Het bericht ‘Waar is de tiplijn' |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de precieze inhoud van het bericht «Waar is de tiplijn», en wat is daarover uw opvatting?1
Ja, ik heb kennisgenomen van dit artikel. Ik acht het vanzelfsprekend van belang dat het nummer van een tiplijn goed te vinden moet zijn. Inmiddels heeft de KNVB het nummer van de tiplijn meer prominent op de KNVB-site opgenomen.
Welke acties heeft u sinds juni 2012 ondernomen voor het instellen voor een tiplijn van anonieme meldingen van matchfixing in de Nederlandse (voetbal-)sport?
In het onderzoek dat thans wordt uitgevoerd door de Vrije Universiteit, de Universiteit van Tilburg en Ernst en Young is bij aanvang van de aanbesteding aangeboden dat de onderzoekers gebruik kunnen maken van Meld Misdaad Anoniem (M). Nu het onderzoek is gestart, is de anonieme meldlijn M per 1 april 2013 ook specifiek opengesteld om matchfixingszaken te melden. M biedt bellers met informatie over matchfixing de mogelijkheid om dit anoniem te melden via 0800-7000. Met anonieme meldingen over matchfixing kan de melder bijdragen aan het verbeteren van de informatiepositie ten aanzien van het onderwerp matchfixing. Daarnaast is al geruime tijd een tiplijn matchfixing bij de KNVB voor personen die melding willen maken van matchfixing.
Op welke manier kan gebruik worden gemaakt van een tiplijn voor het anoniem melden van matchfixing in de Nederlandse (voetbal)sport?
De beller kan informatie over matchfixing anoniem doorgeven aan M. Bij M werkt een klein team van zeer goed opgeleide mensen die de anonimiteit van de beller beschermen. In een vertrouwelijk gesprek nemen zij de details van de melding met zorg door. M is een extra vangnet voor mensen die wel willen melden maar niet bekend willen worden. Bij M blijft de beller altijd anoniem. Het telefoonnummer van de beller is afgeschermd voor de medewerkers. Gesprekken worden niet opgenomen en naam, adres en andere persoonlijke gegevens worden niet genoteerd. Indien de beller per ongeluk toch zijn identiteit prijs geeft, dan wordt die informatie niet vastgelegd. Voor opvolging worden de meldingen doorgestuurd naar (landelijke) politie en andere partners van M.
Wat moeten potentiële melders van eventuele matchfixing doen met de tips die men ontvangt wanneer er geen tiplijn is waar men anoniem informatie kwijt kan?
Zie mijn antwoord op de vragen 2 en 3.
Wat gaat u doen met het feit dat er tientallen tips bekend zijn bij Voetbal International over matchfixing in het betaald voetbal in Nederland?
Het Openbaar Ministerie is begonnen met een voorbereidend onderzoek naar diverse signalen over, kort gezegd, fraude in de voetbalbranche, waaronder matchfixing. In dit onderzoek zullen, als daar aanleiding toe bestaat, de door u genoemde signalen worden meegenomen.
Acht u een justitieel vooronderzoek naar matchfixing in de Nederlandse voetbalsport nog steeds niet nodig, ook niet na tientallen publieke en anonieme meldingen, het rapport van Interpol, bijna wekelijkse publicaties in Voetbal International, een hoorzitting en tal van radio en tv-uitzendingen?
Zie antwoord vraag 5.
De gemeente Venray die in gesprek is met de Marokkaanse overheid over criminele jongeren |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Keklik Yücel (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Venray praat met Marokko over criminele jongeren»?1
Ja.
Is het waar dat Venray hulp van de Marokkaanse overheid krijgt om probleemsituaties in de lokale Marokkaanse gemeenschap met onder meer criminele jongeren op te lossen? Zo ja, waaruit bestaat de gevraagde hulp? Zo nee, wat is er niet waar aan dit bericht?
De burgemeester van Venray heeft mij desgevraagd gemeld dat hij in de zomer van 2012 bij de Marokkaanse Consul-Generaal aandacht heeft gevraagd voor de situatie van de Marokkaans-Nederlandse gemeenschap in Venray. Hierop volgend heeft de burgemeester contact gehad met de waarnemend Ambassadeur en Consul-Generaal van Marokko. Tevens heeft de burgemeester op een bijeenkomst gesproken met de Marokkaanse Minister voor Marokkaanse gemeenschappen in het buitenland, die op werkbezoek in Nederland was. Deze gesprekken vonden plaats in een informele, informatieve sfeer. Zowel met de Minister voor Marokkaanse gemeenschappen in het buitenland als met de waarnemend Ambassadeur en Consul-Generaal zijn geen afspraken gemaakt over een gezamenlijke aanpak van criminaliteit onder Marokkaanse Nederlanders.
Kunt u de achtergronden schetsen van het gesprek met de Marokkaanse overheid en aangeven hoe dit tot stand is gekomen? Zijn er afspraken gemaakt over een (gezamenlijke) aanpak om criminaliteit onder Marokkaanse Nederlanders aan te pakken?
Zie antwoord vraag 2.
Is het initiatief voor het gesprek uitgegaan van de gemeente Venray? Zo ja, op welke wijze denkt de gemeente dat dit contact met de Marokkaanse overheid behulpzaam is bij de aanpak van criminaliteit onder Marokkaanse Nederlanders?
Zie antwoord vraag 2.
Is het initiatief uitgegaan van de Marokkaanse overheid? Zo ja, klopt het dat dit op het niveau van de minister van «Marokkanen in het buitenland» is gedaan?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u er eerder van op de hoogte gesteld dat Marokko Venray gaat helpen dan wel adviseren bij de aanpak van haar criminele jongeren? Zo ja, wat was uw reactie daarop en wat heeft u toen gedaan? Zo nee, had u dit behoren te weten?
De burgemeester heeft medio 2012 aandacht gevraagd bij mijn ministerie voor de toename van de straathandel in drugs door jongeren en jongvolwassenen van overwegend Marokkaanse afkomst. Na een reeks ingrijpende (druggerelateerde) incidenten met verdachten van Marokkaanse afkomst heeft de burgemeester zich eind februari 2013 andermaal tot mij gewend. Hierbij is ook melding gemaakt van het informatieve contact met de Marokkaanse overheid, in casu de Minister voor Marokkaanse gemeenschappen in het buitenland. Ik heb dit voor kennisgeving aangenomen.
Naar aanleiding van deze meldingen is door mijn ministerie onder andere ondersteuning verleend via het Actieprogramma aanpak problematische jeugdgroepen en is in verband met het verscherpt coffeeshopbeleid aan de voormalige politieregio Limburg-Noord tijdelijk extra politiecapaciteit toegekend. Daarnaast zijn met de gemeente Venray gesprekken gevoerd over de specifieke situatie in Venray en de mogelijkheden om de problematiek aan te pakken.
De gemeente Venray heeft eind 2011 de kadernota Integraal Veiligheidsbeleid 2012–2015 vastgesteld, waaraan jaarlijks een uitvoeringsprogramma wordt gekoppeld. In dit programma is een palet aan maatregelen opgenomen onder meer als het om de gezamenlijke integrale aanpak van jeugdproblematiek en druggerelateerde problematiek gaat. De lokale driehoek voert verder de regie als het om de aanpak gaat die gericht is op het duurzaam ontwrichten van een georganiseerd crimineel verband.
Hoe beoordeelt u dit initiatief? Deelt u de mening dat bemoeienis van buitenlandse autoriteiten bij de concrete aanpak in Nederland van criminaliteit onder jongeren niet op z’n plaats is?
Informatieve gesprekken en contacten tussen de gemeente Venray en de Marokkaanse autoriteiten kunnen leiden tot een brede onderkenning van het probleem dat een kleine minderheid van de Venrayse Marokkaans-Nederlandse gemeenschap een onevenredig aandeel heeft in de criminaliteit in Venray en dat daarmee het imago van de Marokkaans-Nederlandse gemeenschap schade wordt berokkend. Van samenwerking en hulp bij de aanpak van dit probleem is echter geen sprake. Dit zou ook niet op zijn plaats zijn, aangezien dit een Nederlandse verantwoordelijkheid is. Dit geldt zowel voor dit concrete geval als in het algemeen.
Heeft u signalen dat de Marokkaanse overheid ook op andere terreinen bemoeienis zoekt bij Marokkanen in Nederland? Wat is hierover uw opvatting?
In eerdere gesprekken met de Marokkaanse overheid is gesproken over de contacten van de Marokkaanse overheid met Marokkaanse Nederlanders en is aangegeven waar voor Nederland de grenzen liggen als het gaat om contacten en activiteiten door een buitenlandse overheid. Deze kunnen alleen plaatsvinden op basis van vrijwilligheid, mogen de integratie niet belemmeren en de buitenlandse autoriteiten dienen daarbij openheid en transparantie te betrachten. Overigens is ook vanuit de Marokkaanse gemeenschap duidelijk aangegeven dat actieve bemoeienis van Marokko ongewenst is. Tegen deze achtergrond kunnen er informatieve gesprekken met Marokko gevoerd worden. Er kan echter geen sprake van zijn dat een buitenlandse mogendheid formeel meepraat over zaken die uitsluitend onder Nederlandse verantwoordelijkheid vallen.
Is het gebruikelijk dat landen helpen bij of adviseren over de aanpak van criminele jongeren in een ander land? Zo ja, kunt u daar voorbeelden van geven? Zo ja, gebeurt dat alleen als de probleemjongeren hun roots in dat land hebben? Zo nee, waarom wordt in dit geval wel de hulp van een ander land geaccepteerd?
Er zijn mij geen voorbeelden bekend van landen die helpen bij of adviseren over de aanpak van criminele jongeren in een ander land. In de Nederlandse situatie is het, voor zover mij bekend niet aan de orde.
Wat verwacht u van de samenwerking tussen Venray en Marokko? Kunt u het antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Is het waar dat Venray een niet te hanteren probleem heeft met criminele jongeren uit de Marokkaanse gemeenschap? Acht u deze problemen ook dusdanig groot dat hulp van buiten Nederland gezocht moet worden? Om welke problematiek gaat het hier?
De gemeente Venray heeft te maken met een netwerk van criminele jongeren en jongvolwassenen, overwegend van Marokkaanse afkomst. Voor Venray gaat het om een ernstig probleem. De aanpak hiervan is in beginsel een lokale aangelegenheid, waarbij Venray hulp van andere gemeenten en het Rijk kan inroepen. Mijn ministerie heeft hulp geboden. Van het inroepen van hulp buiten Nederland is geen sprake.
In hoeverre heeft Venray de Nederlandse Rijksoverheid, en u in het bijzonder, hulp gevraagd om de problemen, die bij deze criminele jongeren spelen, de baas te kunnen? Als er hulp gevraagd is, is die dan ook geboden en op welke manier is hulp geboden? Als er geen hulp gevraagd is, heeft u die dan geboden toen u hoorde van de problematiek in Venray?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat het bij de aanpak van problemen die in Nederland spelen het niet van belang zou moeten zijn dat de Marokkaanse overheid van mening is dat het niet in haar belang is als er in het buitenland problemen zijn met landgenoten? Zo nee, waarom niet?
De aanpak van problemen die in Nederland spelen is een Nederlandse aangelegenheid. Het belang van de Marokkaanse overheid staat daar los van.
De oorzaken en voedingsbodem van de radicalisering van bijvoorbeeld de Nederlandse islamitische jongens die zich inzetten voor de jihad in Syrië |
|
Keklik Yücel (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van De Vijfde Dag over de Nederlandse islamitische jongens die naar Syrië vertrekken om voor de jihad te vechten?
Ja.
Heeft u signalen dat er in Nederland organisaties met een religieuze, islamitische vormingsagenda zijn die bijdragen aan deze vormen van radicalisering en deze jongens wellicht op het idee brengen om voor de jihad te gaan vechten? Zo ja, welke organisaties? Kunt u een beeld schetsen van de voedingsbodem van deze radicalisering?
Het is bekend dat enkele leden van activistische radicaalislamitische bewegingen, zoals Sharia4Holland en Behind Bars, zijn vertrokken naar Syrië voor deelname aan de jihad. Deze bewegingen hebben een omgeving gecreëerd waar gelijkgestemden elkaar ontmoeten en waar radicale ideeën zich hebben kunnen ontwikkelen tot jihadistische denkbeelden. Het is moeilijk om op dit moment nauwkeurig de voedingsbodem voor deze radicalisering aan te geven. Uit onderzoek blijkt dat gevoelens van groepsdreiging, onrechtvaardigheid en onzekerheid een rol spelen. Feit is dat recentelijk tientallen jonge moslims zich bevattelijk hebben getoond voor het betoog dat het een individuele plicht is om gewapende steun te verlenen aan moslims in Syrië en dat zij aansluiting hebben gevonden bij jihadistische strijdgroepen.
Welke informatie en onderzoeksgegevens heeft u over de toenemende radicalisering van moslims het laatste jaar?
Over specifieke onderzoeksgegevens over personen of organisaties kan ik in het openbaar geen mededelingen doen.
Heeft u een overzicht van de jongeren die zijn vertrokken naar Syrië om te vechten voor de jihad? Worden deze jongeren in beeld gehouden en begeleid als zij terugkeren naar Nederland, mede met het oog op hulp bij traumaverwerking en op onderzoek naar mogelijke verdere radicalisering? Zo ja, op welke wijze?
Zie het antwoord op vraag 3. Het doel is om van de mensen die terugkeren vanuit Syrië een dreiginginschatting te maken. Hierbij wordt nauw samengewerkt tussen de AIVD, NCTV, het Openbaar Ministerie, de Nationale Politie en het lokale bestuur die op basis van de informatie van onder andere de AIVD, eventueel actie kunnen ondernemen. Hierbij valt te denken aan maatwerktrajecten gericht op het losweken van de geradicaliseerde personen uit de jihadistische omgeving met behulp van hun naaste omgeving, bijvoorbeeld door het aanbieden van reclassering, traumaverwerking, hulpverlening of mentoring.
Het bericht: ‘Tbs-er in kliniek gepakt met kinderporno’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht: «Tbs'er in kliniek gepakt met kinderporno»?1
Ja.
Klopt het dat een 51-jarige tbs'er op heterdaad is betrapt toen hij op een smartphone beelden van seksueel kindermisbruik bekeek op internet?
Ja. Op 2 april jl. is een 51-jarige tbs-gestelde op heterdaad betrapt toen hij met een smartphone een website met kinderporno bezocht.
Klopt het dat deze tbs'er en een medeverdachte (ook uit de kliniek) die de telefoon en simkaart leverde, gearresteerd zijn?
Ja. Naast de verdachte is ook een medeverdachte uit de kliniek aangehouden. Hij heeft vermoedelijk de telefoon en simkaart geleverd. Omdat beide verdachten zich reeds bevinden in een gesloten tbs-setting, heeft het OM besloten hen niet voor te geleiden aan de rechter-commissaris.
Hoe is het mogelijk dat tbs'ers, op een gesloten afdeling nota bene, aan een simkaart, twee telefoons en een USB-stick komen en vrij op het internet kunnen?
Bepaalde zaken, zoals smartphones, horen niet thuis in een instelling. De aanwezigheid van ongewenste of verboden zaken verstoort zowel de behandeling als de orde en veiligheid in de instelling. Hierop dient dan ook te worden gecontroleerd. Ik heb aan de Van der Hoeven Kliniek verzocht een toedrachtsrapportage op te stellen. De bevindingen van de rapportage en eventuele nadere maatregelen worden met de kliniek besproken.
Deelt u de mening dat het een grove schande is dat dit kon gebeuren en het vertrouwen van de slachtoffers, nabestaanden en de samenleving in het rechtssysteem en het tbs-systeem op deze manier ernstig wordt geschaad? Zo nee, waarom niet?
De terbeschikkingstelling (tbs) is een goed – en gedragen – stelsel. Zo een incident als dit is zeer ernstig, maar valt helaas nooit voor 100 procent uit te sluiten. Bestrijding van contrabande heeft mijn prioriteit, dat geldt ook voor de verantwoordelijke bestuurders van de Forensisch Psychiatrische Centra (FPC’s). De Van der Hoeven Kliniek heeft nauw samengewerkt met de Nationale Politie en volledige medewerking aan het onderzoek verleend. Dit heeft twee aanhoudingen tot gevolg gehad.
Hebben deze personen voor een zelfde type (zeden)delict tbs opgelegd gekregen? Zo ja, deelt u de mening dat therapie blijkbaar niet helpt en deze personen gewoon lang de gevangenis in kunnen? Zo nee, waarom niet?
Uit privacyoverwegingen worden (delict-)gegevens van individuele tbs-gestelden niet openbaar gemaakt. De voornaamste functie van de tbs-maatregel ligt in de bijdrage aan een veiligere maatschappij. Concreet betekent dit het tot een minimum beperken van de kans op herhaling van het plegen van een misdrijf en een veilige terugkeer van de tbs-gestelde naar de samenleving. Hier slaagt de tbs-maatregel bijzonder goed in. Zo is de algemene recidive van ex-tbs-gestelden twee jaar na beëindiging van de maatregel 20,9 procent, terwijl dit percentage bij ex-gedetineerden aanzienlijk hoger ligt: 49,3 procent. Bovendien is het percentage 2-jarige recidive onder uitgestroomde tbs-gestelden over de gehele linie, van algemene recidive tot tbs-waardige recidive, de afgelopen tien jaar gedaald. Dit wijst op een toenemend aantal ex-tbs-gestelden dat na behandeling succesvol en veilig terugkeert in de samenleving.
Bent u in dat kader bereid te bewerkstelligen dat niet weer tbs opgelegd kan worden aan een persoon die voor een tweede keer wordt veroordeeld voor een delict waarvoor hij eerder al tbs opgelegd heeft gekregen? Zo nee, waarom niet?
Graag verwijs ik naar het Algemeen Overleg tbs op 21 maart jl. Daarin heb ik toegezegd de Kamer nader te informeren over de vraag van het lid Helder (PVV) om aan tbs-gestelden geen tweede maal tbs op te leggen wanneer er sprake is van een soortgelijk strafbaar feit na beëindiging van de eerste tbs-maatregel. Deze informatie zal ik uw kamer voor de zomer doen toekomen.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat geen apparaten de kliniek in kunnen worden gesmokkeld en geen (kinder)porno in tbs-klinieken kan worden bekeken?
Ik vind toegangscontrole bij tbs-gestelden, het personeel en bezoekers van de instellingen en van de door hen meegebrachte goederen noodzakelijk. Daarom heb ik een expliciete wettelijke grondslag gecreëerd voor de toegangscontrole bij FPC’s in het wetsvoorstel Forensische Zorg. Met de Inspectie Veiligheid en Justitie ben ik van mening dat toegangscontrole bijdraagt aan meer orde en veiligheid in de instellingen. Naar aanleiding van dit incident heb ik aan de Van der Hoeven Kliniek verzocht een toedrachtsrapportage op te stellen. Op basis van de bevindingen ga ik met de Van der Hoeven Kliniek in gesprek over eventuele nadere maatregelen.
'Nederlanders' op talibanscholen |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Nederlanders studeren aan schimmige talibanscholen»?1
Ja.
Kunt u aangeven welke nationaliteiten de Nederlanders die les volgen op de pro-Talibanschool in Pakistan, nog meer hebben?
Nederlanders hebben geen toestemming nodig om te reizen en evenmin een verplichting om zich te laten registreren bij een Nederlandse vertegenwoordiging bij verblijf in het buitenland. Het is daarom niet mogelijk bij te houden wie er naar Pakistan, of het buitenland in het algemeen, reist noch wie welke onderwijsinstellingen bezoekt.
Hoeveel mensen met (ook) een Nederlandse nationaliteit volgen lessen op islamitische instellingen in het buitenland? Om welke instellingen en welke landen gaat het dan?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat mensen die ook de Nederlandse nationaliteit hebben en les volgen aan instellingen die gelieerd zijn aan terreurorganisaties als Al-Qaeda en de Taliban en zo klaargestoomd worden voor terreur en geweld, bij terugkomst direct dienen te worden gedenaturaliseerd en uitgezet? Zo nee, waarom niet?
Bij personen die in bezit zijn van de Nederlandse nationaliteit en zijn veroordeeld wegens een terroristisch misdrijf kan het Nederlanderschap worden ingetrokken (artikel 14, tweede lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap). Dit kan echter alleen als de betrokkene naast de Nederlandse nationaliteit ook nog een andere nationaliteit bezit. Intrekking van het Nederlanderschap is namelijk niet mogelijk als staatloosheid daarvan het gevolg is. Daarnaast is een veroordeling voor een terroristisch misdrijf vereist. Deze maatregel kan niet preventief worden ingezet.
Het bericht dat de schoonzoon van de Cypriotische president 21 miljoen weggesluisd heeft |
|
Teun van Dijck (PVV) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de lijst van 132 rekeninghouders die bijna 700 miljoen euro hebben weggesluisd om onder het reddingsplan uit te komen, waaronder het bedrijf van de schoonzoon van de president van Cyprus?1
Ik ben bekend met berichten in de media over het bestaan van een dergelijke lijst. Ik wil niet speculeren over of er sprake is geweest van een oneigenlijke uitstroom van deposito’s. Zoals ook al gemeld in mijn brief van donderdag 4 april 2013 (kenmerk BFB 2013-2622M) ligt de verantwoordelijkheid voor het voorkomen van een oneigenlijke uitstroom van deposito’s en een efficiënt verloop van de operatie om de financiële sector te herstructureren primair bij de Cypriotische autoriteiten, in samenwerking met de Trojka. Het is nu aan de Cypriotische autoriteiten om gepaste maatregelen te nemen. De Cypriotische autoriteiten hebben op dinsdag 2 april jl. een commissie aangesteld met de opdracht om de gang van zaken rond de aanpak van de crisis in Cyprus te onderzoeken. Ik wacht de resultaten van dit onderzoek af.
Deelt u de mening dat dit zeer verdacht is en dat hier mogelijk sprake is van voorkennis?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u een overzicht geven van transacties die hebben plaatsgevonden in de weken voorafgaand aan 15 maart, inclusief de namen van de bedrijven en hieraan gelieerde personen?
Zie antwoord vraag 1.
Gaat u deze verdachte transacties onderzoeken? Zo ja, laat u dit door een onafhankelijke commissie doen en niet door een commissie bestaande uit Cyprioten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat geen Nederlands belastinggeld moet worden betaald aan een land dat door en door corrupt is en al vele jaren een vrijhaven is voor witwaspraktijken en zwartspaarders?
Het kabinet vindt het zeer belangrijk dat er bij een steunprogramma voor Cyprus voldoende waarborgen zijn dat witwassen adequaat wordt aangepakt.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg van donderdag 4 april aanstaande?
Ja.
Het bericht ‘Intern onderzoek naar vervalsing telefoontaps’ |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van he bericht «Intern onderzoek naar vervalsing telefoontaps»?1
Ja.
Is het waar dat de rechtbank Alkmaar heeft geoordeeld dat de politie heeft geknoeid met bewijsmateriaal door tapgesprekken te manipuleren?
De rechtbank heeft in haar vonnis geen gebruik gemaakt van de bewoordingen «geknoeid» en «manipuleren». Wel heeft de rechtbank geoordeeld dat van de achttien uitgewerkte tapgesprekken er vier in strijd met de werkelijkheid zijn uitgewerkt, één onvolledig is en één oncontroleerbaar is uitgewerkt. Daarnaast is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het denatureren van in elk geval drie tapgesprekken. Bovenstaand oordeel van de rechtbank heeft geleid tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie.
Klopt het dat de verdachte vrijuit gaat omdat er sprake is van ernstige schending van een behoorlijke procesorde en van grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte?
Ja. De uitspraak is echter nog niet onherroepelijk nu het Openbaar Ministerie hoger beroep heeft aangetekend.
Is het waar dat er telefoongesprekken zijn uitgewerkt die niet waren gevoerd en dat er telefoongesprekken anders zijn weergegeven dan op de bandopname?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het vervalsen van ambtsedige processen-verbaal een zeer ernstige aantasting van het rechtssysteem is?
Ambtsedig opgemaakte processen-verbaal fungeren als een belangrijk ankerpunt in de strafrechtspleging. Het Openbaar Ministerie en de politie zijn daarom verplicht tot het leveren van hoge kwaliteit, waarbij de waarheidsgetrouwheid van processen-verbaal voorop moet staat. Hoewel de uitkomst van het hoger beroep moet worden afgewacht is het sowieso te betreuren dat de waarheidsgetrouwheid van enkele tapverslagen voor discussie vatbaar bleek.
Het Openbaar Ministerie heeft in samenspraak met de politie besloten om een onderzoek in te stellen. Hierbij heeft het Openbaar Ministerie Noord-Holland in overleg met het Landelijk Parket bezien of de inzet van de Rijksrecherche geïndiceerd was. Met inachtneming van de «Aanwijzing taken en inzet rijksrecherche» is geconcludeerd dat dit niet het geval is. Besloten is het onderzoek te laten verrichten door een aparte afdeling binnen de politie Noord-Holland, te weten de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten. Het onderzoek heeft inmiddels een aanvang genomen. Als de bevindingen van dit onderzoek daar aanleiding toe geven zou de Rijksrecherche alsnog kunnen worden ingeschakeld.
Is het waar dat het Openbaar Ministerie een intern onderzoek door de politie wil laten doen? Is het omwille van de objectiviteit niet verstandiger om een dergelijk onderzoek te laten uitvoeren door de Rijksrecherche?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid te bevorderen dat in deze zaak onderzoek wordt gedaan door de Rijksrecherche?
Zie antwoord vraag 5.
De zelfmoordpogingen in grensdetentie |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de zelfmoordpogingen in grensdetentie van twee asielzoekers op vrijdag 1 maart en donderdag 14 maart 2013?
Ik ben bekend met een poging tot suïcide op 1 maart 2013 in Justitieel Complex Schiphol. Een poging tot suïcide in grensdetentie op 14 maart 2013 is mij niet bekend.
Klopt het dat bij beiden vanaf begin af aan duidelijk was dat er sprake was van ernstige psychische problemen? Zo ja, waarom wordt bij gevallen als deze toch besloten grensdetentie niet op te heffen en ze op te vangen in bijvoorbeeld een GGZ-instelling?
Alle ingeslotenen worden na binnenkomst gezien door een verpleegkundige van de medische dienst. Indien daartoe aanleiding bestaat, zoals bijvoorbeeld in geval van suïcidale uitlatingen of andere aanwijzingen die duiden op ernstige psychische problematiek, vindt overleg plaats tussen de verpleegkundige en de dienstdoende huisarts. Aangezien er bij binnenkomst geen aanleiding was om ingeslotene door te verwijzen of anderszins actie te ondernemen op basis van de medische en/of psychische situatie, is in dit geval gehandeld conform deze standaard procedure.
Op 25 januari 2013 is de betreffende ingeslotene door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) telefonisch bericht dat zijn asielverzoek was afgewezen. Kort na dit gesprek heeft de ingeslotene suïcidale uitlatingen gedaan. Dientengevolge heeft een gesprek plaatsgevonden met de huisarts. Met de ingeslotene is de afspraak gemaakt om – indien nodig – tijdig hulp te vragen. De ingeslotene is later nog op 3 en 19 februari jl. gezien door de medische dienst in verband met medische klachten.
Ofschoon in het onderhavige geval niet aan de orde, kunnen zich situaties voordoen waarin plaatsing in detentie niet verantwoord is. Dit kan zijn ingegeven door dringende redenen van lichamelijke of psychische aard, gelegen in de persoon van de gedetineerde, waarbij binnen de inrichting de middelen ontbreken om de benodigde zorg voor deze gedetineerde op verantwoorde wijze te leveren. Bij een vermoeden van een dergelijke situatie kan een onderzoek worden verricht naar de detentiegeschiktheid. Dit onderzoek kan door de advocaat worden aangevraagd of op initiatief van de directeur van het detentiecentrum worden opgestart. Een onafhankelijke deskundige voert het onderzoek uit.
Hoe is de psychische en medische zorg ingericht in grensdetentie?
Uitgangspunt is dat de zorg die wordt geboden in de detentiecentra gelijkwaardig is aan de basiszorg die beschikbaar is buiten de detentiecentra. Zoals ik reeds heb vermeld in het antwoord op vraag 2 wordt bij binnenkomst zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval binnen 24 uur, een medische intake uitgevoerd door een verpleegkundige van de medische dienst. Deze intake is bedoeld om een algemeen gezondheidsbeeld vast te stellen en – indien nodig – de ingeslotene op het spreekuur van de huisarts in te plannen. Psychische problematiek vormt een onderdeel van de intake. Bij signalen van suïcidaliteit vindt volgens het protocol overleg plaats met de dienstdoende huisarts.
De medische dienst van het Justitieel Centrum Schiphol is vierentwintig uur per dag op de locatie aanwezig. Op werkdagen is er van 08:00 uur tot 17:00 uur een huisarts aanwezig. Ook buiten deze tijden is de huisarts bereik- en beschikbaar voor consulten. Voor wat betreft de geestelijke zorg geldt dat dagelijks psychologen aanwezig zijn voor consulten en crisisinterventies. Anderhalve dag per week is er een psychiater aanwezig die ook bereikbaar is buiten deze dagen om. Tenslotte vindt wekelijks psycho-medisch overleg plaats. Iedere ingeslotene kan zich aanmelden voor het spreekuur van de zorgverleners. Ook de verschillende zorgverleners kunnen ingeslotenen aanmelden voor het psycho-medisch overleg. Indien noodzakelijk kan worden doorverwezen naar tweedelijns zorg.
Wat is de standaardprocedure in grens- en vreemdelingendetentie in het algemeen na een zelfmoordpoging? Welke instanties worden geïnformeerd? Klopt het dat na deze twee zelfmoordpogingen de advocaten niet op de hoogte zijn gesteld door Justitieel Complex Schiphol? Zo ja, waarom niet en betekent dit dat advocaten nooit op de hoogte worden gesteld van zelfmoord(poging)en?
Na een poging tot suïcide staat de zorg en nazorg aan de betreffende ingeslotene voorop. Indien sprake is van lichamelijk letsel wordt eerst medische zorg geboden. Daarnaast vindt direct een gesprek plaats met een arts, psycholoog of psychiater. De invulling van de (na)zorg vergt maatwerk. Er moet zorgvuldig worden gekeken naar het gevaar dat de ingeslotene op dat moment en mogelijk op een later moment, nog voor zichzelf vormt.
Van een poging tot suïcide wordt altijd melding gemaakt. De verantwoordelijke directeur op het hoofdkantoor van DJI bepaalt, op basis van de specifieke omstandigheden van het geval, of deze melding moet worden doorgezet naar mij.
Advocaten staan ingeslotenen bij in juridische procedures. In dit verband bestaat tussen de advocaat en de ingeslotene een vertrouwelijke band waarbinnen de ingeslotene voor de rechtsgang relevante (medische en psychische) informatie kan delen. Dit is dus aan de ingeslotene zelf. Indien hiertoe aanleiding bestaat kan de advocaat – met toestemming van de ingeslotene – inzage krijgen in het medisch dossier van de ingeslotene.
Is er in deze twee gevallen besloten om over te gaan tot afzondering of isolatie? Zo ja, waarom en voor hoe lang? Deelt u de mening dat bij zelfmoordpogingen niet tot isolatie over moet worden gegaan en dat medische behandeling voorop staat?
In het geval van de ingeslotene die een poging tot suïcide heeft gedaan op 1 maart jl., is in eerste instantie niet overgegaan tot afzondering ter observatie, maar is de ingeslotene na een oproep van de medische dienst door een ambulance naar een regulier ziekenhuis gebracht. Bij terugkomst op 3 maart jl. is de ingeslotene, omdat hij nog steeds suïcidaal was, overgebracht naar een observatiecel met cameratoezicht ter bescherming van zichzelf. De ingeslotene is vanaf dat moment dagelijks gezien door de medische dienst en is voorts begeleid door de psycholoog. Vanaf 5 maart jl. tot zijn overplaatsing naar detentiecentrum Rotterdam op 25 maart jl., heeft de ingeslotene overdag op de (leef)afdeling, dus samen met de andere ingeslotenen, gerecreëerd en ’s nachts ter observatie onder cameratoezicht geplaatst.
Zoals ik reeds in het antwoord op vraag 4 heb vermeld, wordt bij de (na)zorg maatwerk geleverd. Indien er een indicatie is dat risico bestaat op herhaling, kan het noodzakelijk zijn over te gaan tot plaatsing ter observatie in een afzonderingscel. Zolang de ingeslotene in een afzonderingscel verblijft, wordt hij of zij dagelijks gezien door een gedragsdeskundige. De aard en frequentie van de contactmomenten worden op de situatie van de ingeslotene afgestemd.
Tot plaatsing in een afzonderingscel wordt alleen overgegaan als de ingeslotene een direct gevaar vormt voor zichzelf.
Klopt het dat het hier gaat om vreemdelingen die wachten op terugkeer in het kader van de Dublin-Verordening? Klopt het dat bij één van hen het claimverzoek is geweigerd, maar dat door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) een herhaald verzoek is ingediend? Zo ja, waarom? Welke gronden leiden ertoe dat een dergelijk herhaald verzoek wordt ingediend in plaats van dat in een asielzoekerscentrum (AZC) de beslissing op de asielaanvraag mag worden afgewacht?
In de zaak van de ingeslotene die op 1 maart jl. een poging tot suïcide deed, ging het inderdaad om een zaak waarin Nederland een verzoek had ingediend bij een ander land om de vreemdeling over te nemen. Met een zaak waarin het claimverzoek zou zijn geweigerd en door de IND een herhaald verzoek zou zijn ingediend, ben ik niet bekend. In algemene zin geldt dat wanneer blijkt dat a) een vreemdeling een asielverzoek in een ander land heeft ingediend, b) de vreemdeling bekend is in een ander land in verband met een illegale inreis, of c) een ander land verantwoordelijk is op basis van mondelinge verklaringen en/of schriftelijk bewijs, de IND zo snel mogelijk een terugnameverzoek zendt aan de betreffende Lidstaat. Het betreffende land dient hierop binnen 2 weken te reageren. Het kan voorkomen dat een claim in eerste instantie wordt afgewezen, bijvoorbeeld omdat deze niet volledig is. Verder kan op een later moment informatie bekend worden op grond waarvan een herhaald verzoek opportuun is.
Zitten deze twee vreemdelingen nog steeds in grensdetentie? Zo ja, waarom? Deelt u de mening dat mensen met psychische problematiek niet geschikt zijn voor grensdetentie en dat zij gebruik moet kunnen maken van beschikbare alternatieven? Zo nee, waarom niet?
De ingeslotene die op 1 maart jl. een poging tot suïcide deed, verblijft niet meer in grensdetentie. Bij de plaatsing in grensdetentie wordt op individueel niveau altijd een afweging gemaakt tussen het grensbelang en het persoonlijk belang van de vreemdeling. Europeesrechtelijk is de Nederlandse regering verplicht om vreemdelingen die niet aan de toegangsvoorwaarden voldoen de toegang te weigeren tot het Schengengrondgebied. Dit geldt ook voor vreemdelingen met psychische problemen. Zoals ik eerder al op de vragen van het Lid Arib heb geantwoord1, onderzoek ik de mogelijkheden om verantwoorde alternatieven toe te passen voor grensdetentie in geval van specifieke categorieën asielzoekers. Het gaat dan bijvoorbeeld om asielzoekers die in afwachting zijn van de overdracht in het kader van de Dublin-verordening. Ik zal in dit kader ook kijken naar de groep asielzoekers met psychische problemen.
Ik zal de bevindingen in mijn toekomstvisie over vreemdelingenbewaring en alternatieve toezichtmiddelen bij terugkeer meenemen. Deze toekomstvisie zal ik voor het zomerreces aan uw Kamer sturen.
Bent u bereid om voor het zomerreces te onderzoeken of er verantwoorde alternatieven beschikbaar zijn voor Dublinclaimanten en voor asielzoekers met psychische problemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Gewelddadige roofoverval op een gelddepot van waardetransporteur Brinks |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van een gewelddadige roofoverval op een gelddepot van waardetransporteur Brinks?1
Ja.
Hoe ontwikkelt het aantal overvallen op gelddepots, waardetransporten, bankkantoren en pinautomaten zich de laatste jaren? Is het beeld juist dat de overvallen steeds vaker met zwaar geweld gepaard gaan?
In 2011 werden 117 ram- en plofkraken op geldautomaten begaan, in 2012 waren dat er 131. In de eerste maanden van 2013 (in de periode van januari t/m 22 april 2013) zijn in totaal 47 ram- en plofkraken op geldautomaten begaan. Dit betekent een stijging ten opzichte van dezelfde periode in 2012, waarin 24 ram/plofkraken op geldautomaten hebben plaatsgevonden, maar ongeveer gelijk aan het aantal in de eerste vier maanden van 2011 (45).
In 2011 hebben twee overvallen plaatsgevonden op gelddepots, in 2012 is één gelddepot overvallen en in 2013 (in de periode van januari tot heden) heeft er eveneens één overval op een gelddepot plaatsgevonden. Zowel in 2011 als in 2012 zijn er drie overvallen geweest op bankkantoren. Tot nu toe heeft er in 2013 geen overval plaatsgevonden op een bankkantoor. Met betrekking tot de overvallen op waardetransporten is er sinds 2011 een afname te zien. In 2011 zijn er 21 overvallen gepleegd op waardetransporten, in 2012 is dat aantal afgenomen naar 10. In 2013 zijn er tot heden twee overvallen gepleegd op een waardetransport.
Het beeld dat de overvallen steeds vaker met zwaar geweld gepaard gaan klopt voor wat betreft de ram- en plofkraken. Men probeert zich tegenwoordig ook door middel van voertuigen, het veroorzaken van een gasexplosie en soms zelfs gebruik makend van explosieven, toegang tot het geld te verschaffen. Voor de overige overvallen is dit beeld niet juist en is de mate van geweld bij deze overvallen nagenoeg gelijk gebleven.
Op welke wijze wordt getracht om het overvalrisico rond het transport en opslag van contant geld te beperken en de risico's voor de medewerkers te minimaliseren? Bent u bereid om in het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer te bezien welke aanvullende maatregelen door banken, waardetransporteurs en de overheid gewenst zijn?
Al sinds een aantal jaren wordt zwaar ingezet op de aanpak van overvallen. Mijn ambities op dit terrein zijn u bekend. De zware overvallen op depots en geld- en waardetransporten vormen een aparte categorie: het geweld dat hierbij wordt gebruikt is buitensporig en de mate van georganiseerdheid is hoog. De aanpak wordt op deze bijzondere kenmerken afgestemd.
Zowel op preventief als repressief terrein staat de aanpak op scherp. Zo zijn de gelddepots aangesloten op het systeem Liveview waardoor de beelden van een overval rechtstreeks doorgezet kunnen worden naar de meldkamer van de politie en worden er op grond van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus strikte eisen gesteld aan de beveiliging van geldtransport. Ook vindt er periodiek overleg plaats tussen de politie, banken en de branche van waardetransporteurs waarbij informatie en kennis wordt gedeeld. Met dit laatste wordt al tegemoet gekomen aan de wens om in gezamenlijkheid naar een verdere aanscherping van de aanpak te kijken. Betrokken partijen komen daarvoor al periodiek bij elkaar sinds 2011.
Maatregelen op repressief terrein zijn de verscherpte inzet van helikopters en van arrestatieteams die speciaal getraind zijn voor het zwaarste geweldsspectrum, samenwerking met buurlanden en een zware coördinatie op het bij elkaar brengen van de informatie uit verschillende lopende strafrechtelijke onderzoeken.
In het belang van de operationele strategie kan ik in deze brief niet ingaan op álle maatregelen die genomen worden om deze zware overvallen tegen te gaan. Potentiële overvallers zouden hierop in kunnen spelen. De inzet van een drone ter ondersteuning van een achtervolging is in principe een mogelijkheid, indien een drone in de nabijheid al in de lucht is. Wanneer dit niet het geval is dan lijkt het gebruik van een drone gelet op snelheid waarmee dit soort overvallen zich voltrekt, de tijd die benodigd is om het toestel operationeel in de lucht te kunnen krijgen en het beperkte bereik ervan praktisch weinig geschikt.
Deelt u de mening dat het betalingsverkeer niet mag worden verstoord door deze vorm van criminaliteit? Deelt u ook de mening dat het een slechte zaak zou zijn indien banken mede in reactie op het stijgende aantal ram- en plofkraken het aantal pinautomaten reduceren?2
De continuïteit van het betalingsverkeer mag uiteraard niet in het gedrang komen. Banken moeten zich echter in het kader van hun streven om het aantal plof- en ramkraken te reduceren ook een oordeel vormen over de uit het oogpunt van veiligheid meest wenselijke plaatsing van geldautomaten. Dat dit zo min mogelijk ten koste moet gaan van de toegankelijkheid en bereikbaarheid van contant geld is permanent onderwerp van overleg in het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer, waarin de koepelorganisaties van winkeliers en banken, organisaties van mensen met een functiebeperking en de Consumentenbond onder voorzitterschap van DNB overleggen over het betalingsverkeer. Periodiek publiceert het MOB in dat kader een zeer gedetailleerde «Bereikbaarheidsmonitor». Een nieuwe versie van de monitor verschijnt dit jaar.
Op welke wijze gaat u de pakkans vergroten van de professionele bendes die hierachter schuil gaan? Bent u bereid de inzet van «drones» te overwegen, zoals bepleit door de politievakbond ACP, zodat daders in beeld blijven indien de achtervolging door de politie vanwege te grote risico's moet worden gestaakt?
Zie antwoord vraag 3.
De enorme toename van het aantal ‘Nederlandse’ jihadisten |
|
Joram van Klaveren (PVV), Geert Wilders (PVV), Louis Bontes (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Zicht kwijt op vloedgolf jihadisten»?1
Ja.
Heeft u zicht op het aantal moslims uit Nederland dat elders in de wereld strijdt in het kader van de islamitische heilige oorlog? Zo nee, op welke wijze gaat u dit inzichtelijk maken?
Ja, de AIVD houdt zoveel mogelijk zicht op Nederlandse jihadisten binnen en buiten Nederland.
Hoeveel van de jihadisten die bekend zijn, hebben een dubbele nationaliteit? Om welke nationaliteiten gaat het?
Ik kan in het openbaar geen concrete mededelingen doen over aantallen of individuele gevallen. Ik kan u wel meedelen dat de overgrote meerderheid van de bedoelde personen naast de Nederlandse nationaliteit ook over een tweede nationaliteit beschikt en bij deze personen gaat het vooral om de Marokkaanse en Turkse nationaliteit.
In hoeverre erkent u dat de islam het concept jihad leert en opdraagt aan haar volgelingen?
Ik constateer dat binnen de brede islamitische traditie uiteenlopende definities, randvoorwaarden en doelstellingen bestaan rond het begrip jihad, maar doe geen algemene uitspraken over een godsdienst.
Deelt u de visie dat jihadisten beschouwd kunnen worden als terroristen en op die grond, in geval van een dubbele nationaliteit, dienen te worden gedenaturaliseerd en vervolgens het land te worden uitgezet?
Bij personen die in bezit zijn van de Nederlandse nationaliteit kan het Nederlanderschap worden ingetrokken als de betrokkene onherroepelijk is veroordeeld wegens een terroristisch misdrijf. Voorwaarde is dat de betrokkene naast de Nederlandse nationaliteit ook nog een andere nationaliteit bezit. Intrekking is niet mogelijk als staatloosheid daarvan het gevolg is.
Het spreekverbod voor gevangenisdirecteuren en gevangenispersoneel en de verhouding tot de vrijheid van meningsuiting |
|
Nine Kooiman |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u zich voorstellen dat mensen die werkzaam zijn in het gevangeniswezen de behoefte hebben hun mening te uiten over het door u gepresenteerde Masterplan DJI 2013-2018, nu dit plan drastische gevolgen heeft voor de gevangenissen? In hoeverre hebben gevangenisdirecteuren en gevangenispersoneel die mogelijkheid?
Ik kan mij inderdaad voorstellen dat ambtenaren die werkzaam zijn binnen het gevangeniswezen behoefte hebben hun mening te uiten over het Masterplan DJI 2013–2018. Zij hebben hiertoe ook de mogelijkheid gekregen en hebben deze mogelijkheid ook daadwerkelijk benut. Binnen de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) is afgesproken dat vestigingsdirecteuren de lokale en regionale media te woord konden staan, bijvoorbeeld over de consequenties van de besluitvorming in het Masterplan DJI 2013–2018 voor de eigen inrichting en de regio. Voor contacten met de landelijke pers is afgesproken dat hierover eerst moest worden afgestemd met de Directie Voorlichting van het Ministerie.
Het voorgaande neemt niet weg dat ambtenaren – dit is reeds in de antwoorden op eerdere Kamervragen1 vermeld – zich te allen tijde bewust moeten zijn van de beperkingen die aan het recht op vrije meningsuiting kunnen worden gesteld op grond van artikel 125a van de Ambtenarenwet. Hierover is in de antwoorden op dezelfde Kamervragen opgemerkt dat de grens voor de ambtenaar ligt daar waar door de uitoefening van dit recht de goede vervulling van zijn functie of het goede functioneren van de openbare dienst, voor zover deze in verband staan met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd. Zodra sprake is van directe betrokkenheid bij de beleidsvorming, dient de ambtenaar terughoudendheid te betrachten in uitlatingen die een directe relatie hebben met zijn dienstuitoefening.
Staat het gevangenispersoneel en leidinggevenden uit het gevangeniswezen altijd vrij om contact op te nemen met politici? Kunt u garanderen dat zij hierop nooit zullen worden afgerekend? Zo nee, waarom niet?
Conform de Aanwijzing Externe Contacten Rijksambtenaren2 hebben rijksambtenaren toestemming nodig van de Minister onder wie zij ressorteren voor schriftelijke of mondelinge contacten met de Staten-Generaal en individuele Kamerleden. Het is immers de Minister die in het Nederlands staatsbestel aan de Staten-Generaal inlichtingen verstrekt en verantwoording aflegt over het gevoerde beleid. Op een dergelijk verzoek zal in beginsel alleen worden ingegaan indien het verzoek het verstrekken van openbare informatie betreft. Het staat gevangenispersoneel en leidinggevenden vrij om contact op te nemen met politici, maar zij dienen zich hierbij wel rekenschap te geven van het bepaalde in artikel 125a van de Ambtenarenwet. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Is het hen ook toegestaan de media te woord te staan, zodat niet alleen de voorstanders van het sluitingsplan aan het woord komen maar dat ook andere geluiden kunnen klinken? Zo nee, waarom niet?
Zoals reeds is vermeld in het antwoord op vraag 1 is het medewerkers die werkzaam zijn binnen het gevangeniswezen toegestaan om de media te woord te staan.
Is het waar dat de directeur die in Eenvandaag aan het woord kwam een spreekverbod opgelegd had gekregen van het ministerie?1 Op basis waarvan? Waar was dit voor nodig?
Er is geen sprake geweest van een spreekverbod. Zoals reeds aangegeven in het antwoord op vragen 1 en 3 heeft DJI intern de afspraak gemaakt dat verzoeken tot optredens in de landelijke media worden voorgelegd aan de Directie Voorlichting van het Ministerie. Dat is in het onderhavige geval niet gebeurd. Het bericht dat de Directie Voorlichting niet was geraadpleegd voorafgaand aan het optreden in Eenvandaag en dat derhalve geen toestemming kon worden verleend, bereikte de betreffende directeur pas na de opnames.
Als u werkelijk zo zeker bent van de juistheid van uw Masterplan detentie, dan is het toch ook niet erg wanneer andere meningen hierover klinken? U kunt deze dan toch (al dan niet publiekelijk) weerspreken?
Zoals ik al heb aangegeven in het antwoord op de vorige vragen hebben de medewerkers van de penitentiaire inrichtingen de ruimte gekregen en ook daadwerkelijk genomen om in de publiciteit te treden en hun opvattingen kenbaar te maken. Dat geldt ook voor leden van de Ondernemingsraden bij DJI.
Hoe verhoudt een spreekverbod zich tot de grondwettelijk vastgelegde vrijheid van meningsuiting, die ook voor gevangenispersoneel geldt?
Zoals moge blijken uit mijn antwoorden op de vragen 2, 3, 4 en 5 is er geen sprake geweest van een spreekverbod.
Waarom moet de discussie overgelaten worden aan relatieve buitenstaanders, zoals wetenschappers, politici en anderen, terwijl de mensen die dagelijks dit werk doen, zoals medewerkers en directeuren van penitentiaire inrichtingen, hierover niets zouden mogen zeggen?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar hetgeen ik hierover heb opgemerkt in het antwoord op vraag 5.
Waar bent u bang voor? Waarom gaat het ministerie hier (nog steeds) zo krampachtig mee om? Bent u bereid de eerder gekozen beleidslijn, zoals onder meer neergelegd in antwoorden op eerdere vragen te versoepelen?2
Zoals reeds is vermeld in de antwoorden op eerdere Kamervragen5 geldt binnen de rijksoverheid in het algemeen de gedragslijn dat ambtenaren die door de pers worden benaderd daarover hun leidinggevenden inlichten en doorverwijzen naar hun afdeling voorlichting. De gedachte hierachter is dat uitlatingen van ambtenaren vallen onder de ministeriële verantwoordelijkheid en dat zij voorts gebonden zijn aan de bepalingen uit bovenvermeld artikel 125a van de Ambtenarenwet. Het verstrekken van informatie aan de pers behoort bovendien tot de taken en deskundigheid van de voorlichtingsafdelingen. Ik zie geen aanleiding om dit beleid aan te passen.
Kunt u deze vragen binnen twee dagen beantwoorden, met een afzonderlijk antwoord per gestelde vraag en dus niet geclusterd, vanwege de urgentie van dit onderwerp en de publieke discussie die nu gevoerd wordt?
Ja.
Het bericht ‘Ouderen steeds banger op straat’ |
|
Fleur Agema (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Kent u het bericht «Ouderen steeds banger op straat»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het onderzoek van Plus Magazine onder lezers van 50 jaar en ouder?
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer ernstig is dat slechts 9 procent van de ondervraagden op de vraag hoe vaak men zich onveilig voelt met «nooit» antwoordt? Zo nee, waarom niet?
De cijfers van het Plus Magazine zijn afkomstig van een online onderzoek onder 850 lezers van het Plus Magazine die 50 jaar of ouder zijn. De representativiteit van dit onderzoek is beperkt, onder andere doordat het onder een selectieve groep mensen (namelijk de lezers van het Plus Magazine) is gehouden en doordat het aantal respondenten beperkt is. De mede in opdracht van het Ministerie van Veiligheid en Justitie door het CBS uitgebrachte Veiligheidsmonitor (VM) biedt wat dat betreft een representatiever beeld. Op 1 maart jl. heb ik de VM 2012 naar uw Kamer gezonden2. De resultaten van de VM 2012 zijn gebaseerd op gerealiseerde interviews met bijna 80.000 respondenten van 15 jaar en ouder die ofwel op papier ofwel op internet de VM- vragenlijst hebben ingevuld. Bijna 43.000 van de respondenten waren 50 jaar of ouder. Wat betreft onveiligheidsgevoelens laat de VM 2012 het volgende beeld zien voor het totaal en per standaard door het CBS gebruikte leeftijdscategorie.
% bevolking van 15 jaar en ouder
Totaal
15–25 jaar
25–45 jaar
45–65 jaar
65 jaar of ouder
Voelt zich niet onveilig
59,4
52,8
56,7
61,8
65,1
Voelt zich wel eens onveilig
36,6
44,5
40,6
34,7
27,4
Weet niet of geen antwoord
3,9
2,7
2,7
3,5
7,6
Voelt zich niet onveilig in eigen buurt
78,9
74,6
79,4
80,2
79,1
Voelt zich wel eens onveilig in eigen buurt
18,0
22,4
18,5
17,0
15,8
Weet niet of geen antwoord
3,1
3,0
2,1
2,8
5,0
Uit de VM 2012 blijkt dat het aantal ouderen in Nederland dat zich niet onveilig voelt veel hoger is dan de uitslag van de enquête van het Plus Magazine doet vermoeden: van alle Nederlanders ouder dan 15 jaar voelt bijna 60% zich nooit onveilig. Onder 45–65 jarigen en 65 plussers is dit percentage nog hoger. Gekeken naar mensen die zich wel eens onveilig voelen blijkt dat naarmate de leeftijd stijgt men zich minder vaak onveilig voelt. De VM 2012 laat hetzelfde beeld zien voor de onveiligheidsgevoelens in de eigen buurt.
In hoeverre is het betreffende onderzoek van Plus Magazine representatief voor alle 50 plussers in Nederland?
Zie antwoord vraag 3.
Weet u dat 55% van de ondervraagde 50plussers bang is om slachtoffer te worden van criminaliteit? Weet u dat een kwart van de Nederlanders vanaf 15 jaar in 2011 eens of meerdere malen slachtoffer is geweest van gewelds-, vermogens- of vandalismedelicten? Bent u bereid om criminaliteit keihard aan te pakken en ervoor te zorgen dat dit ook tot uitdrukking komt in de straffen? Zo nee, waarom niet?
Het is mij bekend dat volgens de Integrale Veiligheidsmonitor 2011 (de voorloper van de huidige VM 2012) in 2011 ongeveer een kwart van de Nederlanders vanaf 15 jaar in 2011 eens of meerdere malen slachtoffer is geweest van gewelds-, vermogens- of vandalismedelicten. Dit cijfer is nog te hoog, en deze vormen van criminaliteit worden dan ook stevig aangepakt en navenant bestraft. Verder is mij bekend dat 53,6% van de deelnemers aan het onderzoek van Plus Magazine hebben geantwoord wel eens bang te zijn slachtoffer te worden van criminaliteit. Gezien de beperkte representativiteit van het onderzoek van het Plus Magazine (zie mijn antwoord op vragen 3 en3 moet echter voorzichtigheid worden betracht met het verbinden van conclusies aan deze laatste onderzoeksuitkomst. In de meer representatieve VM 2012 wordt een soortgelijke vraag gesteld aan respondenten: daar wordt gevraagd hoe groot men de kans op slachtofferschap van een aantal specifieke delicten inschat. De antwoorden hierop zijn als volgt:
Inschatting kans op slachtofferschap (heel) groot in % van de bevolking van 15 jaar en ouder
Totaal
15–25 jaar
25–45 jaar
45–65 jaar
65 jaar of ouder
Inbraak in woning
10,2
10,7
11,7
10,4
7,1
Zakkenrollerij (zonder geweld)
3,9
5,3
3,9
3,5
3,5
Beroving op straat (met geweld)
2,7
3,3
2,7
2,7
2,5
Mishandeling
2,4
3,4
2,4
2,4
1,6
Hieruit blijkt dat de kans om slachtoffer te worden van enkele veel voorkomende delicten betrekkelijk laag wordt ingeschat door de gemiddelde burger (maximaal 1 op de 10 burgers schat die kans hoog in). Bovendien schatten ouderen (45 jaar en ouder) de kans juist lager in dan jongeren (15–45 jarigen).
Bent u bereid om te bewerkstelligen dat het Openbaar Ministerie bij ouderenmishandeling een drie keer zo hoge straf eist? Zo nee, waarom niet?
Het Openbaar Ministerie heeft binnen het geldende strafmaximum voor mishandeling voldoende ruimte om alle omstandigheden van een individueel geval mee te wegen en te komen tot een passende strafeis. Ik zie geen aanleiding, en de in de voorgaande antwoorden gegeven cijfers bieden die evenmin, om een maatregel zoals u voorstelt in te voeren.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat alle Nederlanders zich veiliger voelen op straat?
Afgelopen november heb ik tijdens de behandeling van de begroting voor het ministerie van Veiligheid en Justitie uitvoerig met uw Kamer van gedachten gewisseld over alle maatregelen die mijn departement neemt om Nederland veiliger te maken voor iedereen. Voor het antwoord op uw vraag verwijs ik naar de toelichting bij de begroting en het gevoerde debat.
De recente rechtspraak van de Hoge Raad met betrekking tot witwassen |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de jurisprudentie van de Hoge Raad over (de strafbaarheid van) witwassen, in het bijzonder de recente jurisprudentie op dat vlak, waarvoor ook aandacht is gevraagd in het februarinummer van «Opportuun»?1
Ja.
Klopt het dat door deze jurisprudentie het enkele voorhanden hebben van een voorwerp, dat afkomstig is uit een door de bezitter van dat voorwerp gepleegd strafbaar feit, niet meer kan worden gekwalificeerd als witwassen?
Een zodanig verstrekkende conclusie kan niet aan de rechtspraak van de Hoge Raad worden verbonden. Blijkens deze jurisprudentie2 is de Hoge Raad van oordeel dat het voorhanden hebben van opbrengsten afkomstig van een door de verdachte zelf begaan misdrijf witwassen oplevert, wanneer dit voorhanden hebben het karakter heeft van het verbergen of verhullen van de criminele herkomst. Onder deze voorwaarden blijft vervolging wegens witwassen mogelijk, ook in geval het gaat om het voorhanden hebben van de opbrengsten van door de verdachte zelf gepleegde misdrijven.
Klopt het dat de verdachte hiermee kan profiteren van het in een laat stadium kenbaar maken dat het voorwerp in kwestie afkomstig is van een door hemzelf gepleegd strafbaar feit, omdat het ten laste gelegde feit dan weliswaar kan worden bewezen maar niet kan worden gekwalificeerd als witwassen in de zin van artikel 420bis van het wetboek van Strafrecht?
Een dergelijk verweer zou uitsluitend relevant kunnen zijn als enkel de gedraging voorhanden hebben in de tenlastelegging is opgenomen, terwijl daarbij het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp niet nader is of kan worden onderbouwd. Bovendien zal de verdachte slechts dan een succesvol beroep op dit kwalificatieverweer kunnen doen, als zijn verklaring het feitencomplex zodanig completeert dat hieruit een gronddelict kan worden gedestilleerd, waarvan het vaststaat dat hij het zelf heeft gepleegd. Als het hiervoor genoemde van toepassing is, kan de tenlastelegging in bepaalde gevallen worden gewijzigd naar het gronddelict of kan een nieuwe vervolging worden gestart indien het Openbaar Ministerie (OM) dat opportuun acht. De gedraging van verdachte kan dan nog steeds aan het oordeel van de feitenrechter worden onderworpen.
Betekent deze jurisprudentie dat het Openbaar Ministerie (OM) moet gaan vervolgen voor het gronddelict op het moment dat duidelijk is dat de voorwerpen afkomstig zijn van een door de verdachte gepleegd strafbaar feit? Welke consequenties heeft dit voor de bewijsbaarheid en aanpak van crimineel vermogen? Heeft het OM de capaciteit om telkens alle bestanddelen van het gronddelict uit te rechercheren?
Nee. Het is aan het OM om te bepalen voor welke feiten de verdachte zal worden vervolgd. Dat kan een vervolging wegens louter het witwassen zijn, een vervolging wegens enkel het gronddelict, of een vervolging voor beide feiten behelzen. Zoals in antwoord op vraag 2 uiteengezet, blijft er op basis van de rechtspraak van de Hoge Raad ruimte voor vervolging van personen ter zake van witwassen wegens het voorhanden hebben van opbrengsten van door henzelf gepleegde feiten; namelijk wanneer dit voorhanden hebben het karakter van verbergen of verhullen van de criminele herkomst heeft. Daarnaast kunnen in voorkomende gevallen ook andere witwashandelingen – zoals het verbergen, verhullen, overdragen en omzetten van opbrengsten van misdrijven –, zoals omschreven in artikel 420bis, eerste lid, Sr, ten laste worden gelegd aan verdachten die de opbrengsten van door henzelf gepleegde misdrijven trachten wit te wassen. Het is aan het OM om hiervoor bewijs te leveren en hierin keuzes te maken.
Hoe dient het OM om te gaan met de situatie waarin pas in een laat stadium, al dan niet door verklaringen van de verdachte, blijkt dat de voorwerpen afkomstig zijn van een door de verdachte gepleegd strafbaar feit?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat deze rechtspraak strijdig is met de oorspronkelijke, uit de memorie van toelichting vrij expliciet blijkende, bedoeling van de wetgever het mogelijk te maken zowel ter zake van het gronddelict als ter zake van witwassen van voorwerpen die zijn verkregen met het gronddelict te vervolgen of daaruit te kiezen?
Uit de wetsgeschiedenis valt af te leiden dat de wetgever met de introductie van een aparte strafbaarstelling van witwassen naast de reeds bestaande heling-artikelen mede het oog heeft gehad het witwassen van opbrengsten van een door de verdachte zelf gepleegd misdrijf strafbaar te doen zijn. Dit betekent ook dat in beginsel voor beide misdrijven tegelijk kan worden vervolgd.3
Zoals in antwoord op de vragen 2 en 4 uiteengezet, blijft er op basis van de rechtspraak van de Hoge Raad ruimte voor vervolging van personen ter zake van witwassen van opbrengsten van door henzelf gepleegde feiten. Het spreekt voor zich dat ik de ontwikkelingen in de rechtspraak met belangstelling volg. Voorshands zie ik geen reden om een wetswijziging te overwegen.
Betekent deze jurisprudentie dat de Hoge Raad via een omweg de zogenaamde «heler-steler-regel» opnieuw invoert? Deelt u de mening dat dit een onwenselijke ontwikkeling is of ziet u significante ontwikkelingen die de herinvoering van de heler-steler-regel rechtvaardigen?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat in de rechtspraak wordt gekozen voor een uitleg van een wetsartikel die lijnrecht tegen de bedoeling van de wetgever, zoals uit de de memorie van toelichting blijkt, indruist? Ziet u reden om dit te betrekken in het aankomende wetsvoorstel met betrekking tot witwassen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier?
Zie antwoord vraag 6.
Weet u dat een bijkomend effect van deze rechtspraak is dat het verbeurd verklaren van de voorwerpen in kwestie niet mogelijk was vanwege het ontslag van alle rechtsvervolging? Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat deze uitkomst tot gevolg heeft dat de voorwerpen in kwestie niet verbeurd kunnen worden verklaard?
In geval een verdachte niet schuldig wordt verklaard aan het begaan van een misdrijf, kan daarvoor ook geen straf – zoals verbeurdverklaring – worden opgelegd. Dat is gegeven ons wettelijk stelsel de logische en begrijpelijke consequentie.
Verzwaart deze jurisprudentie de zogenaamde «patseraanpak» van het OM op basis waarvan vermogen wordt afgenomen louter op basis van het strafbaar feit van het voorhanden hebben van grote sommen geld, zonder dat de herkomst hiervan bekend is? Zo ja, deelt u de mening dat dat een onwenselijke ontwikkeling is? Wat gaat u hieraan doen? Hoe dient het OM dan in de toekomst om te gaan met aangetroffen tassen met veel geld of criminelen die rijden in dure auto’s?
Het antwoord op de eerste deelvraag luidt, onder verwijzing naar de hierboven door mij gegeven antwoorden, in beginsel ontkennend. Ik blijf de ontwikkelingen in de rechtspraak op dit punt nauwlettend volgen.
Het bericht misdaad levert een huurwoning op |
|
Lilian Helder (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «misdaad levert een huurwoning op»?1
Ja
Deelt u de mening dat het te gek voor woorden is dat misdadigers met voorrang een huurhuis krijgen, terwijl de gewone burger soms jaren op een wachtlijst moet staan? Zo nee, waarom niet?
De gemeente Amsterdam geeft aan dat niemand met voorrang een huurhuis krijgt. Het gaat hier om het project «Pak je kans» in stadsdeel Nieuw-West in Amsterdam. Dit project is bedoeld voor jongeren uit Nieuw-West die in het verleden in aanraking zijn gekomen met politie en justitie voor vermogens- en geweldsdelicten. Deze jongeren hebben hun straf uitgezeten, plegen deze delicten niet meer en zijn nu gemotiveerd aan de slag op het gebied van werk/opleiding om aan hun toekomst te gaan werken. Zij komen in het project «Pak je kans» in aanmerking voor tijdelijk onderdak door te gaan werken, al dan niet in combinatie met een opleiding. Ook tekenen zij hierbij een protocol.
Het onderdak waarvoor zij in aanmerking komen is slechts voor een jaar. Het betreft hier voormalige dienstwoningen van het stadsdeel die in aanmerking komen voor sloop of verkoop. Het gaat hier niet om woningen die onttrokken worden aan de reguliere woningvoorraad. De jongeren komen alleen voor deze woningen in aanmerking wanneer zij aangetoond hebben aan het werk te zijn en dit werk voor langere tijd weten te behouden. Zij moeten voor de woningen ook betalen en vanaf het moment van het huren moeten ze op zoek naar permanent onderdak.
De jongeren zitten in een strak traject, moeten werken, hun schulden aflossen en alle afspraken met de betrokken professionals nakomen. Daar is ook streng toezicht op. Als iemand zijn afspraken niet nakomt en hij gedraagt zich niet naar de voorwaarden in het protocol, dan volgt er een gele kaart. De tweede gele kaart betekent een rode kaart. Wordt er drugs gebruikt of een strafbaar feit gepleegd, dan wordt gelijk een rode kaart gegeven. Dit betekent dat de woning onmiddellijk verlaten moet worden en diegene uit het project wordt gezet.
De gemeente Amsterdam geeft daarbij aan dat niets doen voor deze groep geen optie is en dat ze mensen perspectief willen bieden. Niets doen geeft kans op recidive, dit kost weer geld, leed bij de slachtoffers en is niet goed voor de buurt waarin de ex-criminelen terugkeren. In het project «Pak je kans» wordt ingezet op werk, daarmee wordt geld verdiend, betaalt de betrokkene voor onderdak en voorziet voor zichzelf in onderhoud.
Het doel is dat een persoon geheel op eigen benen kan staan en niet meer zal recidiveren. Daardoor wordt de buurt ook veiliger.
Hoeveel van de dertig draaideurcriminelen die een huurhuis kregen hebben een verblijfsvergunning of dubbele nationaliteit? Bent u bereid deze lieden in plaats van een huurhuis een enkele reis land van herkomst te geven? Zo nee, waarom niet?
De jongeren die deelnemen aan het traject hebben hun straf uitgezeten. Zij krijgen geen regulier huurhuis aangeboden. De gemeente Amsterdam heeft mij gemeld dat de deelnemers aan het project «Pak je kans» allemaal in Amsterdam geboren en getogen zijn en de Nederlandse nationaliteit hebben. Een enkele reis naar het land van herkomst is hier niet aan de orde. Er zitten momenteel dertig jongeren in het traject, vijf daarvan hebben op dit moment een dak boven hun hoofd.
Kunt u verzekeren dat criminelen nooit meer voorrang krijgen voor het krijgen van een huurhuis? Zo nee, waarom niet?
Er is voor de genoemde groep geen sprake van voorrang voor het krijgen van een regulier huurhuis.
De mishandeling op koranscholen |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Burgemeester Tilburg meldt mishandeling Koranscholen»?1
Ja.
Op welke specifieke Koranscholen in Tilburg hebben de mishandelingen plaatsgevonden?
De signalen van mogelijke kindermishandeling hebben betrekking op gebeurtenissen tijdens de koranlessen die worden georganiseerd door stichting Somalische Ontwikkeling Organisatie Nederland (stg SOON) in wijkcentrum De IJpelaar in Tilburg Noord en door de Islamitische Stichting voor Opvoeding en Overdracht van Kennis in de moskee in Tilburg Noord.
Bent u bereid zo spoedig mogelijk een landelijk onderzoek te starten naar mishandelingen op Koranscholen?
Op 29 mei 2012 heeft het toenmalige kabinet u het Rapport «Inventariserend onderzoek naar signalen van kindermishandeling in de sociale leefomgeving» doen toekomen (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 31015, nr. 80). Doel van dit onderzoek was om meer inzicht te krijgen in signalen van kindermishandeling in de sociale leefomgeving2 van kinderen.
Wij zien nu geen reden om een dergelijk onderzoek3 te herhalen.
In hoeverre deelt u de visie dat alle Koranscholen/moskeeën waar geweld wordt gebruikt direct moeten worden gesloten?
Iedereen die in Nederland woont, dient zich aan de regels houden, en elke vorm van geweld is verboden. Artikel 1:247 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat de verzorging en opvoeding van het kind zonder toepassing van geestelijk of lichamelijk geweld of van enige andere vernederende behandeling dient plaats te vinden. Zowel binnen als buiten het gezin zijn de ouders verantwoordelijk voor de veiligheid van hun kinderen. Ouders mogen hun kinderen niet in een onveilige situatie brengen of laten zitten. Degenen die zich schuldig maken aan het uitdelen van lijfstraffen kunnen strafrechtelijk, al dan niet ambtshalve (afhankelijk van de kwalificatie van het feit), worden vervolgd. Het is aan het Openbaar Ministerie om strafbare feiten te vervolgen en aan de rechter om daar een oordeel over te vellen.
Sluiting van een instelling is mogelijk als dit voor openbare orde noodzakelijk is, onder de voorwaarden gesteld in artikel 2:20, eerste lid, BW. Het sluiten van een gebouw als zodanig is mogelijk als er sprake is van niet-naleving van brand- en veiligheidsvoorschriften of van drugshandel.
Het bericht dat GHB de nieuwe heroïne is |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het krantenartikel «GHB is de nieuwe heroïne»?1
Ja.
Klopt het dat het aantal GHB-verslaafden in Nederland explosief stijgt en GHB zeker zo verslavend is als heroïne en cocaïne?
Tot 2006 werd GHB-verslaving incidenteel gesignaleerd. In de periode 2007–2012 is het aantal mensen dat zich met GHB-problematiek tot de verslavingszorg heeft gewend toegenomen van ongeveer 60 in 2007 tot bijna 800 in 2012. Dit is een forse toename maar op het totaal aan hulpvragen bij de verslavingszorg vormen zij nog een betrekkelijk kleine groep.
Op basis van de ervaringen met behandelde GHB-verslaafden geven enkele verslavingsdeskundigen aan dat GHB net zo verslavend is als heroïne. GHB treedt snel in werking en het lichaam raakt er snel aan gewend, waardoor gebruikers steeds meer en vaker GHB nodig hebben om hetzelfde effect te bereiken. Bij het stoppen met het gebruik treden zeer heftige ontwenningsverschijnselen op.
Wat is uw reactie op de uitkomsten van de GHB-monitor van de Stichting Nijmegen Institute for Scientist-Practitioners in Addiction (NISPA) die op 18 maart 2013 is geopenbaard? Welke acties gaat u als gevolg hiervan ondernemen?
De mede door het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) gefinancierde GHB-monitor is in verschillende opzichten succesvol. De samenwerking tussen verschillende verslavingszorginstellingen en het wetenschappelijk instituut voor verslavingsonderzoek (NISPA) heeft een ambulant en klinisch detoxificatieprotocol (afkickprotocol) opgeleverd, waarbij de gezondheidsrisico’s aanmerkelijk zijn gereduceerd. Tevens zijn protocollen opgesteld voor behandeling bij de spoedeisende hulp en in een politie- en justitiecel. Bovendien heeft de GHB-monitor inzicht gegenereerd in de kenmerken van de categorie GHB-gebruikers die een beroep doet op behandeling.
Gedurende de onderzoeks- en ontwikkelperiode is gebleken dat de terugval van patiënten na de detoxificatie zeer groot is. Het ministerie van VWS is dan ook voornemens de ontwikkeling van een intensieve vervolgbehandeling te stimuleren om deze terugval te voorkomen.
Wordt GHB door drugshonden gedetecteerd en is inzet daarvan een succesvol preventief middel naar uw oordeel? Zo ja, hoeveel honden zijn nu beschikbaar? Zijn er ook nog andere preventieve middelen die kunnen worden ingezet en wat zijn de daarvan te verwachten effecten?
De politie beschikt niet over honden die GHB kunnen detecteren. Preventieve middelen die kunnen worden ingezet lopen uiteen van voorlichting tot doelgroepgerichte aanpak. De voorlichting over drugs van het Trimbos-instituut en de instellingen voor verslavingszorg gaat specifiek in op GHB en de mogelijke gezondheidsrisico’s van dit middel. Zij waarschuwen voor de gezondheidsrisico’s met folders, factsheets en via sites, zoals bijv. www.drugsinfoteam.nl, een GHB folder en www.uitgaanalcoholdrugs.nl.
Voor persoonlijke informatie en advies kunnen de jongeren direct vragen stellen aan professionals via de alcohol en drugsinfolijn en via de chatservice van het Trimbos-instituut en sociale media als facebook en twitter.
De GGD-Amsterdam is in samenwerking met Jellinek/Arkin en Unity in 2012 gestart met een voorlichtingscampagne die gericht is op het uitgaanspubliek en die tot doel heeft «out gaan» te voorkomen.
In enkele regio’s waar GHB-gebruik relatief vaker wordt gesignaleerd, zoals Heerenveen en West-Brabant, werken gemeente, verslavingszorg, jongerenwerk en andere instanties aan een gezamenlijke doelgroepgerichte aanpak. Een dergelijke lokale maatwerkaanpak blijkt volgens Verslavingszorg Noord Nederland effectief te zijn.
Deelt u de mening dat streng dient te worden opgetreden tegen het gebruik van en de handel in GHB, nu deze drug op lijst I van de Opiumwet voor komt? Heeft u voldoende instrumenten om effectief tegen het gebruik en de handel in GHB en de grondstoffen daarvoor op te treden?
Ik deel de mening dat er ferm dient te worden opgetreden tegen de productie van en handel in GHB. Het bestrijden van de productie van en handel in synthetische drugs, waaronder GHB, is dan ook opnieuw een prioriteit binnen de aanpak van georganiseerde (drugs)criminaliteit (zie het Nationaal Dreigingsbeeld 2012 en de beleidsreactie daarop die op 13 maart 2013 aan uw Kamer zijn gezonden).
Voor de volledigheid merk ik op dat het gebruik van Opiumwetmiddelen niet strafbaar is gesteld om de toeleiding naar zorg niet te frustreren. Voor de preventie van het gebruik van GHB verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4.
Zoals ik reeds in de antwoorden op eerdere Kamervragen2 heb opgemerkt staat GHB sinds mei 2012 op lijst 1 van de Opiumwet. Hiermee heeft het Openbaar Ministerie voldoende juridische instrumenten voor de vervolging ter zake van de productie en de handel in GHB. Ten aanzien van GBL kan het Openbaar Ministerie slechts optreden als GBL wordt gebruikt als precursor voor de productie van GHB. Het voorhanden hebben van GBL voor inname in pure vorm is echter niet strafbaar.
Hoeveel geld wordt er verdiend met de handel in GHB? Hoeveel van dat geld wordt als wederrechtelijk verkregen voordeel ontnomen? Ziet u kansen om dit bedrag te verhogen door een effectievere aanpak van de handel in GHB?
Het is bij het Openbaar Ministerie bekend dat er aanzienlijke bedragen kunnen worden verdiend met de handel in GHB. Informatie over het wederrechtelijk verkregen voordeel in GHB-zaken kan niet uit de bedrijfsprocessensystemen van het Openbaar Ministerie worden gegenereerd. Een handmatige inventarisatie zou veel tijd en capaciteit vergen. In elke (drugs)zaak worden de mogelijkheden tot het ontnemen van wederrechtelijk verkregen voordeel geïnventariseerd en, indien mogelijk en opportuun, wordt daartoe overgegaan.
Wat is nodig om verslaafden succesvol te behandelen en welke financiële middelen gaan hiermee gepaard? Hoeveel kost de verslaving met betrekking tot GHB de overheid jaarlijks? Hoe zou de voorlichting over de risico’s van GHB kunnen worden verbeterd, zonder dat overheid dit (alleen) op zich neemt?
Voor de behandelprotocollen verwijs ik naar het antwoord op vraag 3. De kosten voor een klinische GHB-detox behandeling bedragen ongeveer € 10.000 per behandeling; de kosten voor een ambulante vervolgbehandeling ongeveer € 1.500.
Overheidsuitgaven met betrekking tot de preventie van problematisch middelengebruik en de behandeling daarvan zijn niet specifiek te herleiden tot één middel, in dit geval GHB. Dat de voorlichting over de risico’s van GHB, zoals via verslavingszorginstellingen, GGD’s, het Trimbos instituut, Unity en organisatoren van party’s op potentiële gebruikersgroepen is gericht, acht ik voldoende.
Kent u met GHB vergelijkbare middelen, zoals het middel dat in Oost-Europa bekend staat als «Krokodil» («Crocodile» of «Croc») en dat bestaat uit desormorfine, verfverdunner en zoutzuur? Is dit middel al een probleem in Nederland? Zo ja, wat kunt u daaraan doen? Hoe bereidt u zich voor op een (verdere) introductie van dit levensgevaarlijke middel?
Het middel Krokodil is mij bekend, vooral vanwege de afschuwelijke verwondingen die na gebruik kunnen optreden. Voor zover mij bekend is dit middel alleen in Rusland in omloop. Het middel vormt geen probleem in Nederland. Door lokale markten van illegale drugs adequaat te blijven monitoren via het Drugs Informatie en Monitoring Systeem (DIMS) en internationale markten via de EMCDDA, bereiden we ons voor op de eventuele introductie van gevaarlijke middelen en kan, indien nodig, het aan DIMS gekoppelde Red Alert waarschuwingssysteem geactiveerd worden.
Het bericht ‘Banken te laks met de aanpak van cybercrime’ |
|
Aukje de Vries (VVD), Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Banken te laks met aanpak van cybercrime»?1
Ja.
Waarom werken de banken volgens u onvoldoende mee aan het tegengaan van cybercriminaliteit terwijl de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) aangeeft zich niet in uw kritiek te herkennen? Kunt u de verschillen in opvatting verklaren?
De samenwerking met de bankensector is goed. Er zijn geregeld contacten, ook op technisch niveau, als het gaat om detectie. Technische maatregelen leveren ook successen op: de Nederlandse Vereniging van Banken heeft op 2 april 2013 bericht dat de fraude met internetbankieren in de tweede helft van 2012 met 60% is gedaald ten opzichte van de eerste helft van 2012.2
Gezien de ernst van de dreiging van cybercrime moet evenwel over de hele linie een nog grotere inspanning dan nu al het geval is worden geleverd, ook door de bancaire sector. Ik wil de samenwerking verder uitbouwen en gezamenlijk optrekken om de huidige en komende problemen het hoofd te bieden. Er is met name winst te behalen in de operationele samenwerking met het bedrijfsleven. Samen met het bedrijfsleven, waaronder de banken, ga ik daarom de komende jaren investeren in verbeterde signalering, detectie en informatie-uitwisseling. Er is hierover geen verschil van opvatting, zoals onder andere mag blijken uit de brief die de Minister van Financiën en ik uw Kamer op 16 april 2013 stuurden naar aanleiding van de recente DDOS-aanvallen op enkele Nederlandse banken en de operationele maatregelen die wij naar aanleiding daarvan in ons onderlinge overleg van 15 april 2013 hebben genomen. Zoals vermeld in deze brief zal door de banken een liaison in het Nationaal Cyber Security Centrum worden geplaatst om de intensieve samenwerking te bestendigen.
Met de groep publieke en private partijen die in het in vraag 1 aangehaalde bericht wordt genoemd, doelde ik op de bestaande Electronic Crimes Taskforce (ECTF).
Wat is voor u de aanleiding geweest een werkgroep in te richten om digitale aanvallen op bankrekeningen van consumenten tegen te gaan terwijl sinds 2011 de Korps landelijke Politiediensten (KLPD), het Landelijk Parket, de banken en Centre for Protection of the National Infrastructure (CPNI.NL) samenwerken in de Electronic Crimes Taskforce (ECTF) die zich richt op het voorkomen en aanpakken van digitale criminaliteit zoals fraude met internetbankieren? Wat is de toegevoegde waarde van de werkgroep? Waarom bent u niet tevreden over de houding van de banken in dit overleg?
Zie antwoord vraag 2.
Welke afspraken zijn er gemaakt tussen de overheid en de banken over de aanpak van cybercrime? Komen de banken de gemaakte afspraken na? Zijn volgens u de gemaakte afspraken voldoende om cybercrime te bestrijden, zo nee, op welke onderdelen zouden de afspraken moeten worden aangepast?
Banken en overheid werken in de strijd tegen cybercrime op vele verschillende fronten met elkaar samen, onder andere in verbanden zoals de ECTF en het skimmingpoint. De daar gemaakte afspraken worden nagekomen door de deelnemende partijen. Daarnaast wordt door de financiële sector op constructieve wijze samengewerkt binnen het Information Sharing and Analysis Centre (ISAC) voor de financiële sector. Deze Financial-ISAC, waarbinnen publieke en private partijen samenwerken door het delen van informatie en kennis over ICT-kwetsbaarheden en -dreigingen in het digitale domein, is aangesloten bij het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC).
Een terrein waar nog winst te boeken valt is het werken met zogenaamde barrièremodellen. Bij het werken met barrièremodellen heeft de overheid een leidende rol. Binnen een barrièremodel wordt gedetailleerd bekeken hoe een criminele organisatie of een crimineel verdienmodel werkt. Hierdoor kan worden nagegaan waar de criminele organisatie of het criminele model het meest kwetsbaar is. Op basis daarvan kan worden bepaald welke partij uit het samenwerkingsverband zo effectief mogelijk kan ingrijpen. Opsporing en vervolging zijn ultimum remedium. Eerst moeten we er met elkaar alles aan hebben gedaan om zaken veiliger te maken en gebruikers bewuster. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vragen 2 en 3.
Klopt het dat sinds vorig jaar banken datalekken en hackersaanvallen verplicht moeten melden? Zo ja, hebben de banken zich aan de meldplicht gehouden? Heeft u zich al een keer genoodzaakt gezien uw bevoegdheden aan te wenden omdat banken zich niet hielden aan de meldplicht, zo ja, kunt u toelichten in welke situaties hier sprake van is geweest?
Banken moeten al geruime tijd op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft) incidenten verplicht melden aan De Nederlandse Bank (DNB). Een incident op grond van de Wft is een gedraging of gebeurtenis die een ernstig gevaar vormt voor de integere bedrijfsuitoefening. Datalekken en hackersaanvallen die kwalificeren als incident, moeten dus worden gemeld aan DNB. Voor zover DNB kan overzien wordt de meldplicht door de banken nageleefd. DNB ontvangt enkele meldingen per jaar van DDOS-aanvallen op Nederlandse banken.
In aanvulling op de hiervoor beschreven meldplicht wordt momenteel door het ministerie van Veiligheid en Justitie gewerkt aan twee wetsvoorstellen. In het eerste wetsvoorstel worden onder andere banken verplicht om datalekken (inbreuken op beveiligingsmaatregelen voor persoonsgegevens) te melden aan het College bescherming persoonsgegeven (CBP). In het tweede wetsvoorstel worden banken verplicht om inbreuken op de veiligheid en integriteit van hun informatiesystemen die het betalings- of effectenverkeer onderbreken en een (potentieel) maatschappelijk ontwrichtende werking hebben, te melden aan het NCSC (dit betreft de security breach notification).
Vormt naming en shaming een risico ten opzichte van het belang via het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) te weten welke aanvallen en lekken er zijn om gerichter de cybercrime te kunnen aanpakken en meer kennis te kunnen vergaren? Is het te verkiezen dat bedrijven in vertrouwen hun lekken kunnen melden in plaats van verzwijgen uit angst voor negatieve publiciteit?
Naming en shaming zijn geen onderdeel van uitgangspunten van de security breach notification die ik naar aanleiding van de motie Hennis-Plasschaert3, in samenwerking met het Ministerie van Financiën, aan het uitwerken ben. Het is van belang om informatie te delen met het NCSC zodat gewerkt kan worden aan het verminderen van kwetsbaarheden en indien noodzakelijk hulp geboden kan worden. In mijn brief van 6 juli 20124 heb ik dan ook aangegeven dat vertrouwelijkheid en de door het NCSC te bieden hulp belangrijke uitgangspunten zijn bij de uitwerking van de wettelijke meldplicht. Het wetsvoorstel hieromtrent zal spoedig in consultatie gebracht worden.
Het bericht ‘Nederland groot en snel groeiend leverancier jihadstrijders’ en het rapport ‘Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland’ |
|
Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nederland groot en snel groeiend leverancier jihadstrijders»1 en het rapport «Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland»?2
Ja.
Is het waar dat het aantal personen dat zich vanuit Europa aansluit bij de jihadstrijders in Afghanistan, Somalië en Syrië voor een groot deel Nederlandse jongeren, althans Nederlandse personen betreft? Om welke aantallen gaat het?
In de afgelopen jaren hebben zich in totaal naar schatting ongeveer honderd Nederlandse ingezetenen aangesloten bij de jihadstrijd, vooral in Syrië maar ook in gebieden als Afghanistan, Pakistan en Somalië. Precieze aantallen zijn voor Europa niet te geven, bovendien fluctueert het aantal. Het is echter niet aannemelijk dat Nederland wat jihadreizigers betreft uit de pas zou lopen met diverse andere Europese landen.
Kunt u aangeven waarom Nederlandse personen in deze groep zijn oververtegenwoordigd?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de risico’s voor de veiligheid van Nederlandse personen en/of instellingen op het moment dat deze Nederlandse jihadstrijders terugkeren in Nederland?
Terugkerende jihadstrijders kunnen anderen inspireren tot radicalisering en jihadgang en hen daarbij faciliteren. Ze hebben de kennis hoe de gebieden te bereiken en beschikken over contacten met jihadistische groepen daar. Verder hebben vele terugkeerders strijdervaring en kennis over wapens en explosieven opgedaan. Sommigen van hen kunnen zeer radicaal, getraumatiseerd en in hoge mate geweldsbereid zijn. In dat geval kunnen zij een gevaar zijn voor personen en objecten in Nederland.
Kunt u aangeven in hoeverre deze jongeren, als zij tezamen met jihadstrijders ten strijde trekken, deelname aan een criminele organisatie kan worden verweten?
Van deelneming aan een organisatie als bedoeld in de art. 140 en 140a Sr kan slechts dan sprake zijn, indien de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteuning geeft aan, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in die artikelen bedoelde oogmerk.
Staan de groeperingen waarbij zij zich aansluiten op de terreurlijst van de Europese Unie dan wel Nederland?
Nee.
Zijn de huidige juridische mogelijkheden afdoende hen, in geval van deelname aan de strijd via een terroristische organisatie, het staatsburgerschap te ontnemen analoog aan wat in vroeger tijden «in vreemde krijgsdienst» heette?
Nee. Bij personen die in bezit zijn van de Nederlandse nationaliteit kan het Nederlanderschap worden ingetrokken als de betrokkene onherroepelijk is veroordeeld wegens een terroristisch misdrijf. Voorwaarde is dat de betrokkene naast de Nederlandse nationaliteit ook nog een andere nationaliteit bezit. Intrekking is niet mogelijk als staatloosheid daarvan het gevolg is.
De huidige regelgeving ter zake «vreemde krijgsdienst» bevat weliswaar een verliesbepaling, echter deze geldt in bedoelde gevallen niet.
Er is sprake van automatisch verlies van de Nederlandse nationaliteit in het geval van vrijwillige krijgsdienst bij een staat die betrokken is bij gevechtshandelingen tegen het Koninkrijk der Nederlanden dan wel tegen een bondgenootschap waarvan het Koninkrijk lid is. De Nederlandse nationaliteit vervalt niet als dit staatloosheid tot gevolg heeft. Deelname aan legers van opstandelingen, guerillagroeperingen of anderszins paramilitaire groepen valt er niet onder. Een daartoe strekkend voorstel is verworpen op 17 februari 2000 (TK 1999–2000, 25 891, nr. 15).
Het Europees Nationaliteitsverdrag, waarbij Nederland sinds 1 juli 2001 partij is, staat alleen het opnemen toe van een verliesbepaling wegens het vrijwillig in vreemde krijgsdienst treden en deze mogelijkheid is in de wet opgenomen. Het in een burgeroorlog betrokken zijn bij handelingen van opstandelingen tegen een regime leidt dus niet tot verlies van het Nederlanderschap.
Welke mogelijkheden bestaan er deze personen bij terugkomst in Nederland te detineren en te vervolgen? Wat zijn de slagingskansen van een dergelijke vervolging en welke juridische waarde kan er in dat verband worden toegekend aan de ambtsberichten van de zijde van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD)?
Voor het eerste gedeelte van de vraag verwijs ik u graag naar de brief aan uw Kamer met de beleidsopvolging op het 32e Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) (29 754, nr. 217). Ik verwijs u in het bijzonder naar onderdeel 2 (opsporing en vervolging) van deze brief.
De AIVD kan via ambtsberichten informatie omtrent vermeende strafbare feiten aan het Openbaar Ministerie geven. De wettelijke bevoegdheid voor het verstrekken van deze ambtsberichten is gelegen in art. 36 t/m art. 38 van de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten 2002 (WIV 2002). Volgens jurisprudentie van het Hoge Raad (HR 5 september 2006, NJ 2007, 336) kan AIVD-informatie worden gebruikt als startinformatie voor het instellen van een strafrechtelijk onderzoek. Ook kan door de AIVD vergaard materiaal als bewijs in een strafzaak worden gebruikt. De strafrechter zal van geval tot geval met de nodige behoedzaamheid moeten beoordelen of het overgedragen materiaal, gelet op de beperkte mogelijkheden tot toetsing van de betrouwbaarheid, tot het bewijs kan meewerken (HR 15 november 2011, LJN BP7544).
Kunt u toezeggen dat de Nederlandse nationaliteit van deze personen, binnen de juridische mogelijkheden, zoveel mogelijk zal worden ontnomen? Is hiervoor een veroordeling noodzakelijk of kan een dergelijke intrekking ook reeds na een ambtsbericht van de AIVD volgen?
Bij personen die naast de Nederlandse nationaliteit over een tweede nationaliteit beschikken kan het Nederlanderschap worden ingetrokken als betrokkene onherroepelijk is veroordeeld wegens een terroristisch misdrijf. De wet eist voor de intrekking van de nationaliteit namelijk een onherroepelijke veroordeling. Tijdens de behandeling in de Tweede Kamer van deze bevoegdheid tot intrekking, is duidelijk geworden dat een veroordeling voor een misdrijf dat een ernstige schending vormt van de internationale rechtsorde wordt beschouwd als een ernstige schending van de essentiële belangen van het Koninkrijk (TK 2009–2010, 31 813, nr. 27). De schending van de essentiële belangen van het Koninkrijk is de grondslag in het Europees Nationaliteitsverdrag om de bevoegdheid tot intrekking van de nationaliteit in de Rijkswet op het Nederlanderschap op te nemen. Niet op voorhand is te zeggen of in elk individueel geval sprake zal zijn van het nemen van een beschikking waarbij het Nederlanderschap wordt ingetrokken, dat hangt af van de omstandigheden van het geval.
Is het juridisch mogelijk te komen tot een sanctie op het zonder toestemming reizen naar een specifiek door de overheid aangewezen gebied, een soort omgekeerd visum dat verder reikt dan een negatief reisadvies? Welke rol speelt daarbij het ambtsbericht van de AIVD? Kan een dergelijk verbod preventieve werking hebben op de jongeren die op dit moment naar Syrië reizen? Welke wetswijzigingen zijn daarvoor noodzakelijk?
Welke maatregelen bent u van plan te nemen en ziet u hierbij ook nog ruimte voor maatregelen in de preventieve sfeer?
Het bericht ‘Criminele Roma-families zetten eigen kinderen in’ |
|
Malik Azmani (VVD), Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Criminele Roma-families zetten eigen kinderen in»?1
Ja.
Is het waar dat Roma-kinderen worden ingezet bij criminele activiteiten, zo ja, om welke activiteiten gaat het en om welke aantallen kinderen?
Uit onderzoek dat de Politieacademie in mijn opdracht verrichtte blijkt dat inderdaad het geval te zijn. Al vanaf jonge leeftijd blijken zowel jongens als meisjes betrokken bij het plegen van vermogensdelicten, zoals winkeldiefstal, zakkenrollerij en woninginbraken. Daarnaast is van (personen uit) deze gezinnen bekend dat zij zich bezighouden met bedrijfsinbraken, oplichting, fraude, afpersing en babbeltrucs aan de deur of bij pinautomaten. Binnen sommige families worden kinderen door familieleden van jongs af aan systematisch opgeleid in verschillende vormen van vermogenscriminaliteit. Deze kinderen vormen daarmee een belangrijke inkomstenbron. Daar komt een andere zorgwekkend aspect bij: de terugbetaling van de bruidsschat door meisjes die zijn uitgehuwelijkt. De bedragen zijn dermate hoog, dat deze meisjes zich gedwongen zien om dit via crimineel gewin terug te betalen. Ik heb geen inzicht in de aantallen en schaal waarop dit gebeurt.
Kunt u de waarde aangeven van het geld en van de goederen die worden ontvreemd met de inzet van deze kinderen bij strafbare feiten?
Nee, ik heb daar geen inzicht in.
Wat is de consequentie van het betrekken van deze kinderen bij strafbare feiten voor de slagingskans van de strafvervolging van de ouders? Is het waar dat deze kinderen kort na de aanhouding weer moeten worden vrijgelaten? In hoeverre bemoeilijkt dit de bewijsgaring?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 4 van de leden Marcouch en Oosenbrug (beiden PvdA) over de inzet door hun ouders van minderjarige kinderen voor het plegen van misdrijven (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 2280).
Deelt u de mening dat criminaliteit te allen tijde hard dient te worden aangepakt en bestraft en dat winsten uit criminaliteit moeten worden ontnomen en dat het niet zo kan zijn dat de inzet van kinderen bij strafbare feiten de vervolging van hun ouders en/of de ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel bemoeilijkt?
Ja.
Welke maatregelen acht u nodig om de strafvervolging en/of de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in dit soort zaken te vergemakkelijken? Acht u deze maatregelen vanuit juridisch oogpunt haalbaar?
Voor de mogelijkheden om ouders te vervolgen die hun kinderen opdracht hebben gegeven om strafbare feiten te plegen verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4 van de leden Marcouch en Oosenbrug (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 2280). Er zijn geen bijzondere moeilijkheden bij het ontnemen van wederrechtelijk verkregen voordeel in dergelijke zaken. Als de wederrechtelijk verkregen goederen in beeld zijn gebracht dan kunnen deze ook indien ze bij de ouders berusten worden ontnomen.
Is het waar dat het toezicht vanuit Nederland op deze Roma-kinderen niet effectief kan plaatsvinden, omdat de ouders van deze kinderen de kinderen uitschrijven uit de Gemeentelijke Basisadministratie en hen in het buitenland inschrijven? Zo ja, waar is een wijziging van regelgeving noodzakelijk?
Als kinderen bij de GBA zijn uitgeschreven maar feitelijk nog wel in Nederland wonen dan wordt de hulpverlening hierdoor inderdaad bemoeilijkt. Voor het uitschrijven van kinderen uit het GBA en een eventuele aanpassing van de wetgeving hierover verwijs ik naar het antwoord op vragen 7, 8 en 9 van de leden Marcouch en Oosenbrug (beiden PvdA) over de inzet door hun ouders van minderjarige kinderen voor het plegen van misdrijven (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 2280).
Is het waar dat het mogelijk is kinderen in het GBA in te schrijven die niet daadwerkelijk bestaan? Hoeveel geld wordt hiermee ten onrechte aan kinderbijslag en andere toeslagen uitgekeerd? Ziet u nog mogelijkheden die bedragen te verhalen op de ouders?
Het is voorgekomen dat er kinderen worden aangegeven bij de ambtenaar burgerlijke stand die niet bleken te bestaan. Waar deze gevallen zijn gesignaleerd zijn zij rechtgezet bij de burgerlijke stand en bij de GBA. De FIOD is ingeschakeld in verband met onterecht uitgekeerde kinderbijslag en andere toeslagen. Ik heb geen inzicht in de vraag hoeveel geld hiermee ten onrechte is uitgekeerd. Anders dan in de rapportage over Nieuwegein gesteld wordt, is het overigens volgens de wet op de burgerlijke stand verplicht om een verklaring van een arts of verloskundige te vragen bij het erkennen van een ongeboren vrucht of het opmaken van een geboorte akte. In de circulaire zal ik dit ook nogmaals onder de aandacht brengen van gemeenten.
Deelt u de mening dat het niet zo kan zijn dat Nederlandse regelgeving de inzet van kinderen bij criminele activiteiten faciliteert, althans ertoe bijdraagt dat deze kinderen niet tegen hun ouders kunnen worden beschermd, en dat de regelgeving desnoods moet worden aangepakt teneinde dit soort activiteiten te bestrijden?
Uiteraard moet onze wetgeving het mogelijk maken om kinderen tegen kwaadwillende ouders te beschermen en crimineel gedag aan te pakken. Het in antwoord op vraag 2 genoemde rapport, dat de Politieacademie in mijn opdracht heeft opgesteld, bevat veel kennis en aanbevelingen om de problemen met Roma-families aan te pakken. In een gezamenlijk programma met mijn collega van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gaan wij deze aanbevelingen omzetten in maatregelen. In antwoord op een verzoek van uw Vaste Kamercommissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 21 maart 20132 zal uw Kamer meer uitgebreid over dit programma geïnformeerd worden.
Welke maatregelen gaat u nemen naar aanleiding van dit nieuwsbericht en/of deze vragen?
Zie antwoord vraag 9.
Is het bekend of deze ouders in het bezit zijn van een Nederlandse nationaliteit of die van een andere EU lidstaat? Welke lidstaten zijn dit en om hoeveel personen gaat het?
Dat is mij niet bekend.
Wat zijn de mogelijkheden deze personen tot ongewenst vreemdeling te verklaren en/of een inreisverbod te geven? Gaat u van deze mogelijkheden gebruik maken?
Voor vreemdelingen geldt dat na een onherroepelijke veroordeling voor een misdrijf aan de hand van een glijdende schaal wordt getoetst of het verblijfsrecht kan worden beëindigd. De glijdende schaal legt een verband tussen de duur van het rechtmatig verblijf in Nederland en de opgelegde straf: hoe langer het rechtmatig verblijf in Nederland heeft geduurd, hoe hoger de opgelegde straf moet zijn om tot verblijfsbeëindiging over te gaan. Nadat het rechtmatig verblijf is beëindigd krijgt de vreemdeling een inreisverbod of wordt hij ongewenst verklaard, waarna hij uit Nederland wordt verwijderd. Overigens geldt voor veel Roma dat zij de Nederlandse nationaliteit of die van een andere EU-lidstaat hebben, waarmee het voorgaande niet op hen van toepassing is.
Berichten vanuit Oostenrijk met betrekking tot signalen van matchfixing in Nederland |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Oostenrijkse wedkantoren willen onderzoek naar wedstrijden Eredivisie»?1
Ja.
Weet u dat via het waarschuwingssysteem van Oostenrijkse wedkantoren ook Nederlandse wedstrijden naar voren zijn gekomen in verband met ongewone wedtransacties? Zo ja, waarvan bent u op de hoogte? Zo nee, waarom niet?
Ik heb dit via de media vernomen. Navraag bij de Oostenrijkse organisatie van wedkantoren heeft echter geleerd dat informatie over de bedoelde wedstrijden uit de eredivisie niet door deze organisatie is verstrekt. Voorts werd bericht dat er geen waarschuwingssysteem van Oostenrijkse wedkantoren bestaat. Aangezien de analyse van de voormalige werknemer van de UEFA gebaseerd schijnt te zijn op informatie uit dit vermeende waarschuwingssysteem, moet de bruikbaarheid hiervan voor ons eigen onderzoek naar matchfixing worden betwijfeld. Het is uiteraard aan de onderzoekers om te beoordelen welke informatie zij nuttig en betrouwbaar achten.
Sinds 2009 worden alle Eredivisie- en Jupiler League wedstrijden door UEFA geanalyseerd door het zogeheten Betting Fraud Detection System (BFDS). Bij verdachte gokbewegingen ontvangt de KNVB, via de UEFA, een rapportage. In 2011 zijn ook de wedstrijden waarover Business News Radio (BNR) bericht, door het BFDS geanalyseerd. Het betreft de wedstrijden FC Volendam – Fortuna Sittard (op 8 april 2011) en FC Eindhoven – FC Volendam (op 29 april 2011). Het BFDS heeft destijds geen verdachte gokbewegingen, voorafgaand of tijdens voornoemde, wedstrijden ontdekt. Op verzoek van de KNVB hebben deskundigen van UEFA nogmaals de twee genoemde wedstrijden bekeken. Ook in tweede instantie zijn geen afwijkende of onregelmatige bewegingen in de gokpatronen gezien.
Acht u het mogelijk dat de genoemde informatie uit Oostenrijk van belang kan zijn voor het lopend onderzoek over matchfixing in Nederland? Zo ja, hebben de onderzoekers deze gegevens tot hun beschikking of hoe kunnen zij die krijgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hebben de onderzoekers naar matchfixing in Nederland contact met de in het bericht genoemde voormalige werknemer van de UEFA en onderzoeker van goksyndicaten? Zijn zij op de hoogte van zijn analyse dat een aantal Nederlandse voetbalwedstrijden verdacht zijn en nader onderzoek vergen? Zo nee, waarom niet? Kan deze analyse dan niet van belang zijn voor het onderzoek naar matchfixing in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.