De gevolgen van stikstofcrisis voor projecten in olie- en gassector |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Tientallen projecten in olie- en gassector stil door stikstofcrisis»?1
Ja.
Deelt u de mening van de secretaris-generaal van Nogepa dat ten gevolge van de stikstofcrisis ook projecten in de olie- en gassector worden geraakt en dat dit leidt tot het versneld uitputten van de bestaande reserves, kapitaalvernietiging en een onnodige reductie van de inkomsten van de Nederlands staat? Zo ja, waarom? Zo nee, waar bent u het niet mee eens?
De stikstofcrisis raakt veel sectoren van de Nederlandse economie, en dus ook de olie-en gassector. Voor al deze sectoren, inclusief de olie- en gassector, en vanwege het belang van aardgas in de energietransitie is het belangrijk om snel met oplossingen te komen.
Hoeveel projecten zijn stil komen te liggen en wat is de aard van die projecten? Wat is naar schatting de economische schade?
Uit opgave van NOGEPA blijkt dat voor zover nu bekend zeker 33 projecten stilvallen door de stikstofproblematiek. Dit betreft seismisch onderzoek, exploratieboringen, productieboringen, de productie van aardolie en aardgas die met deze activiteiten wordt beoogd en decommissioning projecten. Ook reguliere onderhoudsactiviteiten dreigen te worden geraakt door de stikstofproblematiek. Tot slot worden ook de voorbereidingen van de opslag van CO2 op de Noordzee vertraagd. Dit komt overeen met de inschattingen van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat.
NOGEPA schat de totale investeringswaarde tussen de 800 miljoen euro en 900 miljoen euro. De economische schade kan mogelijk oplopen tot een veelvoud hiervan.
Gaat door het stil komen liggen van projecten de import van aardgas en LNG sneller toenemen met een negatieve impact op het klimaat als gevolg? Kan de afbouw van de gaswinning uit het Groningenveld daardoor worden vertraagd? Zo ja, wat kunt u doen om dit te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Als de stikstofproblematiek ertoe leidt dat er minder investeringen door de olie- en gasbedrijven worden gedaan, zal dat op termijn, al dan niet tijdelijk, kunnen leiden tot minder gaswinning dan verwacht. Afhankelijk van de binnenlandse vraag naar gas, zal er dan mogelijk meer aardgas moeten worden geïmporteerd. Hieraan zijn potentiële negatieve klimaateffecten verbonden, zoals extra uitstoot van broeikasgassen en milieuschade bij de winning van aardgas in andere delen van de wereld. In mijn brief van 30 mei 2018 (Kamerstuk 33 529, nr. 469) aan uw Kamer heb ik het beleid voor de gaswinning uit kleine velden toegelicht.
Een teruglopende productie van aardgas uit de kleine velden staat los van de afbouw van de winning uit het Groningenveld. De afbouw van de gaswinning uit het Groningenveld, zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 10 september 2019 (Kamerstuk 33 529, nr. 678), heeft als doel de veiligheid in de regio Groningen te verhogen. Er zijn tot nu toe geen projecten stil komen te liggen die te maken hebben met de afbouw van de gaswinning uit het Groningenveld. Ik houd dit nauwlettend in de gaten en heb met de betrokken partijen overlegd over de invloed van de stikstofproblematiek op de aangekondigde maatregelen. Aan de hand van de beschikbare informatie op dit moment, verwacht ik ook geen verdere vertraging in dit proces.
Hoe en wanneer gaat u zorgen voor een oplossing van de problemen waar olie- en gasbedrijven ten gevolge van de stikstofcrisis tegenaan lopen?
In de brief van de Minister van LNV van 13 september 2019 (Kamerstuk 32 670, nr. 165) is met ingang van 16 september 2019 een aangepaste versie van AERIUS-model aangekondigd. In AERIUS kan de stikstofdepositie van activiteiten worden berekend, en waarbij voortgang mogelijk is als er geen stikstofdepositie is. Projecten met een tijdelijke stikstofdepositie of projecten die op de langere termijn gunstig uitwerken op de uitstoot van stikstof, zijn in sommige gevallen met behulp van een ecologische toets te vergunnen.
Daarnaast is in de brief van de Minister van LNV van 4 oktober 2019 (Kamerstuk 32 670, nr. 167) aangekondigd dat met ingang van 11 oktober 2019 toestemmingsverlening met gebruik making van intern en extern salderen weer mogelijk is. In de brief van 13 november 2019 (Kamerstuk 35 334, nr. 1) heeft het kabinet een eerste pakket (bron)maatregelen aangekondigd waaraan gewerkt wordt om ruimte en perspectief te bieden voor het aanpakken van de stikstofproblematiek. Het kabinet komt in december 2019 met een nieuw pakket maatregelen waarbij de ambitie is om tot een generieke drempelwaarde te komen. Daarin moet weer ruimte worden geboden aan projecten en activiteiten die van belang zijn voor onder meer klimaatadaptatie, infrastructuur en energietransitie en ook voor werkgelegenheid.
Acht u een uitzondering voor projecten van tijdelijke aard wenselijk en mogelijk? Zo ja, hoe en wanneer gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
In de brief aan de Tweede Kamer van 13 september 2019 heeft het kabinet aangegeven erop in te zetten dat projecten die op lange termijn een gunstig effect hebben op stikstofdepositie uitgevoerd kunnen worden, ondanks dat er op korte termijn sprake is van kleine tijdelijke uitstoot (Kamerstuk 32 670, nr. 165). Dit geldt bijvoorbeeld voor geothermieprojecten. Het kabinet zet verder in op een drempelwaarde, waarmee spoedig ook andere projecten en activiteiten met een kleine depositie doorgang kunnen vinden. Verder is het in sommige gevallen al mogelijk om toestemming te verlenen voor dergelijke projecten door middel van een ecologische toets of intern salderen.
Kunt u bovenstaande vragen voor de plenaire behandeling van uw begroting beantwoorden?
Vragen worden zo snel als mogelijk beantwoord.
Beleggingen in wapenproducerende bedrijven die exporteren naar Turkije |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft uw besluit tot een gedeeltelijk wapenembargo tegen Turkije vanwege de acties van het Turkse leger in het grensgebied met Syrië consequenties voor de leningen en beleggingen, ter waarde van 631 miljoen euro, van de Nederlandse banken ING, ABN Amro en Van Lanschot aan of in elf bedrijven die de afgelopen jaren wapens hebben geleverd aan Turkije?1 Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?2
Het kabinet heeft in reactie op de inval van Turkije in Syrië het Nederlandse wapenexportcontrolebeleid aangepast. De behandeling van vergunningen voor de export van militaire goederen naar Turkije is per 11 oktober 2019 opgeschort. U bent hierover op 15 oktober 2019 schriftelijk nader geïnformeerd (Kamerstuk 32 623, nr. 273). Deze aanscherping van het wapenexportcontrolebeleid heeft directe werking voor bedrijven die militaire goederen exporteren naar Turkije. Het heeft geen directe werking voor Nederlandse banken en daarmee geen directe consequenties voor de leningen en beleggingen van de genoemde Nederlandse banken aan of in bedrijven die de afgelopen jaren wapens hebben geleverd aan Turkije.
Hebben naar uw opvatting genoemde banken in hun jaarverslagen, mensenrechtenrapportages, websites of andere publieke bronnen aangegeven dat men druk zal uitoefenen op deze bedrijven om hiermee te stoppen, dan wel investeringen in deze bedrijven te beëindigen? Zo nee, deelt u dan de mening dat de Nederlandse regering in het licht van de opschorting van wapenexportvergunningen een taak heeft?
Banken en investeerders maken hun eigen afweging of zij beleggen in of financiering verlenen aan de defensie-industrie, met in achtneming van het verbod om te investeren in ondernemingen die clustermunitie of cruciale onderdelen daarvan produceren, verkopen of distribueren. Zoals aangegeven in antwoord op vragen van de Leden Karabulut en Alkaya d.d. 24 juli 2019 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3527), verwacht het kabinet van Nederlandse banken dat zij, conform de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) en de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (hierna: OESO-richtlijnen), voor hun investeringen in de defensie-industrie de risico’s op mensenrechtenschendingen in kaart brengen, hun invloed aanwenden om deze risico’s te voorkomen of aan te pakken, en hierover verantwoording afleggen.
De naleving van de UNGP’s en OESO-richtlijnen is een individuele verantwoordelijkheid van de banken en zij bepalen zelf, in dialoog met hun stakeholders, hoe zij hun beleid ten aanzien van de defensie-industrie vormgeven en toepassen. Het kabinet heeft dan ook geen analyse gemaakt van de jaarverslagen, mensenrechtenrapportages, websites of andere publieke bronnen van genoemde banken. In het IMVO-convenant van de bancaire sector zijn afspraken vastgelegd over de naleving van deze richtlijnen en principes door de banken. ING, Van Lanschot en ABN AMRO zijn alle drie bij dit convenant aangesloten. In november start de evaluatie van de IMVO-convenanten en de presentatie van de hoofdlijnen van het IMVO-beleid is voorzien voor de behandeling van de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2021.
Hebt u inmiddels een themakader bereikt met de partijen die met het bankenconvenant werken? Kunt u aangeven wanneer u dit aan de Kamer kunt sturen?3
Ieder convenant kent een andere aanpak, die in samenspraak tussen de convenantspartijen is opgesteld. Het bankenconvenant werkt – anders dan het verzekeringsconvenant – niet met themakaders.
Het themakader over investeren in wapens en wapenhandel conform de OESO-richtlijnen en de UNGP’s wordt ontwikkeld door de partijen bij het IMVO-convenant van de verzekeringssector, zoals aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen van Karabulut en Alkaya van 24 juli 2019 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3527). De partijen hebben dit kader nog niet afgerond. Zodra dit het geval is dan wordt het themakader gepubliceerd op de website van dit IMVO-convenant beheerd door de SER.
Wilt u, ondanks het feit dat u aangaf dat in het lopende convenant voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO-convenant) met de banken geen ruimte meer is voor aanvullende afspraken, in het licht van de actualiteit alsnog met de banken in gesprek gaan over deze investeringen zoals u ook, met kennelijk resultaat, hebt gedaan met de levensverzekeraars?
Met het Verbond van Verzekeraars is op 20 februari 2019 gesproken over hoe verzekeraars omgaan met investeringsbeslissingen met betrekking tot controversiële wapens en controversiële wapenhandel binnen het IMVO-convenant voor verzekeraars. Daarbij is ook aangegeven dat het aan verzekeraars zelf is om te bepalen in welke bedrijven zij investeren.
Dat geldt ook voor banken. Banken maken hun eigen afweging of zij beleggen in of financiering verlenen aan de defensie-industrie. De actualiteit van de aanscherping van het wapenexportcontrolebeleid heeft geen directe werking op de beleggingen van banken.
Zodra de partijen bij het IMVO-convenant van de verzekeringssector het themakader over investeren in wapens en wapenhandel gereed hebben, kan de overheid als partij bij dit convenant het kader delen in een gesprek met de bancaire sector.
De honderden miljoenen euro's aan lobbyuitgaven van olie- en gasgiganten. |
|
Sandra Beckerman (SP), Renske Leijten (SP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Erkent u de conclusie van het onderzoek van Corporate Europe Observatory waarin staat dat de olie- en gaslobby de afgelopen 10 jaar, 251,3 miljoen euro heeft gespendeerd om de Europese Klimaatdoelen te remmen? Zo nee, heeft u een andere verklaring voor deze torenhoge uitgaven?1
De gepresenteerde cijfers zijn ons niet bekend. Wij houden de lobbyuitgaven van individuele bedrijven niet bij.
Deelt u de mening, en de conclusies van Corporate Europe Observatory, dat het in het financieel belang van de olie- en gaslobby is om de klimaatdoelen sterk af te remmen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is evident dat olie- en gasbedrijven belang hebben bij de wijze waarop de klimaatdoelen worden gerealiseerd en het tempo waarin dit wordt gedaan. Tegelijk is het zo dat de investeringen in duurzame technologieën wereldwijd snel toenemen, ook door olie- en gasbedrijven.
Deelt u de mening dat lobbyen tegen het klimaat, gezien de grote klimaatproblematiek, onacceptabel is? Bent u bereid om Shell als één van de grote bedrijven achter deze lobby hier op aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Het staat alle partijen altijd vrij hun belangen te behartigen zolang dit binnen de grenzen van de rechtstaat past. Het kabinet ziet dus geen reden om partijen hierop aan te spreken.
Kunt u ons meer duidelijkheid geven over de inhoud van de vele gesprekken die Shell met de Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging bij de Europese Unie heeft gevoerd en wat hier voor concrete resultaten uit zijn gekomen?
Gesprekken die met de gas- en oliesector worden gevoerd op de Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging bij de EU zijn gericht op het bespreken van relevante Europese beleidsontwikkelingen. Dit kan gaan om relevante technologieën voor de decarbonisatie van de Nederlandse energie- en industriesectoren zoals schone waterstof en de afvang en opslag van CO2 (CCS). Deze gesprekken zijn informerend van aard. Beleidsvorming vindt immers niet plaats op de Permanente Vertegenwoordiging, maar bij de betrokken departementen in Den Haag. Zie ook de brief «reactie op rapport Captured States» van 11 maart jl. (Kamerstuk 35 078, nr. 27).
Deelt u de mening dat effectief klimaatbeleid niet door Shell en andere multinationals vormgegeven kan worden, zeker met het oog op bovenstaand beschreven praktijken? Zo ja, waarom heeft de industrie mede het Klimaatakkoord bepaald? Zo nee, hoe oordeelt u dan over de tegengestelde belangen?
Het kabinet zet zich vol in voor een ambitieus klimaatbeleid in Nederland, in de EU en in andere landen. Het kabinet is van mening dat succesvol klimaatbeleid alleen kan worden gerealiseerd als de rijksoverheid, decentrale overheden, het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties effectief samenwerken. Dat is ook de reden dat het kabinet deze partijen bij elkaar heeft gebracht voor de totstandkoming van het Klimaatakkoord, juist om op basis van de verschillende belangen van partijen tot een gezamenlijke aanpak te komen die op zo breed mogelijk draagvlak kan rekenen. Ook buiten de context van het Klimaatakkoord staat het kabinet open voor overleg met alle belanghebbenden, waarna de besluitvorming plaatsvindt op basis van een zorgvuldige afweging gemaakt tussen alle belangen.
Bent u van plan een actieplan op te stellen zodat deze schandelijke lobbypraktijken worden beëindigd?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid de wetenschap en milieuorganisaties een grotere stem te geven dan de vervuilende industrie en hier ook binnen de Europese Unie voor te pleiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het bedrijfsleven, milieuorganisaties, vakbonden en andere maatschappelijke organisaties hebben allemaal op gelijke voet met het kabinet en met elkaar gesproken om tot het Klimaatakkoord te komen. Ook de wetenschap is hierbij actief betrokken. Dat zal in de uitvoering van het beleid niet veranderen. Binnen de EU heeft het kabinet altijd gepleit voor een ambitieus klimaatbeleid en voor betrokkenheid van alle relevante partijen hierbij, en dat zal het kabinet blijven doen.
Het advies van het SODM inzake het winningsplan van Nedmag |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het advies van het SODM inzake het winningsplan van Nedmag, dat op 23 oktober 2019 is gepubliceerd op de SODM website?1
Ja. Op 28 november 2018 ontving ik een gewijzigd winningsplan voor de zoutwinning door Nedmag. Hierna heb ik op 14 december 2018 eerst een bestuurlijk overleg gevoerd met de regio over de aanvraag, waarna ik op 17 december 2018 SodM om advies heb gevraagd. SodM heeft mij op 27 juni 2019 zijn advies gestuurd en op 26 september 2019 een aanvullend advies.
Kunt u aangeven of en zo ja, in welke mate het SODM en/of TNO bij de voorbereiding van dit advies uitvoering heeft/hebben gegeven aan de aangenomen motie-Van der Lee c.s. over het onderzoeken van cumulatieve mijnbouweffecten in Groningen?2
Zowel Nedmag in de aanvulling op het winningsplan2 als SodM in zijn advies3 geven aan dat het bodemdalingsscenario uitgaat van de waargenomen bodemdaling waarin ook andere effecten, zoals bodemdaling door gaswinning en de autonome bodemdaling, zijn meegenomen. Het is deze cumulatieve bodemdaling waarop de genoemde adviezen betrekking hebben.
Bij motie van 10 april 2019 heeft lid Van der Lee (GroenLinks) de regering verzocht dat, voordat een besluit wordt genomen over het winningsplan 2018 van Nedmag, onderzocht wordt wat de cumulatieve effecten zijn van de mijnbouwactiviteiten in de regio. Bij de beoordeling van de aanvraag zal ik invulling geven aan deze motie.
Het is de rol en verantwoordelijkheid van zowel TNO als SodM om in hun advies op een winningsplan na te gaan of de geschetste scenario’s voor onder meer de verwachte bodemdaling reëel zijn en er voldoende veiligheidsmarges in acht worden genomen. Het staat buiten kijf dat voor een goede advisering op zowel de veiligheid als op de nadelige effecten van de bodemdaling voor het gebied er zicht moet zijn op de cumulatieve bodemdaling.
Tevens heb ik de decentrale overheden, vanwege hun regionale en lokale kennis van het gebied, gevraagd om mij te adviseren over de nadelige gevolgen van de totaal te verwachten bodemdaling. Met name effecten op natuur en milieu, de veiligheid van omwonenden en de te verwachten effecten op aanwezige bebouwing of infrastructurele werken of de functionaliteit daarvan, zijn van belang voor de afweging die ik moet maken in het besluit. Na ontvangst van alle adviezen, beoordeel ik de aanvraag in het licht van de cumulatieve effecten van de reeds vergunde mijnbouwactiviteiten in het gebied.
Kunt u tevens in detail aangeven hoe en door wie opvolging is gegeven aan het expliciete verzoek uit de motie, dat onderzocht wordt wat de cumulatieve effecten van de mijnbouwactiviteiten in de regio zijn, voordat u een besluit neemt over het winningsplan 2018 van Nedmag of dient dit onderzoek nog plaats te vinden? Zo ja, door wie?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u verklaren waarom in de gepubliceerde rapporten van SODM en TNO niet expliciet is ingegaan op «de cumulatieve effecten van de mijnbouweffecten in de regio» of wordt stilgestaan bij bovengenoemde motie-Van der Lee c.s.?
Ik hecht grote waarde aan het feit dat de adviseurs onafhankelijk zijn in hun oordeel en in hun advies aan mij. Als ik verduidelijking nodig heb op een advies, dan kan ik dat vragen. Zoals aangegeven, is bij de beschrijving van de bodemdaling en de risicoanalyse daarvan door SodM, rekening gehouden met de gaswinning uit nabij gelegen gasvelden (Groningenveld en Annerveen).
De weging van deze adviezen vindt plaats in de motivatie van het besluit dat ik ga nemen op de aanvraag. In mijn besluit zal ik expliciet ingaan op de cumulatieve bodemdaling in het gebied en de motie Van der Lee c.s.
Overigens heb ik TNO gevraagd om een kaart te maken waarop de bodemdalingscontouren staan aangegeven van de cumulatieve bodemdaling die op grond van de nu geldende vergunningen en maatregelen wordt verwacht. Daarnaast heb ik TNO ook gevraagd eenzelfde kaart te maken, maar dan met de cumulatieve bodemdaling rekening houdend met het winningsplan van Nedmag dat ik nu in behandeling heb.
Bent u bereid SODM te vragen hoe zij in hun advies tot een deels positief oordeel hebben kunnen komen over zoutwinning in nieuwe gebieden zonder eerst het onderzoek naar cumulatieve effecten in de regio uitgevoerd en gepubliceerd te hebben?
Zie antwoord vraag 4.
Binnen welk tijdsbestek bent u van plan een besluit te nemen over het winningsplan van Nedmag?
Ik verwacht niet op korte termijn een besluit te nemen. Momenteel ben ik nog in afwachting van de adviezen van de Technische commissie bodembeweging (Tcbb) en van de regionale overheden. Na ontvangst van deze adviezen zal ik nog advies aan de Mijnraad vragen. Een ontwerpinstemmingsbesluit zal ik niet eerder dan in het eerste kwartaal van 2020 kunnen nemen. Vervolgens volgt er nog een zienswijze periode, en na verwerking van alle zienswijzen kan ik pas een definitief besluit nemen. In het ontwerpinstemmingsbesluit zal ik expliciet ingaan op de cumulatieve effecten van alle mijnbouwactiviteiten in het gebied.
Bent u bereid, als dit besluit op korte termijn op handen is, uw besluit uit te stellen totdat deze Kamervragen beantwoord zijn en de resultaten van het onderzoek naar cumulatieve effecten publiek zijn gemaakt en met de Kamer zijn gedeeld?
Zie antwoord vraag 6.
De brief van de minister van Economische Zaken en Klimaat ‘Bodem verontreinigen bij mijnbouwinstallaties’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Op basis waarvan concludeert u dat de lekkage bij Wanneperveen-1 niet ondergronds is? Met welke materialen is de bodem bij Wanneperveen-1 verontreinigd is? Klopt het dat er barium is aangetroffen bij Wanneperveen-1? Bent u bekend met het gebruik van barium in de spoeling tijdens de boring? Deelt u de opvatting dat waar barium in de bodem gevonden is, dit het resultaat is van ondergrondse lekkage?1
Uit het besluit2 van de provincie Overijssel blijkt dat er op en nabij de NAM-locatie Wanneperveen-1 sprake van een ernstige bodemverontreiniging die niet spoedeisend is. Er zijn geen onaanvaardbare risico’s voor mens en milieu en voor verspreiding van de verontreiniging. Het grondwater op de locatie wordt jaarlijks gemonitord door een milieuadviesbureau in opdracht van NAM. In 2016 heeft de provincie Overijssel NAM verzocht om een actualiserend bodemonderzoek te laten uitvoeren. Dit onderzoek van adviesbureau Arcadis is begin 2018 ingediend. Uitgaande van dit onderzoek heeft de provincie Overijssel het hierboven genoemde besluit over de bodemverontreiniging genomen.
Uit het onderzoek is gebleken dat men op en bij de locatie verhoogde concentraties aan benzeen, xylenen, minerale olie en barium heeft gemeten.
In het rapport wordt aangegeven dat de verontreiniging zich vooral bevindt in de eerste drie meter onder het maaiveld. Er is dan ook geen indicatie voor een lekkage die vanuit de diepe ondergrond zou zijn ontstaan. Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) heeft ook aangegeven dat er geen aanwijzingen zijn dat de bodemverontreiniging afkomstig is uit de diepe ondergrond.
Een verontreiniging met bariet of het daarvan afgeleide barium ontstaat tijdens de boorfase en niet tijdens de productiefase van de put. Tijdens het boren van een put moet worden voorkomen dat vloeistoffen of gassen vanuit de doorboorde formaties in de put stromen. Dit doet men door de put gevuld te houden met zogenoemde boorspoeling. De boorspoeling bevat naast het natuurlijke mineraal bariet (bariumsulfaat) ook minerale olie. Tijdens de boring ontstaat boorgruis. Dit boorgruis wordt uit de put verwijderd door het rondpompen van de boorspoeling. Aan het eind van de boring wordt de in het boorgat aanwezige boorspoeling vervangen door een pekeloplossing. De put bevat na de boorfase geen boorspoeling met bariet meer.
De aanwezigheid van barium in de bodem is geen bewijs voor een ondergrondse lekkage. De putten bij Wanneperveen-1 zijn in de jaren ’50 en ’70 aangelegd. Destijds bestond er geen wet- en regelgeving voor het toepassen van boorspoeling en het zich ontdoen van het boorgruis. Zowel de boorspoeling als het boorgruis bevatten bariet. De administratie voor de boorlocatie in Wanneperveen geeft geen inzicht hoe men hiermee is omgegaan. Het is echter bekend dat het boorgruis soms werd toegepast voor de opvulling van laagtes van het omliggende terrein naast de boorlocatie. Bariet is onoplosbaar in water, en heeft een hoge weerstand tegen chemicaliën. In een licht zure omgeving kan bariet echter wel in een kleine hoeveelheid oplossen waardoor barium vrijkomt. Dat is de reden waarom bij oude mijnbouwlocaties soms bariet en barium in de bodem wordt aangetroffen.
In de huidige wet en regelgeving is het niet toegestaan om het boorgruis te gebruiken als terreinopvulling. Het is ook niet toegestaan om boorgruis of boorspoeling te morsen en niet op te vangen. Huidige mijnbouwlocaties moeten voorzien zijn van vloeistofdichte vloeren zodat het risico op bodemverontreiniging door morsen zoveel mogelijk wordt tegengegaan.
Bent u bekend met de bodemverontreinigingen die ontstaan zijn bij de «blow-outs» van Sleen-2 en in Schoonebeek? Zijn er nog andere «blow-outs» als gevolg van gas-of oliewinning bekend bij het ministerie? Wat voor bodemverontreiniging heeft plaatsgevonden naar aanleiding van deze «blow-outs»?
De blow-out van Sleen-2 in 1965 betrof een ongecontroleerde uitstroom van aardgas. Gas en modder braken door de oppervlakte, waardoor de omgeving van de put veranderde in drijfzand. De gehele boorlocatie en boorinstallatie verdween in een korte tijd in het drijfzand. Als gevolg hiervan is de bodem verontreinigd met barium en kleine concentraties benzeen, tolueen en xyleen als componenten van het aardgas. Uit het onderzoek3 van de Universiteit Utrecht en KWR blijkt dat het grondwater direct boven de locatie van de «blow-out» bij Sleen in 1965 nog altijd een hoge, maar op deze plek ongevaarlijke concentratie aan methaan bevat. Zoals aangegeven in mijn brief4 van 6 februari 2019, wordt het grondwater aldaar door het drinkwaterbedrijf WMD gemonitord.
De blow-out van put 457 in Schoonebeek in 1976 betrof een ongecontroleerde uitstroom van stoom, olie en zanddeeltjes uit de putmond. Het incident deed zich voor tijdens onderhoud aan de put en had tot gevolg dat de omgeving rond de put met olie vervuild raakte. De olieverontreiniging is destijds volledig verwijderd.
Er zijn bij mij geen andere blow-outs bekend.
Klopt het dat in feite onbekend is of de bodemverontreiniging bij Wanneperveen-1 voor 1987 zijn ontstaan? Deelt u de vaststelling dat wanneer onbekend is of bodemverontreiniging voor 1 januari 1987 is ontstaan dit niet gerekend kan worden tot de historische verontreiniging?
De putten van Wanneperveen-1 zijn geboord in de jaren ’50 en ’70. Tijdens het boren is gebruikgemaakt van boorspoeling waaraan bariet was toegevoegd. Boorspoeling wordt alleen gebruikt tijdens de boorfase. Hoewel de exacte datum van de bodemverontreiniging niet bekend is, is het vrijwel zeker dat bodemverontreiniging met barium dan ook tijdens de boorfase en dus voor 1 januari 1987 is ontstaan.
In 2003 heeft op de locatie een lekkage plaatsgevonden van minerale olie en vluchtige aromaten. De verontreiniging wordt conform de wet- en regelgeving aangepakt. Dit houdt in dat de bodemverontreiniging direct en zo goed als mogelijk moet worden opgeruimd. Indien dit niet lukt omdat de verontreiniging zich onder een gebouw op de locatie bevindt, mag sanering uitgesteld worden. Dergelijke verontreinigingen worden geïsoleerd, beheerst en gecontroleerd. Dat is in dit geval gebeurt: er heeft een deelsanering plaatsgevonden. NAM zal zodra de mogelijkheid zich aandient een sanering uitvoeren zodat het terrein geschikt wordt voor de toekomstige functie.
Kunt u toelichten of de Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) toetst aan de huidige wetgeving en standaarden of aan de ten tijde van de boring of productiefase geldende regels en standaarden?
SodM toetst aan de huidige wetgeving en standaarden.
Op basis waarvan concludeert u dat er altijd twee barrières aanwezig zijn bij putten voor lekkage? Wat zijn deze twee barrières in het geval van ondergrondse lekkage? Deelt u de opvatting dat wanneer er over een bepaald traject in de put geen cement aanwezig is of niet is aangebracht dat dit geen functionerende barrière meer is?
Volgens de Mijnbouwwet en -regelgeving moeten alle putten die van nature uit kunnen stromen, ofwel zelf-spuitend zijn, zoals gasputten, uitgerust zijn met tenminste twee barrières. De risico’s van ondergrondse lekkages worden beheerst via een zogenoemd putintegriteitssysteem. In dit systeem staan de risico’s op falen van de barrières en de daarop te nemen acties tot herstel of beheersing beschreven. SodM houdt toezicht op de put en op het putintegriteitssysteem.
De primaire barrière wordt gevormd door de putafsluiter, het totaal van de opvoerserie en het gecementeerde onderste deel van de productieverbuizing. De secundaire barrière wordt gevormd door het gedeeltelijk of geheel gecementeerde bovenste deel van de productieverbuizing. Verdere barrières worden gevormd door de gecementeerde verbuizingen buiten de productieverbuizing.
In putten die voorzien zijn van een opvoerserie kan via de annulaire ruimte de druk worden gemonitord. Een lekkage leidt tot een drukstijging in de annulaire ruimte en is daarmee direct meetbaar. Zodra een lekkage is ontdekt, wordt de put gesloten, de productie stil gelegd en het lek gerepareerd. In dit geval zijn er geen effecten op het milieu te verwachten, omdat lekkage van de opvoerserie (eerste barrière) niet leidt tot een lekkage naar de bodem.
Ik deel de opvatting bij het ontbreken van cement niet. Het kan zijn dat over een bepaalde traject buiten de put geen cement aanwezig is of niet is aangebracht. Dat is geen probleem als het traject geen functie heeft als barrière. Wanneer een traject wel de functie heeft als barrière dan moet cement aanwezig zijn. Als in een dergelijk traject het cement ontbreekt dan moet dit tijdens gebruik van de put beheerst of hersteld worden volgens de mijnbouwwet- en regelgeving.
Deelt u de opvatting dat de in de bodem gemeten gasconcentratie in Monster het resultaat is van een lekkage en dat dit dan ondergrondse lekkage is? Waarom is er geen nader onderzoek gedaan naar de bron van deze lekkage? Klopt het dat het mogelijk is dat er carcinogene stoffen vrij zijn gekomen bij deze lekkage omdat deze stoffen in de delfstoffen aanwezig zijn?
Ik heb uw Kamer meerdere malen geïnformeerd over de verlaten gasput in Monster en de ondergrondse lekkage5. De op de locatie in de bodem gemeten geringe hoeveelheid methaangas was afkomstig van een ondergrondse lekkage van de put. Dit is de enige situatie waarbij een aardgaslekkage bij een verlaten put in Nederland is geconstateerd.
NAM heeft met behulp van een boortoren de verlaten put weer «geopend» en vervolgens opnieuw afgesloten. Hierbij zijn op ongeveer 550 en 650 meter diepte nieuwe cementpluggen in de put aangebracht zodat er geen gas meer kan lekken. De reparatie stond onder toezicht van SodM. De toezichthouder heeft bevestigd dat de put duurzaam en veilig is afgesloten.
Er is nader onderzoek gedaan naar de mogelijke effecten, inclusief het al dan niet vrijkomen van carcinogene stoffen of andere verontreinigingen. Tijdens de reparatie is gebleken dat het om een geringe lekkage ging. De lekkage was boven de grond in de lucht niet meetbaar. Een sanering van de bodem was niet nodig, omdat er geen bodemverontreinigingen zijn aangetroffen. De put is opnieuw buiten gebruik gesteld en lekt nu niet meer. Er zijn bij de metingen in de bodem en in de lucht geen carcinogene stoffen aangetroffen.
Erkent u dat door verdunningseffecten eventuele ondergrondse lekkage niet aangetoond kan worden met onvoldoende nauwkeurige meet apparatuur?
Nee, dat is niet het geval. Met de huidige meetapparatuur kunnen zeer kleine hoeveelheden aardgas (0,000001% of 0,01 ppm – parts per million) in de lucht gedetecteerd worden. Gaslekkages kunnen dan ook door metingen in de lucht worden aangetoond.
Bij een geringe lekkage – zoals in Monster – is uit metingen gebleken dat het methaangas het oppervlak niet bereikt. De lekkage was van een dermate geringe omvang dat deze pas gedetecteerd kon worden door metingen in de bodem. Daarbij spelen niet alleen verdunningseffecten, maar ook de afbraak (oxidatie) van methaan in de bodem.
Deelt u de opvatting dat bij ondergrondse lekkages, de gehele ondergrondse traject moet worden bemonsterd om voldoende indruk te krijgen van bodemverontreiniging?
Nee, deze opvatting deel ik niet. Bij een eventuele ondergrondse lekkage zal per geval moeten worden bekeken wat er nodig is om voldoende zicht te krijgen op de oorzaak van de lekkage en de omvang van de bodemverontreiniging.
Bent u bereid om grootschaliger en beter onderzoek te doen naar waar ondergrondse lekkage plaats vindt? Bent u bereid nader onderzoek te doen naar de effecten van ondergrondse lekkage op de veiligheid van mensen en dieren in de leefomgeving?
Ik ben van mening dat ondergrondse lekkages voorkomen dienen te worden. Het toezicht van SodM is daar ook op gericht. SodM houdt toezicht op de adequate werking van het putintegriteitsmanagementsysteem van de mijnbouwonderneming.
In 2016 en 2017 heeft SodM onderzoek uitgevoerd naar mogelijke lekkages van buiten gebruik gestelde putten. Men heeft uit een totaal van 1.312 putten een selectie gemaakt van 185 putten en boven deze putten metingen verricht. SodM heeft bij de 185 putten geen lekkages geconstateerd6.
SodM heeft aangegeven dat zij door gaat met het onderzoek naar mogelijke lekkage van buiten gebruik gestelde putten. SodM kijkt daarbij naar mogelijke risicofactoren op het gebied van de geologische situatie, het (historische) putontwerp en de manier van aanleg.
De rol van pensioenfondsen bij dierenwelzijn |
|
Paul Smeulders (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Dierenwelzijn heeft geen prioriteit bij ABP»?1
Ja.
Klopt het dat het ABP, net als vele andere pensioenfondsen, belegt in multinationals uit de voedselindustrie die niet voldoen aan de Europese wetten en regels op het gebied van dierenwelzijn?2 Zo ja, voor hoeveel geld? Welke wetten en regels worden er precies overtreden?
Het rapport dat op 29 september is gepubliceerd door Het Eerlijk Pensioenlabel kijkt naar de beleggingen van pensioenfondsen in bedrijven waar sprake is van mogelijke risico’s voor dierenwelzijn in hun bedrijfsactiviteiten en/of in hun toeleveringsketen. Het gaat hierbij om vleesproducenten, restaurantketens en retailers. Uit navraag bij het ABP blijkt dat het ABP belegt in 17 van deze bedrijven voor een totaalbedrag van ongeveer 1,7 miljard euro. Het gaat hierbij om 552 miljoen in vleesproductiebedrijven, 698 miljoen in restaurantketens, en 452 miljoen in retailers. Het ABP heeft aan mij gemeld dat er in de diverse landen waar deze bedrijven opereren verschillende wettelijke welzijnsnormen gelden. Ook is er volgens het ABP, voor zover bekend, geen sprake van wetsovertredingen door deze bedrijven. Daar waar dit het geval zou zijn, gaat het ABP tot actie over conform hun beleid voor duurzaam en verantwoord beleggen.
Bent u bekend met het onderzoek van I&O Research «Dierenwelzijn en pensioenen. Opinieonderzoek pensioendeelnemers»3 waaruit blijkt dat 83% van de pensioendeelnemers niet wil dat er wordt belegd in bedrijven die gebruik maken van plofkippen of kooivarkens – en dat meer dan de helft van pensioendeelnemers «zeker» of «waarschijnlijk» € 10,– per maand in zou willen leveren om ervoor te zorgen dat hun pensioengeld diervriendelijk wordt belegd?
Ja.
Deelt u de opvatting van GroenLinks dat deze brede steun voor dierenwelzijn onder pensioendeelnemers zou moeten leiden tot verandering bij pensioenfondsen? Wat gaat u doen om zich hiervoor in te zetten?
Ik vind het positief dat veel deelnemers dierenwelzijn belangrijk vinden. Het beleggingsbeleid van pensioenfondsen is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van het pensioenfondsbestuur. Net als het kabinet vinden pensioenfondsen en verzekeraars het belangrijk dat het beleggingsbeleid van uitvoerders maatschappelijk verantwoord is. In december 2018 is daarom het IMVB-convenant getekend (waar de overheid deel van uit maakt).4 Het IMVB-convenant richt zich op de inbedding van de OESO-richtlijnen en United Nations Guiding Principles (UNGP’s) in het beleid van pensioenfondsen. Aandacht voor dierenwelzijn maakt hier onderdeel van uit. Een onafhankelijke monitoringscommissie en de stuurgroep van het convenant zien toe op de naleving van de afspraken en kunnen partijen aanspreken wanneer onvoldoende voortgang wordt geboekt.
Naast mijn inzet voor een verantwoorder beleggingsbeleid via het convenant wil ik ook, zoals ik aan uw Kamer heb bericht, verkennen of deelnemers meer zeggenschap kunnen krijgen over het beleggingsbeleid van hun uitvoerder.5 Daarbij ga ik met name in op een «groener» pensioen. De insteek hiervan is dat het beleggingsbeleid van uitvoerders beter gaat passen bij de voorkeuren van deelnemers.
Wat vindt u ervan dat het pensioenfonds van ambtenaren «geen prioriteit geeft aan dierenwelzijn» en belegt in bedrijven waarvan het dierenwelzijnsbeleid niet voldoet aan Europese wettelijke normen? Hoe valt dat te rijmen met het belang dat de Nederlandse overheid zegt te hechten aan dierenwelzijn en het verbeteren van dierenwelzijn internationaal? Zou het ABP niet het goede voorbeeld moeten geven?
Het ABP is één van de ondertekenaars van het IMVB-convenant. Voor het duurzaam en verantwoord beleggingsbeleid hanteert het ABP internationale richtlijnen waaronder de UN Global Compact, de UN Guiding Principles for Business and Human Rights en de OECD Guidelines for Multinational Enterprises. Duurzaamheidsrisico’s op het gebied van milieu, arbeid, mensenrechten en corruptie worden integraal meegewogen in de beleggingsprocessen en worden geprioriteerd op materialiteit per industrietak. Voor de voedselsector kijkt het ABP in het «due diligence proces» primair naar zaken zoals arbeidsomstandigheden en mensenrechten in de keten, milieu en watermanagement en voedselveiligheid. Ook kijkt het ABP, meer in algemene zin, of bedrijven betrokken zijn bij controverses, waaronder ook controverses op het gebied van «business ethics». Hiernaast voert het ABP uitgebreid de dialoog met de voedselsector rondom klimaat- en ontbossingsproblematiek. Wanneer het ABP spreekt met deze bedrijven worden vaak ook andere duurzaamheidsrisico’s zoals dierenwelzijn ter sprake gebracht.
Wat vindt u ervan dat pensioengeld van ambtenaren wordt gebruikt om te investeren in bedrijven met lagere dierwelzijnsstandaarden dan Europese wettelijke normen, waardoor Nederlandse boeren (die wél aan deze wettelijke normen moeten voldoen) concurrentienadeel ondervinden?
Het pensioenfonds ABP gaat over het eigen beleggingsbeleid en hanteert specifiek beleid inzake verantwoord beleggen. Voor een nadere toelichting voor het beleid van ABP zie het antwoord op vraag 5.
Het kabinet gaat ervan uit dat het ABP dit beleid verder zal voortzetten. Het is belangrijk dat ABP verantwoord belegt, maar nog belangrijker is het dat alle pensioenfondsen in Nederland verantwoord beleggen en meer dan ze nu al doen. Het kabinet verwacht dat pensioenfondsen de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) naleven. In het eerder aangehaalde IMVB-convenant zijn hier belangrijke afspraken over gemaakt.
Wilt u zich ervoor inspannen dat het ABP, en andere pensioenfondsen, significant hun koers gaan wijzigen op het gebied van dierenwelzijn? Op welke manier kan het kabinet hierop bijsturen of verplichte verbeteringen afdwingen?
Ik zet mij graag in voor een maatschappelijk verantwoord beleggingsbeleid bij pensioenfondsen. Ook dierenwelzijn maakt hier deel van uit. Onder meer via het IMVB-convenant zet het kabinet zich hiervoor in. De afspraken die gemaakt zijn in het IMVB-convenant zijn vrijwillig, maar niet vrijblijvend. Via de monitoringscommissie borgen we dat het beleggingsbeleid meer in lijn komt met de UNGP’s en OESO-richtlijnen.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden voor de begrotingsbehandeling van SZW?
Ja.
De uitzending van EenVandaag over de versterkingsoperatie |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de aflevering van EenVandaag van 1 oktober 2019 over de versterking in Groningen?1 Wat is daarop uw reactie?
Ik heb kennisgenomen van de uitzending.
Erkent u het niet nakomen van verwachtingen van inwoners in het bevingsgebied? Zo ja, wat gaat u er aan doen dat verwachtingen wel worden nagekomen?
De situatie uit de uitzending betreft een woning die binnen de batch 1581 een normaal risicoprofiel heeft. Bij de opname van de adressen in batch 1581 is in 2017 nog gebruik gemaakt van de Nederlandse praktijkrichtlijn (NPR) uit 2015. Dit is een oude versie van de richtlijn gebaseerd op het winningsniveau en bijbehorende seismische dreiging van destijds. Na het besluit dat in maart 2018 genomen is om de gaswinning naar nul te brengen, is ervoor gekozen om te werken aan een nieuwe versterkingsaanpak. In deze aanpak, die op basis van het Mijnraadadvies gekozen is, wordt de hoogste prioriteit gegeven aan de versterking van de meest risicovolle woningen. Bewoners die al een versterkingsadvies hadden gekregen, worden uiteraard versterkt conform het versterkingsadvies. Voor de bewoners die nog niet hun versterkingsadviezen hadden ontvangen, is bestuurlijk afgesproken, gezien de nieuwe aanpak, om deze versterkingsadviezen niet alsnog naar de bewoners te sturen.
Vervolgens zijn er met de regio in juni 2019, bestuurlijke afspraken gemaakt over deze batch waarvan de bewoners nog geen versterkingsadvies hadden ontvangen. De afspraak is dat de versterking van huizen uit de batch 1581 met een (licht) verhoogd risicoprofiel (P50 en P90) uitgevoerd zullen worden en dus onderdeel zullen uitmaken van de lokale plannen van aanpak. Voor de huizen met een normaal risicoprofiel uit batch 1581 wordt, conform de bestuurlijke afspraken met de regio, via een steekproef bekeken of er niet een te zwaar versterkingsadvies ligt (oftewel dat de beoordeling met een update van de richtlijn op andere maatregelen uitkomt). Deze steekproef is momenteel in de afrondende fase. Zodra er duidelijkheid is over wat dit voor de daadwerkelijke versterking zal gaan betekenen, zal het kabinet de bewoners en uw Kamer hierover informeren.
De bewoner uit de uitzending heeft het versterkingsadvies, buiten het reguliere proces om, op eigen verzoek ontvangen. Meerdere eigenaren die op eigen verzoek het versterkingsadvies hebben ontvangen zijn geïnformeerd over de status van deze adviezen en het vervolgtraject waarbij is aangegeven dat aan deze versterkingsadviezen geen rechten kunnen worden ontleend. Van een belofte over versterking is daarmee uitdrukkelijk nooit sprake geweest. Dit neemt niet weg dat het voor deze bewoners een vervelende situatie is, waarbij hun huis al geruime tijd geleden geïnspecteerd is, maar zij nog geen duidelijkheid hebben of hun huis versterkt moet worden.
Waarom krijgen inwoners niet «gewoon» hun rapport wanneer zij er om vragen? Waarom moet dat via een WOB-verzoek?
Allereerst waren voor veel panden de versterkingsadviezen nog niet afgerond. Deze zijn, op verzoek van de regio, alsnog vervaardigd met als basis het winningsniveau en bijbehorende seismische dreiging van NPR:2015. Dit is bestuurlijk zo afgesproken vanwege de aanname dat een beoordeling met een nieuwere NPR eenvoudiger zou zijn als er al een volledig NPR:2015-rapport van een pand zou liggen. Deze versterkingsadviezen zijn voor een groot gedeelte in het najaar van 2018 binnengekomen. Bestuurlijk was afgesproken om deze versterkingsadviezen niet actief te delen: de versterkingsmaatregelen hieruit zouden immers niet worden uitgevoerd en zodoende onjuiste verwachtingen bij bewoners te wekken. Wanneer bewoners toch om hun versterkingsadvies verzochten, is dit aan hen geleverd.
Hoe verklaart u het serieuze versterkingsrapport van mevrouw Ziengs uit Loppersum uit 2017, maar dat dit pand niet als een pand met verhoogd risico uit het Hazard and Risk Assessment (HRA)-model komt?
Er is bij de berekening bij het versterkingsadvies gebruikgemaakt van de toen geldende versie van de NPR uit 2015. Destijds werd zodoende gerekend met een veel hoger gaswinningsniveau. De HRA-run waaruit naar voren kwam dat het pand een normaal risicoprofiel heeft, is later uitgevoerd. Hierdoor is de verlaging van het gaswinningsniveau deels wel meegenomen, waardoor de seismische dreiging ook lager was. Ook was de HRA inmiddels verrijkt met nieuwe kennis op basis waarvan de sterkte van een gebouw beter inzichtelijk kan worden gemaakt. Beide factoren leiden er onder andere toe dat er een verschil op kan treden.
Hoeveel panden hebben een versterkingsadvies maar komen niet als een pand met risico uit het HRA-model? Kunt u een overzicht maken van hoeveel panden per gemeente het gaat?
De NPR en de HRA zijn verschillende instrumenten, met elk een eigen doel. De HRA wordt gebruikt om naar beste kunnen een inschatting te geven van de gebouwen die naar verwachting een hoog risico kennen. De NPR wordt gebruikt om te bepalen welke maatregelen moeten worden genomen. Zowel de NPR als ook de HRA worden continu verbeterd. Een objectieve vergelijking tussen de uitkomst voor een individueel gebouw met een HRA en een met de NPR hangt af van zowel de NPR-versie als de HRA-versie. Een algemeen overzicht voor het aantal panden in het gehele gebied is niet te geven. In de lopende actualisatie van de NPR wordt onderzocht hoe het kan dat de NPR en de HRA op voor een individueel gebouw mogelijk tot verschillende uitkomsten kunnen leiden en zo ja wat daarvan de oorzaak is.
Waarom kan de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) geen garanties geven dat panden met een versterkingsadvies versterkt gaan worden?
In de situatie zoals deze in EenVandaag geschetst werd, hebben de bewoners hun versterkingsadvies op eigen verzoek ontvangen, waarbij in de bijgevoegde brief expliciet staat aangegeven dat de voorgestelde maatregelen niet per definitie zullen worden uitgevoerd. Ook stond in de brief aangegeven dat bewoners kunnen kiezen of zij hun woning opnieuw willen laten beoordelen. Als uit die beoordeling de noodzaak van versterking zou blijken, dan kan het pand inderdaad versterkt worden.
Zijn de normen van de inspecties van panden nu anders dan voorheen? Zo nee, waarom worden dan niet alle panden met een advies uit het verleden versterkt? Zo ja, kunt u dat verklaren? Waarom zou een pand nu een beving wel overleven, terwijl dat twee jaar geleden niet zo was?
Als gevolg van de afbouw van de gaswinning en de risicogerichte prioritering van de versterkingsoperatie zal naar verwachting een steeds groter aantal adressen na opname en beoordeling minder of geen versterking nodig blijken te hebben. De afbouw van de gaswinning leidt tot een verlaging van de seismische dreiging. Met deze verlaging van de seismische dreiging wordt in de herbeoordeling gerekend.
In het Bestuurlijk Overleg van 5 juni 2019 is, zoals eerder is benoemd, afgesproken om via een steekproef van een deelverzameling van deze groep (batch 1851-adressen met een niet verhoogd risicoprofiel) te onderzoeken of herbeoordeling, met een verlaagde seismische dreiging, wezenlijk nieuwe inzichten oplevert. Deze steekproef is momenteel in de afrondende fase. Zodra er duidelijkheid is over wat dit voor de daadwerkelijke versterking zal gaan betekenen, zal het kabinet de bewoners en uw Kamer hierover informeren.
Hoe duidt u de opmerking van de NCG dat het inderdaad onbegrijpelijk is en dat de NCG begrijpt dat mensen vinden dat zij aan het lijntje worden gehouden?
De NCG heeft in de versterkingsoperatie de meeste contacten met de bewoner en voert deze uit conform de bestuurlijke afspraken die gemaakt zijn. In de vele gesprekken die met de bewoner worden gevoerd, probeert de NCG de bewoner zo goed mogelijk mee te nemen en te informeren over het proces. De afgelopen twee jaar zijn belangrijke stappen gezet: de gaswinning wordt zo snel mogelijk afgebouwd, de NAM is op afstand geplaatst en er is voor een risicogerichte versterkingsaanpak gekozen. Gezien deze veranderingen en de resultaten van deze besluiten nog niet voor iedereen voldoende merkbaar zijn, is het begrijpelijk dat bestuurlijke keuzes soms moeilijk voor bewoners te volgen zijn.
Kunt u de angst van mevrouw Ziengs weerleggen als zij stelt: «Het is heel fijn dat de gaskraan nu dicht gaat, maar je kunt niet na al die beloften in het gebied zeggen, we doen de gaskraan dicht en pakken onze spullen en gaan weg.»?
Met de afbouw van de gaswinning uit het Groningenveld beoogt het kabinet de oorzaak van de veiligheidsrisico’s weg te nemen. Dit heeft geen gevolgen voor de versterking: de versterkingsoperatie gaat onverminderd door. Zoals in de brief van 16 oktober jl. (Kamerstuk 33 259, nr. 695) is aangegeven, volgt uit de meest recente HRA-run (maart 2019) dat het aantal adressen met een verhoogd risico is gedaald tot onder de 1.000. Dit neemt niet weg dat conform bestuurlijke afspraken met de regio en eerdere toezeggingen de totale scope van opname en beoordeling hoger is. De scope van het aantal adressen dat in aanmerking komt voor opname en beoordeling bestaat uit ruim 26.000 adressen. Dit komt ten eerste doordat, conform het advies van de Mijnraad, gewekte verwachtingen en gedane toezeggingen worden nagekomen. Dit is van toepassing op de zogenoemde «batches» die worden uitgevoerd volgens bestaande versterkingsadviezen, ongeacht nieuwe inzichten in de veiligheidssituatie (Kamerstuk 33 529, nr. 502). Ten tweede zijn, in lijn met het Mijnraadadvies, naast de adressen met een verhoogd risico ook adressen met een licht verhoogd risico (P90) opgenomen in de scope. Ten derde blijven in lijn met deze afspraken alle adressen die eerder als (licht) verhoogd risicovol zijn geïdentificeerd onderdeel van de scope, ook als zij dat op basis van recente inzichten niet langer zijn. Ten vierde zijn op verzoek van de gemeenten adressen toegevoegd vanuit het perspectief van een coherente uitvoering in plaats van sec technische veiligheid. Dat gaat bijvoorbeeld om het realiseren van tempo binnen een straat of wijk, om maatschappelijk draagvlak, gebiedsontwikkeling en/of het minimaliseren van overlast.
Als gevolg van de afbouw van de gaswinning en de risicogerichte prioritering van de versterkingsoperatie zal naar verwachting een steeds groter aantal adressen na opname en beoordeling minder of geen versterking nodig blijken te hebben. Daarnaast wordt met het Nationaal Programma Groningen (NPG) geïnvesteerd in toekomstperspectief voor de regio. Mevrouw Ziengs hoeft zich dan ook geen zorgen te maken: ook met het verlagen van de gaswinning, blijft het Rijk zich met de versterkingsoperatie inzetten voor een veilig Groningen.
Worden alle versterkingsadviezen uitgevoerd, ook al zijn die adviezen volgens de oude Nederlandse Praktijk Richtlijn (NPR), zoals u stelde tijdens het algemeen overleg van 12 september? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn beantwoording van vraag 2.
Krijgt de Kamer dit jaar inzicht in de cijfers over de versterking? Dus hoeveel panden zijn er geïnspecteerd en geëngineerd? Hoeveel zijn er versterkt?
In mijn brief aan uw Kamer over de overdracht taken van EZK naar BZK, is een dashboard bijgevoegd (Kamerstuk 33 259, nr. 695). Het dashboard biedt inzicht in de voortgang en realisatie van de versterkingsoperatie tot nu toe en geeft een eerste prognose voor de rest van dit jaar. Daarin staat dat tot 7 oktober 2019 14.370 adressen zijn opgenomen, 6.886 adressen zijn beoordeeld, 1.799 projecten zijn vastgesteld en 1.007 gebouwen versterkt zijn opgeleverd.
Kunt u de cijfers uit vraag 11 ook voorspellen voor 2020? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is de prognose?
In het dashboard staat een prognose voor de rest van 2019 opgenomen. Op dit moment werken de gemeenten en NCG aan de lokale programma’s van aanpak voor 2020.
Het artikel ’Elektriciteitsnet op steeds meer plekken vol’ |
|
Matthijs Sienot (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Elektriciteitsnet op steeds meer plekken vol»?1
Ja.
Erkent u de constatering van netbeheerder Liander, die verantwoordelijk is voor elektriciteitstransport van drie miljoen woningen, dat het elektriciteitsnet vol raakt en daarmee aansluiting op het stroomnet op een aantal plekken voor grote bedrijven niet meer mogelijk is? Kunt u dit toelichten?
Ik erken de constatering, Zoals ook beschreven in mijn brief aan de Kamer van 28 juni 2019 (Kamerstuk 30 196, nr. 669) zijn gebieden in Nederland waar het elektriciteitsnet niet de capaciteit heeft om de toegenomen decentrale productie te transporteren. Andere gebieden hebben te maken met een snel groeiende vraag naar elektriciteit. Dit kan er ook toe leiden dat een aansluiting niet gerealiseerd kan worden. In de provincie Noord-Holland is een sterke groei in de vraag naar elektriciteit.
Deelt u de constatering van de netbeheerder dat het door lange vergunningstrajecten en procedures nog langer duurt totdat het netcapaciteitsprobleem wordt opgelost? Welke stappen neemt u om deze procedures te versnellen?
Ik deel de constatering, grote netverzwaringen kennen zorgvuldige ruimtelijke besluitvormingsprocedures. Daarbij is het voor overheden belangrijk om te investeren in inspraak, participatie en onderzoek naar de milieueffecten. De netverzwaringen hebben immers impact op de leefomgeving van mensen, op natuur en landschap. Dergelijke besluitvormingsprocedures kennen daarom een zekere doorlooptijd. Door de aanpassing van de Crisis- en Herstelwet zijn procedures al zoveel mogelijk verkort door bijvoorbeeld direct beroep bij de rechter mogelijk te maken.
Versnelling van de doorlooptijd ontstaat vooral door een integrale visie op de ruimtelijke locaties voor nieuwe opwek en energie infrastructuur. De Regionale Energiestrategieën, waaraan de netbeheerders actief bijdragen, dragen in belangrijke mate bij aan versnelling van de besluitvorming voor nieuwe projecten.
Bent u ermee bekend dat tuinders inmiddels genoodzaakt zijn om hun lampen uit te zetten omdat de vraag naar stroom te groot is? Deelt u de mening dat dit een zeer onwenselijke situatie is?
Ja ik ben hier mee bekend. Om de problemen die het gevolg zijn van een tekort aan transportcapaciteit te beperken, wordt in afwachting van de realisatie van de benodigde netverzwaring onder meer gezocht naar mogelijkheden om gebruik te maken van tijdelijke of structurele inkoop van flexibiliteit. Hierbij ontvangen aangeslotenen die in staat zijn hun productie of afname van elektriciteit te verhogen of te verlagen een vergoeding om door middel van die verhoging of verlaging bij te dragen aan het beperken van de congestie op het elektriciteitsnet. Deze situatie is niet onwenselijk en draagt bij aan een efficiënt gebruik van het elektriciteitsnet.
Hoe staat u tegenover een nationaal masterplan voor de energie-infrastructuur, zoals de netbeheerders voorstellen? Kunt u dit toelichten?
Netbeheerders beogen vooral een borging van tijdige besluitvorming over de energie-infrastructuur, op de verschillende bestuurlijke niveaus. Ik wil een nationaal masterplan niet uitleggen als een plan waarin het Rijk precies ruimtelijk uittekent waar ruimte moet komen voor energie-infrastructuur. Hier ligt immers een belangrijke gezamenlijke taak voor gemeenten, provincies en Rijk.
Wel ben ik met medeoverheden en netbeheerders in gesprek over de borging van de energie-infrastructuur op de verschillende bestuurlijke niveaus zodanig dat klimaatdoelen tijdig gehaald worden en de energietransitie wordt gefaciliteerd, Ik doe dit in het kader van het nationaal programma regionale energiestrategieën en in het kader van het nationaal programma energiehoofdstructuur.
Begin 2020 zal ik een startnotitie voor het programma energiehoofdstructuur vaststellen en naar de Kamer sturen, waarin staat wat de precieze reikwijdte en planning van het programma wordt. Onder coördinatie van het nationaal programma regionale energiestrategieën zal een appreciatie van de regionale energiestrategieën worden uitgevoerd. De appreciatie bestaat uit analyses van PBL en peer-reviews en wordt door de opdracht gevende partijen voorzien van een advies aan de regionale energiestrategie regio’s. Dit advies is naar verwachting na de zomer van 2020 gereed. Ik zal uw Kamer hierover informeren.
Deelt u de genoemde constatering dat een tekort aan technisch personeel een van de oorzaken van problemen met netcapaciteit is? Wat doet u om de werving van technisch personeel te stimuleren?
Een tekort aan technisch personeel is een probleem voor de sector. Netbeheerders zullen veel moeten investeren in het net en voor de uitvoering daarvan is technisch personeel nodig. Werkgevers en werknemers in de elektriciteitssector hebben in het Klimaatakkoord afgesproken een gezamenlijke agenda af te spreken en een platform voor overleg met sociale partners te creëren om baankansen in de sector te vergroten.
Hoe verklaart u dat sinds 2013, toen het Energieakkoord werd afgesloten, met een bijbehorende intensivering van duurzame energieopwekking, in de afgelopen jaren de nodige investering in netcapaciteit achter is gebleven?
In het Energieakkoord zijn twee hoofddoelen afgesproken die van belang voor hernieuwbaar op land. In de Kamerbrief over de uitvoering van het Energie-akkoord van 14 februari 2018 (Kamerstuk 30 196, nr. 573) wordt aangegeven hoe het met de uitvoering van de doelen staat. Om de doelen te behalen is in grote mate ingezet op het behalen van 6.000 MW wind op land in 2020. Hiermee zou 10 PJ extra hernieuwbare energieproductie worden gerealiseerd. Het kabinet heeft hierover met de provincies afspraken gemaakt, zie ook de brief van 28 juni 2019 (Kamerstuk 33 612, nr. 70).
De netbeheerders hebben deze voorziene toename tijdig kunnen faciliteren doordat sinds 2013 grootschalige netverzwaringen hebben plaatsgevonden met name voor wind op land en zon-op-dak. De afgelopen jaren heeft echter een intensivering plaats gevonden, die ook in het NEV 2017, waar werd uitgegaan van de toename van hernieuwbaar op grond van het Energieakkoord, niet is voorzien. Netbeheerders bereiden nieuwe grootschalige verzwaringen voor van de netten om aan de groeiende vraag naar netcapaciteit te voldoen. Het aanbod van duurzame productie groeit vooral in dunbevolkte gebieden met van oudsher weinig vraag naar elektriciteit, waar dus de dunste elektriciteitsnetten zijn neergelegd. Dit zijn tegelijkertijd de gebieden waar sinds 2017 de meeste (grootschalige) zonneparken worden gepland. Projecten voor deze vorm van duurzame elektriciteitsproductie zijn 4 a 5 keer sneller te realiseren dan aanpassingen in het elektriciteitsnet. De snelle groei is hierdoor niet bij te houden door de netbeheerders. In mijn brief aan de Kamer van 28 juni 2019 ben ik ingegaan op deze problematiek en heb hier meerdere maatregelen aangekondigd die de problematiek moet verlichten. Begin 2020 zal ik de Kamer informeren over de voortgang van deze maatregelen.
Het bericht dat de overheid op één dag meer dan een miljard heeft verloren op de aandelen van ABN AMRO |
|
Roald van der Linde (VVD), Joost Sneller (D66) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Overheid verliest op één dag meer dan een miljard op aandelen ABN»?1
Ja.
Onderschrijft u nog steeds de passage uit het regeerakkoord, waarin staat dat ABN AMRO zo snel als verantwoord mogelijk volledig naar de markt wordt gebracht?2
Ja.
Kunt u toelichten waarom sinds uw aantreden nog geen aandeel ABN AMRO is verkocht?
Wat in het regeerakkoord staat geldt nog steeds: ABN AMRO wordt zo snel als verantwoord mogelijk is, volledig naar de markt gebracht. De timing van dergelijke transacties wordt bepaald op basis van verschillende factoren, zoals de ontwikkeling van de aandelenprijs, open en gesloten periodes, interesse bij investeerders en de marktomstandigheden. NLFI weegt deze factoren voordat zij mij adviseert om aandelen te verkopen.
De laatste verkoop van aandelen vond plaats op vrijdag 15 september 2017. Ik kan geen mededelingen doen over de rationale van de timing of de omvang van de verdere verkoop van het aandelenbelang in ABN AMRO. Deze informatie zou koersgevoelig kunnen zijn en openbaarmaking daarvan zou een negatief effect op voorgenomen transacties kunnen hebben.
Kunt u nader uiteenzetten voor hoeveel euro het Ministerie van Financiën de aandelen van ABN AMRO heeft gekocht? Hoeveel heeft de Nederlandse staat inmiddels al terug van dit bedrag? Hoeveel zijn deze aandelen nu waard?
De directe kosten voor de staat met betrekking tot ABN AMRO bedragen in totaal EUR 21,7 miljard. Hiervan heeft EUR 12,8 miljard betrekking op de overname van Fortis Bank Nederland in 2008, waarvan ABN AMRO destijds een dochter was, en EUR 8,9 miljard op de herkapitalisaties van Fortis Bank Nederland en ABN AMRO. De opbrengsten van de verkoop van de certificaten ABN AMRO is tot nu toe EUR 8,2 mld.
De staat heeft nog 528.800.001 certificaten ABN AMRO. Op 1 oktober 2019 bedroeg de slotkoers EUR 15,775. De waarde van het belang van de staat in ABN AMRO was op die dag daardoor EUR 8,341 miljard.
Klopt het dat u snel overleg wilt met NL Financial Investments (NLFI) om over de aandelen van ABN AMRO te praten? Zo ja, waar wilt u precies over spreken en kunt u de Kamer hierover informeren?
Er is doorlopend overleg met NLFI over het aandeel in ABN AMRO. NLFI en ABN AMRO zijn op donderdag 26 september 2019 bij mij langs gekomen nadat publiekelijk bekend werd gemaakt dat ABN AMRO onderwerp van onderzoek is van het Openbaar Ministerie. ABN AMRO heeft publiekelijk aangegeven volledig mee te werken aan het onderzoek van het Openbaar Ministerie.
Herinnert u zich de datum van de laatste verkoop van aandelen van ABN AMRO? Heeft NLFI sindsdien geadviseerd om een nieuwe tranche naar de markt te brengen? Zo ja, waarom heeft u besloten om dit niet te doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u uitleggen op welke manier de democratische controle op het beheer van de aandelen van ABN AMRO exact is vormgegeven en welke checks & balances hierin zitten?
De staat heeft op dit moment via NLFI een belang van 56,3 procent in ABN AMRO. Naar aanleiding van de motie-Weekers c.s.3 om het aandeelhouderschap in financiële instellingen, onder meer ABN AMRO, op een zakelijke, niet-politieke wijze in te vullen en de belangen van de staat als aandeelhouder en beleidsmaker op transparante wijze te scheiden, is het belang in onder meer ABN AMRO ondergebracht bij NLFI. NLFI is op 1 juli 2011 door de Minister van Financiën opgericht op grond van de Wet stichting administratiekantoor beheer financiële instellingen (Wet NLFI).
NLFI is een rechtspersoon met een wettelijke taak. De verhouding tot de Minister van Financiën is geregeld in de voornoemde Wet NLFI, de statuten van NLFI en het toezichtarrangement zoals dat gepubliceerd is op de website van NLFI. In de statuten is onder meer vastgelegd dat zwaarwegende of principiële beslissingen van NLFI, zoals onder andere beslissingen over beloningen en beslissingen die wezenlijke gevolgen hebben voor de zeggenschap, het risico en het kapitaalbeslag van de staat, onderworpen zijn aan de voorafgaande instemming van de Minister van Financiën. Ook is bijvoorbeeld geregeld dat de Minister de bestuurders van NLFI benoemt en dat de begroting en de jaarrekening van NLFI de goedkeuring van de Minister behoeven. De relatie tussen het Ministerie van Financiën en NLFI is verder uitgewerkt in het «Toezichtarrangement NLFI».4 De Minister van Financiën is overeenkomstig de Nederlandse staatsrechtelijke verhoudingen het aanspreekpunt voor de Staten-Generaal.
Kunt u deze vragen voor de Algemene Financiële Beschouwingen beantwoorden?
Ja.
Het verzekeren van zonnepanelen tegen hagelschade |
|
Henk Nijboer (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Verzekeraars stoppen met vergoeden onzichtbare hagelschade aan zonnepanelen»?1
Ja.
Is het waar dat door een wijziging van de polisvoorwaarden van sommige verzekeraars hun cliënten met een woonhuisverzekering niet langer verzekerd zijn tegen de onzichtbare schade die bij zonnepanelen kan ontstaan na de impact van hagelstenen? Zo ja, betekent dit dat een substantieel deel van de woningeigenaren nu niet meer tegen deze schade verzekerd is en hoe groot is dat deel? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Het artikel in Solarmagazine vermeldt dat een aantal verzekeraars is gestopt met het vergoeden van onzichtbare hagelschade aan zonnepanelen. Het Verbond van Verzekeraars heeft dit aan mij bevestigd. Als deze verzekeraars dat door een wijziging van de polisvoorwaarden expliciet in die voorwaarden hebben opgenomen, betekent dat inderdaad dat de betreffende woningeigenaren niet meer voor het risico op deze schade verzekerd zijn. Anderzijds zijn er ook verzekeraars die aangeven dit risico nog wel te dekken. Het is mij niet bekend of het niet-verzekerde deel van huiseigenaren substantieel is. Dat hangt af van de verschillende polisvoorwaarden die verzekeraars hanteren, hun marktaandeel en het aantal huiseigenaren dat naar aanleiding van de wijziging in de polisvoorwaarden naar een andere verzekeraar is overgestapt.
Deelt u de mening dat voor het blijven bestaan van het draagvlak voor zonnepanelen, daarbij ook hoort dat eigenaren daarvan goed verzekerd kunnen zijn tegen hagelschade? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot het feit dat verzekeraars niet alle schade meer willen vergoeden? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die mening zeker. Dat neemt echter niet weg dat ik het ook van belang vind dat verzekeraars bezien welke risico’s zij, vanuit oogpunt van hun solvabiliteit, verantwoord kunnen dekken. Overleg tussen verzekeraars en leveranciers van zonnepanelen kan bijdragen aan meer duidelijkheid over de oorzaken van onzichtbare schade aan zonnepanelen (waaronder hagel). Dit kan ook leiden tot een duidelijker handelingsperspectief voor mensen die zonnepanelen aan willen schaffen of verzekeren en tot een betere verzekerbaarheid. Door de onzichtbaarheid van sommige schade aan zonnepanelen is het complex om aan te tonen wat de oorzaak hiervan is geweest. Ik beschouw dit primair als een zaak tussen verzekeraars, marktpartijen en eigenaren van zonnepanelen. Ik heb begrepen dat tussen deze partijen reeds overleg hierover plaatsvindt.
Hoe zijn cliënten van de in het bericht genoemde verzekeraars op de hoogte gesteld van de wijziging in de polisvoorwaarden? Is dat naar uw mening op een voor de cliënt duidelijke manier gebeurd? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Verzekeraars dienen bij het wijzigen van de voorwaarden de van toepassing zijnde voorschriften na te leven. Dit betekent in elk geval dat op grond van artikel 4:20, derde lid, onderdeel a, van de Wft wezenlijke wijzigingen in de informatie die nodig is voor een adequate beoordeling van de verzekering tijdig aan cliënten moeten worden medegedeeld. Het vervallen van een belangrijk deel van de dekking kan mijns inziens kwalificeren als zo’n wezenlijke wijziging. Op grond van de door verzekeraars vastgestelde «Gedragscode Geïnformeerde verlenging en contractstermijnen particuliere schade- en inkomensverzekeringen» dienen verzekeraars bij de communicatie hierover een taalniveau te hanteren waarvan zij mogen verwachten dat de verzekeringsnemer dit begrijpt. Het is mij niet bekend wat in dit geval de feitelijke gang van zaken is geweest omtrent de wijziging van de voorwaarden.
Kunnen cliënten die geconfronteerd worden met de genoemde wijziging van de polisvoorwaarden om die reden hun verzekering opzeggen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Indien een verzekeraar de voorwaarden van een overeenkomst ten nadele van de verzekeringnemer wijzigt, is de verzekeringnemer gerechtigd de overeenkomst op te zeggen tegen de dag waarop de wijziging ingaat, en in ieder geval gedurende één maand nadat de wijziging hem is meegedeeld (artikel 7:940, vierde lid, van het BW). Ook daarna nog hebben verzekeringsnemers bij toepassing van de in vraag 4 genoemde gedragscode bij verlenging van de verzekeringsovereenkomst met een looptijd van twaalf maanden de gelegenheid de verzekeringsovereenkomst op te zeggen met inachtneming van een opzegtermijn van één maand.
Wilt u in overleg treden met het Verbond van Verzekeraars om te bevorderen dat verzekeraars voortaan weer wel de genoemde hagelschade onder hun verzekering laten vallen?
Er zijn nog steeds verzekeraars actief die de genoemde, onzichtbare hagelschade dekken. Dit risico is dus nog steeds verzekerbaar. Het is aan verzekeraars om te bepalen welke producten zij aanbieden. Wanneer het aanbod verschraalt blijkt in veel gevallen dat preventie en schadebeperking de belangrijkste factoren zijn die de dekkingsmogelijkheden weer kunnen verbeteren. Het is aan de sector waarin de schade wordt geleden om daarin stappen te zetten. Het Verbond noch ikzelf is het toegestaan met verzekeraars afspraken te maken over te geven dekking en daarbij behorende premies, omdat dit raakt aan de mededingingswetgeving.
Het bericht 'Minister Wiebes over compensatie NAM: 'Voelt heel verkeerd, maar moet wel'' |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Minister Wiebes over compensatie NAM: «Voelt heel verkeerd, maar moet wel»»?1
Ja.
Waar is het bedrag van 90 miljoen euro op gebaseerd dat nu wordt uitgekeerd aan Shell en Exxon? Klopt het dat dit bedrag niet definitief is? Zo ja, wat is het totale bedrag dat u wilt uitkeren aan deze twee bedrijven?
Voor de veiligheid van de Groningers heb ik de verantwoordelijkheid om de gaswinning uit het Groningenveld zo snel als mogelijk af te bouwen. Ik heb uw Kamer op 10 september jl. geïnformeerd over aanvullende afspraken met Shell en ExxonMobil over een gewijzigde inzet van gasopslag Norg. Daarmee kan de gaswinning, met behoud van de leveringszekerheid, het huidige gasjaar 2019/20 al beperkt blijven tot minder dan 12 miljard Nm3 en is er uitzicht op nul vanaf medio 2022. Daarmee geef ik invulling aan de motie Yesilgöz-Zegerius c.s. (Kamerstuk 33 529, nr. 626).
Het gebruik van Norg voor de minimalisering van de Groningenproductie leidt wel tot extra kosten, onder meer door de inkoop van hoogcalorisch gas en de gewijzigde inzet van gasopslag Norg als buffer voor het geproduceerde pseudo-Groningengas.
Tegelijkertijd is er met deze versnelde daling van de gaswinning sprake van een structurele en materiële afwijking van het basispad van 29 maart 2018. Hierdoor vallen de opbrengsten van het Groningenveld voor alle partijen beduidend lager uit. Op basis van het Akkoord op Hoofdlijnen heb ik een inspanningsverplichting om dan in overleg te treden met de betrokken partijen om de balans van de afspraken opnieuw te bezien.
Een voorlopig bedrag van netto 90 miljoen euro verzekert de inzet van gasopslag Norg voor het gasjaar 2019/2020 en biedt tegelijkertijd alle partijen nog de ruimte om de komende tijd te benutten om in samenwerking met de Minister van Financiën en externe adviseurs de consequenties van de inzet van Norg en ook de overige effecten van het eerder beëindigen van de gaswinning in kaart te brengen. Het bedrag van 90 miljoen euro netto is dus niet definitief.
Zonder financiële afspraken met Shell en Exxon op zeer korte termijn achtte ik het te onzeker dat ik de winning voor komend gasjaar onder de 12 miljard Nm3 vast kon stellen en tegelijkertijd te zorgen voor de leveringszekerheid. Daarom sta ik voor deze afspraak.
Op welke juridische gronden maakt u dit bedrag over?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 heb ik in het interim- akkoord aanvullende afspraken gemaakt om de gaswinning versneld te beperken.
In het artikel stelt u niet aan betalingen te kunnen ontkomen en dat deze noodzakelijk zijn wegens bestaande contracten; bent u bereid uw analyse naar de Kamer te sturen zodat de Kamer uw juridische redenering kan controleren?
Zonder financiële afspraken met Shell en Exxon op zeer korte termijn achtte ik het onmogelijk om de winning voor komend gasjaar onder de 12 bcm vast te stellen en tegelijkertijd te zorgen voor de leveringszekerheid. Vanzelfsprekend heb ik voorafgaand en tijdens de gesprekken over het interim--akkoord (intern en extern) juridisch advies ingewonnen. Ik ben graag bereid om uw Kamer nader te informeren in een vertrouwelijke briefing. Ik hecht aan deze vertrouwelijkheid omdat openbaarmaking de onderhandelingspositie van de Staat richting de totstandkoming van de definitieve afspraken (een addendum bij het Akkoord op Hoofdlijnen) kan schaden.
Daarnaast zal ik de Kamer ook regelmatig en tijdig informeren over de voortgang van de gesprekken over de afbouw van de gaswinning met Shell en Exxon, zoals mij verzocht is in de motie Mulder c.s. (Kamerstuk 33 529, nr. 686).
Is het niet zeer gebruikelijk om contracten aan te passen indien omstandigheden veranderen, zeker wanneer deze omstandigheden veranderd zijn als direct gevolg van het contract, zoals het geval is bij de aardbevingsproblematiek in Groningen?
Hierbij ga ik ervan uit dat u doelt op het Akkoord op Hoofdlijnen dat op 25 juni 2018 is gesloten (Kamerstuk 33 529, nr. 493). De inspanningsverplichting uit het Akkoord op Hoofdlijnen voorziet in de mogelijkheid om bij gewijzigde omstandigheden opnieuw om tafel te gaan en afspraken indien nodig te herzien. Het kabinet houdt zich aan die gemaakte afspraken als betrouwbare contractpartij.
Zou behoud van het huidige contract niet volkomen onethisch zijn, in strijd met de goede zeden en in strijd met hetgeen maatschappelijk betamelijk is?
Het Akkoord op Hoofdlijnen bevat belangrijke elementen voor een goede en zorgvuldige afbouw van de gaswinning in Groningen. Zo regelt het Akkoord op Hoofdlijnen verstrekkende garanties voor de kosten van schadeherstel en versterking, waarborgen voor de financiële robuustheid van de NAM en afspraken om de NAM zo snel mogelijk op afstand van inhoudelijke keuzes rond schadevergoeding en versterking te plaatsen. Daarbij is toen eveneens geregeld dat Shell en ExxonMobil afzien van hun claim op het niet gewonnen gas in de grond. Alle partijen spannen zich zo gezamenlijk in om de versnelde afbouw van de gaswinning mogelijk te maken.
In hoeverre speelt overmacht een rol, temeer omdat de gaswinning is verminderd omdat de veiligheid van Groningers onvoldoende geborgd is? Welke rol spelen de vernietigingen door de Raad van State van uw gaswinningsvergunningen?
De vraag of hier sprake is van overmacht is in dit verband niet relevant. Voor de veiligheid is het nodig dat de winning zo snel mogelijk naar 12 miljard Nm³ gaat. Dit kan ik niet eigenstandig doen omdat het naar beneden brengen van de winning alleen mogelijk is door de inzet van Norg voor de opslag van pseudo-Groningengas. Om een versnelde verlaging van de gaswinning mogelijk te maken moest ik daarom aanvullende afspraken maken. Zonder deze afspraken kon ik de leveringszekerheid niet waarborgen. De Raad van State heeft in zijn uitspraak bevestigd dat met beide van deze twee belangen (snelle afbouw en leveringszekerheid) rekening moet worden gehouden. Dit is wat ik in het interim--akkoord gedaan heb.
Hoe kan het zijn dat private bedrijven rechten ontlenen en gecompenseerd moeten worden als de veiligheid van Groningers daardoor in gevaar wordt gebracht en schade wordt toegebracht?
Met de aanvullende afspraken die in het interim- akkoord zijn vastgelegd wordt de versnelde afbouw van de gaswinning mogelijk. Zie in dit verband ook mijn antwoord op de vragen 2 en 7.
Heeft u een beroep gedaan op het geweten en het morele besef van Exxon en Shell om zonder dure en tijdrovende procedures en zonder afkoopsom samen te werken aan verminderde gaswinning en duurzame oplossingen voor de problematiek in Groningen? Zeker nadat zij met het eerder gesloten Akkoord op Hoofdlijnen (de deal) al de hoofdprijs binnensleepten met de nieuwe winst- en kostenverdeling?
Het is mijn verantwoordelijkheid om de gaswinning zo snel als mogelijk te minimaliseren. Zoals ik bij mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven heb ik daarom ik aanvullende afspraken gemaakt in het interim--akkoord. Ik doe binnen de mogelijkheden en verantwoordelijkheden die ik heb een voortdurend beroep op alle partijen om de gaswinning zo snel mogelijk omlaag te brengen.
Het aanstaande Buitengewone Congres van de Wereldpostunie |
|
Wybren van Haga (VVD), Arne Weverling (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u voornemens aanwezig te zijn bij het aanstaande Buitengewone Congres van de Wereldpostunie (UPU) dat van 24 tot en met 25 september plaatsvindt?1 Zo nee, door wie wordt de Nederlandse regering daar vertegenwoordigd?
Ja.
Met welke reden is besloten een Buitengewoon Congres bijeen te roepen? Heeft Nederland het voorstel tot het bijeenroepen van dit Buitengewone Congres gesteund?
De reden hiervoor was de aankondiging van de VS op 17 oktober 2018 om per 17 oktober 2019 uit de Wereldpostunie te treden als de leden van de Wereldpostunie niet binnen een jaar akkoord zouden gaan met een drastische aanpassing van de geldende vergoedingensystematiek voor de internationale afhandeling van postpakketjes. Ik verwijs u verder naar mijn antwoord van 20 september jl. op vraag 13 van de vragen van dezelfde leden over hetzelfde onderwerp van 27 juni jl.
Klopt het dat de regering van de Verenigde Staten (VS) bereid is af te zien van terugtrekking uit de UPU indien het Buitengewone Congres van de UPU hervormingen aanneemt die naar oordeel van de VS verstoringen van de postmarkt voldoende wegnemen?
Ja.
Hebt u kennisgenomen van de door de VS voorgestelde dan wel geaccepteerde hervormingen? Kunt u toelichten wat de gevolgen zouden zijn van de voorstellen en eisen van de VS, en toelichten wat de gevolgen zouden zijn van de voorgestelde tarieven, drempels en uitzonderingen? Steunt Nederland (één van) de voorstellen van de VS? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u voor het antwoord naar mijn uitgebreide reactie van 20 september jl. op de vragen 11 en 12 van de vragen over hetzelfde onderwerp van 27 juni jl.
Is er sprake van een gezamenlijke EU-positie inzake de voorstellen van de VS? Zo nee, waarom niet? Zijn hier wel pogingen toe ondernomen?
Nee, deze gezamenlijke EU-positie is er niet, in zoverre dat Nederland wel op een lijn zit met Duitsland, Frankrijk en het VK. In EU-verband zijn er wel pogingen ondernomen om een gemeenschappelijk standpunt te formuleren. Dit is tot nog toe niet gelukt gegeven de verschillen in de mate waarin er problemen worden ervaren met de huidige vergoedingensystematiek.
Deelt u de mening dat een vertrek van de VS uit de UPU onwenselijk is? Zo ja, wat hebt u, al dan niet samen met andere landen, ondernomen om de VS van een vertrek te weerhouden?
Ja, een vertrek van welke lidstaat uit de UPU dan ook, maar zeker een belangrijke speler als de VS, is onwenselijk. Dit ondermijnt het multilaterale verband waar de internationale afspraken op zijn gebaseerd en het heeft negatieve consequenties voor de solidariteit ten aanzien van het opbouwen van een steviger postale infrastructuur in minder ontwikkelde landen, hetgeen een belangrijk doel is van de UPU. Deelname aan multilaterale instellingen draagt bij aan mondiale welvaart en stabiliteit, en het biedt een platform voor het vastleggen van internationale afspraken.
Om de VS van een vertrek te weerhouden zijn er de afgelopen maanden, naast de hervormingseis zoals de VS deze in oktober 2018 heeft gepubliceerd, door verschillende landen, waaronder Nederland, in samenwerking alternatieve opties geformuleerd die bedoeld zijn om de zorgen van de VS en andere landen ook te adresseren, maar die – in tegenstelling tot het Amerikaanse voorstel – ook het systeem beheersbaar houden. Deze alternatieve opties laten zien dat er grote bereidheid is om voor een belangrijk deel tegemoet te komen aan de bezwaren van de VS ten aanzien van de huidige vergoedingensystematiek. Deze bezwaren worden voor een groot deel ook gedeeld door de meeste UPU-lidstaten. De wijze waarop de VS dit issue op de agenda heeft gezet kan echter leiden tot een ondermijning van de multilaterale verbanden waar Nederland zeer aan hecht. Bovendien wil de VS in één keer van A naar Z, en de meeste landen zijn zeer bezorgd over de impact van dergelijke drastische stappen en stellen een meer geleidelijke invoering van maatregelen voor waardoor de e-commerce-markt ook de gelegenheid krijgt zich in te stellen op andere tarieven en mogelijk veranderende handelsstromen.
Welke gevolgen heeft een terugtrekking van de VS uit de UPU voor de UPU enerzijds, en voor de Nederlands-Amerikaans betrekkingen anderzijds? Heeft een terugtrekking van de VS nog gevolgen voor de bilaterale afhandeling van (civiel dan wel militair) postverkeer? Zo ja, welke?
Een eventueel vertrek van de VS uit de UPU zou voor de UPU als organisatie een aantal negatieve gevolgen hebben. Hierbij moet vooral worden gedacht aan het wegvallen van de omvangrijke bijdrage van de VS in de verschillende werkgroepen van de UPU, bijvoorbeeld op het gebied van normalisatie, dat wil zeggen het vastleggen van afspraken voor de internationale formulieren- en datastromen op postgebied. Ook levert het wegvallen van de contributie vanuit de VS voor de UPU budgettaire problemen op.
Daarnaast zou het vertrek van de VS betekenen dat de UPU-afspraken niet meer van toepassing zijn op de Amerikaanse nationale postvervoerder USPS. Met het wegvallen van de afspraken in UPU-verband is USPS gedwongen bilaterale overeenkomsten af te sluiten met andere postbedrijven in de wereld om de onbelemmerde internationale uitwisseling van postzendingen te kunnen blijven continueren. PostNL heeft aangegeven in dat geval vooralsnog geen onoverkomelijke problemen te voorzien, maar daarbij moeten wel een groot aantal zaken worden geregeld, zoals de tarieven voor het uitvoeren van de postbezorging in het land van bestemming en de afspraken rondom douaneafhandeling. Op dit laatste punt worden de regelgevende kaders overigens op Europees niveau bepaald.
Ten aanzien van de douaneafhandeling van in de EU binnenkomende Amerikaanse post bestaat momenteel onzekerheid. De UPU Conventie legt geen rol op aan nationaal aangewezen operators, maar ze erkent dat deze bevoegd zijn tot douane-inklaring, dat ze hier geld voor mogen vragen en ook dat ze douanerechten en andere heffingen bij afzenders of geadresseerden mogen innen. De erkenning van USPS komt bij uittreding te vervallen. Verder geldt er binnen de Europese douaneregelgeving een bijzondere behandeling voor postzendingen die op basis van UPU-afspraken worden afgehandeld. Indien USPS geen door de UPU erkende partij meer is, heeft dat ook gevolgen voor de toepassing van de Europese douaneregelgeving. Op dit moment kan niet worden uitgesloten dat bijvoorbeeld postpakketjes vanuit de VS hierdoor vertraging oplopen bij de bezorging in de EU.
Voor wat betreft het militaire postverkeer zijn weinig gevolgen te verwachten aangezien deze uitwisseling in de relatie met de VS nu al rechtstreeks en dus zonder tussenkomst van PostNL of andere postale bedrijven plaatsvindt.
Hebt u kennisgenomen van het in maart 2019 door het Witte Huis gepubliceerde «Economic Report of the President», in het bijzonder hoofdstuk 10? Hoe beoordeelt u de volgende passage: «Given these changes in the international postal stream and its underlying economics, realizing the vision of «undistorted and unrestricted competition» articulated in the Presidential Memorandum would deliver benefits to both developing and developed countries, a reality reflected in the unanimous endorsement of the concerns voiced by the U.S. by the 28 members of the Postal Union of the Americas, Spain, and Portugal (2018). Other countries, including China and the Netherlands, seem to favor the UPU, embracing a remuneration system for items likely to contain goods that dates to an era when the international mail comprised many fewer goods and many more letters. To minimize the distortions created by postal remuneration policy given the underlying economics of the postal sector, the U.S. intends to adopt a system of self-declared and nondiscriminatory rates of remuneration for items likely to contain goods. The U.S. would welcome the opportunity to realize this forward-looking vision for its role in the international postal system as a member of the international postal union that it helped to found»?2
Van deze passage in het Amerikaanse Economic Report heb ik kennis genomen. De in de vraag aangehaalde stellingname in dit rapport en de appreciatie van de positie van Nederland zijn de verantwoordelijkheid van de auteurs. Ik deel deze appreciatie en de conclusie die op basis hiervan in vraag 9 lijkt te worden getrokken niet. Ik constateer ook dat de stelling over de positie van Nederland in het rapport verder niet wordt onderbouwd.
Zoals ik ook heb geantwoord op vraag 11 van de vragen over hetzelfde onderwerp van 27 juni 2019 (zie mijn brief van 20 september jl.), deelt Nederland de mening dat de huidige set afspraken binnen de UPU op meerdere punten niet meer passend is bij de economische realiteit. Vandaar dat Nederland, samen met de meeste andere EU-lidstaten, het standpunt van onder meer de VS deelt dat hervorming van de UPU op de agenda moet komen. Dit realiseert de UPU zich ook en daarom staat het geplande reguliere congres van 2020 ook in het teken van mogelijke hervormingen. Met de aankondiging van hun vertrek hebben de VS echter te kennen gegeven daar niet op te willen wachten.
Deelt u de mening, zoals verwoord in het hierboven vermelde rapport, dat Nederland ten aanzien van de internationale postmarkt op dezelfde – volgens de auteurs achterhaalde – lijn zit als de Volksrepubliek China en de zorgen van onder andere de VS en enkele EU-lidstaten niet deelt? Zo ja, hoe verklaart u dit?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe past de uit dit rapport blijkende overeenstemming met de Chinese positie en in afwijking van de positie van de VS en – in elk geval – een deel van de EU in uw voornemen om samen met de VS en de EU op te trekken teneinde marktverstoringen van bijvoorbeeld China aan te pakken, zoals geuit in uw recente China-notitie?3
Zoals ik hierboven heb aangegeven, deel ik de appreciatie uit het rapport niet. Het creëren van een gelijk speelveld in de handelsrelatie met China en het tegengaan van oneerlijke handelspraktijken door China zijn belangrijke doelstellingen van het kabinet, zoals ook geformuleerd in de Chinanotitie. De Nederlandse overheid zet zich dan ook in voor Europees effectief eensgezind optreden richting China. Ook zal Nederland een EU-dialoog met de VS over China ondersteunen.
Welke belangen weerhouden de regering ervan om de VS tegemoet te komen? Kunt u deze belangen onderbouwen aan de hand van cijfers?
Zoals uit mijn eerdere antwoorden blijkt, verschillen we niet van mening met de VS over het feit dat de afspraken zoals die nu gelden binnen de UPU aanpassing behoeven aan de economische realiteit en de sterk gewijzigde marktverhoudingen op de internationale post- en pakketmarkt. De UPU is van oudsher vooral gericht op de uitwisseling van brievenpost. De organisatie is bezig met het maken van de draai naar aandacht voor pakketten en e-commerce. Het huidige twistpunt met de VS betreft vooral het tempo van wijzigingen en de bandbreedte waarbinnen vergoedingen verhoogd kunnen worden. Zeer hoge jaarlijkse stijgingen van de vergoedingen die nationale postbedrijven elkaar in rekening brengen kunnen ertoe leiden dat deze worden doorberekend in de tarieven die gelden voor e-commerce-bedrijven. Die kunnen er vervolgens weer voor kiezen dit mee te nemen in de prijzen aan hun klanten of genoegen te nemen met een lagere marge. Overigens is er sprake van een concurrerende pakketmarkt en dus hebben bedrijven in principe keuze tussen verschillende pakketvervoerders. Niettemin is de inzet van EU-lidstaten als het VK, Duitsland en Frankrijk, samen met Nederland, erop gericht dat dit – indien er binnen de UPU gekozen zou worden voor generieke verhoging van eindvergoedingen – gematigd en op een beheerste wijze gebeurt, verspreid over een aantal jaar. Dit geeft alle partijen de gelegenheid zich tijdig aan te passen. Ook hecht het kabinet er aan dat dreigen met uittreding als breekijzer om aanpassingen te forceren, niet mag leiden tot ongewenste precedentwerking in andere multilaterale verbanden.
Ik verwijs u verder voor een uitgebreidere reactie op deze vraag naar mijn antwoord van 20 september jl. op vraag 12 van de vragen over hetzelfde onderwerp van 27 juni jl.
Kunt u deze vragen voor de aanvang van het Buitengewone Congres van de UPU beantwoorden?
Ja.
Shell’s kindermarketingfestival Generation Discover 2019 |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht op de website van Generation Discover, waaruit blijkt dat Shell’s kindermarketingfestival dit jaar van 2 tot en met 6 oktober wordt georganiseerd in Ahoy, Rotterdam?1
Het woord kindermarketingfestival is voor uw rekening, wij zijn bekend met het Generation Festival.
Onderschrijft u de volgende stelling van prins Charles: ««I am firmly of the view that the next 18 months will decide our ability to keep climate change to survivable levels and to restore nature to the equilibrium we need for our survival»?2 2) Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft in Parijs ingestemd met een nieuw VN-klimaatakkoord. Doel van het akkoord: de opwarming van de aarde beperken tot ruim onder 2 graden Celsius. Met een duidelijk zicht op 1,5 graden Celsius. In Nederland nemen we onze verantwoordelijkheid om klimaatverandering zoveel als mogelijk tegen te gaan en zo ons land leefbaar te houden voor de toekomstige generaties. Concreet willen we de broeikasgasemissies in 2030 met 49% reduceren ten opzichte van 1990. In het Klimaatakkoord, dat op 28 juni aan de Tweede Kamer is aangeboden, hebben bedrijven, maatschappelijke organisaties en overheden de maatregelen afgesproken waarmee dit doel gehaald kan worden op een manier die voor iedereen haalbaar en betaalbaar is.3
Kent u de berichten «Shell is not a green saviour; it’s a planetary death machine» en «Shell boort meer olie en gas op ondanks klimaatbelofte»?3 4
Ja.
Erkent u dat Shell’s toenemende productie van olie en gas en het voornemen van Shell om nog meer te gaan investeren in deze sectoren haaks staan op het leveren van een maximale inspanning om de doelstellingen uit het Parijsakkoord te realiseren? Zo nee, waarom niet?
Een van de maatregelen van het klimaatakkoord is dat alle bedrijven in Nederland maatregelen zullen moeten nemen om de CO2uitstoot naar beneden te brengen. Shell heeft zich als eerste van de grote industrieën in Nederland aan het klimaatakkoord gecommitteerd.6 Dit geeft aan dat Shell zich gaat inspannen om haar CO2 emissie naar beneden te brengen. Het is uiteraard aan Shell om hierbij de daad bij het woord te voegen.
Kent u het bericht «Shell grote speler in fossiel lesmateriaal»?5
Ja.
Erkent u dat tijdens afgelopen edities van Generation Discover er telkens voorbeelden zijn aangetroffen van door Shell opgestelde «lesmaterialen» waarin de fossiele bedrijfsbelangen van Shell het wonnen van wat nodig is om ons klimaatbeleid in lijn te brengen met het Parijsakkoord?6 7 8 9 Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in eerdere antwoorden met kenmerk 2141707 staat het Shell en andere partijen vrij om hun visie op technieken voor het opwekken van energie te geven. Dit doet Shell in dit geval bovendien op een evenement dat het bedrijf zelf, in samenwerking met meerdere organisaties, heeft georganiseerd. Het is een breed evenement dat techniek onder de aandacht brengt.
Daarnaast is aangegeven in eerdere antwoorden, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3301 dat het aan scholen is om de inhoud van leermiddelen te beoordelen.
Acht u het verantwoord dat Shell op een eerdere editie van Generation Discover reclame maakte voor de fossiele brandstof GTL?10 Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 6.
Herinnert u zich de tijdens een eerdere editie van Generation Discover door Shell gepresenteerde «energiemix» voor 2050, die volgens Shell voor 70% uit kolen, olie en gas zou bestaan?11
Zie het antwoord op vraag 4.
Erkent u dat een dergelijke energiemix in 2050 er voor zal zorgen dat Nederland haar eigen klimaatdoelstellingen niet gaat halen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Erkent u dat juist de jongeren van nu, tevens doelgroep van Shell’s kindermarketing, daar uiteindelijk de grote gevolgen van zullen ondervinden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Beschouwt u, in de context van het fossiele winstmodel van Shell, (delen van) eerdere edities van techniekfestival Generation Discover als vorm van «greenwashing», zijnde het mensen doen geloven dat Shell meer doet voor het klimaat, natuur en milieu dan werkelijk het geval is?12 13 Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 6 en 7.
Hoe gaat u borgen dat tijdens Generation Discover 2019 geen nieuwe incidenten zullen plaatsvinden met lesmateriaal dat in strijd is met de klimaatdoelstellingen?
De rijksoverheid is niet betrokken of verantwoordelijk voor het Generation Discover. Het is daarmee geen taak van de Inspectie van het Onderwijs om toe te zien op het evenement of het lesmateriaal.
Hoe gaat u borgen dat tijdens Generation Discover 2019 geen schendingen plaatsvinden van het convenant «Scholen voor primair en voortgezet onderwijs en sponsoring»?
Het sponsorconvenant is niet van toepassing op private initiatieven zoals het Generation Discover festival. Leerlingen, ouders, scholen en leraren kunnen zelf besluiten of ze deel willen nemen aan dit festival.
Herinnert u zich het verstandige besluit van tientallen Haagse basisscholen om de vorige editie van dit kindermarketingfestival te boycotten?14
Ja, het staat scholen overigens vrij om wel of niet deel te nemen, het past het kabinet niet om daar kwalificerende uitspraken over te doen.
Deelt u de mening dat scholen, ouders, leraren en leerlingen, bij het maken van de keuze om wel of niet af te reizen naar Generation Discover 2019, gebaat zouden kunnen zijn bij enige informatie over de eerdere incidenten met door Shell opgesteld lesmateriaal dat afbreuk deed aan de kansen op een leefbare aarde in de toekomst? Zo nee, waarom niet?
We leren onze jongeren om zelf kritisch naar hun omgeving te kijken en daar kunnen ouders en leraren hen bij helpen. Onze scholen maken eigen afwegingen in het bezoeken van evenementen die mede georganiseerd worden door het bedrijfsleven en ouders kiezen zelf hoe ze hun kinderen opvoeden. Ik laat het aan scholen en ouders om te bepalen welke evenementen wel of niet bezocht worden.
Bent u bereid om de Nederlandse scholen nog eens te attenderen op deze incidenten en de bedrijfsbelangen van Shell, zodat zij volledig geïnformeerd een afweging kunnen maken om wel of niet naar Generation Discover 2019 af te reizen en de aldaar aanwezige lesmaterialen in hun context te kunnen plaatsen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 15.
Welke rollen zullen politieke en ambtelijke vertegenwoordigers van ministeries en (lokale) overheidsinstellingen spelen in aanloop naar en tijdens dit festival? Kunt u deze rollen afzonderlijk benoemen?
De rijksoverheid heeft geen rol in aanloop naar of tijdens dit festival. Het kabinet kan niet spreken voor andere overheden.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat het fossiele imago van Shell blijft kleven aan deze politieke en ambtelijke vertegenwoordigers?
De rijksoverheid is niet vertegenwoordigd bij het Generation Discover Festival 2019.
Bent u bereid om deze politieke en ambtelijke vertegenwoordigers vriendelijk in overweging te geven hun deelname aan kindermarketingfestival Generation Discover te annuleren? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 17.
Gaan er op directe of indirecte wijze publieke middelen (geld, FTE’s, campagne) naar Generation Discover 2019? Zo ja, erkent u dat Shell rijk genoeg is en er dus geen publieke middelen zouden moeten worden vrijgemaakt voor Generation Discover? Zo nee, waarom niet?
Nee.
Bent u bereid om deze steun via publieke middelen in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Dit is niet aan de orde omdat er geen bijdrage is van het Rijk aan dit evenement.
Het bericht dat Iran nieuwe centrifuges gaat ontwikkelen om uranium te verrijken |
|
Sven Koopmans (VVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Iran gaat nieuwe centrifuges ontwikkelen om uranium te verrijken»?1
Ja.
Heeft het Internationaal Agentschap voor Atoomenergie (IAEA) inmiddels gereageerd op deze berichtgeving? Zo ja; welke conclusies trekken zij uit de berichtgeving en kunt u zich vinden in de conclusies van het IAEA?
Het Internationaal Atoomenergieagentschap (IAEA) heeft op 8 september een rapport uitgebracht waarin het meldt dat Iran verschillende soorten centrifuges heeft geïnstalleerd en klaar staat om deze binnenkort te gaan testen. Het IAEA is niet gemandateerd om daar politieke conclusies aan te verbinden. Het is aan de commissie2 die toeziet op de naleving van het Joint Comprehensive Plan of Action(JCPOA) om vervolgstappen te bepalen.
Uiteraard is Nederland zeer bezorgd over de stappen die Iran neemt; deze hollen het nucleaire akkoord verder uit. Nederland kaart dit met regelmaat aan, bilateraal en multilateraal, meest recent op 10 september in de Bestuursraad van het IAEA en op 16 september tijdens de General Conferencevan het IAEA. Nederland roept Iran met klem op om onmiddellijk terug te keren naar volledige naleving van het nucleaire akkoord.
Bent u ook bekend met het bericht «France Dangles $ 15 Billion Bailout for Iran in Effort to Save Nuclear Deal»?2
Ja.
Hoe apprecieert u deze stap van president Macron om Iran te compenseren teneinde de nucleaire deal te redden? Hoe kan Nederland helpen te voorkomen dat de EU door Iran tegen de Verenigde Staten wordt uitgespeeld, gezien het belang van de nucleaire deal voor onze veiligheid en in het licht van toenemende Amerikaanse sancties?
Nederland is niet direct betrokken geweest bij de ontwikkeling van Franse plannen om Iran mogelijk direct te compenseren, maar Nederland is voorstander van Europese diplomatieke inspanningen om de impasse rond het JCPOA te doorbreken. Nederland en de EU zetten zich in voor het behoud van het nucleaire akkoord met Iran. Nederland doet dit o.a. met steun voor INSTEX.
Tegelijkertijd maakt Nederland zich zoals gezegd ernstige zorgen over de stappen door Iran. Nederland en de EU blijven Iran dan ook oproepen terug te keren naar volledige naleving van het nucleaire akkoord. Tevens maakt Nederland zich zorgen over de rol die Iran speelt in de conflicten in Syrië en Jemen, steun aan terroristische organisaties als Hezbollah, het ballistische raketprogramma van het land en de schrijnende mensenrechtensituatie in Iran. Deze zorgen tracht Nederland samen met EU-partners te adresseren door middel van een combinatie van druk en kritische dialoog.
Hoe wordt voorkomen dat compensatie en de Europese inzet omtrent het Joint Comprehensive Plan of Action bijdraagt aan het financieren van terreur door Iran?
Via de EU en VN is er nog een significant pakket aan sancties van kracht, te weten een wapenembargo en sancties met betrekking tot het ballistische raketprogramma en het verkrijgen van massavernietigingswapens (m.n. gericht tegen de Islamitische Revolutionaire Garde Corps). Daarnaast zijn er tegen bepaalde personen terrorismesancties van kracht en is er een apart regime voor sancties tegen personen die verantwoordelijk zijn voor ernstige mensenrechtenschendingen in Iran.
Tevens spant Nederland zich binnen de Financial Action Task Force (FATF) in om te zorgen dat Iran wetgeving aanneemt om o.a. witwassen en terrorismefinanciering tegen te gaan. In dit proces heeft Iran belangrijke stappen gezet, maar het ratificeren van de Palermoconventie en de antiterrorismefinancieringsconventie (CFT) dient Iran nog te doen. Nederland roept Iran geregeld op deze laatste belangrijke stap te zetten.
Bent u van mening dat bepaalde door de Verenigde Staten opgevoerde acties wel degelijk zijn te rechtvaardigen, bijvoorbeeld de acties tegen entiteiten onder aanvoering van de revolutionaire garde?3 Zo ja, bent u van mening dat de EU de VS zou moeten steunen in deze acties? Zo nee, waarom niet?
Voorop staat dat Nederland een aanzienlijk aantal van de zorgen die de Verenigde Staten hebben over Iran, deelt (zie ook het antwoord op vraag 4) en zich dan ook inspant om deze zorgen te adresseren. Reeds vóór de totstandkoming van het JCPOA waren EU-sancties van kracht tegen de Revolutionaire Garde – IRGC – en personen en entiteiten die daaronder vallen. De Nederlandse aanpak van de zorgen ten aanzien van Iran is gebaseerd op een combinatie van druk en kritische dialoog. Nederland en de EU kiezen daarmee voor een andere aanpak dan het Amerikaanse maximale drukbeleid.
Extra kapitaal voor Tennet voor investeringen in het Duitse netwerk |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Tennet ziet graag Duitse partij als nieuwe aandeelhouder»?1
Ja.
Klopt het dat Tennet de investeringsverwachtingen voor de komende tien jaar heeft verhoogd met 7 miljard naar 35 miljard euro?
In 2009 is de Tweede Kamer geïnformeerd2 over de aankoop van het Duitse Transpower door TenneT. Sindsdien onderhoudt TenneT aan twee kanten van de grens het hoogspanningsnet waarbij het Nederlandse en Duitse deel een geïntegreerd bedrijf zijn gaan vormen. Eind 2015 heeft TenneT de staat, als enig aandeelhouder, formeel verzocht om extra kapitaal ter beschikking te stellen om de wettelijk verplichte investeringen in het Nederlandse net te realiseren. Mijn voorganger is toen tot de conclusie gekomen dat de investeringsagenda in Nederland inderdaad tot een kapitaalbehoefte leidde. In 2016 werd daarom een bedrag van € 1.190 miljoen ter beschikking gesteld, waarover de Tweede Kamer is geïnformeerd.3 Recent heeft TenneT mij laten weten dat de investeringsagenda inmiddels € 35 miljard bedraagt in de periode 2019–2028, voornamelijk als gevolg van de energietransitie. Van deze € 35 miljard heeft € 23 miljard betrekking op investeringen in Duitsland en € 12 miljard betrekking op investeringen in Nederland. Hieruit vloeit een kapitaalbehoefte voort van € 4,75 miljard. De verplichtingen in Duitsland zijn niet nieuw, maar zijn de consequentie van de in 2009 gemaakte keuze om een deel van het Duitse hoogspanningsnet aan te kopen.
Klopt het dat het grootste deel daarvan, 23 miljard euro, nodig is voor het Duitse netwerk?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat Nederlandse staatsbedrijven Nederlandse publieke belangen moeten nastreven?
Dat deel ik. Uit de voorliggende Kamerbrief blijkt dat er voordelen zijn behaald uit de grensoverschrijdende activiteiten van TenneT, die ook hebben bijgedragen aan de Nederlandse publieke belangen.
Deelt u de mening dat met investeringen altijd risico’s gepaard gaan? Zo ja, welke risico’s onderscheidt u, hoe worden deze voor zowel het Nederlandse als het Duitse deel van de benodigde investeringen ingeschat en wilt u daarbij ook specifiek ingaan op het reguleringsrisico in beide landen?
De Tweede Kamer is in 2009 (aankoop van het Duitse Transpower) en 2016 (kapitaalstorting Nederlandse deel TenneT) geïnformeerd over de investeringen van TenneT. TenneT opereert in een gereguleerde omgeving, wat verplichtingen met zich meebrengt voor de onderneming. Zowel in Nederland als in Duitsland heeft TenneT de algemene plicht het elektriciteitsnet op zowel land als zee te onderhouden, uit te breiden en energiebronnen (zoals windparken op zee) hierop aan te sluiten.
Ik deel dat met investeringen risico’s gepaard gaan. Als de omvang van een investering boven de goedkeuringsdrempel ligt, wordt deze aan mij voorgelegd. Investeren is noodzakelijk voor het voortbestaan van bedrijven, ook voor staatsdeelnemingen. De risico’s van een investering hangen af van het type investering en kunnen verschillen per staatsdeelneming. Bij een investering van TenneT is het reguleringsrisico een relevant element om te toetsen. In de beantwoording van het schriftelijk overleg4 is uw Kamer over het reguleringsrisico bij TenneT geïnformeerd.
Deelt u de mening dat Tennet buitenproportionele risico’s loopt buiten Nederland?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat er gesprekken gaande zijn over deelname van Duitse partijen? Zo ja, zijn dit publieke partijen?
Klopt het dat Tennet overweegt naar de beurs te gaan om geld op te halen? Zo ja, wilt u ten aanzien van deze optie om een bij uitstek publieke dienst naar de beurs te brengen, per ommegaande laten weten dat het kabinet daarmee als enig aandeelhouder niet zal instemmen?
Wordt ook overwogen om het Duitse deel van het netwerk in Duitse publieke handen over te doen en zou dat niet de optimale oplossing zijn, zodat een publiek Duits netwerkbedrijf de Duitse publieke belangen voor energie- en leveringszekerheid draagt, en een publiek Nederlands bedrijf, Tennet dus, de Nederlandse?
Wat zouden redenen zijn om het Duitse deel niet af te bouwen? Moet er dan wellicht een verlies worden genomen op eerdere investeringen in Duitsland van Tennet?
Het bericht dat er geen deal is tussen Belastingdienst en Uber over een aftrekpost |
|
Eppo Bruins (CU), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht dat er «volgens bronnen met kennis van de details» toch geen deal is tussen de Belastingdienst en Uber over een aftrekpost?1 2 3 4
Ja.
Heeft u of heeft de Belastingdienst over het al dan niet bestaan van een ruling met Uber op enigerlei wijze (direct of indirect) met de pers gecommuniceerd in de afgelopen week?
Op basis van artikel 67 Algemene wet inzake Rijksbelastingen is het niet toegestaan informatie over de fiscale positie van een individuele belastingplichtige openbaar te maken. Hieronder valt ook het al dan niet bestaan van een ruling die is overeengekomen tussen de Belastingdienst en een individuele belastingplichtige. Ik heb geen enkele reden om aan te nemen dat de fiscale geheimhoudingsplicht geschonden is.
Kunt u deze eenvoudige vraag binnen een week beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'ACM: pas eind zomer besluit over overname Apeldoornse Sandd door PostNL' |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «ACM: pas eind zomer besluit over overname Apeldoornse Sandd door PostNL»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Ik heb kennis genomen van dit bericht. Het artikel geeft uitleg over de reguliere beoordelingsprocessen van de ACM bij fusies en overnames. Een ACM-onderzoek naar een overname bestaat uit twee fasen, een meldingsfase en een vergunningsfase. Voor deze fasen gelden wettelijk vastgestelde termijnen van respectievelijk 4 en 13 weken. Als de ACM nadere vragen heeft, kan zij de klok stilzetten, waardoor het totale proces langer kan duren dan de, bij elkaar opgetelde, 17 weken. Dit proces is in het bericht nog een keer toegelicht.
Wat vindt u ervan dat er voortijdig, terwijl het onderzoek van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) nog gaande is, informatie naar buiten komt over het tijdspad van het te nemen besluit over goed- dan wel afkeuring van de overname van Sandd door PostNL?
Het bericht bevat geen nieuwe informatie en is slechts nadere uitleg bij de termijnen die ACM hanteert.
Deelt u de mening dat het ongebruikelijk en ongepast is dat de ACM publiekelijk, via de media, over haar planning ten aanzien van het overnamebesluit Sandd-PostNL communiceert?
De ACM doet in het bericht geen inhoudelijke uitspraken en schept slechts duidelijkheid over het proces dat zij doorloopt bij fusies en overnames, en dat is gebaseerd op bestaande wettelijke kaders.
In hoeverre heeft de ACM haar reactie en communicatie vooraf afgestemd met betrokken partijen?
Dat is mij niet bekend.
Deelt u de urgentie om zo snel als mogelijk is het besluitvormingsproces af te ronden, gelet op de kwetsbare financiële situatie van spelers op de postmarkt (onder andere vanwege het sterk dalende aantal poststukken) en met begrip voor de onafhankelijke positie van toezichthouder ACM?
Ik constateer dat alle partijen ervan zijn doordrongen dat de situatie op de postmarkt kwetsbaar is. Zoals ik eerder heb benadrukt in het debat met uw Kamer op 12 september 2018 over de toekomst van de postbezorging in Nederland, acht ik een ordentelijk proces waarbij de verschillende rollen gescheiden blijven zeer belangrijk om een goede belangenafweging te kunnen maken, juist in een kwetsbare markt. PostNL en Sandd hebben een eerste stap gezet door hun fusievoornemen bij de ACM kenbaar te maken en een vergunningsaanvraag te doen. De ACM heeft de aanvraag voortvarend opgepakt en ik verwacht dat het besluitvormingsproces zo snel als verantwoord is, kan worden afgerond.
Deelt u de mening dat het besluitvormingsproces al had kunnen zijn afgerond, daar PostNL het voornemen om Sandd over te nemen op 25 februari 2019 bij de ACM heeft gemeld, de meldingsfase vier weken en de standaard onderzoeksfase dertien weken mag duren? Kunt u verklaren waarom dit proces nog niet is afgerond?
In theorie kan het besluitvormingsproces binnen 17 weken afgerond zijn. In de praktijk komt dit echter nauwelijks voor. De ACM kan van partijen nadere informatie verlangen om tot een goede beoordeling te kunnen komen. De klok wordt dan stil gezet. De tijd die partijen nodig hebben om de vragen te beantwoorden wordt bij de totale doorlooptijd opgeteld. De klok gaat weer lopen zodra de benodigde informatie is ontvangen. Vandaar dat de doorlooptijd langer is dan 17 weken. In het besluit van de ACM over de voorgenomen fusie zal ook het verloop van het besluitvormingsprocesproces worden beschreven.
Hoe beoordeelt u de uitspraak dat «als de ACM nadere vragen heeft het de klok van de termijn van dertien weken waarop er een besluit moet vallen, kan stilzetten»?
Zie antwoord vraag 7.
Hoeveel keer heeft de ACM nadere vragen gesteld, gezien de tijd die inmiddels is verstreken?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u het ermee eens dat er een harde einddatum zou moeten zijn voor het te nemen overnamebesluit door de ACM, zodat betrokken partijen snel duidelijkheid krijgen en werknemers en werkgevers in de postsector weten waar zij aan toe zijn?
Ik ben ervan overtuigd dat alle partijen er alles aan doen om het proces zo snel mogelijk af te ronden. Een harde einddatum helpt niet om het proces ordentelijk te kunnen doorlopen.
Groningen dat ten onder dreigt te gaan aan Haagse belangen |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het artikel «De weerbarstige realiteit van Wiebes» beloftes»?1 Wat is daarop uw reactie?
Met het artikel van de NRC, dat onder andere ingaat op de voortgang van de versterkingsoperatie, ben ik bekend. Het tempo van de versterkingsopgave heeft mijn topprioriteit. De stelling dat de versterkingsopgave stillag klopt niet, eveneens neem ik afstand van de suggesties dat er allerlei beloftes zijn gedaan die niet zijn nagekomen. De versterking is onverminderd doorgegaan tijdens het werken aan het plan van aanpak. De nieuwe aanpak die op basis van het Mijnraad advies gekozen is, waarbij de hoogste prioriteit wordt gegeven aan de versterking van de meest risicovolle woningen, moet juist leiden tot een flinke versnelling in de uitvoering van de versterking.
Het eerste half jaar van 2019 heeft in het teken gestaan van het verder versnellen van het versterkingsproces en de randvoorwaarden hiervoor te optimaliseren. Zo heb ik gezorgd voor duidelijke kaders waarbij versterking onder de publieke vlag is gestart met het Besluit Versterken gebouwen Groningen. Daarnaast is een samenwerkingsovereenkomst tussen de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) en het Centrum Veilig Wonen (CVW) gesloten (Kamerstuk 33 529, nr. 609) en heb ik de NCG mandaat gegeven om alles ten behoeve van de veiligheid te kunnen ter uitvoering van het Besluit versterking gebouwen Groningen (Kamerstuk 33 529, nr. 664).
De Boston Consulting Group heb ik gevraagd een capaciteitsanalyse te maken over het opname- en beoordelingsproces en aanbevelingen te geven2. Tevens heb ik aanvullend om een assessment gevraagd om precies in kaart te brengen wat de stand van zaken is en hoe de oorspronkelijke doelstellingen kunnen worden waargemaakt. Op basis van deze analyses zijn bestuurlijk, met de provincie, regionale overheden en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), maatregelen genomen om de versterking verder te versnellen.3
Waarom heeft u genoemde vertrouwelijke documenten achtergehouden? Gaat u de Kamer daar nog van voorzien? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Allereerst wil ik benadrukken dat het geen vertrouwelijke documenten betreft. De aankondiging van deze onderzoeken is onderdeel van de afspraken in het Bestuurlijk Overleg van 11 maart jl., waarover uw Kamer is geïnformeerd (Kamerstuk 33 529, nr. 587). Het betreft de analyse van Boston Consulting Group en een rapportage van WING over een versnellingsaanpak. Deze onderzoeken hebben als grondslag gediend om maatregelen te treffen in het Bestuurlijk Overleg van 5 juni jl. om de versterkingsoperatie te versnellen (Kamerstuk 33 529, nr. 664). Deze twee onderzoeken zijn met de verschillende partijen uit dit overleg, waaronder de NCG, provincie Groningen, de aardbevingsgemeenten en de maatschappelijke organisaties, gedeeld. De aanbevelingen uit de onderzoeken zijn opgenomen in de geaccordeerde actielijst van het overleg.
Vindt u dat u de Kamer verkeerd hebt ingelicht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in de beantwoording van voorgaande vraag heb gesteld, heb ik uw Kamer geïnformeerd over het bestaan van de documenten en de uitkomsten van het Bestuurlijk Overleg waar de documenten als grondslag dienden. Volledigheidshalve heb ik de rapporten, die zoals aangegeven zijn gedeeld met maatschappelijke organisaties en medeoverheden, bijgevoegd.
Hoeveel van de genoemde 1.729 adressen zijn inmiddels, ruim acht maanden nadat u groen licht gaf, geïnspecteerd en beoordeeld? Hoeveel adressen zijn er in die acht maanden bijgekomen die nog geïnspecteerd en beoordeeld moeten worden?
Inzicht in de voortgang van de versterking is essentieel. Zoals ik uw Kamer eerder heb geïnformeerd, is 5 juni jl. bestuurlijk afgesproken dat een publiek dashboard voor de uitvoering van de versterking uiterlijk beschikbaar per 1 januari 2020. Dit dashboard zal per gemeente inzichtelijk maken in welke fase de versterking zich bevindt en zal daarmee ook aan bewoners duidelijkheid geven over de voortgang. Momenteel ontwikkelt de Boston Consulting Group in samenwerking met de NCG dit dashboard met betrouwbare en gevalideerde cijfers. Tevens heb ik uw Kamer toegezegd na de zomer met voorgangscijfers te komen. Deze zal ik u sturen zodra deze cijfers beschikbaar zijn.
Hoe is de aanbesteding van ingenieurs verlopen? Welke ingenieursbedrijven zijn aangesteld? Hoeveel ingenieurs zijn er nu daadwerkelijk aan het werk?
De aanbestedingen voor de ingenieursbureaus vinden nu plaats. Het zijn meerdere aanbestedingen voor onder meer P50, P50 noodverband en P90 (in meerdere batches). Momenteel zijn er negen ingenieursbureaus aan het werk.
De te beoordelen adressen worden ingedeeld op basis van typologie (rijtjeshuis, twee onder één kap, agro, vrijstaand etc.) Niet elk bureau kan elk type beoordelen, het meest geschikte bureau wordt uitgezocht. Daarbij worden randvoorwaarden met betrekking tot kwaliteit, planning en prijs meegegeven. Met de ingenieursbureaus worden verder resultaatafspraken gemaakt zodat de NCG als opdrachtgever beter op de output kan sturen. De NCG stelt alles in het werk om de capaciteit bij de ingenieursbureaus te vergroten.
Hoeveel woningen zijn er dit kalenderjaar versterkt? Op hoeveel staat het totaal nu?
Zie mijn beantwoording op vraag 4. Zodra deze voortgangscijfers beschikbaar zijn zal ik uw Kamer hierover informeren.
Waarom hebben instanties te maken met veranderende opdrachten? Om welke instanties gaat het? Hoe luiden de opdrachten nu? Hoe luidden de opdrachten voorheen? Waarom verandert u de opdrachten steeds?
De omslag van de gebiedsgerichte aanpak naar de risicogerichte aanpak en de gezamenlijke ambitie om NAM op afstand te zetten, betekende dat onder meer de ingenieursbureaus hun werkwijze moesten herijken op de gewijzigde aanpak. Daar was tijd voor nodig, maar inmiddels is duidelijk wat de uitvraag is richting de ingenieursbureaus. Dit is tevens vastgelegd in gemeentelijke plannen. Deze plannen worden jaarlijks bijgesteld. Het voornemen van de NCG is om richting de ingenieursbureaus nog meer duidelijkheid te verschaffen door meerjarige contracten aan te gaan. Op deze wijze kunnen de bureaus hun werk beter inplannen wat de effectiviteit ten goede komt.
Waarom veranderen directies? Wie stelt nieuwe directies aan? Hoeveel mensen uit Groningen nemen plaats in die directies?
In het NRC-artikel wordt met betrekking tot de voortgang van de versterkingsoperatie onder meer ingegaan op een rapport van de Boston Consulting Group, daaruit haalt NRC dat bij «verantwoordelijke organisaties (.) directies die worden vervangen (.)». Hetgeen naar verwezen wordt is het vertrek van de toenmalige Nationaal Coördinator Groningen, Hans Alders, en de aanstelling van een interim--directeur en daarna een nieuwe directeur van de NCG. De directeur van de NCG wordt door de Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) aangesteld. De directeur NCG is evenwel verantwoordelijk voor de aanstelling van zijn medewerkers en het merendeel van de NCG-medewerkers woont in de provincie Groningen.
Waarom wordt het toegezegde aantal inspecties niet gehaald? Wat gaat u daar concreet aan doen?
Er zijn geen toezeggingen gedaan, Rijk en regio hebben voor 2019 en 2020 gezamenlijke ambities geformuleerd. Deze ambities zijn vervolgens verwerkt in de lokale plannen van aanpak en getoetst door Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) en de NCG op veiligheid en uitvoerbaarheid. De voortgang van de opnames van de meest risicovolle adressen heeft altijd de hoogste prioriteit gehad. Boston Consulting Group geeft in haar assessment aan dat er bij het CVW vertraging is opgelopen in de aanbesteding van het opname- en beoordelingsproces. In de eerste helft 2019 werd door het CVW niet conform verwachting geleverd. Als reden stelt Boston Consulting Group dat de besluitvormings- en opdrachtgeversprocessen niet eenduidig waren in deze periode. Sinds mei van dit jaar is de gehele uitvoeringsketen onder publieke aansturing gekomen. De NCG stuurt momenteel het CVW operationeel aan. NAM staat op dit onderwerp al op afstand en stuurt niet meer op de uitvoering. NCG en CVW werken zeer nauw samen. De expertise van het CVW wordt onder leiding van de NCG benut. Het CVW moet tot en met 31 december 2019 de gemaakte afspraken inzake de versterkingsoperatie nakomen. Met de aandeelhouders van het CVW is afgesproken de werkzaamheden conform afspraken alsnog uit te voeren en hierover te rapporteren aan de NCG en EZK/BZK.
Er komt één publieke uitvoeringsorganisatie per 1 januari 2020. Ik zet daarbij in op continuïteit en behoud van kennis, zodat het versterkingsproces hier zo weinig mogelijk vertraging door oploopt.
Tijdens de verschillende bestuurlijke overleggen zijn onder andere afspraken gemaakt over hoe de capaciteit kan worden verhoogd en de aanpak kan worden versneld. Dit om alsnog te voldoen aan de ambities die de regio, de Minister van BZK en ik hebben geformuleerd voor het opnemen en beoordelen van de mogelijk te versterken huizen in 2019 en 2020.
Erkent u dat u verantwoordelijk bent voor de vertraging van de versterking? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u concreet doen om dit te alsnog te versnellen?
Zie mijn beantwoording van vraag 9.
Wat gaat u doen om mensen met een «oude schade» schadeloos te stellen en te ontlasten?
Mijn inspanning is erop gericht om oude schademeldingen voor 1 januari 2020 af te handelen. Samen met de commissaris van de Koning van de provincie Groningen en andere betrokken partijen zal ik de komende tijd in gesprek blijven met NAM om de tijdige afhandeling van oude schademeldingen te monitoren. Ook heb ik samen met de commissaris van de Koning via de krant een oproep gedaan aan bewoners die ontevreden zijn over de afwikkeling van oude schademeldingen om zich te melden. Daarnaast heb ik met de betrokken partijen besproken hoe de beschikbare 200.000 euro voor (juridische) ondersteuning van gedupeerden het beste ingezet kan worden bij de arbiterprocedure.
Gaat u er voor zorgen dat de NAM direct betaalt wanneer er een uitspraak ligt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Tijdens het AO op 27 jun jl. heb ik uw Kamer toegezegd om voor 1 oktober 2019 met betrokken partijen te bepalen binnen welke termijn NAM over moet gaan tot uitbetaling na een uitspraak van de arbiter. Voor 1 oktober a.s. zal ik uw Kamer hierover informeren.
Vanaf welk moment kunnen gedupeerden gebruikmaken van de juridische ondersteuning die voortvloeit uit het aangenomen amendement van de leden Van Tongeren/Ouwehand2 en de motie van het lid Van der Lee c.s.?3
Zie antwoord vraag 11.
Hoe gaat deze regeling voor juridische ondersteuning eruit zien? Geldt deze ondersteuning alleen voor gedupeerden die een uitspraak hebben van de arbiter of ook voor gedupeerden die een rechtszaak hebben lopen?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u garanderen dat alle oude schadegevallen (behandeld bij de rechter en arbiter) op 1 januari 2020 rechtvaardig zijn afgehandeld? Zo nee, bent u bereid zelf de schadeloosstelling te regelen en het schadeloos gestelde bedrag achteraf te verhalen op de NAM? Zo nee, waarom niet?
Ik zet mij in voor een snelle afronding van de openstaande oude schademeldingen en voortvarende opvolging van de uitspraken bij Arbiter en rechter. Een vlotte afhandeling is essentieel om een snelle en rechtvaardige schadeafhandeling te realiseren. Zoals gezegd in mijn antwoord op vraag 11 is mijn inspanning erop gericht om oude schademeldingen voor 1 januari 2020 af te handelen. Wanneer geschillen niet zijn opgelost tussen gedupeerde en NAM op 1 januari 2020 zal ik bekijken wat nodig is om zorg te dragen voor de afronding.
Het bericht ‘Ondernemers dupe van kwijtgeraakte pakketjes’ |
|
Arne Weverling (VVD), Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ondernemers dupe van kwijtgeraakte pakketjes: «Kost me 1.000 euro per maand»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het kwijtraken van pakketjes terecht een ergernis van webshops en consumenten is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de mening dat er een oplossing voor dit probleem moet worden gezocht?
Ik kan mij voorstellen dat verzenders en ontvangers van pakketten ontevreden zijn wanneer de dienstverlening van pakketvervoerders niet van het niveau is dat zij verwachten. Tegelijkertijd ben ik van mening dat in een voldoende concurrerende en dynamische markt zoals de pakketmarkt een terughoudende positie van de overheid op zijn plaats is, zeker zolang klanten meerdere keuzes hebben en er verschillende manieren zijn om zo nodig verhaal te halen (zie ook het antwoord onder de vragen 5–13). Ook bieden pakketvervoerders verschillende serviceniveaus aan, waaronder aanvullende diensten waar ondernemers voor kunnen kiezen om eventuele schade door te late levering, beschadiging of zoekraken te verzekeren.
Klopt het dat ondernemers opdraaien voor de kosten van kwijtgeraakte pakketjes?
Dat hangt af van de contractuele bepalingen zoals overeengekomen tussen verzender en pakketvervoerder en het serviceniveau waarvoor de ondernemer heeft gekozen. Ook in de algemene voorwaarden van de pakketvervoerder zijn normaliter bepalingen opgenomen over aansprakelijkheid. Het BW vormt in dit verband het wettelijke kader.
Klopt het dat het voor ondernemers lastig is om de kosten van kwijtgeraakte pakketjes vergoed te krijgen? Zo ja, deelt u de mening dat dit zorgelijk is?
Mij zijn hierover geen signalen bekend.
Kunt u een overzicht geven van het totaal aantal pakketjes dat op jaarbasis kwijtraakt? Zo ja, kunt u aangeven hoeveel van deze pakketjes van ondernemers uit het midden- en kleinbedrijf (mkb’ers) afkomstig zijn?
Kunt u aangeven wat de oorzaken zijn van het kwijtraken van pakketjes? Zo nee, waarom niet?
Kunt u per bezorgbedrijf en/of postbedrijf aangeven hoeveel pakketjes er per jaar kwijtraken? Zo nee, waarom niet?
Wat kost het kwijtraken van pakketjes een Nederlandse webshop gemiddeld op jaarbasis?
Kunt u aangeven hoeveel pakketjes die worden verzonden met een Track & Trace-code op jaarbasis kwijtraken?
Hoeveel procent van het totaal aantal pakketjes dat met een Track & Trace-code wordt verzonden raakt op jaarbasis kwijt?
Kunt u aangeven hoeveel pakketjes die zonder Track & Trace-code worden verzonden op jaarbasis kwijtraken?
Hoeveel procent van het totaal aantal pakketjes dat zonder Track & Trace-code wordt verzonden raakt op jaarbasis kwijt?
Is er bij pakketbezorgbedrijven en/of postbedrijven een speciaal klachtenloket waar ondernemers terecht kunnen als een door hen verstuurd pakketje is kwijtgeraakt?
Op de sites van alle grote pakketvervoerders in Nederland staat een procedure beschreven voor klachten over pakketbezorging. Daarnaast kunnen ook bij de geschillencommissie Post en Telecom, ACM, de Consumentenbond en via sociale media klachten worden ingediend over de pakketafhandeling.
Zijn pakketbezorgbedrijven en/of postbedrijven verplicht om het aantal klachten over kwijtgeraakte pakketjes bij te houden? Zo ja, kunt u aangeven hoeveel klachten er het afgelopen jaar zijn geweest over kwijtgeraakte pakketjes? Zo nee, waarom niet?
Nee, er zijn geen wettelijke eisen die pakketvervoerders verplichten tot het bijhouden van dergelijke informatie. Wel heeft PostNL gereageerd op berichtgeving van de Consumentenbond van maart dit jaar over de toename van klachten over de postbezorging. Volgens de Consumentenbond waren er in 2018 4600 klachten ontvangen over de bezorging van pakketten. PostNL heeft in reactie daarop aangegeven te werken aan verbetering van de dienstverlening en daarbij gemeld dat zij in 2018 over 0,06% van de 251 miljoen door haar bezorgde pakketten een klacht heeft ontvangen.
Wat kunnen ondernemers zelf doen om zich te wapenen tegen de kosten van kwijtgeraakte pakketjes?
Bij het aangaan van een zakelijk contract ligt het raadplegen en vergelijken van de algemene voorwaarden van pakketvervoerders, contractuele bepalingen en aansprakelijkheidsbedingen voor de hand. Voorts bieden alle pakketvervoerders verschillende diensten aan, zoals track & trace en verzekerd verzenden, waarbij eventuele risico’s en schade kunnen worden afgedekt.
Bent u op de hoogte van het besluit van de Minister van Economische Zaken van 8 mei 2017, nr. WJZ/17035793, tot instelling van de Adviescommissie Gids proportionaliteit (Instellingsbesluit Adviescommissie Gids proportionaliteit)?
Bent u ervan op de hoogte dat er een Adviescommissie Gids proportionaliteit is, die onder andere tot taak heeft het op verzoek van de Minister uitbrengen van advies over voorgenomen wijzigingen van de in artikel 10 van het Aanbestedingsbesluit aangewezen Gids proportionaliteit?
Bent u ervan op de hoogte dat de Minister de verstrekte adviezen, zoals bedoeld in de vorige vraag, aan de Kamer dient te zenden conform artikel 4, vijfde lid, van het in vraag 1 genoemde besluit?
Bent u bereid het advies van de Adviescommissie over het op 3 juli 2019 aan de Kamer toegezonden ontwerpbesluit alsnog aan de Kamer te zenden tezamen met de beantwoording van deze vragen?