Lange(re) wachttijden bij de inspectie Leefomgeving en Transport |
|
Johan Houwers (Houwers) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Klopt het dat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) een achterstand heeft met het controleren van vliegtuigen en met het medisch controleren van vliegers?
Wat betreft het controleren van vliegtuigen is geen sprake van achterstanden.
Wat betreft het medisch controleren van vliegers het volgende. Volgens EU-verordening 1178/2011 zijn de erkende keuringsartsen en keuringsinstanties verantwoordelijkheid voor het tijdig en juist uitvoeren van medische keuringen en het afgeven van de medische certificaten. De ILT houdt toezicht op deze artsen en centra en controleert vliegers niet zelf. Slechts in bijzondere gevallen is een keuringsarts verplicht het medisch dossier in te sturen voor overleg met de medisch beoordelaar van ILT. In deze gevallen kan de doorlooptijd langer zijn maar vindt afhandeling plaats binnen de gestelde termijn (zie ook antwoord op vraag 2).
Is er bij het controleren van vliegtuigen en het medisch controleren van vliegers door de Inspectie Leefomgeving en Transport sprake van een langere wachttijd dan gebruikelijk? Zo ja, welke problematiek ligt hieraan dan ten grondslag?
Wat betreft het controleren van vliegtuigen is geen sprake van een langere wachttijd.
Wat betreft de doorlooptijden van medische keuringen het volgende. Volgens genoemde Europese regelgeving mag een piloot zich tot 45 dagen voor de vervaldatum van het medisch certificaat laten keuren. Als er geen bijzonderheden of indicaties zijn, geeft de keuringsarts of -instantie een medisch certificaat af binnen de gestelde termijn.
Indien er wel bijzonderheden of indicaties zijn, moet eerst overleg plaatsvinden met de ILT voordat een certificaat kan worden afgegeven. Naar aanleiding van de fraude bij het EAMC zijn zoals bekend alle erkende keuringsartsen en keuringscentra eind vorig jaar extra geïnspecteerd. Naar aanleiding hiervan is de werkwijze aangepast, waarbij aan de artsen is gevraagd om zelf dossiers actief onder de aandacht te brengen bij de ILT. Gevolg hiervan is dat een groter aantal zaken dan voorheen aan de ILT wordt voorgelegd. In deze gevallen kan de doorlooptijd langer zijn maar vindt afhandeling plaats binnen de gestelde termijn.
Hoe wordt het probleem van lange(re) wachttijden bij de Inspectie Leefomgeving en Transport aangepakt en/of opgelost?
Wat betreft de medische keuring wordt het werkproces verbeterd door ook de vervaldatum van medisch certificaat nog nadrukkelijker mee te wegen bij afhandeling van de werkvoorraad van de overlegverzoeken. Als er sprake is van operationele spoed worden zaken met voorrang behandeld.
Op welke wijze wordt contact gelegd met degenen die inspecties aanvragen bij de Inspectie Leefomgeving en Transport over de mogelijk langere wachttijden?
Het aanvragen van een inspectie bij de ILT is niet mogelijk. De ILT heeft de artsen en instellingen in november 2015 schriftelijk geïnformeerd over mogelijke langere doorlooptijd bij medische keuringen indien er een zaak aan de ILT wordt voorgelegd.
De waterschapsbelasting 2016 |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat investeren in het houden van droge voeten en het veilig leven met water, waarbij nieuwe waterrampen voorkomen worden, een zaak van nationaal belang is?
Ja.
Deelt u de mening dat iedere burger in Nederland een evenredige en eerlijke bijdrage hiervoor moet betalen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is er nu sprake van een evenredige en eerlijke verdeling? Kunt u een gemotiveerd antwoord geven, mede met het oog op de huidige financiering van waterveiligheid en de forse tariefverschillen tussen de verschillende waterschappen?
Ja, iedere burger dient bij te dragen aan deze investeringen. Via de huidige wijze van bekostiging van waterveiligheid is naar mijn mening sprake van een evenredige en eerlijke verdeling. De gemengde bekostiging, die deels via de waterschapsbelastingen en grotendeels via de Rijksbelastingen loopt, zorgt hiervoor. In het rapport «Water Governance in the Netherlands: Fit for the Future?1 bevestigt de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) dat het waterbeheer in ons land momenteel een stabiele financiering kent. De tariefsverschillen tussen de waterschappen zijn inherent aan een bekostigingsstelsel waarin lokale omstandigheden een rol spelen.
Deelt u de mening dat het eerlijker is om waterveiligheid voor 100% nationaal te financieren? Kunt u hierop een gemotiveerd antwoord geven?
Nee, die mening deel ik niet. De huidige gemengde bekostiging zoals genoemd in antwoord 2, doet recht aan de gezamenlijke verantwoordelijkheden die waterschappen en Rijk ten aanzien van de waterveiligheid en zorg voor droge voeten hebben.
De verantwoordelijkheid voor waterveiligheid ligt in ons land voor een deel bij de waterschappen. Zij hebben ruim 90% van het aantal kilometers primaire waterkeringen in beheer. Indien deze waterkeringen niet aan de veiligheidsnormen voldoen, worden de benodigde versterkingswerken onderdeel van het Hoogwaterbeschermingsprogramma. Dit programma wordt voor 50% door de waterschappen zelf gefinancierd. Omdat de betreffende waterkeringen meer dan alleen het gebied van het waterschap zelf beschermen (het zogenoemde «bovenwaterschappelijke belang»), betaalt het Rijk de andere 50% hiervan. Overige investeringen aan de primaire waterkeringen, alsmede het volledige beheer en onderhoud daarvan komen voor rekening van het waterschap.
Het Rijk is in het kader van de waterveiligheid verantwoordelijk, ook in financiële zin, voor de handhaving van de kustlijn (in welk kader o.a. zandsuppleties plaatsvinden), voor de primaire waterkeringen die niet in beheer van de waterschappen zijn, voor grote kunstwerken (zoals de Afsluitdijk, Oosterscheldekering en Maeslantkering), en voor het waterkwantiteitsbeheer in het zogenoemde hoofdwatersysteem, met name het IJsselmeer en de grote rivieren (als onderdeel waarvan het programma «Ruimte voor de Rivier» loopt).
De benodigde financiën voor de waterschappen worden via de watersysteemheffing verkregen en die voor het Rijk via het brede scala aan Rijksbelastingen. Beide belastingstelsels zijn zodanig vormgegeven dat burgers en bedrijven daaraan eerlijke bijdragen leveren.
Wat is uw mening over de huidige werkwijze met vervuilingseenheden waarbij een huishouden van één persoon een aanslag ontvangt voor één vervuilingseenheid en een huishouden van twee (of meer) personen een aanslag ontvangt voor drie vervuilingseenheden, terwijl een vervuilingseenheid gebaseerd is op een gemiddelde vervuiling per persoon?
Huishoudens betalen een zuiveringsheffing waarin de kosten worden omgeslagen die te maken hebben met de afvalwaterzuivering door het waterschap. Voor de berekening van de hoogte van de zuiveringsheffing is in de Waterschapswet gekozen voor een andere systematiek dan bij bedrijven. Elk waterschap kan hier kiezen uit twee mogelijkheden: afrekenen op basis van een aantal vervuilingseenheden per huishouden of op basis van het waterverbruik.
Met betrekking tot het afrekenen op basis van een aantal vervuilingseenheden per huishouden voor de vervuilingswaarde van een woning is in de Waterschapswet omwille van uniformiteit en transparantie bepaald dat de vervuilingswaarde van een woonruimte overeenkomt met drie vervuilingseenheden. Deze waarde sluit aan bij de gemiddelde woningbezetting van meerpersoonshuishoudens van 2,95 personen.
Alleen voor eenpersoonshuishoudens is een uitzondering gemaakt, omdat hun daadwerkelijke lozing te zeer afwijkt van het gemiddelde meerpersoonshuishouden. De eenpersoonshuishoudens betalen daarom voor één vervuilingseenheid. Voorts geldt hierbij dat, naast redenen van uniformiteit en transparantie, het meer kostenverhogend zou werken als een verdere differentiatie zou worden gemaakt (dus naar twee, drie, vier en vijf- etc. persoonshuishoudens).
Wat is uw mening over het feit dat het verschil tussen het laagste en hoogste tarief in 2016 is opgelopen tot € 47,86 per vervuilingseenheid?1
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 aangaf, zijn tariefsverschillen tussen de waterschappen inherent aan het feit dat waterschapsbelastingen lokale belastingen zijn. Tariefsverschillen in de zuiveringsheffing vloeien voort uit met name de fysieke gesteldheid, aard en inrichting van het gebied, specifieke eisen die regionaal aan het waterbeheer en daarmee aan het gezuiverde afvalwater worden gesteld en keuzes die besturen maken, o.a. over het ambitieniveau. Wat betreft de omvang van het verschil wil ik benadrukken dat het niet aan mij, maar aan de democratisch gekozen besturen van de waterschappen is om de tarieven vast te stellen, daarbij te bepalen wat voor de taakuitoefening nodig en qua hoogte en ontwikkeling van de lastendruk maatschappelijk aanvaardbaar is.
Wat vindt u van het feit dat de belastingdruk in 2016 voor een meerpersoonshuishouden met een eigen woning van € 200.000 en drie vervuilingseenheden in het ene waterschap daalt met 1,1% en in het andere waterschap stijgt met 3,2%?2
Met verwijzing naar het antwoord op vraag 5 geldt dat voor een verschillende ontwikkeling van de lastendruk in de afzonderlijke waterschappen, dit voortvloeit uit het feit dat de waterschapsbelastingen lokale belastingen zijn waarvoor de waterschapsbesturen verantwoordelijk zijn.
Wat is uw mening over het feit dat de belastingdruk in 2016 voor een agrarisch bedrijf met opstallen van € 400.000, 40 ha grond en drie vervuilingseenheden in het ene waterschap daalt met 2,6% en in het andere waterschap stijgt met 12,2%?3
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid onafhankelijk onderzoek te laten doen naar de mogelijkheden van een eerlijker systeem voor het berekenen van kosten van waterzuivering en hierbij de mogelijkheid te betrekken van belasten op basis van het waterverbruik of belasten op basis van het daadwerkelijke aantal personen per huishouden?
Momenteel loopt als follow-up op het OESO-rapport genoemd in antwoord 2 een onderzoek hoe, gezien toekomstige ontwikkelingen, op langere termijn principes als «gebruiker, vervuiler, kostenveroorzaker, belanghebbende betaalt» nog beter toegepast kunnen worden in de financiering van het waterbeheer (Rapport Toekomstbestendige en duurzame financiering van het Nederlandse waterbeheer)5. De modernisering en verduurzaming van de zuiveringsheffing maakt onderdeel uit van dit onderzoek. Uw kamer zal medio 2016 worden geïnformeerd over de voortgang van het onderzoek.
Deelt u de mening dat het berekenen van de kosten van waterzuivering op basis van daadwerkelijk verbruikt water eerlijk is en ook motiveert tot zuinig gebruik van drinkwater?
Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven maakt de Waterschapswet het reeds mogelijk om de zuiveringsheffing voor huishoudens te baseren op de verbruikte hoeveelheid drinkwater. Dit wordt als een goed alternatief voor de systematiek met vervuilingseenheden gezien.
Bent u bereid het initiatief te nemen tot een gesprek met de Minister van Binnenlandse Zaken, de VNG en de Unie van Waterschappen om te komen tot uniformering indien burgers de waterschapsbelasting niet kunnen betalen?
Er bestaat een intensieve samenwerking tussen waterschappen en gemeenten waar het de heffing en invordering van de waterschaps- en gemeentelijke belastingen in het algemeen, en de kwijtschelding in het bijzonder, betreft. In dat kader heeft op lokaal niveau al de nodige afstemming van het kwijtscheldingsbeleid van waterschappen en gemeenten plaatsgevonden.
Het bericht dat er weer een storing was op de Botlekbrug |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht over een recente storing aan de Botlekbrug?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten waarom deze storing aan de Botlekburg pas na zeven uur was opgelost? Zo nee, waarom niet?
Op 16 februari 2016 om circa 17.00 uur bleek de brug in storing te zijn, waardoor deze gestremd was, zowel voor auto’s als voor de hoge scheepvaart. Het bleek een grendelstoring te zijn, maar de oorzaak van de storing was moeilijk vast te stellen, omdat het probleem niet visueel waarneembaar was. In eerste instantie is mogelijk gemaakt dat de brug handmatig bediend kon worden. Hierdoor kon het wegverkeer vanaf 16 februari 2016 om circa 23.30 uur weer van de brug gebruik maken. De brug bleef gestremd voor de hoge scheepvaart.
Op 17 februari 2016 bleek dat de oorzaak van de storing een defect onderdeel van de vergrendeling was. Vanaf 20.00 uur werden tijdblokken van een paar uur ingesteld, afwisselend voor weg- en scheepvaartverkeer. Deze tijdblokken zijn gecommuniceerd.
Hierna is de software van de vergrendeling aangepast, zodat de brug bediend kon worden, terwijl de betreffende grendel buiten werking was.
Op 19 februari 2016 om 20.00 uur was de storing tijdelijk opgelost en werd de brug weer volledig beschikbaar gesteld voor het weg- en het vaarwegverkeer. De reparatie aan het defecte onderdeel van de vergrendeling vraagt langere tijd. Dit kan buiten de normale bediening van de brug plaatsvinden.
Hoe lang moet de regio Spijkenisse nog afhankelijk zijn van de onbetrouwbare Botlekbrug, aangezien de storing van de afgelopen nacht al de 53ste storing van deze brug is?
Er heeft een onafhankelijke review plaatsgevonden op de storingen en de afhandeling van de storingen op de nieuwe Botlekbrug. De resultaten van deze review zal ik begin maart aan de Tweede Kamer versturen, waarbij ook aanbevelingen voor het vervolg worden opgenomen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat het transport van gevaarlijke stoffen via de N59 moet? Bent u bereid met transportondernemers te kijken naar alternatieve routes?
De N59 is de met de Veiligheidsregio afgestemde alternatieve route voor gevaarlijke stoffen. Via deze route wordt voorkomen dat gevaarlijke stoffen door tunnels vervoerd worden en wordt zo min mogelijk door woonkernen gereden.
Overleg tussen mijn departement en de transportsector is in voorbereiding.
Kunt u aangeven hoeveel schade de transportsector heeft opgelopen door de storingen en daarbij zowel wegverkeer als scheepvaartverkeer betrekken? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in antwoord op eerdere Kamervragen (nr. 2016D901753, 18 januari 2016) over opgelopen schade, betreur ik dat vervoerders om moeten rijden als de brug is gestemd. De door de transportsector genoemde bedragen kan ik niet beoordelen, omdat dit niet wordt geregistreerd.
Op welke wijze wordt de bouwer van deze brug aansprakelijk gesteld voor de schade? Is er een garantietermijn afgesproken en is de laatste betalingstermijn al voldaan?
De Botlekbrug is onderdeel van een langlopend contract, waarbij de opdrachtnemer voor 20 jaar de brug onderhoudt. De laatste betalingstermijn is nog niet aan de orde, omdat betalingen nog gedurende de gehele looptijd van het contract plaatsvinden. De bouwer van de brug neemt maatregelen voor het herstellen en tegengaan van storingen en draagt de kosten daarvoor. Schade als gevolg van storingen kan op basis van het contract niet op de bouwer worden verhaald.
Heeft u (extern)onderzoek laten verrichten naar de opleveringsstaat van de brug? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren de conclusies?
Zie het antwoord op vraag 3.
De opsporingsvergunning bij Grou |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het voornemen van Vermilion om proefboringen en seismologisch bodemonderzoek bij Grou/Akkrum uit te voeren1 op basis van de opsporingsvergunning koolwaterstoffen Grou/Akkrum uitgegeven op 22 april 2013?2
Ja, ik ben bekend met dit voornemen. Hiervoor is de opsporingsvergunning Akkrum verleend op 13 maart 2013 en onherroepelijk geworden op 22 april 2013.
Wat is de consequentie indien niet aan de voorwaarde in artikel 4 van de vergunning wordt voldaan waarin staat dat binnen twee jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning de vergunningshouder schriftelijk aan de Minister van Economische Zaken moet mededelen, onder vermelding van tijdstip, geologische structuur en diepte, de plaats waar de boring zal worden verricht? Wordt de vergunning dan ingetrokken?
De bedoeling van de in de opsporingsvergunning gestelde termijn is om voortgang te bewerkstelligen ten aanzien van de opsporingsactiviteit en te voorkomen dat een vergunninghouder zijn exclusieve recht tot opsporing in het vergunningsgebied uitsluitend gebruikt om andere mijnbouwondernemingen te weren. Volgens artikel 4 van de opsporingsvergunning Akkrum moet Vermilion binnen twee jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning schriftelijk aan mij mededelen waar de boring zal worden verricht, onder vermelding van tijdstip, geologische structuur en diepte. Vermilion heeft hieraan voldaan door mij op 23 juni 2014 schriftelijk te informeren over een uit te voeren proefboring in de periode 2015/2016 evenals een project voor seismisch onderzoek (onder andere in het vergunningsgebied Akkrum). Op 11 mei 2015 heeft Vermilion mij opnieuw geïnformeerd over de voortgang van deze opsporingsactiviteiten. Het is duidelijk dat Vermilion voortvarend activiteiten ontwikkelt om daadwerkelijk gebruik te maken van de opsporingsvergunning.
Indien niet aan deze voorwaarde voldaan zou zijn, hetgeen zoals gezegd voor de opsporingsvergunning Akkrum van Vermilion niet aan de orde is, dan zou ik allereerst na overschrijding van de termijn de vergunninghouder daarop rappelleren. Als dit niet tot het gewenste effect zou leiden, dan ben ik gerechtigd om de opsporingsvergunning in te trekken.
Is de constatering correct dat Vermillion nog aan de slag moet met het onderzoek naar de plaats van de proefboring aangezien het bedrijf recentelijk pas een omgevingsvergunning heeft aangevraagd bij de gemeente Leeuwarden, waarin wordt gesteld dat de werkzaamheden in het onderzoeksgebied Grou / Akkrum zullen plaats vinden in de periode van augustus 2016 tot en met december 2016? Indien dit het geval is, welke consequentie heeft dat aangezien de opsporingsvergunning inmiddels bijna 3 jaar geleden is afgegeven? Indien Vermilion wel al heeft doorgegeven waar de boring plaats zal vinden, kunt u dan openbaar maken over welke plaats dat gaat, en hoe het zich verhoudt tot de werkzaamheden die van augustus 2016 tot en met december 2016 worden verricht?
Nee, deze constatering is niet correct. De door Vermilion voorgenomen opsporingsactiviteiten betreffen twee onderdelen die onafhankelijk van elkaar in procedure zijn: een proefboring in de gemeente Opsterland (waarvan de gewenste locatie bekend is) en daarnaast een seismisch onderzoek.
Voor de proefboring («Akkrum-18») binnen het vergunningsgebied Akkrum is op 10 november 2014 door Vermilion een milieueffectrapportage (MER)-beoordelingsnotitie ingediend bij de gemeente Opsterland. Op 12 december 2014 heeft de gemeente besloten dat een MER niet noodzakelijk is. Op 22 december 2014 heeft Vermilion bij de gemeente Opsterland een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het aanleggen van de boorlocatie voor de proefboring, die is gelegen te Nij Beets. Op 19 januari 2015 heeft de gemeente de voorontwerp-omgevingsvergunning voor advies aangeboden aan de wettelijk adviseurs in het kader van de Wet ruimtelijke ordening, waaronder de provincie Fryslân. De provincie adviseerde per brief van 12 februari 2015 om het plan niet verder in procedure te brengen vanwege de door provinciale staten van Fryslân op 21 januari 2015 aangenomen motie waarin zij het college oproept zich krachtig uit te spreken tegen nieuwe gaswinning, als ook om bestaande gaswinning daar waar mogelijk te stoppen. Op grond van dit advies van de provincie heeft de gemeente Opsterland de vergunningaanvraag van Vermilion sindsdien aangehouden.
Voor het seismisch onderzoek in onder andere het vergunningsgebied Akkrum is Vermilion al in 2014 gestart met het voorbereiden en aanvragen van de benodigde vergunningen en toestemmingen. Vermilion had deze activiteit oorspronkelijk gepland voor 2016, maar heeft inmiddels besloten om deze uit te stellen tot 2017.
Volgens artikel 4 van de opsporingsvergunning moet Vermilion uiterlijk in het derde jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning een boring plaatsen. De gemeente Opsterland heeft de vergunningaanvraag van Vermilion voor het aanleggen van de boorlocatie aangehouden, waardoor Vermilion ten aanzien van deze boring geen voorbereidende activiteiten heeft kunnen uitvoeren. Aangezien de hierdoor optredende vertraging Vermilion niet is aan te rekenen, zie ik geen reden om over te gaan tot intrekking van de opsporingsvergunning.
Artikel 5 van de opsporingsvergunning stelt overigens dat de vergunning geldt vanaf het tijdstip waarop zij in werking is getreden tot vier jaar na het tijdstip waarop zij onherroepelijk is geworden. Vermilion zit dus nog ruim binnen de geldigheidsduur van haar opsporingsvergunning.
Kunt u een reactie geven op de motie van de gemeenteraad Leeuwarden op 18 januari 20163 waarin die zich uitspreekt tegen nieuwe gaswinning op gemeentelijk grondgebied en liever inzet op duurzame bronnen? Kunt u aangeven hoe deze motie zich verhoudt tot de plannen tot proefboringen bij Grou en omgeving?
In het Energierapport geeft het kabinet een integrale visie op de toekomstige energievoorziening in Nederland. De transitie naar duurzame energiebronnen voor een veilige, betrouwbare en betaalbare CO2-arme energievoorziening is een enorme opgave. De komende decennia blijven fossiele brandstoffen nodig. Als schoonste fossiele brandstof zal aardgas nog lang een belangrijke rol spelen, waarbij overigens de veiligheid van omwonenden voorop staat. Zolang Nederland aardgas nodig heeft, draagt veilige gaswinning tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten in Nederland bij aan onze onafhankelijkheid op het gebied van de energievoorziening. Voornoemde plannen van Vermilion voor een proefboring en seismisch onderzoek dienen in deze context te worden bezien.
De transitie naar een systeem waarin vele, vaak decentrale CO2-arme energiebronnen een grote rol spelen is een enorme opgave. De komende periode zal ik een energiedialoog op gang brengen met medeoverheden, bedrijven en maatschappelijke organisaties om de hierbij te maken keuzes nader in te kleuren.
Concurreert de opsporing en winning van gaswinning met mogelijkheden voor de ontwikkeling van geothermie in hetzelfde gebied, en zo ja, waarom wordt dan niet meer ingezet op de ontwikkeling van deze duurzame energie?
In de praktijk concurreert de opsporing en winning van gas nauwelijks met de ontwikkeling van geothermieprojecten in hetzelfde gebied. Het is eerder zo dat er synergie-effecten kunnen optreden. Zo dragen uitgeproduceerde gasvelden in een gebied vaak bij aan een succesvolle ontwikkeling van geothermieprojecten, bijvoorbeeld door de door de gaswinning al beschikbare seismische data die inzicht geven in de complexe structuren in de diepe ondergrond in het betreffende gebied. Ook specifieke gegevens die tijdens de gaswinning worden verzameld (zoals boortechnische gegevens, log- en monstergegevens over de opbouw van de ondergrond en de test- en productiegegevens van het gasreservoir) zijn waardevol om de risico’s voor geothermie goed in kaart te brengen. Verder kunnen uitgeproduceerde gasvelden, door gebruikmaking van de voor de gaswinning geboorde put(ten), soms ook gebruikt worden voor de ontwikkeling van geothermieprojecten.
Het bericht ‘Herstelwet niet langer deugdelijk’ |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Herstelwet niet langer deugdelijk»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) voor gevolgen heeft voor het functioneren van de Crisis- en herstelwet (Chw)?
De uitspraak heeft betrekking op het experiment «bestemmingsplan met verbrede reikwijdte», dat zijn grondslag vindt in hoofdstuk 2, afdeling 2 van de Crisis- en herstelwet (innovatieve duurzame experimenten). Concreet gaat het om artikel 7c van het Besluit uitvoering Chw. Dit experiment maakt het mogelijk om nu al te experimenteren met het nieuwe instrument omgevingsplan uit het wetsvoorstel van de Omgevingswet. Als gevolg van de uitspraak kan van dit experiment voorlopig geen gebruik worden gemaakt. Ik wil de door de rechter gesignaleerde omissie zo spoedig mogelijk herstellen. De uitspraak heeft geen consequenties voor de procesrechtelijke versnellingen uit hoofdstuk 1 van de Crisis- en herstelwet en voor de ontwikkelingsgebieden uit hoofdstuk 2 afdeling 1 van de Crisis- en herstelwet.
Kunt u een verklaring geven voor het gegeven dat het uitvoeringsbesluit deels onverbindend is?
De wettelijke grondslag van het experiment «bestemmingsplan met verbrede reikwijdte» is gelegen in artikel 2.4 van de Crisis- en herstelwet. Dit artikel bepaalt kortheidshalve dat bij algemene maatregel van bestuur per experiment moet worden aangegeven van welke wettelijke bepaling(en) wordt afgeweken, op welke wijze wordt vastgesteld of een afwijking aan haar doel beantwoordt en of de tijdsduur daarvan aanpassing behoeft. Ook moet de ten hoogste toegestane tijdsduur van die afwijking(en) worden vastgelegd. Naar het oordeel van de Afdeling is niet aan deze laatste voorwaarde voldaan. In artikel 7c is weliswaar bepaald dat de wettelijke planperiode van het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte 20 jaar bedraagt, maar dit betreft niet de termijn zoals bedoeld in de genoemde voorwaarde.
Kunt u aangeven wat de uitspraak van de ABRvS precies voor effect heeft voor de gemeenten aan wie is toegezegd om via de Chw te mogen experimenteren met ruimere planologische- en milieuregels?
Mijn inzet is dat de uitspraak van de ABRvS uiteindelijk geen consequenties heeft voor de gemeenten en provincies aan wie is toegezegd om via de Crisis- en herstelwet te mogen experimenteren vooruitlopend op de Omgevingswet. Het bestemmingsplan Spoorzone Culemborg en, om dezelfde reden, het inpassingsplan Logistiek Park Moerdijk zijn vernietigd. Bij mijn weten liggen er op dit moment geen andere experimentele bestemmingsplannen of inpassingsplannen onder de rechter. Ik wil het Besluit Crisis- en herstelwet repareren via de 13e tranche. Ik kom hiervoor zo snel mogelijk bij u terug in verband met de voorhang. Mijn inzet is om de reparatie met terugwerkende kracht in werking te laten treden zodat de gevolgen voor gemeenten en provincies nihil zijn. Tot het moment dat de reparatie in werking is getreden is het verstandig om geen bestemmingsplannen met verbrede reikwijdte vast te stellen.
Kunt u aangeven of deze uitspraak effect zal hebben op de projecten die onder de Omgevingswet vallen, mede gelet op het feit dat de Chw zal worden opgenomen in de Omgevingswet? Zo ja, welke?
De uitspraak heeft geen gevolgen voor de projecten die gebruik zullen gaan maken van de Omgevingswet. Het wetsvoorstel is nog niet in werking getreden en is op dit moment aanhangig bij de Eerste Kamer. De toevoeging van de ten hoogste toegestane tijdsduur van de afwijking aan de duurzame innovatieve experimenten lost het door de ABRvS geconstateerde probleem op.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als de mogelijkheden die de Chw bood worden beperkt?
Ja, ik deel deze mening. De mogelijkheden die de Crisis- en herstelwet biedt geven gemeenten en provincies ook de kans om vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet te werken in de geest van de Omgevingswet. Dit levert een positieve bijdrage aan de implementatie van de Omgevingswet.
Bent u bereid u zodanig in te spannen dat het uitvoeringsbesluit van de Chw weer volledig verbindend is? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben bezig met een reparatie via de 13e tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet. Deze reparatie zend ik dit voorjaar aan uw Kamer.
Bent u bereid u zodanig in te spannen dat de gemeenten die door deze uitspraak geen gebruik meer kunnen maken van de afwijkingsmogelijkheden die het uitvoeringsbesluit bood, dit alsnog wel zullen kunnen? Zo nee, waarom niet?
Ja, het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet wordt zo snel mogelijk met terugwerkende kracht gerepareerd.
De bestuursrechtelijke uitspraak inzake de Utrechtse milieuzone |
|
Barbara Visser (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kunt u reageren op de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland inzake de Utrechtse milieuzone?1
Ik heb kennis genomen van de uitspraak.
Wat vindt u van het gegeven dat het beroep gegrond is verklaard en het bestreden besluit door de rechtbank wordt vernietigd, maar de milieuzone wel intact blijft?
De rechtbank heeft bepaald dat het verkeersbesluit tot het instellen van de milieuzone onvoldoende is gemotiveerd, maar dat er in de gerechtelijke procedure wel voldoende motivering is gegeven zodat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten. Dat behoort geheel tot de bevoegdheden van de rechtbank. Gemeenten kunnen rekening houden met deze uitspraak door in de toekomst meteen een uitgebreidere motivering op te nemen in het verkeersbesluit.
Kunt u specifiek ingaan op de uitspraak van de bestuursrechter dat de gemeente Utrecht een onvolledig beeld heeft geschetst van de effecten van de milieuzone voor personenauto’s?
In de berekeningen die ten grondslag lagen aan het besluit om een milieuzone in te stellen werd uitgegaan van een strenger toegangsregiem voor de milieuzone. Het toegangsregiem is daarna op verzoek van de gemeenteraad verruimd, waardoor meer auto’s toegang kregen tot de milieuzones. Deze verruiming van het toegangsregiem is niet verwerkt in de berekeningen, waardoor de verbetering van de luchtkwaliteit door het instellen van de milieuzone wordt overschat.
Heeft u zicht op de luchtkwaliteitseffecten van de milieuzone voor personenauto’s? Is er onderzoek gedaan naar de effecten? Zijn deze inderdaad marginaal? Zo nee, waar blijkt dit uit? Zo ja, vindt u de inzet van het instrument dan proportioneel?
De luchtkwaliteitseffecten van de milieuzone voor personenauto’s zijn openbaar en terug te vinden op de website van de gemeente Utrecht. Het is aan de gemeente om de effecten van de milieuzone te beoordelen en te toetsen op proportionaliteit in vergelijking tot mogelijke andere maatregelen.
Kunt u aangeven hoe uitvoering wordt gegeven aan de aangenomen motie Visser over opheffing van de grondslag voor gemeentelijke milieuzones, die de regering oproept de grondslag voor gemeentelijke milieuzones ten behoeve van personenauto’s in het verkeersreglement op te heffen?2
Ja. Het ontwerpbesluit tot wijziging van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 voorzag in een uitbreiding van de reikwijdte van het bestaande milieuzonebord voor vrachtauto’s naar bepaalde categorieën bestelauto’s en personenauto’s. Om uitvoering te geven aan de motie Visser zal uit deze voorgenomen wijziging het voorstel tot uitbreiding van het milieuzonebord naar personenauto’s worden geschrapt.
Hoe beoordeelt u de Utrechtse en Rotterdamse milieuzones voor personenauto’s in het licht van eerdere kabinetsuitspraken, waaronder een brief uit 2008 van de toenmalig Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM),3 waarbij zij er op aandringt bij gemeenten om terughoudend te zijn bij het toepassen van het instrument milieuzonering voor personenauto’s en te bezien of deze maatregel werkelijk noodzakelijk en proportioneel is en of er alternatieve, minder ingrijpende maatregelen voorhanden zijn? Onderschrijft u nog steeds dit standpunt?
De milieuzones maken onderdeel uit van een breder pakket aan maatregelen om de doelen van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) te halen en ter verbetering van de lokale luchtkwaliteit. Gemeenten beoordelen het al dan niet instellen van een milieuzone in dit bredere perspectief, zodat zij de voor hen best passende combinatie van maatregelen kunnen realiseren. Op 26 november 20154 heb ik u het meest recente Actieplan Luchtkwaliteit toegestuurd.
Hoe staat de inzet van gemeentelijke milieuzones voor personenauto´s in verhouding tot de Autobrief 2, waarin u stelt dat u het niet wenselijk vindt dat gemeenten hun toevlucht nemen tot «zwaar geschut als milieuzones» en u daarom op landelijk niveau de motorrijtuigenbelastingen voor oudere diesels verhoogt? Neemt u dit standpunt nog steeds in?4
Zoals aangegeven in Autobrief II aanvaardt het kabinet de opgave om de onevenredige aantasting van de luchtkwaliteit door oude dieselbestelauto’s en -personenauto’s zonder affabriek roetfilter aan te pakken. Daarbij acht het kabinet het redelijk dat van de meest vervuilende dieselbestelauto's en -personenauto's zonder affabriek roetfilter vanaf 2019 een extra bijdrage wordt verwacht in de vorm van een verhoging van de motorrijtuigenbelasting (MRB). Zodra duidelijk is in welke mate de luchtkwaliteit hiermee wordt verbeterd, kunnen gemeenten hun eerdere afweging opnieuw tegen het licht houden en bezien in hoeverre zij het noodzakelijk achten om de milieuzone te continueren.
Hoe beoordeelt u de invoering van gemeentelijke milieuzones voor personenauto’s in relatie tot de meest recente resultaten uit het programma Nationale samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit 2015 (NSL)?5 In hoeverre acht u de toepassing van het instrument van een milieuzone voor personenauto’s in bijvoorbeeld de gemeente Utrecht proportioneel, gelet op de vastgestelde Europese normen voor fijnstof en stikstof en de behaalde resultaten tot op heden? Kunt u ook een overzicht geven van alle EU-lidstaten die aan de EU-normen voor luchtkwaliteit voldoen en daarbij ingaan op hoeveel overschrijdingskilometers andere lidstaten nog hebben?
De gemeente is verantwoordelijk voor het treffen van lokale maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren en kan daarbij overgaan tot het instellen van een milieuzone. Bij de besluitvorming worden proportionaliteit en draagvlak meegewogen. Gegevens over het aantal overschrijdingskilometers in andere EU lidstaten zijn niet beschikbaar.
Hoe verhoudt de inzet van een milieuzone voor personenauto’s zich tot de inzet op het Europese bronbeleid, eerdere ingenomen kabinetsstandpunten en de Autobrief 2?
Zoals in het antwoord op vragen 7 en 8 aangegeven zijn inzet op het Europese bronbeleid en de Autobrief II mede gericht op verbetering van de luchtkwaliteit. Hierdoor zal de luchtkwaliteit verbeteren, waardoor op termijn de behoefte aan additionele lokale maatregelen, zoals milieuzones, zal afnemen.
Dient de inzet van een instrument als milieuzones voor personenauto’s niet gelijktijdig met het NSL af te lopen, namelijk uiterlijk op 1 januari 2017? Of dient dit in ieder geval gekoppeld te worden aan een eindtermijn die verband houdt met de normen zoals opgenomen in het NSL, mede in het licht van de stelling van de toenmalig Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu bij de begrotingsbehandeling 2015 dat milieuzones altijd een tijdelijk karakter hebben? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat het vreemd is om een dergelijk instrument in te voeren, dan wel uit te breiden, als nu al bijna overal in Nederland aan de gestelde luchtkwaliteitsnormen wordt voldaan?
Milieuzones hebben wat mij betreft inderdaad een tijdelijk karakter. Mede als gevolg van het Europees bronbeleid treedt een autonome verschoning van het wagenpark op, waarmee nut en noodzaak tot het instellen van een milieuzone naar verwachting geleidelijk zullen afnemen. Het is echter een keuze van de gemeente om een milieuzone in te voeren dan wel uit te breiden. Zij evalueert de effecten van de zones en zal mede op basis daarvan beslissen over continuering.
Hoe beoordeelt u het gebruik van het instrument milieuzones voor personenauto’s door de gemeente Utrecht met het oog op vermindering van roet? Zijn daar in het kader van het NSL afspraken over gemaakt dan wel concrete doelstellingen over afgesproken? Zo ja, waar blijkt dat uit? Vindt u het dan niet gek dat vermindering van roetuitstoot nu gebruikt wordt ter rechtvaardiging van de invoering en uitbreiding van milieuzones? Kunt u in het kader van roetvermindering ook specifiek ingaan op de uitkomsten van onderzoek van ILASA, dat blijkens een rapport van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) getiteld «luchtkwaliteit en gezondheidswinst»6 de bron is waaruit blijkt dat met het huidige bronbeleid de roetuitstoot met 75% wordt verminderd ten opzichte van het jaar 2000? En dat houtstook na 2020 de voornaamste emissiebron van roet zal zijn? In hoeverre acht u dan de invoering van de milieuzone voor personenauto’s nog proportioneel?
De argumenten om een milieuzone in te voeren zijn aan de gemeenten. Zij kunnen daarbij gezondheidsaspecten meenemen. Het rapport van het RIVM is mij bekend. Het is openbaar en kan door gemeenten worden betrokken bij de afweging in de besluitvorming rondom milieuzones. Het is verder aan de gemeenten om te beoordelen in hoeverre het invoeren van een milieuzone proportioneel is.
Hoe beoordeelt u de milieuzones voor personenauto’s in relatie tot de brief inzake het kabinetsbesluit tot het verlengen van het NSL7 waarin staat «Voor een verdere verbetering van de luchtkwaliteit is verlaging van de achtergrondconcentratie nodig, hetgeen alleen mogelijk is als in heel Europa de emissies van luchtverontreinigende stoffen worden verminderd. Dit vereist een Europese en internationale (VN) aanpak»? Hoe verhoudt dit zich tot steeds meer voornemens van gemeenten om milieuzones uit te breiden naar personenauto’s en brommers/snorfietsen? Hoe ziet u de inzet op het Europese bronbeleid? Deelt u de mening dat dit het meest effectieve middel is gebleken en dat daarnaast doorstroming van verkeer vanuit verkeersperspectief een belangrijke bijdrage levert?
Europees bronbeleid is inderdaad een effectieve aanpak gebleken voor het verbeteren van de luchtkwaliteit. De luchtkwaliteit is hierdoor de afgelopen jaren sterk verbeterd. Helaas heeft het Europees bronbeleid bij dieselpersonen- en dieselbestelauto’s de afgelopen jaren niet het gewenste effect gehad ten aanzien van de verlaging tot de uitstoot van stikstofoxiden op de weg. Dat is ook de reden dat nu op Europees niveau is besloten tot een nieuwe testprocedure, waarbij de emissies onder praktijkomstandigheden worden gemeten, de zogenaamde Real Driving Emissions testprocedure. Het duurt nog een aantal jaren voordat deze nieuwe testprocedure zijn vruchten af gaat werpen.
Aangezien Europese normen alleen betrekking hebben op nieuwe voertuigen kan het nodig zijn om aanvullende maatregelen te treffen ten aanzien van oude voertuigen, zoals de keuze van het kabinet voor een verhoging van de motorrijtuigenbelasting (MRB) per 1 januari 2019. Het kabinet wil de problematiek van de luchtkwaliteit niet afwentelen op de steden. Tot dusver zijn de aanvullende maatregelen op stedelijk niveau nodig gebleken om lokale knelpunten in de steden op te lossen.
Driekwart van de fijn stof (PM10) emissie in Nederland is afkomstig van het buitenland of van natuurlijke bronnen zoals zeezout. Het aandeel wegverkeer bedraagt 5% (BRON: GCN rapportage 2015). De verwachting is dat door de verschoning van het wagenpark de fijnstof emissies zullen afnemen.
Kunt u ook inhoudelijk ingaan op de volgende zinssnede uit de brief inzake verlenging van het NSL in relatie tot de invoering van gemeentelijke milieuzones voor personenauto’s: «In Nederland is relatief snel sprake van luchtverontreiniging. Dit is het gevolg van de bijzondere geografische positie van Nederland, in het hart van het dichtstbevolkte gebied van Europa, tussen het Verenigd Koninkrijk, België en Duitsland, de zeer hoge verkeersintensiteit en de aanwezigheid van landbouw, intensieve veeteelt en veel industrie. Luchtverontreinigende stoffen worden veelal tot ver over de landsgrenzen meegevoerd, waardoor luchtverontreiniging in Nederland voor het grootste deel afkomstig is uit het buitenland»? Wat betekent dit concreet voor de invoering van dergelijke milieuzones voor personenauto’s? Klopt de stelling dat fijnstof vooral van natuurlijke bronnen komt en uit het buitenland afkomstig is? Kunt u dit nader uitsplitsen of specificeren? Kunt u hierbij ook ingaan op welk gedeelte (diesel-)auto’s hier nu en in de toekomst aan bijdragen?
Zie antwoord vraag 12.
Hoe beoordeelt u de inzet van milieuzones voor personenauto’s in relatie tot het eigendomsrecht van een ieder en het in artikel 2, eerste lid, onder d van de Wegenverkeerswet 1994 (WvW) neergelegde beginsel dat regels gesteld kunnen worden om de vrijheid van het verkeer zoveel mogelijk te waarborgen? Hoe verhoudt een dergelijk instrument zich tot deze uitgangspunten? Deelt u de mening dat de inzet daarmee niet proportioneel is? Zo ja, wat betekent dit voor uw inzet in de bestuurlijke overleggen rondom het NSL?
Wanneer een gemeente voor een milieuzone kiest, weegt zij proportionaliteit en draagvlak mee. Het eigendomsrecht staat als zodanig niet in de weg aan het geven van verkeersregels door het Rijk en het plaatsen van verkeerstekens op grond van een verkeersbesluit door het bevoegd gezag. In het aangehaalde artikel staat geen algemeen beginsel dat de vrijheid van het verkeer zoveel mogelijk moet worden gewaarborgd. Deze bepaling moet gezien worden als een reden waarop het Rijk regels kan stellen op grond van de Wegenverkeerswet 1994.
Deelt u de mening dat alle auto’s die toegelaten zijn op de Nederlandse weg, APK-gekeurd zijn en alle daartoe verplichte wegenbelastingen betalen, op de Nederlandse wegen mogen rijden? Hoe beoordeelt u in dat licht de gemeentelijke milieuzones voor personenauto’s? Op grond van welke afweging mag hiervan afgeweken worden? Hoe verhoudt zich dit tot de inzet op Europees bronbeleid, op bescherming van het eigendomsrecht en tot het recht op vrij verkeer?
De milieuzone is een beperkt afgebakend gebied dat door een gemeente wordt ingesteld ter verbetering van de lokale luchtkwaliteit. Het is een tijdelijke maatregel voor lokale knelpunten die zich nu voordoen en hopelijk op termijn geen probleem meer vormen vanwege de autonome verschoning van het wagenpark. Ook worden verschillende ontheffingsmogelijkheden geboden. In de bestuursrechtelijke uitspraak inzake de Utrechtse milieuzone heeft de rechter geconcludeerd dat het college in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen. Zie verder het antwoord op vraag 14.
In hoeverre past het instrument volgens u op grond van artikel 2, eerste lid, van de WvW, waarin krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen worden gesteld die onder andere gericht zijn op het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer? Op grond van het tweede lid van dit artikel kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels voorts strekken tot onder andere het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer; hoe beoordeelt u de inzet van milieuzones voor personenauto’s in relatie tot deze twee uitgangspunten? Hoe moeten deze volgens u worden afgewogen?
De rechter heeft beide artikelen in zijn uitspraak betrokken en geconcludeerd dat het college in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen. De beide gronden die in de vraag worden genoemd hoeven niet in combinatie te worden gehanteerd en evenmin hoeft een onderlinge afweging tussen deze doeleinden te worden gemaakt.
Vindt u het wenselijk dat binnen de huidige rechtspraktijk inzake een verkeersbesluit, het bestuursorgaan een ruime beoordelingsmarge toekomt, waarbij een bestuursorgaan niet de absolute noodzaak van een verkeersbesluit hoeft aan te tonen? Welke mate van beleidsvrijheid hebben bestuursorganen in deze? Hoe moeten deze zich verhouden tot het beginsel dat de vrijheid van verkeer zoveel mogelijk gewaarborgd moet worden en eigendomsrechten?
De rechtbank benadrukt in de uitspraak dat de afweging van alle betrokken belangen die bij het instellen van de zone een rol speelden in de gemeenteraad, heeft plaatsgevonden. De rechter heeft niet tot taak om de waarde of het maatschappelijk gewicht naar eigen inzicht aan die betrokken belangen toe te kennen. De rechter toetst alleen of het besluit dat de gemeente heeft genomen redelijk is. Dit geeft de mate van beleidsvrijheid aan die bestuursorganen hebben. Het is moeilijk voorstelbaar dat de rechter gaat toetsen op de absolute noodzaak van een verkeersbesluit, mede vanwege alle verschillende belangen die binnen de Wegenverkeerswet 1994 een rol kunnen spelen.
Wat zijn de effecten van de gemeentelijke milieuzone in Utrecht voor personenauto’s tot op heden op de luchtkwaliteit? Klopt de stelling van de gemeente Utrecht dat de lucht met het weren van de dieselauto’s van vóór 2001 30 procent schoner is geworden? Is dit uit te splitsen naar fijnstof en stikstof? Welke mogelijke alternatieven zijn er onderzocht ten behoeve van verbetering van de luchtkwaliteit, zoals meer P+R plekken en verdere verbetering van de verkeersdoorstroming?
De gemeente Utrecht verwacht op korte termijn te komen met een evaluatie van de effecten van de milieuzone. In het proces rondom de besluitvorming zijn alle mogelijke maatregelen in kaart gebracht en afgewogen door de gemeente Utrecht, waaronder P+R plekken en verdere verbetering van de verkeersdoorstroming.
Heeft u inzicht in andere lokale maatregelen die ingezet zijn ter verbetering van de luchtkwaliteit? In hoeverre heeft verschoning van het stads- en streek vervoer geleid tot verbetering van de luchtkwaliteit? Is hier onderzoek naar gedaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn de resultaten hiervan?
Deze maatregelen zijn door de gemeente Utrecht doorgelicht en het resultaat daarvan is terug te vinden op hun website9. Daaruit komt naar voren dat met deze maatregel de luchtkwaliteit flink verbeterd kan worden.
In hoeverre heeft de aangepaste fiscale oldtimerregeling die per 1 januari 2014 is ingesteld invloed gehad op de luchtkwaliteit? Is hier onderzoek naar gedaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn hiervan de resultaten?
De effecten van oldtimers op de luchtkwaliteit zijn onderzocht door het Planbureau voor de Leefomgeving. De resultaten zijn te vinden in het rapport «Milieueffecten van oldtimers» uit 201210. De effecten van aanpassing van de fiscale behandeling van oldtimers zijn onderzocht in de TNO rapporten over de in- en uitstroom van auto’s in het Nederlandse wagenpark11. In de notitie «Ontwikkeling import en export oldtimers in 2012 en 2013» van 15 oktober 2013 die op deze site te vinden is, wordt expliciet op deze effecten ingegaan. Deze effecten zijn ook in het jaarrapport over 2014 (TNO 2014 R10643) opgenomen.
Deelt u de mening dat in het kader van kosteneffectiviteit, kennisdeling en transparantie richting de belastingbetaler inzichtelijk moet zijn wat de effecten in relatie tot de kosten van de maatregelen in het NSL van 320 miljoen euro zijn, waarvan bijna 65 miljoen euro aan de gemeente Utrecht is toegekend?
Ja, zoals deze wordt ingevuld via het Jaarverslag IenM en de NSL monitoringsrapportage. Voor de gemeente Utrecht zijn de financiële middelen toegekend voor een breed pakket van maatregelen, zoals verschillende maatregelen om de doorstroming te verbeteren, aanleggen van nieuwe transferia en het verbeteren van het gebruik van transferia, verplaatsing touringcarterminal, invoeren schonere bussen, stimuleren fietsgebruik, milieuzonering, communicatie- en gedragscampagne over luchtkwaliteit, verschonen eigen wagenpark en optimaliseren goederenvervoer.
Kunt u een overzicht geven van de uitstoot van Volkswagen Lupo 3L 1.2tdi uit 2000 versus een Landrover Discovery 2.5TD5 HSE uit 2003 of een Renault Clio 1.0 diesel uit 2000 versus een Volkswagen Touareg 2.5 diesel uit 2002?
De emissieprestaties van individuele modellen auto’s zijn niet beschikbaar. Wel
kan een emissievergelijking worden gemaakt van Euroklasse 2 en 3 van een zuinige, kleine dieselauto met 1.0 – 1.2 liter motor met een gewicht van 1.000 kg ten opzichte van een zware terreinwagen met een 2,5 liter dieselmotor en gewicht van 2.200 kg. TNO schat deze emissies als volgt in:
Uitstoot
Bouwjaren 1996–2001
(Euro-2)
Bouwjaren 2000- 2005
(Euro-3)
NOx
[mg/km]
Fijn stof
[mg/km]
CO2
[g/km]
NOx
[mg/km]
Fijn stof
[mg/km]
CO2
[g/km]
Compacte dieselauto
van ongeveer 1.000 kg met 1.0–1.2 liter motor
600 – 800
26–51
110–150
600 – 800
20–35
110–150
Terreinwagen met van ongeveer 2.200 kg
2.5 liter dieselmotor
600 – 800
26–51
250–310
600 – 800
20–35
250–310
Het faillissement van onder andere V&D en Macintosh |
|
Yasemin Çegerek (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het faillissement van onder andere de V&D en Macintosh?1 2
Ja.
Wat voor mogelijke gevolgen heeft het voor steeds meer winkels dreigende faillissement voor de ruimtelijke kwaliteit van winkelcentra en/of binnensteden in gemeenten?
Er wordt momenteel gewerkt aan een doorstart van de genoemde bedrijven. Ook zullen er mogelijk andere retailers interesse hebben in de panden van vestigingen die sluiten. Om de ruimtelijke kwaliteit van binnensteden te bewaren is het belangrijk dat winkelgebieden worden geconcentreerd en er in kwaliteit wordt geïnvesteerd. Dat betekent dat sommige winkelpanden moeten worden getransformeerd naar andere functies. Dat vergt een gecoördineerde aanpak van vastgoedeigenaren, retailers en gemeenten. Het Rijk ondersteunt dit middels de Retailagenda. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Wilt u, gelet op deze ontwikkelingen, met gemeenten en provincies in overleg treden om leegstand van winkelpanden te voorkomen en te inventariseren wat de grootste zorgen op dit moment zijn? Aan welke oplossingen denkt u om leegstand in binnensteden te voorkomen?
De retailsector ondergaat een fundamentele verandering. In toenemende mate vindt verkoop online plaats en wensen van consumenten veranderen in een snel tempo. De online bestedingen aan producten en diensten bedroegen 3,4 miljard euro in het derde kwartaal van 2015. Dit is een groei van 14% ten opzichte van het derde kwartaal in 2014. Ook het aantal aankopen (+14%) en het aantal online kopers (+6%) zijn gestegen.
Deze veranderingen in de detailhandel brengen kansen en uitdagingen met zich mee. Zo komen er nieuwe toetreders, nieuwe winkelformules en er vindt meer vermenging plaats met horeca en cultuur. Tegelijkertijd is er sprake van een overcapaciteit aan vierkante meters winkeloppervlakte. De leegstand van het aantal winkelpanden bedroeg in 2015 7,4%. Dit is een lichte daling ten opzichte van 2014 (7,5%). Er zijn daarbij grote verschillen tussen winkelgebieden. In grote steden, wijk- en buurtcentra loopt de leegstand terug, terwijl in middelgrote steden en in stadsdeelcentra de leegstand oploopt.
Met het oog op deze ontwikkelingen heb ik in oktober 2014 het initiatief genomen voor een Retailagenda, die op 17 maart 2015 is gepresenteerd3. In de Retailagenda hebben betrokken partijen afspraken gemaakt om de verdienkracht van de sector te vergroten en winkelgebieden te versterken.
Een belangrijk onderdeel van deze agenda zijn de Retaildeals. Gemeenten, winkeliers, horeca, vastgoedondernemers, culturele instellingen en bewoners spreken hierin samen een visie en een concreet actieplan af om hun winkelgebieden versterken. Ze benoemen daarbij op welke plekken winkels kansrijk zijn en op welke plekken niet, om leegstand te voorkomen. Ook stemmen ze de plannen af op regionaal niveau.
In november zijn de eerste 31 Retaildeals getekend. De partijen verbonden aan de Retailagenda (retailsector, vastgoedpartijen en overheid) hebben intensief contact en verkennen gezamenlijk mogelijke versnellingen van de actieagenda of aanvullende acties, bijvoorbeeld voor de ontwikkeling van extra instrumenten voor de transformatie van vastgoed.
Wat zijn de gevolgen van de veranderingen in de detailhandel voor het ruimtelijk beleid door het online aanbod? Wat is uw visie op de detailhandel en de winkelgebieden?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom is, zonder de Kamer hier vooraf over te informeren, ingegrepen in de verordening van de provincie Zuid Holland waarin regels zijn gesteld om de uitbreiding van grootschalige detailhandelsvestigingen aan de randen van stedelijk gebied te bemoeilijken dan wel te voorkomen?
De sportwinkel Decathlon heeft bij de Minister van Infrastructuur en Milieu en bij mij een verzoek ingediend om (enkele artikelen van de) Verordening ruimte 2014 van provinciale staten van Zuid-Holland voor te dragen voor vernietiging door de Kroon vanwege strijd met het recht. Een dergelijk verzoek wordt in het kader van interbestuurlijk toezicht beoordeeld aan de hand van het Beleidskader schorsing en vernietiging dat is gebaseerd op de Wet revitalisering generiek toezicht. In die wet, maar ook in de Algemene wet bestuursrecht, de Provinciewet, de Gemeentewet of het genoemde beleidskader, is niet voorzien in een rol van uw Kamer bij de beoordeling van en beslissing op een verzoek. De ministers van IenM en Economische Zaken, de in het beleidskader bedoelde vakdepartementen, menen dat er gerede twijfel is of enkele artikelen van de Verordening ruimte 2014 voldoen aan de Wet ruimtelijke ordening en het in het schorsingsbesluit genoemde Unierecht. Door schorsing van een onderdeel van artikel 2.1.4, derde lid, onderdeel a (met het treffen van een voorziening) worden mogelijk nadelige gevolgen van de betreffende bepaling voorkomen, terwijl het onderzoek naar vernietiging nog loopt. De schorsing beperkt de provincie niet bij het door haar gevoerde detailhandelsbeleid. Graag verwijs ik u naar de recente uitgebreide beantwoording van vragen van het lid Smaling over dit onderwerp4.
Kunt u verklaren waarom u zo heeft ingegrepen, terwijl dat op gespannen voet staat met de door u steeds met verve verdedigde doelen van de Omgevingswet?
De provincie heeft de ruimte voor het voeren van eigen beleid, zolang dit niet strijdig is met het nationaal of Europees recht. Wanneer er gerede twijfel is dat hier niet aan wordt voldaan, is ingrijpen noodzakelijk. Daar gaat wel overleg met de provincie Zuid-Holland aan vooraf.
Is het niet juist de bedoeling om verantwoordelijkheden bij gemeenten en provincies te leggen met betrekking tot het ruimtelijk beleid? Wilt u uitleggen waarom er in dit specifieke geval nu anders is gehandeld?
Zie antwoord 6.
Storingen Botlekbrug |
|
Duco Hoogland (PvdA), Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «jubileumstoring Botlekbrug: Kamer eist snel herstel» en «EVO zoekt in Botlektunnel alternatieven voor storingsgevoelige Botlekbrug?1 Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over storingen aan de Botlekbrug?2
Ja.
Deelt u de mening dat dit zogenoemde vijftigste jubileum van storingen van de Botlekbrug niet meer uit te leggen valt? Zo ja, welke maatregelen heeft u genomen?
Ik betreur het zeer dat er zoveel storingen zijn geweest die tot stremming van de Botlekbrug hebben geleid.
Sinds de openstelling van de Botlekbrug op 12 juli 2015 is hard gewerkt aan het oplossen van de opgetreden storingen. De terugkerende storingen aan sensoren bij grendels en slagbomen zijn verholpen. Ook zijn maatregelen getroffen om de storingen aan het datanetwerk te verhelpen.
Om de gevolgen van storingen zoveel mogelijk te beperken zijn er overdag monteurs paraat en worden bij stremmingen van de Botlekbrug standaardomleidingen ingezet. Inwoners van Hoogvliet die richting de Maasvlakte rijden, worden bij een stremming omgeleid via de Spijkenisserbrug.
Rijkswaterstaat meldt de omleidingen via de route-informatiepanelen boven de weg. De (vaar)weggebruikers worden verder geïnformeerd via de verkeersinformatie op radio en tv en Twitter. Ook is er een speciale gratis sms-dienst die inmiddels bijna 3.000 abonnees heeft.
Daarnaast laat RWS een onafhankelijke review uitvoeren. Zie ook antwoord op vraag 4.
Herkent u de stelling van ondernemersorganisatie EVO in het artikel «EVO zoekt in Botlektunnel alternatief voor storingsgevoelige Botlekbrug» dat de storingen honderdduizenden euro's hebben gekost? Wat vindt u hiervan? Op welke wijze wordt de opdrachtnemer aangesproken op het vermijden dan wel vergoeden van dergelijke kosten?
Ik betreur het dat de vervoerders om moeten rijden op het moment dat de Botlekbrug gestremd is als gevolg van een storing. Rijkswaterstaat spreekt A-Lanes aan op het functioneren van de brug. Rijkswaterstaat kan A-Lanes niet aanspreken op het vergoeden van de kosten ten gevolge van het omrijden.
Wat is de reden van de huidige storingen en op welke termijn zijn deze opgelost? Welke partijen hebben zitting in het team van specialisten? Wat is hun onderzoeksopdracht, wat zijn de kosten, wie betaalt de kosten en wanneer worden de bevindingen van het team gepresenteerd?
De drie storingen op 15 en 16 december deden zich voor in het besturingssysteem van één slagboom. Deze storing was nog niet eerder opgetreden. In het weekend van 19 en 20 december is deze storing nader geanalyseerd en opgelost.
Het reviewteam bestaat uit 3 personen: een medewerker van ProRail, een medewerker van het ingenieursbureau van de gemeente Rotterdam en een medewerker van de firma Huisman uit Schiedam. De leden van het reviewteam zijn gekozen vanwege hun specifieke deskundigheid en zijn niet eerder betrokken geweest bij de Botlekbrug.
Het doel van de review is het vaststellen van mogelijke verbetermaatregelen om het aantal storingen en/of het effect van storingen op de beschikbaarheid voor weg- en/of scheepvaartverkeer verder te reduceren. Hierbij kijkt het reviewteam naar de werkprocessen, het menselijk handelen en de techniek.
Het conceptrapport wordt naar verwachting medio januari opgeleverd. Oordeelsvorming en besluitvorming over het vervolgproces door RWS en A-Lanes zal in de weken daarna plaatsvinden. De kosten die gemoeid zijn met de inzet van het reviewteam worden gedeeld door A-Lanes en Rijkswaterstaat.
Op welke hardnekkige terugkerende storingen wordt er gedoeld in het AD-artikel? Waren deze al bekend voor de openstelling? Wat zijn de kosten tot op heden van het verhelpen van alle storingen en het oplossen van de storingen? Wie heeft deze kosten betaald?
Er waren geen hardnekkige storingen bekend voor de openstelling. Bij het testen van de Botlekbrug voor de openstelling waren er een aantal bevindingen, onder andere ook met betrekking tot de grendels en de sensoren. Deze punten zijn opgelost voor de openstelling van de brug.
Na openstelling hebben zich alsnog, terugkerende, storingen voorgedaan bij de grendels en slagbomen. Deze zijn vervolgens geanalyseerd en verholpen. Ook om de storingen in het datanetwerk te verhelpen zijn beheersmaatregelen getroffen.
De kosten voor herstel zijn voor de opdrachtnemer. Rijkswaterstaat heeft geen inzicht in de hoogte van deze kosten.
Welke andere maatregelen, genoemd in het antwoord op vraag 8 van de eerder gestelde vragen, heeft de opdrachtnemer getroffen om de betrouwbaarheid van de brug te vergroten? Hebben deze maatregelen een positief effect gesorteerd?
In antwoord op vragen die op 3 augustus 2015 zijn gesteld, heb ik aangegeven dat de slagbomen onder meer opnieuw zijn afgesteld, de sensoren beschermd zijn tegen invloeden van buiten en de samenhang tussen vergrendeling en de detectiesensoren is aangepast en wordt gemonitord.
Daarnaast heeft A-Lanes de afgelopen weken nog een aantal andere maatregelen getroffen zoals bijvoorbeeld het nog verder optimaliseren van de afstelling van de sensoren bij de grendels. A-Lanes analyseert elke storing zodat hier structurele maatregelen op gezet kunnen worden. De maatregelen hebben het gewenste effect.
Staat u – gezien de aanhoudende grote hoeveelheid storingen – nog steeds achter uw bewering dat geen sprake is van ontwerpfouten zoals opgenomen in het antwoord op vraag 7 van de eerdere vragen?
Ja. Er zijn mij geen ontwerpfouten gebleken.
In hoeverre is met de continue storingen van de Botlekbrug, maar ook met storingen aan de Spijkenissebrug, de doorstroming in de regio Rotterdam inclusief Voorne-Putten gegarandeerd? Wat betekent de aanpak van de Calandbrug in dezen?
De bereikbaarheid in de regio Rotterdam inclusief Voorne-Putten is gegarandeerd, doordat de Botlekbrug en de Spijkenissebrug niet gelijktijdig worden bediend. De Spijkenissebrug is de afgelopen periode vrijwel niet in storing geweest. De problemen die daar waren, zijn verholpen. Daarnaast is er een metroverbinding tussen Rotterdam en Spijkenisse. Stremming van de Botlekbrug zorgt voor hinder voor de weggebruikers direct voor de brug. Aanrijdend wegverkeer wordt omgeleid via de Botlektunnel. Alleen voor zeer specifieke doelgroepen (zoals vervoer gevaarlijke stoffen) is er geen goed alternatief. Ook mensen die van de oprit Hoogvliet gebruik maken, zijn afhankelijk van de Botlekbrug. Zie verder het antwoord bij vraag 9.
De Calandbrug ligt op een veel minder kwetsbaar deel van het netwerk. De intensiteiten zijn lager en de naastgelegen Thomassentunnel zorgt voor een goed alternatief. De beschikbaarheid van de Calandbrug is hoog, zowel voor spoor als wegverkeer. Voor transport gevaarlijke stoffen is zonodig een goed alternatief aanwezig in de vorm van de omleiding over de Rozenburgse sluis. Het alternatief dat momenteel wordt voorbereid voor de Calandbrug betreft alleen de spoorverbinding.
Bent u, gelet op de vele storingen, bereid te zoeken naar een oplossing voor het vervoer van gevaarlijke stoffen van en naar de Rotterdamse haven? Welke toezeggingen zijn hierover «al maanden geleden» gedaan? Waarom zijn die toezeggingen niet gestand gedaan? Bent u – gezien de frequentie – bijvoorbeeld bereid, in het geval de Botlekbrug buiten werking is, het mogelijk te maken een ontheffing te verlenen voor vervoer van gevaarlijke stoffen voor de Botlektunnel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer kan deze maatregel ingaan?
Toezeggingen heb ik hierover niet gedaan. Helaas is een bepaalde categorie gevaarlijke stoffen afhankelijk van brugverbindingen. Dat maakt dat bij een stremming of werkzaamheden weinig alternatieven voorhanden zijn en een omleidingsroute vaak lang is. Rijden door tunnels is vanwege veiligheid (wetgeving) uitgesloten voor deze categorie gevaarlijke stoffen. Ontheffingen hiervoor kunnen niet worden verleend.
Bij voorkeur wordt over de snelweg omgeleid. Deze routes zijn voor dit verkeer veiliger dan omleiden via het onderliggend wegennet. RWS en EVO hebben regelmatig contact. Begin 2016 zal met alle betrokken stakeholders besproken worden hoe de overlast tot een minimum kan worden beperkt.
Herkent u de geuite kritiek van het consortium A-Lanes in het artikel inzake de jubileumstoring, dat Rijkswaterstaat te veel druk heeft uitgeoefend op de oplevering? Zo nee, waarom niet? Was het stellen van een keiharde deadline – vanwege andere geplande werkzaamheden aan de A15 – verstandig?3 Welke lessen trekt u hieruit?
Ik herken de geuite kritiek niet. Op 12 juli 2015 is de nieuwe Botlekbrug in de richting van Rotterdam opengesteld, nadat A-lanes aan RWS heeft gemeld hier klaar voor te zijn. Vastgesteld is dat aan de vereisten om de brug open te stellen was voldaan, waaronder het doorlopen van een uitgebreid testprogramma.
Kunt u deze vragen vóór het plenaire debat naar aanleiding van het verslag van het Algemeen overleg Wegverkeer en verkeersveiligheid beantwoorden?
Ja.
Het onderzoek van de respectievelijke ministeries naar het ‘te strikte beleid ‘van de provincie Zuid Holland inzake de vestiging van megawinkels |
|
Eric Smaling |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe kans Decathlon in Forepark»?1
Ja.
Wat is de reden dat u beiden gaat bezien of de provincie Zuid Holland de regels rond de vestiging van detailhandel buiten de gevestigde winkelgebieden niet te strikt interpreteert? Wie is de opdrachtgever voor dit onderzoek?
De sportwinkel Decathlon heeft bij mij een verzoek ingediend om (enkele artikelen van de) Verordening ruimte 2014 van provinciale staten van Zuid-Holland (hierna: de VR) voor te dragen voor vernietiging door de Kroon. Het verzoek is tevens ter kennisgeving gezonden aan de Minister van Economische Zaken en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Bij de beoordeling in het kader van interbestuurlijk toezicht van het verzoek tot vernietiging van de provinciale verordening gaat het niet specifiek om de vraag of Decathlon zich kan vestigen op de beoogde locaties. Onderzocht dient te worden of vestiging van bedrijven die zich in ruimtelijk opzicht niet onderscheiden van de in de limitatieve lijst genoemde branches door Zuid-Holland kan worden tegengehouden in het licht van de Wet ruimtelijke ordening en het Unierecht.
De ministers van IenM, EZ en BZK vinden het aannemelijk dat artikel 2.1.4, derde lid, onderdeel a, van de VR in strijd is met artikel 4.1, eerste lid, van de Wro en menen dat er gerede twijfel is of er wordt voldaan aan regels omtrent de vrijheid van vestiging in de interne markt van de Europese Unie. In de VR is een limitatieve lijst opgenomen van typen bedrijven die uitgezonderd worden van het verbod op vestiging buiten de centra van gemeenten. Dat geeft enerzijds helderheid richting gemeenten en bedrijven, maar heeft anderzijds tot gevolg dat vanwege het limitatieve karakter er geen afzonderlijke ruimtelijke afweging gemaakt kan worden voor andere bedrijven die zich ook willen vestigen buiten de centra, niet op de lijst staan, maar zich vanuit oogpunt van ruimtelijke ordening wellicht niet onderscheiden van de wel in de lijst opgesomde typen branches.
Het voorliggende koninklijk besluit (hierna: KB) is niet een KB tot vernietiging. Het onderzoek naar vernietiging loopt nog, en dit is het onderzoek waar u op doelt. Het van toepassing zijnde Beleidskader schorsing en vernietiging geeft aan hoe op een zorgvuldige wijze gekomen kan worden tot de beslissing over het al dan niet doen van een voordracht tot vernietiging. Besloten is om voorafgaande aan die beslissing, om redenen genoemd in de vorige alinea, een onderdeel van artikel 2.1.4, derde lid, voor te dragen voor schorsing. Daarmee worden mogelijk nadelige gevolgen van de betreffende bepaling, lopende het onderzoek naar vernietiging, voorkomen.
Schorsing van het gehele derde lid van artikel 2.1.4 van de VR zou met zich brengen dat er in het geheel geen uitzonderingen meer mogelijk zijn op het verbod tot nieuwe detailhandel buiten de centra van gemeenten. Schorsing van alleen onderdeel a van het derde lid, zou met zich brengen dat de in dat onderdeel genoemde detailhandel zich niet buiten de centra van gemeenten mag vestigen. Om die reden is er voor gekozen om niet het gehele derde lid te schorsen, maar te volstaan met het schorsen van onderdeel a van het derde lid. Tevens is een voorziening getroffen om ongewenste effecten van de schorsing te voorkomen. De voorziening houdt in dat gedurende de periode van schorsing de limitatieve lijst is uitgebreid met een (open) categorie van soorten bedrijven, namelijk de bedrijven die zich in ruimtelijk opzicht niet onderscheiden van de andere in onderdeel a genoemde bedrijven. Het is aan de gemeenteraad om bij de vaststelling van een bestemmingsplan te beoordelen of, als daarbij voorzien wordt in de mogelijkheid van vestiging van een bedrijf, dat bedrijf zich in ruimtelijk opzicht niet onderscheid van de met name genoemde bedrijven in onderdeel a van het derde lid. Wij kunnen en willen niet beoordelen of Decathlon aan dat criterium voldoet.
Wat voegt naar uw mening dit hernieuwde onderzoek toe aan het eerdere terugkomen op een (voorgenomen) wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), waarbij het de provincies onmogelijk gemaakt zou worden een actief detailhandelbeleid te voeren?2
In het door u bedoelde persbericht van het IPO was geschreven dat teruggekomen zou worden/zijn op een voorgenomen wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening. Die berichtgeving was niet juist. Het bedoelde artikel (artikel 3.1.6, vierde lid, van het Bro) is met ingang van 1 juli 2014 in werking getreden. Het artikellid beperkt de provincies niet bij het door haar gevoerde detailhandelsbeleid. Het benadrukt slechts dat het stellen van eisen aan dienstverrichters uiteraard niet in strijd met de Dienstenrichtlijn mag komen. Om een goede beslissing te kunnen nemen over het gedane verzoek wordt onderzoek verricht naar de juistheid van ook andere aangevoerde argumenten tegen bepalingen uit de VR waaruit mogelijk strijd met de Wet ruimtelijke ordening en het Unierecht (dat is niet alleen de Dienstenrichtlijn maar ook artikel 49 van het Verdrag inzake de werking van de Europese Unie, het VWEU).
Wat is naar uw mening onduidelijk aan het advies van de Raad van State dat naar aanleiding van dezelfde casus is gegeven, waarin wordt gesteld dat het doen van economische behoefte onderzoek ter onderbouwing van ruimtelijke beslissingen binnen het kader van de ter zake doende Europese Richtlijn mogelijk is?
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft destijds advies uitgebracht over het voorgestelde artikel 3.1.6, vierde lid, van het Bro (W14.14.0026/IV). De Afdeling merkte daarin op het niet eenvoudig is om overwegingen van ruimtelijke kwaliteit, overlast, bereikbaarheid van voorzieningen, leegstand en leefbaarheid, in de praktijk deugdelijk te kunnen onderscheiden van de economische componenten die niet bij het onderzoek mogen worden betrokken. Naar aanleiding van dat advies heb ik het vierde lid aangepast. Doel van het artikellid was en is om duidelijkheid te verschaffen over het doel van een onderzoek naar de actuele regionale behoefte en in artikel 3.1.6, vierde lid, het verbod van artikel 14, aanhef en onder 5, van de Dienstenrichtlijn en de daarin opgenomen uitzondering, toegespitst op de ruimtelijke ordening, te verwoorden.
Het onderzoek naar aanleiding van het verzoek om voordracht tot vernietiging van (een aantal artikelen van) de VR heeft echter niets te maken met artikel 3.1.6, vierde lid. Inmiddels is het vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat detailhandel niet gezien wordt als een dienst (en dat de Dienstenrichtlijn geen rol speelt bij detailhandel). Dat betekent dat het onderzoek naar de toelaatbaarheid van beperkingen van een bedrijf dat bijvoorbeeld sportartikelen verkoopt in relatie tot het Unierecht zich vooral zal richten op de mogelijke strijdigheid van regels in relatie tot artikel 49 (vrije vestiging) van het VWEU.
Hoe verhoudt zich dit onderzoek tot de beantwoording van eerder gestelde schriftelijke vragen over winkelleegstand,3 met name gelet op hetgeen in het antwoord op vraag 5 gesteld wordt?
Het onderzoek staat los van de beantwoording waaraan u refereert. Ik sta nog steeds achter het antwoord dat ik toen gegeven heb. Inmiddels werken overheid en markt met de Retailagenda samen aan toekomstbestendige winkelgebieden. Ik onderschrijf de uitgangspunten uit de Retailagenda om in te zetten op vitale winkelgebieden en binnensteden. Daarvoor moeten beslissingen onderbouwd worden met de juiste argumenten die voldoen aan Europese en nationale regelgeving.
Is er iets veranderd aan uw houding ten opzichte van 2013 waarin u toentertijd in de beantwoording op vraag 6 stelde dat de verantwoordelijkheid van het opstellen van een detailhandel visies en ruimtelijke structuurvisies primair bij regionale overheden ligt en dat u hen, conform de motie De Vries, hebt opgeroepen hiermee actief aan de slag te gaan»?4 Ligt de verantwoordelijkheid voor het opstellen van detailhandel – en ruimtelijke structuur visies inderdaad bij de provincies? Ligt de besluitvorming in dat verband eveneens bij de provincies? Zo nee, waarom niet?
Nee, mijn houding is niet veranderd. De provincies zijn actief aan de slag gegaan. Zij zijn ook actief in het kader van de gezamenlijke Retailagenda van overheid- en marktpartijen. De verantwoordelijkheid voor het opstellen van ruimtelijke en detailhandelvisies en de bijbehorende besluitvorming ligt bij provincies en gemeenten.
Bent u nu, in tegenstelling tot in december 2013, wel bereid een Rijksstructuurvisie Detailhandel op te stellen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik sta nog steeds achter het antwoord dat ik toen gegeven heb. Het Rijk ondersteunt de regionale overheden en de marktpartijen inmiddels gericht in het kader van de Retailagenda.
Veiligheidsnormen voor gemeentelijke bruggen en viaducten |
|
Duco Hoogland (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere vragen over het bericht «Miljardenverspilling om bruggen te «verbeteren»»?1
Ja.
In hoeverre maken gemeenten gebruik van «de mogelijkheid om rekening te houden met een andere samenstelling van het verkeer en dus met een andere verkeersbelasting»? Indien u hier geen inzicht in heeft, bent u bereid dit voor een aantal representatieve gemeenten na te gaan?
Ik heb hier geen inzicht in. In mijn brief van 27 oktober 2015 heb ik in antwoord op genoemde eerdere vragen aangegeven dat ik niet verantwoordelijk ben voor de veiligheidsbeoordeling en vervanging van gemeentelijke bruggen en kunstwerken, maar de gemeenten zelf. U vraagt mij nu de werkwijze van de gemeenten en daarmee de eventuele problematiek nader in beeld te brengen. Ik heb dit besproken met de Minister voor Wonen en Rijksdienst aangezien de van toepassing zijnde regelgeving voor de constructieve veiligheid van bestaande bruggen is vastgelegd in het Bouwbesluit 2012, dat onder zijn verantwoordelijkheid valt. Uitkomst is dat de Minister voor Wonen en Rijksdienst een verkennend onderzoek laat uitvoeren naar de toepassing van deze regelgeving bij de beoordeling van bestaande bruggen door gemeenten. Over de uitkomsten van dit onderzoek wordt u medio oktober geïnformeerd door de Minister voor Wonen en Rijksdienst. Rijkswaterstaat wordt vanuit haar expertise met de toepassing van deze regelgeving voor bruggen betrokken bij dit onderzoek.
In hoeverre maken gemeenten gebruik van de mogelijkheid «om via verkeersbeperkende maatregelen (bebording) de maximale belasting op kunstwerken te beperken»? Indien u hier geen inzicht in heeft, bent u bereid dit voor een aantal representatieve gemeenten na te gaan?
Zie antwoord 2.
Is het voor gemeenten potentieel een probleem dat zij de gewichtsbeperkingen/bebordingen niet zelf handhaven, maar dat deze taak is belegd bij de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT)?
Gewichtsbeperkingen/bebordingen vinden hun grondslag in de Wegenverkeerswet. Voor het toezicht op de Wegenverkeerswet zijn verschillende toezichthouders aangewezen, waarbij de politie de handhaver in algemene zin is.
De ILT is dus slechts één van de toezichthouders, die toeziet op een specifiek deel van de Wegenverkeerswet. De ILT is voor wat betreft gewichtsbeperkingen/ bebordingen uitsluitend bevoegd tot handhaving bij beroepsvervoer of eigen vervoer dat verricht wordt met een vrachtauto ten aanzien waarvan in strijd wordt gehandeld met regelgeving inzake de Wegenverkeerswet 1994. Dat betreft onder andere eisen aan belading en de daarmee gepaarde gaande asbelasting van voertuigen.
Welke kosten zijn gemoeid met het verkrijgen van betrouwbare en voldoende meetgegevens voor de duizenden gemeentelijke bruggen en viaducten? Welke partijen kunnen deze metingen verrichten?
Zie antwoord 2.
Zijn de hoge kosten in de praktijk reden voor gemeenten om niet over te gaan tot metingen en daarmee niet over te gaan tot afwijking van de standaardnorm?
Ik heb daar geen beeld van. Dit aspect zal worden meegenomen in het in antwoord 2 genoemde verkennend onderzoek.
Deelt u de mening dat de maatschappelijke baten van reële normen voor gemeentelijke kunstwerken ruimschoots opwegen tegen de kosten die met een meetprogramma hiervoor gepaard gaan?
Zie antwoord 2.
Welke acties onderneemt het Rijk om gemeenten bij te staan bij het verkrijgen van betrouwbare meetgegevens? Heeft het lopende overleg al tot concrete resultaten geleid? Bent u bereid de Kamer over de voortgang hiervan te informeren?
Zoals ik heb aangegeven in antwoord 4 van mijn brief van 27 oktober 2015 participeert Rijkswaterstaat reeds in het overleg over de toepassing van de Eurocodes, de nationale bijlagen en de NEN 8700. Rijkswaterstaat brengt daar expertise in onder andere met betrekking tot het verkrijgen van meetgegevens. Momenteel wordt door TNO onderzoek uitgevoerd naar de belasting van gemeentelijke bruggen. De resultaten daarvan worden besproken in een NEN-werkgroep. Bij het in antwoord 2 genoemde verkennende onderzoek zal dit lopende onderzoek en de discussie in de NEN-werkgroep worden betrokken.
Bent u bereid in samenwerking met de Nederlandse gemeenten een meetprogramma gemeentelijke kunstwerken op te zetten, om te komen tot reële normen voor gemeentelijke kunstwerken? Zo ja, wanneer denkt u deze samenwerking te kunnen opstarten? Zo nee, waarom niet en hoe draagt u bij aan het komen tot reële normen voor gemeentelijke kunstwerken?
Op basis van de uitkomsten van het verkennend onderzoek zullen eventuele vervolgacties worden geformuleerd.
Het nieuwsbericht “Kampen denkt na over extra bypass naast Reevediep” |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 25 november jongstleden waarin staat dat het Reevediep bij Kampen mag worden aangelegd, maar dit geen doorgaande vaarroute mag worden?1 2
Ja.
Wat vindt u ervan dat de provincie Overijssel en de gemeente Kampen zich niet zomaar neerleggen bij de uitspraak van de ABRvS en opzoek gaan naar alternatieven voor het doorvaarbaar maken van het Reevediep?3
Recreatievaart is onderdeel van de integrale gebiedsontwikkeling waarover provincie Overijssel, gemeente Kampen, het Rijk en diverse andere overheden een samenwerkingsovereenkomst hebben gesloten.
Gezien de integrale belangen van de provincie Overijssel en de gemeente Kampen begrijp ik dat binnen de kaders van de uitspraak van de ABRvS alternatieve mogelijkheden worden onderzocht.
Wat vindt u van het mogelijke plan van de gemeente Kampen om een bypass voor de bypass aan te leggen?
Ik heb begrepen dat deze optie als een voorbeeld is genoemd van de te onderzoeken alternatieven. Voor zover mij bekend is er (nog) geen sprake van een concreet plan.
Vindt u het wenselijk om een vaarroute van het Drontermeer naar Kampen en de IJssel te creëren? Zo ja, waarom?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bekend met het persbericht van de Raad van State over de uitspraak van 11 februari jongstleden4, waarin staat dat het bestemmingsplan betreffende de geplande woonwijk Reeve, mogelijke ligplaatsen in het dorp Reeve en de jachthaven ten westen daarvan vernietigd is?
Ja.
Vindt u dat er, gezien de nauwe samenhang tussen de geplande vaargeul in het Reevediep en de vernietigde bestemmingsplannen, nog voldoende reden is om de vaarroute aan te leggen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals bij antwoord 2 is aangegeven vormt de vaarroute een onderdeel van de integrale gebiedsontwikkeling.
De aanleg van de geul is niet afhankelijk van het al dan niet realiseren van een vaarroute. De aanleg van de geul conform de genomen besluiten draagt bij aan een goede waterafvoer en is van belang voor natuurontwikkeling als onderdeel van extra ruimtelijke kwaliteit. De geul bevordert waterfluctuaties ten behoeve van onder andere de ontwikkeling van rietkragen in het Reevediep als leefgebied voor grote karekiet en roerdomp.
Is het naar uw mening wenselijk om koste wat kost een vaarroute tussen het Drontermeer en Kampen te creëren, gezien het feit dat de bypass bij Kampen en bij het Reevediep hoogwaterveiligheid als primair doel hebben en slechts als nevendoel hebben om de recreatieve functie van het gebied te versterken? Kunt u dit toelichten?
Zie mijn antwoorden op vraag 2 en 6.
Onnodige files als gevolg van tunneldoseren |
|
Duco Hoogland (PvdA), Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Tunneldoseren leidt tot extra en onnodig veel file»1 en «Tunneldoseren faalt, VID: Files worden niet verplaatst, maar verergerd»2? Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over ditzelfde onderwerp?3
Ja.
Staat u nog achter uw eerdere uitspraken dat «de file [niet] wordt gecreëerd, maar buiten de tunnel verplaatst», en dat «de reistijd niet wordt vergroot door de tunneldosering, waardoor ook de maatschappelijke kosten van de files niet toenemen door de tunneldosering»? Zo ja, hoe verhouden deze uitspraken zich tot de bevindingen van de VID (VerkeersInformatieDienst) dat «verkeer vaak onnodig in te lange files staat vanwege het doseren in tunnels»? Zo nee, hoe beoordeelt u de bevindingen van de VID?
Ja, ik sta nog steeds achter deze uitspraken en herken mij niet in de beelden van de VID dat ten gevolge van tunneldosering sprake zou zijn van files. Files ontstaan door capaciteitsproblemen en incidenten. Tunneldosering wordt toegepast als een file, die zich voorbij de tunnel heeft gevormd, zich dreigt uit te strekken tot in de tunnel. Tunneldosering is een veiligheidsmaatregel om te voorkomen dat er dan file in de tunnel ontstaat.
Omdat er in de media en bij weggebruikers twijfels blijven bestaan over het effect van tunneldoseren op de verkeersdoorstroming (een neveneffect) ben ik echter wel bereid dit nog nader te onderzoeken. Zie ook antwoord op vraag 6.
Wat is het doel van het instrument tunneldosering? Bent u nog steeds van mening dat het instrument tunneldosering effectief is? Zo ja, kunt u dat nader toelichten in relatie tot de doorstroming van het verkeer bij het wegennet rondom Roermond, Utrecht en Amsterdam? Kunt u hierbij ook ingaan op de toename van het aantal doseringen per maand?
Tunneldosering is een effectieve maatregel om het veiligheidsniveau voor de weggebruikers in een tunnel te verhogen op het moment dat er filevorming in de tunnel dreigt ten gevolge van verstoringen in het netwerk voorbij de tunnel.
Rondom Amsterdam en Roermond wordt tunneldosering sporadisch ingezet. Rondom Utrecht is de inzet meer frequent door een toename van de verkeersdruk op het wegennetwerk rondom de tunnel.
Waarom wordt het instrument tunneldosering toegepast in drie nieuwe tunnels (A73, Coentunnel en Leidsche Rijntunnel), aangezien deze moeten voldoen aan alle tunnelveiligheidseisen? Wat is de meerwaarde van dit additionele instrument voor splinternieuwe tunnels? Hoe beoordeelt u dit in het licht van de wettelijke eisen met betrekking tot tunnelveiligheid? Welke afweging wordt er door wie gemaakt voor toepassing van het instrument tunneldosering en hoe wordt gemeten of de doelstellingen worden gehaald?
Alle tunnels die RWS beheert, voldoen aan de tunnelveiligheidseisen. Over het voorzieningenniveau in de Roertunnel, de Coentunnel en de Leidsche Rijntunnel zijn bestuurlijke afspraken gemaakt. Deze afspraken dateren van voor de inwerkingtreding van de nieuwe tunnelwet in 2013. Voor 2013 bestond er geen eenduidige, wettelijke veiligheidsnorm en was er ook geen wettelijk vastgelegde standaarduitrusting voor tunnels.
Voor nieuwe tunnels waarop de nieuwe tunnelwet van toepassing is, geldt dat de standaarduitrusting volstaat. Alleen indien blijkt dat met de standaarduitrusting niet voldaan kan worden aan de wettelijke veiligheidsnorm, moet de beheerder aanvullende maatregelen treffen. Tunneldosering kan in een dergelijke situatie een kosteneffectieve maatregel zijn.
Rijkswaterstaat zet de maatregel tunneldosering in op het moment dat een file, die zich voorbij de tunnel heeft gevormd, zich dreigt uit te strekken tot in de tunnel. Het effect van de maatregel kan worden vastgesteld doordat er geen file in de tunnel ontstaat.
Is overwogen om bij tunnels waar tunneldosering wordt toegepast te kiezen voor aanvullende veiligheidssystemen? Wat is de reden dat deze systemen niet in deze tunnels zijn aangebracht? Is het reëel deze systemen alsnog in deze tunnels aan te brengen?
Bij de Roertunnel is naast tunneldosering een aanvullende veiligheidsmaatregel getroffen namelijk een automatisch blussysteem in de vorm van een watermistsysteem (WMS). Het betreft een pilot met als doel om ervaring op te doen met dergelijke systemen. Op basis van deze ervaringen is een evaluatie uitgevoerd. Resultaat van deze evaluatie is, dat een automatisch blussysteem weliswaar een positief effect heeft op de veiligheid in een tunnel, maar dat de toegevoegde waarde beperkt is vanwege de vele andere veiligheidssystemen die al in een tunnel worden aangebracht. Een dergelijk systeem is om die reden dan ook niet opgenomen in de wettelijke gestandaardiseerde uitrusting voor rijkswegtunnels.
Bij de openstelling van de Leidsche Rijntunnel is de bestuurlijke afspraak gemaakt tussen de toenmalige Minister van Infrastructuur en Milieu en de toenmalige burgemeester van Utrecht om te onderzoeken of het na de openstelling alsnog inbouwen van WMS vanuit oogpunt van bereikbaarheid kosteneffectief is. Dit onderzoek loopt momenteel.
Bent u bereid om het instrument tunneldosering te evalueren, nog voordat het instrument verder wordt uitgerold in bijvoorbeeld de nieuwe Ketheltunnel die binnenkort wordt opengesteld? Zo nee, waarom niet? Hoe gaat u bij eventuele toepassing van tunneldosering in de Ketheltunnel voorkomen dat dit tot files leidt in de Beneluxtunnel? Zijn de resultaten van de inventarisatie van het aantal stremmingen in de Coentunnel gereed? Zo ja, wat is daar uit gekomen?
Ja, ik ben bereid te onderzoeken of tunneldosering een negatief effect kan hebben op de verkeersdoorstroming rondom de tunnels (neveneffect). Zie ook het antwoord op vraag 2.
Bij de Ketheltunnel wordt tunneldosering zo ingezet dat de hinder voor de weggebruiker op het omliggende netwerk zo veel mogelijk wordt beperkt. Hierop wordt gestuurd op basis van monitoring van effecten.
Rijkswaterstaat heeft de gegevens over de stremmingen van de Coentunnel geïnventariseerd en geanalyseerd. De spitsfiles van vóór aanleg van de Tweede Coentunnel zijn verdwenen. De huidige stremmingen worden nagenoeg uitsluitend veroorzaakt door te hoge vrachtwagens die de wettelijke geldende maximale doorrijhoogte van 4 meter met minstens 20 centimeter overschrijden.
Kunt u dieper ingaan op de tunneldosering bij de Leidsche Rijntunnel en de effecten hiervan voor de doorstroming? Is het waar dat als gevolg hiervan het verkeer bij afrit Utrecht-Centrum (A2) opstroopt en dat in plaats van een deel van de automobilisten (slechts zij die de flessenhals hoeven te passeren) alle automobilisten hinder ondervinden van de maatregel? Zijn er andere oplossingen onderzocht?
Bij de A2 Leidsche Rijntunnel wordt er bij het tunneldoseren ook naar het totale netwerk gekeken om te voorkomen dat het knooppunt Oude Rijn en het grote weefvak tussen de tunnel en knooppunt Oudenrijn vast komen te staan. Dit betekent dat er weggebruikers zijn die extra hinder kunnen ondervinden van tunneldoseren, maar dat er ook weggebruikers zijn die minder hinder ondervinden.
Zie verder ook het antwoord op vraag 9.
Ziet u, nu blijkt dat tunneldosering wel tot extra files leidt, wel reden om de bestuurlijke afspraken met de gemeente Utrecht over tunneldosering te herzien?
Ik heb geen aanwijzingen dat tunneldoseren per saldo leidt tot extra files, maar ik zal dit nog nader onderzoeken.
Wat bedoelt Rijkswaterstaat met «het ontwikkelen van scenario’s om dit probleem te ondervangen»? Welke maatregelen kunt u nemen om de (negatieve) effecten van tunneldosering te voorkomen? Bent u bereid deze maatregelen zo snel als mogelijk te nemen? Kunt u hierbij ook nader ingaan op de maatregelen in het kader van Beter Benutten en kleine infrastructurele verbeteringen zoals aangekondigd in uw eerdere antwoorden?4
Samen met regionale partners wordt continu gewerkt aan verkeerscenario’s voor regionaal verkeersmanagement. Hiermee kan een deel van de problemen die samenhangen met de filevorming op het hoofdwegennet worden beperkt, waardoor tunneldosering mogelijk minder hoeft te worden ingezet.
Vanuit Beter Benutten zijn er in de omgeving van de Leidsche Rijntunnel op dit moment geen maatregelen voor het hoofdwegennet voorzien. De kleine infrastructurele verbeteringen richten zich vooral op het verbeteren van de doorstroming op de afritten naar het onderliggend wegennet (bijv. aanpassingen verkeerslichtinstallaties en vrije rechtsaf rijstroken).
Vindt u de communicatie over tunneldosering voor de automobilist via een filmpje op de website van Rijkswaterstaat voldoende? Vindt u niet dat automobilisten beter geïnformeerd moeten worden over de oorzaak van de file als die ontstaat?
Rijkswaterstaat communiceert op diverse manieren over tunneldosering. Op de aanrijroutes naar bijvoorbeeld de Leidsche Rijntunnel worden weggebruikers via informatieborden boven en langs de weg geïnformeerd over de maatregel tunneldosering en de reden hiervoor. Daarnaast wordt aan de serviceproviders, zoals bijvoorbeeld de ANWB en de Verkeersinformatiedienst, de reguliere verkeersinformatie doorgegeven. In de verkeersinformatie wordt ook meegenomen dat tunneldosering is ingezet met de reden hiervoor.
Op de eigen website is een tunneldossier aangemaakt waarin een animatie over tunneldosering staat. Deze animatie is ook te vinden op Youtube en wordt verspreid via Twitter en Facebook van Rijkswaterstaat. Tevens wordt deze animatie meegestuurd bij vragen of klachten over tunneldosering die bij de RWS Landelijke Informatielijn binnenkomen.
Het bericht dat Rijkswaterstaat een omstreden onkruidverdelger in wil zetten langs de IJssel |
|
Henk Leenders (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Rijkswaterstaat gebruikt omstreden onkruidverdelger langs de IJssel»?1
Ja.
Hoe verhoudt het voorgenomen gebruik van dit middel zich tot het aankomende verbod op het gebruik van glyfosaat op verhardingen per begin 2016 en overige onverharde terreinen vanaf eind 2017?
De grondslag voor het mogen gebruiken van glyfosaat houdende gewasbeschermingsmiddelen is de toelating die door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) is verleend. Op dit moment is Roundup, met hierin de werkzame stof glyfosaat, toegestaan voor onder meer de behandeling van stobben van afgezaagde bomen en struiken. Er is op dit moment wettelijk gezien dus geen sprake van een uitzonderingspositie. Dit geldt niet alleen voor de overheid maar ook voor professionele toepassers zoals hoveniersbedrijven.
Desalniettemin gebruikt Rijkswaterstaat bij voorkeur geen gewasbeschermingsmiddelen bij beheer en onderhoud. Hierop wordt voor het aansmeren van stobben soms een uitzondering gemaakt, bijvoorbeeld om de instandhouding van de voor de waterveiligheid belangrijke kribben te bewerkstelligen. Door het mechanisch verwijderen van dikke wortelpakketten in kribben kan ernstige schade ontstaan. Rijkswaterstaat heeft hiermee op dit moment een uitvoeringsbeleid voor gewasbeschermingsmiddelen dat verder gaat dan momenteel is vereist volgens de Wet- en regelgeving.
Op dit moment zijn er voor het verwijderen van stobben geen alternatieven die altijd en overal uitvoerbaar zijn. Zo zou het totaal vernieuwen van de kribben een onevenredige maatregel zijn. Het beheer en onderhoud zo uitvoeren dat geen wortelpakketten meer tot ontwikkeling kunnen komen, door middel van terugsnoeien en afzagen, vergt intensief beheer dat niet altijd en overal uitvoerbaar is. De uitvoerbaarheid is bijvoorbeeld mede afhankelijk van de mate van ontwikkeling van de vegetatie. Omdat Rijkswaterstaat belang hecht aan een duurzaam beheer van de waterwerken, worden de mogelijkheden en consequenties onderzocht van de intensievere manier van onderhoud waarmee de toepassing van glyfosaat kan worden voorkomen.
Het ontwerpbesluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden verbiedt het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw. Eerst op verhardingen, met ingang van het groeiseizoen 2016, en later in november 2017 voor professioneel gebruik op niet-verhardingen. In de brief van 6 februari 2014 (Kamerstuk 27 858, nr. 227) aan de Kamer is al aangekondigd aan de hand van enkele voorbeeldsituaties dat daar een uitzondering wordt voorzien voor de periode dat dit noodzakelijk is. Het gaat dan onder andere om situaties waar nog geen zicht is op de uitvoerbaarheid van alternatieven en/of waar veiligheidsissues spelen. Dit is ook het geval als het vanwege de stabiliteit van de constructie niet mogelijk is om ver ontwikkelde houtige opslag in waterbouwkundige constructies uit te trekken of uit te graven. Deze uitzondering is voorzien en zal worden opgenomen in de Ministeriële Regeling onder het besluit waarin de uitzonderingen nader worden uitgewerkt.
Deelt u de mening dat de opmerking van Rijkswaterstaat «Omdat we glyfosaat in het water willen voorkomen, wordt er niet gespoten» niet bijzonder geloofwaardig is, daar het een reële verwachting is dat dit middel door uitspoeling alsnog direct in de IJssel terecht komt?
Rijkswaterstaat gebruikt bij voorkeur geen gewasbeschermingsmiddelen bij beheer en onderhoud. Er worden sowieso geen gewasbeschermingsmiddelen gespoten, omdat bij spuiten van middelen op waterstaatkundige werken en in de uiterwaarden de kans op belasting van het oppervlaktewater groot is.
De enige uitzondering die Rijkswaterstaat maakt op het niet gebruiken van gewasbeschermingsmiddelen is het aansmeren van stobben op kribben en dijken als er geen uitvoerbare alternatieven zijn. Het glyfosaat wordt heel gericht met een kwast aangebracht op de zaagsneden van de stobben. Het middel wordt opgenomen door de stobbe. Het middel wordt alleen toegepast bij beheer en onderhoud als het waterpeil voldoende laag is en bij droge weersomstandigheden en gelijkluidende voorspellingen.
Op basis van voorgaande overwegingen is de belasting van het oppervlaktewater verwaarloosbaar bij gebruik op stobben. De kans op overschrijding van waterkwaliteitsnormen, inclusief de normen die gelden voor de bereiding van drinkwater uit oppervlaktewater, is verwaarloosbaar klein.
Deelt u de mening dat het gebruik van dit middel nabij een, voor de drinkwatervoorziening belangrijke rivier op gespannen voet staat met het doel van de voorgenomen aanpassing van het besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden, te weten het realiseren van de waterkwaliteitsdoelstellingen en de bescherming van de volksgezondheid?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt de stelling van Rijkswaterstaat dat hij het middel mag gebruiken voor het bestrijden van ongewenste planten- en bomengroei als de veiligheid in het geding is? Zo ja, uit welk artikel van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden vloeit deze toestemming, waar Rijkswaterstaat zich op beroept, voort?
Zie antwoord vraag 2.
Indien er inderdaad een uitzonderingsgrond is voor het gebruik van dit middel wanneer de veiligheid in het geding is, geldt deze uitzondering dan ook in het geval wanneer er deugdelijke alternatieven voorhanden zijn die de onveilige situaties kunnen verhelpen?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘RWS gebruikt onkruidmiddel dat slecht is voor water' |
|
Helma Lodders (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «RWS gebruikt onkruidmiddel dat slecht is voor het milieu»?1
Ja.
Wat is de reden dat de overheid nu al voor zichzelf een uitzondering maakt voor het gebruik van dit middel?
Op dit moment is Roundup, met hierin de werkzame stof glyfosaat, toegelaten door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) voor onder meer de behandeling van stobben van afgezaagde bomen en struiken. Het gebruik van glyfosaat (op stobben) is dus toegestaan onder de huidige Wet- en regelgeving. Dit geldt niet alleen voor de overheid maar ook voor professionele toepassers zoals hoveniersbedrijven. Rijkswaterstaat gebruikt alleen gewasbeschermingsmiddelen voor stobben in waterbouwkundige constructies als er geen uitvoerbare alternatieven zijn en heeft hiermee op dit moment een uitvoeringsbeleid voor gewasbeschermingsmiddelen dat verder gaat dan momenteel is vereist volgens de Wet- en regelgeving.
Het ontwerpbesluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden verbiedt het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw. Eerst op verhardingen, met ingang van het groeiseizoen 2016, en later in november 2017 voor professioneel gebruik op niet-verhardingen. In de brief van 6 februari 2014 (Kamerstuk 27 858, nr. 227) aan de Kamer is al aangekondigd aan de hand van enkele voorbeeldsituaties dat daar een uitzondering wordt voorzien voor de periode dat dit noodzakelijk is. Het gaat dan onder andere om situaties waar nog geen zicht is op de uitvoerbaarheid van alternatieven en/of waar veiligheidsissues spelen. Dit is ook het geval als het vanwege de stabiliteit van de constructie niet mogelijk is om ver ontwikkelde houtige opslag in waterbouwkundige constructies uit te trekken of uit te graven. Deze uitzondering is voorzien en zal worden opgenomen in de Ministeriële Regeling onder het besluit waarin de uitzonderingen nader worden uitgewerkt.
Kunt u aangeven op welke grond Rijkwaterstaat (RWS) een uitzondering kan maken op het voorgenomen wijzigingsbesluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Kamerstuk 27 858, nr. 315)?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u ook inhoudelijk onderbouwen waarom het besluit van RWS voldoet aan de uitzonderingsgrond in het eerder genoemde wijzigingsbesluit?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de definitie die gehanteerd wordt als de veiligheid in het geding is? Waar is deze definitie vastgelegd en geldt deze definitie voor alle sectoren? Zo ja, kunt u aangeven hoe deze definitie toegepast dient te worden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven welke alternatieven er door RWS zijn onderzocht en waarom zijn deze afgevallen? Wat is de onderbouwing van RWS dat alternatieven technisch niet mogelijk zijn en dat het gebruik van een onkruidmiddel de enige effectieve en veilige manier is?
Het totaal vernieuwen van de kribben is niet als alternatief overwogen, omdat dit een onevenredig ingrijpende en omvangrijke maatregel zou zijn. Het beheer en onderhoud zo uitvoeren dat geen wortelpakketten meer tot ontwikkeling komen, door middel van terugsnoeien en afzagen, vergt intensief beheer dat niet altijd en overal uitvoerbaar is. Dit geldt met name voor situaties waarbij de begroeiing al ver ontwikkeld is. Omdat Rijkswaterstaat belang hecht aan een duurzaam beheer van de waterwerken, worden de mogelijkheden en consequenties onderzocht van deze intensievere manier van onderhoud waarmee de toepassing van glyfosaat kan worden voorkomen.
Bij het behandelen van stobben in kribben en dijken wordt glyfosaat heel gericht met een kwast aangebracht op de zaagsneden van stobben. Het middel wordt alleen toegepast in het groeiseizoen omdat het anders niet werkzaam is. Het waterpeil is dan ook voldoende laag om beheer en onderhoud uit te kunnen voeren. Daarnaast gebeurt het behandelen van de stobben alleen bij droge weersomstandigheden en gelijkluidende voorspellingen.
Op grond van voorgaande overwegingen is de belasting van het oppervlaktewater verwaarloosbaar. De kans op overschrijding van waterkwaliteitsnormen, inclusief de normen die gelden voor de bereiding van drinkwater uit oppervlaktewater, is verwaarloosbaar klein.
Kunt u aangeven of hier ook een financiële reden aan ten grondslag heeft gelegen? Zo ja, hoe is het dan uit te leggen dat gemeenten, particulieren en bedrijven een dergelijk middel niet mogen gebruiken en op allerlei meerkosten worden gejaagd door duurdere en soms meer schadelijke alternatieven?
De toekomstige regelgeving geldt voor alle partijen, waar ook Rijkswaterstaat zich aan dient te houden. Zoals hiervoor is beschreven zijn uitzonderingen voorzien waar Rijkswaterstaat, net als andere waterbeheerders in een soortgelijke situatie, gebruik van mag maken. Hieruit valt te concluderen dat er sprake is van één lijn bij de uitvoering van het beleid, waarbij Rijkswaterstaat – zoals hierboven aangegeven – actief zoekt naar mogelijkheden om het gebruik van die uitzondering te beperken en te beëindigen.
Waarom wordt Rijkswaterstaat niet verplicht om net als gemeenten, bedrijven en andere sectoren onkruid op een alternatieve manier te bestrijden?
Zie antwoord vraag 7.
Wat is de definitie die gehanteerd wordt als de veiligheid in het geding is? Waar is deze definitie vastgelegd en geldt deze definitie voor alle sectoren? Zo ja, kunt u aangeven hoe deze definitie toegepast dient te worden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om één lijn te trekken en uw eigen organisatie op een gelijke wijze te behandelen als gemeenten, ondernemers en particulieren? Zo nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Scheurtjes in tunnel A4 Midden-Delfland’ |
|
Duco Hoogland (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Scheurtjes in tunnel A4 Midden-Delfland»?1
Ja.
Is het waar dat in de nieuwe Ketheltunnel afgelopen voorjaar ontoelaatbare scheurtjes zijn ontstaan?
Ja, in de tweede helft van 2014 zijn er in enkele tunnelmoten bij het begin van de westelijke tunnelbuis scheurtjes ter plaatse van de knik in de tunnelwand ontstaan. De scheurtjes zijn hersteld.
Is het waar dat de schade «het grootst was ter hoogte van een «knik» in de wand»? Is er enig verband tussen de geconstateerde scheurtjes en de bevindingen van ingenieur De Kanter?
De scheurtjes zijn alleen geconstateerd in de knik in de tunnelwand. Zie antwoord hierboven.
De heer De Kanter heeft in 2013 kritiek geuit op het ontwerp van de landtunnel. Daarop hebben zowel de aannemerscombinatie als Rijkswaterstaat het ontwerp gecontroleerd op de door de heer De Kanter genoemde punten. Tevens is er een onafhankelijk deskundig bureau ingeschakeld om de bevindingen van de heer De Kanter te toetsen. Hieruit blijkt dat de constructieve veiligheid van de landtunnel A4 Delft Schiedam niet in het geding is. Het ontwerp van de tunnel voldoet aan de daarvoor geldende eisen, normen en richtlijnen. Van risico’s voor weggebruikers als gevolg van een onveilige constructie is geen sprake. Rijkswaterstaat heeft de heer De Kanter geïnformeerd over deze onderzoeken en over de resultaten daarvan.
De scheurtjes zijn opgetreden ter plaatse van de «knik» in de wand aan de zuidzijde van de westelijke tunnelbuis. Er is geen verband met de bevindingen van de heer De Kanter, daar deze betrekking hadden op de «knik» in de wand bij een ander gedeelte van de tunnel. De mogelijke oorzaken waaraan de heer De Kanter aan refereerde treden niet op bij de locatie waar de recentere scheurtjes zijn geconstateerd.
Is het nog steeds onduidelijk waardoor de scheurtjes zijn ontstaan? Zo ja, is er nader onderzoek gedaan om de oorzaak te achterhalen en wat waren de resultaten hiervan?
Het is achteraf niet mogelijk om exact vast te stellen wat de oorzaak is geweest van de in 2014 gesignaleerde scheuren. Naar alle waarschijnlijkheid zijn deze het gevolg geweest van de wijze van uitvoering van de grondwerkzaamheden ter plekke. Na reparatie is de tunnel, conform afspraak met gemeente Schiedam, zekerheidshalve gemonitord. Er zijn sindsdien geen nieuwe scheuren ontstaan en de metingen uit februari van dit jaar geven aan dat de situatie stabiel is. De tunnel is veilig en de constructieve veiligheid is goed.
Zijn er indicaties dat in de toekomst nieuwe scheurtjes op zullen treden? Hoe wordt voorkomen dat in de toekomst opnieuw scheurtjes ontstaan?
Nee er zijn geen indicaties dat er in de toekomst nieuwe scheurtjes zullen optreden die een risico vormen voor de constructieve veiligheid. Verdere inspectie en onderhoud van de tunnel vindt plaats in het kader van het reguliere onderhoud.
Kunt u ingaan op de kritiek van stichting Batavier op de constructie van de «knik» in de Ketheltunnel, het gebrek aan bewapening, de scheurtjes in het beton en het loszitten van betonschollen in relatie tot de kwaliteit van de constructie?
Als aangegeven in de beantwoording van Kamervragen in 2014 over dit onderwerp heeft de heer De Kanter in 2013 kritiek geuit op het ontwerp van de landtunnel. Daarop hebben zowel de aannemerscombinatie als Rijkswaterstaat het ontwerp gecontroleerd op de door de heer De Kanter genoemde punten. Tevens is er een onafhankelijk deskundig bureau ingeschakeld om de bevindingen van de heer De Kanter te toetsen. Hieruit blijkt dat de constructieve veiligheid van de landtunnel A4 Delft Schiedam niet in het geding is. Het ontwerp van de tunnel voldoet aan de daarvoor geldende eisen, normen en richtlijnen. Van risico’s voor weggebruikers als gevolg van een onveilige constructie is geen sprake.
Voor wat betreft de recentere scheurvorming verwijs ik naar de antwoorden onder vraag 3 t/m 5.
Hoeveel vertraging loopt de opening van de A4 Midden Delfland op?
Volgens planning opent de A4 DS rond de jaarwisseling.
Wat is het effect van het langjarig wegpompen van de grote hoeveelheid grondwater op de omgeving en woningen van omwonenden?
Door Rijkswaterstaat zijn maatregelen voorgesteld om eventuele negatieve effecten in de toekomst te voorkomen. Deze worden beoordeeld door het Hoogheemraadschap. Ik wil gezien de lopende procedure bij het Hoogheemraadschap niet vooruitlopen op de uitkomst van deze procedure.
De voorgenomen proef met een peilverhoging in het Lauwersmeer |
|
Barbara Visser (VVD), Betty de Boer (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «peil Lauwersmeer in maart omhoog»?1
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Zijn volgens u de risico’s voldoende in kaart gebracht van deze proef, zodanig dat er geen schade ontstaat voor omwonenden en ondernemers, waaronder boeren en recreatieondernemers die reeds bezwaren hebben geuit? Moeten deze risico’s voldoende inzichtelijk worden gemaakt? Zijn er ook risico’s met betrekking tot de veiligheid van de omwonenden? Kunt u deze punten nader toelichten?
De proef van twee jaar bestaat uit een peilverhoging van 41 cm gedurende een periode van 6–8 weken vanaf 15 februari 2016. De proef vloeit voort uit het beheerplan Natura 2000 Lauwersmeer, dat breed bestuurlijk gedragen wordt door Rijk en regio. Met de variatie in het peil wordt beoogd de rietbiotoop in stand te houden en te verbeteren, waardoor het dichtgroeien van het Lauwersmeer wordt voorkomen in het belang van zeldzame vogels die in dit gebied nog voorkomen.
De proef wordt uitgevoerd binnen de veiligheidsmarges die het waterschap Noorderzijlvest nu ook al voor dit gebied hanteert. De proef is ondergeschikt aan het veiligheidsregiem. Indien het uit een oogpunt van veiligheid, gelet op verwachte weersomstandigheden etc., niet verantwoord is het peil in de proefperiode op -52 NAP te houden, gebeurt dat ook niet en wordt gewoon het streefpeil van -93 NAP aangehouden. Voor een veilig peilbeheer kijkt het waterschap 5 dagen vooruit.
Wat betekent een proef met een peilverhoging voor het feit dat het Lauwersmeer is aangewezen als waterbergingsgebied? Betekent een hoger peil minder waterberging in tijden van ernstige wateroverlast? Wat is daarover uw mening in relatie tot het gegeven dat waterbergingsgebieden dienen als buffer in tijden van ernstige wateroverlast?
Lauwersmeer is een bergboezem. De proef is volkomen ondergeschikt aan het waterveiligheidsbelang en kan alleen uitgevoerd worden als dat kan binnen geldende waterveilgheidsnormen. De capaciteit van de bergboezem wordt tijdig op het oorspronkelijke niveau gebracht, indien extreme afvoersituaties worden voorzien. Het waterschap Noorderzijlvest stemt nauw af met het Wetterskip Fryslân.
Bent u bereid om met de provincie en het waterschap te overleggen over de voorgenomen proef met als doel het voorkomen van schade voor omwonenden en ondernemers en het waarborgen van de functie van waterbergingsgebied? Zo nee, waarom niet?
De proef met een peilverhoging in het Lauwersmeer betreft een regionaal project waar provincies en waterschap bevoegd gezag zijn. Ik zal de zorgen en vragen die u heeft aan de provincie Groningen doorgeleiden.
In het geval de proef van start gaat en er toch toch sprake is van schade, worden omwonenden en ondernemers volledig gecompenseerd voor de schade die zijn ondervinden waaronder de directe schade maar ook schade in de bedrijfsvoering? Zo nee, bent u bereid om u sterk te maken voor volledige schadecompensatie in geval er enige schade optreedt als gevolg van de proef? Zo nee, waarom niet?
Voor het geval als gevolg van de proef schade mocht ontstaan, kan een beroep worden gedaan op de schaderegeling die de provincies hebben getroffen. Onafhankelijke schade-experts zullen beoordelen of schadevergoeding kan worden verkregen. Omtrent de inhoud van deze schaderegeling verwijs ik u naar de betrokken provincies. Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4.
De Hoogwatergeul Varik-Heesselt |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Hoe is de maatgevende afvoer van 18.000 m3 per seconde bij Lobith in 2100, waarop het milieueffectrapport (MER)1 en de onderzoeksrapportage MIRT12 over de plannen voor de aanleg van de hoogwatergeul Varik-Heesselt zijn gebaseerd, tot stand gekomen en hoe betrouwbaar is deze afvoer?
Dit is de beste kennis die beschikbaar is. Hier is uitgebreid onderzoek naar gedaan, dat zich niet in een paar woorden laat samenvatten. Naar aanleiding van de vragen die in het AO Water van 24 juni 2015 (Kamerstuk 31 710, 43) gesteld zijn heb ik toegezegd de rapportage over de bepaling van de rivierafvoer van de Rijn aan de kamer te zenden. Deze rapportage heb ik als bijlage met opschrift «rapportage piekafvoer bij Lobith-leeswijzer» gevoegd bij de brief voor het WGO Water van november 2015 (Kamerstuk 31 710, nr. 44)). Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik kortheidshalve naar die bijlage.
Hoe wordt in de modellentrein van de Generator of Rainfall and Discharge Extremes (GRADE) 2.0 methode precies voorkomen dat het effect van klimaat twee, drie of zelfs vier keer wordt verdisconteerd in de getallen die uiteindelijk de maatgevende afvoer bepalen, gelet op het gegeven dat deze methode op verschillende plekken een ophoging van neerslaghoeveelheden toekent?3 Kunt u uw antwoord toelichten?
Het effect van klimaatverandering wordt in het GRADE instrumentarium slechts één keer toegepast. Het eerste «model» van GRADE is een stochastische neerslaggenerator. Hiermee wordt op basis van een historische reeks van circa 50 jarige neerslag/ temperatuur een synthetische 50.000 jarige neerslag/temperatuur reeks gesimuleerd. Deze lange synthetische neerslag/temperatuur reeks is representatief voor het huidige klimaat en vormt de invoer voor de modellen in GRADE die de afvoer berekenen.
Indien GRADE voor klimaatverandering wordt gebruikt wordt de synthetische 50.000 jarige neerslag/temperatuur reeks voor het huidige klimaat naar de toekomst getransformeerd volgens een bepaald klimaatscenario (bijv. één van de KNMI»14 klimaatscenario’s). Deze transformatie naar een toekomstig klimaat geschiedt op basis van een zogenoemde deltamethode. Dit is de enige stap waarin de klimaatverandering wordt verdisconteerd.
Ten aanzien van de voetnoot 3 opgenomen in de vraag:
De conclusie «...en in het geval van het rapport van Vellinga et al. uit 2008 ook nog eens in de afvoerhoeveelheden.» is niet juist. Ook in deze studie wordt de klimaatverandering slechts eenmaal toegepast, namelijk op de neerslag- en temperatuurreeksen voordat deze het hydrologische model in gaan (analoog aan de manier waarop dat in GRADE gebeurt).
Hoe verantwoordt u dat de Nederlandse overheid haar maatregelen baseert op een maatgevende afvoer van 18.000 m3 per seconde bij Lobith, terwijl deze afvoer praktisch gezien onhaalbaar is omdat Duitsland nu uitgaat van piekafvoeren tot circa 15.000 m3 per seconde, waarbij geen rekening wordt gehouden met hogere afvoeren als gevolg van klimaatveranderingen4 en Duitsland met zijn hoogwaterbeschermingsbeleid inzet op retentie en overloopgebieden?5 6 7 Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie ook het antwoord op vraag 1. Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik kortheidshalve naar de «rapportage piekafvoer bij Lobith-leeswijzer» die als bijlage bij de brief voor het WGO Water van november 2015 gevoegd is.
Waarom is er bij het opstellen van het MER niet gekeken naar verschillende blauwe alternatieven met of zonder de hoogwatergeul, terwijl waterveiligheid en waterstandsverlaging belangrijke doelstellingen zijn van de Structuurvisie Waalweelde West?
In de MER Structuurvisie WaalWeelde West zijn verschillende alternatieven onderzocht voor de integrale opgaven in dit gebied. De Structuurvisie WaalWeelde West is opgesteld door de provincie Gelderland in samenwerking met de gemeenten Zaltbommel, Lingewaal, Maasdriel en Neerijnen. In het groene alternatief (focus op natuur) en het rode alternatief (focus op ruimtelijk economische ontwikkeling) is een dijkverlegging bij Varik-Heesselt opgenomen en onderzocht. In het blauwe alternatief (focus op waterveiligheid) is opgenomen een bypass Varik-Heesselt (de hoogwatergeul). Het voorkeursalternatief WaalWeelde West is tot stand gekomen op basis van een integrale afweging tussen alle alternatieven waarbij het doelbereik van hoogwaterveiligheid het belangrijkste uitgangspunt is geweest. Uit de MER beoordeling is gebleken dat het doelbereik met betrekking tot hoogwaterveiligheid niet haalbaar is zonder een hoogwatergeul bij Varik-Heesselt. Er is dus naar verschillende alternatieven gekeken in het kader van de Structuurvisie WaalWeelde West.
Bent u bekend met het advies van de commissie voor de milieueffectrapportage (commissie m.e.r.)?8 Waaruit heeft het zorgvuldige proces bestaan dat de commissie m.e.r. in haar advies beschrijft?9 Waarom is het door dit proces mogelijk geworden om te kiezen voor de grote ingreep?
Ja, de commissie m.e.r. heeft het milieueffectrapport voor de Structuurvisie WaalWeelde West van de provincie Gelderland beoordeeld.
De commissie concludeert in haar persbericht over de hoogwatergeul bij de dorpen Varik en Heesselt: «Door het zorgvuldige proces met alle betrokkenen, is het mogelijk geworden voor deze grote ingreep te kiezen.» De commissie motiveert haar oordeel op het proces waarmee het MER tot stand is gekomen, waarin intensief is samengewerkt met bewoners, bedrijven, belangengroepen en andere betrokkenen. De commissie geeft in haar advies aan dat dit zorgvuldige proces heeft bijgedragen aan een breed draagvlak in de omgeving voor de ingrepen uit de Structuurvisie en tot een compleet MER. Tegelijkertijd geeft de commissie aan dat ondanks de inspanningen draagvlak een belangrijk aandachtspunt blijft.
Bent u bekend met het amendement waarmee de raad van de gemeente Neerijnen zich op 9 juli 2015 tegen de plannen voor de hoogwatergeul Varik-Heesselt heeft uitgesproken?10 Kunt u er voor zorgen dat er een studie naar de alternatieven voor de hoogwatergeul Varik-Heesselt gestart wordt? Kunt u voor duidelijkheid zorgen in het gebied? Kunt u dit toelichten?
Ja, ik heb kennis genomen van het amendement van de gemeente Neerijnen dat ten grondslag heeft gelegen aan het gemeentelijk besluit over de Structuurvisie WaalWeelde West.
De vraag naar alternatieven voor de hoogwatergeul is vaak gesteld. In het kader van het uitgevoerde (MIRT-)onderzoek Varik-Heesselt is daarom de relevante informatie op een rij gezet. Daarbij zijn ook alternatieve waterveiligheidsmaatregelen aangegeven en de redenen waarom deze zijn afgevallen (zie www.waalweelde.nl voor de MIRT1 Onderzoeksrapportage en het Bijlagenrapport). De slotconclusie is dat dijkverhoging het enige reële alternatief is voor de hoogwatergeul Varik-Heesselt. In de te starten MIRT-Verkenning Varik-Heesselt onder leiding van de provincie Gelderland worden meerdere (inrichtings-)alternatieven van een hoogwatergeul onderzocht en daarnaast een (referentie-)alternatief met alleen dijkverhoging.
Rijk en regionale overheden hebben met het besluit tot het starten van de MIRT-verkenning de eerste stap gezet in het bieden van duidelijkheid aan bewoners en bedrijven in het gebied. Op basis van de MIRT-Verkenning nemen Rijk en regio over circa twee jaar een definitief go / no go besluit.
Wat is uw mening over het feit dat Waalzinnig, een vereniging van bewoners uit Varik, Heesselt en Ophemert,11 de Wetenschapswinkel in de arm heeft genomen om onderzoek te doen naar het nut en de noodzaak van de hoogwatergeul Varik-Heesselt? Neemt u de inbreng van Waalzinnig en het genoemde onderzoek voldoende serieus? Bent u van mening dat deze waterstandsverlagende maatregel voldoende draagvlak geniet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het staat bewoners vrij zelf onderzoek te doen. Het onderzoek van de Wetenschapswinkel zal ik met belangstelling en aandacht volgen. Tot op dit moment is door de Wetenschapswinkel een beknopte samenvatting van het rapport openbaar gemaakt.
De regionale overheden verenigd in het Bestuurlijk Platform Rijn hebben mij een eensluidend voorstel gedaan voor rivierverruimende maatregelen en de start van twee MIRT-Verkenningen in het Rijngebied, waaronder de hoogwatergeul Varik-Heesselt (zie www.gelderland.nl/Deltaprogramma-Rijn). In het (MIRT-)onderzoek Varik-Heesselt heeft de provincie Gelderland onderzoek gedaan naar het politiek-bestuurlijk en maatschappelijk draagvlak voor een hoogwatergeul bij Varik en Heesselt. Ook is een klankbordgroep samengesteld met vertegenwoordigers van belangenorganisaties en bewoners uit het gebied. Uit het onderzoek blijkt dat in het gebied vragen bestaan vooral over nut en noodzaak van een hoogwatergeul in relatie tot de Rijnafvoer en eventuele alternatieven voor de geul; zorgen bestaan over de mogelijke effecten van de geul (voornamelijk voor de «minipolder» die ontstaat door de aanleg van een hoogwatergeul); en kansen worden gezien voor kleinschalige ontwikkelingen (verbetering van de leefbaarheid). Zie www.waalweelde.nl voor de MIRT1-onderzoeksrapportage. Dit geeft aan dat draagvlak in de vervolgfasen blijvend aandacht vergt.
Bent u bereid bij het Bestuurlijk Overleg MIRT op 5 november 2015, waar een besluit wordt genomen over het al dan niet starten van een MIRT-verkenning Hoogwatergeul Varik-Heesselt12, aan te sturen op een onderzoek naar de alternatieven voor de hoogwatergeul Varik-Heesselt? Zo nee, waarom niet?
In het Bestuurlijk Overleg MIRT hebben Rijk en regio besloten tot de start van de MIRT-Verkenningen Varik-Heesselt en Rivierklimaatpark IJsselpoort op basis van het regionaal voorstel Rijn (Kamerstuk 34 300 A, nr. 17)).
In het (MIRT-)onderzoek onder leiding van de provincie Gelderland zijn de alternatieven voor de hoogwatergeul Varik-Heesselt in beeld gebracht. Hieruit is geconcludeerd dat andere rivierverruimende maatregelen geen reëel alternatief vormen voor de hoogwatergeul Varik-Heesselt; het enige reële alternatief is het verhogen van de dijken.
In de te starten MIRT-Verkenning Varik-Heesselt onder leiding van de provincie Gelderland worden meerdere (inrichtings-)alternatieven van een hoogwatergeul onderzocht en daarnaast een (referentie-)alternatief met alleen dijkverhoging.
Bent u bereid de MIRT-verkenning op te schorten tot resultaten bekend zijn van onderzoek naar alternatieven voor de hoogwatergeul?
Nee, zie het antwoord op vraag 8.
Waarom heeft de hoogwatergeul Varik-Heesselt, welke volgens het onderzoeksrapport MIRT1 ongeveer één derde van de wateropgave oplost, momenteel de voorkeur boven andere maatregelen, terwijl het effect op de waterstand, zeker in het gebied zelf, beperkt is?13
De inzet van de hoogwatergeul Varik-Heesselt heeft een groot effect op de waterstand bovenstrooms van de geul, van maximaal 40–45 cm. Andere rivierverruimende maatregelen hebben een (aanzienlijk) kleiner waterstandsverlagend effect en/of effect op een ander deeltraject van de Waal. Daarnaast scoort de hoogwatergeul Varik-Heesselt positief op urgentie, robuustheid van het watersysteem en synergie en meekoppelkansen (zie www.gelderland.nl/Deltaprogramma-Rijn) voor de notitie Regionaal voorstel Deltaprogramma Rijn).
Kan de waterstandsverlaging bovenstrooms van de hoogwatergeul, tussen Varik en Nijmegen, ook door andere maatregelen bereikt worden? Zo ja, door welke?
Nee, andere rivierverruimende maatregelen hebben een kleiner effect op de waterstandsdaling.
Hoe verdedigt u de keuze voor de duurdere variant, aangezien de aanleg van de hoogwatergeul Varik-Heesselt tussen 83 miljoen en 211 miljoen euro zal gaan kosten, terwijl de besparing op de dijkversterkingskosten over een periode van 2015 tot 2100 tussen 21 miljoen en 41 miljoen euro bedraagt?
De hoogwatergeul Varik-Heesselt geeft invulling aan de ambitie van het Deltaprogramma om met rivierverruiming in combinatie met dijkversterking de waterveiligheidsopgave aan te pakken. De hoogwatergeul levert niet alleen een besparing op de dijkversterkingskosten, maar voorkomt ook dat waterstanden stijgen bij een toename van de rivierafvoer, beperkt overstromingsrisico’s en draagt bij aan een robuuster watersysteem. Daarnaast biedt de geul kansen voor ruimtelijke ontwikkelingen in het gebied. De regio is bereid mee te investeren in het project.
Hoe wordt bij de aanleg van de Hoogwatergeul Varik-Heesselt voldaan aan de basisveiligheid (1:100.000) voor de inwoners, nu zij van twee kanten ingesloten worden door water bij extreem hoge afvoeren? Kunt u dit toelichten?
Ook bij aanleg van de hoogwatergeul wordt voldaan aan de basisveiligheid in het gebied, bijvoorbeeld door waar nodig de bestaande dijken langs de Waal te versterken (Hoogwaterbeschermingsprogramma) en de nieuwe dijken langs de geul voldoende sterk en hoog te maken. In de verkenning zal dit nader uitgewerkt worden. Het effect van hoogwater op de «mini-polder» die ontstaat zal hierbij in de beschouwing betrokken worden.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Wetgevingsoverleg Water dat gepland staat op 30 november 2015?
Ja.
De berichten over het megalomane project ‘Maankwartier’ in Heerlen |
|
Roland van Vliet (Van Vliet) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Voor dit «sprookje» dreigt leegstand» en het bericht «Rode luchtkastelen in Heerlen»?1 2
Ja.
Wat vindt u ervan dat woningcorporatie Weller huurdersgeld in dit megalomane Maankwartierproject van in totaal 180 miljoen euro heeft gestoken, terwijl volgens vastgoedspecialisten op grote schaal voor leegstand wordt gebouwd?
De besluitvorming over het Maankwartierproject heeft op lokaal niveau plaatsgevonden. De deelname van Weller in dit project heeft, voor zover mij bekend, steeds plaatsgevonden binnen het kader van de toentertijd bestaande wet- en regelgeving op mijn terrein. Volgens de huidige wetgeving zou een aantal werkzaamheden niet meer zijn toegestaan.
Kunt u uitleg geven over het feit dat woningcorporatie Weller al maanden claimt overeenstemming te hebben met een investeerder voor de bouw van een hotel, maar niet naar buiten wil brengen wie die investeerder is en hoeveel die bereid is om te investeren? Zo nee, waarom niet?
Op 3 februari 2011 is door de Minister van BZK onder voorwaarden toestemming verleend voor het project Maankwartier, waar de realisatie van een hotel toen ook al onderdeel van uitmaakte. Het betreffende hotel mocht slechts gerealiseerd worden als er sprake was van vervreemding voor start van de bouw en er niet voor eigen risico en rekening zou worden gebouwd. Weller handelt binnen dit kader en heeft voor het hotel een koopovereenkomst met een derde gesloten voor start bouw. Het staat de corporatie verder vrij het moment te bepalen waarop ze naar buiten toe communiceert wie de investeerder is en hoeveel die bereid is om te investeren. De Autoriteit woningcorporaties geeft aan voldoende informatie van de corporatie te ontvangen.
Hoe verhoudt de voorgenomen bouw van een hotel zich tot de nieuwe Woningwet?
Op grond van de nieuwe Woningwet, welke per 1 juli 2015 van kracht is geworden, valt het bouwen van een hotel buiten het toegestane werkdomein van een woningcorporatie. Daarmee is het bouwen van een hotel door een woningcorporatie nu niet meer toegestaan. Op grond van de oude regelgeving was dit onder stringente voorwaarden nog wel mogelijk. Werkzaamheden welke reeds zijn gestart voor inwerkingtreding van de nieuwe Woningwet kunnen nog volgens de oude regelgeving worden uitgevoerd.
Hoe is het mogelijk dat woningcorporatie Weller heeft geïnvesteerd in dit megalomane project zonder zich in een later stadium terug te trekken, terwijl de woningcorporatie op de website van de Autoriteit Woningcorporaties wordt aangemerkt als «corporatie met marktgevoelig bezit»?
De Autoriteit woningcorporaties ziet onder andere toe op het rechtmatig handelen en de financiële continuïteit van een woningcorporatie. De Autoriteit woningcorporaties stelt tot op heden vast dat het project de continuïteit van Weller niet in gevaar brengt. Het project is destijds door het Ministerie van BZK getoetst in het kader van de melding van nevenactiviteiten en onder voorwaarden goedgekeurd. Weller heeft sindsdien, voor zover mij bekend, gehandeld binnen het kader van de goedkeuring en de vigerende regelgeving.
Wat is de exacte financiële situatie van woningcorporatie Weller op dit moment?
Op basis van de door Weller aangeleverde gegevens dVi en dPi (verantwoording over 2014 en prognose voor 2015 – 2019) heeft de Autoriteit woningcorporaties getoetst of Weller ultimo 2014, 2017 en 2019 voldeed dan wel zal voldoen aan de liquiditeits- en solvabiliteitsratio’s. De Autoriteit wonincorporaties heeft vastgesteld dat Weller Wonen voldoet aan de gestelde normen.
Kunt u aangeven of woningcorporatie Weller onder verscherpt toezicht van het Centraal Fonds Volkshuisvesting staat of ooit heeft gestaan?
Weller staat niet onder verscherpt toezicht van de Autoriteit woningcorporaties en heeft nooit onder verscherpt toezicht van het Centraal Fonds Volkshuisvesting (de rechtsvoorganger van de Autoriteit woningcorporaties) gestaan.
Bent u bereid de tweejaarlijkse updates over de stand van zaken het Maankwartierproject die door het CFV aan woningcorporatie Weller zijn opgelegd, alsmede de beoordeling van het Waarborgfonds Sociale Woningbouw, met de Kamer te delen?3
De Autoriteit woningcorporaties is van oordeel, zoals gesteld in de brief van het CFV d.d. 27 februari 2014, dat het openbaar maken van de update die zij twee keer per jaar ontvangt over de stand van zaken van het project Maankwartier het effectief toezicht van de Autoriteit woningcorporaties, maar ook het bedrijfsbelang van Weller kan benadelen. Effectief toezicht vereist een bepaalde mate van vertrouwelijkheid bij de verstrekking van bedrijfsgegevens. Zo kon en kan de onderhandelingspositie van Weller bij de te verkopen onderdelen van het Maankwartierproject (winkel- en kantoorruimte, parkeergarage e.d.) worden geschaad door bijvoorbeeld openbaarmaking van zaken als de financiële en risicopositie van Weller, de kostprijs van de te verkopen onderdelen en de gepeilde potentiële belangstelling voor aankoop. In het algemeen worden daarom, als uitzondering op de hoofdregel dat (reguliere) informatie over de woning-corporatie geen bedrijfsvertrouwelijke informatie is, voortgangsrapportages als rond het Maankwartierproject als vertrouwelijk beschouwd door de Autoriteit woningcorporaties, tenzij de woningcorporatie zelf heeft aangegeven dat zij de betreffende informatie niet als vertrouwelijk beschouwd. In dit geval is dat niet gebeurd. De gevraagde informatie zal ik daarom niet met uw Kamer delen. Ik kan u wel meedelen, dat de corporatie alle door de Autoriteit gevraagde en benodigde gegevens heeft geleverd.
Deelt u de mening dat het nogal frappant is dat een eerder gedaan Wob-verzoek inzake de voortgangsrapportage Maankwartier door het CFV werd afgewezen, mede omdat Stichting Weller Wonen in haar zienswijze zou hebben aangegeven «dat het verstrekken van de voortgangsrapportage zou kunnen leiden tot concurrentievervalsing, prijsopdrijving ten laste van de afnemers en tot verstoring van het level playing field», nu juist van alle kanten wordt gewaarschuwd voor leegstand?4
Gelet op de geldende wet- en regelgeving is aan Weller een aantal voorwaarden gesteld. Zo dienden enkele onderdelen (waaronder het hotel) eerst te zijn verkocht, alvorens de ontwikkeling daarvan door Weller plaats kon vinden, zodat er geen sprake was van eigen risico en rekening op deze onderdelen. De afwegingen die ten grondslag lagen aan het afgewezen Wob-verzoek kwamen vooral voort uit de gestelde voorwaarden en staan los van mogelijke leegstand in het project Maankwartier.
Vindt u ook niet dat investeringen gedaan met huurdersgeld gewoon openbaar zouden moeten zijn en niet onder de pet moeten worden gehouden door afwijzingen van Wob-verzoeken?
Op grond van de Wet openbaarheid van bestuur, (artikel 10, lid 1 onder c) dient vertrouwelijk aan de overheid verstrekte bedrijfsinformatie niet openbaar te worden gemaakt. Het is niet in het belang van huurders dat voorgenomen investeringen volledig openbaar zijn als dat er toe kan leiden dat die investeringen daardoor duurder worden of minder opbrengen.
Bent u op de hoogte van het feit dat hoogleraar vastgoedfinancieringen Eichholz drie jaar geleden al aan de bel trok bij de gemeente omdat de ontwrichting van de vastgoedmarkt zo groot is dat hij heeft gewaarschuwd dat de stad hier nooit meer van kan herstellen? Zo ja, kunt u uitleggen waarom er geen gehoor is gegeven aan zijn waarschuwing?
Het is mij in algemene zin bekend dat de heer Eichholtz drie jaar geleden heeft gesproken met de gemeente Heerlen over de centrumontwikkeling van Heerlen. Het is niet aan mij om opvattingen te hebben over het besluitvormingsproces op lokaal niveau rond dergelijke investeringsprojecten en de uitkomsten daarvan.
Ik zie er op toe dat woningcorporaties handelen binnen bestaande wet- en regelgeving, met inachtneming van hun financiële continuïteit. Er hebben mij tot dusverre vanuit mijn toezichthouder(s) (CFV en thans de Autoriteit woningcorporaties) geen signalen bereikt dat dit niet het geval was.
Wat vindt u van de stelling van deze hoogleraar dat het beter is om alsnog te stoppen met het Maankwartier?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe beoordeelt u het feit dat de heer Priemus, emeritus hoogleraar volkshuisvesting aan de TU Delft, al in 2012 de directie Woningcorporaties van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft gewaarschuwd, omdat hij toen al constateerde dat woningcorporatie Weller financieel enorme risico’s loopt? Welke stappen heeft u naar aanleiding van deze waarschuwing gezet?
De heer Priemus had in bredere zin bezwaren tegen het project Maankwartier. De heer Priemus heeft in 2012 advies verstrekt aan NSI en Corio, de eigenaren van twee nabij het Maankwartier gelegen winkelcentra, in een – door hen verloren- procedure bij de Raad van State tegen het bestemmingsplan Maankwartier.
Wat betreft de financiële risico’s voor Weller, waar de heer Priemus op heeft gewezen, merk ik op dat deze in 2012 door BZK reeds goeddeels waren onderkend. Om die reden is de toestemming die in februari 2011 aan Weller is gegeven voor het verrichten van zogeheten nevenactiviteiten (zoals de bouw van kantoorruimte, commerciële ruimte, een parkeergarage e.d.) verstrekt onder de voorwaarde dat reeds vóór de start van de bouw van het betreffende vastgoed dit vastgoed zou zijn verkocht. Aan die voorwaarde voldoet de corporatie.
Vanuit mijn toezichthouder heb ik sindsdien geen signalen gekregen dat niet aan deze vereisten is voldaan en evenmin dat de financiële continuïteit van Weller in het geding zou zijn. Ook heeft het WSW in oktober 2015 in zijn jaarlijkse beoordeling gesteld dat Weller wonen voldoet aan de financiële normen van het WSW. Specifiek inzake het project Maankwartier heeft het WSW geconstateerd dat Weller in staat is snel te reageren op veranderende marktomstandigheden rond het project en daardoor het project kan ontwikkelen binnen risico’s die acceptabel zijn.
Deelt u de mening dat het er op lijkt ook woningcorporatie Weller «Ver van Huis» is geraakt?
Weller heeft, voor zover mij bekend, steeds gehandeld binnen het kader van de bestaande regelgeving en de toestemmingsvoorwaarden die vanuit BZK zijn gesteld en binnen zijn financiële mogelijkheden. Dat laat onverlet dat ik tevens van mening ben dat de nevenactiviteiten die Weller met betrekking tot het Maankwartierproject heeft verricht activiteiten zijn die een woningcorporatie heden ten dage niet meer mag uitvoeren. Op grond van de nieuwe Woningwet is dit voor nieuw te starten projecten dan ook goeddeels onmogelijk geworden. Werkzaamheden van voor inwerkingtreding van de nieuwe Woningwet kunnen op grond van het overgangsrecht worden voortgezet.
Overlast onderhoud Afsluitdijk |
|
Barbara Visser (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Onderzoek extra borden Afsluitdijk»?1
Ja.
In hoeverre bent u van mening dat extra borden de problemen kunnen oplossen, of is er meer nodig?
In het algemeen leidt onderhoud tot hinder. Tevens betekent onderhoud dat er verkeersmaatregelen moeten worden genomen om de veiligheid te waarborgen. Bebording is daarbij één van de mogelijke maatregelen. Naar aanleiding van een aantal ongevallen is een verkeersaudit uitgevoerd en zijn, om de attentiewaarde voor de automobilist te vergroten, extra borden geplaatst die waarschuwen voor filevorming. In het antwoord op vraag 4 ga ik hier nader op in.
Kunt u aangeven welke werkzaamheden nu tegelijkertijd worden verricht op en rondom de Afsluitdijk? Welke vertraging brengt dit met zich mee bij de verschillende gebruikers, van automobilisten tot aan het scheepvaartverkeer? Wanneer zijn de werkzaamheden afgerond?
Op dit moment vinden onderhouds- en renovatiewerkzaamheden plaats aan zowel het sluiscomplex bij Kornwerderzand als aan het sluiscomplex bij Den Oever. Eén brugdeel is gesloten, waardoor het verkeer in beide richtingen over het andere brugdeel gaat.
Bij Den Oever doet zich geen noemenswaardige extra filevorming voor.
De files bij Kornwerderzand, die zich vooral voordoen tijdens de avondspits, lopen op tot 4 km voor de start van die werkzaamheden, dit is ongeveer 15 tot 30 minuten vertraging. De huidige vertraging is naar verwachting iets minder dan gedurende de zomer doordat het recreatieseizoen is afgelopen (minder recreatievaart, minderbrugdraaiingen).
Op beide sluiscomplexen is er één doorvaart beschikbaar in plaats van twee. Voor scheepvaart ontstaat hierdoor slechts beperkte hinder.
De huidige werkzaamheden zijn naar verwachting op 20 december afgerond. Ook volgend jaar vinden er onderhoudswerkzaamheden plaats aan de sluizencomplexen. De verwachting is dat deze minder hinder voor het wegverkeer zullen veroorzaken, maar mogelijk meer hinder voor de vaarweg. In de periode van 2017–2022 zal de Afsluitdijk versterkt worden. Ook deze werkzaamheden zullen met hinder gepaard gaan.
Is er sprake van een toename van het aantal ongelukken sinds de start van de wegwerkzaamheden op de Afsluitdijk? Zo ja, heeft u hier een verklaring voor?
Op basis van de huidige inzichten constateer ik dat op de rijbaan van Den Oever naar Kornwerderzand van 3 km voor de werkzaamheden tot aan de werkzaamheden op de brug het aantal ongevallen is toegenomen. Na het eerste ongeval in juli zijn al extra borden geplaatst om ruimer van tevoren te waarschuwen voor de werkzaamheden.
Op 14 september heeft een dodelijk ongeval plaatsgevonden. Naar aanleiding van dodelijke ongevallen vindt in principe altijd een incidentenonderzoek plaats, gericht op leer- en verbeterpunten voor toekomstige werkzaamheden. Dit onderzoek is voor het einde van het jaar afgerond.
Naar aanleiding van dit dodelijke ongeval is daarnaast ook een verkeersaudit uitgevoerd, gericht op korte termijn maatregelen. In dit onderzoek is bezien of de getroffen verkeersmaatregelen voldoende zijn. Daaruit is gebleken dat idealiter op de brug een barrier zou zijn geplaatst, om de twee rijrichtingen van elkaar te scheiden. Voor een barrier is op de brug echter fysiek geen ruimte, dus deze maatregel kon niet worden uitgevoerd. De maximum snelheid op de brug is sinds het begin van de werkzaamheden al verlaagd tot 50 km/h. Het ontbreken van de barrier is overigens geen directe aanleiding voor de ongevallen geweest.
In de audit is verder opgemerkt dat de (extra geplaatste) borden niet uniform waren. Dit heeft geen directe link met de ongelukken, maar de bebording is hier inmiddels wel op aangepast. Daarnaast zijn extra borden in de middenberm geplaatst.
Al met al is uit de audit geen duidelijke verklaring voor de ongevallen naar voren gekomen. Wel is het algemeen bekend dat het ongevalsrisico bij werkzaamheden groter is dan in een normale situatie. Om de attentiewaarde voor de automobilist te vergroten zijn daarom extra borden geplaatst die waarschuwen voor filevorming.
In hoeverre is er sprake van een toename van het aantal files op kantoordagen en in het weekend? In hoeverre is de brugbediening hier debet aan?
Er is sprake van een toename van de lengte en duur van de files als gevolg van de werkzaamheden, maar niet op andere plaatsen dan gebruikelijk. In de zomer heeft het weekendverkeer hier meer last van gehad in verband met de recreatievaart. Na de vakantieperiode heeft het verkeer op werkdagen hier meer last van gehad. De beperking van capaciteit op de weg naar 1 rijstrook per rijrichting (2–0 systeem) zorgt ervoor dat de files na een brugdraaiing minder snel oplossen.
Daarnaast is de duur van de brugopeningen langer dan normaal. De reden hiervoor is dat scheepvaart niet in beide richtingen, van en naar het IJsselmeer, tegelijk kan plaatsvinden. Doorvaart vindt na elkaar plaats.
Op welke wijze worden de brugsluitingen tussen Den Oever, Kornwerderzand en Bolsward op elkaar afgestemd? Welke criteria worden er gebruikt ten behoeve van het afsluiten van het auto- en scheepvaartverkeer? Wordt de brug- en sluisbediening afgestemd op de drukte op de weg? Hoe worden deze op elkaar afgestemd en hoe zijn de gebruikers geïnformeerd?
Voor de brugbediening wordt met diverse factoren rekening gehouden, en zijn met name de getijden belangrijk (vooral scheepvaart met hoogtij), en de hoeveelheid verkeer op de weg en op het water. Het is dus altijd maatwerk. Voor een brugopening wordt zoveel mogelijk gewacht op een moment dat er een luwte is in het wegverkeer. Afstemming van de bruggen op elkaar voor het wegverkeer kan daarom nauwelijks en zou ook een beperkte toegevoegde waarde hebben.
Indien hulpdiensten zich hebben gemeld, dan krijgen zij voorrang. Dit geldt ook voor de buslijndiensten.
Voor het beroeps scheepvaartverkeer (incl. chartervaart) zijn (internationaal) afspraken gemaakt dat in- en uitgaande beroepsvaart onbelemmerde doorvaart hebben. Recreatievaart wordt zoveel mogelijk gebundeld, al dan niet met beroepsvaart, zodat de schepen gezamenlijk geschut kunnen worden.
Voor de aanvang het project is de beroepsvaart en recreatievaart geïnformeerd over de werkzaamheden en de hinder tijdens de werkzaamheden. Informatie over de duur en de aard van de projecten en de ingeschatte hinder op de weg wordt vermeld op www.vanAnaarBeter.nl en voor de vaarweg op www.vaarweginfo.nl. Weggebruikers worden over actuele verkeersinformatie geïnformeerd via de gebruikelijke kanalen via radio, navigatie, apps. Over de actuele situatie wordt scheepvaart op het object geïnformeerd via marifoon en omroepinstallatie. Bij wachttijden langer dan een uur wordt scheepvaart al eerder geïnformeerd via Scheepvaartuurberichten.
Wanneer is het eigen verkeersdeskundig onderzoek van Rijkswaterstaat afgerond? Welke opties worden er verkend? Welke maatregelen zijn er inmiddels genomen om de weggebruikers beter te informeren over de werkzaamheden? Welke maatregelen bent u bereid om te nemen?
Zie het antwoord bij vraag 4.
Waarom worden er gelijktijdig wegwerkzaamheden verricht waardoor de kans op files en op ongelukken alleen maar groter wordt?
RWS stemt werkzaamheden zo goed mogelijk op elkaar af, op basis van een afweging van beschikbaarheid, betrouwbaarheid en veiligheid van de objecten.
Tijdens de eerste fasen van de werkzaamheden bleek dat zich zowel bij Kornwerderzand als bij Den Oever acuut ingrepen nodig waren aan de sluiscomplexen. Hierdoor is de duur van de werkzaamheden bij Kornwerderzand langer dan gepland. De werkzaamheden bij Den Oever zijn in de tijd verplaatst om zo de overlap van de werkzaamheden zo kort mogelijk te houden. Echter, overlap was niet te voorkomen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het notaoverleg MIRT dit najaar?
Ja.
Het bericht “Miljardenverspilling om bruggen te ‘verbeteren’” |
|
Duco Hoogland (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Miljardenverspilling om bruggen te «verbeteren»»?1
Ja.
Is het waar dat de komende tien jaar ongeveer vijf miljard euro door gemeentelijke overheden wordt uitgegeven om bruggen en viaducten te vervangen? Zo nee, om welk bedrag gaat het dan wel?
Als Minister van Infrastructuur en Milieu ben ik niet verantwoordelijk voor de veiligheidsbeoordeling en vervanging van gemeentelijke bruggen en viaducten. Ik ben ook niet op de hoogte van de gemeentelijke vervangingsopgave van bruggen en viaducten en de financiële omvang daarvan.
Hoe beoordeelt u de algemene stelling van de auteurs dat bruggen en viaducten die de komende jaren vervangen gaan worden, eigenlijk nog prima in orde zijn en vaak nog tientallen jaren mee kunnen?
In navolging van antwoord 2 heb ik geen beeld van de situatie bij gemeentelijke bruggen en viaducten (verder aangeduid als kunstwerken). In algemene zin wil ik stellen dat het niet de bedoeling kan zijn dat kunstwerken voortijdig worden vervangen. In het artikel gaat het vooral om de bij de beoordeling van bestaande kunstwerken in rekening te brengen verkeersbelasting.
Dit speelt uiteraard ook bij de kunstwerken in beheer van Rijkswaterstaat.
Het beleid is daar uitdrukkelijk gericht op het tijdig en niet voortijdig versterken of vervangen van kunstwerken. Dit gebeurt onder andere door goed de staat van de objecten in kaart te brengen en te monitoren en door de verkeersbelasting op de rijkswegen te meten. De vervangingsbehoefte of versterkingsbehoefte is immers afhankelijk van de actuele status van de kunstwerken gecombineerd met het (toekomstig) gebruik daarvan. Daarbij staat veiligheid voorop.
Is het waar dat bij de implementatie van de Europese normen in Nederland de Moerdijkbrug model heeft gestaan voor hoe stevig een brug in Nederland moet zijn? Wat is de reden voor de keuze van slechts één norm (in plaats van een norm die rekening houdt met de hoeveelheid verkeer en het gewicht van vrachtwagens) bij de implementatie van de Europese normen?
Hoe stevig een brug moet zijn wordt bepaald door verschillende factoren zoals het veiligheidsniveau en combinaties van belastingen, waaronder de verkeersbelasting. Dit in samenhang met de resterende levensduur.
Het Bouwbesluit 2012 geeft hiervoor landelijke prestatievoorschriften en wijst daarbij de NEN 8700 aan als bepalingsmethode voor bestaande constructies zoals kunstwerken. De NEN 8700 kan voor bestaande constructies worden gezien als Nederlandse nationale bijlage bij de Eurocodes.
Het klopt dat de Moerdijkbrug, in de Nederlandse nationale bijlagen bij de Eurocodes, model heeft gestaan voor het bepalen van de basis verkeersbelasting voor bruggen. Aspecten daarin zijn de zwaarte en kans van voorkomen van individuele zware vrachtwagens en de intensiteit van het verkeer, die bepaalt hoe groot de kans is dat twee of meer zware vrachtwagens op een brug aanwezig zijn. Daarbij wordt uiteraard rekening gehouden met factoren als lengte en breedte van de brug.
Zowel de Eurocodes als de nationale bijlagen, alsook de NEN 8700 geven echter de mogelijkheid om rekening te houden met een andere samenstelling van het verkeer en dus met een andere verkeersbelasting. Verder is het voor bestaande kunstwerken ook mogelijk om via verkeersbeperkende maatregelen (bebording) de maximale belasting op kunstwerken te beperken waardoor met een kleinere belasting rekening gehouden hoeft te worden.
Voor gemeentelijke kunstwerken zal de omvang en samenstelling van het vrachtverkeer anders zijn dan op het hoofdwegennet en meer locatieafhankelijk zijn, waardoor de diversiteit in de belasting dus groter zal zijn. Zoals aangegeven biedt de regelgeving de mogelijkheid om rekening te houden met een lagere belasting op basis van het werkelijk gebruik van de kunstwerken. Hiervoor zijn wel verkeersmetingen nodig. Mijn beeld is dat het verkrijgen van betrouwbare meetgegevens door de gemeenten als knelpunt wordt gezien. Daarover is al overleg georganiseerd tussen de betrokken partijen. Rijkswaterstaat participeert ook in dit overleg en brengt daarin zijn expertise in.
Is het waar dat de 10.000 gemeentelijke bruggen en viaducten in principe net zo sterk moeten zijn als de Moerdijkbrug? Is hier naar uw mening nog sprake van een redelijk vereiste?
Naar mijn mening ligt dit genuanceerder. Zoals aangegeven kan met de werkelijke verkeerbelasting worden gerekend die veelal lager is dan de belasting van de Moerdijkbrug.
Deelt u de mening dat het hier miljardenverspilling betreft? Zo ja, welke acties onderneemt u? Zo nee, waarom niet?
Zoals reeds bij vraag 2 aangegeven, ben ik niet op de hoogte van de gemeentelijke vervangingsopgave van bruggen en viaducten en de financiële omvang daarvan. Zoals in antwoorden 4 en 5 aangegeven ligt de situatie met betrekking tot de regelgeving genuanceerder. Er mag rekening worden gehouden met een andere samenstelling van het verkeer en dus met een andere verkeersbelasting. Er is reeds overleg gaande over hoe de werkelijke verkeersbelasting op kunstwerken nog beter kan worden bepaald.
Omdat de betreffende regelgeving (Bouwbesluit 2012) valt onder verantwoordelijkheid van de Minister voor Wonen en Rijksdienst heb ik de antwoorden met hem afgestemd.