevoerd en is een intern hulpmiddel van het veiligheids- en milieumanagementsysteem van het CDC om de bedrijfsvoering op dit gebied te verbeteren. Het rapport geeft inzicht in de verbeteringen die nodig zijn om op termijn eventueel een ISO-certificatie te behalen. Het certificeren is geen doel op zich maar het geeft wel op een transparante wijze aan, welke verbeteringen nog mogelijk zijn. De uitwerking van de aanbevelingen vindt de komende periode plaats.
Hoe is dit rapport onder de aandacht gekomen bij De Telegraaf en kan dit rapport dan ook naar de Kamer gestuurd worden?
Het artikel is geschreven naar aanleiding van een artikel in het personeelsblad «De Pijler» van CDC van 22 april jl. Het doel van het artikel is de bevordering van het veiligheidsbewustzijn van het CDC-personeel. In dit artikel wordt verwezen naar het rapport van Lloyd’s. Het ligt niet voor de hand om dit rapport naar de Tweede Kamer te sturen. Het is een intern rapport, een hulpmiddel van het veiligheids- en milieumanagementsysteem dat is gericht op verbetering van de interne bedrijfsvoering van het CDC. Het rapport gaat niet in op de defensieorganisatie in zijn geheel.
Klopt het dat er nog geen structurele oplossingen zijn, behoudens een nieuwsbrief, om het uitlekken van gevoelige informatie te beperken? Zo ja, binnen welke termijn verwacht u maatregelen te treffen om dat te verwezenlijken? Zo nee, wat voor maatregelen zijn er getroffen om het uitlekken van gevoelige informatie te beperken?
Zowel bedrijfsveiligheid (safety) als beveiliging (security) hebben de volle aandacht binnen Defensie. Er is echter een groot verschil tussen beide.
Wat security betreft zijn er duidelijke kaders (voorschriften en regels) voor de fysieke, personele en informatiebeveiliging vastgesteld. Het doel van die kaders is onder meer om het uitlekken van gevoelige informatie te voorkomen. Die kaders zijn opgesteld in samenwerking met de defensieonderdelen, zodat ze goed uitvoerbaar zijn. De kaders zijn niet alleen gebaseerd op de Nederlandse wet- en regelgeving, maar ook op de regels van Navo en EU over beveiliging. Toezicht binnen Defensie op de naleving van de beveiligingskaders geschiedt zowel door de commandanten (eerstelijns toezicht), de Beveiligingsautoriteit (tweedelijns toezicht) als de Auditdienst Rijk (derdelijns toezicht). Er is geen aanleiding om de kaders of het toezicht aan te passen.
Daarbij is het belangrijk om aandacht te blijven besteden aan het beveiligingsbewustzijn van de defensiemedewerkers en de commandanten, zowel centraal als decentraal. Voorlichting en communicatie zijn daarbij een belangrijk instrument. In dat kader juich ik artikelen in de personeelsbladen hierover, zoals bij CDC is gebeurd, toe. Ook oefeningen, voorlichtingsbijeenkomsten en publicaties (waaronder nieuwsbrieven) dragen hieraan bij.
Een ander goed voorbeeld is het zogenaamde Digitaal Rijbewijs, dat vorig jaar bij Defensie is ontwikkeld. Dit is een e-learning tool waarmee de defensiemedewerkers onder andere worden geïnformeerd over de risico’s bij het werken met vertrouwelijke gegevens op de defensienetwerken.
Hoe bent u van plan om er voor te zorgen dat betrokkenen essentiële kennis over wet- en regelgeving op het gebied van geheimhouding gaan ontwikkelen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het met Patrick Bennink en David Knibbe eens dat er beter en meer toezicht door de commandanten moet plaatsvinden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Acht u een nieuwsbrief voldoende om het veiligheidsdenken bij de Defensiemedewerkers tussen de oren te krijgen en te houden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en wat voor maatregelen stelt u dan voor?
Zie antwoord vraag 4.
Familie van Nederlandse militairen die zouden kunnen worden bedreigd door IS-aanhangers |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «IS-aanhangers bedreigen familie Nederlandse militairen?1
Ja
Is het waar dat familieleden van Nederlandse militairen worden lastiggevallen en bedreigd door aanhangers van IS? Is het waar dat de thuisnummers van militairen worden achterhaald? Zo nee, wat wordt gedaan om deze berichtgeving te ontkrachten? Zo ja, zijn er (voorzorgs)maatregelen genomen?
De MIVD onderzoekt dit soort incidenten wanneer die worden gemeld door medewerkers van Defensie. Het afgelopen jaar heeft de MIVD een toename van het aantal meldingen gezien over toenaderingspogingen op sociale media waarbij de ontvangers de persoon die het verzoek verstuurd heeft niet kennen. Ik kan geen uitspraken doen over wat de MIVD precies weet over de herkomst van dit soort verzoeken, omwille van de bescherming van het kennisniveau en de werkwijze van de dienst. Ik heb u reeds eerder geïnformeerd over het feit dat het Ministerie van Defensie aanvullende beveiligingsmaatregelen heeft getroffen om de beveiliging en het beveiligingsbewustzijn van het Defensiepersoneel verder te bevorderen (zie onder andere mijn brieven aan de voorzitter van de Tweede Kamer in antwoord op schriftelijke vragen: Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nummers 181, 967, 1116 en 1123.)
Worden deze maatregelen meegenomen in het «maatwerk» dat wordt geleverd aan achterblijvers van militairen die worden uitgezonden?
De maatregelen en procedures worden meegedeeld aan de achterblijvers tijdens de, voor de militair verplichte, Thuisfrontinformatiedagen (TFI-dagen). Hier worden de militair en zijn relaties onder andere geïnformeerd over hoe om te gaan met social media, post en dergelijke. Deze informatie wordt ook schriftelijk gedeeld met het thuisfront van de uitgezonden militairen.
Wordt eventuele dreiging voldoende serieus genomen en is er voor de familie van achterblijvers de mogelijkheid om contact op te nemen met een aangewezen contactpersoon bij het Ministerie van Defensie, zodat door defensie (en andere diensten) maatregelen kunnen worden genomen?
Eventuele dreigingen worden altijd zeer serieus genomen. Familieleden van uitgezonden militairen kunnen 24 uur per dag telefonisch en per mail contact leggen met het Ministerie van Defensie. Defensie neemt zo nodig aan de hand van de gedane meldingen passende maatregelen.
De aanwijzing extern optreden in relatie tot de vrijheid van meningsuiting |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Gun de militaire ambtenaar zijn grondrecht van de vrijheid van meningsuiting»?1
Ik heb met belangstelling kennis genomen van het artikel, evenals van het opvolgend geplaatste artikel in het Militair Rechtelijk Tijdschrift ««Haagse muilkorf» of malum necessarium: beperkingen op de ambtelijke vrijheid van meningsuiting vanuit juridisch perspectief»2. Het betreft een tweeluik van opinieartikelen die de auteurs op persoonlijke titel hebben geplaatst en waarin zij tot andere conclusies komen. Het Militair Rechtelijk Tijdschrift is een platform waar vrijelijk en publiekelijk kan worden gediscussieerd over juridische zaken die Defensie betreffen. Dit acht ik waardevol voor de juridische discipline en de ontwikkeling van het denken over juridische kwesties.
Kunt u toelichten waarom de Aanwijzing SG A/978 Extern optreden van het Ministerie van Defensie haar medewerkers verplicht externe publicaties vóóraf voor advies voor te leggen aan de directie Communicatie? Kunt u daarbij ook ingaan op de vraag waarom dit afwijkt van de Aanwijzing externe contacten rijksambtenaren van de Minister-President, waarin wordt gesteld dat het gezag de inhoud van een externe publicatie alleen achteraf mag toetsen?
De «Aanwijzingen externe contacten rijksambtenaren» worden in de defensieaanwijzing Extern optreden van toepassing verklaard. De mogelijkheid achteraf te toetsen is daarmee expliciet gemaakt binnen Defensie. De aanwijzing Extern optreden bevat een bijkomende verplichting om vooraf advies te vragen aan de directie Communicatie. Aanwijzing 14 van de Rijksaanwijzingen noemt overigens de mogelijkheid dat de ambtenaar zelf, zo hij daartoe behoefte voelt, voorgenomen uitingen aan zijn bevoegd gezag voorlegt.
Veel van het werk van Defensie is gerelateerd aan operationele inzet, al dan niet in samenwerking met andere landen. Publicaties zouden de veiligheid van medewerkers, de organisatie en de effectiviteit van die inzet kunnen raken. Door voorafgaand aan publicatie advies te vragen, kan de directie Communicatie in overleg met de auteur beoordelen of er mogelijk elementen zijn die operationele en/of veiligheidsrisico’s kunnen meebrengen. Vervolgens kan worden bekeken op welke manier de betreffende passages kunnen worden herzien om aanwezig geachte risico’s weg te nemen of tot een aanvaardbaar niveau te brengen, terwijl toch tot publicatie kan worden overgegaan. Het gaat in de aanwijzing Extern optreden nadrukkelijk om een advies, niet om een toetsing zoals bedoeld in de Rijksaanwijzingen (Aanwijzing14).
Wat is de wettelijke grondslag van de verplichting een externe publicatie vooraf voor advies voor te leggen aan de directie Communicatie?
Zowel de Militaire Ambtenarenwet 1931 (artikel 12a, eerste en derde lid) als de Ambtenarenwet (artikel 125a, eerste en derde lid) bevatten de wettelijke grondslag om aan de vrijheid van meningsuiting van (militaire) ambtenaren beperkingen op te leggen, mits deze redelijk zijn en in een democratische rechtsorde noodzakelijk. Toetsing, waaruit rechtspositionele gevolgen kunnen voortvloeien (Aanwijzing 17 in de Rijksaanwijzingen), vindt alleen achteraf plaats. Het voorgaande komt overeen met de eisen van artikel 7 van de Grondwet. Het advies vooraf is juist bedoeld om dergelijke consequenties achteraf zoveel mogelijk te voorkomen en dient daarmee tevens het belang van de auteur.
Kunt u toelichten wat het precieze doel is van de verplichting een externe publicatie vooraf voor advies voor te leggen aan de directie Communicatie?
Zie ook de antwoorden op de vragen 2 en 3. Publicaties zouden de veiligheid van medewerkers, de organisatie en de effectiviteit van operationele inzet kunnen raken. Door voorafgaand aan publicatie advies te vragen, kan de directie Communicatie in overleg met de auteur beoordelen of er mogelijk elementen zijn die operationele en/of veiligheidsrisico’s kunnen meebrengen. Door advies vooraf kan dergelijke schade worden voorkomen en de auteur worden behoed voor nadelige consequenties achteraf.
Is het advies dat de directie Communicatie geeft over de betreffende externe publicatie geheel vrijblijvend of moet het worden opgevat als een directe ambtelijke aanwijzing? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het advies van de directie Communicatie is vrijblijvend. Het advies wordt niet gegeven vanuit een gezagsrelatie tot de auteur. De directie Communicatie kan dan ook geen ambtelijke aanwijzingen geven met betrekking tot de inhoud van de publicatie.
Indien het advies van de directie Communicatie geheel vrijblijvend is, wat is dan de noodzaak van een dergelijk advies? Kunt u uw antwoord toelichten?
De reden, grondslag en doel van het advies zijn verwoord in de antwoorden op de vragen 2, 3 en 4.
Is het naast zich neerleggen van het advies van de directie Communicatie door de ambtenaar een vorm van plichtsverzuim? Zo nee, waarom niet?
De verplichting op basis van de aanwijzing Extern optreden is om een voornemen tot publicatie voor te leggen aan de directie Communicatie. De verplichting uit de aanwijzing Extern optreden strekt zich niet uit tot het opvolgen van het advies van de directie Communicatie. Het is, zoals vermeld bij vraag 5, een vrijblijvend advies.
In hoeverre wijkt het advies van de directie Communicatie af van een formeel besluit? Is er een mogelijkheid voor de ambtenaar om tegen dit advies bezwaar te maken of in beroep te gaan?
Zoals vermeld bij vraag 5, is het advies een vrijblijvend advies. Daardoor heeft het niet de status van besluit waartegen bezwaar- en beroepsprocedures gestart kunnen worden.
Op basis van welke criteria en objectieve maatstaven stelt de directie Communicatie vast dat een publicatie met een zekere ernst en bestendigheid schade aan het functioneren van de publieke dienst veroorzaakt?
De beoordeling of de normen van artikel 12a Militaire Ambtenarenwet 1931 en artikel 125a Ambtenarenwet zijn overschreden, komt toe aan het bevoegd gezag. Deze vindt slechts plaats na publicatie. Als leidraad bij die beoordeling kunnen de criteria worden gehanteerd die staan genoemd in de aanwijzing Extern optreden, zoals die ook in de Rijksaanwijzingen staan genoemd (Aanwijzing 15). De directie Communicatie adviseert voorafgaand aan publicatie en baseert het advies op deze criteria. Daarnaast komt het advies in overleg met de auteur en zo nodig ook met deskundigen tot stand om zo goed mogelijk aan te sluiten bij de voorgenomen publicatie.
Bent u er zich van bewust dat een militair, die over het algemeen zeer gezagsgetrouw is, het advies niet snel naast zich neer zal leggen? Zo ja, hoe moet het advies van de directie Communicatie dan worden opgevat door de individuele militair? Bent u er zich van bewust dat hier dan toch een werking van uitgaat die de vrijheid van de militair zal beperken?
De advisering door de directie Communicatie vindt in overleg met de auteur plaats. In dat overleg wordt benadrukt dat het om een advies gaat. Ik hecht aan maximale transparantie en openheid. De directie Communicatie zal dan ook niet lichtvaardig negatief adviseren en betrekt zo nodig deskundigen bij de totstandkoming van het advies. Vervolgens wordt bezien of het anders formuleren of vormgeven van een publicatie tot een oplossing kan leiden. Als uiteindelijk, ondanks deze inspanningen, verschil van inzicht blijft bestaan, kan de auteur het advies nog steeds naast zich neerleggen. Ik deel dan ook niet de opvatting dat hiervan een werking uitgaat die de vrijheid van de militair beperkt.
Is het bekend hoe vaak het in het verleden is voorgekomen dat een ambtenaar heeft afgezien van een externe publicatie als gevolg van een advies door de directie Communicatie? Zo ja, hoe vaak is dit gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Juist omdat het om vrijblijvende adviezen gaat, houdt de directie Communicatie geen registratie bij van afgegeven adviezen. Het bijhouden van een registratie impliceert een formele status, die een vrijblijvend advies niet heeft.
Deelt u de mening dat een individuele militair het recht heeft voorafgaande aan een publicatie geheel zelf te beoordelen of een uiting schade aan functioneren of publiek dienst zal veroorzaken?
Van een militaire of burgerambtenaar mag zelfs worden verwacht dat hij of zij altijd, uit zichzelf of na advies, zelf tot een redelijke afweging komt en beoordeelt of een handeling, waaronder ook mondelinge of schriftelijk uitingen, schade kan toebrengen aan het eigen functioneren of aan het functioneren van de publieke dienst.
Hoe beoordeelt u het betoog dat de verplichting in Aanwijzing SG A/978 Extern Optreden dat een externe publicatie van een medewerker van Defensie vooraf voor advies moet worden voorgelegd aan de directie Communicatie strijdig is met artikel 7 van de Grondwet, omdat het een vorm van bemoeienis is die de betreffende ambtenaar ontmoedigt te publiceren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Om de redenen zoals uiteengezet in de antwoorden op de vragen 2 tot en met 10, deel ik de stelling niet dat de verplichting om vooraf advies te vragen strijdig is met artikel 7 van de Grondwet. Dit is overigens ook het betoog in het tweede artikel van het tweeluik.
Bent u het eens met het argument dat deze verplichting, waarbij de inhoud van de publicatie vooraf moet worden geopenbaard aan de directie Communicatie, een vorm van bemoeienis door de overheid is die de vrijheid van meningsuiting beperkt? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet, zoals blijkt uit de antwoorden op de vragen 2 tot en met 10 en 13.
Bent u van mening dat de beperking van de vrijheid van meningsuiting als gevolg van de specifieke bepaling over het vooraf ter advies voorleggen van een externe publicatie verdedigbaar is in een democratische rechtsstaat en dat dit een noodzakelijke en te rechtvaardigen beperking is? Kunt u uw antwoord toelichten?
De stelling dat de verplichting om vooraf advies te vragen een beperking oplevert van de vrijheid van meningsuiting, deel ik niet. Zie het antwoord op vraag 14.
Bent u bereid het artikel en het betoog in dat artikel over de verplichting in de aanwijzing Extern Optreden over een externe publicatie vooraf aan de directie Communicatie voor te leggen wat al dan niet strijdig is met artikel 7 van de Grondwet, te laten beoordelen een externe deskundige of de Adviescommissie Grondrechten en Functie-uitoefening Ambtenaren (AGFA)?
Zoals in het antwoord op vraag 1 vermeld, moet het artikel in samenhang worden gezien met het andere artikel van het tweeluik. Het betreft opinieartikelen op persoonlijke titel die tot een verschillende conclusie komen. Dit getuigt van het feit dat defensiemedewerkers de discussie vrij kunnen voeren, ondanks de adviesverplichting. Ik hecht eraan om deze vrije discussie de ruimte te geven. Het voorleggen van opinieartikelen aan een externe deskundige of commissie ter beoordeling zal die discussie niet bevorderen en acht ik niet wenselijk.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja, zoals ik dan ook heb gedaan.
Het bericht dat Defensie een zwarte lijst voor journalisten aanhoudt |
|
Wassila Hachchi (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met de EenVandaag-rapportage «Defensie hanteert zwarte lijst voor journalisten»?1
Ja.
Bestaat de in de stukken van EenVandaag door een Defensie-medewerker genoemde zwarte lijst waarop een of meerdere journalisten geplaatst zijn of potentieel geplaatst kunnen worden? Indien deze niet bestaat, naar welke lijst zou de betreffende medewerker dan wel kunnen verwijzen? Wat is de status van die lijst, welke gevolgen worden daaraan verbonden en wie staan daarop?
Zoals ik in mijn brief van 17 april jl. (Kamerstuk 29 692, nr. 20) naar aanleiding van de berichtgeving van EenVandaag aan uw Kamer heb gemeld, is er bij Defensie geen sprake van een zwarte of soortgelijke lijst voor journalisten. Hierover kan en mag geen misverstand bestaan. Journalistieke vrijheid is een groot goed dat moet worden gekoesterd.
Het programma EenVandaag baseert zich op één e-mail die deel uitmaakt van intern mailverkeer. Defensie heeft dit mailverkeer na een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (WOB) aan EenVandaag beschikbaar gesteld. De desbetreffende mail is afkomstig van een defensiemedewerker die zijn persoonlijke teleurstelling uit over een eerdere uitzending van EenVandaag. Het uiten van teleurstellingen hoort ook bij een vrije samenleving en kunnen het gevolg zijn van emoties bij medewerkers die zich betrokken voelen bij de defensieorganisatie. Ik betreur het dat de verwoording van deze teleurstelling bij het programma EenVandaag de indruk heeft gewekt dat Defensie een zwarte lijst hanteert. Dit is nadrukkelijk niet het geval.
Defensie wil in haar communicatie zo transparant mogelijk zijn. Deze transparantie brengt met zich mee dat soms emoties van medewerkers worden gedeeld in hun eigen persoonlijke bewoordingen. Ik heb dit ook gezegd tegen de vertegenwoordigers van de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ) in een gesprek op 21 april jl.
Kunt u uitsluiten dat binnen of door Defensie op enige wijze geregistreerd wordt welke journalisten onwelgevallige publicaties over Defensie doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt de zwarte lijst voor journalisten zich tot de aanwijzing waarin regels worden gesteld voor de omgang en contacten van defensiepersoneel met journalisten?2
Zie antwoord vraag 2.
Hoe waardeert u de vrijheid van pers, zoals vastgelegd in de Grondwet en het EVRM, en onder welke omstandigheden zijn daar volgens u welke beperkingen op te rechtvaardigen?
Zoals ik in mijn brief van 17 april jl. (Kamerstuk 29 692, nr. 20) aan uw Kamer heb gemeld is journalistieke vrijheid een groot goed dat moet worden gekoesterd. De persvrijheid is een fundament van de democratie. De Grondwet (artikel 7) reekt klare taal en bepaalt dat niemand voorafgaand verlof nodig heeft om door de drukpers gedachten en gevoelens te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. Voorts stelt de Grondwet dat er geen voorafgaand toezicht is op de inhoud van een radio of televisie-uitzending. Het vorenstaande betekent dat vooraf geen beperkingen kunnen worden opgelegd. Wel is mogelijk dat achteraf – bijvoorbeeld wegens smaad – verantwoording moet worden afgelegd.
Bent u er zich van bewust dat met het bestaan of anders benoemen van deze zwarte lijst en de eerder genoemde aanwijzing het beeld ontstaat dat er een zeer gesloten en krampachtige cultuur en houding heerst bij Defensie inzake omgang met de buitenwereld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wilt u dit beeld bijstellen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om zeker te stellen dat er geen enkele journalist door Defensie op een zwarte lijst geplaatst wordt, noch een soortgelijke notificatie achter zijn of haar naam krijgt en evenmin op enige andere wijze in de beroepsuitoefening gehinderd wordt omwille van journalistiek werk?
Zie antwoord vraag 2.
Het project Data Communicatie Mobiel Optreden Long Range Communications (DCMO-LRC) |
|
Raymond de Roon (PVV), Ronald Vuijk (VVD), Fred Teeven (VVD) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Bent u bereid de Kamer te informeren over het project Data Communicatie Mobiel Optreden Long Range Communications, kortweg DCMO-LRC1? Zo nee, waarom niet?
Data Communicatie Mobiel Optreden Long Range Communications (DCMO LRC) is het laatste deelproject van het project Battlefield Management System (BMS) DCMO. Met de brief van 26 november 2007 (Kamerstuk 27 830, nr. 48) is de Kamer geïnformeerd over het project «Battlefield Management Systeem» en het project «Data Communicatie Mobiel Optreden». Hierin is ook de aanschaf van 320 satelliet terminals opgenomen. Later zijn deze satelliet terminals omgevormd naar Long Range Communicatie (LRC). U bent periodiek geïnformeerd over dit project met het Materieelprojectenoverzicht (MPO).
Kunt u toelichten in welke fase van onderzoek, ontwikkeling of verwerving het project DCMO-LRC zich bevindt en hoe de planning van het vervolg is?
LRC bevindt zich in de realisatiefase. Het project zal, zoals gemeld in het MPO 2014 (Kamerstuk 27 830, nr. 134), in 2015 worden voltooid.
Is het waar dat het doel van LRC is het toevoegen van verbindingscapaciteit voor lange afstand aan het Battlefield Management Systeem (BMS), zoals dat is uitgerold bij eenheden van de landmacht? Zo nee, wat is dan het doel?
Het doel van LRC is om in communicatie te kunnen voorzien als de VHF radio’s qua afstand niet meer toereikend zijn. Daarmee wordt invulling gegeven aan de behoefte zoals eerder beschreven in de DMP A-brief en het MPO.
Is het waar dat – omdat satellietverbindingen duur zijn in het gebruik – de LRC-basismodule voorzien is van een UMTS-module (een «mobiele telefoon») als goedkoper alternatief voor satellietcommunicatie?
De LRC basis-module heeft mogelijkheden om UMTS communicatie te verzorgen. Dit zorgt voor extra flexibiliteit in operationele omstandigheden. Daarnaast wordt daarmee voorkomen dat er tijdens training dure satelliettijd wordt verbruikt.
Waarom is de LRC-verbindingscapaciteit nodig om de commandovoering via BMS mee te ondersteunen? Met andere woorden; waarom is het BMS – dat communiceert via VHF-radio’s – niet toereikend?
De reikwijdte van VHF radio’s is beperkt. Op het moment dat eenheden zich buiten het bereik van de VHF communicatie bevinden, kan gebruik worden gemaakt van LRC.
Is het waar dat militaire radio’s zijn ontworpen voor inzet in het worst-case scenario van het hoogste geweldspectrum en deze als zodanig altijd de ruggengraat vormen van de militaire commandovoering? Hoe verhoudt zich dit aspect tot de ontwikkeling van LRC? Hoe betrouwbaar is het systeem in worst-case scenario's?
Defensie maakt gebruik van een combinatie van transmissiemiddelen, waaronder militaire radio’s en militaire en civiele satellietcapaciteit. Militaire radio’s zijn ontworpen om informatie beveiligd en tijdens mobiel gebruik uit te wisselen, maar zijn van nature beperkt in bereik en transmissiecapaciteit. Door een mix van verschillende middelen toe te passen, wordt een optimale situatie nagestreefd, waarbij operationele behoefte, bereik, capaciteit, bescherming tegen verstoring en kosten worden afgewogen.
Welke rol heeft het bedrijfsleven in de ontwikkeling van LRC? Op welke wijze is het bedrijfsleven betrokken bij de ontwikkeling en hoe is de behoeftestelling tot stand gekomen? Bent u bereid die behoeftestelling ter informatie aan de Kamer te zenden?
De behoeftestelling maakt deel uit van het project BMS zoals in 2007 aan de Kamer is gemeld met de DMP A-brief.
De LRC basis module wordt door het NLD bedrijf FoxIT ontwikkeld en geleverd.
Zijn er lessen geleerd met het onderzoek, ontwikkeling en verwerving van LRC die toegepast kunnen worden op andere verwervingsprojecten? Zo ja, wat zijn die geleerde lessen?
De ontwikkeling leidt voor Defensie tot een voorsprong in kennis en technologie op het gebied van ad-hoc routing, vercijfering en de toepasbaarheid van (civiele) satellietcapaciteit in mobiele omstandigheden (op rijdende militaire voertuigen). Deze resultaten worden toegepast in de ontwikkeling van de plannen voor de toekomstige IT-systemen van Defensie en ook bij de toekomstige vervanging van radiosystemen.
Problemen bij de inschrijving voor de Marechaussee opleiding |
|
Karin Straus (VVD), Fred Teeven (VVD) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met de verhoogde instroomeisen die gesteld worden bij de instroom vanuit het vmbo naar de opleiding van de Koninklijke Marechaussee en de problemen die dat tot gevolg heeft?
Ja. Het betreft overigens niet de opleiding van de Koninklijke Marechaussee (KMar), maar een mbo-opleiding Beveiliging niveau 2 in één jaar. Daarmee wordt de leerling voorbereid op instroom in de marechaussee opleiding van de KMar.
Deelt u de mening dat leerlingen, die vmbo-basis met goed gevolg afronden, in principe toegelaten moeten worden tot opleidingen op mbo 2 niveau om zo daadwerkelijk voor een beroep te kunnen gaan leren? Kunt u dat toelichten?
Ja, ik deel de mening dat leerlingen die de basisberoepsgerichte leerweg in het vmbo succesvol hebben voltooid toegelaten moeten worden tot het beroepsonderwijs op niveau 2.
Mbo-instellingen hebben een verantwoordelijkheid om in algemene zin te zorgen voor de toegankelijkheid van het mbo-onderwijs in den brede. Vanuit het Ministerie van Onderwijs wordt gewerkt aan de invoering van een toelatingsrecht tot mbo-opleidingen. Met het toelatingsrecht wordt wettelijk verankerd dat een mbo-instelling voor elke deelnemer die voldoet aan de vooropleidingseisen en zich op tijd aanmeldt, een passend onderwijsaanbod wordt geleverd. Mbo-instellingen moeten dan ook kenbaar maken of een beperking van het aantal deelnemers voor een opleiding geldt, op welke gronden plaatsing gebeurt, en hoe de toelating wordt geregeld. Met het toelatingsrecht moet het weigeren van deelnemers door instellingen en selectie aan de poort worden voorkomen. Het voornemen is om een wetsvoorstel hiertoe in 2016 aan de Kamer te sturen zodat de wet per 1 januari 2017 van kracht zou kunnen worden.
Bij het beschikbaar stellen van opleidingsplaatsen dient het bevoegd gezag overigens rekening te houden met het arbeidsmarktperspectief van die opleidingen. Dit kan resulteren in een beperkt aantal beschikbare opleidingsplekken.
Wat is de reden dat de opleiding brugjaar Koninklijke Marechaussee vanaf komend schooljaar bij een aanmelding het vmbo-basis niveau als onvoldoende beschouwd wordt voor de toelating tot een opleiding op mbo 2 niveau?1 Op wiens verzoek is dat gebeurd en met welke argumentatie?
Leerlingen uit de basisberoepsgerichte leerweg (bb) van het vmbo ronden steeds minder vaak de interne marechaussee opleiding succesvol af. Uit intern onderzoek van de KMar blijkt dat dit voor een groot deel kan worden verklaard door de hogere beroepseisen die aan de KMar worden gesteld.
Om deze uitval te beperken is in overleg tussen de KMar en enkele van de betrokken Regionale Opleidingscentra (ROC’s) afgesproken per schooljaar 2015–2016 de instroomeis te verhogen tot vmbo kaderniveau.
De betrokken partijen hebben hierbij echter onvoldoende oog gehad voor het feit dat verhoging van de instroomeis voor een mbo-2-opleiding niet conform wet- en regelgeving is. De betrokken ROC’s hebben dit feit niet onder de aandacht van de KMar gebracht. Overigens dient een beroepsopleiding door de instelling in het maatschappelijk verkeer te worden aangeduid met de naam van de kwalificatie waarop zij is gericht. «Brugjaar KMar» is geen kwalificatie en kan dan ook niet als zodanig benoemd worden in de communicatie naar buiten toe en als wervingstekst. Dit dient te worden aangepast.
Mogen mbo-opleidingen aanvullende eisen stellen aan de instroom vanuit het vmbo? Zo ja, wie geeft daarvoor toestemming en moeten onderwijsinstellingen hier dan niet heel duidelijk en tijdig over communiceren richting studiekiezers?
Mbo-instellingen hebben de mogelijkheid om aanvullende eisen te stellen voor specifieke opleidingen, maar mogen niet afwijken van het gestelde in de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) door deze eisen zwaarder te maken. Het gaat hierbij om bepaalde sectoren waarop het diploma voortgezet onderwijs betrekking moet hebben en vakken en/of programma-onderdelen die deel moeten hebben uitgemaakt van examen voortgezet onderwijs. Dit is de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag van de mbo-instelling. Wel is het noodzakelijk dat ze over de aanvullende voorwaarden transparant en tijdig communiceren, via de website, opleidingengids en liefst ook met vmbo-scholen in het voedingsgebied van de instelling. Overigens worden instellingen met de invoering van het toelatingsrecht ook wettelijk verplicht om het toelatingsbeleid voor elke opleiding kenbaar te maken op een zodanige wijze dat leerlingen hiervan vóór aanmelding kennis kunnen nemen.
Deelt u de mening dat, zeker in het licht van het feit dat tijdens de informatieavonden deze hogere eisen niet zijn gecommuniceerd, de vmbo-basis leerlingen onterecht zijn geweigerd voor de toelating tot de opleiding van de Koninklijke Marechaussee voor het schooljaar 2015–2016?
Deze leerlingen hadden door het bevoegd gezag (de betrokken ROC’s in deze) meegenomen moeten worden in de gebruikelijke keuring en selectierondes bij het vullen van de beperkt beschikbare plekken in de betreffende niveau-2-opleiding Beveiliging. Ook moet het toelatingsbeleid transparant en openbaar kenbaar worden gemaakt. De deelnemers die worden toegelaten moeten dan ook in principe in staat worden gesteld om de opleiding Beveiliging te kunnen afronden met een mbo-diploma. Daar is de bekostiging op gericht. Zoals in het antwoord op vraag 2 is gemeld hebben mbo-instellingen een verantwoordelijkheid om te zorgen voor de toegankelijkheid van het mbo-onderwijs en het programma zo in te richten dat redelijkerwijs verwacht mag worden dat de deelnemers de opleiding ook kunnen afronden.
Alle beschikbare plekken in de betreffende mbo-2-opleiding Beveiliging zijn intussen gevuld. Vanuit het Ministerie van OCW is contact gelegd met de Inspectie van het Onderwijs, die de betrokken ROC’s heeft benaderd om informatie aan te leveren over de feitelijke gang van zaken. De inspectie heeft intussen ook een brief aan de betrokken ROC’s gestuurd over de toelatingseisen van deze opleiding en andere punten die uit de informatie naar voren zijn gekomen. In de brief wordt het college van bestuur opdracht gegeven de benodigde aanpassingen te doen, zodat de opleiding aan de wettelijke eisen voldoet. De inspectie houdt hierin vinger aan de pols.
Wat gaat u eraan doen om deze leerlingen alsnog een kans te geven om voor deze opleiding toegelaten te worden voordat het nieuwe schooljaar van start gaat?
Zie antwoord vraag 5.
Wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat de onduidelijkheid over de toelating tot de opleiding van de Koninklijke Marechaussee in de toekomst niet meer voorkomt?
De betrokken ROC’s zullen de instroomeis terug moeten brengen naar de wettelijke instroomeis vmbo-bb. Daarbij zal duidelijk het door het ROC gehanteerd toewijzingsproces moeten worden toegelicht en geëxpliciteerd. Daarnaast mogen de ROC’s de opleiding niet presenteren als een «brugjaar KMar», maar dient de naam van de kwalificatie zoals deze in het crebo (Centraal Register Beroepsopleidingen) is aangegeven, te worden gehanteerd.
Nieuwe tegenslagen met de JSF |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Kunt u toelichten wat de gevolgen zijn van de nieuwe vertragingen in de ontwikkeling van de software van de JSF (F-35)?1
De planning van het F-35 programma voorziet er in dat het testen van de block 2B software dit voorjaar is voltooid en dat deze software eind juni voor operationeel gebruik wordt vrijgegeven. Volgens de planning zullen de Amerikaanse mariniers met deze software hun Initial Operational Capability (IOC) status deze zomer behalen. Bij het testen van de beoogde eindversie van de block 2B software zijn nog enkele tekortkomingen (bugs) geconstateerd. De Amerikaanse mariniers hebben echter vastgesteld dat de software bruikbaar is voor het behalen van de IOC-status. Het F-35 Joint Program Office (JPO) laat de benodigde verbeteringen in een volgende softwareversie verwerken. Nederland beoogt in 2021 een eerste operationele capaciteit beschikbaar te hebben. De toestellen zullen dan zijn uitgerust met de block 3F software.
Zijn er enige financiële consequenties voor de aanschaf van de Nederlandse JSF door deze softwarevertraging, dan wel consequenties voor de geplande aanschaf- en invoerdatum van de Nederlandse JSF?
Nee.
Klopt het dat het hele functioneren van de JSF feitelijk afhangt van de ontwikkeling van de software en dat deze software dus de meest kritische succesfactor is? Zo nee, waarom niet?
Het functioneren van ieder hedendaags jachtvliegtuig, dus ook de F-35, is een complex samenspel van goedwerkende hardware en software.
Wat is uw reactie op het bericht dat de JSF faalt in het bieden van luchtsteun?2
Zoals al in de voortgangsrapportages is gemeld, doorloopt de F-35 een stapsgewijs ontwikkelingstraject. Van het toestel en de software worden enkele tussenversies ontwikkeld (aangeduid met block nummers) waarmee de operationele capaciteiten van het toestel gefaseerd beschikbaar komen. Dit voorjaar wordt de ontwikkeling van de block 2B software en een beperkt wapenpakket voltooid. Met deze configuratie beschikt het toestel over initiële operationele capaciteiten, waaronder die om luchtsteun aan grondtroepen te bieden. Met het beschikbaar komen van de block 3F configuratie (naar verwachting in 2017) zal de F-35 alle operationele capaciteiten op het vereiste niveau hebben.
In de berichtgeving worden de capaciteiten van de block 2B software op het gebied van luchtsteunverlening vergeleken met de capaciteiten van de A-10. Dat toestel is speciaal ontworpen voor luchtsteun en alleen de Amerikaanse luchtmacht beschikt erover. De A-10 is echter zeer beperkt in staat zich te verdedigen tegen vijandige jachtvliegtuigen en is daarvoor afhankelijk van andere toestellen. In tegenstelling tot de A-10, die alleen voor luchtsteun effectief inzetbaar is, is de F-35 een multirole toestel. Dat wil zeggen dat de F-35 kan worden ingezet in zeer uiteenlopende dreigingsscenario’s en naast luchtsteun ook andere complexe taken kan uitvoeren. De Amerikaanse Director Operational Test & Evaluation maakte overigens ook duidelijk onderscheid tussen de tijdelijk gebruikte block 2B software en de mogelijkheden van de uiteindelijke block 3F software. De F-35 kan doeltreffend luchtsteun aan grondtroepen geven, maar de uitvoering van die taak zal anders zijn vormgegeven dan grondsteun door een A-10. Dat geldt overigens ook voor luchtsteun met de F-16.
Klopt het dat het bieden van luchtsteun één van de hoofdtaken is van de JSF?
Ja.
Hoe beoordeelt u het dat er nu een nieuwe onzekerheid is over de prestaties van de JSF? Voldoet de JSF nog steeds aan de Nederlandse eisen die zijn gesteld ten aanzien van de prestaties?
Er is geen sprake van nieuwe onzekerheid over de prestaties van een F-35. Met de block 3F configuratie, die naar verwachting in 2017 beschikbaar zal zijn, zal de F-35 voldoen aan de operationele eisen die Nederland heeft gesteld.
Kunt u toelichten wat de consequenties zijn voor de Nederlandse aanschaf van de JSF, nu blijkt dat deze faalt in een van de hoofdtaken?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u toelichten wat de verwachte consequenties zijn van dit falen voor het bereiken van de uiteindelijke operationele capaciteiten van de JSF?
Zie antwoord vraag 6.
Hebt u ook kennisgenomen van het bericht «Minister Hennis, het JSF-dossier gaat niet de la in»?3
Ja.
Klopt het dat de eerste JSF pas volledig operationeel zal zijn in 2021? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit klopt niet. De eerste toestellen met de volledige operationele capaciteiten van de block 3F software worden in 2017 verwacht. In het artikel worden recente uitspraken van de Amerikaanse luchtmachtgeneraal Harrigian verkeerd aangehaald. In een interview met Reuters4 bevestigde Harrigian dat de Amerikaanse luchtmacht op koers ligt om in 2016 de IOC-status met de F-35 te behalen en dat een Full Operational Capability (FOC) status, met grote aantallen toestellen en bijbehorende wapens, in 2021 wordt verwacht.
Klopt het dat de verwachte omzet voor de Nederlandse industrie is gebaseerd op de aanname dat uiteindelijk 4500 JSF’s worden geproduceerd? Zo nee, waarom niet?
De omzetraming berust op een raming van een totale productie van 4.500 stuks. De opmerkingen in het artikel zijn bekend en zijn al eerder naar voren gebracht, onder meer tijdens een hoorzitting voor de vaste commissie voor Defensie op 6 april 2009 (Kamerstuk 26 488, nr. 165). In de brief van 17 april 2009 (Kamerstuk 26 488, nr. 166) is in reactie daarop al geschreven dat de raming van 4.500 stuks berust op de planningsaantallen van de F-35 partnerlanden plus de te verwachten verkoop aan «derde landen». Eenzelfde onderbouwing is ook vermeld in de brief van 3 maart 2014 (Kamerstuk 26 488, nr. 341) met daarin een reactie op een persinterview met mevrouw Hewson van Lockheed Martin, en in de brief van 16 februari 2015 (Kamerstuk 26 488, nr. 373) waarin de bouwstenen voor de Nederlandse omzetraming aan de orde kwamen.
Hoe beoordeelt u de kritische kanttekeningen die worden geplaatst in het artikel op het verwachte aantal van 4500 JSF’s?
Zie antwoord vraag 11.
Wat is uw reactie op het oordeel van het hoofd van Amerikaanse marine operaties die de stealthcapaciteiten van de JSF overgewaardeerd noemt?
De Amerikaanse Chief of Naval Operations heeft er in het afgelopen jaar op gewezen dat verbetering van de capaciteiten van radarsystemen een vermindering van de tactische voordelen van stealth toestellen tot gevolg kan hebben. Er is sprake van een voortdurende wedloop tussen radarsystemen en technologieën waarmee radardetectie kan worden vermeden of geminimaliseerd. Deze wedloop zal ook in de komende jaren voortgaan. Een toestel met stealth technologie zal ten opzichte van een niet-stealth toestel later gedetecteerd worden, wat hoe dan ook voordeel oplevert.
Klopt het dat het mogelijk is om creatief te boekhouden met het budget van de JSF door investeringskosten af te doen als exploitatiekosten? Zo nee, waarom niet?
De suggestie is onjuist dat Lockheed Martin door creatief boekhouden kosten kan verschuiven zodat deze geen deel uitmaken van de investeringskosten maar terugkomen als exploitatiekosten. Het Pentagon heeft inzage in de boekhouding van de leveranciers zodat kan worden vastgesteld dat kosten correct worden toegerekend en er geen overmatige winsten worden geboekt. Verder merk ik op dat het Nederlandse financiële kader voor de verwerving van de F-35 zowel het investeringsbudget als het jaarlijkse exploitatiebudget omvat.
Het bericht dat de JSF faalt bij luchtsteun |
|
Jasper van Dijk |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Joint Strike Fighter faalt bij luchtsteun»?1
Zoals al in de voortgangsrapportages is gemeld, doorloopt de F-35 een stapsgewijs ontwikkelingstraject. Van het toestel en de software worden enkele tussenversies ontwikkeld (aangeduid met block nummers) waarmee de operationele capaciteiten van het toestel gefaseerd beschikbaar komen. Dit voorjaar wordt de ontwikkeling van de block 2B software en een beperkt wapenpakket voltooid. Met deze configuratie beschikt het toestel over initiële operationele capaciteiten, waaronder die om luchtsteun aan grondtroepen te bieden. Met het beschikbaar komen van de block 3F configuratie (naar verwachting in 2017) zal de F-35 alle operationele capaciteiten op het vereiste niveau hebben.
In de berichtgeving worden de capaciteiten van de block 2B software op het gebied van luchtsteunverlening vergeleken met de capaciteiten van de A-10. Dat toestel is speciaal ontworpen voor luchtsteun en alleen de Amerikaanse luchtmacht beschikt erover. De A-10 is echter zeer beperkt in staat zich te verdedigen tegen vijandige jachtvliegtuigen en is daarvoor afhankelijk van andere toestellen. In tegenstelling tot de A-10, die alleen voor luchtsteun effectief inzetbaar is, is de F-35 een multirole toestel. Dat wil zeggen dat de F-35 kan worden ingezet in zeer uiteenlopende dreigingsscenario’s en naast luchtsteun ook andere complexe taken kan uitvoeren. De Amerikaanse Director Operational Test & Evaluation, dr. Gilmore, maakte overigens ook duidelijk onderscheid tussen de tijdelijk gebruikte block 2B software en de mogelijkheden van de uiteindelijke block 3F software. De F-35 kan luchtsteun aan grondtroepen geven, maar de uitvoering van die taak zal anders zijn vormgegeven dan grondsteun door een A-10. Dat geldt overigens ook voor luchtsteun met de F-16.
Wat vindt u ervan dat chef testoperaties Michael Gilmore heeft gezegd dat de JSF niet beter presteert dan de A10 Thunderbolt II uit de jaren 70?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat de JSF problemen heeft met bepaalde wapens die het vliegtuig (niet) mee kan voeren? Om welke wapens gaat het?
In de block 2B configuratie kan de F-35 een beperkt aantal lucht-grond en lucht-luchtraketten gebruiken. In de block 3F configuratie zal een F-35 over een uitgebreider wapenpakket beschikken waarmee missies effectiever kunnen worden uitgevoerd.
Is het waar dat de JSF problemen heeft met het vliegen bij nacht? Hoe wordt dit probleem veroorzaakt?
De block 2B configuratie is geschikt voor nachtvluchten, maar het toestel kan nog geen complexe nachtmissies uitvoeren. Met de block3F software zal dat wel mogelijk zijn. In die softwareversie zal meer informatie van de sensoren kunnen worden geprojecteerd op het vizier van de vlieger.
Is het waar dat de JSF problemen heeft met het kiezen van het doelwit en de tijd dat het toestel boven een doelwit kan blijven? Hoe wordt dit probleem veroorzaakt?
De F-35 in de block 2B configuratie is in staat om een doelwit te kiezen. Ook hier geldt dat de mogelijkheden met de block3F software uitgebreider zullen zijn. De tijd dat het toestel boven een doelwit kan blijven, wordt bepaald door de beschikbare hoeveelheid brandstof.
Is het waar dat de JSF tegenvalt als het gaat om het geven van luchtsteun aan grondtroepen?
Nee. Voor de Amerikaanse mariniers is de F-35B een grote verbetering ten opzichte van de AV-8B, het type dat wordt vervangen. In vergelijking met een A-10 zijn er verschillen in operationele capaciteiten. Omdat het om twee totaal verschillende toestellen gaat, kan geen goede vergelijking tussen beide toestellen worden gemaakt. Met het beschikbaar komen van de block 3F configuratie (naar verwachting in 2017) zal de F-35 alle operationele capaciteiten op het vereiste niveau hebben.
Deelt u de mening dat deze problemen fundamenteel zijn en dat het nogal onthullend is dat uitgerekend de chef testoperaties deze kritiek levert? Welke conclusie trekt u hieruit?
Nee, deze mening deel ik niet. In tegenstelling tot wat het artikel suggereert, is ons geen brief bekend van dr. Gilmore, de Director Operational Test & Evaluation van het Pentagon. Hij heeft deze uitspraken gedaan tijdens een hoorzitting voor het Amerikaanse Congres op 14 april jl. Op 7 mei jl. heb ik de Kamer een brief gezonden (kenmerk BS2015010378) met in bijlage de tekst van de afgelegde verklaring.
Kan de Kamer beschikken over de brief van Michael Gilmore aan het Amerikaanse Congres?
Zie antwoord vraag 7.
Wat zijn de exacte gevolgen van deze problemen voor de kosten en het aanschaftraject van de JSF? Leiden deze problemen tot nieuwe vertragingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er zijn geen gevolgen voor het aanschaftraject van de F-35. De ontwikkeling van de F-35 verloopt stapsgewijs. Gedurende die ontwikkeling komen steeds geavanceerdere technieken en operationele mogelijkheden beschikbaar. De mogelijkheden van block 2B, die nu beschikbaar zijn, worden gevolgd door uitgebreidere operationele mogelijkheden van block 3F. Nederland zal in 2019 de eerste toestellen in een block 3F configuratie afnemen, waarmee eind 2021 een eerste operationele capaciteit beschikbaar komt.
Bent u bekend met het artikel «Meer steun van imams in het leger»?1
Ja.
Wat verwachtte u eigenlijk toen u de onderzoeksopdracht gaf aan een GroenLinks-politicus die in islamkritiek een grote bron van radicalisering ziet?2
Zoals beschreven in mijn brief over de formatie van de diensten Geestelijke Verzorging van 25 februari jl.(Kamerstuk 34 000 X, nr. 69), heb ik in overleg met de zendende instanties een onderzoek laten uitvoeren naar de omvang en verdeling van de geestelijke verzorgers en de daaraan gerelateerde ondersteuning. Begin 2013 is daartoe een stuurgroep ingesteld met daarin vertegenwoordigers van Defensie en de zendende instanties. De stuurgroep heeft het onderzoek laten uitvoeren door een onderzoeksteam bestaande uit vier wetenschappers die hun sporen in dit veld hebben verdiend. Hierbij is ook rekening gehouden met een afspiegeling van de verschillende religieuze stromingen. Het rapport is bij de genoemde brief gevoegd. Op grond van dit rapport heeft de stuurgroep een advies opgesteld over de omvang en denominatieve verdeling van de geestelijke verzorging, de ondersteuning daarvan en de werklast van de joodse, hindoe en islamitische geestelijke verzorging. Daarmee hebben de stuurgroep en het onderzoek aan mijn verwachtingen voldaan.
Klopt het dat er in de Nederlandse krijgsmacht maar liefst 3.000 militairen dienen met een islamitische achtergrond? Kunt u een inschatting geven van het aantal «gewetensbezwaarden»?
Defensie registreert de geloofsovertuiging van haar medewerkers niet. Bij Defensie staat niet je geloof, maar je gedrag centraal. In het eerdergenoemde onderzoeksrapport wordt geconcludeerd (blz. 33) dat 61 procent van de militairen een katholieke of protestantse achtergrond heeft en 4 procent een overige levensbeschouwelijke achtergrond (humanistisch, joods, hindoestaans, islamitisch en andere). Uitgaande van een totaal van ruim 43.000 militairen (blz. 25, stand januari 2014) is het aantal militairen met een overige levensbeschouwelijke achtergrond dus ongeveer 1.600. Het aantal militairen met een islamitische achtergrond is een niet nader bepaald deel daarvan. Er zijn geen gewetensbezwaarden in deze groep bekend.
Deelt u de mening dat het onmogelijk is om islamitische militairen met en zonder loyaliteitsproblemen van elkaar te onderscheiden?
Nee, die mening deel ik niet.
Bent u op de hoogte van de zogenaamde «insider attacks» door islamitische militairen in andere krijgsmachten?
Ja, in Afghanistan en in de VS zijn er «insider attacks» geweest. Het is een simplificatie deze aanvallen alleen toe te schrijven aan het geloof van de daders.
Waarom worden islamitische militairen met loyaliteitsproblemen «geholpen» door predikers van een ideologie die haat en geweld voorschrijft en niet direct de laan en (zo mogelijk) het land uit gestuurd?
Nee, die mening deel ik niet.
Deelt u de mening dat niet «meer imams» maar «minder islamitische militairen» de oplossing is voor loyaliteitsproblemen in de krijgsmacht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Wanneer gaat bij u het lichtje branden dat het verstandiger is geen militairen aan te nemen met een dubbele nationaliteit, zodat een groot deel van de door loyaliteitsproblemen bezwaarden geweerd kan worden uit de krijgsmacht?
Hierop ben ik tijdens de behandeling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Defensie voor het jaar 2015 op 12 en 13 november 2014 al ingegaan, zowel schriftelijk (bijvoegsel bij Handelingen Tweede Kamer 2014–2015, nr. 24, item 7) als mondeling (Handelingen Tweede Kamer 2014–2015, nr. 24, item 7). Een motie van deze strekking (Kamerstuk 34 000 X, nr. 48) heb ik toen ontraden en die is vervolgens verworpen. Ik heb daaraan niets toe te voegen.
Wilt u nu eindelijk eens aangeven, net zoals de omringende landen doen, hoeveel ex-militairen er inmiddels als jihadist zijn afgereisd naar Syrië en Irak? Zo nee, waarom kon u hier eind 2013 wel opheldering over geven en nu niet?3
Ook hierop ben ik ingegaan in de schriftelijke beantwoording van vragen gesteld in de eerste termijn van de behandeling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Defensie voor het jaar 2015 op 12 en 13 november 2014. Ik ben toen ook ingegaan op mijn antwoorden in 2013. Ik heb daaraan niets toe te voegen.
Wilt u in lijn met eerdere wervingscampagnes4 een campagne starten die eindigt met de tekst: islamitische militairen vanwege risico loyaliteitsproblemen: geschikt ( ) ongeschikt (X)?
Nee, dat wil ik niet.
Minder criminaliteit door militairen op straat |
|
Raymond de Roon (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «een derde minder criminaliteit door militairen op straat»?1
Ja.
Bent u, gelet op het streven van de regering om de krijgsmacht ook in te zetten voor de binnenlandse veiligheid, bereid om ook in Nederland militairen in te zetten om de criminaliteit op «hot spots» fors terug te dringen? Zo nee, waarom niet?
De Nationale Politie is in het algemeen voldoende toegerust om criminaliteit aan te pakken en te bestrijden, ook op plaatsen waar aan wordt gerefereerd met de term «hot spots». Mocht een specifieke situatie daartoe echter aanleiding geven, kunnen civiele bestuurders en autoriteiten om bijstand van de krijgsmacht vragen. De krijgsmacht voert immers binnen het Koninkrijk veiligheidstaken uit en biedt reeds dagelijks en op vele gebieden ondersteuning.