De militaire opbouw in Zuid-Libanon, van de met Iran samenspannende islamitische terreur- en jihadbeweging Hezbollah |
|
Raymond de Roon (PVV), Wim Kortenoeven (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de artikelen «IDF reveals Hezbollah’s deployment»1, «Hezbollah readying for urban war in southern Lebanon, IDF warns»2 en «IDF reveals intel on huge Hezbollah arms stockpile in southern Lebanon»?3
Ja.
Deelt u de mening, dat de legering van jihadeenheden van Hezbollah in Zuid-Libanon een schending is van VN-Veiligheidsraadresolutie 1701 (2006), waarin gesproken wordt van een «Permanent Ceasefire to Be Based on Creation Of Buffer Zone Free of Armed Personnel Other than UN, Lebanese Forces»?4
De berichten over bewapening van Hezbollah geven aanleiding tot zorg. Nederland heeft zich om deze reden altijd sterk gemaakt voor de naleving van verplichtingen voortvloeiende uit VN-Veiligheidsraadresoluties en heeft betrokken partijen, wanneer en waar mogelijk, hierop aangesproken. Dit geldt niet alleen voor resolutie 1 701 maar ook voor resolutie 1 559 (2004), die beide oproepen tot ontwapening van milities in Libanon.
Is het u bekend, dat Hezbollah in Zuid-Libanon, een gebied dat onder het gezamenlijk toezicht staat van de VN-Vredesmacht in Libanon UNIFIL en het Libanese leger, kan beschikken over een arsenaal van zo’n 40.000 door Iran en Syrië geleverde raketten, die het grootste deel van Israël kunnen bereiken?5
Aangenomen mag worden dat Hezbollah beschikt over een substantiële militaire capaciteit. De omvang ervan is echter onbekend. De VN heeft geen mandaat om de exacte capaciteit zelf te kunnen verifiëren.
De Secretaris-generaal van de VN geeft in zijn rapportage aan de Veiligheidsraad van de VN (S/2010/352) d.d. 1 juli 2010 aan dat de VN bekend is met berichten dat Hezbollah raketten zou hebben ontvangen van Syrië. In samenwerking met de Libanese autoriteiten onderzoekt UNIFIL claims van illegaal wapenbezit zodra zij hierover specifieke informatie ontvangt. Tot nu toe heeft UNIFIL geen bewijs gevonden voor illegale wapeninvoer in deze regio.
Deelt u de mening, dat het – mede door Nederlandse marineschepen gecontroleerde – wapenembargo tegen Hezbollah volledig heeft gefaald? Zo neen, waarom niet?
De regering deelt deze mening niet.
Nederlandse marineschepen hebben van 15 december 2006 tot 1 maart 2008 deelgenomen aan de Task Force van UNIFIL die tot doel heeft de ondersteuning van de Libanese Armed Forces (LAF) in het tegengaan van illegale invoer van wapens en wapenmateriaal over zee. Ter illustratie kan ik u wijzen op het feit dat tijdens de Nederlandse deelname de Maritieme Task Force ruim 13 000 schepen heeft ondervraagd, waarvan 1 714 schepen door de Nederlandse marineschepen werden geïnterpelleerd. Hierbij werd verdachte scheepvaart begeleid en overgedragen aan de Libanese autoriteiten. In deze periode hebben de Libanese autoriteiten geen illegale wapenleveranties over zee waargenomen.
De regering stelt vast dat de activiteiten van de Maritieme Task Force van UNIFIL hiermee een belangrijk onderdeel vormen van de ondersteuning van het algehele toezicht op alle invoermogelijkheden.
Voor wat betreft de overige activiteiten die UNIFIL ontplooit ter ondersteuning van het ten uitvoer leggen van de verplichtingen voortvloeiende uit resolutie 1701, verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 5.
Deelt u de mening dat UNIFIL andermaal volledig heeft gefaald in het uitvoeren van haar opdracht om de Libanese regering te assisteren bij het ontwapenen en uit Zuid-Libanon weren van milities? Zo neen, waarom niet?
De regering deelt deze mening niet. Wel erkent de regering dat de veiligheidssituatie in Zuid-Libanon vraagt om de niet aflatende aandacht van de internationale gemeenschap.
UNIFIL heeft mede tot taak het assisteren van het Libanese leger bij het weren van wapens en het ontwapenen van milities. Deze samenwerking geschiedt naar volle tevredenheid van de Libanese regering. Al met al heeft UNIFIL er in hoge mate toe bijgedragen dat het al bijna vier jaar rustig is in Zuid-Libanon.
Libanon is op grond van genoemde VN-veiligheidsraadresoluties gehouden uitvoering te geven aan het ontwapenen van milities. Nederland acht van groot belang dat UNIFIL de Libanese regering bijstaat in het bereiken van deze doelstelling, maar stelt vast dat een duurzame oplossing uiteindelijk langs politieke weg moet worden gevonden, geleid door de Libanese regering. Dat laatstgenoemde zich hiervan bewust is blijkt uit het feit dat zij, in het begin van dit jaar aangenomen regeringsverklaring, zich gecommiteerd heeft aan de naleving van deze resoluties.
De regering heeft dit proces in gang gezet door het onderwerp te behandelen in de «Libanese National Dialogue»: een politiek proces dat onder leiding staat van de Libanese president en belangrijke maatschappelijke kwesties adresseert. Tijdens een bijeenkomst op 9 maart jl. hebben de commissieleden besloten tot het gezamenlijk opstellen van een nationale defensiestrategie, die tevens de ontwapening van Hezbollah adresseert. De VN heeft de leden aangemoedigd het nodige te doen in lijn met de VN-veiligheidsraadresoluties 1 559 en 1 701 en voortvarendheid te betrachten op dit dossier. Nederland onderschrijft het belang dat de VN hieraan hecht.
Deelt u de mening, dat het primair de verantwoordelijkheid van de Libanese regering is om uitvoering te geven aan VN-resolutie 1701 m.b.t. het ontwapenen en weren van Hezbollah? Zo ja, bent u dan bereid die regering te waarschuwen, dat zij verantwoordelijk is voor de catastrofale gevolgen van het tussen haar eigen burgers laten vestigen van een jihadstrijdmacht die tot verklaard doel heeft de Joodse staat aan te vallen en zelfs te vernietigen?
Voor wat betreft de positie van Hezbollah wijs ik u erop dat deze organisatie ook is vertegenwoordigd in de huidige regering. Het kabinet van Nationale eenheid onder leiding van Premier Hariri (zoon van de vermoorde oud-premier Rafiq Hariri) kwam tot stand na democratische verkiezingen die, aldus de waarnemingsmissie van de EU, ordelijk en vreedzaam verliepen. Dat de uitkomst van deze verkiezingen ook met zich meebracht dat in deze regering twee ministers zitting nemen die lid zijn van Hezbollah, geeft aan dat deze groepering de politieke steun geniet van een substantieel deel van de bevolking.
Of de participatie van Hezbollah tot positieve ontwikkelingen zal leiden, zoals het afzweren van geweld en het nakomen van verplichtingen o.g.v. resoluties van de VN Veiligheidsraad, moet nog blijken. Belangrijk is dat de Libanese regering zich in de aangenomen regeringsverklaring uitdrukkelijk verbonden heeft met resolutie 1701. De President, de Premier en de Minister van Defensie hebben deze verbondenheid nog eens nadrukkelijk onderstreept naar aanleiding van recente incidenten waarbij UNIFIL-soldaten door de plaatselijke bevolking in het zuiden van het land gehinderd werden in de uitvoering van verkenningsmissies.
Zoals aangegeven: Nederland hecht sterk aan de naleving van genoemde VN Veiligheidsraadresoluties.
Deelt u de mening dat Israël, gezien het systematisch in gebreke blijven van de Libanese regering en UNIFIL, het recht heeft met militaire middelen de illegale en voor Israël letterlijk levensgevaarlijke militaire opbouw van de islamitische terreur- en jihadbeweging Hezbollah ongedaan te maken? Zo neen, waarom niet?
Op grond van het Handvest van de VN zijn landen gerechtigd zich te verdedigen tegen een gewapende aanval. Partijen dienen bewogen te worden in dialoog hun geschillen uit te werken ten behoeve van het bewerkstelligen van een duurzame vrede. De internationale gemeenschap, waaronder Nederland, tracht hiervoor de voorwaarden te scheppen.
Exclusietesten voor Huntingtonpatiënten |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat ouders die mogelijk het Huntingtongen dragen en een gezonde baby willen, geen gebruik kunnen maken van embryoselectie, als zij niet ook zelf te weten willen komen of zij daadwerkelijk deze dodelijke ziekte zullen krijgen?1 Zo ja, kunt u aangeven waarom deze exclusietest in Nederland niet is toegestaan?
Ja, dat klopt feitelijk. Het referentiekader voor de beantwoording van deze vragen is de Beleidsbrief Ethiek (Kamerstukken II, 2006–2007, 30 800, nr. 183) en het standpunt PGD (Kamerstukken II, 2005–2006, 30 300 XVI, nr. 136), die het kabinet in missionaire status heeft vastgesteld.
Ouders dienen in Nederland bereid te zijn geïnformeerd te worden over hun eigen genetische situatie om in aanmerking te komen voor Preïmplantatie Genetische Diagnostiek (PGD) Bij een exclusietest worden alleen embryo’s teruggeplaatst die het betreffende gen van de niet-aangedane grootouder hebben. De ouders worden bij de exclusietest niet geïnformeerd over hun eigen genetische toestand. Ook hun behandelaars weten niets over de genetische situatie van de wensouders.
De exclusietest is in Nederland om verschillende redenen niet toegestaan. Voor PGD is altijd een IVF-behandeling nodig. In geval van de exclusietest worden IVF en PGD uitgevoerd, ook indien deze behandelingen helemaal niet noodzakelijk zijn, omdat bij beide ouders geen sprake is van de betreffende genetische aandoening. Dit betekent dat onnodig een kostbare en voor de vrouw belastende behandeling wordt ingezet om te voorkomen dat de wensouders geïnformeerd worden over hun eigen genetische status. De zwangerschap wordt dan met overbodige technische ingrepen tot stand gebracht. Deze ongewenste situatie zal zich bovendien blijven herhalen als de ouders de wens hebben om een tweede of derde kind te krijgen.
Is de exclusietest in andere landen wel toegestaan? Zo ja, om welke landen gaat het?
Ja, PGD na een exclusietest is in een aantal landen toegestaan. Het gaat onder meer om België, Frankrijk, Zweden, Spanje en het Verenigd Koninkrijk.
Deelt u de mening dat de exclusietest valt binnen de kaders van de Beleidsbrief Ethiek, en dat het uitvoeren van pre-implantatie genetische diagnostiek voor ouders die zelf niet willen weten of zij de ziekte van Huntington zullen krijgen dus mogelijk moet zijn?
In het kabinetsstandpunt PGD (Kamerstukken II, 2007–2008, 29 323, nr. 46) is geschetst binnen welke kaders PGD in Nederland kan worden uitgevoerd en welke afwegingen hierbij een rol spelen. Het gaat dan onder meer om afwegingen tussen de beschermwaardigheid van het leven en het belang van het toekomstig kind en de mogelijkheid tot het voorkómen van lijden bij dit kind.
In de beleidsbrief Ethiek zijn drie waarden geformuleerd voor het ethische beleid, te weten goede zorg, beschermwaardigheid van het leven en autonomie. De kaders van PGD dienen gelezen te worden in het licht van deze waarden. De uitvoering van de exclusietest valt daarmee niet binnen de Beleidsbrief Ethiek.
Wat gaat u doen om deze test zo spoedig mogelijk ter beschikking te stellen?
Ik ben niet voornemens de exclusietest in geval van PGD toe te staan.
Klopt het de exclusietest eerder wel was toegestaan in Nederland? Zo ja, waarom is het eerdere besluit teruggedraaid?
In 2003 is het academisch ziekenhuis Maastricht (azM) in het toenmalige Planningsbesluit klinisch genetisch onderzoek en erfelijkheidsadvisering aangewezen als het enige PGD-centrum in Nederland. De beroepsgroep gaf aan vragen te hebben over de indicatiestelling PGD. Daarom is in 2003 advies gevraagd aan de Gezondheidsraad. In 2006 is het standpunt over (het in januari 2006) gepubliceerde Gezondheidsraad-advies aan uw Kamer verzonden. Hierin werd aangegeven dat de exclusietest in Nederland niet toelaatbaar is. In 2005 heeft het azM eenmaal de exclusietest toegepast. Sinds deze standpuntbepaling is de exlusietest in Nederland niet meer toegepast.
Als de exclusietest niet is toegestaan voor ouders die niet willen weten of zij zelf de ziekte zullen krijgen, terwijl ouders die weten dat zij de ziekte van Huntington zullen krijgen wel aanspraak kunnen maken op Pre-implantatie Genetische Diagnostiek (PGD), wat is dan de argumentatie voor dit onderscheid?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 1, waarin ik aangeef waarom de exclusietest in Nederland niet is toegestaan.
Het bevel van de Inspectie voor de Gezondheid (IGZ) |
|
Renske Leijten |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw inhoudelijke reactie op het feit dat de Inspectie zich genoodzaakt ziet om HWW Zorg een bevel op te leggen, omdat de veiligheid van de bewoners nog steeds gevaar loopt?1
De IGZ heeft op vrijdag 2 juli 2010 een bevel gegeven aan HWW Zorg. Dit bevel was geldig voor 7 dagen. Binnen deze periode moest HWW Zorg de noodzakelijke verbeteringen die in het bevel stonden uitvoeren. Het feit dat de IGZ het nodig vond een bevel op te leggen aan HWW Zorg, betreur ik. Tegelijkertijd heeft de IGZ geconstateerd dat binnen de 7 dagen waarvoor het bevel gold HWW Zorg de opgelegde maatregelen heeft getroffen. Ik constateer dat in dit geval het instrument van het bevel een effectieve werking heeft gehad. Dit stemt mij tevreden over het gebruik van het instrument in deze situatie.
Herinnert u zich uw verontwaardiging over de toestand bij HWW Zorg, met name de BOPZ-afdeling? Vindt u het geven van een bevel, op straffe van een boete, niet een te lichte maatregel, aangezien de bewoners acuut gevaar lopen? Zo nee, waarom niet?2
Door het geven van een bevel is een zeer concrete opdracht aan HWW Zorg gegeven. HWW Zorg had 7 dagen de tijd om dit bevel uit te voeren. Bij het niet uitvoeren van het bevel is er de mogelijkheid een dwangsom of bestuursdwang toe te passen. Tevens is er de mogelijkheid het bevel na 7 dagen te verlengen. De zorginstelling ervaart, mede vanwege het publieke karakter van het bevel, voldoende druk om de opdracht die is bevolen uit te voeren. Door de IGZ is de uitvoering gecontroleerd door middel van onverwachte bezoeken. Kortom, ik zie geen aanleiding om het bevel als een te lichte maatregel in deze situatie te beschouwen.
Heeft HWW Zorg binnen de geldigheidstermijn het bevel van de Inspectie uitgevoerd? Zo nee, heeft u het bevel verlengd?
Ja, HWW Zorg heeft binnen de termijn de in het bevel genoemde maatregelen uitgevoerd. Op 5 juli is er uitvoerig verslag uitgebracht aan de Inspecteur-Generaal voor de Gezondheidszorg. Tevens zijn er door de IGZ twee onaangekondigde bezoeken gebracht op 7 juli aan woonzorgcentrum de Amethisthorst en aan woonzorgcentrum Moerwijk.
Na deze bezoeken was er geen grond om het bevel verder te verlengen en is het bevel 9 juli 2010 opgeheven.
Heeft u nog vertrouwen in de Raad van Bestuur van HWW Zorg? Zo ja, op grond waarvan? Zo nee, welke consequentie hoort deze gang van zaken, naar uw mening, te hebben voor deze RvB?
Het is niet aan mij om wel of geen vertrouwen te hebben in de Raad van Bestuur van een instelling. De Raad van Bestuur van een instelling wordt aangesteld door de Raad van Toezicht en deze houdt vervolgens toezicht op het functioneren van de Raad van Bestuur. In het geval van HWW Zorg geldt dat de Raad van Toezicht in de afgelopen maanden een nieuw tweehoofdig bestuur heeft aangesteld. De voorzitter van de Raad van Bestuur is per 1 april 2010 gestart bij HWW Zorg en het andere bestuurslid is 1 juni 2010 gestart. Ik neem aan dat de Raad van Toezicht zorgvuldig heeft gezocht naar competente bestuurders. Zij moeten de tijd krijgen te bewijzen dat dit het geval is.
Welke actie heeft het zorgkantoor ondernomen, en welke actie gaat zij nog ondernemen vanuit de zorgplicht?
Het zorgkantoor is vanuit de zorgplicht verantwoordelijk voor de continuïteit van zorg en kent vanzelfsprekend de regio. Van het zorgkantoor begrijp ik dat zij actief betrokken is bij de verbetertrajecten van HWW Zorg. Het zorgkantoor voert frequent overleg met HWW Zorg.
Deelt u de mening dat de continuïteit van zorg in het geding is wanneer de kwaliteit van een grote instelling als HWW Zorg ernstig tekort schiet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze gaat u ingrijpen als de misstanden voortduren?
De continuïteit van zorg bij HWW Zorg is niet in het geding. Wel heeft de IGZ aan het begin van dit jaar aan de instelling gevraagd een plan van aanpak te maken om de kwaliteit van zorg te verbeteren. De IGZ volgt de verbeteringen op de voet. De verbeteringen zijn zichtbaar, maar dit betekent niet dat alle noodzakelijke verbeteringen ook binnen korte tijd allemaal gerealiseerd kunnen worden. De IGZ houdt daarom ook de komende tijd de vinger aan de pols bij HWW Zorg. Het feit dat de IGZ er zo boven op zit geeft mij het vertrouwen dat de noodzakelijke verbeteringen binnen afzienbare tijd gerealiseerd kunnen worden.
Bent u van mening dat er in de langdurige zorg situaties denkbaar zijn waarin de dreiging met boetes niet leidt tot verbetering van de zorg, maar waar de ultieme maatregel van sluiting ongewenst is? Deelt u de mening dat u in een dergelijk scenario onvoldoende wettelijke mogelijkheden heeft om in te grijpen? Zo nee, over welke alternatieven beschikt u?
Ik ben van mening dat het huidige toezichtsinstrumentarium wat betreft kwaliteit voldoende instrumenten bevat om kwaliteit van zorg te verbeteren waar dat nodig is.
Situaties waar in de vraag op wordt gedoeld zijn wellicht denkbaar, al zijn deze op dit moment fictief en naar verwachting zeldzaam. Instrumenten toevoegen aan de huidige instrumentenkist van het toezicht door de IGZ is hiervoor mijns inziens niet nodig.
Omdat er gevallen kunnen zijn waarbij (nog) geen sprake is van een faillissement, maar bewindvoering toch nodig kan worden geacht met het oog op de continuïteit van de zorgverlening, wil ik de mogelijkheden daartoe uitzoeken. In de brief Ruimte en Rekenschap heb ik daarom aangekondigd de wettelijke mogelijkheid om verantwoordelijkheden van de Raad van Bestuur/Raad van Toezicht over te laten nemen door een bewindvoerder te willen vastleggen in de wet. Ik moet dit aan een volgend kabinet overlaten.
Herinnert u zich uw brief aan de Kamer waaruit blijkt dat u momenteel geen wettelijke mogelijkheden heeft om de Inspectie tijdelijk het bewind te laten overnemen? Deelt u de mening dat het wenselijk is om de «reguliere instrumentenkist» van de IGZ uit te breiden, teneinde bewindvoering mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid met een voorstel te komen?3
Zoals in het antwoord van vraag 7 reeds staat, ben ik van mening dat de huidige instrumentenkist van de IGZ niet hoeft te worden uitgebreid. Het door de IGZ laten voeren van het bewind over een instelling lijkt mij niet wenselijk. De onafhankelijkheid van de IGZ, als toezichthouder van de kwaliteit in de zorg, zou hierdoor in gevaar kunnen komen.
Het aanstellen van een bewindvoerder is een zwaar middel, hiernaast komt dat ten principale de verantwoordelijkheid voor de continuïteit van de zorg bij de zorginstelling ligt. De wijze waarop op dit moment bij HWW Zorg toezicht wordt gehouden op het uitvoeren van het plan van aanpak doet recht aan de verantwoordelijkheden van de verschillende partijen. De IGZ volgt bij geconstateerde onvoldoende kwaliteit de verbeteringen op de voet en kan zonodig ingrijpen. Voor de mogelijkheid een bewindvoerder te benoemen verwijs ik u naar het antwoord op vraag 7.
Het budget van Nederland Open in Verbinding (NOiV) |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel van Webwereld over het verlagen van het budget Nederland Open in Verbinding? En kent u het artikel van Computable over het verdubbelen van het budget Nederland Open in Verbinding? Wat is uw reactie op de strekking van de artikelen en de schijnbare onduidelijkheid over het budget?1
Ik ken de artikelen van Webwereld en Computable.
Uitgangspunt voor de jaarlijkse budgetten zijn de bedragen die daarvoor bij aanvang van het programma gebudgetteerd zijn. Elk jaar bekijk ik of dat budget toereikend is om de doelstellingen van het actieprogramma te behalen. In 2009 bleek een ruime verdubbeling van het oorspronkelijke budget noodzakelijk. Om de in de tweede Voortgangsrapportage NOiV benoemde knelpunten voldoende aan te kunnen pakken, achtte ik voor 2010 een verdubbeling van het oorspronkelijke budget afdoende.
De interpretatie van de door mij aangeleverde gegevens valt onder de verantwoordelijkheid van de redacties van de door u genoemde media.
Kunt u deze onduidelijkheid wegnemen? Kunt u aangeven hoe het budget zich vanaf de vaststelling van het actieplan Nederland Open in Verbinding precies heeft ontwikkeld? Welk bedrag is er jaarlijks door het ministerie beschikbaar gesteld?
Bij de start van het programma Nederland Open in Verbinding (NOiV) is 5,5 miljoen euro beschikbaar gesteld voor de uitvoering van het programma door het programmabureau, dat is ondergebracht bij de stichting ICTU. Daarbij is gesteld dat wanneer nodig aanvullende middelen aan het programmabureau ter beschikking zouden worden gesteld. In 2008, 2009 en 2010 is gebleken dat verhoging van het budget inderdaad noodzakelijk was, om de beoogde resultaten te kunnen bereiken.
(in euro)
jaar 1:
2008
jaar 2: 2009
jaar 3:
2010
jaar 4:
2011
Oorspronkelijk gebudgetteerd
1 450 000
1 350 000
1 350 000
1 350 000
Uiteindelijk aan ICTU toegekend budget
1 792 000
3 144 000
2 700 000
Uiteindelijk uitgegeven door ICTU
1 647 537
3 235 000
Saldo
+ 144 463
– 91 000
Welke bedragen zijn er jaarlijks precies begroot en uitgegeven? Kunt u hier een overzicht van verstrekken?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er door Nederland Open in Verbinding externen ingehuurd voor de uit te voeren werkzaamheden? Hoeveel procent van het personeelsbestand is als externe ingehuurd?
Ja, het programmabureau NOiV huurt externen in. De verhouding intern–extern personeel werkzaam bij het programmabureau NOiV: is 57,5% (intern)– 42,5% (extern).
Hoeveel procent van het totale personeelsbudget wordt uitgegeven aan de inhuur van externen? Als dit boven de 13 procent uitkomt, kunt u dan aangeven waarom van de rijksnorm wordt afgeweken en wat u gaat doen om dit terug te brengen naar de nieuwe norm van 10 procent?2
De uitvoering van het programma NOiV is belegd bij de stichting ICTU. ICTU is opgericht door het ministerie van Binnenlandse Zaken en de VNG en voert in opdracht van het ministerie van Economische Zaken en het ministerie van Binnenlandse Zaken het programma NOiV uit.
Binnen het programma NOiV gaat 55,5% van het personeelsbudget naar de inhuur van externen. ICTU is geen onderdeel van de rijksoverheid en valt daarmee niet onder de rijksnorm.
ICTU organiseert haar personeel op basis van opdrachten, die kunnen fluctueren en waarbij wisselende expertise nodig is. Bij de oprichting van ICTU is aan de Eerste en Tweede Kamer gemeld dat «voor uitbesteding van werkzaamheden zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van de markt....». Hiermee wordt flexibiliteit mogelijk en kan specifieke deskundigheid worden ingehuurd.3
Welke aanbestedingsprocedures zijn gevolgd bij de inhuur van externen? Bent u bereid de Kamer hier inzicht in te verschaffen?
De ICTU werkt met mantelovereenkomsten, die zijn aanbesteed volgens de Europese aanbestedingsregels. NOiV huurt externe medewerkers in onder dit regime van de mantelovereenkomsten.
Recreatief medegebruik van defensieterrein Infanterie Schietterrein Harskamp |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
![]() |
Welke actie hebt u ondernomen om volgens de wens van de Tweede Kamer recreatief medegebruik van defensieterreinen zo mogelijk in stand te houden?1
Vrijwel alle oefenterreinen van Defensie staan van oudsher open voor extensief recreatief medegebruik zoals wandelen, fietsen en paardrijden. Daarin komt geen verandering. Defensie treedt zelfs faciliterend op door op verschillende plaatsen voorzieningen, zoals het aanleggen van routes, te treffen. Ten aanzien van lawaaisporten, zoals motorcross, was het beleid terughoudend vanwege de verstoring voor mens en dier. Conform de motie Knops c.s. zullen de bestaande faciliteiten voor lawaaisporten gehandhaafd blijven of in goed overleg worden verplaatst. Inmiddels is met enkele belangenorganisaties gesproken over hun wensen en de knelpunten ten aanzien van het medegebruik van defensieterreinen. Dit wordt gebruikt bij het opstellen van nieuw beleid over recreatief medegebruik. Kern daarvan is dat onverkort gelegenheid tot extensief recreatief medegebruik wordt gegeven en dat de ruimte voor intensief recreatief medegebruik voor zover mogelijk blijft gehandhaafd.
Enkele oefenterreinen en de schietterreinen zijn en blijven om veiligheidsredenen niet toegankelijk.
Wat hebt u ondernomen om de mogelijkheden te onderzoeken om camping «de Oase» nabij het Infanterie Schietterrein Harskamp (ISK) in stand te houden? Bent u bereid om volgens de wens van de Kamer op korte termijn in gesprek te gaan met de beheerders van dit recreatieoord en te zoeken naar een oplossing om het recreatiepark te behouden?
Defensie heeft met de eigenaren van camping De Oase, hun vertegenwoordiger en hun raadsman gesproken. Hierbij is vooraf aangegeven dat het besluit de erfpacht niet te verlengen vast staat. Defensie heeft tijdens de gesprekken de bereidheid getoond om binnen haar mogelijkheden tot een oplossing te komen. Tijdens deze gesprekken was ook de provincie Gelderland vertegenwoordigd. Ook de provincie was bereid te zoeken naar een oplossing. De eigenaren van camping De Oase hebben verdere gesprekken niet afgewacht en zetten de reeds aanhangig gemaakte juridische procedure door.
Kent u de situatie van het nabijgelegen woonhuis op de grens van het Infanterie Schietterrein Harskamp (ISK), dat verwijderd zal moeten worden? Deelt u de mening dat hier een maatwerkoplossing mogelijk is en bent u bereid samen met de bewoners een passende oplossing te zoeken die voor beide partijen acceptabel is?
De situatie van het nabijgelegen woonhuis op de grens van het ISK is mij bekend. De bewoners van deze woning is gevraagd op korte termijn met Defensie in gesprek te gaan over het moment en de wijze van oplevering van het perceel. Defensie is bereid te zoeken naar een maatwerkoplossing, maar wil benadrukken dat van verlenging van de erfpacht geen sprake kan zijn.
Het ongeoorloofd verstrekken van diploma's media-opleiding door hogeschool InHolland te Haarlem |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Slechte scriptie, toch je bul», waaruit blijkt dat de hogeschool InHolland in Haarlem de afgelopen twee jaar aan circa 250 studenten van de opleiding media- en entertainmentmanagement ongeoorloofd diploma’s heeft uitgereikt?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de werkwijze van de hogeschool, in het bijzonder dat er sprake is van een ongeoorloofde ongelijke behandeling van studenten en de onderliggende prikkel richting de hogeschool om aldus te handelen teneinde de door de overheid in het vooruitzicht gestelde afstudeerbonussen te kunnen toucheren?
De werkwijze van InHolland in verband met het alternatieve afstudeertraject van de opleiding MEM keur ik af, omdat daarmee onacceptabele risico’s voor de kwaliteit van het onderwijs zijn ontstaan. De kwaliteit van het onderwijs moet boven alle twijfel zijn verheven.
De inspectie voert een diepgaand onderzoek uit naar alternatieve afstudeertrajecten, zowel bij InHolland als in het gehele hoger onderwijs. Als vast komt te staan dat er onterecht diploma’s zijn verstrekt, dan zal ik de daaraan verbonden bekostiging terugvorderen van de instelling die het betreft.
Wat betreft de onderliggende prikkel richting de hogeschool om afstudeerbonussen te toucheren merk ik op met ingang van 1 januari 2011 de bekostiging van het hoger onderwijs verandert. In het huidige model ontvangen de hogescholen het merendeel van hun onderwijsbekostiging (ca. 60–80%) bij de afgifte van het bachelor diploma. Dit percentage wordt in het model, dat per 2011 in werking treedt, verlaagd naar ca. 20%. De aanleiding voor de verlaging van de vergoeding voor een diploma is onder meer dat de bekostiging meer in evenwicht komt met de inspanningsverplichtingen van de hoger onderwijsinstellingen en niet voornamelijk gericht is op output bekostiging.
Blijft dat bij welk bekostigingsmodel dan ook nimmer een situatie zoals bij InHolland aan de orde mag zijn. Hoger onderwijsinstellingen krijgen in Nederland veel vrijheid. Daaraan is de verantwoordelijkheid voor kwaliteit onlosmakelijk verbonden. Als die niet wordt waargemaakt, brengt dat grote schade toe aan het vertrouwen in de waarde van onze diploma’s.
Deelt u de mening dat hier inderdaad sprake is van een ongeoorloofde werkwijze van de hogeschool? Zo neen, waarom niet?Indien u vindt dat een en ander wel geoorloofd is, wat zijn de procedures en formaliteiten waar de betreffende hogescholen zich aan dienen te houden om de kwaliteit van hun onderwijs te handhaven en te waarborgen? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om deze werkwijze in het vervolg te voorkomen?
Ja, die mening deel ik (zie verder antwoord op vraag 2).
Naast het mogelijk terugvorderen van de onderwijsbekostiging die is verbonden aan de diploma-afgifte verwijs ik naar een aantal aanscherpingen in de wetgeving die onlangs zijn ingevoerd en die ertoe kunnen leiden dat de werkwijze die in de vraag wordt bedoeld in het vervolg meer wordt voorkomen.
Om te beginnen kan met ingang van 2011, wanneer het onderwijs onder de maat is en er geen zicht meer is op verbetering, de verleende accreditatie tussentijds (d.w.z. buiten de context van een accreditatieprocedure) worden ingetrokken. Het gevolg van het tussentijds intrekken is dat de desbetreffende opleiding de aan accreditatie verbonden wettelijke rechten, zoals bekostiging, verliest.
Ten tweede is de rol die de kwaliteit van examinering speelt bij de accreditatie verzwaard. Als alleen al het onderdeel examens en toetsing van een accreditatie negatief wordt beoordeeld, kan een opleiding de accreditatie verliezen.
Ook zijn onlangs de taak en de positie van de examencommies bij het hoger onderwijs versterkt (zie de wet versterking besturing, Staatsblad 2010 168), o.a. door de wettelijke verplichting voor het instellingsbestuur om zorg te dragen voor het onafhankelijk en deskundig functioneren van de examencommissie.
Bent u bereid te onderzoeken of dit soort praktijken ook bij andere hogescholen voorkomen? Wanneer uit uw onderzoek blijkt dat dergelijke praktijken inderdaad elders voorkomen, bent u dan ook van mening dat deze onmiddellijk moeten stoppen? Zo ja, hoe gaat u dat aanpakken?
In mijn antwoord op vraag 2 heb ik aangegeven, dat er inspectieonderzoek wordt uitgevoerd naar dit soort praktijken bij andere hoger onderwijsinstellingen. Uit de tussenrapportage van dit onderzoek, die u op 19 oktober jl. hebt ontvangen, blijkt dat de inspectie bij 41 instellingen aanvullende informatie zal opvragen over alternatieve afstudeertrajecten en de reeds beschikbare informatie zal verifiëren. Op grond daarvan kan worden vastgesteld of daadwerkelijk sprake is van risico’s. Is dat het geval dan volgt een verdiepingsonderzoek op de examinering. Indien daarbij risicovolle situaties worden aangetroffen, wordt nagegaan of er hiaten zijn in het interne toezicht en de kwaliteitszorg van de instelling. Waar nodig wordt samen met de NVAO onderzoek in gang gezet naar het gerealiseerde eindniveau van afgestudeerden. Mochten in deze stappen onregelmatigheden worden aangetroffen, dan wordt het instellingsbestuur gemaand de nodige maatregelen te treffen en een verbeterplan op te stellen.
Studenten van InHolland die via een truc een diploma kregen |
|
Jasper van Dijk |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «slechte scriptie, toch je bul»?1
Mijn oordeel is dat het volstrekt onaanvaardbaar is, indien er met diploma’s wordt gesjoemeld. De inspectie voert momenteel dan ook een diepgaand onderzoek uit naar deze zaken. De tussenrapportage van dit onderzoek is op 19 oktober jl. aan uw Kamer toegezonden.
Is het waar dat InHolland een «alternatief afstudeertraject» aanbood aan ouderejaars studenten om op gemakkelijke wijze alsnog de diplomabonus te incasseren? Zo ja, deelt u de mening dat dit pervers is?
Het rapport van de Commissie Leers dat uw Kamer op 24 september jl. heeft ontvangen en de eerder genoemde tussenrapportage van de inspectie tonen dat er bij de opleiding MEM van InHolland een alternatief afstudeertraject heeft bestaan, waarbij zich onacceptabele risico’s hebben voorgedaan ten aanzien van de kwaliteit van het onderwijs. De Commissie Leers heeft geen aanwijzingen gevonden dat InHolland of MEM zich hebben laten leiden door financiële motieven («diplomabonus»). Er is geen sprake geweest van streven naar persoonlijk financieel gewin bij betrokkenen. Daarnaast constateert de Commissie Leers dat de interne bekostigingssystematiek van InHolland maar zeer beperkte prikkels meebrengt voor de opleidingen om te zorgen voor zoveel mogelijk afstudeerders.
Kunt u zich voorstellen dat reguliere studenten verontwaardigd zijn over deze alternatieve route voor ouderejaarsstudenten omdat bijvoorbeeld een eerder afgekeurde scriptie alsnog werd goedgekeurd?
Ja.
Is het waar dat medewerkers «onder druk werden gezet met niemand hierover te spreken» en dat per mail werd opgeroepen «om collega’s of studenten die verhalen verspreiden met naam en toenaam te melden bij het management»? Wat zegt dit volgens u over de sfeer bij InHolland? Wat voor sancties gaat u hiertegen ondernemen?
Bij de MEM van InHolland is dit onderzocht door de Commissie Leers. De commissie concludeert dat niet kan worden aangetoond dat er sprake is van onoorbare druk op docenten, maar het kan wel zo zijn dat docenten druk hebben ervaren.
Tussen de Inspectie en hogeschool InHolland zijn afspraken gemaakt over de ontstane situatie van MEM en het verbeterplan met maatregelen die InHolland moet nemen i.v.m. de kwaliteit van MEM. In de gesprekken die de inspectie hierover voert met InHolland, inclusief die met het College van Bestuur, komt «druk op personeel» expliciet aan de orde.
Mocht blijken dat hier sprake is van onoorbaar handelen richting docenten en andere medewerkers, dan is het arbeidsrecht van toepassing. Daarin is een grondslag voor schorsing en ontslag (van CvB-leden en van overige personeelsleden, zoals opleidingsdirecteuren) opgenomen. De instelling is daarbij aan zet. Ik heb daarin geen rol.
Waarom floot de examencommissie de directie van de opleiding na twee jaar terug? Waarom heeft u via de Inspectie van het Onderwijs niet eerder ingegrepen?
Uit het rapport van de Commissie Leers blijkt dat de Schoolmedezeggenschapsraad zich in 2009 door het opleidingsmanagement heeft laten informeren, maar vooral met betrekking tot een aantal kwantitatieve gegevens. De Hogeschoolmedezeggenschapsraad heeft in mei 2010 aan de orde gesteld dat er sprake was van een alternatief afstudeertraject. Daarmee is in feite de zaak pas in discussie gekomen.
De inspectie heeft niet eerder ingegrepen, omdat tot die tijd geen signalen over de MEM bij de inspectie bekend waren.
Wat vindt u ervan dat bestuursvoorzitter Dales beweert dat het om een pilot zou gaan?
Ik zie daarin geen rechtvaardiging voor de ontstane situatie. Ook voor een pilot geldt immers dat de kwaliteit van het onderwijs buiten kijf moet staan en dat de wet wordt nageleefd.
Hoe verklaart u deze kwestie? Deelt u de mening dat de bekostiging van het hoger onderwijs perverse prikkels heeft? Gaat het nieuwe systeem hieraan een eind maken?2
In de conclusies van de Commissie Leers worden de volgende elementen genoemd ter verklaring van de ontstane situatie:
Ten aanzien van de bekostiging ben ik van oordeel dat in de bestaande systematiek de diplomacomponent teveel nadruk krijgt. Met ingang van 1 januari 2011 verandert de bekostiging. In het huidige model ontvangen de hogescholen het merendeel van hun onderwijsbekostiging (ca. 60–80%) bij de afgifte van het bachelordiploma. Dit percentage wordt in het model, dat per 2011 in werking treedt, verlaagd naar ca. 20%. De aanleiding voor de verlaging van de vergoeding voor een diploma is onder meer dat de bekostiging meer in evenwicht komt met de inspanningsverplichtingen van de hoger onderwijsinstellingen en niet voornamelijk gericht is op outputbekostiging. Blijft dat bij welk bekostigingsmodel dan ook nimmer een situatie zoals bij InHolland aan de orde mag zijn. Hoger onderwijsinstellingen krijgen in Nederland veel vrijheid. Daaraan dient onlosmakelijk verbonden te zijn de verantwoordelijkheid voor kwaliteit. Als die verantwoordelijkheid niet wordt waargemaakt, brengt dat grote schade toe aan het vertrouwen in de waarde van onze diploma’s.
Verder merk ik op dat in het Regeerakkoord is aangekondigd dat het rapport van de Commissie Veerman wordt uitgevoerd. Dat betekent dat in deze kabinetsperiode een bekostigingssystematiek wordt ontwikkeld die meer sturend is op kwaliteit en missie en dat het aandeel studentgebonden financiering in de bekostiging wordt verkleind.
Bent u bereid deze kwestie te onderzoeken en de Kamer hierover te informeren?
Ja. Uw Kamer is al uitgebreid ingelicht over het rapport van de Commissie Leers en het landelijk verdiepingsonderzoek van de inspectie.
Zijn er meer instellingen die op vergelijkbare wijze te werk gaan? Bent u bereid dat te onderzoeken?
Uit de tussenrapportage van de inspectie blijkt dat veel instellingen beleid voeren op langstudeerders. Bij 41 instellingen wordt door de inspectie aanvullende informatie opgevraagd en de reeds beschikbare informatie zal geverifieerd worden. Op grond daarvan kan worden vastgesteld of daadwerkelijk sprake is van risico’s. Is dat het geval dan volgt een verdiepingsonderzoek op de examinering. Indien daarbij risicovolle situaties worden aangetroffen, wordt nagegaan of er hiaten zijn in het interne toezicht en de kwaliteitszorg van de instelling. Waar nodig wordt samen met de NVAO onderzoek in gang gezet naar het gerealiseerde eindniveau van afgestudeerden. Mochten in deze stappen onregelmatigheden worden aangetroffen, dan wordt het instellingsbestuur gemaand de nodige maatregelen te treffen en een verbeterplan op te stellen.
Zwangere vrouwen die een vragenlijst moeten invullen bij gemeente Venray |
|
Halbe Zijlstra (VVD), Brigitte van der Burg (VVD), Anouchka van Miltenburg (VVD) |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Kent u het artikel »Venray test of moeder wel of niet geschikt is»?1
Ja.
Is het u bekend dat de gemeente Venray vrouwen die 12 weken zwanger zijn een vragenlijst laat invullen om te kunnen vaststellen of ze geschikt zijn voor het ouderschap?
Ik heb begrepen dat de gemeente Venray voornemens is om de methodiek Samen Starten te laten uitvoeren door verloskundigen. De vragenlijst is een hulpmiddel ter ondersteuning van de verloskundige om goed het gesprek te kunnen voeren met de aanstaande ouders. Het doel van de methodiek is niet
om te bepalen of de zwangere vrouw een geschikte moeder zal zijn, maar om waar nodig extra hulp of ondersteuning te kunnen aanbieden.
Denkt u dat het mogelijk is, op basis van 36 vragen over psychische, relationele en financiële onderwerpen vast te stellen of de aanstaande moeder een goede moeder zal worden?
Het doel van de methodiek is niet om vast te stellen of de zwangere vrouw een goede moeder zal zijn, maar om te beoordelen of de aanstaande moeder extra hulp of begeleiding nodig heeft. Deelname is op vrijwillige basis.
Wat vindt u er van dat de gemeente Venray op basis van deze 36 vragen en na analyse van de antwoorden bepaalt of de moeder extra zorg nodig heeft en dat zelfs op basis van de antwoorden een melding kan uitgaan naar het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK)?
De methodiek Samen Starten is een hulpmiddel ter ondersteuning van de zorgprofessionals om goed het gesprek te kunnen voeren met de aanstaande ouders met als doel om waar nodig extra hulp of ondersteuning te kunnen bieden. Los van deze methodiek geldt dat, als er signalen van mogelijke kindermishandeling zijn, het belangrijk is dat de zorgprofessional hiervan melding doet aan het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK). Voor de sector verloskunde beschrijft de meldcode kindermishandeling van de Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen (KNOV) hoe verloskundigen dienen om te gaan met het melden van vermoedens van mogelijke kindermishandeling bij het AMK.
Deelt u de mening dat door deze vragenlijst toekomstige ouders mogelijk op voorhand als risico-ouder worden neergezet?
Nee. Het doel van Samen Starten is het waar nodig bieden van extra hulp of ondersteuning aan aanstaande ouders. De gemeente geeft aan dat door verloskundigen de vragenlijst te laten toesturen aan alle aanstaande ouders zij juist wil voorkomen dat onterechte voorselectie en/of stigmatisering optreedt.
Deelt u voorts de mening dat dit een eerste stap is op weg naar de selectie van geschiktheid voor ouderschap, en dat zeer ongewenst is? Zo nee, waarom niet? Hoe valt dit dan te rijmen met deze vragenlijst? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen, zodat de gemeente Venray niet verder gaat met dit onzinnige plan?
Nee, ik deel deze mening niet. De gemeente Venray heeft naar mij aangegeven dat de methodiek een hulpmiddel is voor de verloskundigen bij hun beoordeling of iemand extra hulp of ondersteuning nodig heeft.
Zijn er volgens u objectieve criteria op basis waarvan de Nederlandse overheid geschiktheid voor ouderschap kan definieren?
Nee. Dit is ook geen taak van de overheid.
Deelt u voorts de mening dat het feit dat deze vragenlijst wordt aangeboden en ingevuld dient te worden, het risico bestaat dat potentiële ouders worden afgeschikt om in een later stadium hulp te vragen aan verloskundigen?
De basis van de zorgverlening is het gesprek tussen de zorgverlener en de cliënt.
De vragenlijst is uitsluitend bedoeld als hulpmiddel voor de zorgprofessionals om goed het gesprek met de aanstaande ouders te kunnen voeren. Voorop staat dat zorgprofessionals in het gesprek met de aanstaande ouders in staat moeten zijn om aan de aanstaande ouders helder uit te leggen wat het doel en de inhoud van de methodiek Samen Starten is, namelijk het waar nodig aanbieden van extra hulp of ondersteuning. Daarbij dienen zij duidelijk aan te geven dat deelname hieraan geheel vrijwillig is en dat gegevens niet zonder toestemming van de cliëntaan derden mogen worden doorgeven. Het signaleren van eventuele risico’s voor de gezondheid van de aanstaande moeder en het kind, en het doorverwijzen naar verdere hulp of ondersteuning, is overigens standaard onderdeel van de reguliere zorg die verloskundigen bieden.
Bent u van mening dat de gemeente Venray verloskundigen kan dwingen deze vragenlijst aan te bieden aan hun cliënten, of deelt u de mening dat gemeenten dit niet aan verloskundigen zouden mogen vragen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, in welke positie brengt u verloskundigen ten opzichte van hun cliënten?
De gemeente is opdrachtgever en financier van prenatale voorlichting.
De gemeente bepaalt in overleg met de aanbieders de invulling van prenatale voorlichting op doelgroepniveau. De gemeente Venray is voornemens om afspraken te gaan maken met verloskundigen in de regio over het uitvoeren van de methodiek Samen Starten. De verloskundigen hebben hun eigen professionele verantwoordelijkheid bij de uitvoering van de prenatale voorlichting in hun individuele relatie met de cliënt.
Bent u ervan op de hoogte dat aanleiding voor het plan van de gemeente Venray is de plicht van gemeenten om vanaf 1 januari 2010 te werken aan prenatale signalering en ondersteuning volgens de nieuwe Wet Publieke Gezondheid (WPG)? Heeft de gemeente Venray naar uw mening deze wet en plicht op een juiste wijze geïnterpreteerd? Zo nee, kunt u aangeven wat de WPG bedoelt met prenatale signalering en ondersteuning en gaat u de gemeente Venray hierop aanspreken?
Momenteel ligt het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet publieke gezondheid voor bij de Tweede Kamer. Een onderdeel van dit wetsvoorstel is om prenatale voorlichting als wettelijke taak van de gemeente te formuleren, waar dit voorheen gebeurde op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Prenatale signalering is geen onderdeel van dit wetsvoorstel.
Prenatale voorlichting houdt in het geven van voorlichting aan aanstaande ouders in het belang van de gezondheid en welzijn van de aanstaande moeder en kind.
Er wordt vanuit gegaan dat gemeenten prenatale voorlichting aanbieden via het Centrum voor Jeugd en Gezin en dat de prenatale voorlichting wordt afgestemd op de behoeften van de aanstaande ouders in lijn met het lokale gezondheidsbeleid. De gemeente kan zelf de inhoud van het aanbod van prenatale voorlichting en de aanbieders bepalen.
Bent u ervan op de hoogte dat de gemeente Venray stelt dat het beantwoorden van de vragenlijst op vrijwillige basis gebeurt? Kan de minister aangeven wat de gemeente Venray doet met toekomstige ouders die weigeren de vragenlijst in te vullen? Meent de gemeente Venray dat toekomstige ouders die de vragenlijst niet invullen op basis daarvan al risico-ouder zijn?
Het is belangrijk dat de verloskundigen naar de aanstaande ouders duidelijk aangeven wat het doel is van het gesprek, en dat deelname aan het gesprek en het beantwoorden van de vragen geheel vrijwillig is. De gemeente Venray onderschrijft dit uitgangspunt. De gemeente geeft aan dat, indien ouders geen vragenlijst invullen, dit uiteraard geen verdere gevolgen zal hebben.
Worden de ingevulde vragenlijsten na inname onderdeel van het Elektronisch Kinddossier (EKD)?
Nee. De vragenlijsten zullen worden afgenomen door verloskundigen, niet door de JGZ-professionals.
Het bericht dat een levenslang gestrafte zesvoudig moordenaar toch met verlof mag |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat een levenslang gestrafte zesvoudig moordenaar toch met verlof mag?1
Ja.
Kloppen de feiten in dit bericht? Zo ja, wat is uw oordeel hierover?
Ja, de feiten in het bedoelde artikel komen overeen met de overwegingen zoals weergegeven in de uitspraak van de RSJ. Ik respecteer de uitspraak van de RSJ.
Hoe moet het oordeel van de beroepscommissie van de Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming worden gezien in verhouding tot het eerdere besluit van de toenmalige staatssecretaris van Justitie die de machtiging voor begeleid verlof juist introk?
De toestand van de slachtoffers en nabestaanden heeft heel zwaar gewogen bij het besluit tot intrekking van machtiging tot het verlenen van het begeleide verlof. De RSJ heeft overwogen dat hoezeer ook de reacties van de slachtoffers begrijpelijk zijn, deze niet kunnen worden beschouwd als nieuwe feiten of omstandigheden die rechtvaardigen dat de machtiging ingetrokken kan worden.
Klopt het dat levenslang gestraften die voor een behandeling naar een tbs-kliniek gaan nu niet meer met verlof mogen? Hoe moet dit worden gezien in het licht van de onderhavige kwestie, waarin de tot levenslang veroordeelde wegens psychische problemen is overgeplaatst naar een tbs-kliniek?
Het huidige verlofkader, dat in 2007 van kracht werd, sluit verlof voor levenslanggestraften uit. Sindsdien is verlof, anders dan beveiligd incidenteel verlof van humanitaire aard, voor een levenslanggestrafte niet meer mogelijk. In de onderhavige zaak is op grond van in 2001 geldende wet- en regelgeving begeleid verlof toegekend. De RSJ heeft de intrekking van de machtiging tot begeleid verlof vernietigd. Hierdoor is de machtiging uit 2001 nog van kracht.
Hoe denkt u in dit concrete geval de verlofmogelijkheid alsnog te stoppen?
Zoals aangegeven in antwoord 2, respecteer ik de uitspraak van de RSJ.
Bent u van mening dat de huidige wet- en of regelgeving volstaat of moet deze worden aangepast?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 3, 4 en 5 van het lid Helder (PVV), ben ik van mening dat de huidige wet- en of regelgeving volstaat.
Het bericht "Mohammed Bouyeri: "Geen spijt moord Theo van Gogh"" |
|
Lilian Helder (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht «Mohammed Bouyeri: «geen spijt moord Theo van Gogh»»?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat een tot levenslange gevangenisstraf veroordeelde moordenaar zijn islampropaganda en geweldsuitspraken buiten de gevangenispoort kan brengen en zelfs in contact staat met de Moslim Broederschap Sanabil, een islamitische groepering in België en daar een brief heeft laten bezorgen met daarin onder meer het volgende: «Ik wil dat jullie weten dat we geen spijt hebben van de keuzes die we hebben gemaakt en het pad dat we hebben gekozen te bewandelen», en «We stonden aan de rand van verdoemenis en Allah heeft ons gered van een val in de duisternis. Hij heeft voor ons gezorgd en ons gereinigd van de vuiligheid en het ongeloof».
Mohammed B. verblijft in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI). Elke gedetineerde, dus ook een EBI-gedetineerde, heeft op grond van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) het recht brieven en stukken per post te verzenden en te ontvangen. Er wordt toezicht gehouden op de inhoud van de brieven, de correspondentie wordt gescreend.
Ingevolge artikel 36, vierde lid, Pbw kan de directeur van de inrichting de verzending of uitreiking van bepaalde brieven of poststukken weigeren, indien dit noodzakelijk is met het oog op de volgende belangen:
De inhoud van de bewuste brief van Mohammed B. is aan bovenstaande criteria getoetst. Nu de brief geen inhoudelijke details bevatte over het gepleegde misdrijf en er niet werd gerefereerd aan het slachtoffer of aan personen die anderszins bij het misdrijf zijn betrokken, heeft de directeur geoordeeld de verzending niet te kunnen weigeren. Ik acht deze afweging onjuist nu bepaalde passages mijns inziens wel degelijk als kwetsend voor de nabestaanden van het slachtoffer kunnen worden beschouwd. Strengere toepassing van deze criteria acht ik aangewezen teneinde dit soort onwenselijke correspondentie te voorkomen.
Bent u op de hoogte van het feit dat de Moslim Broederschap Sanadil banden onderhoudt met gedetineerde moslims over de gehele wereld en ervan verdacht verschillende terreurverdachten te ondersteunen?
De website van de Moslim Broederschap Sanabil meldt dat de organisatie opkomt voor moslims die het moeilijk hebben. Hiertoe onderhoudt de Moslim Broederschap Sanabil contacten met moslims die gedetineerd zijn onder andere door middel van het schrijven van brieven. Mij zijn geen concrete aanwijzingen bekend dat de Moslim Broederschap Sanabil zelf oproept tot geweld of terroristische acties voorbereidt.
Hoe gaat u bewerkstelligen dat deze radicale moslim geen contact meer zal hebben met andere groeperingen en/of personen en zelfs met de buitenwereld om ervoor te zorgen dat zijn oproepen tot geweld niemand meer bereiken?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het regime waaronder deze radicale moslim gevangen zit teveel ruimte biedt en derhalve niet passend is voor iemand die tot een levenslange gevangenisstraf is veroordeeld vanwege een afschuwelijk misdrijf?
Nee. Betrokkene is op grond van artikel 6 van de «Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing gedetineerden» in een extra beveiligde inrichting geplaatst. In deze inrichting is een extra beveiligd regime van toepassing. Zie overigens het antwoord op de vragen 2 en 4.
Deelt u de mening dat het regime in gevangenissen versoberd dient te worden?
Nee, deze mening deel ik niet. De huidige persoonsgerichte aanpak biedt mogelijkheden om per gedetineerde de mate van beveiliging te bepalen.
De stand van zakenbrief inzake MKZ Kootwijkerbroek en het rapport van de Stichting Onderzoek MKZ Kootwijkerbroek |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA) |
|
![]() |
Is het waar dat bij de RT-PCR-testen op monstermateriaal van het bedrijf uit Kootwijkerbroek op 22 maart 2001 en 25 maart 2001 interne controles niet goed waren uitgevoerd en de uitslagen daarom niet positief geïnterpreteerd hadden mogen worden? Zo ja, waarom is bij de beantwoording van schriftelijke vragen van de leden Atsma en Mosterd (17 januari 2002; kenmerk VVA 02.67/GK) dan aangegeven dat op 25 maart 2001 het betreffende heparinemonster positief bevonden is in de RT-PCR-test en zet u in uw brief van 8 juli jl. uiteen dat de RT- PCR-testen conform geldende protocollen zijn uitgevoerd?
Het is juist dat bij de gebruikte RT-PCR testen op 22 maart en 25 maart 2001 bij het monster van het bedrijf Teunissen uit Kootwijkerbroek wel een positief signaal werd gezien. Omdat de controles niet voldeden om het testmonster juist te interpreteren, is het heparine monster op 27 maart 2001 in duplo opnieuw getest in de RT-PCR. In deze test was de uitslag wederom positief voor MKZ-virus in beide duplo monsters en nu voldeden de controles wel. Het positieve RT-PCR resultaat op 27 maart heeft de eerste indicatie van besmetting bevestigd.
Zoals ik in mijn brief van 8 juli jl. (TK 29 683, nr. 58) heb aangegeven, is de beslissing om het bedrijf Teunissen in Kootwijkerbroek besmet te verklaren gebaseerd op de uitslag van virusisolatie op lammerniercellen op 27 maart 2001, gevolgd door typering van het virus door middel van de antigeen detectie ELISA. Dit waren de destijds geaccrediteerde testen. Bovendien werd MKZ-virus wederom aangetoond door middel van virusisolatie uit een onafhankelijk tweede monster van hetzelfde dier dat twee dagen later is genomen.
Doelt u in uw brief over de stand van zaken mond- en klauwzeer Kootwijkerbroek (d.d. 8 juli 2010) in het antwoord op vraag 3 op de uitvoering van de virusisolatie of de IDAS ELISA-test? Kunt u bevestigen dat, zoals de afbeelding op het MKZ virusisolatieprotocol P30 aangeeft, op elke plaat twee posities met dezelfde aanduiding (a, b of c) aanwezig waren en bij de virusisolatie van de betreffende monsters op de ene positie a (of b, of c) materiaal van praktijkgeval 26 gedeponeerd werd en op de andere positie met dezelfde aanduiding materiaal van praktijkgeval 29?1
In mijn brief van 8 juli 2010 ben ik uitgebreid ingegaan op de uitslag. Vraag 3 had betrekking op de virusisolatie, dus mijn antwoord had betrekking op het virusisolatieprotocol. Zoals ik in mijn antwoord van 8 juli 2010 heb aangegeven worden de monsters normaal in duplo getest, d.w.z. dat er twee wells (uithollingen) van een plaat – die bestaat uit zes wells, dus zes testposities – gebruikt worden. Normaliter worden beide posities a gebruikt voor een duplo bepaling van een monster, de beide posities b voor een volgend monster etc. Vanwege het tekort aan lammerniercellen is de test in enkelvoud uitgevoerd. Ik kan derhalve bevestigen dat de ene positie a (bovenste) is gebruikt voor praktijkgeval 26 en de andere positie a (onderste) voor praktijkgeval 29.
Waarom is er voor gekozen om monstermateriaal van twee verschillende bedrijven op één plaat in te zetten?
Zoals ik in mijn vorige brief heb aangegeven, was de beperkte beschikbaarheid van lammerniercellen op dat moment de reden om de monsters slechts in enkelvoud te testen. Aangezien een «testplaat» uit zes wells bestaat en dit zes individuele testposities zijn, komt het vaker voor dat meerdere monsters, al dan niet van meerdere bedrijven, tijdens een viruskweek op één plaat worden getest.Elke well in de plaat is een afzonderlijke test en materiaal in een well heeft geen invloed op materiaal in de aangrenzende well.
Kunt u bevestigen dat bij geen enkele test (van welke aard dan ook) op monstermateriaal van praktijkgeval 29 een positieve uitslag is geconstateerd?
Ja, dit kan ik bevestigen. De monsters van praktijkgeval 29 zijn op 21 maart genomen en in geen van deze zeven monsters zijn of MKZ-virus of antilichamen aangetoond. Op 31 maart 2001, 10 dagen na de eerste bemonstering, zijn van dit bedrijf opnieuw 93 serum monsters genomen en ook in deze monsters zijn geen antilichamen tegen MKZ aangetoond.
Overigens zijn de gegevens van dit bedrijf niet relevant voor de uitslag van het bedrijf in Kootwijkerbroek.
Is het waar dat de Wereldorganisatie voor dier gezondheid (OIE) voor het uitvoeren van een IDAS ELISA-test een test in triplo, zonder verdunning voorschrijft?
Het klopt dat het OIE-handboek een IDAS ELISA test in triplo, zonder verdunning, beschrijft. Het handboek heeft evenwel tot doel de internationale handel te faciliteren door beschrijvingen te geven van de testen die voor de internationale handel kunnen worden gebruikt. Er geldt geen verplichting voor de overheid om de richtsnoeren uit het handboek te volgen voor de diagnostiek voor het bepalen van een dierziektebesmetting.
Daarom kon in 1996 de IDAS ELISA, waarin monsters onverdund in duplo worden getest, binnen ID-Lelystad worden gevalideerd en door de Raad van Accreditatie geaccrediteerd voor de diagnostiek van mond-en-klauwzeer in Nederland, op basis van ISO 17025. Zoals ik in mijn brief van 8 juli jl. heb aangegeven is de kans op een vals positieve uitslag bij duplo monsters kleiner dan 0,01% waardoor ook het testen in duplo een betrouwbaar resultaat geeft.
Waarom is bij de beantwoording van de vragen van het toenmalige lid Van den Brink (d.d. 30 januari 2003) verzwegen dat, zoals blijkbaar gebruikelijk, naast de test in duplo met onverdund materiaal, ook een test met verdund (1/5) materiaal is gedaan en dat deze laatste bij het monstermateriaal van het bedrijf uit Kootwijkerbroek eerder een negatieve dan een positieve uitslag vertoonde en waarom is dit ook verzwegen bij de beantwoording van vragen van de leden Atsma en Mosterd (17 januari 2002; kenmerk VVA 02.67/GK) waar expliciet wordt gemeld dat «alle gevonden absorptiewaarden ruim boven de grenswaarde van 0,2» liggen. Wat was dan de relevantie van deze test met verdund monstermateriaal en haar uitslag?
De uitslag van de IDAS ELISA wordt primair bepaald door de absorptiewaarden van beide onverdunde monsters (duplo’s). De 1/5 verdunning kan soms aanvullende informatie over de typering van het MKZ-virus geven, maar is niet relevant voor de uitslag van een monster. Daarom is dat resultaat eerder niet expliciet gemeld. Bij het verstrekken van de protocollen zijn alle uitslagen van monsters van bedrijf Teunissen uit Kootwijkerbroek overhandigd, dus ook de uitslag van de 1/5 verdunning.
Is het waar dat bij een IDAS ELISA-test op monstermateriaal van het bedrijf in Kootwijkerbroek op 22 maart 2001 voor serotype O driemaal een netto absorptiewaarde hoger dan 0,2 werd gemeten, maar dat voor twee andere serotypen tegelijkertijd ook netto absorptiewaarden hoger dan 0,2 werden gemeten, waardoor de uitslag van deze test negatief was en is het waar dat vergelijkbare constateringen zijn gedaan bij IDAS ELISA-testen op monstermateriaal van andere bedrijven? Hoe is dit te rijmen met de in uw brief van 8 juli jl. vermeende betrouwbaarheid van de inperking van de IDAS ELISA-test tot één serotype als controle naast serotype O?
Het is onjuist dat bij de IDAS ELISA test voor serotype O waarnaar in deze vraag wordt verwezen, een absorptiewaarde hoger dan 0,2 is gemeten. Op de eerste pagina van het betreffende werkprotocol is aangegeven dat de testposities van de monsters de rijen E, F, G en H betreft, en dat deze posities een negatieve uitslag geven. Dit blijkt ook uit de uitslagen op de gemarkeerde posities E, F, G en H op pagina’s 2 en 3 van het document.
Bij overhandiging van protocollen in 2008 heeft ID Lelystad ten behoeve van de duidelijkheid aan appelanten de testposities gemarkeerd die bij de geteste monsters horen. Bij die gelegenheid zijn echter abusievelijk de rijen A, B, C en D in plaats van E, F, G en H aangeduid.
Dit is niet van invloed geweest op de testresultaten omdat deze pas in 2008, uitsluitend ter verduidelijking van de stukken aan appelanten, op het protocol is aangebracht. Een versie van het protocol met de juiste markering zal aan de appellanten uit Kootwijkerbroek worden overhandigd en zal ik vertrouwelijk bij uw Kamer ter inzage leggen.
Bent u bereid al het mogelijke te doen om voor 1 september a.s. alle door de Stichting Onderzoek MKZ Kootwijkerbroek gevraagde laboratoriumgegevens boven water te krijgen en openbaar te maken of, in vertrouwen, naar de Kamer toe te sturen, tenzij er zwaarwegende redenen zijn om dat niet te doen?
Zoals toegezegd heb ik met het CVI gesproken over de verstrekking van nog meer laboratoriumgegevens, waarover ik beschik noch zeggenschap heb. Het opvragen van de gegevens zoals vermeld op pagina 93 van het rapport «Correct compleet, compleet correct» gaat verder dan het verstrekken van gegevens die nodig zijn voor een juiste beoordeling van de besmetverklaring van het bedrijf van Teunissen, en suggereert een integraal onderzoek van de MKZ-uitbraak in 2001. Ik wijs erop dat mijn voorganger destijds de partijen in Kootwijkerbroek een bindend onderzoek door een onafhankelijke commissie van MKZ-deskundigen heeft aangeboden. Dit aanbod is niet door de partijen geaccepteerd, waardoor nu nog steeds de juistheid van de besmetverklaring door hen in twijfel kan worden getrokken. Voor de volledigheid verwijs ik u naar zijn brief aan uw Kamer van 1 april 2003 (zie TK 27 622, nr. 122).
Het CVI is een onafhankelijk en geaccrediteerd referentielaboratorium. Conform de afspraken tussen mij en de Stichting DLO worden alle daaronder vallende laboratoria, waaronder het CVI, elke 4 tot 5 jaar extern geauditeerd op wetenschappelijke kwaliteit en taakgerichtheid. Daarnaast viel en valt de uitbraakdiagnostiek en -onderzoek van ID-Lelystad, CIDC-Lelystad en CVI onder ISO 17 025 accreditatie en ISO 9 001 certificering en worden beiden jaarlijks geauditeerd. Tot slot wijs ik u opnieuw op de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) in deze zaak dat niet zozeer aan de juistheid van onderzoeksresultaten wordt getwijfeld, maar wel dat belanghebbenden de gelegenheid hadden moeten krijgen om kennis te nemen van de onderzoeksresultaten. Die onderzoeksresultaten heb ik al verstrekt in het kader van de lopende bezwaarprocedures, op 24 september 2008 en aanvullend op 4 maart 2009.
In de bezwaarprocedures worden voornoemde onderzoeksresultaten alsmede de inhoud van het rapport betrokken. De partijen zullen tijdens de hoorzitting die binnenkort in het kader van de procedures zal plaatsvinden, gelegenheid krijgen hun zienswijze te geven. Ook zal het CVI de onderzoeksresultaten nader toe kunnen lichten. Mochten partijen het besluit betwisten, dan hebben ze altijd nog de mogelijkheid om in beroep te gaan en hun zienswijzen voor de rechter te presenteren. De huidige procedure biedt daarmee voldoende waarborgen voor partijen.
De toegezegde stukken waarover ik wel beschik, zullen vertrouwelijk bij uw Kamer ter inzage worden gelegd voor zover deze niet eerder al aan uw Kamer zijn verstrekt of eerder zijn openbaargemaakt. Dit vanwege de bescherming van de privacy van de personen die in de stukken worden genoemd. In de bijlage bij deze brief heb ik een lijst opgenomen van de stukken.2
Beter toezien op loterijen |
|
Arie Slob (CU) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Meer kosten dan prijzen in loterij» en «Beter toezien op loterijen»?1 Deelt u de mening dat met name de goededoelenloterijen ten onrechte hun eigen gang lijken te gaan?
Ik heb kennisgenomen van beide berichten, maar ik deel de mening niet dat de goede doelenloterijen ten onrechte hun eigen gang lijken te gaan. De cijfers waarop het artikel gebaseerd is, zijn niet geheel juist. Inmiddels heeft het College van toezicht op de kansspelen deze cijfers gerectificeerd. De kostenstijging is dan ook minder groot dan in het artikel wordt gesuggereerd.
De vergunning van de Goede doelenloterijen bevat geen voorwaarde voor de maximale hoogte van de kosten van een loterij. Bij de Goede doelenloterijen is impliciet een plafond voor de hoogte van de kosten aangebracht door de vergunningsvoorwaarde die de aanbieder verplicht ten minste 50% van de inleg af te dragen aan het goede doel. Vervolgens is het vooral een bedrijfsmatige afweging van de aanbieder wat een goede verhouding is tussen de kosten van de loterij en de prijzengelden. Ook de beslissing om de lotprijs te wijzigen is primair een keuze van de aanbieder, die op bedrijfsmatige gronden genomen wordt. Hiermee is niet gezegd dat de aanbieders volledig vrij zijn in de kosten die zij maken. Zo zijn de aanbieders verplicht periodiek te rapporteren over hun marketinguitgaven. Uit de beschikbare informatie is gebleken dat de genoemde loterijen voldoen aan de vergunningvoorwaarden voor wat betreft de afdracht aan de goede doelen.
Ten aanzien van de discrepantie tussen de door de BankGiroLoterij in het vooruitzicht gestelde prijzen en het feitelijke aantal verwijs ik naar mijn antwoorden op vragen van het lid Joldersma van 25 maart 20092.
Bent u bereid, zolang de Kansspelautoriteit nog niet is opgericht, om extra toezicht te houden op goededoelenloterijen? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven aangegeven doen de in het artikel genoemde misstanden zich niet voor. Extra toezicht is derhalve niet aan de orde.
Onderzoek naar vermeende wantoestanden bij een abortuskliniek |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met berichtgeving over mogelijke wantoestanden bij een Haagse abortuskliniek?1
Ja.
Wat is uw reactie op de stelling dat het een kwestie van tijd is, voordat er medische blunders worden gemaakt en dat baliemedewerkers zouden worden ingezet om net geholpen patiënten te verzorgen?
Bij de kliniek in Den Haag zijn problemen van bestuurlijke aard. Omdat dergelijke problemen kunnen leiden tot risico’s voor de geboden zorg is VWS in overleg getreden met de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). De Inspectie heeft de kliniek inmiddels meerdere malen bezocht en bij deze bezoeken zijn geen tekortkomingen geconstateerd die een ernstige bedreiging vormen voor de kwaliteit van de zorg.
Welk onderzoek is er reeds gedaan naar de kwaliteit van de zorg binnen deze abortuskliniek?
De Inspectie heeft gesprekken gevoerd met het bestuur, de directie en overige medewerkers waaronder de abortusartsen, verpleegkundigen en anesthesisten. Daarnaast heeft de Inspectie een onaangekondigd inspectiebezoek gebracht aan de kliniek. Zoals aangegeven bij vraag 2 zijn er tijdens deze bezoeken geen tekortkomingen geconstateerd die een bedreiging vormen voor de geboden zorg.
Zijn er reeds maatregelen getroffen om de kwaliteit van de zorg in de betreffende abortuskliniek te garanderen? Zo ja, welk? Zo nee, welke maatregelen kunt u nemen?
De Inspectie heeft een plan van aanpak ontvangen van de kliniek waarin de maatregelen staan die ervoor moeten zorgen dat de kliniek de zorg kan blijven garanderen. De Inspectie heeft afspraken gemaakt met het bestuur over het rapporteren van de voortgang en volgt op die manier het proces nauwkeurig.
Deelt u de mening dat ook het financieel beheer van abortusklinieken onderdeel behoort te zijn van toezicht, en dat wanbeheer er nooit toe mag leiden dat de kwaliteit van de zorg in het geding komt?
Ja.
Op welke wijze wordt op dit moment toezicht gehouden op het bestuur en het financieel beheer van abortusklinieken?
Voor zover de kliniek een beroep doet op de AWBZ subsidie abortushulpverlening, is het College voor zorgverzekeringen (CVZ) belast met het toezicht op de besteding van de subsidie.
Enkele leden van het personeel hebben bij de Haagse politie aangifte gedaan van vermeende fraude. Deze aangifte is onder behandeling bij het functioneel pakket in Den Haag. De uitkomst wordt door het CVZ afgewacht, alvorens zij zelf een onderzoek gaan instellen.
Bent u van mening dat het toezicht op het bestuur en het financieel beheer door abortusklinieken voldoende geregeld is? Zo nee, welke mogelijkheden tot verbetering van het toezicht ziet u?
Door de problemen in Amsterdam en nu in Den Haag is gebleken dat de regeling rondom de abortushulpverlening aanpassingen vereist. Op dit moment wordt daar door VWS, in samenwerking met CVZ, IGZ en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) aan gewerkt.
Zijn er u andere vergelijkbare situaties bekend, waarbij mogelijk financieel wanbeheer de dienstverlening door abortusklinieken wellicht een risico vormt voor de kwaliteit van de zorg?
Nee.
MVO-criteria voor banken |
|
Cynthia Ortega-Martijn (CU), Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
Tineke Huizinga (minister volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Rijk verkiest verantwoorde bank»?1
Ja.
Bent u bereid vanaf nu bij alle aanbestedingen van financiële diensten de eis voor een helder en transparant mvo-beleid2 op te nemen?
Het Rijk zal bij toekomstige aanbestedingen van financiële diensten bezien welke criteria kunnen worden meegenomen die zich richten op het maatschappelijk verantwoord handelen van de opdrachtnemer. Er is geen vaste set criteria, omdat de diensten en potentiële dienstverleners verschillen, onder meer in grootte, en het Rijk gebonden is aan juridische voorwaarden. Een belangrijke is het proportionaliteitsbeginsel, dat onder meer betekent dat een criterium naar aard en omvang direct gerelateerd moet zijn aan het product of de dienst die wordt afgenomen.
Bent u bereid dit mvo-criterium bij nieuwe aanbestedingen van financiële diensten verder aan te scherpen zodat er sprake is van een niveau van mvo dat minimaal moet worden behaald?
Het kabinet ziet maatschappelijk verantwoord ondernemen als een continu proces waarbij een bedrijf transparant is over zijn MVO-beleid en in dialoog met stakeholders hieraan invulling geeft. In die zin leent MVO als doorgaand proces zich niet voor het vaststellen van een minimumniveau. Sommige elementen van maatschappelijk verantwoord ondernemen lenen zich wel meer voor het stellen van niveaus, zoals de milieuaspecten van producten of diensten, waarvoor dat binnen het beleid voor Duurzaam Inkopen plaatsvindt. Wel moeten daarbij de eerdergenoemde juridische voorwaarden in acht worden genomen.
Deelt u de mening dat de overheid geen zaken zou moeten willen doen met financiële instellingen die linken hebben met clustermunitie of extreem milieuonvriendelijke bedrijven? Wanneer worden financiële diensten opgenomen in het duurzaam inkoopbeleid?
Het kabinet is van mening dat alle bedrijven zich maatschappelijk verantwoord zouden moeten gedragen. Het beleid is erop gericht dit te bevorderen, ook bij de bedrijven en instellingen waarmee de overheid zaken doet. Duurzaam Inkopen is één van deze beleidsvelden.
Financiële diensten zijn reeds opgenomen in het beleid voor Duurzaam Inkopen. Vanwege het proportionaliteitsprincipe bleek het niet haalbaar om in de criteria voor Duurzaam Inkopen eisen op te nemen gericht op de beleggingen of kredietverlening, of op de dienstverlening van financiële instellingen aan derden. Omdat de duurzaamheidwinst van eisen aan de milieuaspecten van administratieve handelingen gering zou zijn, is daarvan afgezien. Financiële diensten vallen wel onder de internationale sociale criteria waarover u vorig jaar bent geïnformeerd (TK 2009–2010, 30 196 nr. 82) en die naar verwachting binnenkort in werking zullen treden, aangezien deze generiek worden ingezet bij alle producten en diensten.
Weinig energiebesparing in de Nederlandse energie-intensieve industrie |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Industrie bespaart te weinig energie»?1
Ja.
Hoe reageert u op de in het bericht geciteerde onderzoek van CE Delft waaruit blijkt dat «De Nederlandse energie-intensieve industrie tussen 2004 en 2009 € 70 mln. korting op de energiebelasting heeft ontvangen, maar haar afspraak om fors energie te besparen niet is nagekomen»?
Ik ben van mening dat niet gesteld kan worden dat de bedrijven hun afspraken in het kader van het convenant niet zijn nagekomen. Wel deel ik de mening dat de energie-efficiëntieverbetering in de periode vanaf 2004 is achtergebleven bij de verwachting.
De bedrijven die sinds 1999 deelnamen aan het Convenant Benchmarking, hadden de verplichting op zich genomen om uiterlijk in 2012 tot de wereldtop te behoren, teneinde daarmee een bijdrage te leveren aan de realisatie van de Nederlandse CO2-doelstellingen voor zover het gaat om het vergroten van de energie-efficiëntie. Een groot aantal bedrijven dat deelnam aan het convenant, moet sinds 2004 deelnemen aan het CO2-emissiehandelssysteem, wat het belangrijkste instrument is om de klimaatdoelen te realiseren. De introductie van het CO2-emissiehandelssysteem heeft gevolgen gehad voor het convenant, omdat het accent meer op CO2 is komen te liggen dan op energiebesparing. De werkwijze binnen het convenant is hierop aangepast, o.a. door het laten vervallen van de verplichting om een energie-efficiencyplan op te stellen.
Volgens het onderzoek van CE Delft – dat zich baseert op de monitoringsgegevens over de periode 1999–2007 – is de prognose voor 2012 dat de voorsprong die de industrie in 1999 had ten opzichte van de wereldtop, zou worden omgebogen naar een lichte achterstand ten opzichte van de wereldtop in 2012. Hierbij is aangenomen dat de energie-efficiëntie van de wereldtop jaarlijks met 0,8% verbetert. Het betreft hier echter een tussenresultaat. Het convenant had een looptijd tot 2012 en de bedrijven hadden dus nog tijd om extra maatregelen te treffen om de resultaten te verbeteren.
Inmiddels is, in het kader van het kabinetsprogramma Schoon en Zuinig (2007), met de bedrijven die onder het emissiehandelssysteem vallen (ETS-bedrijven) in oktober 2009 een nieuw convenant afgesloten: Meerjarenafspraak Energie-efficiëntie ETS-ondernemingen (2009–2020). Met dit convenant nemen de ETS-bedrijven de verplichting op zich alle rendabele energiebesparende maatregelen met een terugverdientijd van 5 jaar of minder te nemen. De niet-ETS-bedrijven die deelnamen aan het Convenant Benchmarking zijn gestimuleerd deel te nemen aan de Meerjarenafspraken Energie-efficiëntieverbetering 1991–2020 (MJA3).
De deelnemers aan de bovengenoemde convenanten energie-efficiëntie hebben recht op vrijstelling van energiebelasting voor het energieverbruik groter dan 10 miljoen kWh.
De convenanten waren er echter al voor dat de vrijstelling werd ingevoerd. De aanleiding voor de vrijstelling van de energiebelasting is de beleidsarme implementatie van de EU-richtlijn energiebelastingen in 2004, zoals ook is beschreven op pagina 14 van het onderzoeksrapport.
Niet alle bedrijven die deelnemen aan deze convenanten hadden recht op de vrijstelling op basis van deelname aan het convenant. Bijvoorbeeld de energieproducerende bedrijven, waar de energie-efficiëntieverbetering het meest achterblijft, hebben een inputvrijstelling om een dubbele heffing van belasting op zowel de input als de output te voorkomen, de vrijstelling op basis van het convenant is hier dus niet van toepassing.
Volgens het opgegeven energieverbruik (peiljaar 2006) is met de vrijstelling voor de bedrijven die deelnamen aan het Convenant Benchmarking een bedrag gemoeid van ca. € 7 miljoen per jaar. Dat is aanzienlijk lager dan de € 13 miljoen per jaar die in het rapport wordt genoemd.
Kunt u uiteenzetten of en in hoeverre de bevindingen van het eerder genoemde onderzoek de voortgang van het regeringsbeleid ten aanzien van energiebesparing beïnvloeden?
Ik zie in het onderzoek, dat betrekking heeft op een convenant dat inmiddels in oktober 2009 is vervangen door nieuwe afspraken, geen aanleiding om het regeringsbeleid op dit punt te wijzigen. In het kabinetsprogramma Schoon en Zuinig was al aangekondigd dat het Convenant Benchmarking zou worden aangepast. De resultaten van het convenant waren toen ook al bekend. In oktober 2009 heeft dit geleid tot de Meerjarenafspraken Energie-efficiëntie ETS ondernemingen (MJA-ETS), welke in sterke mate zijn afgeleid van de MJA die steeds als succesvol ervaren zijn.
Het is prematuur een oordeel te vellen over de effectiviteit van de afspraken in het nieuwe convenant. Ingevolge deze afspraken hebben de bedrijven in juli 2010 voor het eerst hun energie-efficiëntieplannen ingeleverd. In het derde kwartaal van 2010 moet blijken of deze aan de afspraken voldoen. Mocht blijken dat bepaalde bedrijven hun afspraken niet nakomen, dan zullen zij uit het convenant worden gezet en hun vrijstelling voor het energieverbruik boven 10 miljoen kWh verliezen.
Hoe beoordeelt u de wenselijkheid van de bestaande differentiatie in de energiebelastingen in het licht van de beperkte realisatie van energiebesparingen in de sectoren die lagere tarieven betalen?
Wat betreft de relatie energiebesparing en belastingdruk concludeert CE in het rapport dat het een opvallend gegeven is dat de minste energiebesparing is gerealiseerd in de sectoren met de laagste energiebelasting (deelconclusie 5). Er wordt echter niet geconcludeerd dat er een oorzakelijk verband is. Daarvoor is volgens het rapport nader onderzoek nodig. Ik onderschrijf dat niet geconcludeerd kan worden dat er een oorzakelijk verband is. Om dat te kunnen vaststellen, moeten ook andere factoren in ogenschouw worden genomen, zoals de hoogte van de energieprijs, het (technische) besparingspotentieel en de kosten van de maatregelen. Het onderzoek gaat hier niet op in.
Verder is het, gezien de demissionaire status van dit kabinet, aan een volgend kabinet om afwegingen te maken betreffende de differentiatie van de energiebelasting.
De grootschalige ontslagen bij MSD/Organon te Oss |
|
Hans Spekman (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Massaontslag bij MSD in Oss»?1
Ja.
Deelt u de mening dat zo’n grootschalig verlies van werkgelegenheid in deze regio bijzonder zorgwekkend is en dat snel handelen noodzakelijk is om de schade te beperken? Zo nee, waarom niet?
Ja. Daarom is het ook goed dat, zoals in de brief van 15 juli jl., die ik, mede namens de minister van SZW, aan uw Kamer heb gestuurd, is aangegeven, overleg plaatsvindt tussen veel partijen – inclusief de overheid – om de werkgelegenheid en kennis zoveel mogelijk te behouden.
Wat gaat er op korte termijn gebeuren om ervoor te zorgen dat de mensen die vandaag hun baan verliezen, zo snel mogelijk weer aan de slag kunnen?
Op dit moment is nog niet duidelijk voor welke medewerkers boventalligheid ontstaat. Zoals in de brief aan uw Kamer van 15 juli jl. in nader detail is aangegeven, vindt tussen veel partijen overleg plaats om de werkgelegenheid en kennis zoveel mogelijk te behouden. Hiertoe zijn twee werkgroepen in het leven geroepen, zoals weergegeven in mijn antwoord op vraag 1 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 2929). Actieve inzet van het instrumentarium zal het kabinet daarbij nadrukkelijk meenemen.
Wordt door het UWV2 geanticipeerd op een grote toename van (hoogopgeleide) werkzoekenden in de betreffende regio?
Het UWV is reeds nauw betrokken, via de vestiging in Oss en het mobiliteitscentrum in Den Bosch, bij voorbereidende gesprekken. Inzicht in over welke medewerkers het gaat is noodzakelijk om acties richting arbeidsmarkt te ontwikkelen. MSD heeft aangegeven dat de benodigde informatie over de werknemers zal worden opgesteld ten behoeve van dienstverlening door UWV en overige (private) partijen. MSD zoekt de samenwerking met private en publieke partijen. Het UWV zoekt daarbij pro-actief de samenwerking op met gemeenten en andere partijen en denkt mee over mogelijke alternatieven.
Is het kabinet bereid om spoedig in contact te treden met de gemeente Oss om te kijken wat samen gedaan kan worden om deze klap op te vangen?
Zie mijn antwoord op vraag 1, (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 2929), aangaande de instelling van twee werkgroepen.
Het mogelijk verdwijnen van banen bij het farmaceutisch bedrijf MSD in Oss |
|
Ad Koppejan (CDA) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de voorgenomen reorganisatie bij het farmaceutisch bedrijf MSD in Oss, waarbij meer dan de helft van de 4500 banen dreigt te verdwijnen?1
Ja.
Is het bericht waar dat MSD zowel de productie van vrijwel alle medicijnen als de onderzoeksafdeling verplaatst naar het buitenland? Kunt u aangeven welke directe en indirecte gevolgen dit heeft voor de werkgelegenheid in Noord-Brabant?
MSD heeft aangekondigd alleen de R&D-activiteiten in Oss te verplaatsen naar de VS, maar de productie in Oss te behouden. Dit treft overigens niet alleen Nederland. We hebben hier te maken met een consolidatieproces van wereldwijde omvang. R&D-werkzaamheden zullen in de komende twee jaar op 8 locaties wereldwijd worden beëindigd. Verschillende sites in de VS zelf worden geraakt. Buiten de VS heeft dit consolidatieproces van R&D-activiteiten gevolgen voor Canada, Nederland, het Verenigd Koninkrijk, Denemarken en Duitsland.
De productie blijft in Oss; wel zal een efficiencyslag plaatsvinden. Als gevolg van deze maatregelen gaan naar verwachting in Oss 2175 van de 4500 banen verloren, waarvan 1000 banen in R&D.
MSD heeft toegezegd om mee te zoeken naar het uitplaatsen van bestaande activiteiten. Op dit moment is nog niet duidelijk voor welke medewerkers boventalligheid ontstaat en welke via natuurlijk verloop het bedrijf voor die tijd zullen verlaten.
Bent u bereid om in contact te treden met MSD om te vernemen welke motieven ten grondslag liggen aan de verplaatsing van activiteiten uit Nederland en de Kamer hierover op korte termijn te informeren? Kunt u daarbij aangeven in hoeverre er sprake is van een «level playing field» met de landen waarnaar activiteiten worden verplaatst?
Bekend is dat Nederland in internationaal perspectief goed scoort op het terrein van logistiek/geografische ligging, fiscaal klimaat, omgevingsfactoren en ondernemingsklimaat. MSD heeft dit ook altijd bevestigd. Daarnaast was men voor haar type activiteiten met name positief over de goed gedocumenteerde patiëntengroepen, de vaardige medische onderzoekers en de hoogwaardige onderzoekinfrastructuur. Natuurlijk zag MSD ook verbeterpunten. Zo wenste men hogere en meer structurele financiering van R&D-activiteiten. MSD noemde daarnaast als belemmeringen de kleine thuismarkt en de regelgeving. Bij de regelgeving gaat het met name om de medisch/ethische toetsing van klinisch onderzoek en de opname van nieuwe medicijnen in het vergoedingensysteem. Inmiddels is op het gebied van regelgeving actie ondernoemen door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Zoals ik ook heb aangegeven in de brief van 15 juli jl. (kamerstuk 29 544, nr. 255), die ik, mede namens de minister van SZW, aan uw Kamer heb gestuurd, zijn er al langer contacten met MSD over de mogelijke gevolgen van de overname.
Het huidige besluit van Merck is vooral ingegeven door bredere strategische belangen op concernniveau, gezien het feit dat ook de R&D-activiteiten in andere Europese landen en in Canada worden stopgezet en verplaatst naar de VS. Ook worden R&D-sites in de VS zelf beëindigd. Dit neemt niet weg dat het kabinet sterk zal blijven inzetten op een sterk vestigingsklimaat met specifieke aandacht voor de farmaceutische industrie.
Welke mogelijkheden ziet u om door middel van verbetering van het vestigingsklimaat banen voor de regio te behouden of alternatieve werkgelegenheid te creëren?
Er vindt tussen veel partijen, zowel het rijk, de provincie en gemeente Oss, als vanuit MSD en andere partijen, overleg plaats om werkgelegenheid en kennis te behouden.
De rol van de overheid ligt primair bij het ondersteunen van dit proces. Daarnaast zal de overheid haar instrumentarium binnen de geldende Europese regels actief inzetten om met ontslag bedreigde werknemers naar werk te begeleiden. Hierbij zal ook nauw samengewerkt worden met MSD. Onder leiding van de gedeputeerde economie van de provincie Noord-Brabant is hiertoe een werkgroep ingesteld, zoals reeds aangegeven is het antwoord op vraag 1 (Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 2929).
Welke mogelijkheden biedt het Europees Globaliseringfonds om de werknemers van MSD via omscholing nieuw perspectief te bieden? Bent u bereid om een aanvraag voor financiële steun uit het Globaliseringsfonds actief te ondersteunen?
Het Europees Globaliseringsfonds kan actieve arbeidsmarktmaatregelen financieren, die speciaal bedoeld zijn om ontslagen werknemers weer aan het werk te helpen. Het Ministerie van SZW kan een aanvraag indienen bij de Europese Commissie als aan de criteria van de verordening kan worden voldaan. De mogelijkheid om een aanvraag in te dienen wordt de komende periode uitgewerkt in samenwerking met MSD.
Bent u bereid om zich (mede) in te zetten om de kennis en het vakmanschap van werknemers die met ontslag worden bedreigd voor het bedrijf en/of de regio te behouden en te voorkomen dat werknemers massaal in de WW belanden? Welke maatregelen gaat u hiertoe samen met de werkgever treffen?
Werknemers die hun baan verliezen, zullen worden geholpen bij het zoeken naar een andere baan. Zoals ook al in mijn brief, mede namens de minister van SZW, d.d. 15 juli jl. is aangegeven, is het UWV via de vestiging in Oss en het mobiliteitscentrum in Den Bosch reeds enkele weken betrokken bij voorbereidende gesprekken. De komende periode zal duidelijk worden wat het mobiliteitscentrum (netwerk van UWV met gemeenten en private partijen als uitzendbureaus) concreet kan betekenen bij het begeleiden van dit proces.
Zoals eerder aangegeven zijn er inmiddels ook twee werkgroepen ingesteld, mede gericht op het behoud van werkgelegenheid (zie het antwoord op vraag 1, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 2929).
Medische zorg aan asiekzoekers |
|
Hans Spekman (PvdA), Khadija Arib (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (PvdA) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht over het overlijden van een Somalische zwangere vrouw in het asielzoekerscentrum te Leersum?1en2
Ja.
Wat is uw mening over het bericht dat de huisarts deze zwangere vrouw, ondanks de pijn die zij had, anderhalf uur op het spreekuur heeft laten wachten?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) stelt een onderzoek in naar het tragische incident. In afwachting van dit onderzoek doe ik geen uitspraken over de omstandigheden waaronder de vrouw is overleden.
Is het waar dat de huisarts een half uur per dag spreekuur houdt op het asielzoekerscentrum, en dat patiënten uren moeten wachten voordat zij aan de beurt zijn? Zo ja, hoe is de huisarts bereikbaar buiten het half uur dat hij spreekuur houdt? Is dit halfuurspreekuur in de regel voldoende voor de zorgvraag in het centrum? Kunnen patiënten dezelfde dag terecht bij de huisarts? Zo nee, hoe lang bedraagt de wachttijd?
Uitgangspunt van het zorgmodel voor asielzoekers is dat de zorg zoveel mogelijk aansluit bij de reguliere zorg voor ingezetenen van Nederland. Dat betekent dat een asielzoeker zelfstandig contact kan opnemen met de huisarts die de zorg aan het betreffende centrum levert. Indien een asielzoeker daartoe niet in staat is, dan heeft hij/zij de mogelijkheid het inloopspreekuur op lokatie te bezoeken. In het zorgmodel is tevens geborgd dat een asielzoeker 24 uur per dag en 7 dagen per week ook toegang heeft tot de zorg via de Praktijklijn van het Gezondheidscentrum asielzoekers (GCA).
Op azc Leersum zijn vier inloopspreekuren per week van 9.00 uur tot 9.30 uur. De inloopspreekuren worden gehouden door de Praktijkondersteuners asielzoekerszorg van de huisarts (POHA). In deze inloopspreekuren wordt door de POHA’s ingeschat of een vervolgafspraak nodig is. In dat geval wordt voor dezelfde dag nog een vervolgafspraak met de POHA’s gemaakt. Wanneer een huisartsenconsult nodig is, wordt in de locale huisartsenpraktijk van de gecontracteerde huisarts een afspraak gepland. Wanneer er sprake is van spoed, kunnen asielzoekers diezelfde dag bij de huisarts terecht, of bezoekt de huisarts het azc voor een spoedvisite.
Ontvangen huisartsen nog steeds een dubbel tarief voor medische zorg aan asielzoekers? Zo ja, waarom is de afspraak met de Kamer op 16 december 2008, namelijk dat zorgverzekeraar Menzis per 1 januari 2010 een overeenkomst zou sluiten met het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) over de medische zorg asielzoekers, niet gehaald en gebeurt dit pas in de zomer van 2010?
Huisartsen ontvangen een bedrag per ingeschreven asielzoeker. Dit is een door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZA) vastgesteld tarief dat hoger ligt dan het bedrag dat zij voor «reguliere» patiënten ontvangen. Bij brief van 18 juni 20103 heb ik uw Kamer meegedeeld dat in 2011 via het Huisartseninformatiesysteem precieze productiecijfers beschikbaar komen. Deze cijfers vormen input voor de gesprekken met NZA om eventueel de tarieven aan te passen.
Hoe is de medische zorg voor asielzoekers buiten kantooruren en in weekenden geregeld? Welke protocollen worden gevolgd ingeval er binnen de asielzoekerscentra een beroep wordt gedaan op huisartsen of andere vormen van medische zorg, met name in acute situaties?
De zorg buiten kantoortijden en in de weekenden is voor asielzoekers geregeld via de Praktijklijn GCA. De asielzoeker kan 7 dagen per week en 24 uur per dag zelfstandig of met behulp van een derde contact opnemen met deze Praktijklijn-GCA. De Praktijklijn-GCA is opgezet als een landelijk callcentrum voor asielzoekers. Alle medische zorgvragen worden door de Praktijklijn-GCA telefonisch voorgelegd aan de plaatselijke huisartsenpost. De door de huisartsenpost gegeven adviezen worden dan rechtstreeks aan de asielzoeker teruggekoppeld. Zo nodig wordt daarbij een tolk ingeschakeld. Afhankelijk van de ernst van de klacht kan de asielzoeker naar de huisartsenpost komen of kan de dienstdoende huisarts bij de asielzoeker langsgaan. De protocollen zoals gehanteerd in de reguliere zorg zijn ook van toepassing op asielzoekers. In acute situaties kan rechtstreeks met het alarmnummer 112 worden gebeld.
Is het waar dat in dit geval een ambulance is gebeld en dat het een uur duurde voordat de ambulance er was? Is het waar dat de ambulancezorgverleners tot de conclusie zijn gekomen dat het niet nodig was deze zwangere vrouw te helpen? Welke argumenten werden hiervoor gebruikt?
Ja, er is een ambulance gebeld. In afwachting van het onderzoek door de IGZ doe ik daarover geen nadere uitspraken.
Is het waar dat de taalbarrière als argument werd gebruikt om de zwangere vrouw niet te helpen? Deelt u de mening dat het voor de hand ligt dat asielzoekers in asielzoekerscentra de taal nog niet spreken, en dat dit een probleem is dat via tolken kan en moet worden opgelost, zoals ook in het verleden het geval was? Deelt u de mening dat taal, communicatie of culturele factoren nooit en te nimmer een argument kunnen zijn zorg te weigeren of minder zorg te leveren dan nodig of gangbaar is? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat een taalprobleem geen alibi is om zorg te weigeren of minder/andere zorg dan gebruikelijk te geven?
Ook hier geldt dat ik in afwachting van het onderzoek van de IGZ geen uitspraken doe over de omstandigheden waaronder de vrouw is overleden. Het is in de gezondheidszorg de verantwoordelijkheid van de zorgverlener er voor te zorgen dat bij problemen met taal en communicatie een tolk wordt ingeschakeld. Ik verwijs hier onder meer naar de in 2005 door verschillende zorgorganisaties vastgestelde veldnormen voor de inzet van tolken in de gezondheidszorg.
Vindt u het menswaardig dat een zieke zwangere vrouw de nacht moest doorbrengen op een matras op de gang, zonder dat een zorgverlener naar haar omkeek? Is dit gebruikelijk bij medische zorg aan asielzoekers? Zo nee, hoe verklaart u de hele gang van zaken rondom de dood van de zwangere vrouw?
Zie antwoord vraag 7.
Is het waar dat het Openbaar Ministerie een onderzoek instelt naar de dood van de zwangere vrouw? Zo ja, worden de bewoners die dit overlijden van dichtbij mee hebben gemaakt, gehoord? Deelt u de mening dat deze bewoners als getuigen dienen te worden gehoord? Wanneer wordt het onderzoek afgerond?
Het Openbaar Ministerie is een onderzoek gestart naar aanleiding van het overlijden van de vrouw. Over de inhoud en de duur van dit onderzoek kunnen geen mededelingen worden gedaan.
Is er melding gedaan van dit overlijden bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg? Bent u bereid de Inspectie een onderzoek hiernaar te laten doen en daarbij niet alleen de zorgverleners en de medewerkers van het COA te horen, maar ook de bewoners die van dit geheel getuige waren?
Het overlijden is gemeld bij de IGZ. De IGZ beschouwt dit overlijden als een calamiteit en zal de melding conform de Leidraad Meldingen onderzoeken. De IGZ heeft inmiddels aan alle relevante partijen gevraagd om de Inspectie te rapporteren over hun feitelijke bemoeienis in deze casus en over de resultaten van het onderzoek dat ze hebben uitgevoerd. Op basis van deze informatie en op basis van eventueel aanvullend eigen onderzoek waarbij ook getuigen kunnen worden gehoord, zal de Inspectie een rapport opstellen dat in het najaar zal verschijnen.
Welke afspraken zijn precies gemaakt in de overgangsfase van Medische Opvang Asielzoekers (MOA) naar Menzis over de bereikbaarheid van huisartsen en andere vormen van acute zorg buiten kantooruren?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar vraag 5. Daarnaast is in de overgangsfase naar het huidige zorgmodel een Taskforce – bestaande uit vertegenwoordigers van het COA, Menzis en GGD Nederland – actief geweest, die, indien nodig, voortvarend maatregelen kon treffen om het zorgmodel goed te implementeren.
Kan aangegeven worden hoe huisartsen en andere zorgverleners in Nederland staan ten opzichte van de zorg voor asielzoekers? Hoe is de bereidheid om deze zorg te verlenen, met name onder huisartsen? Denkt u dat er een knelpunt zou kunnen bestaan bij huisartsen ten aanzien van het beslag dat de zorg voor asielzoekers legt op de tijd en praktijk van een huisarts? Kan een overzicht gegeven worden van de asielzoekerscentra in Nederland, met daarbij aangegeven hoeveel huisartsen en andere zorgverleners geacht worden aan bewoners in deze centra zorg te verlenen? Kan daarbij aangegeven worden hoeveel tijd en zorg per huisarts er in de afgelopen jaren is besteed aan zorg voor bewoners van asielzoekerscentra en welk aantal minimaal verwachte uren zorg te leveren door de huisarts is afgesproken?
De afspraken over de huisartsenzorg voor asielzoekers sluiten zoveel mogelijk aan bij de reguliere gezondheidszorg in Nederland. Aan iedere COA-locatie is minimaal een huisarts verbonden voor de huisartsenzorg. Afhankelijk van het aantal asielzoekers per locatie wordt huisartsenzorg geleverd door een groep of samenwerkingsverband van huisartsen. Op de meeste COA-locaties worden laagdrempelige inloopspreekuren gehouden door de Praktijkondersteuner Huisartsen voor Asielzoekerszorg (POHA). Deze werkt onder de directe verantwoordelijkheid van de huisarts. Het uitgangspunt is dat huisartsen de asielzoekers zien in de eigen praktijk, tenzij dit vanuit zorgoogpunt onverantwoord is. In overleg tussen COA en GCA wordt dan besloten dat zorg op locatie kan worden geboden. De gecontracteerde huisartsen en hun praktijkondersteuners zijn zeer betrokken bij de specifieke patiëntenpopulatie en bieden kwalitatief verantwoorde huisartsenzorg conform hun beroepsnormen en -standaarden. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen reguliere patiënten en asielzoekers.
De precieze normering ten aanzien van te leveren zorg is in de contractuele relatie tussen het COA en Menzis vastgelegd. Mocht het onderzoek van de IGZ daartoe aanleiding geven, dan zal ik de contractuering van de zorg nader bezien.
Het vertrek van MSD |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het vertrek van een groot deel van het farmaciebedrijf MSD-Oss?
Ik betreur de aangekondigde inkrimping ten zeerste, met name voor het betrokken personeel en hun gezinnen. Ook voor de kennispositie op het gebied van geneesmiddelenonderzoek en -ontwikkeling betekent het vertrek van de R&D-activiteiten een fors verlies voor Nederland.
Het is van groot belang om nu actief te werken aan behoud van deze kennis, en te bezien hoe met het personeel actief werkgelegenheid in de regio kan worden behouden. Hiertoe zijn al werkgroepen gestart, zoals in de brief van 15 juli jl., die ik, mede namens de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, aan uw Kamer heb gestuurd, is verwoord.
Was u op de hoogte van de plannen van MSD om een groot deel van haar activiteiten uit Nederland terug te trekken? Zo ja, hoe lang al en welke pogingen heeft u eventueel ondernemen om dit bedrijf voor Nederland te behouden?
Tussen de farmaceutische industrie en de overheid vinden al veel langer regelmatige contacten plaats. Bedrijfsleven en overheid hebben hierbij een eigen verantwoordelijkheid, maar hebben wel regelmatig afstemming, ook bijvoorbeeld over internationale ontwikkelingen en de gevolgen daarvan voor de bedrijven.
Direct na de aankondiging van de overname van Schering Plough door Merck in 2009 zijn vanuit de overheid de contacten met beide hoofdvestigingen van MSD in Nederland geïntensiveerd. De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en ik hebben daartoe o.a. gesproken met de heer Hassan, voormalig CEO van Schering Plough. Ook zijn er contacten gelegd op CEO-niveau bij Merck, zowel schriftelijk als telefonisch. Vanuit Merck werd in die tijd aangegeven dat men nog druk bezig was na te denken over een nieuwe strategie en dat men medio 2010 met nadere informatie zou komen.
De gesprekken met MSD waren er op gericht dat de Nederlandse onderdelen van MSD zich zo goed mogelijk zouden presenteren in de geplande wereldwijde herstructurering en het aanpakken van eventuele knelpunten. Deze contacten concentreerden zich met name op het in kaart brengen van de sterke en zwakke punten van Nederland en hoe de vestigingen in Nederland het beste in konden spelen op de samenvoeging van activiteiten van Schering Plough en MSD. Dat deze contacten gewaardeerd werden, bleek wel uit het feit dat de minister van VWS en ik betrokken waren bij de opening van nieuwe activiteiten in Haarlem en in Oss.
Deze intensieve contacten worden ook nu voortgezet. Zo heb ik telefonisch contact met de CEO van Merck in de VS. Daarnaast zijn werkgroepen ingesteld, gericht op het behoud van werkgelegenheid en kennis, zoals in mijn antwoord op vraag 1 sub 2010Z10485 uiteengezet heb (zie ook de brief aan uw Kamer van 15 juli jl).
Bent u bereid te analyseren welke factoren ten grondslag liggen aan het vertrek van dit zeer kennisintensieve bedrijf uit Nederland, zodat er lering uitgetrokken kan worden?
Vanuit het Ministerie van EZ is constant aandacht voor het versterken van het vestigingsklimaat. Goed inzicht in de relatieve positie is daarbij van groot belang. Daarbij wordt gebruik gemaakt van internationale vergelijkingen, maar ook van bilaterale contacten met bedrijven.
Bekend is dat Nederland in internationaal perspectief goed scoort op het terrein van logistiek/geografische ligging, fiscaal klimaat, omgevingsfactoren en ondernemingsklimaat.
Dit beeld wordt ook bevestigd in de contacten met MSD. Daarnaast was men voor haar type activiteiten met name positief over de goed gedocumenteerde patiëntengroepen, de vaardige medische onderzoekers en de hoogwaardige onderzoekinfrastructuur. Natuurlijk zag MSD ook verbeterpunten. Zo wenste men hogere en meer structurele financiering van R&D-activiteiten. MSD noemde daarnaast als belemmeringen de kleine thuismarkt en de regelgeving. Bij de regelgeving gaat het met name om de medisch/ethische toetsing van klinisch onderzoek en de opname van nieuwe medicijnen in het vergoedingensysteem. Inmiddels is op het gebied van regelgeving actie ondernoemen door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Het huidige besluit van Merck is vooral ingegeven door bredere strategische belangen op concernniveau, gezien het feit dat ook de R&D-activiteiten in andere Europese landen worden stopgezet en verplaatst naar de VS. Dit neemt niet weg dat het kabinet sterk zal blijven inzetten op een sterk vestigingsklimaat met specifieke aandacht voor de farmaceutische industrie.
Welke actie gaat u ondernemen om te voorkomen dat meer kennisintensieve bedrijven zich uit Nederland terugtrekken?
Nederland blijft een aantrekkelijke vestigingsplaats voor R&D-activiteiten. Uiteraard heeft het vestigingsklimaat de continue aandacht van het kabinet, zowel om R&D in Nederland te behouden als om deze aan te trekken vanuit het buitenland. Dat dit effect heeft, blijkt wel uit de vestiging van het hoofdkantoor van Danone in Nederland en de keuze van Wärtsilä bij een grootscheepse reorganisatie om juist wel de R&D-activiteiten in Nederland te behouden. Ook de overname van Océ door Canon getuigt van vertrouwen in het Nederlandse R&D-klimaat.
Wat gaat u doen om de innovatiekoplopersbelofte hard te maken en dus juist een aantrekkelijk vestigingsklimaat in Nederland voor innovatie en Research & Development te creëren?
Zie antwoord vraag 4.
Wat gaat u doen om het verlies aan kennisintensieve banen te compenseren?
Het kabinet beseft dat de plannen voor de getroffen medewerkers hard aankomen. Voor hen breekt nu een onduidelijke tijd aan. Zoals in de brief aan uw Kamer van 15 juli jl. is aangegeven, vindt tussen veel partijen overleg plaats om de werkgelegenheid en kennis zoveel mogelijk te behouden. Hiertoe zijn twee werkgroepen ingesteld, zoals eerder aangegeven in mijn antwoord op vraag 1 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009-2010, nr. 2929). De rol van de overheid ligt primair bij het ondersteunen van dit proces. Daarnaast zal de overheid haar instrumentarium actief inzetten om met ontslag bedreigde werknemers naar werk te begeleiden. Hierbij zal ook nauw samengewerkt worden met MSD.
Wat gaat u doen om de getroffen mensen en gezinnen te helpen?
Zie antwoord vraag 6.
Islamisering van het Haagse amateurvoetbal |
|
Sietse Fritsma (PVV), Joram van Klaveren (PVV), James Sharpe (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Marokkaanse leden plegen coup bij Haagse voetbalclub»?1
Ja.
Ontvangt voetbalclub GSC Esdo op enige wijze subsidie? Zo ja, hoeveel en met welk doeleinde?
Op dit moment is volgens de gemeente Den Haag geen sprake van een subsidierelatie tussen de gemeente Den Haag en de voetbalclub GSC ESDO. In het verleden heeft GSC ESDO wel een financiële bijdrage ontvangen, omdat zij bijdroeg aan het in dienst nemen van langdurig werklozen. Ook maakt deze voetbalclub geen deel uit van het programma Meedoen Alle Jeugd door Sport waarin negen sportbonden, waaronder de KNVB, ruim 500 sportverenigingen en elf gemeenten participeren om de sportdeelname onder de jeugd te verhogen.
Deelt u de opvatting dat er sprake is van islamisering van het Haagse amateurvoetbal nu blijkt dat er geen karbonaadjes meer kunnen worden besteld, etiketten van sterke drank en biertap worden afgeplakt en zelfs vrouwelijke vrijwilligers niet uitgenodigd worden voor het feest ter afsluiting van het voetbalseizoen bij deze Haagse voetbalclub? Zo nee, waarom niet?
De gemeente Den Haag heeft het bestuur van de vereniging om een reactie op de verhalen gevraagd. Het bestuur van GSC ESDO weerspreekt de bewering dat «er geen karbonaadjes meer kunnen worden besteld, etiketten van sterke drank en biertap worden afgeplakt en zelfs vrouwelijke vrijwilligers niet uitgenodigd worden voor het feest ter afsluiting van het voetbalseizoen bij deze Haagse voetbalclub». Tevens geeft het bestuur van GSC ESDO aan dat zij via haar website alle vrijwilligers en leden heeft uitgenodigd voor het feest.
Op basis van de verkregen informatie stel ik vast dat hier geen sprake is van een coup dan wel een integratieprobleem. Voorts houdt de vereniging zich volgens de gemeente aan de lokale wet- en regelgeving en gedraagt zij zich als een goed huurder. Overigens wil ik er nog op wijzen dat de geschetste problematiek een lokale verantwoordelijkheid betreft.
In hoeverre bent u van mening dat er met deze coup sprake is van een positieve ontwikkeling voor wat betreft de integratie van Marokkanen in de Nederlandse samenleving?
Zie antwoord vraag 3.