Het bericht dat de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) pleit voor een apart invoedingstarief voor decentrale energieopwekking) |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «NMA pleit voor apart invoedingstarief decentrale opwekkers»?1
Ja.
Hoe moet dit pleidooi worden gezien in het licht van eerdere vragen over dit onderwerp, waarin staat dat «In gesprekken heeft de NMa wel medegedeeld dat de NMa het onderwerp laat rusten totdat op politiek niveau een aantal besluiten genomen is.», alsmede «De onderwerpen die in deze vragen worden geadresseerd, vergen een brede beleidsmatige beschouwing gevolgd door een politieke afweging»?2 Mag uit het feit dat de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) opnieuw invoering van een invoederstarief bepleit, worden geconcludeerd dat er inmiddels op politiek niveau een aantal besluiten genomen is en dat de noodzakelijk geachte «brede beleidsmatige beschouwing» en «politieke afweging» plaatsgevonden hebben? Op welke wijze en wanneer zijn deze besluiten en het resultaat van de genoemde beleidsmatige beschouwing aan de Kamer beschikbaar gesteld?
De beleidsmatige beschouwing naar de effecten van de invoering van een producententarief is nog niet afgerond. In het Energierapport 2011 is aangekondigd de mogelijkheden te willen verkennen om in Nederland de kosten van het net op een meer evenwichtige wijze te verdelen tussen producenten en afnemers. Daarbij is de invoering van een producententarief nadrukkelijk genoemd. Aanleiding hiervoor was de verwachting dat Nederland de komende jaren een netto-exporteur van elektriciteit wordt, maar dat buitenlandse afnemers niet of maar in beperkte mate bijdragen aan de kosten van de hiervoor noodzakelijk netverzwaringen. Naar aanleiding hiervan heeft de Kamer een motie aangenomen waarin zij de regering verzoekt de effecten te onderzoeken van de verhoging van het Landelijk Uniform Producententarief (hierna: LUP) op de elektriciteitsprijs, investeringsprikkels, verduurzaming van de energieproductie en decentrale energieopwekking (motie Wiegman)3. Dit onderzoek naar de effecten van de invoering van een producententarief in Nederland is inmiddels gestart en zal voor de zomer worden afgerond. De vraag naar de effecten op de concurrentiepositie van Nederlandse producenten van de verhoging van het LUP of de invoering van een producententarief maakt onderdeel uit van dit onderzoek.
Naar aanleiding van een uitspraak van het CBb4 waarin het college de NMa verbiedt om de kosten van decentrale invoeding van elektriciteit in de transporttarieven voor de afname van elektriciteit mee te nemen, wordt in dit onderzoek ook gekeken naar de mogelijkheid om een deel van de transportkosten die worden veroorzaakt door decentrale invoeding te laten betalen door de producenten die zijn aangesloten op regionale netten en wat de effecten hiervan zijn. Een tarief voor alleen decentrale producenten wordt niet overwogen en ook niet nader onderzocht. Wanneer er geen onderscheid wordt gemaakt tussen centrale en decentrale invoeding zal het level playing field binnen Nederland niet veranderen.
Welke inzichten heeft genoemde «brede beleidsmatige beschouwing» opgeleverd ten aanzien van eerder onderkende complicaties van het introduceren van een invoederstarief voor decentrale producenten? Hoe zit het bijvoorbeeld met de financiële gevolgen voor reeds gerealiseerde en operationele projecten, waarbij met een eventueel invoederstarief geen rekening is gehouden, alsmede voor de hoogte van daaraan toegekende overheidssubsidies? Hoe staat het in dit verband met het level playing field binnen Europa, dat er in het verleden toe heeft geleid dat het Landelijk Uniform Producententarief (LUP) op nul is gesteld?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat decentrale producenten van elektriciteit in bepaalde gevallen en omstandigheden netkosten kunnen besparen, zodat een invoederstarief voor decentrale producenten juist in strijd is met het kostenveroorzakingsprincipe?
In Nederland worden de kosten van het hogere net – afhankelijk van het gebruik van dit hogere net – doorberekend in de kosten van het lagere net. Bij decentrale invoeding wordt er minder elektriciteit afgenomen van het hogere net. Hierdoor bespaart de netbeheerder de kosten van het gebruik van dit hogere net. Hier staat tegenover dat een netbeheerder zijn net vaak zal moeten verzwaren en dus investeringen zal moeten doen om decentrale invoeding van stroom in zijn net mogelijk te maken. Dit speelt vooral daar waar er relatief veel decentrale productie en relatief weinig afname van elektriciteit is. Netten moeten dan over een grotere afstand worden verzwaard om deze stroom af te voeren. De NMa start op korte termijn een onderzoek naar de mogelijke besparingen als gevolg van decentrale invoeding in relatie tot de kosten van decentrale invoeding. Dit onderzoek zal voor het einde van dit jaar worden afgerond.
Waarom zouden decentrale elektriciteitsproducenten wel via een invoederstarief moeten bijdragen aan (eventueel) voor hen noodzakelijke investeringen in de netwerken en centrale elektriciteitsproducenten niet, zoals het artikel lijkt te suggereren? Hoe staat dit pleidooi van de NMa in verhouding tot bijvoorbeeld investeringen in nieuwe hoogspanningslijnen vanuit de Eemshaven? Hoe staat dit voorstel in verhouding tot het noodzakelijke level playing field tussen centrale en decentrale elektriciteitsproducenten?
De uitspraak van de NMa is gedaan bij de presentatie van een gewijzigd reguleringsbesluit voor regionale netbeheerders. Dat de NMa hierbij uitsluitend spreekt over invoedingstarieven op regionale netten, heeft te maken met de scope van die specifieke besluiten en impliceert dan ook niet dat eventuele wijzigingen in het reguleringskader zich tot uitsluitend regionale netten zullen beperken.
Zoals aangegeven kijkt het onderzoek van het ministerie van EL&I naar de effecten van de verhoging van het LUP – dus een producententarief voor centrale producenten – en naar de effecten van een producententarief voor alle producenten in Nederland. Een tarief voor alleen decentrale producenten wordt – zoals hiervoor al aangegeven – niet overwogen en ook niet nader onderzocht.
Zolang er geen onderscheid wordt gemaakt tussen centrale en decentrale invoeding, zal het level playing field tussen decentrale en centrale opwekking niet veranderen.
Bovendien wordt in het onderzoek uitgegaan van een level playing field tussen bestaande en nieuwe producenten. Dit betekent, dat op voorhand geen effect op de SDE+ behoeft te worden verwacht.
Wat zijn de consequenties van invoering van een transporttarief voor decentrale, duurzame elektriciteitsproductiemiddelen die worden gestimuleerd in het kader van de regeling voor subsidieregeling duurzame energie (SDE+)? In hoeverre leidt invoering van een transporttarief tot een verhoging van de kosten van dergelijke projecten? Wat is de invloed op de hoogte van het budget voor de SDE+- en/of op het aantal projecten dat aanspraak kan maken op deze regeling?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer worden de resultaten verwacht van het onderzoek naar de mogelijkheid van een invoederstarief door uw ministerie, waarvan de NMa aan het slot van het artikel gewag maakt?
Dit onderzoek zal voor de zomer worden afgerond.
Op welke wijze is geborgd dat de proeftuinen die tot stand zijn gekomen in het kader van het Innovatie Programma Intelligente Netten optimaal bijdragen aan een verlaging van de kosten van netinpassing van decentrale en centrale elektriciteitsproductiemiddelen?
De proeftuinen intelligente netten hebben een functie in het leren over de mogelijkheden van intelligente toepassingen in het licht van een bredere maatschappelijke kosten/baten analyse. Hierbij spelen verschillende vraagstukken een rol, waaronder de inpassing van decentrale opwekking en opslag van energie. De proeftuinen, die elk een verschillende focus hebben, zullen vanuit het innovatieprogramma voor intelligente netten geflankeerd worden door een proeftuinoverstijgend leerprogramma. Ook wordt er een maatschappelijke kosten/baten analyse uitgevoerd, waarvan fase 1 recent is afgerond (http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/rapporten/2012/03/30/maatschappelijke-kosten-en-baten-van-intelligente-netten.html). In de tweede fase van deze analyse zullen ervaringen uit de proeftuinen betrokken worden. De proeftuinen hebben een looptijd van maximaal 3 jaar.
De deal van de staatsomroep met postduivenhouders |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «NPO betaalt ton voor npo.nl»?1
Ja.
Is het nog steeds uw intentie dat het aantal websites van de publieke omroep wordt teruggebracht?
Ja.
Hoe verhoudt de nieuwe website van de staatsomroep zich tot dat streven?
De Nederlandse Publieke Omroep (hierna: NPO) heeft mij ervan verzekerd dat de aankoop van de domeinnaam npo.nl niet zal leiden tot groei van het aantal websites. Wanneer de NPO de site in gebruik zal nemen, zullen hiervoor een of meerdere reeds bestaande sites worden opgeheven.
Is het in deze tijden van bezuinigingen een zinvolle besteding van belastinggeld dat de staatsomroep honderdduizend euro (bijna een kwart miljoen gulden) overmaakt aan de postduivenhoudersorganisatie?
De NPO is een onafhankelijke, zelfstandige organisatie die zelf verantwoordelijk is voor de wijze waarop hij uitvoering geeft aan zijn Mediawettelijke taakopdracht, en voor het beleid en de bestedingen die daarvoor nodig zijn.
Het is natuurlijk wel van belang dat de NPO verantwoord omgaat met de publieke middelen die hem worden toevertrouwd. Daarom legt de NPO jaarlijks verantwoording af over zijn (financiële) activiteiten, onder ander in de Financiële Terugblik en in het Jaarverslag. Het Commissariaat voor de Media houdt daarop toezicht.
Illegale prostitutie in massagesalons |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «PvdA: Onderzoek naar illegale prostitutie in massagesalons»?1
Ja.
Kent u signalen van illegale prostitutie in massagesalons in andere steden dan Amsterdam? Zo ja, waar bestaan die signalen uit? Geven die signalen aanleiding om te veronderstellen dat er sprake is van een wijder verbreid en structureler probleem? Zo nee, bent u bereid dit te laten onderzoeken?
Ja. Er heeft bijvoorbeeld in 2011 een controleactie plaatsgevonden bij een Chinese massagesalon in Den Haag, waarbij seksuele dienstverlening is geconstateerd. De signalen over prostitutie in massagesalons zijn voor mij reeds aanleiding geweest om een onderzoek naar mensenhandel in de Chinese beautybranche in te stellen. Dit onderzoek zal naar verwachting rond de zomer zijn afgerond.
In hoeverre veroorzaken strengere regelgeving en strakker beleid ten aan zien van prostitutie dat de illegale prostitutie zich verplaatst of uitbreidt naar andere delen van een stad of naar sectoren als massagesalons, nagelstudio’s, schoonheidssalons of sauna’s?
Het is bekend dat bij een strikte regulering van de prostitutiebranche er een verplaatsing van prostitutie naar andere inrichtingen en locaties plaatsvindt. Om deze reden voorziet het wetsvoorstel regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche, dat thans bij de Eerste Kamer voorligt, in een zo goed mogelijk sluitend systeem waarbij niet alleen prostitutiebedrijven maar alle seksbedrijven, dus ook massagesalons waar seksuele diensten worden aangeboden, aan een vergunningplicht worden onderworpen. Indien deze bedrijven niet over een vergunning beschikken kunnen zij gesloten worden. Ook de in het wetsvoorstel voorgestelde registratieplicht voor prostituees vormt een maatregel die in dit verband van belang is. De registratieplicht in combinatie met de algehele vergunningplicht ondervangt de verschuiving naar het deel van de prostitutiebranche dat thans nog niet gereguleerd is.
Bent u bereid economische sectoren die voor een groot deel gebruikt worden voor criminele doeleinden vergunningplichtig te maken en onder het regime van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) te brengen? Zo ja, is er aanleiding om dat voor massagesalons te doen? Zo nee, waarom niet?
Het wetsvoorstel regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche voorziet in een vergunningplicht voor seksbedrijven. Daarmee vallen ook massagesalons en andere bedrijven, wanneer daar seksuele diensten worden aangeboden, onder de vergunningplicht van die wet. Bij de procedure in het kader van een vergunningaanvraag voor een seksbedrijf kan de Wet Bibob betrokken worden. Een vergunning kan worden geweigerd in het geval en onder de voorwaarden genoemd in artikel 3 van de Wet Bibob.
De handelswijze van zorgverzekeraar Achmea om het aanleveren van patiëntengegevens door fysiotherapeuten aan derden te verplichten |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het inkoopbeleid van zorgverzekeraar Achmea, waarmee fysiotherapeuten op straffe van een tariefkorting worden gedwongen om patiëntengegevens aan commerciële bedrijven te verstrekken ten behoeve van de CQ-index? Hoe verhoudt zich dit tot het medisch beroepsgeheim en de privacy van patiënten? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Deze vragen hebben betrekking op het inkoop- en contracteringsbeleid van verzekeraars. Verzekeraars zijn privaatrechtelijke instanties. Contractering en eventuele voorwaarden die een verzekeraar of zorgaanbieder in die contracten wil opnemen zijn aan de partijen zelf.
Deze vragen hebben daarnaast betrekking op de privacy van patiënten. Indien privacy in het geding zou zijn zou er een rol liggen voor de overheid. Dat is echter niet het geval. Het meten van de CQ-index betreft patiëntervaringen; er worden geen medische gegevens opgevraagd. Patiënten worden volgens de geldende wetgeving benaderd voor onderzoek. Voor deelname aan de CQ-meting vraagt de fysiotherapeut toestemming aan de patiënt om diens contactgegevens door te geven aan het meetbureau. De patiënt zelf geeft toestemming om hierover benaderd te worden. De patiënt vult vervolgens ook zelf de gegevens in.
Er is dus geen sprake van inbreuk op de privacy. Daarnaast heeft men altijd de mogelijkheid om zich af te melden of niet deel te nemen aan het onderzoek.
De twee bedrijven (Qualizorg en Mediquest) waarvoor bij Achmea gecontracteerde fysiotherapeuten kunnen kiezen om de CQ-meting te laten uitzetten zijn door het Centrum Klantervaring Zorg (CKZ) geaccrediteerd. Qualizorg en Mediquest moeten zich bij het trekken van steekproeven en het verwerken van data houden aan het «Handboek Eisen en Werkwijzen CQ-metingen» dat in beheer is bij het CKZ. In dit handboek staan de richtlijnen (werkwijzen) beschreven die in acht genomen moeten worden bij de toepassing van CQI meetinstrumenten. In het handboek is een specifieke procedure met betrekking tot de beveiliging van bestanden opgenomen (bijlage 00.04 «Beveiliging van bestanden»). Deze procedure is in te zien op de site van het CKZ (www.centrumklantervaringzorg.nl). In die procedure wordt nauwkeurig beschreven op welke manier bestanden moeten worden bewaard en hoe moet worden vastgelegd wie toegang heeft.
Welke zorgverzekeraars stellen het verstrekken van patiëntengegevens aan derden nog meer verplicht aan hun contractanten?
Zoals ik in het antwoord op vragen 1, 3, 4, 6 en 11 heb vermeld is het verstrekken van patiëntengegevens aan derden niet aan de orde.
Hoe verhoudt deze inbreuk op de privacy van patiënten zich tot de juridische criteria «maatvoering» en «noodzakelijkheid»? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel individuen, werkzaam bij bedrijven zoals Qualizorg en Mediquest, krijgen patiëntengegevens onder ogen, en hoeveel van deze individuen vallen onder het medisch beroepsgeheim en het tuchtrecht? Indien u hier geen zicht op heeft, vindt u het niet onwenselijk dat u geen zicht heeft op het verspreiden van patiëntengegevens? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is het oordeel van het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) over deze gang van zaken?
De CQ-metingen zijn conform artikel 27 Wet bescherming persoonsgegevens door Qualizorg B.V. gemeld bij het CBP. Het CBP heeft de plicht deze meldingen in een openbaar register bij te houden. Opname in het register is geen verklaring van het CBP dat de verwerking rechtmatig is. De verwerking is door het CBP niet inhoudelijk getoetst. Het blijft de verantwoordelijkheid van degene die meldt om de verwerking op een juiste en volledige wijze te doen.
Het CBP is een onafhankelijke toezichthouder en doet geen uitspraken over lopende of voorgenomen onderzoeken. Het CBP doet dan ook geen uitspraken over deze gang van zaken. Zoals neergelegd in de «Beleidsregels handhaving»2 geeft het CBP prioriteit aan zaken waarbij de toezichthouder het vermoeden heeft van ernstige, structurele overtredingen die veel mensen treffen en waarbij het CBP door de inzet van handhavingsinstrumenten effectief verschil kan maken.
Hoeveel premiegeld gaat er jaarlijks naar leveranciers van CQi-metingen zoals Qualizorg en Mediquest? Wat is hierover uw oordeel?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat dergelijke bedrijven en onderzoeken nutteloze bureaucratie zijn die niet passen binnen het streven naar doelmatige zorguitgaven? Wilt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik deel die mening niet. Het uitvragen van geobjectiveerde cliëntervaringen is een waardevol hulpmiddel bij het transparant maken van de kwaliteit van de zorg. De informatie die fysiotherapiepraktijken verstrekken over de kwaliteit van de zorg is afgesproken binnen het transparantieprogramma Zichtbare Zorg, de CQ- meting is daar onderdeel van.
Zou het niet beter zijn om de klachtenafhandeling en de Inspectie voor de Gezondheidszorg te verbeteren in plaats van voor kwaliteit van zorg te vertrouwen op een zorginkoop gebaseerd op dure bureaucratische papierwinkels zoals CQ-metingen en audits? Wilt u uw antwoord toelichten?
De CQ-vragenlijsten worden niet alleen gebruikt voor zorginkoop maar ook voor keuze-informatie voor cliënten en voor toezicht. In het transparantieprogramma Zichtbare Zorg is naar verschillende gebruiksdoelen gekeken en is geprobeerd zoveel als mogelijk de hulpmiddelen te combineren.
Zou het niet beter zijn om fysiotherapeuten elkaar scherp te laten houden op basis van professionele normen in plaats van een systeem van georganiseerd wantrouwen van zorgverzekeraars te hanteren? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF) bepaalt de normen voor kwaliteit. Het KNGF bepaalt ook hoe deze kwaliteit wordt geborgd. Fysiotherapeuten houden elkaar dus ook scherp. In samenspraak met andere stakeholders (patiënten en verzekeraars) kan daarnaast worden bepaald hoe kwaliteit transparant gemaakt zou moeten worden. Een CQ-meting voor patiëntervaringen is één van de opties hiervoor. Deze meting is de afgelopen jaren onderdeel geweest van het Kwaliefy project waarbinnen vanuit ZiZo de afgelopen drie jaar kwaliteitsindicatoren zijn gemeten.
Wat is uw oordeel over de administratieve belasting die door alle kwaliteitsindices, audits etc. aan fysiotherapeuten wordt opgelegd? Op welke wijze wilt u de administratieve belasting van fysiotherapeuten terugdringen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Uiteraard vind ik het van belang dat een zorgverlener voldoende tijd kan besteden aan datgene waarvoor hij is opgeleid: het leveren van zorg. Ik begrijp dat het registreren van kwaliteitsgegevens een administratieve belasting is voor fysiotherapeuten. Onder andere om deze administratieve belasting te verlagen heeft in 2011 de uitvraag van kwaliteitsindicatoren plaatsgevonden vanuit de elektronische patiëntendossiers van de praktijken. Partijen hebben dus zelf ook al een slag geslagen in het verminderen van de administratieve belasting voor de zorgverleners.
Ik heb mij verder laten informeren dat Qualizorg ernaar streeft om de administratieve belasting voor een praktijk tot een minimum te beperken. Het enige dat de zorgverlener hoeft te doen is een e-mail adres noteren in het EPD/declaratiesysteem en een toestemmingsvinkje aan te klikken op verzoek van de patiënt. De rest gaat volledig automatisch en kost de zorgverlener dus geen tijd.
Is het waar dat fysiotherapeuten naast het verplicht aanleveren van patiëntengegevens, ook een bepaald bedrag per jaar moeten betalen aan het door Achmea aangestelde bedrijf? Zo ja, is hier naar uw oordeel geen sprake van een vorm van gedwongen winkelnering?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen, waarin u stelde dat er voor 2012 geen verplichting tot aansluiting bij het Elektronisch Patiëntendossier geldt en zorgverzekeraars voor dit jaar nog geen consequenties verbinden aan het niet aangesloten zijn?2 Hoe verhouden deze antwoorden zich tot het contracteerbeleid van Achmea, dat het gebruik van een Elektronisch Patiëntendossier verplicht stelt?
Ja, de antwoorden op deze eerdere vragen herinner ik mij. Ik heb daarin aangegeven dat er voor 2012 nog geen sprake is van een wettelijke eis tot aansluiting op het LSP. Het staat zorgverzekeraars en zorgaanbieders vrij in de contracten afspraken te maken over veilige en gestandaardiseerde elektronische communicatie tussen zorgaanbieders onderling. Hierbij geldt dat zorgaanbieders alleen gegevens beschikbaar stellen als er sprake is van toestemming van de patiënt. Overigens verwijzen zorgverzekeraars bij hun contractering altijd naar de door de beroepsgroep gedragen standaarden en zien de koepels van de zorgaanbieders, die betrokken zijn bij de uitwisseling van medicatieberichten en berichten in het kader van de waarneming huisartsen, aansluiting op het LSP als kwaliteitsnorm voor de beroepsgroep. Het is dus uiteindelijk de beroepsgroep zelf die beslist of aansluiting op het LSP als kwaliteitsnorm voor die beroepsgroep geldt.
Mogen zorgverzekeraars van u in 2013 het uitwisselen van gegevens via het LSP verplicht stellen via hun contracteerbeleid? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 12.
Wat is de betekenis van «vrije tarieven» in de fysiotherapeutische zorg als deze in de praktijk worden gedicteerd door zorgverzekeraars? Wat is hier vrij aan? Wilt u uw antwoord toelichten?
Dat er vrije tarieven zijn betekent dat de fysiotherapeuten met de zorgverzekeraars onderhandelen over de hoogte van de tarieven. Hierbij kan de zorgverzekeraar voor bijvoorbeeld betere kwaliteit, transparantie of extra service zorg bij bepaalde fysiotherapeuten tegen een hoger tarief contracteren en bij andere fysiotherapeuten een lager tarief.
Zou het niet beter zijn bij het vaststellen van tarieven uit te gaan van de reële zorgbehoefte en praktijkkosten, in plaats van de bedrijfseconomische belangen van zorgverzekeraars? Zo ja, bent u bereid vaste tarieven in te voeren? Zo nee, waarom niet?
De tarieven in de fysiotherapie zijn al geruime tijd vrij gegeven. In de praktijk is te zien dat verzekeraars fysiotherapeuten die extra service of kwaliteit bieden hoger belonen. Het gaat hier om extra service en kwaliteit die aan de patiënt worden geboden. Ik ben niet bereid om vaste tarieven in te voeren. Ik vind het een positieve ontwikkeling dat het bieden van innovatie, kwaliteit en service wordt beloond. Ik wil hier wel benadrukken dat ik het van belang vind dat er transparante informatie over kwaliteit beschikbaar is en blijft voor patiënten. Ik zie daar een rol voor alle betrokken partijen, zowel voor fysiotherapeuten als voor verzekeraars.
Beroepsziekten |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat de ziekte van Lyme erkend is als een beroepsziekte?
Ja, De ziekte van Lyme is erkend als een beroepsziekte in de zin van het Besluit algemene rechtspositie politie.
Is het waar dat volgens artikel 54a van het Besluit algemene rechtspositie politie (BARP) werknemers recht hebben op smartengeld, indien sprake is van een dienstongeval of beroepsziekte?
Ja, artikel 54a Barp voorziet in een smartengelduitkering indien sprake is van een dienstongeval of beroepsziekte.
Valt de ziekte van Lyme, door de erkenning als beroepsziekte, onder dit artikel?
Ja.
Het bericht dat de onafhankelijkheid van deurwaarders gevaar loopt |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht van het Genootschap van Onafhankelijke Gerechtsdeurwaarders dat de onafhankelijkheid van de gerechtsdeurwaarder ernstig wordt bedreigd?1
De mogelijkheid voor niet-gerechtsdeurwaarders om voor maximaal 49% te participeren in een deurwaarderspraktijk bestaat reeds in de thans geldende Verordening Onafhankelijkheid. Het recente besluit van de ledenraad van de KBvG strekt ertoe dat de kring van mogelijke participanten wordt uitgebreid met partijen die betrokken kunnen zijn bij opdrachten aan het kantoor. Een dergelijke uitbreiding van derdenparticipatie hoeft niet noodzakerlijkerwijs de onafhankelijke positie van de gerechtsdeurwaarder aan te tasten; dat hangt af van de waarborgen die er in de (gewijzigde) Verordening Onafhankelijkheid zullen worden opgenomen.
Is het waar dat tijdens de ledenraad van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) is besloten dat een niet-gerechtsdeurwaarder voor maximaal 49% kan participeren in een deurwaarderspraktijk? Deelt u de mening dat een dergelijke uitbreiding van derdenparticipatie de onafhankelijke positie van de gerechtsdeurwaarder binnen het rechtsbestel zal kunnen aantasten en op gespannen voet staat met artikel 2 van de Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat een deurwaarder een afgeleide overheidsmacht, en een derdenparticipant daarmee indirecte overheidsmacht, heeft indien door middel van aandeelverhoudingen direct of indirect invloed kan worden uitgeoefend op deurwaarderspraktijken? Deelt u de mening dat in dit opzicht de door de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) gestelde ongelijke toegang tot de markt van derden ondergeschikt is aan de speciale rol van de deurwaarder in het rechtsbestel en daarmee het algemeen belang? Zo nee, waarom niet?
Bij de uitvoering van de hem opgedragen ambtshandelingen oefent de gerechtsdeurwaarder publiekrechtelijke macht uit. Daarbij past geen invloed van anderen dan gerechtsdeurwaarders. Daarom is in de Verordening Onafhankelijkheid reeds vastgelegd dat alle beslissingen over ondermeer de uitvoering van opdrachten uitsluitend worden genomen door of onder directe verantwoordelijkheid van een gerechtsdeurwaarder. Een eventuele participant heeft hier geen zeggenschap over.
De speciale rol van de gerechtsdeurwaarder in het rechtsbestel kan mededingingbeperkende maatregelen rechtvaardigen. Tegelijkertijd is door de wetgever in artikel 80 lid 2 van de Gerechtsdeurwaarderswet opgenomen dat verordeningen van de KBvG de marktwerking niet onnodig mogen beperken.
Ziet u een verband tussen derdenparticipatie en de toename van concurrentie tussen praktijken door voorfinanciering, «no-cure, no-pay»-constructies, kortingen en garantierendementen als verkoopmiddel? Zo nee, waarom niet?
Gerechtsdeurwaarderskantoren kunnen – met inachtneming van de (beroeps)regels voor gerechtsdeurwaarders – met elkaar in concurrentie treden. Het is denkbaar dat er een verband bestaat tussen derdenparticipatie en/of concurrentie en het aanbieden van de genoemde verkoopmiddelen, maar ik beschik niet over onderzoeken die dat verband aantonen of weerleggen. Het Bureau Financieel Toezicht (BFT) en de KBvG volgen de ontwikkelingen op dit gebied met het oog op de continuïteit en de onafhankelijkheid. Zonodig kunnen over onoirbare praktijken klachten worden ingediend bij de tuchtrechter.
Is het waar dat u en uw voorganger hebben gepleit voor een verdergaande onafhankelijkheid en tevens voor een nuloptie?2 Zo ja, gaat u ervoor zorgen dat deze nulparticipatie alsnog onderdeel zal uitmaken van betreffende verordening? Zo nee, waarom niet? Gaat u er dan op z’n minst voor zorgen dat er voldoende garanties worden opgenomen om de onafhankelijkheid alsnog te garanderen?
Het klopt dat de toenmalige Staatssecretaris van Justitie voorstander was van uitsluiting van participatie door derden in gerechtsdeurwaarderskantoren (nuloptie). Ook ik zou mij kunnen vinden in deze oplossing, doch gebleken is dat hiervoor binnen de KBvG onvoldoende draagvlak is. Ik heb de KBvG meerdere malen aangegeven dat de nuloptie wat mij betreft een prima optie is om de onafhankelijkheid van de gerechtsdeurwaarder te waarborgen, maar het is aan de ledenraad van de KBvG om hiertoe te besluiten. Hetzelfde geldt voor (andere) garanties voor de onafhankelijkheid van de gerechtsdeurwaarder. Wanneer de aangepaste Verordening mij ter goedkeuring wordt voorgelegd zal ik beoordelen of de opgenomen garanties voldoende zijn.
Gaat u de Kamer informeren indien er een besluit is genomen over de goed- of afkeuring van de nieuwe Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders? Worden daarbij ook de beweegredenen uiteengezet?
Het onderhavige onderwerp zal door de KBvG waarschijnlijk niet geregeld worden in een nieuwe Verordening beroeps- en gedragsregels, maar in een gewijzigde Verordening Onafhankelijkheid. Ik zal de Kamer informeren indien ik een besluit omtrent goedkeuring van een dergelijke verordening heb genomen.
De geconstateerde overtredingen met betrekking tot de productie van filet americain |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Keuringsdienst van Waarde over filet americain?1
Ja.
Is het waar dat filet americain op grote schaal veel meer bacteriën bevat dan wettelijk is toegestaan? Zo nee, waaraan ontleent u die zekerheid en welke reden heeft u het door TNO uitgevoerde onderzoek in twijfel te trekken? Zo ja, hoe beoordeelt u deze situatie in het licht van de volksgezondheid?
Nee, er bestaat namelijk geen wettelijke norm voor het aantal bacteriën in een product als filet americain. Wel is het wettelijk verboden om bedorven eetwaar in de handel te brengen. Bij 100 miljoen bacteriën per gram is een product bedorven. In de onderzochte producten werden deze hoge aantallen niet aangetroffen. Ook is het verboden dat (bepaalde) ziektemakende bacteriën in rauw te consumeren vleesproducten zitten. In de betreffende uitzending is hier geen aandacht aan besteed. Op de site van de Keuringsdienst van Waarde worden deze gegevens echter wel genoemd. Hieruit blijkt dat er geen ziekteverwekkende bacteriën in de onderzochte producten zijn aangetroffen. De door TNO onderzochte producten vormden dus geen risico voor de volksgezondheid.
Is het waar dat er op grote schaal varkensvlees wordt verwerkt in filet americain ondanks een wettelijk verbod daarop? Zo nee, waaraan ontleent u die zekerheid en welke reden heeft u het door TNO uitgevoerde onderzoek in twijfel te trekken? Zo ja, hoe beoordeelt u deze situatie in het licht van de volksgezondheid?
Er zijn geen aanwijzingen dat er op grote schaal varkensvlees verwerkt wordt in filet americain. Het is bovendien niet verboden om varkensvlees in filet americain te verwerken.
Indien aan filet americain varkensvlees wordt toegevoegd moet de consument daarover worden geïnformeerd. In het geval van verpakte filet americain dient het op de verpakking te worden vermeld. Voor het onverpakte product dient deze informatie bij het product te worden aangegeven. In de Algemene Levensmiddelenverordening (EG) nr. 178/2002 is geregeld dat in rauw te consumeren producten geen ziekteverwekkende bacteriën mogen zitten. De producent van de filet americain is verantwoordelijk dat het product veilig is voor de consument. Omdat varkensvlees meer ziekteverwekkende bacteriën kan bevatten zal de producent van filet americain die er varkensvlees in verwerkt vergaande hygiënemaatregelen moeten treffen om een eindproduct te kunnen maken dat veilig is. Naar verwachting vindt toevoeging van varkensvlees aan filet americain bij hoge uitzondering plaats. Het kan ook gebeuren dat er sprake is van onzorgvuldig werken en dat er onbewust varkensvlees in de filet americain terecht komt. Dit valt onder de controle van de nieuwe Voedsel- en Warenautoriteit (nVWA). Daar waar het wordt toegevoegd is extra aandacht van de nVWA voor de beheersing van het gevaar van ziekteverwekkende bacteriën. In het betreffende onderzoek van TNO bleek dat door toevoeging van het varkensvlees aan de filet americain geen risico’s voor de volksgezondheid zijn opgetreden.
Kunt u aangeven wat de oorzaak ervan is dat makers van het televisieprogramma Keuringsdienst van Waarde deze gegevens boven water kregen, waar verwacht zou mogen worden dat de nieuwe Voedsel- en Warenautoriteit (nVWA) adequaat toezicht houdt op kwesties als deze? Zo nee, waarom niet?
De nVWA ziet toe op naleving van wetgeving en dat gebeurt risicogebaseerd. Het toezicht van de nVWA richt zich op de hygiënische productie van voedsel in industriële en ambachtelijke bedrijven en op plaatsen van de verkoop aan de consument. Ter verificatie van het productieproces worden door de nVWA ook monsters genomen, die onderzocht worden op aantallen (ziekteverwekkende) bacteriën. Daarnaast vindt een monitoring plaats van risicovolle producten in het verkoopkanaal op de aanwezigheid van ziekteverwekkende bacteriën.
Het is bekend dat rauw te consumeren vleesbereidingen over het algemeen hoge aantallen bacteriën bevatten. Dit hoeft geen gevaar voor de volksgezondheid te betekenen op voorwaarde dat er geen ziekteverwekkende bacteriën aanwezig zijn. Ik vind de resultaten van dit onderzoek daarom niet verontrustend te meer omdat er door TNO geen ziekteverwekkende bacteriën zijn aangetoond in de onderzochte filet americain. Naar mijn mening is het nVWA-toezicht voldoende adequaat op dit punt en heeft het televisieprogramma geen nieuwe inzichten opgeleverd ten aanzien van de effectiviteit van het toezicht. Ik wil hier wel aangeven dat de consumptie van rauwe vleesproducten over het algemeen minder veilig is dan die van goed verhitte producten.
Kunt u aangeven wanneer de nVWA voor het laatst onderzoek heeft ingesteld naar de kwaliteit van filet americain en wat de resultaten daarvan waren met betrekking tot de geconstateerde bacteriële besmetting en aanwezigheid van varkensvlees? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u specifiek zijn in uw beantwoording?
De nVWA heeft in 2011 onderzoek gedaan naar de microbiologische veiligheid van rauw te consumeren vleesproducten en -bereidingen, waaronder filet americain. In totaal zijn er 544 monsters onderzocht op de aanwezigheid van ziekteverwekkende bacteriën. In 5 gevallen werden deze bacteriën aangetroffen en in 2 gevallen werd een boeterapport opgemaakt, dit is minder dan 1%. In alle gevallen werd een vervolgonderzoek gedaan bij de producent om de hygiëne van het bereidingsproces te beoordelen.
Omdat er geen wettelijk verbod is op het gebruik van varkensvlees in filet americain doet de nVWA daar geen specifiek onderzoek naar.
Zijn de uitkomsten van het onderzoek van de Keuringsdienst van Waarde voor u aanleiding om de nVWA op te dragen verscherpt toezicht in te stellen op de verkoop en bereiding van rauwe vleesproducten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u het toezicht verscherpen?
Omdat de uitkomsten van het TNO onderzoek geen nieuwe inzichten hebben opgeleverd is er voor mij geen aanleiding om de nVWA te vragen om het toezichtbeleid ten aanzien van rauw te consumeren vleesproducten te verscherpen.
Kunt u aangeven welke sancties staan op het bereiden en in de handel brengen van filet americain met een te hoog kiemgetal en/of met toepassing van varkensvlees? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe vaak zijn deze sancties opgelegd in de laatste 3 jaar?
Er kunnen geen sancties worden opgelegd indien er geen wettelijke normen zijn. Er kunnen, zoals uit de eerdere tekst blijkt, wél sancties worden opgelegd bij:
2009 (n=1065, 2 positief, 1x boeterapport)
2010 (n=1384, 7 positief, 7x boeterapport)
2011 (n=544, 5 positief, 2x boeterapport).
Het scheiden van wonen en zorg in de AWBZ |
|
Renske Leijten |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Is het waar dat uw ministerie een technische briefing heeft georganiseerd over de stand van zaken met betrekking tot het dossier scheiden van wonen en zorg in de AWBZ?
Bij de start van dit Kabinet hebben de Staatssecretaris en ik alle leden van de Vaste Kamercommissie Volksgezondheid, Welzijn en Sport uitgenodigd voor een kennismaking op het departement. Wij hebben destijds aangegeven dat wij met uw Kamer graag het debat op inhoud willen voeren en dat de leden van uw Kamer altijd voor technische toelichting een beroep op ons kunnen doen. Een dergelijk verzoek vindt plaats op uitnodiging van uw Kamer. Feitelijke vragen kunnen neergelegd worden bij de departementale contactpersoon die zorg draagt voor beantwoording. Op 7 maart heeft een technische toelichting plaatsgevonden over het Scheiden van Wonen en Zorg op verzoek van de coalitie- en gedoogpartijen.
Uiteraard ben ik bereid u deze informatie die op 7 maart is verstrekt hierbij te doen toekomen.1
Is het waar dat voor deze technische briefing de fracties van de regeringspartijen en de gedoogpartner uitgenodigd waren?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom zijn de oppositiepartijen niet uitgenodigd voor deze technische briefing? Kunt u uitleggen waarom zij deze technische informatie niet nodig hebben?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de technische briefing aan de Kamer te sturen, zodat coalitie, gedoogpartner én oppositie gelijkelijk geïnformeerd zijn over dit dossier? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Beseft u dat het feit dat de regeringspartijen en de gedoogpartner op het ministerie gebrieft worden, zonder dat de oppositiepartijen geïnformeerd worden, overkomt als achterkamertjes-politiek? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Welke andere (al dan niet technische) briefings zijn in het afgelopen jaar gegeven aan de regeringspartijen en de gedoogpartner?
Sinds het aantreden van dit Kabinet hebben in ieder geval briefings met het departement over de volgende onderwerpen plaatsgevonden (ook breder dan alleen met regeringspartijen en gedoogpartner): Wetsvoorstel Cliëntenrechten zorg (WCZ), Prestatiebekostiging, financiële onderbouwing van de PGB-maatregelen, de nieuwe begrotingssystematiek (de brief «Voorbereiding behandeling ontwerpbegrotingen 2012 in de commissies»), de voorgenomen vormgeving van het risicovereveningssysteem 2012, Jaarverslag VWS en J&G 2010, Maatregelen GGZ, Oorlogsgetroffenen, de voorwaardelijk pakkettoelating van specialistische geneesmiddelen, winstuitkering in de zorg en de toezichtsvisie van de Inspectie voor de Gezondheidszorg.
Welke (al dan niet technische) briefings staan gepland voor dit jaar?
Er hebben mij tot nog toe geen verzoeken bereikt tot het organiseren van technische briefings in de komende periode.
Onbemande vliegtuigen (drones) |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Hans Hillen (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending over «drones» (onbemande vliegtuigen) van KRO Reporter International?1
Ja.
Heeft het Amerikaanse bedrijf General Atomics zich aangemeld bij de regering om mee te dingen naar de order voor vier UAV’s (unmanned aerial vehicle)? Zo ja, is er sprake van afspraken voor het inschakelen van de Nederlandse industrie?
Hebben andere bedrijven zich aangemeld om mee te dingen naar de order? Zo ja, welke en onder welke voorwaarden?
Klopt de bewering dat al een besluit is genomen om de Amerikaanse Reaper van General Atomics aan te schaffen? Zo ja, worden hiermee de Europese aanbestedingsregels genegeerd?
Deelt u de mening dat een ingebouwd preferentie voor de Reaper een open competitie onmogelijk maakt?
Wordt in de Request for Information de mogelijkheid opengehouden om de drones te bewapenen? Wordt overwogen om op den duur bewapende drones in te zetten voor «targeted killing», zoals de Amerikaanse regering doet en waarbij veel burgerdoden vallen? Zo ja, wat zijn de volkenrechtelijke gevolgen van deze inzet?2
Met de brief van 14 december jl. heb ik de Kamer gemeld dat de behoefte van Defensie betrekking heeft op een MALE UAV voor waarneming en inlichtingenvergaring (surveillance and reconnaissance). Bewapening is niet aan de orde.
Hoe oordeelt u over de in de uitzending geuite bezwaren tegen drones? Erkent u dat een steeds grotere inzet van robots en drones tot nieuwe (morele) bezwaren leidt, vanwege het afstandelijke karakter van deze wapens? Kunt u uw antwoord toelichten?
De inzet van onbemande en geautomatiseerde systemen is onderworpen aan dezelfde regels als de inzet van andere wapens en wapenplatforms. Dit betreft onder andere regels van het humanitair oorlogsrecht, bijvoorbeeld het beginsel dat onderscheid moet worden gemaakt tussen militaire doelen en burgerobjecten en het proportionaliteitsbeginsel.
Mijn opvatting over het project MALE UAV, een intensivering uit de beleidsbrief «Defensie na de kredietcrisis» van 8 april 2011 (Kamerstuk 32 733, nr. 1), is niet veranderd. Defensie verwerft de MALE UAV omwille van de verbetering van de operationele inzetbaarheid van de krijgsmacht en de versterking van de inlichtingenketen. Hierbij staan gevalideerde inlichtingen, een effectieve inzet, veiligheid en zelfbescherming centraal. De MALE UAV kan 24 uur per dag overal ter wereld worden ingezet, voor uiteenlopende missies. Hierbij is ook te denken aan humanitaire hulpverlening bij rampen, het in kaart brengen van vluchtelingenstromen, terrorismebestrijding en antipiraterij (brief van 14 december 2011).
Bent u bereid om de Kamer tijdig in te lichten over plannen om de drones te bewapenen?
Zie antwoord vraag 6.
Koperdiefstal |
|
Arie Slob (CU) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Opstelten tekent convenant met Tennet over aanpak metaaldiefstal»1 en «Tennet ondersteunt actie koperslag»?2
Ja.
Welke concrete maatregelen heeft u genomen sinds het tekenen van het convenant in juni 2011?
In samenwerking met de convenantpartners zijn de afspraken van juni 2011 in een actieplan uitgewerkt en is gestart met de uitvoering van de maatregelen. Een volledig overzicht van de stand van zaken rond de uitvoering zal ik u in juni sturen.
Hoeveel koperdiefstallen op en rond het spoor waren er in 2010? Hoeveel waren er in 2011 en hoeveel in de eerste 3 maanden van 2012?
Volgens opgave van ProRail waren er over 2010 357 gevallen van koperdiefstal. In 2011 bedroeg dit aantal 516. In de eerste drie maanden van 2012 werden 115 diefstallen van koper op en rond het spoor gepleegd.
Hoeveel vertragingsminuten waren er op het spoor als gevolg van koperdiefstal in 2011, 2011 en de eerste drie maanden van 2012?
Het aantal vertragingsminuten in 2010 bedroeg volgens opgave van ProRail 9 557. In 2011 bedroeg dit aantal 17 818. In de eerste drie maanden van 2012 ging het om 8 514 vertragingsminuten.
Welk inzicht in risicolocaties en risicotijdstippen heeft het Korps landelijke politiediensten (KLPD) verkregen door het doen van standaardaangifte van koperdiefstal? Hoe verwerkt het KLPD dit inzicht in de aanpak van koperdiefstal?
Actie Koperslag richt zich op koperdiefstal waarvan de maatschappelijke impact als gevolg van gevaarzetting groot kan zijn en de veiligheid van de infrastructuur – in casu het spoor (ProRail) en het elektriciteitshoofdtransportnet (Tennet) – in het geding is. Als er zaken aandienen die zich op deze infrastructuur afspelen, verricht het KLPD – indien nodig in samenwerking met de regiopolitie – het opsporingsonderzoek. Daarnaast verrichten politieregio’s opsporingsonderzoeken naar overige koperdiefstallen in de desbetreffende regio.
Om een beeld te krijgen van onder meer de risicolocaties en -tijdstippen en de mogelijkheden om de opsporingsteams van onder andere het KLPD gericht in te zetten, is de politie in augustus 2011 gestart met het project Waakzaam Koperslag. Hierin werken de Dienst Spoorwegpolitie en de Dienst Operationele Samenwerking van het KLPD samen om de operationele informatiepositie over koperdieven te verbeteren. Ook wordt samengewerkt met de regionale politiekorpsen, waar eventuele opsporingsonderzoeken lopen. Het KLPD verzorgt de landelijke informatiecoördinatie met betrekking tot koperdiefstal met gevaarzetting. Naast contacten met verschillende politieregio's is een intensieve samenwerking met de Rotterdamse Zeehavenpolitie tot stand gekomen.
Het project Waakzaam Koperslag heeft onder meer geresulteerd in het rapport Inzicht in koperdiefstal (december 2011). Op basis van de registratie van koperdiefstallen in de periode 1 januari 2009 tot 1 augustus 2011 is in dit rapport een analyse gemaakt van de 1 780 bekende verdachten van koperdiefstal, de netwerken waarin zij zich bewegen, verdachte transacties van opkopers en de geografische spreiding van de koperdiefstallen. Op basis van dit rapport worden interventies voorbereid en uitgevoerd.
Hoe hebben de gerichte inspanningen van het KLPD opsporingsteam sinds juni 2011 geleid tot een vermindering van koperdiefstal? Is de pakkans inderdaad vergroot? Hoeveel verdachten zijn sinds juni 2011 opgepakt en hoe verhoudt dit aantal zich tot de periode ervoor?
In 2011 werden volgens ProRail 516 koperdiefstallen gepleegd, wat neerkomt op een gemiddelde van 43 per maand. In de eerste drie maanden van 2012 ging het om 115 koperdiefstallen, zodat het maandgemiddelde op ruim 38 uitkomt. Het is echter nog te vroeg om hier conclusies aan te verbinden.
Zoals in het convenant overeengekomen, zijn afspraken gemaakt tussen ProRail en het KLPD over de gerichte inzet van private surveillance en opsporingsteams. Oogmerk is door een meer op elkaar afgestemde inzet de pakkans te vergroten. Daarbij kunnen helikopters in heterdaad-situaties ondersteuning verlenen. In gevallen van heterdaad-situaties wordt via Operations de helikopter ingezet. Er zijn inmiddels al aanhoudingen verricht met ondersteuning van helikopterbeelden. Daarnaast wordt in de voorbereiding van interventies gebruik gemaakt van foto's gemaakt door de helikopters.
In 2011 zijn 23 verdachten van koperdiefstal op en rond het spoor aangehouden. De pakkans bedroeg dat jaar bijna 4,5%. In 2012 zijn tot op heden 10 verdachten aangehouden (peildatum: 21 april 2012). Daarmee is de pakkans gestegen naar ruim 8%. Ook voor deze cijfers geldt dat het nog te vroeg is hieraan harde conclusies te verbinden.
Op welke termijn kan de Kamer de aangepaste wetgeving die is aangekondigd (registratie en identificatieplicht bij contante inkoop van koper op alle locaties waar koper wordt ingekocht) tegemoet zien? Op welke termijn verwacht u dat de aangepaste wet- en regelgeving in werking treedt?
De registratieplicht bij de contante inkoop is al van kracht via artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht. Aanscherping van de registratieplicht door de toevoeging van de legitimatieplicht verloopt via de aanpassing van het Uitvoeringsbesluit bij artikel 437 Sr. Het aangepaste Uitvoeringsbesluit bevindt zich thans in de fase van consultatie. Eind juli zal naar verwachting het advies bij de Raad van State ingewonnen kunnen worden. Volgens planning is publicatie van het aangepaste Uitvoeringsbesluit voorzien op 15 oktober 2012 en zal de legitimatieplicht op 1 januari 2013 in werking treden.
Op welke termijn denkt u de richtlijn om de aard en omvang van de schade als strafverzwarende factor te laten meewegen bij het formuleren van de strafeis gereed te hebben? Op welke termijn is deze richtlijn naar verwachting van kracht?
Om tot een goede richtlijn te komen is inzicht nodig in aspecten als de aard en impact van de problematiek en de behandeling van dergelijke zaken door de opsporing en vervolging. Pas als daar goed zicht op is en zich min of meer een standaard werkwijze heeft ontwikkeld, kunnen deze worden doorvertaald in een specifieke richtlijn voor deze vormen van diefstal. Richtlijnen worden in principe voor vijf jaar vastgesteld door het College van procureurs-generaal en gepubliceerd in de Staatscourant. Een richtlijn kan door de zorgvuldige wijze waarop deze tot stand komt niet voortdurend worden aangepast. Het is dan ook om die reden dat een richtlijn als sluitstuk in een proces geldt. Het Openbaar Ministerie verwacht dat de onderhavige richtlijn in het najaar van 2012 van kracht kan zijn.
Het nog niet voorhanden zijn van een richtlijn staat overigens het eisen van een passende straf op geen enkele manier in de weg. Het Landelijk Parket Team Verkeer ziet voldoende mogelijkheden om arrondissementsparketten nu al te informeren en te instrueren om te komen tot een passende strafeis. Daartoe wordt onder meer een factsheet opgesteld met informatie over de mogelijke ernst en impact van het delict. Deze factsheet wordt toegevoegd aan alle strafdossiers van verdachten van koperdiefstal, zodat de gevaarzetting en/of maatschappelijke schade meegenomen kunnen worden als strafverzwarende omstandigheid.
Kunt u duiden welke vorderingen u heeft gemaakt bij het in Europees verband samenwerken om rondtrekkende dadergroepen van koperdieven tegen te werken?
Over de samenwerking op Europees niveau bij de aanpak van rondtrekkende dadergroepen is uw Kamer onlangs bij brief van 26 maart 2012 geïnformeerd (Kamerstukken II, 2011–2012, 29 911, nr. 64). Specifiek over de aanpak van koperdieven wordt op voorstel van de Lidstaten Frankrijk, Duitsland, Spanje en Italië gesproken over een Europees verbod op contante betaling bij de verkoop van bepaalde metalen. Dit is aan de orde geweest tijdens de JBZ-Raad van 13 en 14 december 2011 en krijgt een vervolg onder het Deense voorzitterschap. In Benelux-verband ten slotte is gesproken over intensivering van de samenwerking bij de aanpak van koperdieven en worden voorstellen daartoe uitgewerkt.
De effecten van de langstudeerdersboete op leraren die willen doorstuderen |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Langstudeerboete nekt leraar in spé» op ScienceGuide?1
Ja, dat bericht is mij bekend.
Hoeveel leraren zullen niet (verder) studeren door de drempel die wordt opgeworpen door de langstudeerdersboete?
Ik kan niet zeggen hoeveel leraren niet (verder) zullen studeren vanwege de langstudeerdersmaatregel. Wel kan ik aangeven, dat het vanwege deze maatregel niet nodig is om te besluiten niet verder te studeren. Volgens de langstudeerders-maatregel mag de student die een lerarenmaster (meestal 90 studiepunten) volgt hier in totaal drie jaar over doen voordat het verhoogd collegegeld is verschuldigd. Omdat een opleiding van 90 studiepunten naar boven wordt afgerond, bedraagt de nominale studieduur twee jaar. Volgens de subsidieregeling Lerarenbeurs krijgt de student ook voor drie jaar subsidie. De toegestane studieperiode is het aantal jaren dat men subsidie ontvangt plus een uitloopperiode van drie jaar. De student moet binnen zes jaar kunnen aantonen dat hij 90 studiepunten heeft behaald. Voor iedere 30 studiepunten die behaald zijn, wordt een jaar in mindering gebracht op de totale terugbetalingsverplichting. Indien de student in het derde jaar nog niet is afgestudeerd, gaat inderdaad in het vierde jaar de langstudeerdersmaatregel in. Dit betekent echter niet dat hij moet stoppen met zijn studie. Het is aan de student hierin een afgewogen keuze te maken.
Ik zal het effect van deze maatregel en andere maatregelen, zoals de maatregel tweede studies, monitoren.
Daarnaast ga ik ervan uit dat instellingen maatregelen treffen om de studieduur meer af te stemmen op de nominale studieduur. Uit het onderzoek van ResearchNed (bijlage bij Kamerstuk 32 618, nr L) is gebleken dat veel instellingen werken aan het comprimeren van de geprogrammeerde studieduur van deeltijdopleidingen en lijkt er, met name in het wetenschappelijk onderwijs, ruimte te zijn voor efficiëntere vormgeving van de deeltijdstudies, door bijvoorbeeld meer gebruik te maken van vormen van tijd- en plaatsonafhankelijk leren. Op basis van deze ontwikkelingen is te verwachten dat het aantal en aandeel langstuderende deeltijdstudenten de komende jaren afnemen.
In mijn brief over deeltijd hoger onderwijs, die op 31 maart naar uw Kamer is gestuurd (Kamerstuk 32 618, nr L), ben ik ingegaan op de maatregelen om de studieduur meer af te stemmen op de nominale studieduur. Dit geldt ook voor de lerarenopleidingen. Ik heb daarbij aangegeven dat ik mij realiseer dat het comprimeren van opleidingen ten koste kan gaan van de gewenste flexibiliteit in het deeltijdonderwijs en het meer gefaseerd, modulair kunnen deelnemen aan dat onderwijs. Waar dat mogelijk is, is het verstandig dat instellingen dergelijke maatregelen nemen. Ik kan mij echter voorstellen dat dit niet in alle gevallen mogelijk en ook niet wenselijk is. Hierover zal ik met de instellingen nader overleg voeren. Voor de betreffende student geldt dat hij in dat geval een beroep kan doen op het profileringsfonds. Ik heb daartoe een nota van wijziging ingediend bij het wetsvoorstel «Studeren is investeren». Nu kunnen namelijk alleen voltijdstudenten een beroep doen op het profileringsfonds. De tegemoetkoming uit het profileringsfonds is alleen bestemd voor die situaties waarin het langstuderen niet verwijtbaar is aan de deeltijdstudent, dat wil zeggen ingeval van bijzondere persoonlijke omstandigheden of wanneer de geprogrammeerde studieduur automatisch tot gevolg heeft dat de deeltijdstudent langstudeerder wordt. Het profileringsfonds wordt hiertoe verhoogd met € 10 miljoen per jaar in de jaren 2012 tot en met 2016.
Is een afname in het aantal docenten met studeerambities volgens u wenselijk gezien het aankomend tekort aan leraren?
Een afname van het aantal docenten met studeerambities is volgens mij niet wenselijk. Ik voer daarom langs twee wegen maatregelen uit die de opscholing van leraren stimuleren. Ten eerste kunnen leraren een beroep doen op de Lerarenbeurs. Ten tweede kunnen studenten die niet eerder een lerarenopleiding hebben gedaan, een tweede opleiding op dit gebied doen tegen het wettelijk collegegeld. En als ze wel een tweede lerarenopleiding doen en het instellingscollegegeld zijn verschuldigd, wordt het hogere instellingscollegegeld via de Lerarenbeurs vergoed.
Houdt u rekening met deze ontwikkeling bij de uitvoering van de (Eerste Kamer-)motie Ganzevoort?2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe?
In bovengenoemde brief over het deeltijd hoger onderwijs ben ik ook ingegaan op de uitvoering van de motie Ganzevoort. In deze brief ben ik nader ingegaan op de gevolgen van de langstudeerdersmaatregel voor deeltijdstudenten. Ik ben van mening dat de langstudeerdersmaatregel op stelselniveau geen disproportionele gevolgen heeft voor deeltijdstudenten en heb daarom besloten de langstudeerdersmaatregel niet te wijzigen voor deeltijders. Wel is er aanleiding om in individuele gevallen tegemoet te komen aan bijzondere omstandigheden die ten grondslag liggen aan het langstuderen. Daarom wil ik in individuele gevallen deeltijdstudenten tegemoet komen via het profileringsfonds. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 1.
Bent u bereid de regeling van de langstudeerdersboete in te trekken, dan wel zodanig aan te passen dat lerarenopleidingen en hun studenten er geen hinder van ondervinden? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie hiervoor mijn antwoord op vraag 4.
Toezicht op de pensioenen |
|
Pieter Omtzigt |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitspraak van uw ambtsvoorganger die tijdens de parlementaire behandeling van de Pensioenwet heeft gezegd: «Dat betekent overigens niet dat pensioenuitvoerders in een voorkomend geval per definitie wel aansprakelijk zijn; indien de werkgever verzuimt de gegevens van een bepaalde werknemer aan de pensioenuitvoerder te verstrekken ligt het in de rede dat die werknemer de werkgever aansprakelijk stelt voor de schade»?1
Ja.
Bent u bekend met de uitspraak van uw ambtsvoorganger die tijdens de parlementaire behandeling van de Pensioenwet heeft gezegd: «Dit betekent overigens geenszins, dat de verzekeraar per definitie aansprakelijk zou zijn indien de werkgever zich niet aan de afspraken houdt»?2
Ja.
Bent u bekend met de uitspraak van uw ambtsvoorganger die tijdens de parlementaire behandeling van de Pensioenwet heeft gezegd: «Juridisch gezien heeft de verzekeraar dit artikellid overigens helemaal niet nodig in het geval het verzuim evident bij de werkgever ligt. Uitsluitend voor gevallen waarin getwijfeld kan worden of het verzuim bij de werkgever ligt – en er dus mogelijk (mede) sprake is van een verzuim van de verzekeraar zelf – hebben verzekeraars baat bij dit artikel»?2
Ja.
Bent u bekend met de uitspraak van uw ambtsvoorganger die tijdens de parlementaire behandeling van de Pensioenwet heeft gezegd; «Indien een werkgever heeft nagelaten een werknemer aan te melden, verzaakt hij de onderbrengingsplicht van artikel 22 van de Pensioenwet en zal de werknemer uitsluitend de werkgever kunnen aanspreken»?3
Ja.
Is het waar dat al deze passages gaan over de situatie waarin een deelnemer buiten de schuld van een pensioenverzekeraar niet is aangemeld door zijn werkgever?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat het amendement van het lid Bibi de Vries (VVD) waarin zij voorstelde om onder aanduiding van de tekst als eerste lid aan artikel 23 Pensioenwet (thans artikel 24) een zodanige toevoeging te doen dat de werkgever de inlichtingen verstrekt die de pensioenuitvoerder nodig heeft om de verplichtingen te kunnen nakomen die ingevolge de Pensioenwet op hem rusten? Bent u voorts bekend met het feit dat zij een toevoeging voorstelde van een tweede lid aan dit artikel met de inhoud; «de verzekeraar is jegens de deelnemers of gewezen deelnemers niet aansprakelijk, indien de werkgever zijn verplichtingen tot het verstrekken van inlichtingen niet nakomt, mits de verzekeraar zich aantoonbaar voldoende heeft ingespannen om de werkgever aan deze verplichtingen te laten voldoen»?4 Bent u bekend met de toelichting op dit amendement waarin het lid Bibi de Vries opmerkt: «Een verzekeraar dient zich voldoende in te spannen teneinde de informatie te verkrijgen die hij nodig heeft om de pensioenovereenkomst te kunnen uitvoeren. Deze verplichting gaat echter niet zo ver dat een verzekeraar gehouden is dekking te verlenen in situaties waarin de werkgever onvoldoende inlichtingen heeft verstrekt, bijvoorbeeld door daarvoor in aanmerking komende werknemers niet aan te melden bij de verzekeraar, of doordat meer of andere aanspraken zijn verleend dan bij de verzekeraar bekend is. De uitsluiting van de aansprakelijkheid in deze situaties gaat uitdrukkelijk niet zo ver dat zij ook de gevallen omvat waarin sprake is van betalingsachterstand voor bij de verzekeraar bekende deelnemers en dekkingen, zoals bedoeld in artikel 28 (inmiddels 29). Dit amendement heeft slechts de bedoeling om een verzekeraar niet aansprakelijk te doen zijn voor situaties die hij niet kent of redelijkerwijs had kunnen kennen, waarin hij buiten zijn schuld wordt geconfronteerd met bij hem onbekende deelnemers of dekkingen. De positie van een verzekeraar in dezen is dusdanig anders dan die van een pensioenfonds dat er geen reden is om op dit punt het wettelijke regime gelijk te trekken (zie paragraaf 4.6.1 van de memorie van toelichting). Een verzekeraar is immers voor zijn bestandsgegevens geheel afhankelijk van de gegevens die hij van de werkgevers krijgt en hij kan niet, zoals een pensioenfonds dat wel kan, aanspraken verlagen indien er sprake is van onvoldoende financiering en/of dekking»?4
Ja.
Is het waar dat uw ambtsvoorganger in reactie op het hiervoor genoemde amendement heeft gezegd: «Mevrouw De Vries stelt in het amendement op stuk nr. 7 een geclausuleerde vrijwaring van verzekeraars voor aansprakelijkheid als de werkgever verzuimt om informatie te verstrekken voor. Dat amendement is overbodig, omdat er op grond van het civiele recht alleen aansprakelijkheid is als er ook schuld is. Schadelijk is het amendement niet, maar het is overbodig»?5
Ja.
Bent u bekend met het feit dat het lid Bibi de Vries naar aanleiding van deze opmerking het amendement heeft ingetrokken?
Ja.
Klopt de conclusie dat uit uw antwoorden van 7 maart 2012 op eerdere vragen blijkt dat sprake kan zijn van aansprakelijkheid van een pensioenverzekeraar zonder dat sprake is van schuld, namelijk in die gevallen waarop het amendement van mevrouw De Vries betrekking had, waarin buiten de schuld van de pensioenverzekeraar de werkgever heeft verzuimd een deelnemer aan te melden en deze deelnemer ten opzichte van de pensioenverzekeraar een beroep doet op zijn pensioenrechten en aanspraken?6
Ja.
Zo nee, waarom niet?
Nee.
Zo ja, bent u op dit punt van mening veranderd?
In de antwoorden van 7 maart 2012 op eerdere vragen is tot uitdrukking gebracht dat wanneer de werkgever heeft verzuimd een deelnemer bij de pensioenuitvoerder aan te melden, werknemers een beroep kunnen doen op pensioenrechten- en aanspraken bij de pensioenuitvoerder. Dit vloeit voort uit de gedachte van de Pensioenwet dat zowel de werkgever als de pensioenuitvoerder hun verantwoordelijkheid nemen om te voorkomen dat er in het gegevensverkeer iets misgaat. Er is in dit geval echter geen sprake van civielrechtelijke aansprakelijkheid van de pensioenuitvoerder ten opzichte van de deelnemer.
Zoals ook in de eerdere antwoorden is aangegeven, is voor vermindering en verval bij pensioenverzekeringsovereenkomsten slechts plaats, indien de werknemer toerekenbaar heeft bijgedragen aan het feit dat jegens de verzekeraar of het pensioenfonds niet is voldaan aan de mededelingsplicht of indien de werknemer de verzekeraar of het pensioenfonds heeft misleid. In dat geval is de vermindering of het verval van de uitkering beperkt tot het risico met betrekking tot de verzwijgende werknemer. Indien de werknemer niet toerekenbaar heeft bijgedragen aan het feit dat jegens de verzekeraar of het pensioenfonds niet is voldaan aan de mededelingsplicht of indien dit uitsluitend is te wijten aan de verzekeringnemer/werkgever, dan kan de pensioenuitvoerder wat hij zonder deze bepaling in mindering zou mogen brengen op de uitkering aan de derde, verhalen op de verzekeringnemer/werkgever. Het feit dat niet is voldaan aan de mededelingsplicht dient dan voor het risico te komen van de verzekeringnemer/werkgever, op wie de mededelingsplicht immers rust.7 In de relatie tussen de werkgever en pensioenuitvoerder is in dat geval wel sprake van civielrechtelijke aansprakelijkheid (en schuld).
Zo nee, waarom niet? Wilt u in dat geval toelichten hoe de in de vragen 1 tot en met 4 genoemde citaten uit de parlementaire historie van de Pensioenwet zich verhouden tot deze kennelijk ongewijzigde mening?
Nee.
Zo ja, klopt de conclusie dat het toenmalig lid Bibi de Vries haar amendement op basis van de door uw ambtsvoorganger verstrekte informatie, naar nu blijkt op onjuiste gronden, heeft ingetrokken?
De lijn dat in de relatie tussen de pensioenuitvoerder en de werkgever sprake is van civielrechtelijke aansprakelijkheid als de werkgever heeft verzuimd om gegevens te verstrekken, is niet veranderd.
Zo nee, waarom niet?
Niet van toepassing.
De arrestatie van een getraumatiseerde bootvluchteling |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
Leers |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Survivor of migrant boat tragedy arrested in Netherlands»?1 Zo ja, wat is uw reactie op dit bericht?
Ja, ik ben bekend met dit bericht. De man over wie het bericht gaat is inderdaad een van de overlevenden van het onmiskenbaar tragische bootincident op de Middellandse Zee. De Italiaanse autoriteiten hebben aan deze man een verblijfsvergunning gegeven.
Bent u bekend met het feit dat op de dag dat een onderzoek door de Raad van Europa werd gepresenteerd naar een huiveringwekkende bootdrama op de Middellandse Zee met vele dodelijke slachtoffers een van de overlevenden in Nederland is gearresteerd en in vreemdelingendetentie is geplaatst? Waren de autoriteiten hiervan op de hoogte tijdens of na de arrestatie? Waarom is ervoor gekozen om de overlevende jongen in vreemdelingendetentie te plaatsen in plaats van te kiezen voor alternatieven die passen bij de schrijnendheid van deze situatie?
Ja, ik ben bekend met het rapport van de parlementaire assemblee van de Raad van Europa. De tragische achtergrond van deze man was ook bekend bij het nemen van het besluit om hem op grond van de Dublin-verordening vanuit Nederland over te dragen aan Italië en op het moment van de inbewaringstelling. Deze inbewaringstelling is naar mijn mening proportioneel. Zoals gezegd in het antwoord op vraag 1 is deze man door de Italiaanse autoriteiten in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning. Nadat hem door de IND bij beschikking kenbaar was gemaakt dat hij op grond van de Dublin-verordening terug diende te keren naar Italië, had hij dus de mogelijkheid om zelfstandig terug te gaan. Van deze mogelijkheid heeft hij geen gebruik gemaakt. Na het verstrijken van de vertrektermijn van vier weken verbleef hij nog in Nederland en had hij laten weten niet terug te willen keren naar Italië. Mede om deze redenen werd een inbewaringstelling noodzakelijk geacht. Deze maatregel zou slechts van korte duur geweest zijn. Immers, minder dan een week voor de geplande vlucht.
Bent u bekend met een van de aanbevelingen uit het onderzoek door de Raad van Europa waarin staat «The assembly recommends that, in view of the ordeal of the survivors, member states use their humanitarian discretion to look favourably on any claims for asylum and resettlement coming from these persons»?2 Bent u bereid gevolg te geven aan deze oproep? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben bekend met deze aanbevelingen. Nu de Italiaanse autoriteiten aan deze man een verblijfsvergunning hebben verstrekt, meen ik dat daarmee recht is gedaan aan deze aanbeveling.
Bent u bereid per onmiddellijke ingang de vreemdelingendetentie op te heffen en op zoek te gaan naar alternatieve opvang waarbij op een passende manier zorg geboden kan worden aan deze kwetsbare en getraumatiseerde jongeman? Zo nee, waarom niet?
De betrokken vreemdeling heeft tegen het besluit om hem op grond van de Dublin-verordening terug te brengen naar Italië hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De Afdeling heeft nog geen inhoudelijke uitspraak gedaan op dit hoger beroep. Wel heeft de Afdeling bij uitspraak van 3 april 2012 aangegeven dat de beoordeling van de in hoger beroep voorgedragen gronden nader onderzoek vergt en dat de betrokken vreemdeling niet mag worden overdragen aan Italië, totdat op het door hem ingestelde hoger beroep is beslist. Hoewel de Afdeling niet heeft opgedragen de vreemdelingenbewaring op te heffen, volgt uit het treffen van deze voorlopige voorziening wel dat de overdracht aan Italië niet op korte termijn kan plaatsvinden. Omdat de inbewaringstelling hierdoor mogelijk niet meer van korte duur zou zijn, heb ik besloten de bewaring op te heffen en heb ik reden gezien de betrokkene te laten plaatsen in de COA-opvang.
Bent u voorts bereid deze vragen met de grootst mogelijke spoed te beantwoorden, bij voorkeur binnen een dag?
Ja.
De detentie van Afghaanse vrouwen |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport van Human Rights Watch «I had to Run Away: Women and Girls Imprisoned for «Moral Crimes» in Afghanistan»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit rapport, waaruit blijkt dat 10 jaar na de val van de Taliban vrouwen en meisjes nog steeds worden gedetineerd indien zij vluchten voor huiselijk geweld en gedwongen huwelijken?
Ik heb met bezorgdheid kennisgenomen van het rapport. Het detineren van vrouwen en meisjes die vluchten voor huiselijk geweld en gedwongen huwelijken is in strijd met Afghaanse wetgeving en door het land ondertekende internationale verdragen.
Herinnert u zich nog uw antwoorden op eerdere vragen2 waarin u heeft gezegd dat u regelmatig gesprekken voert met de Afghaanse autoriteiten over het belang van naleving van nationale en internationale wetgeving en conventies op het gebied van vrouwenrechten en waarbij u de bestrijding van discriminatie en geweld tegen vrouwen benadrukt? Kunt u aangeven hoe vaak u overleg voert met de Afghaanse autoriteiten over dit onderwerp en welke concrete verbeteringen u waarneemt als het gaat om de positie van vrouwen in Afghanistan?
Ja. Nederland stelt het belang van volledige naleving van nationale en internationale wetgeving nadrukkelijk, zowel in bilateraal als multilateraal verband, aan de orde in gesprekken met vertegenwoordigers van resp. de ministeries van Buitenlandse Zaken, Justitie, Binnenlandse Zaken, Vrouwenzaken, alsmede het Hooggerechtshof en met parlementariërs. De Nederlandse Ambassadeur te Kaboel heeft na publicatie van het onderhavige Human Rights Watch (HRW) Rapport bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken en in multilaterale bijeenkomsten gepleit voor een robuuste publieke reactie van de Afghaanse overheid en concrete maatregelen om de genoemde misstanden tegen te gaan. Ik heb het grote belang van vrouwenrechten onderstreept tegenover de Afghaanse Minister Rassoul tijdens de NAVO Ministeriële top in Brussel.
Diverse Nederlandse mensenrechtenspecialisten, onder meer geplaatst bij de EU vertegenwoordiging, bij EUPOL en ISAF hoofdkwartier, volgen het onderwerp nauwlettend en zien er op toe dat in de internationale inspanningen hier voldoende aandacht aan wordt besteed.
De concrete verbeteringen als gevolg hiervan zijn moeilijk te benoemen. De uitkomsten van het laatste UNAMA en OHCHR rapport van november 2011 «A long way to go: implementation of the elimination of violence against women law in Afghanistan» tonen aan, dat de toegang van vrouwen tot rechtsmiddelen en de implementatie van de wet «Uitbanning van geweld tegen vrouwen» sinds 2009 stap voor stap verbeteren. Het rapport schrijft deze verbeteringen toe aan de groeiende kennis over vrouwenrechten, de steun vanuit Family Response Units, de onafhankelijke mensenrechtencommissie AIHRC, het Ministerie van Vrouwenzaken en opvanghuizen. Het rapport laat echter ook zien dat er nog een lange weg te gaan is.
Bent u bereid om de wet Uitbanning van Geweld tegen Vrouwen, die schadelijke traditionele gebruiken – waaronder eermoord en kindhuwelijken – verbiedt en die nu slecht in 10 provincies van Afghanistan geldt, onder de aandacht te brengen bij de Afghaanse autoriteiten en een pleidooi te houden om deze wet in alle 34 provincies van Afghanistan te laten invoeren? Bent u eveneens bereid het onderwerp van vrouwendetentie en de onderzoeksresultaten van Human Rights Watch onder de aandacht te brengen bij de Afghaanse autoriteiten? Indien nee, waarom niet?
Ja. Het onderwerp vrouwenrechten wordt nadrukkelijk aan de orde gesteld. In deze gesprekken wordt expliciet aandacht gevraagd voor de verdere implementatie van de bestaande wet «Uitbanning van Geweld tegen vrouwen» en de inhoud van het HRW rapport, inclusief aanbevelingen.
Bent u bereid om een pleidooi te houden bij de Afghaanse autoriteiten om de nieuwe «Familiewet» – waarbij de rechten van Afghaanse vrouwen aanzienlijk zullen verbeteren en die sinds 2010 ter implementatie op de plank ligt- zo snel mogelijk in te laten voeren? Indien nee, waarom niet?
In de gesprekken over vrouwenrechten zal ook opvolging van de belangrijke elementen van de nieuwe familiewet in wording (o.a. verhoging voogdij- en huwelijksleeftijd) aan de orde worden gesteld.
Het bericht dat een verzorgster steelt van een hoogbejaarde bewoner van een verzorgingshuis |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Verzorgster besteelt hoogbejaarde»?1
Ja.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen van 2 maart jl.?2 Kunt u aangeven hoeveel van dit soort verontrustende berichten u nog moet ontvangen voordat u een onderzoek in wil stellen? Zo neen, waarom niet?
Ja, ik herinner mij de antwoorden. Ik heb aangegeven dat ik het verschrikkelijk vind dat er wordt gestolen van kwetsbare mensen.
Daarnaast heb ik gezegd, dat ik niet voornemens was onderzoek in te gaan stellen. Diefstal gebeurt in de maatschappij. Helaas ook in een verzorgingshuis. Het is belangrijk dat aangifte wordt gedaan van diefstal. Primair is de cliënt hiervoor verantwoordelijk. Ik blijf er daarnaast op wijzen dat de zorginstelling verantwoordelijk is voor het creëren van een veilig klimaat. Dit betekent dat er sprake moet zijn van een adequaat beleid om diefstal in de zorginstelling tegen te gaan. Dat bestaat uit aspecten als goede preventie en voorlichting. Ik pleit er in dat kader ook voor dat zorginstellingen getroffen cliënten stimuleren tot en/of ondersteunen bij het doen van aangifte. Ten slotte kan de zorginstelling ook aangifte doen namens de cliënt.
Deelt u de mening dat het van groot belang is, om te voorkomen dat medewerkers die in de fout gegaan zijn bij een andere zorginstelling aan de slag gaan, per direct een landelijk registratiepunt op te richten? Zo neen, waarom niet?
Zoals ik ook aangaf in mijn antwoorden op vragen van mw. Agema en mw. Gerbrands van 4 april jl (2012Z07031, zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 2415), deel ik de mening dat deze medewerkers niet elders aan de slag mogen gaan. Ik zoek uit of een «zwarte lijst» waar het Nationaal Ouderenfonds om vraagt of een « landelijk registratiepunt» mogelijk is. Hierbij komen nadrukkelijk ook de juridische aspecten van een dergelijke lijst of registratiepunt aan de orde.
Het bericht "Nederlandse scholieren blijven vaker zitten" |
|
Metin Çelik (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich eerdere vragen over «de zinloosheid van zittenblijven» van 23 september 2011?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat 22% van de 15-jarige scholieren aangeeft ooit «een keer te zijn blijven zitten»?2
Dit cijfer betreft het zittenblijven in het basisonderwijs en is gebaseerd op zelfrapportage door vijftienjarige leerlingen die met toetsen en vragenlijsten hebben deelgenomen aan het PISA-onderzoek. Het is de vraag of dat percentage als betrouwbaar moet worden beschouwd. In het Onderwijsverslag 2010/2011 vermeldt de onderwijsinspectie dat ongeveer 17% van de leerlingen in het basisonderwijs langer dan acht jaar over de basisschool doet.
Hoe beoordeelt u het feit dat Nederland, met 22% zittenblijvers, ruim boven het gemiddelde van de 34 landen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) zit? Heeft u zicht op de oorzaak? Zo ja, wat is hiervan de oorzaak? Zo nee, gaat u dit nader onderzoeken?
In de vergelijking is geen rekening gehouden met een belangrijk systeemverschil tussen het Nederlandse onderwijs en dat in andere landen. Nederland is namelijk het enige land waar kleuteronderwijs en basisonderwijs zijn geïntegreerd in een achtjarige basisschool. Elders gaan kinderen gemiddeld pas op zesjarige leeftijd naar de basisschool. De Inspectie van het Onderwijs constateert relatief veel «zittenblijvers» in de kleuterperiode en veel minder in de periode daarna (groep drie tot en met acht). Als we rekening houden met dit onderscheid komt Nederland een stuk dichter in de buurt van het OECD- en het EU-gemiddelde.
Hoe beoordeelt u het feit dat één op de zes basisschoolleerlingen langer dan acht jaar over de basisschool doet? Hoe beoordeelt u het feit dat op zwakke en zeer zwakke scholen ongeveer één op de vijf leerlingen langer dan acht jaar over de basisschool doet? Heeft u inzicht in de oorzaak van het zittenblijven? Zo ja, wat is hiervan de oorzaak? Zo nee, gaat u dit nader onderzoeken?
Dat het percentage zittenblijvers op zwakke en zeer zwakke scholen hoger ligt dan op andere scholen, hangt vermoedelijk samen met de kwaliteit van het onderwijs op die scholen. De inspectie spreekt scholen hierop aan.
Om meer zicht te krijgen op de oorzaken van zittenblijven, zal ik hier nader onderzoek naar laten doen. In dat onderzoek laat ik ook kijken naar de doelmatigheid en effectiviteit van zittenblijven. Dan kan ik ook beter het feit beoordelen dat een op de zes leerlingen langer dan acht jaar over de basisschool doet.
Hoe beoordeelt u het feit dat op enkele scholen meer dan de helft van de leerlingen vertraging oploopt? Heeft u inzicht in de oorzaak hiervan? Is deze bevinding aanleiding voor nader beleid? Zo ja, aan welke maatregelen denkt u?
Het gaat hier om uitzonderlijke situaties op scholen waar kennelijk het nodige aan de hand is. De inspectie spreekt scholen daarop aan en zal scholen waar zich een dergelijke situatie voordoet, vragen om maatregelen te treffen die tot verbeteringen moeten leiden. De inspectie zier er bij het vervolgtoezicht op toe of (en hoe) de school de gewenste verbeteringen realiseert.
Hoe beoordeelt u het feit dat op 94 % van de basisscholen leerlingen blijven zitten? Wat zijn de redenen dat dit op 6% van de scholen niet gebeurt?
Dat op 94% van de basisscholen leerlingen blijven zitten, zegt nog niet zoveel. Het kan immers zo zijn dat op elk van deze scholen één leerling blijft zitten. In het Onderwijsverslag 2010/2011 staat echter ook dat op enkele scholen meer dan de helft vertraging oploopt. De inspectie spreekt scholen erop aan die in verhouding veel leerlingen een jaar over laten doen. Waarom op 6% van de basisscholen zittenblijven niet voorkomt is mij niet bekend. Ik zal dit betrekken bij het eerder genoemde onderzoek.
Hoe beoordeelt u de bevinding van de inspectie dat vanuit vwo 3 veel leerlingen naar havo 4 teruggaan en dat vanuit havo 3 veel leerlingen terugstromen naar het vmbo? Heeft u inzicht in de oorzaken? Zo ja, wat zijn deze oorzaken en hoe beoordeelt zij deze oorzaken? Bent u bereid om nader onderzoek te doen naar de relatie schooladviezen, cito en teruggaan in opleidingsniveau? Zo nee, waarom niet?
Het gedifferentieerde systeem van voortgezet onderwijs maakt het mogelijk dat leerlingen kunnen opstromen naar hogere – en afstromen naar lagere niveaus. De oorzaken liggen meestal bij het beter of minder presteren dan verwacht van leerlingen in de onderbouwperiode. Voor een deel heeft opstroom en afstroom te maken met de kwaliteit van de school.
De relatie tussen schooladviezen/cito-eindtoetscores en afstroom is al eerder onderzocht. Met de invoering van het onderwijsnummer wordt het in de nabije toekomst mogelijk om voor alle leerlingen na te gaan hoe deze relatie is. Ik ben zeker bereid dit dan periodiek te monitoren en daarover te rapporteren.
Hoe beoordeelt u de stelling van Inspecteur-generaal van het Onderwijs dat zittenblijven een goede optie kan zijn voor een leerling, maar dat het van groter belang is dat scholen nog meer opbrengstgericht gaan werken, zodat leerlingen die dreigen te blijven zitten, met extra aandacht vooruit geholpen worden? Ziet u een rol voor zichzelf? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Ik onderschrijf de stelling van de inspecteur-generaal. Opbrengstgericht werken staat dan ook centraal bij de aanpak in de Actieplannen Basis voor presteren, Beter presteren en Leraar 2020 – een krachtig beroep! Ik verwijs u graag naar de inhoud van deze plannen.
Hoe verhouden de bevindingen van de onderwijsinspectie zich tot eerdere jaren? Zijn de bevindingen van de inspectie voor u een reden tot het ontwikkelen van nader beleid? Zo ja, aan welke maatregelen en termijnen denkt u? Zo nee, waarom niet?
Het percentage zittenblijvers in het basisonderwijs verandert weinig. De inspectie meldt een toename van het percentage zittenblijvers in het voortgezet onderwijs sinds 2008. Daarvoor vertoonde dit percentage in het voortgezet onderwijs jarenlang een daling.
Zoals eerder gesteld, moet opbrengstgericht werken zowel in het basis- als in het voortgezet onderwijs (onder meer) leiden tot minder zittenblijven en minder afstroom. Ik zal naar aanleiding van het eerder genoemde onderzoek bepalen of apart beleid op dit terrein nodig is.
Zie ook mijn antwoord bij vraag 6 en 8.
De ontwikkelingen van E-health |
|
Margreeth Smilde (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de woorden van de voorzitter van KPMG Gezondheidszorg in Brussel over de ontwikkelingen van E-health?1
Ja.
Deelt u de mening van de heer Bos, die constateert dat in Nederland de versnippering van het zorglandschap een grootschalige ontwikkeling van E-Health in de weg staat en dat dat onverantwoordelijk is? Zo ja, wat gaat u eraan doen? Zo nee, waarom niet?
Ik herken het beeld dat e-health toepassingen nog onvoldoende op grote schaal worden ingezet in onze gezondheidszorg. Er zijn veel goede initiatieven aan te wijzen, maar die beperken zich vaak nog tot een kleine, regionale schaal. Om te komen tot zorgbrede implementatie van goed e-health toepassingen is er inderdaad behoefte aan gezamenlijke inspanning van verschillende partijen. Hiertoe ben ik dan ook in gesprek met een initiatief van zorgverzekeraars, zorgprofessionals en zorggebruikers die samen aan een e-health agenda werken. Ik zal de kamer voor het zomerreces van dit jaar informeren over dit initiatief en over de activiteiten van de overheid om hieraan bij te dragen.
Wat is uw reactie op een opmerking op datzelfde congres, dat er een opmerkelijke kloof bestaat tussen de goede digitale infrastructuur in Nederland en E-Health?
De digitale infrastructuur in Nederland is van een hoog niveau, ook in vergelijking met andere landen. Deze infrastructuur zegt iets over de «hardware», maar zeker ook over de digitale vaardigheden en wensen van de Nederlanders. Ik constateer dat de Nederlandse burger behoefte heeft om ook in de zorg meer gebruik te maken van de mogelijkheden die ICT biedt.
E-health kan patiënten helpen hun rol in het zorgproces te vergroten en verbeteren. Daarbij komt dat e-health een bijdrage kan leveren aan arbeidsbesparing en meer doelmatigheid in de zorg. Om verschillende redenen is het daarom van belang om de rol van e-health in onze gezondheidszorg te vergroten. Ik zie de goede digitale infrastructuur in Nederland als een kans om hieraan bij te dragen.
Deelt u de mening dat een snelle ontwikkeling van E-Health in Nederland een geweldige impuls zou kunnen geven aan laagdrempelige toegang tot de zorg, en zo invulling geeft aan het regeerakkoord, waar het gebruik van E-mental health wordt bevorderd om de zelfredzaamheid van cliënten te vergroten?2
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven wat u zou kunnen en willen doen om dat te stimuleren?
Ik vind het belangrijk dat overheid en veldpartijen gezamenlijk optrekken bij het realiseren van de ambities t.a.v. e-health. Alle partijen hebben hun eigen verantwoordelijkheid als het gaat om de ontwikkeling, gebruik, inkoop en de systeeminpassing van e-health in de gezondheidszorg. Daarbij vind ik het van belang dat er wordt gehandeld vanuit het perspectief van de gebruiker van de toepassing: de patiënt en de professional. Alleen dan heeft e-health een kans een wezenlijk onderdeel van de zorg te worden.
Ik zal de Kamer informeren over de plannen van het kabinet ten aanzien van e-health. Per brief van 10 april heb ik u laten weten dat ik voor het zomerreces van dit jaar een brief over e-health naar de Kamer zal sturen.
De vergoeding van orthopedische schoenen aan jonggehandicapten |
|
Sadet Karabulut , Renske Leijten |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen waarin u jonggehandicapten die naar vermogen werken op de dagbesteding voor noodzakelijke voorzieningen verwijst naar de Zorgverzekeringswet?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat de Zorgverzekeringwet alleen orthopedische schoenen voor dagelijks gebruik vergoedt en geen orthopedische werkschoenen?
Ik acht het niet wenselijk dat mensen genoodzaakt zijn hun dagbesteding op te zeggen, omdat ze geen vergoeding krijgen voor orthopedische schoenen. Dit is ook niet nodig. Indien er sprake is van dagbesteding geïndiceerd vanuit de AWBZ worden orthopedische schoenen die nodig zijn om in de dagbesteding activiteiten te kunnen verrichten, vergoed vanuit de Zorgverzekeringswet. Hierbij geldt dat de orthopedische schoenen geschikt moeten zijn om de beperkingen/belemmeringen van verzekerde in aanvaardbare mate te compenseren, en daarbij de concrete feiten en omstandigheden waarin de individuele verzekerde op het gebruik ervan is aangewezen, in aanmerking moeten worden genomen. Dit houdt in dat er rekening wordt gehouden met het gebruik van de schoenen in de dagbesteding.
Acht u het wenselijk dat jonggehandicapten die naar vermogen werken op de dagbesteding noch bij het Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen (UWV), noch bij de zorgverzekering, noch bij de bijzondere bijstand de orthopedische werkschoenen vergoedt kunnen krijgen en hierdoor genoodzaakt zijn om deze dagbesteding op te zeggen? Kunt u aangeven waar jonggehandicapten deze noodzakelijke voorziening vergoedt kunnen krijgen? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat jonggehandicapten die naar vermogen werken op de dagbesteding niet achter de geraniums komen te zitten vanwege het ontbreken van noodzakelijke voorzieningen?
Zie antwoord vraag 2.
Een landelijke beperking van draaideurconstructies voor voormalige ambtenaren |
|
Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Prinses Laurentien hielp kennis aan baan»?1
Ja.
Wat is uw mening over de constructie waarbij een ex-ambtenaar door het ministerie op hetzelfde beleidsterrein wordt ingehuurd als consultant tegen een uurtarief dat drie keer hoger ligt dan een ambtenarensalaris? Deelt u de mening dat dergelijke constructies onwenselijk zijn? Welke regels zijn er op dit moment op landelijk niveau om dergelijke constructies te beperken? Is aanscherping van deze regelgeving volgens u op zijn plaats? Zo ja, welke aanscherpingen overweegt u? Zo nee, waarom niet?
De ex-ambtenaar is niet door het ministerie van OCW ingehuurd, maar door een gesubsidieerde organisatie. De regels van de rijksoverheid voor inhuur van ex-ambtenaren zijn in dit geval dan ook niet aan de orde. Overigens heeft het ministerie van OCW in deze concrete casus bij de organisatie wel aangedrongen op een goede overdracht van kennis en expertise om de continuïteit van het programma te borgen.
Bij een zogenoemde draaideurconstructie – waarvan in het hierboven genoemde geval geen sprake is – gaat het om de situatie dat een voormalig ambtenaar na zijn ontslag vervolgens door het ministerie (of een andere overheidsorganisatie), waaraan hij tot dan toe verbonden was, wordt ingehuurd – via bijvoorbeeld een adviesbureau, of als zelfstandige – om werkzaamheden te verrichten.
In zijn algemeenheid is de draaideurconstructie onwenselijk. Het is niet voor niets dit al in 1999 vanwege mogelijke belangenverstrengeling en inbreuken op de integriteit in een circulaire voor de departementen is vastgelegd. Het gaat dan om de circulaire «Verzoek tot het naleven van het beleid ten aanzien van de draaideurconstructie», kenmerk ad1999/u84410 d.d. 13 sept. 1999.
Letterlijk staan in deze circulaire over de draaideurconstructie de volgende passages: «(...) Zowel intern als extern moet echter elke schijn van belangenverstrengeling worden vermeden. Het kabinet acht de draaideurconstructie een gevaar voor een integer functioneren van de rijksoverheid en voor de beeldvorming van de overheid. (...)»
«(...) Het kabinet is van mening dat voorkomen moet worden, dat ministeries een voormalig ambtenaar na zijn ontslag gedurende een bepaald tijdsbestek op enigerlei wijze inhuren. (...) » «(...) Ten aanzien van de termijn gedurende welke een voormalig ambtenaar geen werkzaamheden voor het voormalig ministerie mag verrichten, acht ik een periode van twee jaar redelijk. (...)»
Er is een uitzondering mogelijk: «(...) Het betreft de situatie dat in het kader van een beëindiging van het dienstverband afspraken worden gemaakt met de (voormalige) ambtenaar om na zijn ontslag gedurende een bepaalde aan te geven tijd, werkzaamheden voor het ministerie te verrichten. In zo’n geval bestaat hiertegen geen bezwaar.»
Er is geen aanleiding om de regels vervat in de circulaire aan te scherpen, ze zijn heel duidelijk.
Bent u ervan op de hoogte dat bij menig bestuursorgaan, zoals gemeenten en het ministerie van Defensie, voor voormalige bestuurders en medewerkers een verbod geldt om tot twee jaar na het beoefenen van een functie werkzaamheden te verrichten voor hun voormalige werkgever?
Ja.
De Vereniging van Nederlandse Gemeenten kent een handreiking voor een gedragscode voor deze gevallen. Er is overigens geen sprake van een verbod voor twee jaar bij inhuur van ex-medewerkers.
Gemeenten zelf bepalen de inhoud van die gedragscode in overleg met hun gemeenteraden. De richtlijn voor inhuur van ex-personeel verschilt dan ook per gemeente; soms wordt er niets geregeld, soms bestaat er een beperking van één jaar of geldt er een beperking van meerdere jaren.
Bij de defensie wordt de draaideurconstructie voor twee jaar uitgesloten gezien de aanwijzing SG A/872. Hierin wordt het volgende gezegd.
«(...) Inhuren van voormalige werknemers (draaideurconstructie)
Acht u in navolging hiervan een landelijke beperking van draaideurconstructies wenselijk waarbij voormalige ambtenaren gedurende twee jaar geen werkzaamheden mogen verrichten voor hun voormalige werkgever? Zo ja, op welke wijze gaat u zich inzetten om dit te realiseren? Zo nee, waarom niet?
Een dergelijke beperking bestaat reeds, zie de beantwoording bij vraag 2 en 3.
Het betalen van 188.000 euro van VU medisch Centrum aan milonair R.O. van Eyeworks |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het feit dat het VUmc na het tv-debacle met Eyeworks, waarbij op flagrante wijze het medisch beroepsgeheim werd geschonden, zich bereid heeft verklaard 188 000 euro te betalen voor de kosten die eigenaar/miljonair R. O. van Eyeworks met een geschat vermogen van 83 miljoen euro heeft gemaakt?1 2
Ik betreur het dat het VUmc eventuele onregelmatigheden, die wellicht in strijd zijn met de geldende richtlijnen, niet heeft voorkomen en dat het VUmc eventuele maatschappelijke onrust over dit programma niet heeft voorzien. Ik betreur dat het VUmc daardoor in de kosten van de productie van het programma moet delen.
Tussen RTL Nederland, Eyeworks en VUmc bestonden er contractuele afspraken die ertoe strekten dit programma te maken en uit te zenden. Nadat de uitzending op verzoek van het VUmc is stopgezet, hebben de drie betrokken partijen in onderling overleg afgesproken de directe productiekosten die tot dan toe gemaakt waren te delen. Zij dragen elk voor 188 000 Euro bij. Lopende het onderzoek van het OM, dat ook betrekking zal hebben op de gemaakte afspraken tussen VUmc en Eyeworks, kunnen verder geen uitspraken gedaan worden over de exacte inhoud van die afspraken.
Hoe denkt u dat de samenleving hierover oordeelt?
Ook vanuit de optiek van de samenleving is het te betreuren dat er wellicht sprake is van schending van het beroepsgeheim en dat het VUmc als gevolg daarvan ook financieel deels de consequenties voelt.
Wat vindt u van het verweer van het VUmc dat de 188 000 euro niet ten koste gaat van de zorg omdat het uit de reserves van het ziekenhuis wordt betaald? Gaat het niet gewoon om zorggeld?
Het VUmc heeft aangekondigd dat de kosten ten laste komen van de algemene reserves. Deze gelden zijn niet statutair gebonden aan de zorg. In die zin gaat het dus niet om zorggeld. Desalniettemin had dat geld besteed kunnen worden aan de zorg of gereserveerd kunnen blijven voor andere onvoorziene situaties.
Is het niet ongehoord dat het VUmc geld dat bedoeld is voor de zorg aan Eyeworks betaalt, terwijl Eyeworks bij het maken van de opnames ernstig in de fout is gegaan?
Ik kan niet in privaatrechtelijke contractuele afspraken tussen een ziekenhuis, een televisiezender en een producent treden. De inhoud van deze contractuele afspraken is bepalend voor de vraag wie aansprakelijk is voor de kosten.
Wilt u u uw gezag aanwenden om ervoor te zorgen dat het VUmc deze kosten niet uitbetaalt aan Eyeworks? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u niet dat – in het geval de kosten toch moeten worden betaald – deze 188 000 euro moet worden verhaald op de beslissers van het VUmc; zijnde de directie en het hoofd van de spoedeisende hulp? Zo neen, waarom niet?
Alleen diegene die schade heeft geleden kan de schade verhalen. Dat betekent dat de betrokken partijen moeten beslissen of zij de schade op één van de andere partijen willen proberen te verhalen. Of één van de partijen aansprakelijk is en de schade moet vergoeden kan uiteindelijk worden uitgemaakt door de rechter.