Kent u deze berichten? Klopt het wat hierin vermeld wordt? Zo nee, waarom niet?1 2 3
Het klopt dat op 7 februari 2013 in een aantal gevallen de nevenbetrekkingen van rechters en rechter-plaatsvervangers nog niet in het register van nevenbetrekkingen waren geregistreerd. De Raad voor de rechtspraak heeft de gerechten gevraagd aan te geven in welke mate rechters en rechter-plaatsvervangers hun nevenbetrekkingen registreren. Het doel is zo snel mogelijk tot een actuele registratie te komen.
Deelt u de mening dat de rechterlijke macht onafhankelijk dient te zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat de schijn van belangenverstrengeling altijd vermeden dient te worden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat, indien er sprake is van belangenverstrengeling, de mogelijkheden van een procespartij om een rechter de wraken of van een rechter om zich te verschonen niet voldoende zijn? Zo nee, waarom niet?
Nee. De wettelijke mogelijkheden van verschoning en wraking zijn specifiek bedoeld voor toepassing in gevallen waarin sprake is of lijkt te zijn van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Dit omvat mede de situatie dat de schijn zou kunnen worden gewekt dat sprake is van belangenverstrengeling. Beide instrumenten functioneren in de praktijk goed. Voor een optimaal functioneren is vanzelfsprekend van belang dat informatie over de nevenbetrekkingen van een rechter voor partijen beschikbaar en volledig is. Het register nevenbetrekkingen dient daarom altijd actueel te zijn.
Deelt u de mening dat de wens van rechters om met één been in de samenleving te blijven staan, volledig is doorgeschoten voor wat betreft hun bijbanen en nevenfuncties? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik vind het van groot belang dat onze rechtspraak, die gebaseerd is op professionele rechters die het rechtsprekend ambt als hun hoofdbetrekking hebben, zo goed mogelijk maatschappelijk is ingebed. Het maatschappelijk draagvlak wordt immers mede gewaarborgd door de wijze waarop de rechter georiënteerd is op, en deelneemt aan de samenleving. Ik acht het dan ook wenselijk dat rechterlijke ambtenaren actief zijn op diverse fronten in het maatschappelijk verkeer. Het vervullen van nevenbetrekkingen door rechters is daarvoor bij uitstek een geschikt middel. Grenzen worden daarbij getrokken door de wet, die sommige nevenfuncties uitsluit, door het gezond verstand van de rechter en door algemene regels van betamelijkheid. Als hulpmiddel bij de beantwoording van de vraag of een nevenfunctie acceptabel is of niet, is binnen de rechtspraak de leidraad nevenfuncties ontwikkeld waarin algemene richtlijnen zijn opgenomen. Mede naar aanleiding van deze leidraad is de presidenten van de gerechten herhaaldelijk gevraagd erop toe te zien dat adequate registratie van nevenbetrekkingen plaatsvindt.
Deelt u de mening dat er strengere regels moeten komen en steviger opgetreden dient te worden tegen rechters die de wet (artikel 44, vijfde lid 5, Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren) niet naleven en hun nevenfuncties niet opgeven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke concrete maatregelen gaat u nemen?
Ik deel de mening dat belangenverstrengeling van een rechter ontoelaatbaar is en dat het gepast is daarop te reageren met een sanctie. De zware sanctie van een disciplinair ontslag door de Hoge Raad bestaat al. Dat het niet opgeven van een nevenfunctie automatisch tot de conclusie zou moeten leiden dat er sprake is van belangenverstrengeling, gaat mij evenwel te ver. Wanneer een rechter persisteert in het niet opgeven van een nevenfunctie, daarmee deze wettelijke verplichting ontwijkend, is het wel evident dat een sanctie gepast is.
Meer in het algemeen vind ik dat de rechterlijke macht moet beschikken over een adequaat instrumentarium om bij verschillende vormen van ongeoorloofd of ongewenst gedrag passend te kunnen reageren. Daarom heb ik een wetsvoorstel in voorbereiding dat het nu nog beperkte scala aan disciplinaire en orde- en sturingsmaatregelen uitbreidt. Dit wetsvoorstel gaat – zoals toegezegd tijdens de afgelopen begrotingsbehandeling – uiterlijk 1 april 2013 in consultatie.
Deelt u de mening dat, indien blijkt dat een rechter zich ernstig schuldig heeft gemaakt aan belangenverstrengeling, het beter mogelijk moet zijn in zo'n geval een rechter te ontslaan, aangezien dan geen sprake meer is van onafhankelijke rechtspraak? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke concrete maatregelen gaat u nemen?
Zie antwoord vraag 6.
Het negeren van een rijverbod door een dronken chauffeur |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Dronken buschauffeur rijdt door na botsing» en «Dronken buschauffeur na ongeluk ontslagen»?1
Ja.
Is het waar dat een werkgever niet op de hoogte wordt gesteld van het feit dat een werknemer, die beroepsmatig in het bezit van een geldig rijbewijs moet zijn, dat rijbewijs niet meer heeft? Zo ja, waarom is dat zo? Zo nee, hoe is dit dan wel geregeld?
Ten aanzien van het verstrekken van gegevens omtrent invordering, inneming en teruggave van het rijbewijs en ontzegging van de rijbevoegdheid vermelden het Reglement Rijbewijzen, het Privacyreglement Centraal Rijbewijzen- en Bromfietscertificatenregister en het Besluit aanwijzing Stichting Waarborgfonds Motorverkeer voor ontvangen van gegevens uit het rijbewijsregister een aantal personen of instanties aan wie de Dienst Wegverkeer inlichtingen verstrekt. Werkgevers worden in al deze regelingen niet genoemd. De politie mag op grond van de Wet politiegegevens (Wpg) en het Besluit politiegegevens alleen politiegegevens verstrekken aan limitatief genoemde derden. Werkgevers staan daarbij niet genoemd.
Het Openbaar Ministerie kan op grond van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens en de daarop gebaseerde Aanwijzing Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens strafvorderlijke gegevens over verdachten of veroordeelden verstrekken aan bepaalde instanties, waaronder werkgevers in de vervoerssector. Voorwaarde hierbij is wel dat uit het strafdossier blijkt van feiten en omstandigheden die twijfels doen rijzen over het behoorlijk beroepsmatig functioneren van de verdachte of veroordeelde. Er moet van geval tot geval worden beoordeeld of er aanleiding is van deze bevoegdheid gebruik te maken.
Is het in het kader van het inlichten van een werkgever relevant of het rijbewijs door de politie is ingevorderd, door de officier van Justitie is ingenomen dan wel door de rechter de rijbevoegdheid is ontzegd? Zo ja, op welke wijze en waarom?
Als de politie een rijbewijs invordert dat wordt daarvan een proces-verbaal ingezonden naar de officier van justitie. Deze beslist over inhouding dan wel teruggave van een rijbewijs. Voor het verstrekken van gegevens die bij de politie of het Openbaar Ministerie berusten verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
Ontzeggingen van de rijbevoegdheid die zijn opgelegd door de strafrechter kunnen alleen door de voorzitter van de rechtbank aan derden worden verstrekt.
Deelt u de mening dat de bescherming van de verkeersveiligheid en de veiligheid van passagiers voorrang dient te hebben boven de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van degene van wie de rijbevoegdheid is ingevorderd, ingenomen of ontzegd? Zo ja, hoe gaat u hier gevolg aan geven? Zo nee, waarom niet?
Uitgangspunt is dat iemand waarvan het rijbewijs is ingenomen geen voertuig bestuurt. Een persoon die toch achter het stuur wordt aangetroffen begaat een misdrijf. De verkeersveiligheid, de veiligheid van passagiers en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer zijn allen belangrijke aspecten. Het Openbaar Ministerie en de rechter beoordelen in een individuele zaak wat het zwaarst moet wegen, en houden daarbij rekening met alle relevante omstandigheden. Als het Openbaar Ministerie aanleiding ziet om de werkgever in te lichten heeft het deze bevoegdheid. Zie het antwoord op vraag 2. Gelet hierop zie ik geen aanleiding om bijvoorbeeld een algemene meldplicht aan werkgevers in het leven te roepen.
Houdt de rechter bij het opleggen van een onvoorwaardelijke rijontzegging rekening met de omstandigheid dat iemand zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk en is dit belang daarmee reeds meegewogen bij het desalniettemin opleggen van de rijontzegging?
De rechter betrekt in zijn afweging bij het opleggen van een straf of maatregel onder meer de gevolgen daarvan voor de te veroordelen persoon, gelet op diens persoonlijke omstandigheden. Wanneer ter zitting de mogelijkheid van een onvoorwaardelijke rijontzegging als sanctie aan de orde komt, is het gegeven dat iemand zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk in dit verband een relevante omstandigheid.
Het bericht: “Rechter kent wet niet goed“ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Rechter kent wet niet goed»?1
Ja.
Klopt het dat er in Nederland onnodig veel mensenhandelaren op vrije voeten komen omdat rechters de wet niet voldoende kennen?
Uit onderzoek van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel blijkt dat het aantal vrijspraken in mensenhandelzaken relatief hoog is. Om onnodige vrijspraken in mensenhandelzaken te voorkomen is specialisatie en opbouw van expertise binnen de gerechten nodig. In antwoord op schriftelijke vragen van het lid Van der Steur van 28 december 20122 informeerde ik uw Kamer reeds over de nodige afspraken die in dit kader binnen het Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en rechtbanken (LOVS) zijn gemaakt. Sinds 1 januari 2013 is per gerecht de behandeling van mensenhandelzaken geconcentreerd bij een klein aantal rechters en juridisch medewerkers met expertise op dit gebied. Mensenhandelzaken die worden aangebracht door het Landelijk Parket worden afgedaan bij vier speciaal daartoe aangewezen gerechten. Daarmee is gehoor gegeven aan de aanbeveling van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel om te specialiseren binnen de rechterlijke macht.
Hoe verhoudt dit zich tot hetgeen in het regeerakkoord staat, namelijk dat mensenhandel harder bestreden zal worden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het commentaar van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel, waarin zij aangeeft dat zij in haar laatste onderzoek heeft laten zien dat er vrijspraken zijn geweest als gevolg van een gebrek aan kennis en ervaring met het betreffende wetsartikel?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich de uitspraak van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie dat het heel lastig is om een mensenhandelaar op te sporen? Deelt u de mening dat het dan erg onbevredigend is dat een dergelijke crimineel vervolgens wordt vrijgelaten door gebrek aan kennis bij rechters? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat voorkomen moet worden dat dergelijke criminelen vrijkomen door een gebrek aan kennis bij rechters. Juist om die reden is ingezet op specialisatie en expertiseopbouw binnen de Rechtspraak.
Welke maatregelen gaat u nemen om er per direct voor te zorgen dat rechters geen mensenhandelaren meer vrij laten wegens gebrek aan kennis en ervaring met het betreffende wetsartikel, maar in plaats daarvan de onlangs verhoogde straffen opleggen?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht "Openbaar Ministerie verlaat Leeuwarden" |
|
Ard van der Steur (VVD), Lutz Jacobi (PvdA), Aukje de Vries (VVD), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het krantenartikel «Openbaar Ministerie verlaat Leeuwarden»? Zo ja, klopt het dat het Openbaar Ministerie (OM) uit Leeuwarden vertrekt en dat de 60 medewerkers in de toekomst vanuit Groningen hun werk moeten doen?1
Ja, het artikel is mij bekend. De gemeente Groningen wordt de hoofdlocatie van het OM in het arrondissement Noord-Nederland, waarbij het OM aansluit bij de bestuurszetel van de Rechtbank Noord-Nederland. Medewerkers van het oude arrondissementsparket Leeuwarden krijgen als nieuwe standplaats Groningen.
Leeuwarden blijft een volwaardige justitiestad. Zittingen van de rechtbank en het Gerechtshof blijven ook in de toekomst plaatsvinden in Leeuwarden. Dit betekent dat de officieren van justitie en advocaten-generaal hiervoor in Leeuwarden aanwezig zijn. Het OM blijft robuust, zichtbaar en herkenbaar met werkplekken aanwezig in Leeuwarden.
Wat betekent dit voor de toekomst van Leeuwarden als volwaardige «justitiestad»?
Zie antwoord vraag 1.
Kan de strafsector van de rechtbank Leeuwarden volwaardig functioneren als het OM geen volwaardige vestiging meer heeft in Leeuwarden?
Bij het veranderen en vernieuwen van de organisatie van het OM staat het blijvend investeren in en het verhogen van de kwaliteit van de strafrechtspleging voorop. De doorlooptijden bij veel voorkomende criminaliteit moeten aanzienlijk verkort worden (ZSM2) en tegelijkertijd vergt de aanpak van complexe zaken meer specialisatie. Om die ambitie te kunnen realiseren gaat het OM anders werken. Bij de precieze invulling van de nieuwe werkwijze in Leeuwarden wordt maatwerk verricht in goed overleg met de rechtspraak, opdat de strafrechtspleging aldaar optimaal kan functioneren. Daartoe bezet het OM in Leeuwarden voldoende werkplekken met officieren van justitie en andere OM-medewerkers. Tussen rechtbank en OM worden goede logistieke afspraken gemaakt, onder andere over post- en dossierverkeer.
Wat voor gevolgen heeft dit voor het functioneren en de kwaliteit van de driehoek, veiligheidshuis, de versnelde afdoening van strafzaken (zsm-afdoening) en andere OM-afdoeningen in Leeuwarden?
Met de nieuwe flexibele werkwijze blijft de taakvervulling van het OM in het driehoeksoverleg in Leeuwarden ongewijzigd. Het blijft onverminderd mogelijk om in het driehoeksoverleg in Leeuwarden adequate afspraken te maken, die gericht zijn op lokaal maatwerk.
De ZSM-kamer van de hele regio Noord-Nederland is gelegen in het hoofdbureau van politie in Groningen. Vanaf alle 16 basisteams van de politieregio Noord-Nederland kan door middel van een videoverbinding contact worden gelegd met de ZSM-kamer in Groningen. Op die wijze kan de officier van justitie door middel van telehoren een verdachte direct horen en zijn beslissing bekendmaken aan de verdachte. De versnelde afdoening van strafzaken uit Friesland is daarmee geborgd, net als overigens in andere delen van Noord-Nederland. Slachtoffergesprekken zullen blijven plaatsvinden in Leeuwarden en ook de participatie door het OM in het Veiligheidshuis Leeuwarden blijft ongewijzigd.
Welke toezeggingen zijn er gedaan aan Leeuwarden en Friesland voor het behoud van Leeuwarden als volwaardige justitiestad en voor het behoud van werkgelegenheid in de regio?
Er zijn geen toezeggingen gedaan aan Leeuwarden en Friesland. Wel heb ik in de gedachtewisseling met beide Kamers over de nationale politie en de herziening van de gerechtelijke kaart toegezegd specifieke aandacht te schenken aan de werkgelegenheidseffecten in een aantal regio’s, waaronder de provincie Friesland. Zoals ik ook op 14 december 2012 in mijn brief betreffende het locatiebeleid van politie, meldkamers, rechtspraak en openbaar ministerie aan uw Kamer heb medegedeeld, heb ik in de totale afweging ook naar de werkgelegenheidseffecten in Friesland gekeken.
Verdwijnen er ook arbeidsplaatsen van het OM naar Arnhem als gevolg van de fusie tussen de hoven? Zijn er afspraken gemaakt over de verdeling van werkgelegenheid en capaciteit op dit gebied?
Ook het parket van het ressort Arnhem/Leeuwarden is in Leeuwarden robuust, zichtbaar en voor het publiek herkenbaar aanwezig. Binnen het nieuwe ressort Arnhem/Leeuwarden worden de parketten van de oude ressorten Arnhem en Leeuwarden samengevoegd, in lijn met de voorgestane concentratiegedachte binnen het OM. De standplaats van het nieuwe ressortsparket Arnhem/Leeuwarden is Arnhem. De fusie van de hoven staat los van deze samenvoeging van de ressortsparketten. Door de samenvoeging van de ressortsparketten vindt een verschuiving plaats van een deel van de werkzaamheden van Leeuwarden naar Arnhem. Voor zover sprake is van afslanking van de organisatie worden inspanningen verricht om OM-medewerkers van werk naar werk te begeleiden.
Het bericht “Hardenberg woest om taakstraf na geweld.” |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht: «Hardenberg woest om taakstraf na geweld»?1
Ja.
Is het waar dat ene J.S. (25 jaar) van de rechter een taakstraf kreeg opgelegd omdat hij een jongeman uit Hardenberg ernstig toetakelde in het uitgaansleven, waarbij het slachtoffer een gebroken kaak en een scheur in zijn schedel opliep en wekenlang alleen vloeibaar voedsel kon eten?
Door de rechter is in deze zaak een taakstraf van 120 uur opgelegd, waarvan 40 uur voorwaardelijk. Tevens is de vordering benadeelde partij toegewezen voor een bedrag van € 1293,89. Uit de letselverklaring blijkt dat het slachtoffer als gevolg van de klap zijn onderkaak op twee plaatsen heeft gebroken, een botbreuk aan de zijkant/achterkant van de schedel en een (lichte) hersenschudding heeft opgelopen.
Deelt u de mening dat het terecht is dat deze straf tot woede heeft geleid bij de burgers en dat voor een dergelijk misdrijf geen taakstraf moet kunnen worden opgelegd? Zo nee, waarom niet?
Het past mij niet om mij uit te laten over het oordeel van de rechter. Wel kan ik uw Kamer melden dat het Openbaar Ministerie hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak omdat het van mening is dat de rechter in dit geval de wetgeving inzake het beperken van de mogelijkheden om een taakstraf op te leggen voor ernstige zeden- en geweldsmisdrijven en bij recidive van misdrijven, die begin 2012 in werking is getreden, onjuist heeft toegepast.
Deelt u de mening dat de wettelijke beperking tot het opleggen van (enkel) een taakstraf (een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld en dat een ernstige inbreuk is op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad) bij ernstige zeden- en geweldsmisdrijven ontoereikend is, aangezien het bovenbedoelde misdrijf er blijkbaar niet onder viel? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat een taakstraf niet altijd een geschikte sanctie is. Ik vind dat voor bepaalde type delicten een taakstraf in het geheel niet moet worden opgelegd. Hierbij valt te denken aan plegers van ernstige zeden- en geweldsdelicten en aan recidivisten. Daarom is begin 2012 voornoemde wetgeving in werking getreden waarmee een taakstraf bij dergelijke delicten wordt uitgesloten.
Deelt u de mening dat niet valt in te zien waarom onderscheid gemaakt wordt tussen «gewone» zeden- en geweldsmisdrijven en ernstige zeden- en geweldsmisdrijven en dat zeden- en geweldsmisdrijven altijd ernstig zijn? Bent u daarom bereid deze misdrijven altijd uit te sluiten van de mogelijkheid deze te bestraffen met enkel een taakstraf? Zo nee, waarom niet?
In het Wetboek van Strafrecht is wat betreft de sanctietoepassing een balans gezocht tussen de richtinggevende rol van de wetgever en de straftoemetingsvrijheid van de rechter. De wetgever moet in algemene zin duidelijkheid bieden voor welke misdrijven de taakstraf een passende straf is. Tegelijkertijd moet de rechter voldoende ruimte worden gelaten om in het concrete geval een passende straf te bepalen, gelet op de aard en de ernst van het feit, de persoon van de dader én rekening houdend met de mogelijk verschillende strafdoelen (vergelding en de speciale en generale preventie). Verdere begrenzing van de straftoemetingsvrijheid van de rechter acht ik onnodig en onwenselijk.
Bent u bereid om eindelijk de taakstraf te schrappen als hoofdstraf nu wederom blijkt dat er onvoldoende draagvlak is in de samenleving voor de taakstraf? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar mijn antwoorden op schriftelijke vragen van de leden Brinkman, Helder en Van Klaveren van uw Kamer, in het bijzonder naar mijn antwoord op vraag 3.2
Het bericht dat Nederland laks is in de bestrijding van corruptie |
|
Sharon Gesthuizen (SP), Arnold Merkies (SP) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het kritische rapport van de organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (de OESO), waaruit blijkt dat Nederland te weinig doet aan de bestrijding van corruptie en omkoping?1
De Nederlandse aanpak van corruptie wordt momenteel geëvalueerd in drie gremia: de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), GRECO (Raad van Europa) en de Verenigde Naties (VN). Het rapport van de OESO ziet op een zeer specifieke vorm van omkoping: omkoping van buitenlandse ambtenaren in handelstransacties. In de Kamerbrief ter aanbieding van het OESO-rapport2 is aangegeven dat het kabinet ernaar streeft om na afloop van de drie evaluaties een integrale beleidsreactie over de Nederlandse corruptiebestrijding aan uw Kamer aan te bieden. Dit zal naar verwachting in het najaar van 2013 zijn. De inzet daarbij zal zijn om naar vermogen en volledig rekening houdende met Nederlandse rechtsprincipes uitvoering te geven aan de aanbevelingen die voortvloeien uit deze drie evaluaties.
Hoe is het mogelijk dat van de 22 corruptiezaken die gesignaleerd zijn er 14 in het geheel niet zijn onderzocht en er tot nu toe in geen enkele zaak een veroordeling uit is voortgekomen? Waarom laat Nederland bedrijven en personen die zich in het buitenland schuldig maken aan corruptie en omkoping hiermee wegkomen?
Het is onjuist dat Nederland bedrijven en personen die zich in het buitenland schuldig maken aan corruptie en omkoping hiermee laat wegkomen. Zo is er recentelijk de miljoenenschikking met Ballast Nedam geweest en zijn er nog een aantal zaken in onderzoek. Naar verwachting komt één daarvan dit jaar voor de rechter. Het is goed om hierbij op te merken dat strafzaken over buitenlandse omkoping uitzonderlijk ingewikkeld zijn, waardoor ze veel tijd en capaciteit vergen. Daarnaast is een belangrijke kanttekening dat de OESO zich baseert op informatie uit openbare bronnen (zoals weblogs), en daarbij indicaties dat er sprake is van buitenlandse omkoping soms zonder meer worden meegenomen als beschuldigingen. Niet alle meldingen zijn echter concreet genoeg en geven aanleiding tot een strafrechtelijke verdenking dan wel tot het instellen van strafrechtelijk onderzoek. Vermoedens die voldoende aanknopingspunten bieden worden aangebracht bij de Rijksrecherche, die deze in onderzoek neemt.
Deelt u de mening dat Nederland de (morele en juridische) plicht heeft om dergelijke zaken (signalen van corruptie en/of omkoping) te onderzoeken, alles in het werk te stellen om Nederlanders en Nederlandse bedrijven die zich hieraan schuldig maken in het buitenland en brievenbusmaatschappijen in Nederland te vervolgen en te bestraffen?
Het kabinet hecht veel belang aan zuivere internationale handel en de bestrijding van corruptie en omkoping. Vandaar dat Nederland ook het OESO-corruptieverdrag3 heeft ondertekend, waar de OESO-evaluatie uit voortkomt. Zoals vermeld in antwoord 1 zal het kabinet naar vermogen en volledig rekening houdende met Nederlandse rechtsprincipes uitvoering geven aan de aanbevelingen die voortvloeien uit de evaluaties van de OESO, de GRECO en de VN.
Deelt u de mening van de heer Van Hulten dat de internationale corruptielijstjes waarin Nederland goed scoort een vertekend beeld geven, omdat in het geval dat een Nederlands bedrijf zich aan corruptie schuldig maakt in het buitenland, dit niet leidt tot een slechtere score voor Nederland maar slechts voor het andere land? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik niet. Er zijn twee onafhankelijke indices van Transparency International (TI): de Corruption Perception Index en de Bribe Payers Index. Nederland scoort inderdaad goed op deze lijstjes. De Corruption Perception Index weerspiegelt publieke percepties van de integriteit van de overheid van een specifiek land. Omkoping van een buitenlandse ambtenaar door een Nederlands bedrijf is niet gerelateerd aan de integriteit van de Nederlandse overheid en heeft daarom inderdaad geen invloed op de score van deze index. De Bribe Payers Index geeft de percepties weer van internationale ondernemingen van de integriteit van hun internationale collega’s. Het ligt voor de hand dat die percepties wel beïnvloed worden door de mate waarin Nederlandse bedrijven zich inlaten met omkoping van buitenlandse ambtenaren.
Bent u van mening dat het bedrijfsleven het belang van het tegengaan van corruptie voldoende onderstreept? Bent u daarnaast van mening dat bedrijven in voldoende mate hun verantwoordelijkheid nemen om corruptie tegen te gaan? Hoe verhoudt zich dat tot het feit dat slechts drie van de zestien uitgenodigde bedrijven deelnamen aan de fase 3-peer-evaluatie van de uitvoering van het Verdrag inzake bestrijding van omkoping van buitenlandse ambtenaren bij internationale zakelijke transacties?
Nederlandse bedrijven zijn zich in het algemeen goed bewust van hun verantwoordelijkheid in de bestrijding van corruptie. Corruptie heeft immers grote nadelen voor het bedrijfsleven; het staat gezonde concurrentie en een betrouwbaar investeringsklimaat in de weg en kan (internationale) reputatieschade aanbrengen. Het is de verantwoordelijkheid van bedrijven om goede procedures en toezicht in hun organisatie in te stellen opdat zij voorkomen dat het bedrijf betrokken raakt in omkopingspraktijken. Hoe goed dat daadwerkelijk uitpakt in de praktijk is lastig meetbaar, zeker bij omkoping in het buitenland.
Corruptie blijft voor bedrijven vaak een erg gevoelig onderwerp om buiten de eigen gelederen over te spreken. Dat verklaart mogelijk waarom relatief weinig bedrijven ingegaan zijn op de uitnodiging deel te nemen aan de OESO-evaluatie. Wel zij hierbij vermeld dat de discussiepanels met advocaten en accountants, die zeer goed bezocht werden, het evaluatieteam alsnog een goed beeld hebben kunnen geven van de mate waarin en de wijze waarop het Nederlandse bedrijfsleven buitenlandse omkoping tegengaat.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat Nederlanders of Nederlandse bedrijven die zich in het buitenland schuldig maken aan omkoping en corruptie (ook) door Nederland worden aangepakt? Is het waar dat bij de afdeling van het Openbaar Ministerie (OM) die zich bezig houdt met internationale corruptie slechts twee officieren van justitie werken? Is uitbreiding voorzien? Zo ja, met hoeveel personen? Zo nee, waarom niet?
Op 1 januari 2013 is de nieuwe OM Aanwijzing opsporing en vervolging ambtelijke corruptie in het buitenland in werking getreden. De Aanwijzing is, naar aanleiding van de bevindingen van het OESO-evaluatieteam, aanzienlijk aangescherpt. Dit om, onder andere, te voorkomen dat gevallen van buitenlandse omkoping vanwege het internationale karakter en complexiteit niet worden aangepakt.
In de Aanwijzing wordt melding gemaakt van de landelijk coördinerend officier van justitie voor corruptie, die werkzaam is bij het Landelijk Parket (OM). Deze officier van justitie wordt in zijn werkzaamheden ondersteund door een senior parketsecretaris. Hierbij moet worden benadrukt dat dit een coördinerende functie betreft; strafzaken waarin (mogelijk) sprake is van buitenlandse omkoping kunnen en worden ook toegewezen aan andere officieren van justitie met de benodigde kennis en expertise.
Ik treed voorts in overleg met het OM om te bezien hoe met de huidige beschikbare middelen de aanpak van personen en bedrijven die zich schuldig maken aan buitenlandse omkoping, geoptimaliseerd kan worden. De uitkomst hiervan zal worden verwerkt in de integrale beleidsreactie.
Wanneer verwacht u dat de 150 extra opsporingsambtenaren bij de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) in dienst treden? In hoeverre zal deze maatregel leiden tot meer onderzoek en meer vervolging?
De 150 extra opsporingsambtenaren worden dit jaar gefaseerd geworven en zullen vermoedelijk allen per 1 januari 2014 in dienst zijn. De uitbreiding ziet primair op witwasonderzoeken. Ik verwacht dat deze uitbreiding vanaf 2017 zal leiden tot ongeveer 22 omvangrijke, complexe en internationale witwasonderzoeken per jaar, die voor vervolging aan het OM kunnen worden aangeboden. In de daaraan voorafgaande jaren wordt dat opgebouwd van ongeveer 10 onderzoeken in 2015 en 20 onderzoeken in 2016.
Gaat u maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat ook de zogenaamde brievenbusmaatschappijen in Nederland beter in de gaten worden gehouden, dat zij in Nederland strafrechtelijk aansprakelijk zijn en dat er ook daadwerkelijk opgespoord en vervolgd zal worden in voorkomende gevallen, zoals de OESO expliciet aanbeveelt? Zo ja, welke?
Indien een entiteit volgens het civiele recht aan te merken valt als een Nederlandse rechtspersoon, kan deze in beginsel in Nederland vervolgd worden voor gedragingen elders gepleegd, ongeacht de mate van activiteit in Nederland. Wel zal sprake moeten zijn van een aantal voorwaarden zoals strafbaarheid, rechtsmacht en toerekenbaarheid van de gedraging aan de rechtspersoon in kwestie. Vooralsnog zie ik in de Nederlandse wetgeving betreffende strafrechtelijke aansprakelijkheid van rechtspersonen en rechtsmacht voor in het buitenland gepleegde feiten geen belemmeringen om Nederlandse rechtspersonen te vervolgen voor strafbare gedragingen in het buitenland. Ik zie dan ook geen aanleiding bepaalde rechtspersonen te weren, uiteraard voor zover deze voldoen aan alle in Nederland geldende oprichtingsvereisten. Dat neemt niet weg dat er in de praktijk allerlei knelpunten kunnen spelen, die inherent zijn aan het optreden tegen delicten die (ver) buiten eigen land plaatsvinden. Of er strafrechtelijk onderzoek en eventueel strafrechtelijke vervolging wordt ingesteld wordt bepaald door het OM met gebruikmaking van het opportuniteitsbeginsel.
Is het gegeven dat een meerderheid van de 22 beschuldigingen betrekking heeft op brievenbusmaatschappijen en het gegeven dat het voor het OM in veel gevallen moeilijk is om brievenbusmaatschappijen te vervolgen omdat deze vaak geen lijfelijke vertegenwoordiging in Nederland hebben, reden om brievenbusmaatschappijen te weren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Wat is uw puntsgewijze reactie op de aanbevelingen van de OESO in het rapport op de pagina’s 51–53?2
Voor de wijze waarop opvolging wordt gegeven aan de aanbevelingen uit de OESO-evaluatie, alsmede aanbevelingen die voortvloeien uit de nog lopende GRECO- en VN-evaluaties, verwijs ik naar de aankomende integrale beleidsreactie. Op dit moment kunnen reeds de volgende ontwikkelingen worden genoemd:
Bent u voornemens de aanbevelingen van fase twee die vooralsnog niet zijn uitgevoerd, alsnog uit te voeren? Zo ja, wanneer kan de Kamer wetsvoorstellen hieromtrent tegemoet zien? Indien nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u aangeven waarom de Nederlandse autoriteiten in Case #1 geen aanvullende informatie ontvingen uit het betreffende land na herhaaldelijk te hebben verzocht om deze informatie? Hoe frequent doet zich de situatie voor waarin Nederland een ander land om informatie verzoekt, maar het betreffende land niet aan dit verzoek voldoet? Welke andere moeilijkheden doen zich voor bij situaties waarin Nederland een ander land om informatie verzoekt dan wel wordt verzocht om informatie door een ander land?
Voor de aanpak van ambtelijke corruptie in het buitenland is samenwerking op internationaal niveau van groot belang. Hoe de samenwerking in de praktijk verloopt, verschilt per strafrechtelijk onderzoek. In het geval van Case #1 is geen specifieke reden aan te duiden waarom de Nederlandse autoriteiten geen aanvullende informatie hebben ontvangen. Het komt slechts incidenteel voor dat een land waaraan een verzoek om informatie wordt gedaan hieraan niet voldoet. Dat ligt dan veelal aan interne procedures en bevoegdheidsverdelingen, waardoor rechtshulpverzoeken niet of pas na lange tijd worden behandeld. In die gevallen probeert Nederland door herhaalde navraag de voortgang van een verzoek te waarborgen. Inkomende verzoeken worden eveneens doorgaans uitgevoerd. Wettelijke weigeringsgronden, zoals een dubbele of politieke vervolging, doen zich zelden voor. Nederland blijft investeren in de internationale samenwerking en beoogt een structurele verbetering in samenwerking op internationaal niveau. Mede met het oog daarop is Aanwijzing opsporing en vervolging ambtelijke corruptie in het buitenland aangescherpt met ingang van 1 januari 2013.
De berichten ‘Lagere straffen snelrecht Den Haag’ en ‘Lage straffen voor incidenten tijden Oud en Nieuw’ |
|
Ard van der Steur (VVD), Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Lagere straffen snelrecht Den Haag»1 en «Lage straffen voor incidenten tijdens Oud en Nieuw»?2
Ja.
Hoeveel incidenten betreffende geweld tegen hulpverleners hebben zich voorgedaan tijdens de laatste jaarwisseling en van welke ernst waren deze incidenten?
Op 14 januari 2013 zond ik uw Kamer het «Landelijk beeld jaarwisseling 2012–2013», met daarin gedetailleerde gegevens over het aantal gevallen van geweld tegen hulpverleners, uitgesplitst naar belediging, bedreiging, openlijke geweldpleging, mishandeling en (poging tot) zware mishandeling of dood door schuld. Kortheidshalve verwijs ik u naar de tabellen 4a en 4b in deze rapportage.3 Gelijktijdig met de antwoorden op de onderhavige vragen stuur ik uw Kamer een actualisatie van de in mij eerdere brief verstrekte cijfers.
Hoeveel incidenten zijn door middel van een Openbaar Ministerie-afdoening (OM-afdoening) en/of transactie afgedaan? Is in die gevallen ook een sanctie van 200% opgelegd dan wel geaccepteerd?
Gedurende de afgelopen jaarwisseling zijn in totaal 732 personen aangehouden voor een misdrijf dat verband hield met de jaarwisseling. Van de 732 zaken zijn inmiddels 485 zaken beoordeeld door de officier van justitie. In 174 van die reeds beoordeelde zaken is besloten tot een OM-strafbeschikking, een transactie of een voorwaardelijk sepot. Bij de beoordeling van deze zaken is consequent rekening gehouden met de BOS/Polaris-richtlijnen en de daarin vastgelegde verhoging met 200% indien sprake is van geweld tegen een hulpverlener. Of alle betrokkenen de verhoogde boete hebben geaccepteerd kan gelet op de betalingstermijnen nog niet worden vastgesteld.
Zijn de incidenten die aan de rechter zijn, dan wel worden, voorgelegd zoveel mogelijk afgehandeld door middel van toepassing van supersnelrecht dan wel snelrecht?
Ja. Zaken die zich daarvoor lenen zijn zo veel mogelijk via supersnelrecht of snelrecht afgedaan. In 215 van de reeds door de officier van justitie beoordeelde zaken heeft deze besloten om de verdachte te dagvaarden. 16 zaken zijn inmiddels afgedaan in het kader van supersnelrecht; 16 andere zaken zullen worden behandeld op «gewone« snelrechtzittingen. Daarnaast zullen 48 zaken worden behandeld op een zogenaamde themazitting. De overige 132 zaken zullen op reguliere zittingen worden behandeld, omdat deze zich niet leenden voor (super)snelrecht.
Is het waar dat het OM een strafeis van 200% heeft ingesteld in de zaken waarin verdachten zich moesten verantwoorden voor gevallen van geweld tegen hulpverleners? Is het waar dat de rechter die verhoogde strafeis niet altijd volgt? Wat zijn daarvan de redenen?
Ja. Een rechter kan een lagere straf opleggen als de omstandigheden van het geval of de persoon van de dader daartoe aanleiding geven.
Vormen de in de aangehaalde berichten genoemde uitspraken van de rechtbank ’s-Gravenhage een afspiegeling van een landelijk beeld of beperkt het niet volgen van de 200%-eis zich tot de Haagse rechtbank?
In de eerste week van januari 2013 hebben in totaal 16 verdachten zich voor de supersnelrechter moeten verantwoorden. Van deze 16 zaken resulteerden 12 in een veroordeling en zijn 3 door de rechter aangehouden omdat er nog getuigen moesten worden gehoord. In één zaak werd de verdachte vrijgesproken. In 8 van de 12 zaken waarin de rechter tot een veroordeling kwam, betrof die veroordeling een (voorwaardelijke) gevangenisstraf, variërend van enkele dagen tot 10 weken. In vijf zaken was het vonnis van de rechter conform eis van het OM. Het OM is in beroep gegaan tegen de beslissing van de Haagse Rechtbank in de overige drie zaken. In twee daarvan legde het Hof net als de politierechter werkstraffen op. In één zaak heeft het Hof hoger gevonnist, en vrijwel conform de oorspronkelijke eis vier weken gevangenisstraf opgelegd, waarvan twee weken voorwaardelijk. Niet kan worden gesteld dat de uitspraken van de Haagse rechtbank significant afweken van andere rechtbanken, nu de meeste (te weten 10) zaken voor de rechtbank in Den Haag hebben gediend, 4 zaken voor de rechtbank te Utrecht en 2 zaken voor de rechtbank te Rotterdam.
Betekenen de aangehaalde uitspraken dat bestraffing via de rechter voor verdachten van geweldpleging tegen hulpverleners gunstiger uitpakt dan bestraffing via een OM-afdoening en/of een transactie?
Nee. Zowel het OM als de rechter houden bij hun beslissing rekening met de persoon van de dader en omstandigheden waaronder het feit is gepleegd.
Komt de lagere bestraffing voort uit de keuze voor de toepassing van (super)snelrecht? Zo ja, welke aanpassing acht u dan wenselijk om ervoor te zorgen dat geweld tegen hulpverleners toch snel wordt bestraft, terwijl tevens een hogere strafoplegging kan worden verzekerd?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat een pleger van fysiek geweld tegen een hulpverlener, die zich naar de aard van zijn functie niet kan onttrekken aan de geweldpleging, streng dient te worden bestraft, omdat hiermee een afschrikwekkende functie uitgaat van de bestraffing en dat daarmee dus het voor de hulpverlenende instanties noodzakelijke gezag ontstaat?
Er is helaas nog steeds sprake van geweld tegen werknemers met een publieke taak. Dat is onacceptabel. Pas als alle agenten, brandweerpersoneel, ambulancemedewerkers en andere medewerkers met een publieke taak hun werk onbelemmerd kunnen doen, is er reden tot tevredenheid. Hiertoe dient het programma Veilige Publieke Taak, dat een dadergericht karakter kent met elkaar versterkende kernelementen, het stellen van grenzen, het vergroten van de pakkans en het geven van een verzekerde (lik-op-stuk) reactie door werknemers, werkgevers, politie en openbaar ministerie. Het (super)snelrecht is een van de instrumenten die hierbij worden toegepast. Voor geweld tegen medewerkers met een publieke taak is naar mijn mening een verhoogde strafmaat op zijn plaats. Daarom zal het OM in dit soort zaken de strafeisen blijven verhogen met 200%.
Wat bent u van plan om te doen om ervoor te zorgen dat geweld tegen hulpverleners toch op passende wijze kan worden bestraft? Kunt u toezeggen dat geweld tegen een hulpverlener voortaan conform de 200%-lijn zal worden bestraft?
Zie antwoord vraag 9.
De berichten “Werkstraf in plaats van tien weken cel”, “Oudjaarstuig lacht om straf”, en “Hufters overal buitensluiten” |
|
Lilian Helder (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Werkstraf in plaats van tien weken cel», «Oudjaarstuig lacht om straf», en «Hufters overal buitensluiten»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het door u zo bejubelde (super)snelrecht nu de rechters veel lagere straffen opleggen dan door het Openbaar Ministerie worden geëist?
In de eerste week van januari 2013 hebben in totaal 16 verdachten zich voor de supersnelrechter moeten verantwoorden. Van deze 16 zaken resulteerden 12 in een veroordeling en zijn 3 door de rechter aangehouden omdat er nog getuigen moesten worden gehoord. In één zaak werd de verdachte vrijgesproken. In 8 van de 12 zaken waarin de rechter tot een veroordeling kwam, betrof die veroordeling een (voorwaardelijke) gevangenisstraf, variërend van enkele dagen tot 10 weken. In vijf zaken was het vonnis van de rechter conform eis van het OM. Het OM is in beroep gegaan tegen de beslissing van de Haagse Rechtbank in de overige drie zaken. In twee daarvan legde het Hof net als de politierechter werkstraffen op. In één zaak heeft het Hof hoger gevonnist, en vrijwel conform de oorspronkelijke eis vier weken gevangenisstraf opgelegd, waarvan twee weken voorwaardelijk.
Deelt u de mening dat dit een schoffering is van de politieagenten die dit tuig arresteren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het opleggen van lagere straffen ook geen enkele preventieve werking heeft, waardoor ook de hulpverleners in de steek worden gelaten? Zo nee, waarom niet?
Nee, het feit dat in een aantal zaken de door de rechter opgelegde straffen lager waren dan door het OM geëist wil niet zeggen dat er geen enkele preventieve werking van uit gaat. Het is aan de rechter om, rekening houdend met de concrete omstandigheden van het geval, een passende straf op te leggen. In een aantal gevallen is het OM in hoger beroep gegaan.
Deelt u de mening dat dit tuig, dat de Oudejaarsnacht voor iedereen verpest, strenger gestraft moet worden? Zo nee, waarom niet?
Ja. Om deze reden verhoogt het OM consequent de strafeisen in zaken die zijn begaan tijdens evenementen, waaronder de jaarwisseling, met 75% en in het geval van geweld tegen medewerkers met een publieke taak met 200%.
Deelt u de mening dat de enige juiste straf een straf is die er voor zorgt dat het tuig het de volgende keer wel uit het hoofd laat om een misdrijf te plegen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind dat forse straffen op hun plaats zijn voor geweld tegen hulpverleners en misdragingen gepleegd tijdens de jaarwisseling. Daarom gelden hiervoor de verhoogde strafeisen. Het is verder aan het OM en de rechter om, rekening houdend met de persoon van de dader en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, te bepalen welke straf(eis) in een concreet geval passend is. Een taakstraf is daarbij een mogelijkheid. Wat betreft de suggestie over het dragen van een roze overall tijdens het uitvoeren van een taakstraf verwijs ik naar het antwoord van de toenmalige Staatssecretaris van Justitie op eerdere vragen hierover (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2008–2009, nr. 2953).
Deelt u de mening dat het in dat kader, naast een hoge celstraf, een goede straf zou zijn als het tuig de bermen en parken dient schoon te maken, gekleed in een roze overall, omdat dit er wel voor zorgt dat het geen tweede keer meer gebeurt dat ze over de schreef gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
De schikking van het Openbaar Ministerie met Ballast Nedam |
|
Jan de Wit |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over de schikking die het Openbaar Ministerie (OM) heeft getroffen met het bedrijf Ballast Nedam?1
De bedoelde hoge transactie houdt in dat twee dochtervennootschappen van Ballast Nedam de voor de geconstateerde strafbare feiten maximale geldboete betalen en dat het wederrechtelijk verkregen voordeel tot een bedrag van 15,7 miljoen wordt ontnomen. Het transactievoorstel is conform de Aanwijzing hoge en bijzondere transacties aan mij ter instemming voorgelegd. Ik ben van oordeel dat deze hoge transactie in dit bijzondere geval, na afweging van alle belangen, een passende afdoening vormt, te meer nu de maximale boete overeen is gekomen. Ik wijs er verder op dat aan een rechtspersoon slechts een financiële sanctie kan worden opgelegd.
Het onderzoek naar derden wordt voortgezet en Ballast Nedam heeft toegezegd haar medewerking aan het doorlopende onderzoek te zullen verlenen. Het enkele feit van deze schikking betekent niet dat er in dit onderzoek geen openbare verantwoording voor de strafrechter zal plaatsvinden.
Acht u het gewenst dat het betreffende bedrijf er vanaf komt met een bedrag van € 17 mln. en zich niet in het openbaar hoeft te verantwoorden voor de rechter, vooral nu het om een omvangrijke zaak gaat en het OM momenteel verscheidene bedrijven, eveneens verdacht van omkoping, onderzoekt? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 1.
Bestaat het gevaar dat het OM door de handelwijze in deze zaak op grond van het principe «gelijke monniken gelijke kappen» zichzelf als het ware verplicht om in de andere zaken eveneens te schikken? Zo nee, waarom niet?
Nee. Aan deze hoge transactie kunnen voor toekomstige gevallen geen rechten worden ontleend. Voor elke transactie geldt dat deze, gelet op de concrete omstandigheden van het geval, een passende afdoening moet vormen. Voor hoge transacties geldt deze eis des te sterker. In de Aanwijzing hoge en bijzondere transacties is daarom het uitgangspunt «dagvaarden, tenzij» opgenomen. Door verschillende omstandigheden kan evenwel een hoge transactie een passende afdoening vormen. In alle gevallen is sprake van maatwerk. Dat maakt dat in elke zaak opnieuw naar de omstandigheden van dat geval een afweging moet worden gemaakt. In mijn brief van 29 juni 2011 aan uw Kamer (Kamerstukken II, vergaderjaar 2010–2011, 29 911, nr. 53) ben ik uitvoerig ingegaan op de achtergronden van de hoge transactie en de factoren die een rol kunnen spelen bij de aanbieding van een hoge transactie.
Hoe kijkt u aan tegen de consequentie van deze schikking, te weten dat de samenleving nimmer de ware feiten omtrent deze omkoping zal vernemen?
Zie antwoord vraag 1.
Is deze schikking niet des te meer ongewenst nu als gevolg daarvan ook omtrent de betrokkenheid van een Nederlandse provinciale bestuurder bij deze omkopingszaak nimmer helderheid zal ontstaan?2
De strafrechtelijke vervolging van de bedoelde Nederlandse ambtsdrager is als gevolg van de buitengerechtelijke afdoening met Ballast Nedam niet beëindigd. De zaak tegen de Nederlandse ambtsdrager en de andere hoofdverdachten wordt op een openbare zitting behandeld.
Bent u bereid met het OM opnieuw te overleggen over de wenselijkheid van schikkingen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen aanleiding om met het OM opnieuw te overleggen over de wenselijkheid van schikkingen. Elke hoge transactie die aan mij ter instemming wordt voorgelegd zal ik beoordelen met inachtneming van de kaders van de Aanwijzing hoge transactie, zoals nader uiteengezet in mijn hiervoor aangehaalde brief van 29 juni 2011.
De toenemende onrust binnen de rechterlijke macht |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat inmiddels honderden rechters het manifest tegen de uitholling van de rechtspraak steunen?1 Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Ja. Dat rechters de zorgen die bij hen leven naar voren brengen om hierover het gesprek aan te gaan, zie ik als een teken van hun grote betrokkenheid bij het bijzondere werk dat zij doen. De Raad voor de rechtspraak gaat deze dialoog aan.
Kunt u de Kamer voor 1 januari 2013 informeren over de uitkomsten van het gesprek tussen de raadsheren en de Raad voor de Rechtspraak en de maatregelen die worden genomen om de geuite zorgen van de raadsheren weg te nemen?
De Raad voor de rechtspraak heeft mij kort verslag gedaan van het gesprek dat op vrijdag 21 december 2012 heeft plaatsgevonden met de initiatiefnemers van het manifest. In het gesprek, dat in een goede, constructieve sfeer is verlopen, zijn de drie hoofdthema’s uit het manifest aan de orde geweest. Het gesprek had vooral een verkennend karakter en heeft daarom nog geen definitieve conclusies opgeleverd. De Raad wil de dialoog graag voortzetten, eerst met een oriënterende ronde langs alle gerechten in januari en vervolgens met een discussieronde in het voorjaar.
Herinnert u zich uw antwoord tijdens het mondelinge vragenuur van 18 december 2012 waarin u heeft aangegeven dat, indien daartoe aanleiding bestaat, u bereid bent tot een gesprek?
Ja.
Bent u nu, gezien de toenemende onrust bij rechters en tevens vanuit uw verantwoordelijkheid als minister, bereid om op korte termijn ook zelf met de rechters in gesprek te gaan over de kwaliteit van de rechtspraak? Zo ja, wanneer? Kunt u de Kamer daar binnen een week na uw gesprek met de raadsheren over informeren? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het in de eerste plaats een taak voor de Raad voor de rechtspraak om het gesprek aan te gaan met de rechters en raadsheren die hun zorgen hebben geuit.
De Raad vult deze taak in met een oriënterende ronde en een discussieronde. Ik zal dat volgen en mij daarover laten informeren. Als er aanleiding toe is zal ik het gesprek hierover aangaan.
Overigens heb ik tijdens werkbezoeken in het land regelmatig contact met rechters en raadsheren van diverse gerechten. Tijdens deze werkbezoeken hoor ik wat er bij hen leeft en ga ik het gesprek aan.
Kunt u de Kamer voor 15 januari 2013 een brief doen toekomen waarin u uiteenzet op welke wijze u zult waarborgen dat de kwaliteit in de rechtspraak, zoals u dat ook zelf tijdens het mondelinge vragenuur heeft verwoord, maatgevend blijft en het niet aflegt tegen productie-eisen?
Gelet op het voornemen van de Raad een oriënterende ronde en een discussieronde te houden, wil ik eerst de resultaten van die rondes afwachten, waarna ik op zo kort mogelijke termijn uw Kamer zal informeren.
De kwaliteit van de rechtspraak in relatie tot de productie zal ook aan de orde komen in de brief over het programma Kwaliteit en Innovatie die ik in februari 2013 aan uw Kamer zal zenden en in de brief met scenario’s van de rechtspraak die ik heb toegezegd voorafgaande aan de Voorjaarsnota.
Het te laag vaststellen van de beslagvrije voet door deurwaarders en overheidsinstanties |
|
Carola Schouten (CU) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Deurwaarder te streng bij beslaglegging»?1
Ja.
Onderschrijft u de conclusies van de Nationale ombudsman dat de beslagvrije voet onder andere door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en de Sociale Verzekeringsbank (SVB) vaak te laag wordt vastgesteld en dat burgers hierdoor onnodig dieper in de financiële problemen komen? Zo nee, waarom niet?
De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (V en J) en ik vinden dat mensen in hun levensonderhoud moeten kunnen voorzien. Daarom achten wij het van belang dat de inkomenswaarborg in de vorm van de beslagvrije voet wordt gehandhaafd.
Schuldeisers, waaronder ook het UWV en de SVB begrepen, moeten op het moment dat zij overgaan tot beslaglegging of andere invorderingsmaatregelen treffen de geldende wet- en regelgeving in acht nemen. Het UWV en de SVB hebben mij laten weten zich niet te herkennen in de uitspraak uit het bericht «Deurwaarder te streng bij beslaglegging» dat zij de beslagvrije voet vaak te laag vaststellen. Overigens geldt dat de beslagleggende partij verantwoordelijk is voor het berekenen van de beslagvrije voet. Dit geldt ook als door een andere partij wordt beslag gelegd op een uitkering die door het UWV of de SVB wordt verstrekt.
Uit het onderzoek van de Nationale ombudsman en het onderzoek «Paritas Passé, debiteuren en crediteuren in de knel door ongelijke incassobevoegdheden» blijkt dat de handhaving van de beslagvrije voet in de uitvoeringspraktijk complex en weerbarstig is. De staatssecretaris van V en J en ik verwachten begin 2013 met de door de Tweede Kamer gevraagde kabinetsreactie op het onderzoek Paritas Passé te komen.
Kunt u een inschatting maken bij hoeveel mensen de beslagvrije voet te laag wordt vastgesteld? Heeft u er zicht op hoeveel mensen hier bezwaar tegen maken en hoeveel mensen door een te laag vastgestelde beslagvrije voet in de problemen komen?
Er is geen registratie waarin ten laste van een schuldenaar gelegde beslagen en/of daarmee vergelijkbare invorderingsmaatregelen worden geadministreerd. Het is voor mij dan ook niet mogelijk om een inschatting te maken bij hoeveel mensen de beslagvrije voet te laag wordt vastgesteld.
Deelt u de mening dat overheidsinstanties zoals het UWV en de SVB op de juiste wijze met de berekening van de beslagvrije voet moeten omgaan? Wilt u afspraken maken met het UWV en de SVB om zo min mogelijk uit te gaan van vaste percentages voor het berekenen van de beslagvrije voet en in plaats daarvan een individuele berekening te maken? Bent u bereid om het UWV en de SVB bij beslagleggingen in hun communicatie naar burgers toe duidelijker te laten aangeven wat de regels over de beslagvrije voet zijn, hoe de beslagvrije voet in de individuele situatie is berekend en dat burgers bezwaar tegen de vastgestelde beslagvrije voet kunnen maken? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, moeten alle beslagleggende partijen, waaronder ook het UWV en de SVB, de beslagvrije voet berekenen conform de daarvoor geldende wettelijke normen. Anders dan door de vraagsteller wordt verondersteld, gaan het UWV en de SVB niet uit van vaste percentages maar maken zij een individuele berekening. Daartoe wordt informatie uitgevraagd bij de schuldenaar. Als de gevraagde informatie niet, niet juist of niet volledig wordt verstrekt, dan kan het gevolg zijn dat de beslagvrije voet niet juist wordt berekend of als gevolg van het ontbreken van gegevens op nihil wordt gezet.
Het UWV en de SVB verstrekken op gepaste momenten informatie aan hun cliënten over het toepassen van de beslagvrije voet en geven daarbij ook aan wat de schuldenaar moet doen als hij het niet eens is met de toegepaste beslagvrije voet. Het UWV en de SVB hebben aangegeven het invorderingstraject op het punt van behoorlijke voorlichting te bezien en aan te passen waar nodig. Daaronder valt ook de communicatie over de beslagvrije voet.
Ziet u tevens een rol weggelegd voor de gemeenten om de informatievoorziening aan burgers over de beslagvrije voet te verbeteren, aangezien gemeenten met de Wet gemeentelijk schuldhulpverlening de lokale verantwoordelijkheid hebben gekregen voor de schuldhulpverlening? Bent u bereid om de problemen van het te laag vaststellen van de beslagvrije voet bij de gemeenten onder de aandacht te brengen, zodat zij hun cliënten er op kunnen wijzen? Zo nee, waarom niet?
Met de inwerkingtreding van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening op 1 juli 2012, is integrale schuldhulpverlening een wettelijke taak van gemeenten. Het voorkomen van problematische schulden (preventie) maakt daar onderdeel van uit. Voorlichting over de beslagvrije voet kan helpen om mensen bewust te maken van het minimumbedrag waarop zij recht hebben, waardoor het risico op (nieuwe) financiële problemen wordt verkleind. Ik zal dit onder de aandacht brengen van gemeenten via de verzamelbrief.
Kunt u zich vinden in de reactie van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) dat de centrale regie ontbreekt omdat zonder afstemming zorgverzekeraars beslag kunnen leggen op de zorgtoeslag en verhuurders op de huurtoeslag? Bent u bereid om de regie over de invorderingen weer op één centrale plek te leggen? Zo nee, waarom niet? Hoe gaat u dan zorgen dat de regie wordt gewaarborgd?
In de praktijk kan het voorkomen dat gelijktijdig meerdere beslagen worden gelegd op dezelfde of verschillende inkomensbronnen zonder dat de beslagleggende partijen dit van elkaar weten. Deze problematiek wordt ook aan de orde gesteld in het hiervoor genoemde onderzoek Paritas Passé. Het antwoord op deze vraag zal worden betrokken bij de kabinetsreactie op dit onderzoek.
Deelt u de conclusie van de KBvG dat de regelgeving over de berekening van de beslagvrije voet te ingewikkeld is? Overweegt u om de regelgeving over de berekening van de beslagvrije voet te vereenvoudigen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Het genoemde onderzoek signaleert diverse uitvoeringsproblemen in de praktijk van de berekening en handhaving van de beslagvrije voet. Ook de KBvG heeft aandacht gevraagd voor de berekening van de beslagvrije voet en de mogelijke vereenvoudiging daarvan, bijvoorbeeld door de regie op een centrale plek neer te leggen en daar de berekening te laten plaatsvinden. Het antwoord op deze vraag hangt sterk samen met de vorige vraag en zal ook worden betrokken bij de kabinetsreactie op dit onderzoek.
Het te laag vaststellen van de beslagvrije voet door onder andere deurwaarders |
|
Sjoerd Potters (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht op de website van de Nationale Ombudsman van 20 november 2012, waarin staat dat naar zijn oordeel deurwaarders en overheidsinstanties de beslagvrije voet te laag vaststellen?
Ja.
Onderschrijft u de stellingname dat deurwaarders de beslagvrije voet te laag vaststellen? Wat vindt u van het oordeel van de Nationale Ombudsman? Welke maatregelen bent u voornemens te nemen om te voorkomen dat dit blijft voorkomen?
Ik onderschrijf dat ook voor schuldenaren een bestaansminimum te allen tijde moet worden gegarandeerd. Ik acht het dan ook van belang dat de waarborg in de vorm van de beslagvrije voet wordt gehandhaafd.
Op basis van gegevens zoals de samenstelling van het huishouden, inkomsten en uitgaven (vooral woonlasten en ziektekosten) kan de gerechtsdeurwaarder op goede wijze de beslagvrije voet berekenen. Deze gegevens zullen doorgaans van de schuldenaar moeten komen; zijn of haar medewerking is onontbeerlijk voor een correcte berekening van de beslagvrije voet. Dit betekent enerzijds dat de gerechtsdeurwaarder duidelijk om de vereiste informatie dient te vragen. Recent heeft de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) een juridische bijsluiter ontwikkeld die zonder juridisch jargon aan de schuldenaar duidelijk maakt wat er van hem of haar wordt verwacht. Anderzijds is het aan de schuldenaar om tijdig na het door de gerechtsdeurwaarder gedane verzoek de gevraagde informatie te verschaffen, zodat de gerechtsdeurwaarder de juiste berekening maken kan.
Ontbreken de bij de schuldenaar opgevraagde gegevens, dan zal de gerechtsdeurwaarder de beslagvrije voet moeten schatten. Bij het ontbreken van de partnergegevens zal hij op grond van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de beslagvrije voet moeten halveren. Als de schatting te laag uitvalt, heeft de schuldenaar de gelegenheid om correctie te verzoeken onder overlegging van de voor een correcte vaststelling van de beslagvrije voet benodigde gegevens. Ik roep schuldenaren dan ook op om op te komen voor hun beslagvrije voet door tijdig de door de gerechtsdeurwaarder gevraagde gegevens te verschaffen dan wel correctie te vragen van een al vastgestelde beslagvrije voet.
Om het werk van gerechtsdeurwaarders gemakkelijker te maken en hen beter in staat te stellen de beslagvrije voet te berekenen, ben ik met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de KBvG in overleg. Het gaat daarbij onder andere over de haalbaarheid van een register waarin in ieder geval alle ten laste van een schuldenaar gelegde beslagen worden geregistreerd. Dit kan leiden tot een beter inzicht in de aflossingscapaciteit van de schuldenaar, en was een van de aanbevelingen uit het rapport «Paritas Passé» van eerder dit jaar. Over de uitkomsten van dit overleg zal uw Kamer naar verwachting begin volgend jaar worden bericht in het kader van de kabinetsreactie op het genoemde rapport.
Bent u bereid dit onderwerp te bespreken met de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders en de Kamer over de uitkomst van dat overleg te informeren? Op welke termijn mag de Kamer de uitkomst van dat gesprek vernemen?
Zie antwoord vraag 2.
Uitlatingen van de staatssecretaris over de dood van een verdachte van inbraak |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw publieke uitlatingen over de dood van een verdachte van inbraak in het Noord-Brabantse Diessen? Wat bedoelt u er precies mee dat dit sterfgeval een inbrekersrisico is?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 1 van het lid Kooiman (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 297).
Is het waar dat u zich publiekelijk heeft uitgelaten over de schuldvraag in dit incident? Zo ja, hoe verhouden zich uw uitlatingen tot de ruimte die de strafrechter heeft om in deze individuele strafzaak tot een juridisch juist en rechtvaardig strafrechtelijk oordeel te komen? Vindt u ook niet dat u voor uw beurt heeft gesproken en daarmee op onaanvaardbare wijze de beoordelingsvrijheid van de rechterlijke macht heeft geschonden?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 2 van het lid Kooiman (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 297).
Wat kunnen de potentiële gevolgen zijn van uw uitlatingen? Deelt u de mening dat uw uitlatingen kunnen worden opgevat als een apologie voor en misschien zelfs als een aanmoediging tot strafwaardig gedrag en daardoor aangemerkt zou kunnen worden als een overtreding van artikel 131 van het Wetboek van Strafrecht?
Ik verwijs naar het antwoord op de vragen 3 en 4 van het lid Kooiman (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 297).
Heeft u spijt van uw uitlatingen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 6 van het lid Kooiman (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 297).
Bent u bereid om met serieuze maatregelen ter vergroting van de veiligheid en bescherming van eigendommen te komen of volstaat u ermee dat feitelijk burgers aan zichzelf en het recht van de sterkste zijn overgeleverd?
Om te voorkomen dat mensen slachtoffer worden van een overval of inbraak is het van groot belang dat mensen zelf preventieve maatregelen nemen om hun eigendommen te beschermen. Mochten burgers onverhoopt toch slachtoffer worden van zo’n misdrijf dan kunnen zij erop rekenen dat politie en OM dit voortvarend zullen onderzoeken. Misdrijven als bovengenoemde zijn aangemerkt als «high impact crime» en hebben landelijk opsporingsprioriteit. Ik onderschrijf dan ook niet de suggestie dat burgers zijn overgeleverd aan zichzelf en het recht van de sterkste.
De uitspraken van de staatssecretaris over de dood van een inbreker |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat bedoelt u precies met uw reactie op het geweldsincident in Diessen dat de dood van de vermoedelijke dader een inbrekersrisico betreft?1 Kunt u uw uitlatingen toelichten?
Ik bedoelde daarmee dat iemand die in het huis van een ander inbreekt daarmee een risico neemt. De bewoner van een huis kan en mag zich verdedigen tegen de dreiging die van een inbreker uitgaat. Daarbij dienen uiteraard wel proportionaliteit en subsidiariteit in acht te worden genomen.
Waarom heeft u nu al zo duidelijk een standpunt ingenomen? Was het niet beter geweest niet te reageren op dit geweldsincident, nu nog onduidelijk is wat er precies gebeurd is en hiernaar door justitie onderzoek wordt verricht?
Ik heb op een moment dat dit onderwerp actueel was in algemene zin sympathie willen uitspreken voor mensen die ongewild met inbrekers geconfronteerd worden en die zich verdedigen tegen de dreiging waarmee zij geconfronteerd worden. Ik heb geen oordeel gegeven over het specifieke incident in Diessen. Dat oordeel is ook niet aan mij, maar aan de rechter.
Deelt u de mening dat er een verschil is tussen zelfverdediging, zoals geregeld in de wet, en het kiezen van eigenrichting, wat kan leiden tot extra slachtoffers? Op welke wijze dragen uw opmerkingen bij aan het maken van dit noodzakelijke onderscheid en het voorkomen van slachtoffers?
Mijn opmerkingen zijn een ondersteuning voor mensen die, geconfronteerd met een inbreker in hun woning, zichzelf of hun goederen tegen deze dreiging verdedigen. Dit is inderdaad iets anders dan een oproep tot het kiezen van eigenrichting of het maken van slachtoffers.
Het wettelijk kader over noodweer is helder. In artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht wordt strafbaarheid uitgesloten indien de betrokkene gehandeld heeft uit noodweer of noodweerexces. Bij de beoordeling van de vraag of een geslaagd beroep kan worden gedaan op noodweer, wordt bezien of het strafbare feit is gepleegd ter verdediging van het eigen of andermans lichaam, eerbaarheid of goed. Deze verdediging dient noodzakelijk te zijn geweest en er moet sprake zijn geweest van een ogenblikkelijke (acute) en niet wettelijk toegestane aanval. Worden de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden en is dat het onmiddellijke gevolg geweest van een hevige gemoedstoestand, dan zou er sprake kunnen zijn van de strafuitsluitingsgrond noodweerexces als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Indien het vermoeden bestaat dat iemand bij de verdediging van lijf, eerbaarheid of goed de grenzen van het toelaatbare heeft overschreden, dan kan dit leiden tot vervolging. In de Aanwijzing handelwijze bij beroep op noodweer (Stcrt. 21 december 2010, nr. 20474) staat beschreven op welk moment een verdachte in bovenstaand omschreven situatie alsnog aangehouden en (indien nodig) in verzekering kan worden gesteld.
Deelt u de vrees voor een spiraal van geweld, nu uw uitlatingen in de media er toe kunnen leiden dat slachtoffers van een inbraak of overval vaker met geweld gaan reageren, hetgeen er toe kan leiden dat inbrekers zich beter zullen bewapenen?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom heeft u destijds zo ferm afstand genomen van het advies van de Landelijk overvalcoördinator van de politie dat het veiliger is voor mensen om te vluchten bij een woningoverval omdat is gebleken dat mensen die zich verzetten vaak gewond raken?2 3 Vindt u dit bij nader inzien nog steeds verstandig? Bent u van mening dat slachtoffers er goed aan doen de confrontatie aan te gaan?
Of slachtoffers er goed aan doen om de confrontatie met een inbreker of overvaller aan te gaan hangt af van de omstandigheden van het geval, en valt noch door mij noch door de landelijk overvalcoördinator in algemene zin te beantwoorden. Waar het mij om gaat is dat er een klimaat van begrip is voor mensen die, geconfronteerd met een inbraak of overval, ervoor kiezen zichzelf te verdedigen. De uitspraak die aan de landelijk overvalcoördinator werd toegeschreven draagt niet bij aan een dergelijk klimaat, en om die reden heb ik daar afstand van genomen.
Bent u bereid uw opmerkingen terug te nemen en in het vervolg terughoudender te reageren op dergelijke incidenten, nu uw uitspraken wel eens opgevat zouden kunnen worden als een oproep tot eigenrichting en de grenzen, die de wet aan het recht op zelfverdediging stelt, onderbelicht dreigen te blijven? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik verwijs naar het antwoord op de vragen 1 tot en met 5.
Het verdwijnen van het Openbaar Ministerie uit Zeeland |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de brief van de Commissaris van de Koningin Zeeland en de burgemeester van Middelburg aan u gericht betreffende het verdwijnen van het Openbaar Ministerie (OM) uit Zeeland?1
Ja.
Is het waar dat er bij de reorganisatie van het regioparket Middelburg-Zeeland toezeggingen zijn gedaan dat er een lokaal parket in Zeeland zou blijven? Zo ja, waar bestonden die toezeggingen uit? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Anders dan in de vraagstelling wordt verondersteld heb ik nog geen beslissing genomen over de huisvesting van de verschillende OM-parketten in de nieuwe arrondissementen. Over de huisvesting van het nieuwe arrondissement Zeeland-West-Brabant zijn geen toezeggingen gedaan. Bij mijn afwegingen hieromtrent staat de kwaliteit van de dienstverlening door het OM voorop. Wat betreft de motie Heijnen/De Pater-van der Meer heb ik tijdens het wetgevingsoverleg aangegeven dat ik overleg voer met drie regio’s, waaronder de regio Zeeland.
Is er, ondanks eerdere toezeggingen om een lokaal parket in Zeeland te houden, besloten om per april 2013 geen OM meer in Zeeland te hebben? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot eerdere toezeggingen en door wie en waarom is daartoe besloten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het vertrek van het OM negatieve gevolgen zal hebben voor de gehele strafrechtketen, waaronder de werkzaamheden op de rechtbank, in de advocatuur en bij de penitentiaire inrichting? Zo ja, waar bestaan die negatieve gevolgen uit en waarom heeft u dan toch besloten het OM uit Zeeland te laten verdwijnen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat met het vertrek van het OM uit Zeeland de afstand tot de burgemeesters en het OM niet alleen fysiek maar ook wat betreft samenwerking groter wordt? Zo ja, welke gevolgen heeft dit voor de aandacht voor de specifieke lokale problemen in Zeeland ten aanzien van veiligheid en criminaliteit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de zorg dat met het verdwijnen van het OM uit Zeeland er onzekerheid kan ontstaan over het behoud van een volwaardige vestigingsplaats voor de rechtspraak in Zeeland? Zo ja, waarom? Zo nee, kunt u dan garanderen dat die volwaardige vestigingsplaats voor de rechtspraak in Zeeland behouden zal blijven?
Middelburg is een van de vestigingsplaatsen die bij Algemene Maatregel van Bestuur zal worden aangewezen als rechtspraaklocatie in het arrondissement Zeeland-West-Brabant. Een voorstel hiertoe is in de maak.
Hoeveel arbeidsplaatsen gaan er verloren bij het vertrek van het OM uit Zeeland? Hebt u bij het sluiten van het OM deze gevolgen meegewogen? Hoe beoordeelt u dit verlies van arbeidsplaatsen in het licht van de motie-Heijnen/De Pater-van der Meer2 over het bijdragen van reorganisaties van de rijksoverheid aan de economische structuur van krimpgebieden?
Zie antwoord vraag 2.
De slachtoffer-dadergesprekken |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich de aangenomen motie waarin de regering is verzocht de slachtoffer-dadergesprekken nadrukkelijker onder de aandacht te brengen in het gevangeniswezen en bij de reclasseringsorganisaties, zodat het aantal slachtoffer-dadergesprekken kan worden verhoogd?1 Bent u tevreden over het huidige aantal slachtoffer-dadergesprekken?
Ja. Slachtoffer in Beeld (SiB) is de organisatie die in Nederland sinds 2007 de slachtoffer-dader gesprekken uitvoert. Het aantal zaken laat een stijging zien: van 366 zaken in 2007, naar 1075 in 2010 tot 1211 afgesloten zaken in 2011. Ik zie dat als een positieve ontwikkeling.
Bent u er van op de hoogte dat er grote tevredenheid bestaat onder slachtoffers die hebben deelgenomen aan een gesprek met de dader onder professionele begeleiding, omdat dit direct effect heeft op de verwerking van het strafbaar feit bij het slachtoffer? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit onderzoek van Slachtoffer in Beeld2 blijkt dat deelnemers aan een slachtoffer-dader gesprek deelname hieraan als waardevol ervaren. Een slachtoffer-dader gesprek kan voor het slachtoffer zorgen voor een afname in angst- en woedegevoelens, het vergroten van de erkenning en verwerking van de gebeurtenis. Daarbij kan een gesprek het veiligheidsgevoel van het slachtoffer vergroten. Bij het aanbieden van een slachtoffer-dader gesprek moet altijd rekening worden gehouden met de belangen van het slachtoffer. Vrijwilligheid van deelname van het slachtoffer vind ik dan ook de belangrijkste voorwaarde bij een slachtoffer-dader gesprek.
Bent u tevreden over de wijze waarop en het aantal maal dat er vanuit het gevangeniswezen en reclasseringsorganisaties bij daders onder de aandacht wordt gebracht dat een gesprek met het slachtoffer zinnig kan zijn, met name ook voor de verwerking van het delict bij het slachtoffer? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het aantal slachtoffer-dader gesprekken is de afgelopen jaren steeds toegenomen. Alle betrokken partijen spannen zich in om dit nog verder te laten toenemen. SiB heeft afspraken gemaakt met de slachtofferloketten om slachtoffers beter te informeren over de mogelijkheid van een gesprek met de dader. Naar aanleiding van de motie Gerkens en Azough3 heeft SiB actief contact gezocht met penitentiaire inrichten en justitiële jeugdinrichtingen en heeft SiB diverse cursussen gegeven. Zo is een cursus voor gedetineerden ontwikkeld, waarbij schade en leed herstellen centraal staat. Deze cursus wordt in samenwerking met de geestelijke verzorging georganiseerd. DJI en SiB werken op dit moment aan een plan om verder invulling te geven aan herstelbemiddeling. Door de reclassering worden voorbereidingen getroffen om in samenwerking met SiB een congres te organiseren over de rol van het slachtoffer in het strafproces en de mogelijkheden voor slachtoffer-daderbemiddeling. Door al deze inspanningen verwacht ik een verdere toename in het aantal slachtoffer-dader gesprekken. Met bovenstaande toelichting beschouw ik de motie van Gerkens en Azough als afgedaan.
Deelt u de mening dat er nog steeds veel ruimte bestaat om het aantal slachtoffer-dadergesprekken te laten toenemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit te bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om actief in het gevangeniswezen en bij reclasseringsorganisaties onder de aandacht te brengen dat daders in beginsel steeds gewezen zouden moeten worden op de mogelijkheid van een dergelijk gesprek? Bent u bereid de Kamer op de hoogte te brengen van de concrete acties die hieruit voortvloeien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met het feit dat het de organisatie Slachtoffer In Beeld vaak veel moeite kost om persoonsgegevens (naam en adres) van daders en slachtoffers te verkrijgen van de politie en het Openbaar Ministerie (OM), waardoor het organiseren van slachtoffer-dadergesprekken niet makkelijk is? Zo nee, bent u bereid navraag te doen naar dit probleem?
Het is mij bekend dat er geen wettelijke grondslag bestaat voor het verkrijgen van gegevens van slachtoffers en daders door SiB zonder dat het slachtoffer of dader daarvoor zelf toestemming heeft gegeven. SiB heeft werkafspraken gemaakt met het Openbaar Ministerie, waardoor in de praktijk op dit moment geen noemenswaardige problemen zijn met het verkrijgen van deze gegevens. Over het aanleveren van gegevens door de politie zijn op dit moment nog geen goede werkafspraken gemaakt. Ik laat op dit moment uitzoeken of er juridische belemmeringen zijn. De uitkomsten van dit onderzoek verwacht ik eind oktober 2012. Op basis daarvan zal ik bezien wat er nodig is om tot adequate gegevensuitwisseling te komen.
Waarom worden deze persoonsgegevens door politie en OM niet altijd zonder meer gedeeld met Slachtoffer In Beeld? Zou dat niet raadzaam zijn, zodat Slachtoffer In Beeld op eenvoudiger wijze haar werk kan doen en contact kan leggen met slachtoffer en dader?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid met voorstellen te komen, zo nodig door de wet te veranderen of een aanwijzing te geven, zodat politie en OM deze gegevens voortaan delen met Slachtoffer In Beeld? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
De werkwijze van gerechtsdeurwaarders |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Ed Groot (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u ermee bekend dat gerechtsdeurwaarders bij het innen van vorderingen eerst de eigen kosten verhalen, dan de rente en ten slotte afboeken op de hoofdsom?
In het geval gerechtsdeurwaarders maandelijks de opbrengsten overmaken naar hun opdrachtgevers, ontvangen deze opdrachtgevers dan ook eerst rente over de vordering en pas daarna de aflossing op de schuld?
Staat het de opdrachtgevers vrij om door de gerechtsdeurwaarder geïncasseerde rente te boeken als afbetaling op de hoofdsom?
Ingeval rente verschuldigd is over de hoofdsom, zal de opdrachtgever deze rente moeten opnemen als vordering op de debiteur. Fiscaal gezien zal de opdrachtgever deze verschuldigde rente op grond van het zogenoemde goed koopmansgebruik tot zijn fiscale winst moeten rekenen. Als deze rente niet als fiscale winst wordt genomen, is sprake van een niet-geoorloofde verschuiving van winstneming.
Er zijn geen aanwijzingen dat ondernemers/opdrachtgevers niet overeenkomstig de gebruikelijke lijn de rente eerst als vordering opnemen en als fiscale winst boeken. De Belastingdienst zal in haar reguliere toezichtproces toezien op de juiste toepassing van het recht.
Wat zijn de fiscale gevolgen van het direct afboeken op de hoofdsom in plaats van het eerst opvoeren van rente-inkomsten? Is er mogelijk sprake van belastingontduiking?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn de juridische gevolgen van dit onder vraag 4. genoemde handelen? Is er mogelijk sprake van strafbaar handelen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u op de hoogte van de omstandigheid dat ABN-AMRO in twee voorkomende gevallen direct heeft afgeboekt op de hoofdsom daar waar de deurwaarder eerst de rente-inkomsten waar deze bank aanspraak op maakt heeft geïncasseerd? Is dit de gebruikelijke gang van zaken bij deze bank?
Zijn er ook andere banken en/of financieringsinstellingen die op deze wijze boekhouden? Zo ja, welke?
Wat zijn hiervan de gevolgen voor de belastinginkomsten van de staat?
Is nader fiscaal en strafrechtelijk onderzoek geïndiceerd?
Wat is de stand van zaken van het door het Bureau Financieel Toezicht te verrichten onderzoek naar de berekende rente door incassobureaus? Op welke manier kan in dit onderzoek de wijze waarop banken en financieringsinstellingen rente-inkomsten uit incasso opvoeren worden betrokken?
Trage teruggave van gestolen goederen |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van bijgaande mailwisseling tussen een slachtoffer van diefstal en het Openbaar Ministerie (OM)?1
Ja.
Deelt u de mening dat politie en OM gestolen goederen zo snel mogelijk aan de rechtmatige eigenaar terug moeten geven, zonder dat hier druk op uitgeoefend moet worden?
Ja. Zodra er geen strafvorderlijk belang meer is dat zich hiertegen verzet, dienen de goederen te worden teruggegeven.
Wat is er in de afhandeling van deze inbeslagname misgegaan, waardoor het slachtoffer ruim een half jaar op haar gestolen en teruggevonden spullen heeft moeten wachten, terwijl vanaf het begin de rechtmatige eigenaar duidelijk was? Schrikt u ook dat uiteindelijk de druk van openbaarmaking nodig was om een snelle beslissing af te dwingen?
Het OM heeft mij bericht dat de betreffende goederen werden aangetroffen bij een persoon die verklaarde dat het om zijn eigen goederen ging. Er was onderzoek voor nodig om vast te stellen dat de goederen gekoppeld konden worden aan een tweetal inbraken. Vervolgens vormde nader onderzoek naar deze inbraken, en de weigering van de verdachte om afstand van de goederen te doen, een belemmering voor de onmiddellijke teruggave van de goederen aan de slachtoffers. Na het afronden van het onderzoek heeft het helaas nog een maand geduurd voordat de goederen zijn teruggegeven, terwijl deze onmiddellijk na het beëindigen van het onderzoek geretourneerd hadden kunnen worden. Ik betreur deze gang van zaken. Overigens is de uiteindelijke beslissing tot teruggave van de goederen niet genomen onder druk van openbaarmaking.
Is deze afhandeling symptomatisch voor een gebrek aan aandacht voor het slachtoffer bij OM en politie? Zo nee, waaruit blijkt dat deze organisaties wel voldoende aandacht besteden aan de belangen van slachtoffers?
Aandacht voor slachtoffers is een speerpunt voor het OM. Dit blijkt onder meer uit de Aanwijzing slachtofferzorg en de OM-visie op slachtofferzorg. Het belang van een snelle afhandeling van beslag, waaronder de mogelijkheden van artikel 116 Sv., zal binnen het OM worden benadrukt.
Een algemene termijn waarbinnen slachtoffers hun goederen kunnen ontvangen valt niet te geven, omdat dit mede afhangt van het verloop van het strafrechtelijk onderzoek. In dit kader is het wetsvoorstel conservatoir beslag ten behoeve van slachtoffers van belang, dat bij uw Kamer aanhangig is (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 33 295, nr. 2. Dit omvat onder andere een wijziging van artikel 552a, eerste lid, Sv., waarmee voor slachtoffers de mogelijkheid ontstaat om beklag te doen als het OM besluit om geen gebruik te maken van de mogelijkheid van artikel 116, vierde lid, Sv. om het goed in bewaring te geven bij het slachtoffer.
Wat gaat u doen om er voor te zorgen dat het OM alle mogelijkheden van artikel 116 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) benut om gestolen goederen zo snel mogelijk aan de eigenaar terug te geven, zodat slachtoffers van diefstal niet ook nog eens slachtoffer worden van een falende overheid?
Zie antwoord vraag 4.
Binnen welke termijn mogen slachtoffers vanaf nu rekenen op duidelijkheid van het OM over de teruggave van hun gevonden goederen? Hoe gaat u de Kamer informeren over de behaalde resultaten?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht: "Rechter laat notoire geweldpleger snel vrij: slachtoffer verbijsterd" |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht: «Rechter laat notoire geweldpleger snel vrij: slachtoffer verbijsterd»1?
Ja.
Is het waar dat de voorlopige hechtenis van deze crimineel is geschorst vanwege het feit dat de eerdere geweldsdelicten niet van recente datum zijn en het feit dat de verdachte al uit eigen beweging in behandeling is voor zijn agressieprobleem?
De rechter-commissaris heeft bovenstaande feiten mee laten wegen in zijn beslissing om de voorlopige hechtenis te schorsen, zoals blijkt uit de toelichting op de beslissing van de rechter-commissaris door de persrechter. Verder heeft de rechter-commissaris mee laten wegen dat betrokkene zichzelf heeft gemeld bij de politie en uitdrukkelijk zijn spijt heeft betuigd. De rechter-commissaris heeft als voorwaarde voor de schorsing van de voorlopige hechtenis gesteld dat betrokkene zich niet in de buurt van de Aldi en Hoogvliet supermarkt in Voorburg mag ophouden en dat betrokkene zijn behandeling dient te blijven volgen om in elk geval tot de uitspraak van de rechter buiten de cel te kunnen blijven.
Is het waar dat deze crimineel al tien keer eerder is opgepakt voor geweldsmisdrijven en daarvoor nooit een gevangenisstraf opgelegd heeft gekregen?
Betrokkene is meerdere malen opgepakt en veroordeeld voor verschillende (gewelds)misdrijven.
Betrokkene is veroordeeld tot werkstraffen en (deels voorwaardelijke) gevangenisstraffen.
Welke straffen/maatregelen heeft hij dan wel opgelegd gekregen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat deze straffen/maatregelen blijkbaar niet hebben geholpen? Zo nee, waarom niet?
Het is zorgelijk dat betrokkene na eerder opgelegde straffen toch weer in aanraking is gekomen met politie en justitie. Of daaruit valt op te maken dat in dit geval de straffen niet hebben geholpen kan ik niet beoordelen.
Deelt u de mening dat nu een celstraf of een maatregel Inrichting Stelselmatige Daders (ISD) dient te worden opgelegd om de samenleving te beschermen? Zo nee, waarom niet?
De oplegging van een passende straf is voorbehouden aan de rechter.
Deelt u de mening dat de genoemde overwegingen (eerdere geweldsdelicten niet recent en in behandeling voor agressie) absoluut geen aanleiding geven om de voorlopige hechtenis te schorsen, maar eerder om deze crimineel zo lang mogelijk op te sluiten?2 Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om een oordeel te geven over het oordeel van de rechter-commissaris. Voor de overwegingen die voor de rechter-commissaris van belang waren verwijs ik naar antwoord 2.
Deelt u de mening dat dit niet valt uit te leggen aan het slachtoffer en de samenleving en dat dit het vertrouwen in politie en justitie ernstig schaadt? Zo nee, waarom niet?
Niet is gebleken dat er door politie of justitie fouten zijn gemaakt waardoor het vertrouwen ernstig geschaad zou zijn. Betrokkene is meerdere keren opgepakt en veroordeeld en staat nog steeds onder behandeling. De rechter zal ook naar aanleiding van de jongste feiten, alle omstandigheden afwegende, een onafhankelijk oordeel vellen.
Weet u dat de politie ook aangeeft dit aan niemand te kunnen uitleggen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat dit ook eens tot rechters doordringt? Ziet u iets in een ambtstermijn voor rechters in plaats van levenslange benoeming? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp uit de berichtgeving in de Haagsche courant van 23 juni jl. dat de zegsman van de politie op het moment dat hem om een reactie werd gevraagd, de argumentatie van de rechter-commissaris nog niet kende. De rechter-commissaris heeft de voorlopige hechtenis geschorst maar dit betekent niet dat de verdachte vrijuit gaat. De verdachte kan de periode tot de rechtszaak in vrijheid afwachten, maar hij dient zich daarbij te houden aan de door de rechter-commissaris gestelde voorwaarden.
De levenslange benoeming voor rechters zie ik als een belangrijke waarborg voor de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechterlijke macht.
Het bericht dat Bureaus Jeugdzorg en rechtbanken afspraken hebben gemaakt over automatisch verlengen indicatiebesluiten |
|
Brigitte van der Burg (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de verschillende uitspraken van het Gerechtshof Arnhem1 inzake het niet overleggen van een geldig indicatiebesluit bij verlenging machtiging uithuisplaatsing? Is het waar dat er afspraken zijn gemaakt tussen de provincie Overijssel, zorgaanbieders en rechtbanken in het ressort Arnhem dat de aanspraak op zorg automatisch wordt verlengd en dat er geen nieuw indicatiebesluit behoeft te worden genomen na het verstrijken van de geldigheidsdatum van het aanvankelijke indicatiebesluit?
Ik heb kennisgenomen van de uitspraken van het Gerechtshof Arnhem inzake het niet overleggen van een geldig indicatiebesluit bij verlenging machtiging uithuisplaatsing.
Eerdere brieven van de toenmalige Minister voor Jeugd en Gezin d.d. 26 maart 2010, de Provincie Utrecht d.d. 25 oktober 2010, de Gedeputeerde Staten Utrecht d.d. 24 juni 2011 en van de Staatssecretarissen van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Veiligheid en Justitie d.d. 30 september 2011 hebben ertoe geleid dat Bureau Jeugdzorg de duur uit het indicatiebesluit heeft gelaten dan wel een duur heeft bepaald die de wettelijke termijn overschrijdt. De toenmalige minister en ik hebben dit geaccepteerd gelet op de aangekondigde wetswijziging om de duur uit het indicatiebesluit te schrappen, teneinde de bureaucratie in te perken.
Het voorstel om de duur van de zorg uit het indicatiebesluit te schrappen is bij nota van wijziging van 6 mei 2010 opgenomen in het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de jeugdzorg in verband met het herstel van enige wetstechnische gebreken en andere wijzigingen van ondergeschikte aard (voorheen wijziging van de Wet op de jeugdzorg in verband met het opnemen van een gemeentelijke verantwoordelijkheid voor de jeugdketen) (31 977). Dit wetsvoorstel is niet controversieel verklaard en is gereed voor plenaire behandeling in de Tweede Kamer.
Rechtbanken binnen het ressort Arnhem hebben in navolging hiervan en anticiperend op dit wetsvoorstel de indicatiebesluiten zonder geldige termijn geaccepteerd. De kinderrechters hebben de verzoeken tot verlenging uithuisplaatsing wel altijd op inhoudelijke gronden getoetst, namelijk of het voortduren van de uithuisplaatsing noodzakelijk was in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van de geestelijk of lichamelijke gesteldheid van de minderjarige (zie ook bij antwoord2.
Er zijn hierover geen landelijke afspraken gemaakt. Provincies hebben op verschillende wijze geanticipeerd op het in werking treden van het wetsvoorstel waarmee de duur van het indicatiebesluit komt te vervallen. Het is aan individuele kinderrechters hoe zij daarmee omgaan.
Zo ja, is het u bekend waarom rechtbanken deze afspraken hebben gemaakt? Weet u welke rechtbanken het betreft?
Zie antwoord vraag 1.
Welke andere provincies hebben deze afspraak ook gemaakt? Zijn er landelijke afspraken gemaakt?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn deze afspraken voor zowel het vrijwillige als het gedwongen kader gemaakt?
De zaken, verzoeken tot verlenging machtiging uithuisplaatsing, die bij de kinderrechter dienen, betreffen zaken in het gedwongen kader.
Bent u van mening dat het indicatiebesluit een puur formeel, «bureaucratisch» vereiste voor financiering van zorg is? Zo nee, hoe verklaart u de afspraak die rechtbanken in het ressort Arnhem zouden hebben gemaakt met provincie en zorgaanbieders dat er geen einddatum meer op de aanspraak voor zorg genoemd wordt in het indicatiebesluit, waarmee de wet buiten toepassing wordt gelaten?
Het voorstel om de duur te schrappen is niet gebaseerd op de gedachte dat dit een puur formeel vereiste zou zijn, maar op het volgende. De duur betreft het aantal weken of maanden van de voorziene zorg. De zorgaanbieder waarbij een cliënt zijn aanspraak geldig maakt, is gehouden de in het indicatiebesluit aangegeven zorg te bieden. Zolang de in het indicatiebesluit opgenomen duur niet is verstreken of zolang geen besluit is genomen dat de aanspraak vervalt, is de provincie gehouden om de door bureau jeugdzorg vastgestelde en door de zorgaanbieder geleverde zorg volledig te financieren. Deze systematiek geeft onvoldoende prikkel tot een doelmatige, doeltreffende zorg op maat door de zorgaanbieders. Door het laten vervallen van de verplichting om in het indicatiebesluit de duur van de jeugdzorg op te nemen, kunnen deze problemen worden weggenomen.
Zoals aangegeven in het antwoord op de eerste drie vragen hebben de rechtbanken binnen het ressort Arnhem, anticiperend op het wetsvoorstel waarmee de duur van het indicatiebesluit komt te vervallen, de indicatiebesluiten zonder geldige termijn geaccepteerd.
Bent u met het Gerechtshof van mening dat hier sprake is van schending van artikel 8 van het Europees Verdrag inzake de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden, namelijk het recht op eerbiediging van privéleven, familie- en gezinsleven?
Het is niet aan mij om te treden in een uitspraak van de rechter.
In algemene zin ga ik in op het belang van toetsing aan internationale verplichtingen, waaronder die aan artikel 8 EVRM, dat ziet op het recht op respect voor het gezinsleven en privéleven. Toetsing aan dit artikel voorafgaand aan besluitvorming over uithuisplaatsing is een belangrijke waarborg voor de rechtspositie van de ouders. Zowel het kind als de ouders moeten er op kunnen rekenen dat besluitvorming over ingrijpende beslissingen, zoals een uithuisplaatsing, zorgvuldig tot stand komt. Immers, dat ouders en kinderen in elkaars gezelschap kunnen verkeren is een fundamenteel onderdeel van het uitoefenen van het familieleven. Een uithuisplaatsing vormt een inmenging in dit recht, maar kan na een zorgvuldige afweging van alle concrete omstandigheden gerechtvaardigd zijn voor het veilig en onbedreigd opgroeien van het kind. Bij besluitvorming over uithuisplaatsing moet er dan ook sprake zijn van krachtige en zware overwegingen in het belang van het kind, die een uithuisplaatsing onder de omstandigheden noodzakelijk maakt.
Kunt u aangeven wat dit betekent voor de rechtspositie van ouders?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven wat dit betekent voor het vertrouwen van ouders in de rechterlijke macht en in de jeugdzorg?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven wat dit betekent voor de zorgconsumptie en het motiveren van ouders en kinderen om het beter te doen?
De afspraak om geen omvang en geen duur meer in het indicatiebesluit op te nemen is overeenkomstig voorgestaan rijksbeleid. Dat moet ervoor zorgen dat de zorg beter op de behoefte van de cliënt afgestemd kan worden. De zorgaanbieder moet de concrete duur van de zorg immers in onderling overleg en na instemming van de cliënt en in overleg met bureau jeugdzorg bepalen. De verwachting is dat dit ook ouders en kinderen motiveert.
Is het u bekend of de bovengenoemde afspraken inmiddels zijn beëindigd? Bent u voornemens maatregelen te nemen?
Naar aanleiding van de uitspraken van het Gerechtshof Arnhem accepteren de gerechten niet langer indicatiebesluiten waarin geen duur is bepaald of waarin een duur is bepaald die de wettelijke termijn overschrijdt.
Ik ben voornemens om met het IPO in overleg te treden om tot een pragmatische oplossing te komen. Hierbij zal ik het voorstel van de provincie Overijssel betrekken om in geval van een «machtiging uithuisplaatsing» de duur van de indicatiestelling hieraan gelijk te stellen.