Het bericht ‘Opnieuw fors financieel tekort Gelre Ziekenhuizen’ |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
![]() |
Heeft u het artikel «Opnieuw fors financieel tekort Gelre Ziekenhuizen» gelezen en wat is uw reactie hierop?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht.
Wat vindt u van de uitspraak van ziekenhuisbaas Pier Eringa: «Dat als je 20 mensen op een ochtend op het spreekuur zou kunnen hebben, en je weet dat bijna iedere dag wel een paar patiënten op het laatste moment afhaken, om dan te plannen voor 23 mensen in plaats van 20. Dat zijn kleine dingen, maar als je dat op iedere poli elke dag doet, levert dat het ziekenhuis veel op.»? Vindt u dit een gepaste uitspraak van een ziekenhuisbestuurder? Zo ja, waarom? Zo nee, gaat u Pier Eringa hiervoor als Minister op het matje roepen? Welke consequenties kan dit voor hem hebben?
Als Minister ga ik niet over de uitspraken van individuele ziekenhuisbestuurders. Het is de verantwoordelijkheid van zorgaanbieders om te beslissen over de inrichting van de eigen zorgorganisatie, mits dit binnen de geldende normen is, én op voorwaarde dat de kwaliteit en continuïteit van zorg geborgd zijn.
Bent u het eens met Pier Eringa dat er in ziekenhuizen zoveel mogelijk «productie» moet worden gedraaid? Zo nee, waarom staat u toe dat ziekenhuisbestuurders op deze manier over onze ziekenhuizen spreken alsof het bedrijven zijn?
Zie mijn antwoord bij vraag 2.
Wanneer heeft u voor het laatst contact gehad met het Gelre Ziekenhuis? Kunt u alle onderliggende stukken van dit contact naar de Kamer sturen?
Mijn ambtsvoorganger, de toenmalige Minister voor Medische Zorg, heeft op woensdag 6 maart 2024 gesproken met de bestuursvoorzitter van Gelre Ziekenhuizen. Tijdens dit overleg is onder andere gesproken over het
langetermijnperspectief van de (ziekenhuis)zorg in de regio, en de betrokkenheid van het lokaal openbaar. Er was enkel een interne nota ter voorbereiding voor de toenmalige Minister. Deze is bijgevoegd.
Daarnaast is er voor de beantwoording van deze Kamervragen feitelijke informatie ontvangen vanuit Gelre Ziekenhuizen over de stand van zaken en de context waarin de uitspraken zijn gedaan.
Wanneer heeft u voor het laatst met bezorgde patiënten uit Zutphen en omstreken gesproken over het verschralen van de ziekenhuiszorg in hun regio? Indien u dit niet heeft gedaan, waarom niet?
Ik heb (nog) geen gesprek gevoerd met patiënten uit de regio Zutphen.
Bent u bereid om een onderzoek te starten naar de gevolgen van het sluiten van de verloskamers en de beperkte openingstijden van de Spoedeisende Hulp (SEH) in Zutphen? Zo nee, waarom niet?
Voorafgaand aan de invoering van de maatregelen zijn alle benodigde stappen uit de AMvB en ministeriële regeling acute zorg (Uitvoeringsbesluit Wkkgz, hoofdstuk 8a en Uitvoeringsregeling Wkkgz, hoofdstuk 3a) gevolgd door Gelre Ziekenhuizen. De AMvB en de regeling borgen de betrokkenheid van onder meer burgers en gemeenten tijdens het besluitvormingsproces. Gelre Ziekenhuizen heeft onder andere de cliëntenraad van het Gelre, diverse regionale (zorg)partners en belanghebbende gemeenten geconsulteerd en betrokken bij de besluitvorming. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft hierop meegekeken.
Daarnaast heeft een uitgebreide toetsing plaatsgevonden binnen het netwerk acute zorg. Ook zijn er twee continuïteitsplannen gemaakt en vastgesteld in het Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ). Via diverse regionale overleggen worden de effecten gemonitord. Naast de IGJ kijkt ook de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) mee in dit reorganisatieproces vanuit hun toezichthoudende rol.
Wat zou het gevolg kunnen zijn voor het Gelre ziekenhuis als het ziekenhuis in de loop van 2025 het maximale bedrag dat het «rood» mag staan bereikt heeft? Kunt u aangeven of dit mogelijk kan leiden tot het volledig sluiten van het Gelre Ziekenhuis? Zo ja, wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Het is allereerst aan zorgverzekeraars en zorgaanbieders om met elkaar goede financiële afspraken te maken. Wanneer ziekenhuizen in financiële problemen (dreigen) te komen, en de continuïteit van de zorg in het geding dreigt te komen, gelden de Early Warning System (EWS)-afspraken. Hierdoor kan er op tijd ingegrepen worden. Ik heb geen EWS-melding ontvangen over Gelre Ziekenhuizen. Dit betekent dat de financiële problemen niet hebben geleid tot een onbeheersbare situatie met risico’s voor de patiëntveiligheid en de continuïteit van de zorg.
Ik heb geen gedetailleerd inzicht in de financiële situatie van Gelre Ziekenhuizen. Daarnaast valt de financiële huishouding van een individuele ziekenhuisorganisatie niet onder mijn verantwoordelijkheid. Ik kan daarover dan ook geen uitspraken doen.
Wat is uw reactie op de argumenten die het ziekenhuis aandraagt waarom dit financieel tekort ontstaat, zoals de inhuur van ZZP’ers en het tekort aan verpleeghuisbedden? Erkent u dat dit een gevolg is van uw eigen gefaalde beleid?
Als Minister ga ik niet over de individuele bedrijfsvoering van een ziekenhuisorganisatie. Deze Minister zit net 8 weken op deze post.
Ten aanzien van inhuur van ZZP’ers geldt in algemene zin dat zorginstellingen een behoefte hebben aan een flexibele schil, bijvoorbeeld voor «piek, ziek en uniek». Echter in de praktijk is te zien dat zorginstellingen ook noodgedwongen flexwerkers inzetten om de reguliere roosters gevuld te krijgen. In 2023 zijn er in de sector zorg en welzijn smal (exclusief kinderopvang) 130.000 zzp’ers en 25.000 uitzendkrachten als flexwerkers ingezet. In deze sector betreft dat 10,2% van de totale werkzame bevolking.
Het aanpakken van personeelskrapte in de zorg heeft zeer grote prioriteit. Zorg is mensenwerk. Voor alle zorginstellingen geldt dat zij, al dan niet in samenwerking in een regio, de uitdaging hebben om met het beschikbare personeel zo optimaal mogelijk zorg te verlenen. In het Hoofdlijnenakkoord staat beschreven dat ik het daarom aantrekkelijker ga maken om in de zorg te werken. Daarnaast staat in het Hoofdlijnenakkoord dat er geïnvesteerd wordt in betere ouderenzorg door bijvoorbeeld zorg-/verpleegplekken voor ouderen. Deze punten zal ik de komende tijd uitwerken. Het is geen gemakkelijke opgave.
Hoe gaat u voorkomen dat er net zoals in Zutphen andere ziekenhuizen – zoals bijvoorbeeld in Heerlen – ontmanteld gaan worden waardoor de toegankelijkheid voor patiënten verslechtert en de gezondheidsrisico’s toenemen?
De toegankelijkheid van de (ziekenhuis)zorg voor alle patiënten in alle regio’s in Nederland is voor mij heel belangrijk. Dit is een speerpunt in het hoofdlijnen akkoord. De komende periode wordt dit verder uitgewerkt in het Regeerprogramma.
Gelre Ziekenhuizen heeft mij laten weten dat zij na het doorvoeren nieuwe locatieprofielen en het sluiten van de Acute Verloskunde afdeling in Zutphen nog steeds veel zorg leveren op locatie Zutphen. Zo worden er veel planbare operaties uitgevoerd in Zutphen en wordt zorg geleverd op de poliklinieken (alle poliklinieken blijven in Zutphen), de verpleegafdelingen, de Intensive Care en de Eerste Hart Hulp. De Spoedeisende Hulp is open tussen 8.00 en 21.00 uur en er is een spoedplein waar huisartsen, specialisten en verpleegkundigen nauw met elkaar samenwerken om spoedzorg te leveren in de avond en nacht.
Welke verantwoordelijkheid hebben de zorgverzekeraars volgens u betreft het openhouden van ziekenhuizen? Deelt u de mening dat hun belang, de kosten zo laag mogelijk houden door ziekenhuizen te sluiten, haaks staat op het belang van patiënten om goede zorg dichtbij te hebben?
In het Hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat de insteek wordt dat streekziekenhuizen behouden blijven. Dit zullen we de komende periode uitwerken. De zorgverzekeraars hebben in het geval van een naturapolis de zorgplicht om ervoor te zorgen dat hun verzekerden tijdige, bereikbare en kwalitatief goede zorg krijgen.
De NZa houdt toezicht op deze zorgplicht en heeft hiervoor handvatten2 opgesteld. In deze handvatten staat hierover: «Je bent verantwoordelijk voor het tijdig leveren van passende zorg aan de individuele verzekerde. Is er sprake van een (dreigende) sluiting van een zorgaanbieder, bijvoorbeeld door faillissement? Dan zorg je ervoor dat de verzekerde tijdige en passende zorg kan blijven ontvangen. Blijft de verzekerde zorg ontvangen van de onder druk staande zorgaanbieder? Dan moet de verzekerde ervanuit kunnen gaan dat er maatregelen worden getroffen waardoor de zorg doorgang blijft vinden. Sluit de zorgaanbieder, bijvoorbeeld door faillissement? Dan moet de verzekerde terecht kunnen bij een andere aanbieder. Verzekerden behouden altijd tijdige, bereikbare en kwalitatief goede zorg.»
Daarnaast zetten zorgpartijen waaronder Zorgverzekeraars Nederland zich binnen het Integraal Zorg Akkoord – Onderdeel D. Regionale samenwerking, in voor een toekomstbestendig zorglandschap met het uitgangspunt «Nabij als het kan, veraf als het moet». Zorg die vaak voorkomt en laagcomplex is, moet voor iedereen dicht(er)bij beschikbaar zijn.
Hoe staat het met de uitvoering van de aangenomen moties van de Tweede Kamer, zoals de motie-Dijk over het geven van instemmingsrecht aan gemeenten, personeel en patiënten bij fusies en sluitingen van ziekenhuizen en de motie-Van Nispen/Dijk over een stop instellen op het sluiten van essentiële onderdelen van ziekenhuizen tot een nieuw kabinet hierover heeft beslist? Hoe gaat u zich hier de komende tijd voor inzetten?2 3
De Kamer is op 22 april 20245 geïnformeerd over de opvolging van de motie Nispen/Dijk. Daarnaast heeft de Kamer op 18 juni 20242 een brief ontvangen met betrekking tot de opvolging van de motie Dijk over het creëren van instemmingsrecht aan gemeenten, personeel en patiënten bij fusies en sluitingen van ziekenhuizen. Voor de vraag over mijn inzet de komende tijd verwijs ik naar het antwoord bij vraag 9.
Het bericht dat GGZ Friesland het Centrum voor Neuropsychiatrie uiterlijk per 1 juli 2024 sluit |
|
Agnes Joseph (NSC) |
|
Conny Helder (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat GGZ Friesland het Centrum voor Neuropsychiatrie uiterlijk per 1 juli 2024 sluit?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Bent u bekend met het bericht dat Altrecht per 1 januari 2024 de afdeling neuropsychiatrie Vesalius gesloten heeft?2
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Kunt u bevestigen dat beide instellingen aangeven dat de afdelingen onvoldoende rendabel waren, wat mede geleid heeft tot deze beslissingen?
Het klopt dat beide instellingen hebben aangegeven dat deze afdelingen onvoldoende rendabel waren. Dat is echter niet de enige reden waarom deze afdelingen gesloten zijn. Voor het Centrum voor Neuropsychiatrie (CNP) was er geen sprake van een continue zorgvraag. Er was ook geen wachtlijst voor dit aanbod. In het proces van sluiting van het CNP is naar verschillende factoren gekeken, waaronder het belang van huidige en toekomstige cliënten, ander aanbod in de regio en patiënten aantallen.
Voor Vesalius is jaren getracht om een hogere cliëntinstroom te realiseren en de ambulante afdeling (zonder bedden) rendabel te krijgen. Altrecht besloot tot afbouw en sluiting van dit ambulante zorgaanbod vanwege portfoliokeuzes, te lage instroom van cliënten en omdat het ondanks uitbreiding van het zorggebied (Amsterdam) niet mogelijk was om dit zorgaanbod als aparte kleine polikliniek (zonder bedden) rendabel te krijgen.
Kunt u een overzicht geven van de klinische en poliklinische afdelingen neuropsychiatrie in Nederland met de behandelcapaciteit van deze afdelingen? Kunt u hierbij ook aangeven of er bij deze afdelingen plannen zijn de afdeling te sluiten?
Bureau HHM heeft in 2023 een overzichtskaart van mogelijke cruciale ggz gemaakt op basis van een brede inventarisatie door de ggz-kerninstellingen van alle regio’s van het mogelijke cruciale zorgaanbod binnen de Zorgverzekeringswet. Deze is op 21 december 2023 ook naar uw Kamer verzonden.3 Op het moment dat deze kaart werd gemaakt waren er elf zorgaanbieders die hoogspecialistisch aanbod neuropsychiatrie leverden, verdeeld over twaalf zorgkantoorregio’s.4 Dit betreft alleen het hoogspecialistische aanbod en omvat niet al het aanbod van klinische en poliklinische afdelingen neuropsychiatrie. Zowel het CNP (GGZ Friesland) als Vesalius (Altrecht) is niet opgenomen op deze lijst. Dat betekent dat de ggz-kerninstellingen deze afdelingen in 2023 niet hebben aangemerkt als mogelijke cruciale hoogspecialistische ggz voor neuropsychiatrie.
Ik heb geen informatie over de behandelcapaciteit van alle klinische en poliklinische afdelingen van neuropsychiatrie in Nederland en ik kan niet aangeven of er plannen zijn om deze afdelingen te sluiten. Wel hebben zorgverzekeraars en zorgaanbieders mijn voorganger verzekerd dat waar het gaat om het borgen van de continuïteit van cruciale ggz, het onderlinge contact tussen de aanbieders en de zorgverzekeraars inmiddels goed verloopt. Dit betekent dat potentiële wijzigingen in aanbod vroegtijdig met elkaar worden besproken, zodat noodzakelijke zorg behouden blijft. Daarnaast is voor de inkoop voor 2025 met zorgaanbieders en zorgverzekeraars afgesproken dat de in december 2023 vastgestelde zorgvormen (acute zorg, outreachende zorg, beveiligde zorg, klinische zorg en hoogspecialistische zorg) in ieder geval voldoende aangeboden en ingekocht zullen worden, en er geen aanbod verdwijnt vanwege financiële redenen.5
Is er op de korte en lange termijn voldoende geografische spreiding en voldoende capaciteit om de zorg voor deze patiëntengroep te waarborgen? Kunt u hierbij uitleggen hoe dit gewaarborgd wordt?
In de Kamerbrief van 4 april 2024 heeft mijn voorganger aangegeven dat mijn voorganger samen met de Nederlandse ggz (deNLggz), Zorgverzekeraars Nederland (ZN), Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP), Nederlandse Federatie voor Universitair medisch centra (NFU) en Nederlandse Verenging van Ziekenhuizen (NVZ) tot een aanpak voor de cruciale ggz gekomen ben.6 Ook MIND ondersteunt deze aanpak. In deze aanpak wordt de zorgvraag van patiënten in hun eigen sociale context (de regio) als vertrekpunt genomen, zodat op basis van deze vraag per regio bepaald kan worden wat er nodig is qua zorgaanbod. Partijen hebben aangegeven dat zij met deze invulling het cruciale ggz aanbod beter kunnen borgen en dat deze richting de patiënt met een complexe zorgvraag beter gaat helpen. In juli 2024 hebben partijen met elkaar een gespreksleidraad vastgesteld die in elke regio gebruikt gaat worden om de zorgvraag en het cruciale aanbod in kaart te brengen en klaar te zijn voor de contractering van 2026 en verder.7 Daarnaast gaat het Zorginstituut partijen begeleiden bij het komen tot een visie op spreiding en concentratie voor de ggz.
Is er voor patiënten die nu niet meer kunnen worden aangemeld ook een passende oplossing met een acceptabele reistijd, gezien beide instellingen aangeven dat voor de patiënten die nog in behandeling waren of zijn op het moment van sluiting een passende oplossing gezocht wordt?
Bij het CNP zijn de laatste 2 patiënten ruim voor de sluiting van 1 juli elders ondergebracht, conform de vaste afspraken en passend binnen het behandeltraject, dan wel door uithuisplaatsing dan wel door tijdelijk op een andere afdeling opgenomen te worden. Er stonden geen patiënten op de wachtlijst.
Bij Vesalius heeft een groot deel van de cliënten die bij deze afdeling in behandeling waren de behandeling voor de sluiting op 1 januari 2024 af kunnen ronden. Voor cliënten waarbij dat niet mogelijk was, is een passend alternatief binnen Altrecht of elders in de regio gevonden. Op dit moment is er nog een enkele patiënt die nog in afwachting van afronding van een diagnostiek traject en/of overdracht van behandeling. Deze patiënten worden behandeld of overbrugd binnen Altrecht. Altrecht blijft neuropsychiatrie als onderdeel van haar integrale behandelingen leveren, alleen niet meer als aparte afdeling.
Wie is er verantwoordelijk voor de beschikbaarheid van passende zorg voor patiënten met neuropsychiatrische problematiek?
Het is aan zorgverzekeraars en zorgaanbieders om samen te zorgen voor voldoende passend zorgaanbod voor mensen met neuropsychiatrische problematiek. Zorgverzekeraars moeten vanuit de wettelijke zorgplicht proactief de beschikbaarheid van voldoende zorg voor verzekerden organiseren. Dit betekent dat zorgverzekeraars voldoende zorg moeten inkopen voor hun verzekerden.
Is het voor deze patiëntengroep met soms beperkt ziekte-inzicht, beperkt geheugen en beperkte leerbaarheid, in de praktijk een werkbare oplossing dat zij zichzelf moeten melden bij hun zorgverzekering voor zorgbemiddeling (gelet op uw opmerking dat patiënten die geen passende zorg kunnen krijgen zichzelf moeten melden bij hun zorgverzekering voor zorgbemiddeling)3
Het is de taak van zorgaanbieders om cliënten te wijzen op de mogelijkheden van zorgbemiddeling door de zorgverzekeraar (artikel 4 van de Regeling transparantie zorgaanbieders van de NZa). De zorgverzekeraar is vervolgens verplicht (beleidsregel toezichtkader zorgplicht zorgverzekeraars Zvw) om de verzekerde bij te staan bij het zoeken naar een zorgaanbieder die de cliënt eerder kan behandelen. Het is aan de professionaliteit van de zorgaanbieder om in te schatten hoeveel ondersteuning de cliënt bij zorgbemiddeling nodig heeft.
Is neuropsychiatrie cruciale zorg?
In de handreiking cruciale ggz, die op 26 januari 2023 is gepubliceerd, wordt de volgende werkdefinitie van cruciale ggz gegeven:
Ggz met een hoge logistiek (zorgaanbod) en een inhoudelijke (zorgvraag) complexiteit, waarbij cliënten/patiënten ernstige gezondheidsschade kunnen oplopen wanneer deze zorg (tijdelijk) niet meer beschikbaar is.9
Zoals mijn voorganger in de Kamerbrief van 21 december 2023 heeft aangegeven, zijn partijen daarnaast overeengekomen dat de volgende zes zorgvormen tot cruciale ggz worden gerekend: acute, outreachende, klinische, beveiligde zorg en hoogspecialistische zorg (vanuit ggz-instellingen en (academische) ziekenhuizen).10 In de Kamerbrief van 4 april 2024 is aangegeven dat partijen overeengekomen zijn dat het inzetten op een afgebakende lijst van cruciale ggz onhaalbaar en onwenselijk is, omdat grenzen niet bijdragen aan het verbeteren van het benodigde integrale zorgaanbod.11 In de aanpak cruciale ggz leggen zorgaanbieders, zorgverzekeraars en (vertegenwoordigers) van patiënten in elke regio wat cruciaal zorgaanbod is. Hierbij gebruiken zij verschillende bronnen, waaronder de verwachte zorgvraag, regionale wachtlijsten, en de zes zorgvormen. In juli 2024 hebben partijen met elkaar een gespreksleidraad vastgesteld die in elke regio gebruikt gaat worden om de zorgvraag en het cruciale aanbod in kaart te brengen en klaar te zijn voor de contractering van 2026 en verder.12 Afhankelijk van de puzzel die (vertegenwoordigers van) zorgaanbieders, zorgverzekeraars en patiënten gezamenlijk leggen in de regio op grond van de (verwachte) zorgvraag, kan neuropsychiatrisch zorgaanbod dus behoren tot een cruciaal zorgnetwerk.
Kunt u een verklaring geven waarom twee afdelingen neuropsychiatrie in korte tijd sluiten omdat ze onvoldoende rendabel zijn? Is de financiering voor deze afdelingen onvoldoende?
Voor het CNP was er geen sprake van een continue zorgvraag. Er was geen wachtlijst voor dit aanbod. In het proces van sluiting van het CNP is gekeken naar het belang van huidige en toekomstige cliënten, ander aanbod in de regio en patiëntenaantallen. Voor Vesalius is jaren getracht om een hogere cliëntinstroom te realiseren en de ambulante afdeling (zonder bedden) rendabel te krijgen.
Bij beide afdelingen speelt dus aan de ene kant een gebrek aan voldoende zorgvraag naar deze zorgvorm binnen de regio, en aan de andere kant hangt de keuze ook samen met de bredere financiële situatie waar beide zorgaanbieders in verkeren. Hoewel financiering in beide gevallen een rol gespeeld heeft in de sluiting, speelt ook de zorgvraag voor dit type aanbod een rol in de sluiting.
Kan een beschikbaarheidsfinanciering voor GGZ Friesland een oplossing zijn, aangezien zij in hun berichtgeven aangeven dat de bedbezetting niet constant is?
Zoals u in de Kamerbrief van 21 december 2023 staat beschreven, is de NZa in haar verkenning naar de bekostiging en zorginkoop van de cruciale ggz tot de conclusie gekomen dat er op dit moment binnen de huidige bekostiging en zorginkoop afdoende mogelijkheden zijn voor zorgaanbieders en zorgverzekeraars om goede afspraken te maken over de zorg voor hoogcomplexe patiënten.13 Daarom zie ik op dit moment geen noodzaak om de mogelijkheid van beschikbaarheidsfinanciering voor GGZ Friesland te onderzoeken.
Als de financiering voor deze afdelingen onvoldoende is, heeft u dan plannen om de financiering aan te passen of onderzoek in te stellen naar de oorzaak?
De sluiting van deze afdelingen had meerdere oorzaken, zoals beschreven in het antwoord op vraag 3. Zoals ik in een eerder antwoord heb aangegeven, heeft de NZa geconstateerd dat er op dit moment binnen de huidige bekostiging en zorginkoop afdoende mogelijkheden zijn voor zorgaanbieders en zorgverzekeraars om goede afspraken te maken over de zorg voor hoogcomplexe patiënten.14 Ik zie daarom geen noodzaak om de wijze van bekostiging te onderzoeken. Mijn voorganger heeft wel met partijen afgesproken dat de in de regio overeengekomen cruciale zorgnetwerken vanaf inkoopjaar 2026 waar nodig gelijkgericht ingekocht zullen worden.15 Dit draagt bij aan de toegankelijkheid van cruciale ggz in brede zin. Ik zie op dit moment geen reden om onderzoek te doen naar de sluiting van deze afdelingen.
Bent u bekend met de richtlijn Neuropsychiatrische gevolgen na niet aangeboren hersenletsel (NAH) bij volwassenen?4
Ja, ik ben bekend met deze richtlijn.
Kunt u aangeven of er ook klinische neuropsychiatrische afdelingen zijn waar opname met een zorgmachtiging of crisismaatregel op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) plaats kan vinden? Welke afdelingen betreft dit, hoe lang zijn de wachtlijsten en is de geografische spreiding van deze afdelingen naar uw idee voldoende?
Deze informatie is openbaar toegankelijk. Zorgaanbieders zijn op basis van de Wet verplichte ggz (Wvggz) verplicht om in het locatieregister Wvggz en Wzd aan te geven of opname of zorg op grond van de Wvggz plaatsvindt.17 Er kan in het locatieregister per individuele zorgaanbieders opgezocht worden of zij gedwongen zorg of opname uitvoeren binnen hun instelling en op welke locaties dit plaatsvindt. De wachtlijsten van deze aanbieders zijn niet openbaar.
Waar het gaat om of de spreiding van deze afdelingen voldoende is en of er voldoende aanbod is passend bij de vraag, is het nog te vroeg om daar zorgvuldig antwoord op te geven. De komende periode gaan zorgaanbieders, zorgverzekeraars en (vertegenwoordigers) van patiënten vanuit de aanpak cruciale ggz aan de slag in elke regio om op basis van o.a. de verwachte zorgvraag en regionale wachtlijsten te bepalen wat er nodig is aan cruciaal zorgaanbod. Daarnaast werkt het Zorginstituut aan een voorstel om te komen tot een visie op spreiding en concentratie in de ggz.
Leidt sluiting van de twee afdelingen neuropsychiatrie (en eventueel ook de beperkte geografische spreiding van de resterende behandelafdelingen) tot langere opnames op neurologische afdelingen in ziekenhuizen in de (sub)acute fase bij NAH en is dit voor deze patiënten die langer moeten wachten op overplaatsing dan passende zorg?
Ik heb navraag gedaan bij de koepels van ziekenhuizen, maar zij hebben geen concrete signalen dat de sluiting van deze twee afdelingen neuropsychiatrie heeft geleid tot langere opnames op neurologische afdelingen in ziekenhuizen.
Kunt u aangeven hoe het kan zijn dat er nu weer twee afdelingen kort na elkaar verdwijnen, aangezien u naar aanleiding van de beperking van een deel van de behandelcapaciteit door Altrecht van de afdeling de Eikenboom voor psychosomatiek heeft aangegeven dat specialistisch en unieke behandelaanbod met een bovenregionale functie niet zomaar mag verdwijnen, vanwege het grote belang voor de continuïteit en de toegankelijkheid van zorg op dat bovenregionale of landelijke niveau?5
De sluiting van het CNP en Vesalius is niet te vergelijken met de sluiting van de Eikenboom. Naar aanleiding van o.a. de sluiting van de Eikenboom hebben partijen afspraken gemaakt in het Integraal Zorgakkoord en zijn partijen tot een aanpak voor cruciale ggz gekomen. Bureau HHM heeft in 2023 een overzichtskaart van mogelijke cruciale ggz gemaakt op basis van een brede inventarisatie door de ggz-kerninstellingen van alle regio’s van het mogelijke cruciale zorgaanbod binnen de Zorgverzekeringswet. Zowel het CNP (GGZ Friesland) als Vesalius (Altrecht) is niet opgenomen op deze lijst. Dat betekent dat de ggz-kerninstellingen deze afdelingen in 2023 niet hebben aangemerkt als mogelijke cruciale hoogspecialistische ggz voor neuropsychiatrie.
Zijn de aanbevelingen van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) in het rapport «Rode draden analyse» opgevolgd? Zijn zorgaanbieders, verzekeraars en patiëntenorganisaties bij de huidige twee sluitingen met elkaar in gesprek geweest? Zijn er naar aanleiding van deze gesprekken werkafspraken gemaakt (ook met mede-zorgaanbieders)? Was de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) betrokken? Hebben zorgverzekeraars een pro-actieve rol vervuld om te zorgen dat hun verzekerden ook na de sluiting goede zorg krijgen? En was ook het Zorginstituut betrokken?6
Zorgaanbieders en zorgverzekeraars hebben bij beiden sluitingen overleg gehad over de (voorgenomen) sluiting. Bij GGZ Friesland is er voor de patiënten in zorg een vervolg geregeld. Bij Altrecht zijn alle lopende onderzoeken afgerond, en alle aanvragen van patiënten op de wachtlijst zijn nog in behandeling genomen. Altrecht blijft het aanbod neuropsychiatrie als onderdeel van haar behandelingen leveren. Zowel de IGJ als de NZa zijn betrokken geweest bij deze twee sluitingen. Er is daarbij door de IGJ gelet op de zorgvuldigheid bij de afbouw en beëindiging van trajecten en op de continuïteit bij de overdracht van behandeling. De coördinerend zorgverzekeraar in beide regio’s, heeft mij laten weten dat zij onmiddellijk in gesprek zijn gegaan met de desbetreffende aanbieders nadat zij geïnformeerd waren over de (voorgenomen) sluitingen. Er is overleg geweest tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars over het besluit, mogelijke andere opties, en hoe het aanbod in de regio behouden kan worden. Het Zorginstituut is niet betrokken geweest.
Is de sluiting van de afdeling neuropsychiatrie door GGZ Friesland ook vroegtijdig besproken, gelet op het feit dat u in uw brief aan de Kamer van 4 april j.l aangeeft dat verzekeraars en zorgaanbieders u hebben verzekerd dat potentiële wijzigingen in aanbod vroegtijdig met elkaar worden besproken, zodat noodzakelijke zorg behouden blijft?7
Zowel GGZ Friesland als de betrokken zorgverzekeraar, Zilveren Kruis, hebben mij laten weten dat de sluiting van het CNP vroegtijdig is besproken. De definitieve besluitvorming over de sluiting dateert van begin 2024. Binnen GGZ Friesland was er al drie jaar sprake van mogelijke sluiting van het CNP, omdat er geen continue vraag was naar het type zorg wat het CNP leverde. Daarnaast speelde bij de sluiting van het CNP ook de brede situatie rondom de financiële gezondheid van GGZ Friesland.
Hoe verhoudt uw opmerking in dezelfde brief dat de in december 2023 vastgestelde zorgvormen (acute zorg, outreachende zorg, beveiligde zorg, klinische zorg en hoogspecialistische zorg) in ieder geval voor 2025 voldoende aangeboden en ingekocht zullen worden en er geen aanbod verdwijnt vanwege financiële redenen, zich tot de sluiting van deze afdeling – mede omdat hij niet rendabel zou zijn?
De sluiting van het CNP van GGZ Friesland valt niet onder de gemaakte afspraak in Kamerbrief van 4 april om te volgende redenen. Ten eerste speelde deze voorgenomen sluiting al drie jaar en is de beslissing om dit aanbod te sluiten genomen voordat deze bestuurlijke afspraak gemaakt werd. Ten tweede waren er, zoals ik in mijn antwoord op een eerdere vraag heb aangegeven, niet voldoende aanmeldingen voor het CNP en was er ook geen sprake van een wachtlijst. In 2023 heeft de ggz-kerninstelling dit aanbod ook niet aangemerkt als mogelijke cruciale ggz. Ik kan nu niet aangeven of regio’s op grond van de (regionale) wachtlijsten en verwachte zorgvraag dit aanbod zouden aanmerken als cruciaal.
Deelt u de mening dat een eenmaal gesloten afdeling neuropsychiatrie niet gemakkelijk weer geopend kan worden als gespecialiseerd personeel inmiddels ergens anders werk heeft gevonden?
Deze mening deel ik, maar ik vind het ook belangrijk om aan te geven dat een afdeling ook moet kunnen sluiten op het moment dat er geen/beperkte vraag is naar een bepaald aanbod. Alle medewerkers van het CNP hebben een nieuwe baan gevonden binnen GGZ Friesland. Altrecht heeft ondanks de sluiting van Vesalius stappen gezet om te zorgen dat de kennis en expertise over neurospychiatrie wel beschikbaar blijft voor cliënten die bij Altrecht in behandeling zijn. Op dit moment richt Altrecht een regionaal kennis- en expertisenetwerk neuropsychiatrie op, waar in Q3 een start mee zal worden gemaakt. Ketenpartners kunnen in de toekomst via een online portaal terecht met vragen over neuropsychiatrie. Daarmee wordt de expertise over neuropsychiatrie voortgezet, ook na het sluiten van de afdeling.
Als er bij deze sluitingen net als bij de eerdere sluitingen onvoldoende rekening is gehouden met de regionale en landelijke behandelcapaciteit waardoor tekorten ontstaan en langere wachtlijsten, kunt u dan aangeven hoe u dergelijke sluitingen in de toekomst gaat voorkomen?
Zoals ik in een eerder antwoord heb aangegeven, was er voor het CNP (GGZ Friesland) geen wachtlijst. Vesalius (Altrecht) geeft in reactie op deze vraag aan dat de organisatie van de afbouw en sluiting op een zorgvuldige manier is gebeurd in de tweede helft van 2023. Een groot deel van de cliënten die bij deze afdeling in behandeling waren, heeft de behandeling voor 1 januari kunnen afronden. Voor die cliënten, waarbij dat niet mogelijk was de behandeling af te ronden, is een passend alternatief binnen Altrecht of elders in de regio gevonden. Van de ongeveer 150 patiënten die in juni/ juli 2023 bij Vesalius in behandeling waren, is er nog enkeling in afwachting van afronding van een (diagnostiek)traject en/of overdracht van behandeling. Deze patiënten worden behandeld/ overbrugd binnen Altrecht.
Gezien de afhandeling van beide sluitingen is het niet aannemelijk dat er een tekort is ontstaan in behandelcapaciteit of dat er langere wachtlijsten ontstaan zijn. Zoals eerder aangeven zijn er vanuit de aanpak cruciale ggz afspraken gemaakt waarbij zorgverzekeraars en zorgaanbieders hebben afgesproken dat potentiële wijzigingen in aanbod vroegtijdig met elkaar worden besproken zodat noodzakelijke zorg behouden blijft.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen vier weken beantwoorden?
Ik heb alle vragen afzonderlijk beantwoord. Vanwege afstemming met verschillende partijen en de kabinetswissel is het niet gelukt om deze vragen binnen vier weken te beantwoorden.
Zelfstandig wonen met ADL hulp |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Conny Helder (VVD) |
|
![]() |
Kunt u aangeven hoeveel zelfstandig wonende mensen met een beperking hulp voor algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL hulp) ontvangen?
In 2023 ontvingen 1.441 cliënten zorg op basis van de subsidieregeling ADL-assistentie.
Krijgt u ook signalen over problemen met de ADL hulp? Wordt dit ergens bijgehouden? Zo ja, wat is het beeld van aantallen klachten en de aard ervan in de afgelopen jaren?
Bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport kwamen het afgelopen jaar circa tien signalen binnen over problemen met ADL. Die signalen komen via cliënten zelf of via de media. De aard van de klachten zijn al enkele jaren hetzelfde. Dit beschreef mijn voorganger in de Stand van zakenbrief over Fokus1.
De signalen die mijn voorganger de afgelopen twee jaar bereikten hebben betrekking op vier zaken. Ten eerste gebrek aan voldoende personeel, waardoor de wachttijden oplopen, een cliënt veel verschillende assistenten over de vloer krijgt en de benodigde deskundigheid daarmee niet altijd is geborgd. Ten tweede gingen de signalen over de bejegening door het management van Fokus. Ten derde lukt het cliënten soms niet om de zorg buiten de woning goed in te richten via de Zorgverzekeringswet (Zvw) en/of Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Tot slot hebben cliënten, die niet meer tot de doelgroep behoren, er soms moeite mee te moeten verhuizen en een geschikt alternatief te vinden.
Is bekend hoe vaak de zorg niet aan de wensen van de cliënt voldoet? Zo ja, kunt u aangeven hoe vaak dit leidt tot een klachtenprocedure? Zo nee, hoe wordt gemonitord of de hulp voldoet aan de behoefte van cliënten en wat de kwaliteit is?
Nee, dit is mij niet bekend. Het is aan de zorgaanbieder en cliënt om goede afspraken te maken over de zorg en te monitoren of de hulp voldoet aan de behoefte. Als de cliënt niet tevreden is over de zorg, kan hij een klacht indienen. De Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) schrijft voor waar een klachtenprocedure bij een zorgaanbieder aan moet voldoen. Ook kan een cliënt een klacht indienen bij het Landelijk Meldpunt Zorg van de IGJ. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) houdt toezicht op de naleving van de Wkkgz. Haar toezicht gaat dus onder andere over de kwaliteit en veiligheid van de geleverde zorg en over een passende klachtenprocedure. De IGJ kan op basis van signalen op verschillende wijzen toezicht houden, bijvoorbeeld door een onderzoek in te stellen naar een locatie van een zorgaanbieder.
Welke beleidsinitiatieven lopen er op dit moment om de kwaliteit van ADL zorg te verbeteren en bewaken?
Als ik meerdere klachten over één zorgaanbieder ontvang, dan ga ik daarover in gesprek. Fokus (de grootste ADL-aanbieder) geeft aan dat de huidige subsidieregeling ADL-assistentie niet goed meer past bij de zwaardere zorgvraag en krapte op de arbeidsmarkt. Dat verklaart volgens Fokus een deel van de signalen. Ik vind het belangrijk dat de ADL-zorg van voldoende kwaliteit blijft. Daarom maak ik werk van een toekomstbestendige subsidieregeling ADL-assistentie. Mijn voorganger verhoogde per januari van dit jaar al de tarieven met een percentage van 6,9%, bovenop de reguliere prijsindexatie. In opdracht van VWS onderzocht een onafhankelijk bureau onlangs de tariefstelling voor de subsidieregeling ADL-assistentie. Met de resultaten uit dit onderzoek kan een definitieve herijking van de tarieven per 2025 plaatsvinden. Dit wordt nu uitgewerkt en gepubliceerd in de gewijzigde regeling eind dit jaar.
Kunt u aangeven hoeveel verschillende hulpverleners er bij een cliënt gemiddeld over de vloer komen?
Nee, ik beschik niet over deze gegevens.
Deelt u de mening dat het wenselijk is voor zowel de cliënt als de zorgverlener dat de hulp geleverd kan worden door een vast team van medewerkers? Wordt daarop gestuurd?
Ik begrijp de wens om zoveel mogelijk vaste gezichten te zien. Het gaat om zorgverleners die bij cliënten thuis over de vloer komen en bijvoorbeeld helpen bij douchen of toiletgang. Fokus merkt dat het uitdagend is om zorgverleners te behouden op de huidige arbeidsmarkt, maar geeft aan daarop wel te sturen.
Ook in de ADL hulpverlening zijn er personeelstekorten, kunt u aangeven hoeveel onvervulde vacatures er zijn?
Op dit moment zijn er circa 120 openstaande vacatures.
Wat is de arbeidsmarktprognose voor deze specifieke vorm van hulp op de korte en lange termijn?
Ik beschik niet over arbeidsmarktprognoses voor deze specifieke vorm van zorg.
Wat zijn de gevolgen van het hoofdlijnenakkoord voor specifiek deze vorm van hulp?
Het hoofdlijnenakkoord spreekt zich niet specifiek uit over deze vorm van hulp. Als nieuw bewindspersoon ga ik aan de slag met het vertalen van het hoofdlijnenakkoord naar mijn beleidsterrein.
Herkent u het signaal dat cliënten die eigenlijk 24-uurs zorg moeten krijgen nu te horen krijgen dat ze bijvoorbeeld tussen 22:00 uur en 7:00 uur niet om zorg kunnen vragen? Zo ja, deelt u de mening dat dit niet acceptabel is?
Bij het ministerie kwamen de afgelopen periode verschillende signalen binnen. Uit enkele signalen komt naar voren dat er soms minder ADL-assistenten beschikbaar zijn dan voorheen, bijvoorbeeld in de nacht. Ik vind het belangrijk dat er 24 uur per dag ADL assistentie mogelijk is. Naar aanleiding van deze vraag geeft Fokus aan dat cliënten ook in de nacht een oproep kunnen doen.
Waar kunnen cliënten terecht die zich op een ongepaste manier bejegend voelen en welke stappen moeten ze daarvoor ondernemen?
Cliënten kunnen met een klacht over bejegening gebruik maken van de klachtenprocedure van de aanbieder2. In de Wkkgz is vastgelegd waar de klachtenprocedure aan moet voldoen. De wet regelt dat er voor cliënten en medewerkers een interne werkwijze is waar klachten kunnen worden gemeld en worden opgepakt door een klachtenfunctionaris.
Wanneer de cliënt het niet eens is met het oordeel van de zorgaanbieder over de klacht is er sprake van een geschil. De cliënt kan dan contact opnemen met de geschilleninstantie. Ook als de zorgaanbieder de klacht niet beoordeelt binnen de wettelijke periode kan de cliënt naar de geschillencommissie gaan. Een geschilleninstantie behandelt klachten over de kwaliteit van zorg en de eventueel daaruit voortkomende claim. Een geschilleninstantie geeft een onafhankelijk oordeel over de klacht.
Tot slot kan een cliënt een klacht indienen bij het Landelijk Meldpunt Zorg van de IGJ. De IGJ houdt toezicht op de kwaliteit van de geleverde zorg in zorginstellingen. Ook op de uitvoering van de Wkkgz. De IGJ kan op basis van signalen op verschillende wijzen toezicht houden gericht op verbetering van de kwaliteit en veiligheid van de zorg aan cliënten.
Indien cliënten ontevreden zijn over de geleverde diensten en een klachtenprocedure wil starten, hoe gaat dit dan in zijn werk? Kunt u deze stappen toelichten tot aan het moment dat een cliënt naar de rechter «moet» stappen?
Cliënten kunnen met een klacht over geleverde diensten terecht bij de klachtenprocedure van de aanbieder. In de Wkkgz is vastgelegd waar de klachtenprocedure aan moet voldoen. De wet regelt dat er voor cliënten en medewerkers een interne werkwijze is waar klachten kunnen worden gemeld en worden opgepakt door een klachtenfunctionaris. Wanneer de cliënt het niet eens is met het oordeel van de zorgaanbieder over de klacht is er sprake van een geschil. De cliënt kan dan contact opnemen met de geschilleninstantie. Ook als de zorgaanbieder de klacht niet beoordeeld binnen de wettelijke periode kan naar de geschillencommissie worden gestapt. Een geschilleninstantie behandelt klachten over de kwaliteit van zorg en de eventueel daaruit voortkomende claim. Een geschilleninstantie geeft een onafhankelijk oordeel over de klacht.
Ook kan een cliënt een klacht indienen bij het Landelijk Meldpunt Zorg van de IGJ. De IGJ houdt toezicht op de kwaliteit van de geleverde zorg in zorginstellingen. Ook op de uitvoering van de Wkkgz. De IGJ kan op basis van signalen op verschillende wijzen toezicht houden gericht op verbetering van de kwaliteit en veiligheid van de zorg aan cliënten.
Wanneer een cliënt de klacht niet bij de geschillencommissie wil laten behandelen of wanneer een cliënt meent dat er schade is geleden door de behandeling van de zorgaanbieder dan kan de klacht worden ingediend bij de (civiele) rechter. Als de cliënt vermoedt dat de zorgaanbieder een strafbaar feit heeft gepleegd, kan de cliënt dat melden bij de politie. Het Openbaar Ministerie kan dan besluiten de zaak voor te leggen aan de strafrechter.
Zit er verschil tussen de stappen die cliënten moeten ondernemen op basis vanuit welke wet zij de zorg ontvangen? Zo ja, kunt u deze dan ook individueel toelichten?
De Wkkgz geldt voor alle zorgaanbieders die via de Zorgverzekeringswet (Zvw) of Wet langdurige zorg (Wlz) zorg verlenen. Zorg en ondersteuning op basis van de Jeugdwet en Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) valt niet onder de Wkkgz. Gemeenten kunnen hiervoor eigen regels stellen, deze kunnen vergelijkbaar zijn aan de eisen die de Wkkgz stelt. In de praktijk zijn veel Wmo zorginstellingen aangesloten bij de klachtenprocedures op basis van de Wkkgz.
Het bericht dat 73% van de zorgverleners aangeeft dat de tijd die ze aan administratie besteden de laatste vijf jaar is toegenomen |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de «Zorg- & Welzijnsbarometer» van de FNV, waaruit blijkt dat 73% van de zorgverleners aangeeft dat de tijd die ze aan administratie besteden de laatste vijf jaar is toegenomen?1
De uitkomsten van het onderzoek Zorg-& Welzijnsbarometer2 van de FNV onderschrijft het belang en de noodzaak van de aanpak van regeldruk in de zorg. Dat zorgprofessionals nog steeds te veel tijd kwijt zijn aan overbodige of dubbele registratie, kunnen we ons in het licht van het arbeidsmarktvraagstuk niet permitteren. Deze tijd gaat ten koste van directe patiëntenzorg en drukt ook op hun werkplezier. Er is vanuit het Ministerie van VWS dan ook volle inzet op het verminderen van regeldruk met het programma [Ont]Regel de Zorg 2022–20253 en daar bovenop de intensiveringsaanpak4. Dit doe ik niet alleen, maar samen met relevante partijen binnen het Nederlandse zorgstelsel, zoals overheden, financiers, branche- en beroepsverenigingen, toezichthouders en werkgevers. Iedere partij heeft een eigen verantwoordelijkheid en rol om het gat tussen ervaren en acceptabele registratielast te dichten. Tegelijkertijd wil ik benadrukken dat regeldruk in de zorg complex en veelzijdig is, omdat het sterk verwerven is met andere thema’s, zoals het afleggen van verantwoording, zeggenschap en goed werkgeverschap. Daarom behoeft de aanpak van regeldruk een bredere discussie, die op bestuurlijk niveau binnen het Integraal Zorgakkoord (IZA)5 gevoerd wordt, maar net zo goed een agendapunt in de regio’s en binnen de zorginstellingen zelf dient te zijn.
Erkent u dat het feit dat de administratie de laatste jaren verder is toegenomen, aantoont dat uw aanpak om de administratie in de zorg te verminderen is mislukt? Hoe vindt u zelf dat het gaat?
Nee, ik ben het niet met u eens dat mijn aanpak om de administratie in de zorg te verminderen mislukt is.
De afgelopen jaren is gebleken dat regeldruk een complex en veelkoppig monster is en gezamenlijke actie op verschillende niveaus nodig is om het beter te maken. Aan de hand van verschillende sporen ben ik aan de slag gegaan met het verminderen van administratieve lasten; onder andere via wet- en regelgeving, landelijk in het stelsel, lokaal binnen zorginstellingen en bij de individuele zorgprofessional. Ik heb gezien dat we met deze aanpak – als we samen de schouders eronder zetten – het verschil kunnen maken voor de zorgpraktijk. Dit heeft mooie resultaten opgeleverd, zoals bijvoorbeeld de verwijsafspraken van de eerste lijn naar de medisch specialistische zorg6, of het experiment vernieuwend verantwoorden7. Met deze succesvolle ontregelprojecten laten we zien dat het echt kan, en we gezamenlijk dingen kunnen verbeteren. Maar ondanks goede en mooie resultaten, blijf ik kritisch op wat we doen en bereiken. Dit om steeds meer impact en verlichting van regeldruk binnen alle sectoren en over de gehele linie van alle beroepsgroepen te voelen. Met de aankondiging van de intensivering van het bestaande programma [Ont]Regel de Zorg heb ik topprioriteit aan dit vraagstuk gegeven, zodat samen met alle betrokkenen, effectief en merkbaar het verschil kan worden gemaakt voor de zorgpraktijk.
Deelt u de mening dat er een fundamentelere aanpak van de bureaucratie in de zorg moet komen, die verder gaat dan de huidige tekortschietende actieplannen?
Ik ben het met u eens dat er ook een fundamentelere aanpak van de bureaucratie in de zorg nodig is. In de afgelopen jaren zijn er met het programma [Ont]Regel de Zorg 2022 – 2025 al mooie resultaten behaald, maar de (ervaren) regeldruk in de zorg blijft nog te hoog. Daarom heb ik vorig jaar december een intensiveringsaanpak aangekondigd langs vier lijnen:
Ik heb er vertrouwen in dat we met deze intensiveringsaanpak van het programma [Ont]Regel de Zorg grotere impact gaan maken als het gaat om het terugdringen van de bureaucratie in de zorg.
Hoe reageert u op het feit dat 62% van de respondenten die de te hoge administratieve last hebben aangekaart niet het idee heeft dat daar iets mee gedaan wordt? Deelt u de mening dat dit aangeeft dat er een fors gebrek is aan zeggenschap van zorgverleners over hun eigen werk? Zo ja, wat bent u van plan om hieraan te gaan doen?
Dat ben ik ten dele met u eens. Zeggenschap voor zorgprofessionals is een essentieel middel om regeldruk te verminderen. Daarom is het belangrijk dat zorgprofessionals betrokken worden bij het vaststellen van registratie- of verantwoordingseisen/werkprocessen, en zorgprofessionals de ruimte krijgen om actief veranderingen door te voeren. Ik kan niet vaak genoeg benadrukken hoe belangrijk het is dat leidinggevenden en/of bestuurders ruimte en vertrouwen bieden voor professioneel zeggenschap en inspraak hebben over hun eigen vak. In mijn gesprekken met bestuurders benoem ik dit ook en onderstreep ik het als één van de belangrijkste randvoorwaarden voor succesvol ontregelen. Ook voor het optimaal benutten van de rol van lokale ontregelaar, na bijvoorbeeld het volgen van de door VWS gesubsidieerde e-learning en/of training, is steun van de leidinggevende essentieel om daadwerkelijk aan de slag te kunnen gaan met ontregelen.
Uit de monitor Zeggenschap blijkt dat verzorgenden, verpleegkundigen, verpleegkundig specialisten en begeleiders meer zeggenschap wensen. Dat geldt ook voor zeggenschap over regeldruk. Om zeggenschap voor professionals duurzaam te versterken is het belangrijk dat zeggenschap in de cultuur van organisaties geborgd wordt en in organisaties op gelijkwaardige manier wordt samengewerkt. Met een integrale aanpak zeggenschap draag ik hieraan bij. De integrale aanpak bestaat uit (financiering van) praktische initiatieven, zoals de projectorganisatie van het Landelijk Actieplan Zeggenschap (LAZ) en de Subsidieregeling Zeggenschap, onderzoek en monitoring.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de FNV over de resultaten van dit onderzoek en de meer dan 8.000 ideeën van zorgverleners om de bureaucratie te verminderen die zij hebben verzameld?
Ik laat het aan mijn opvolger al dan niet in gesprek te gaan met de FNV over de resultaten van dit onderzoek.
De problemen bij Esdege Reigersdaal |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Conny Helder (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de brief van zorgverleners van de locatie Klaverweide van Esdege Reigersdaal over de problemen op die locatie?1
Ik vind het moedig dat zij hun stem laten horen met deze brief. Het is belangrijk dat deze signalen serieus worden genomen.
Primair is de Raad van Bestuur van een zorgorganisatie verantwoordelijk voor het bieden van kwalitatief goede zorg en een veilig werkklimaat. Het is zijn verantwoordelijkheid om de situatie goed te onderzoeken en samen met bewoners, naasten en medewerkers in kaart te brengen wat er nodig is en in goede afstemming deze benodigde verbeteringen door te voeren.
Ik wil daar ook realistisch in zijn: het is soms zoeken en soms loopt het een periode niet of minder goed op een locatie. Een Raad van Bestuur mag daar nooit in berusten; op zorgaanbieders rust altijd de plicht om te onderzoeken hoe het beter kan en daarbij hulp in te schakelen wanneer zij er zelf niet uitkomen.
Bent u het ermee eens dat het voor de mensen die op die locatie wonen en afhankelijk zijn van zorg van groot belang is dat zij vaste vertrouwde begeleiders hebben?
Vaste vertrouwde begeleiders zijn belangrijk voor mensen die afhankelijk zijn van zorg. Helemaal in situaties waarbij het gaat om mensen met een zorg- en ondersteuningsvraag waarbij het gedrag en het kunnen begrijpen van de behoefte achter het gedrag een grote rol spelen. Het is belangrijk dat de inzet van de zorgaanbieder gericht is op het vinden, ontwikkelen en behouden van deskundige medewerkers.
Heeft u concrete aanwijzingen dat de Raad van Bestuur en de Raad van Toezicht hun verantwoordelijkheid nemen voor de ontstane situatie of gaat u daar enkel vanuit, aangezien dit door de betrokken werknemers absoluut niet zo ervaren wordt?2
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) houdt toezicht op de kwaliteit en veiligheid van zorg aan cliënten. Onderdeel daarvan is de vraag of de Raad van Bestuur en de Raad van Toezicht hun verantwoordelijkheid nemen in geval van incidenten of onrust binnen een organisatie. De inspectie voert haar taak onafhankelijk en risicogestuurd uit. Van de bestuurder van Esdégé Reigersdaal heb ik begrepen dat zij in samenspraak met de IGJ aan de slag zijn met verbetermaatregelen.
Waarom stelt u in antwoord op eerdere vragen dat er sprake is geweest van een «uitgebreid voortraject», terwijl de geplande mediation nooit heeft plaatsgevonden?3
In het antwoord van mijn ambtsvoorganger werd met een uitgebreid voortraject niet specifiek gedoeld op mediation. Er is op deze locatie veel aandacht geweest voor teamontwikkeling. Ook hebben meerdere gesprekken tussen medewerkers en management plaatsgevonden. Het feit dat het onderdeel mediation uit dit traject is weggevallen, maakt nog niet dat er niet meer gesproken kan worden van een uitgebreid voortraject.
Heeft u voor de beantwoording van de eerdere vragen ook contact gehad met de betrokken medewerkers en verwanten van cliënten van Abel Tasman en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), of enkel met het bestuur van Esdege Reigersdaal? Zo nee, bent u bereid om dit alsnog te doen en ook met zorgverleners en verwanten op locatie Klaverweide te spreken?
Zowel voor de beantwoording van de eerdere vragen over Abel Tasman als voor de beantwoording van deze vragen over Klaverweide is er contact geweest met de IGJ. Omdat de IGJ, als onderdeel van het toezicht, ook de rechten van patiënten en cliënten bewaakt, neemt de IGJ het perspectief van alle betrokkenen mee, gericht op de kwaliteit en veiligheid van de zorg aan cliënten.
Als er signalen over de kwaliteit van zorg in zorginstellingen zijn, dan is het belangrijk om deze signalen te delen met de Raad van Bestuur en de Raad van Toezicht van de betreffende zorgaanbieder. Ook kunnen signalen gedeeld worden met de IGJ. De IGJ houdt toezicht op zorgaanbieders in de gehandicaptenzorg. Zij doet dit op basis van diverse informatie over de kwaliteit van de zorg, bijvoorbeeld via signalen en meldingen die worden gedaan. De IGJ heeft contact met zorgaanbieder en/of bezoekt zorgaanbieders (onaangekondigd) aan de hand van een risico-inschatting. Dit risico schat de IGJ in op basis van verzamelde informatie. Deze informatie komt onder andere uit meldingen, signalen/klachten, uitkomsten van eerdere inspectiebezoeken en jaarverslagen van zorgaanbieders. In zijn algemeenheid is het zo dat als de IGJ een bezoek brengt aan een zorgaanbieder in de gehandicaptenzorg er altijd gesproken wordt met zorgverleners, cliënten en clientvertegenwoordigers. Dit kan ook iemand van de verwantenraad zijn. Afhankelijk van de omstandigheden kan ook gesproken worden met intern toezicht en de medezeggenschapsorganen van de zorgaanbieder (ondernemingsraad en centrale cliëntenraad).
Gezien de rol van de IGJ, heb ik zelf geen contact opgenomen met (vertegenwoordigers van) zorgverleners en verwanten. De reden dat ik wel contact heb opgenomen met de Raad van Bestuur ligt in het feit dat in de artikelen vooral de zienswijze van zorgverleners en verwanten werd geschetst en ik meer inzicht wilde hebben in de zienswijze van de Raad van Bestuur.
Deelt u de mening dat als er signalen zijn over de kwaliteit van zorg in zorginstellingen dat er niet alleen met de Raad van Bestuur gesproken dient te worden maar ook met andere betrokkenen, zoals medezeggenschapsorganen van medewerkers en cliënten, en ook met de direct betrokkenen om zicht te kunnen hebben op problemen en oplossingen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de zorgen dat er een structureel probleem lijkt te bestaan bij Esdege Reigersdaal, nu er na de klachten van het personeel van de locatie Abel Tasman en de verwanten van de cliënten van de locatie Abel Tasman ook nog de brief over de locatie Klaverweide is gekomen?4 5
Elke locatie van een zorgorganisatie met problemen is er natuurlijk één te veel. Tegelijkertijd is zorg mensenwerk en kan het voorkomen dat het soms een gezamenlijke zoektocht is hoe te komen tot de juiste zorg en ondersteuning en samenwerking in het team. Esdégé Reigersdaal is een organisatie met ruim 200 locaties. Dan kan het voorkomen dat er onvrede ontstaat op enkele van die locaties. Het hoort bij de taak van de IGJ om te controleren via het toezicht dat er geen sprake is van een structureel probleem waarbij de kwaliteit en de veiligheid van de zorg in het geding komt.
Bent u het ermee eens dat de claim dat de problemen op de locatie Abel Tasman te maken hadden met het personeel daar nog ongeloofwaardiger is geworden, nu duidelijk wordt dat de onvrede bij Esdege Reigersdaal breder leeft?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u het ermee eens dat de manier waarop zorgverleners en verwanten van cliënten van Esdege Reigersdaal hun onvrede moeten uiten duidelijk maken dat de medezeggenschap voor zorgverleners, cliënten en hun verwanten tekortschiet? Zo ja, bent u het ermee eens dat deze zou moeten worden verbeterd?
Of de medezeggenschap bij Esdégé Reigersdaal tekortschiet kan ik niet beoordelen. Als daar aanleiding voor is vanuit het toezicht houdt de IGJ ook toezicht op een adequate inrichting van de medezeggenschap.
Bent u ervan op de hoogte dat een aantal medewerkers en verwanten aangeven al eerder meldingen te hebben gedaan bij de IGJ? Bent u van mening dat deze signalen van medewerkers en verwanten voldoende en tijdig zijn opgepakt?
Het klopt dat er meldingen bij de IGJ zijn gedaan. Naar aanleiding van deze meldingen heeft de IGJ vervolgacties ondernomen en is een toezichtstraject gestart. Over de inhoud van de meldingen of lopend toezicht doet de IGJ geen mededelingen.
Bent u bereid om het bestuur van Esdege Reigersdaal aan te spreken op de problemen en de ontstane onvrede daarover?
Het is de taak van de Raad van Toezicht van Esdégé Reigersdaal om het bestuur aan te spreken wanneer er problemen zijn. De IGJ houdt toezicht op de kwaliteit en veiligheid van zorg aan cliënten en treedt op mocht de kwaliteit of veiligheid in het geding zijn.
m_source=google&utm_medium=organic)
Het bericht dat zorgverzekeraars overstappers belemmeren waardoor de premie onnodig hoog is |
|
Wieke Paulusma (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Basispremie kan 100 euro lager, «verzekeraars belemmeren overstappen»»?1
Ja, ik ben met dit bericht bekend.
Deelt u de mening dat het uiterst kwalijk is dat zorgverzekeraars overstappen bewust belemmeren, waardoor Nederlanders ruim 900 miljoen euro meer betaalden aan zorgpremie dan nodig is?
Ik vind het belangrijk dat verzekerden een weloverwogen keuze kunnen maken voor hun zorgverzekering. Het onderzoek van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de Autoriteit Consument en Markt (ACM)2 waar het bericht op gebaseerd is, laat zien dat een groot deel van de verzekerden een basispolis heeft waarvoor een (bijna) gelijk, maar goedkoper alternatief bestaat. Dat kan verschillende redenen hebben. Verzekerden kunnen inherent aarzelend staan tegenover overstappen naar een andere basisverzekering of een andere zorgverzekeraar, zoals een deel van de consumenten ook op andere markten zoals energie of telecommunicatie minder geneigd is tot «switchen». Maar verzekerden kunnen ook meer willen betalen voor hun huidige polis uit tevredenheid en vanuit service- en merkbeleving. Daarbij merk ik graag op dat er geen 900 miljoen voor het «oprapen» ligt. Een massale overstap van verzekerden naar goedkopere polissen zal leiden tot premiestijgingen. De kosten van de zorg moeten immers betaald worden.
Ik vind het belangrijk dat verzekerden weten dat er een (bijna) gelijk, maar goedkoper alternatief is. Daarom is het goed dat de «Regeling informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten» (TH/NR-027) van de NZa zorgverzekeraars verplicht om verzekerden via hun website te wijzen op bijna gelijke polissen. Zorgverzekeraars moeten hierbij aangeven wat de verschillen zijn tussen deze polissen. Verder steun ik het voornemen van de NZa om te verkennen of zorgverzekeraars verplicht kunnen worden om verzekerden actiever te wijzen op een eventuele (bijna) gelijke polis met een lagere premie.
Is bekend of er verschillen zijn tussen inkomensgroepen wat betreft hoe vaak er overgestapt wordt naar een andere zorgverzekeraar?
Het is mij niet bekend of het overstapgedrag tussen verzekerden uit verschillende inkomensgroepen verschilt. Wel is er eerder onderzoek gedaan naar het keuzegedrag van zorggebruikers.3 Uit dit onderzoek bleek dat zorggebruikers minder vaak overstappen dan niet-zorggebruikers. Dat verschil werd echter niet verklaard door het zorggebruik, maar door achterliggende factoren zoals algemene overstapgeneigdheid en leeftijd. Mensen die de afgelopen jaren van energieleverancier, internet/telefonie/tv of een andere verzekering (niet-zorgverzekering zijnde) zijn overgestapt, stappen ook vaker over van zorgverzekering.
Wel is er specifieke aandacht voor het keuzegedrag van verzekerden met een lage sociale-economische positie. Dit heb ik gedaan, omdat ik weet dat zorgverzekeringen voor mensen een moeilijk onderwerp is, en juist ook voor deze doelgroep. Net als in voorgaande jaren is er het afgelopen overstapseizoen een publieksvoorlichting vanuit het Ministerie van VWS uitgezet. Het doel van deze voorlichting was om mensen erop te wijzen dat het van belang is hun nieuwe zorgpolis te controleren en na te gaan of deze nog aansluit bij hun zorgbehoeften. Er is hierbij voor het afgelopen seizoen extra aandacht gegeven aan het voorlichten van mensen met een lagere sociaaleconomische positie. Er zijn door VWS getrainde sleutelpersonen ingezet op onder andere lokale markten en bij informatie/thema-avonden in bijvoorbeeld buurthuizen en sportkantines om deze mensen te bereiken. Hierbij is gebruikt gemaakt van specifieke middelen, zoals flyers en korte animaties, ook vertaald in o.a. Turks en Arabisch. Uit de evaluatie bleek dat inderdaad het voor deze doelgroep moeilijk is om een keuze te maken voor een zorgverzekering. Voor het komende overstapseizoen zal er ook weer een publieksvoorlichting gegeven worden. Het is aan mijn opvolger om daar vorm aan te geven, maar ik zal meegeven dat het van belang is extra aandacht te blijven besteden aan deze doelgroep. Ik zal geen onderzoek uitzetten naar het overstapgedrag van verschillende inkomensgroepen. Daarnaast ondersteunen verschillende gemeenten lage inkomensgroepen bij de keuze van een zorgverzekering met de zogenoemde «Voorzieningenwijzer». Tijdens een persoonlijk gesprek wordt er advies gegeven over de best passende zorgverzekering.
Tot slot wil ik nog opmerken dat ik de stelling niet deel dat een goedkopere polis automatisch een betere keuze is (verzekerden kunnen een duurdere polis met meer service prefereren boven een goedkopere polis met minder service), en dat verzekeraars mensen niet belemmeren om over te stappen, zij proberen ook juist zo duidelijk mogelijke informatie te geven.
Klopt de hypothese dat de mensen die (relatief) het meest baat zouden hebben van overstappen naar een goedkopere zorgverzekering (namelijk de lagere inkomens) dit het minst doen? Bent u bereid het CBS (of een ander instituut) te verzoeken om deze hypothese te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 3.
Veronderstellende dat deze hypothese klopt (uit onderzoek blijkt dat dit bijvoorbeeld klopt voor energiecontracten), welk handelingsperspectief ziet u voor gemeenten/rijksoverheid/Autoriteit Consument & Markt (ACM) om hier iets aan te veranderen? Deelt u de mening dat dit zeer wenselijk zou zijn, ook gegeven de complexiteit van gerichte inkomensondersteuning aan deze groepen via andere instrumenten?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u schetsen wat de gevolgen zijn van het bellemeren van overstappen door verzekeraars op de armoedecijfers en de koopkracht van mensen met een lage sociaaleconomische status (SES)?
Zie antwoord vraag 3.
Is voor u het onderzoek van de ACM de eerste keer dat signalen over het belemmeren van overstappen door zorgverzekeraars naar boven komen, of heeft u al eerder hier signalen over ontvangen? Indien u deze signalen al eerder ontvangen heeft, welke stappen zijn er al gezet om een einde te maken aan deze praktijken?
In 2018 hebben de ACM en de NZa eerder onderzoek gedaan naar verschillen tussen basispolissen en keuzes van verzekerden op de zorgverzekeringsmarkt.4 Sindsdien zijn verschillende stappen ondernomen. Zo is per 1 januari 2023 de collectiviteitskorting op de basisverzekering afgeschaft. Eén van de redenen hiervoor was dat het grote aantal collectiviteiten niet bijdroeg aan een overzichtelijk polisaanbod. Daarnaast heeft de NZa de informatieverplichtingen voor zorgverzekeraars die gelden ten aanzien van (bijna) gelijke polissen aangescherpt. Op die manier is het voor verzekerden beter inzichtelijk wanneer er een vergelijkbare polis is.5
De ACM en NZa rapporteren dat de beperkte toegang tot de meest uitgebreide aanvullende verzekeringen bij bepaalde basisverzekeringen het kiezen lastiger maakt en de risicosolidariteit ondermijnt. Ik zal in gesprek gaan met de NZa en ACM om te verkennen of er handelingsopties zijn. Dat is namelijk niet evident, omdat de markt voor aanvullende verzekeringen een vrije markt is. Dat betekent dat verzekeraars zelf bepalen welke aanvullende verzekeringen ze aan wie aanbieden, met welke dekking, en tegen welke premie. Daarnaast vind ik het belangrijk om de observatie van de ACM en de NZa in een breder perspectief te bezien. De Zorgverzekeringswet (Zvw) beoogt solidariteit tussen gezond en ongezond en de risicoverevening is het mechanisme om voor een gelijk speelveld te zorgen: dat groepen gezonde verzekerden in beginsel even aantrekkelijk zijn als groepen ongezonde verzekerden. Het goede nieuws is dat vorig jaar met de invoering van de zogenaamde «constrained regression» een substantiële verbetering in de risicoverevening is gerealiseerd. Omdat deze verbetering nog nieuw is, verwacht ik dat de doorwerking ervan de komende jaren doorzet. Als ik de redenatie van de ACM en NZa volg, dan zou dat ook invloed kunnen hebben op de wijze waarop zorgverzekeraars aanvullende verzekeringen aanbieden.
Welke consequenties verbindt u aan dit onderzoek van de ACM? Welke stappen gaat u zetten om het belemmeren van overstappen door zorgverzekeraars tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe kijkt u aan tegen het voorstel van de ACM en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) om de koppeling tussen aanvullende verzekeringen en specifieke basispolissen te verbieden? Gaat u dit advies opvolgen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u van plan om ervoor te zorgen dat het aantal basispolissen vermindert, zodat consumenten niet meer verdwaald raken in een oerwoud aan polissen? Zo ja, wat gaat u doen om dit te bewerkstellingen?
Ik vind het net als u belangrijk dat er voor verzekerden écht iets te kiezen valt op de zorgverzekeringsmarkt. Het gaat mij hierbij niet zozeer om het aantal polissen, maar vooral om de diversiteit van het polisaanbod. Als er veel polissen zijn die sterk op elkaar lijken dan bemoeilijkt dit het keuzeproces voor verzekerden. Verzekerden kunnen hierdoor overstapbelemmeringen ervaren, hetgeen leidt tot een lagere overstapgeneigdheid. Juist die overstapgeneigdheid is belangrijk om zorgverzekeraars te prikkelen in te spelen op de preferenties en zorgbehoeften van verzekerden.
(Bijna) gelijke polissen dragen niet bij aan een onderscheidend polisaanbod. Daarom is het goed dat de informatieregeling van de NZa zorgverzekeraars verplicht om verzekerden via hun website te wijzen op bijna gelijke polissen. Zorgverzekeraars moeten hierbij aangeven wat de verschillen zijn tussen deze polissen. Daarnaast steun ik het voornemen van de NZa om te verkennen of zorgverzekeraars verplicht kunnen worden om verzekerden actiever te wijzen op een eventuele (bijna) gelijke polis met een lagere premie. Verder zijn vergelijkingssites bij uitstek een instrument dat verzekerden kunnen gebruiken om polissen met elkaar te vergelijken. Deze sites maken ook kleine verschillen tussen polissen inzichtelijk. Deze initiatieven moeten eraan bijdragen dat verzekerden niet onbewust voor een polis kiezen waarvoor een goedkoper (bijna) gelijk alternatief bestaat.
Bent u van plan om iets te doen aan het feit dat zorgverzekeraars polissen op een niet-neutrale manier presenteren, door bijvoorbeeld een goedkopere basispolis «basis» te noemen terwijl een vrijwel identieke duurdere basispolis «ruim» genoemd wordt? Zo ja, hoe gaat u dit aanpakken?
Zie antwoord vraag 10.
Heeft u meer signalen ontvangen van bewuste marktverstoring in de zorg, of andere vormen van ongewenste marktmacht? Lopen er nog meer ACM-onderzoeken naar vergelijkbare praktijken? Op welke andere punten in de zorg denkt u dat de marktwerking niet goed functioneert, ten koste van de consument?
Zowel de NZa als de ACM zijn bevoegd op te treden bij mogelijke marktverstoringen zoals ongewenste marktmacht. De NZa kan als sectorspecifieke marktmeester en onafhankelijk toezichthouder optreden tegen marktverstoringen op grond van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg). De ACM houdt toezicht op het naleven van mededingingsregels door ondernemingen op grond van de Mededingingswet (Mw). Die regels zijn ook van toepassing op de zorg.
Zorgaanbieders, zorgverzekeraars, patiënten en burgers kunnen signalen van mogelijke marktverstoringen melden bij de NZa en ACM, waarna de toezichthouders individueel dan wel gezamenlijk kunnen besluiten een onderzoek te starten6. Daarnaast kunnen beide toezichthouders op eigen initiatief een onderzoek starten. Ook kan de Minister de toezichthouders verzoeken onderzoek te doen, waarna de toezichthouders kunnen besluiten om dit verzoek op te volgen. De ACM en de NZa zijn onafhankelijke instanties en beschikken over hun eigen onderzoeksagenda. Dergelijke onderzoeken bevatten bovendien vaak vertrouwelijke informatie. De Minister van VWS en ik kunnen daardoor geen uitspraken doen over eventuele lopende onderzoeken. Daar waar de toezichthouder(s) over onvoldoende middelen beschikt (beschikken) om adequaat in te grijpen, kan in voorkomende gevallen overwogen worden wet- en regelgeving aan te passen. In een recent aan uw Kamer verzonden brief gaat de Minister van VWS in op de wijze waarop zij het zorgspecifiek markttoezicht van de NZa wenst te versterken.7
Bent u van mening dat de ACM en NZa nu voldoende in staat zijn om dergelijke bewust marktverstorende praktijken op te sporen en aan te pakken? Welke verbetermogelijkheden ziet u?
Zoals genoemd in beantwoording van vraag 12 heeft de Minister van VWS recent aan uw Kamer een brief verzonden waarin zij beschrijft hoe zij het zorgspecifiek markttoezicht van de NZa wenst te versterken. Daarbij gaat zij eveneens in op de motie van de leden Van den Berg en Tielen waarin verzocht wordt onderzoek te doen naar wat het zou betekenen als de drempel(s) van de bagatelbepaling in de Mededingingswet wordt/worden verhoogd. In die brief concludeert de Minister van VWS met name verbetermogelijkheden te zien ten aanzien van de Zorgspecifieke fusietoets (Zft) om gericht onwenselijke concentraties (zoals een fusie of overname) tegen te gaan. Voor het aanmerkelijke marktmacht instrumentarium (AMM-instrumentarium) dat is neergelegd in de Wmg, vindt zij het op dit moment niet wenselijk wijzigingen door te voeren. Daarvoor is eerst scherper zicht nodig op de specifieke knelpunten waarin aanmerkelijke marktmacht de uitvoering van een regioplan kan bemoeilijken. Daarover blijft zij de komende periode in gesprek met de NZa. Tot slot concludeert ze in die brief dat een eventuele verruiming van de bagatelbepaling niet leidt tot het gewenste effect en in het belang van de patiënt is.
Bent u bereid om de antwoorden op deze vragen te delen voor het commissiedebat Zorgverzekeringsstelsel d.d. 19 juni 2024?
Ja, hier heb ik mijn best voor gedaan.
De stand van zaken naar aanleiding van het bericht 'Martine en Marieke moesten borstenfoto’s opsturen aan hun verzekeraar' |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht 'Martine en Marieke moesten borstenfoto’s opsturen aan hun verzekeraar», de mondelinge vragen van het lid Agema naar aanleiding van dit bericht, de Kamerbreed medeondertekende motie van het lid Agema en de brieven van de Minister over dit onderwerp?1 2 3 4 5
Ja, ik ben bekend met dit bericht. Op 4 juni 2024 heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over de stand van zaken rondom gesprekken met zorgverzekeraars over het gebruik van foto’s bij machtigingsaanvragen voor behandelingen van plastisch chirurgische aard.6 Hieronder ga ik in op uw aanvullende vragen over dit onderwerp.
Klopt het dat zorgverzekeraars ervoor kunnen kiezen een machtigingsaanvraag te laten vervallen?
Ja, dat klopt. Zorgverzekeraars kunnen besluiten dat een tot dan toe bestaand machtigingsvereiste vervalt voor een bepaalde behandelsoort, zie ook vraag 3.
Klopt het dat de zorgverzekeraars daarbij zelf bepalen of er een machtigingsaanvraag nodig is, en of patiënten nog steeds vooraf intieme foto’s moeten overleggen aan de zorgverzekeraar, bij verminking na brandwonden, abnormale borstvorming of het verwijderen na een maagverkleining, ondanks de breed ondertekende motie van het lid Agema c.s. over geen blootfoto's verlangen bij hersteloperaties?
Zorgverzekeraars hebben de wettelijke taak om te controleren of sprake is van verzekerde zorg. Zorgverzekeraars kunnen bepalen voor welke vormen van zorg zij een vorm van toetsing nodig achten op de vraag of de zorginzet verzekerde zorg is, bijvoorbeeld via het instrument van machtigingen. Zie ook mijn antwoord op vraag 7, over wanneer zorgverzekeraars het machtigingsvereiste niet of niet meer nodig vinden. Een zorgverzekeraar legt in zijn polisvoorwaarde vast voor welke vormen van zorg zij een machtigingsvereiste stellen. In het Besluit Zvw is bepaald dat een behandeling van plastisch-chirurgische aard alleen in bepaalde gevallen onder de verzekerde zorg valt, onder andere voor correctie van verminkingen die het gevolg zijn van een ziekte, ongeval of geneeskundige verrichting. Behandelingen die een puur cosmetisch karakter hebben zijn op basis van het Besluit Zvw uitgesloten van vergoeding, omdat er geen sprake is van een medische noodzaak. Om te voorkomen dat patiënten achteraf met rekeningen worden geconfronteerd, passen de zorgverzekeraars het systeem van machtigingen toe, zodat er voorafgaand aan de behandeling duidelijkheid is voor de patiënt.
De wettelijke omschrijving van de beoordeling van verminking of een lichamelijke functiestoornis vraagt om een «visuele beoordeling», waardoor volgens de zorgverzekeraars medische foto’s nodig zijn. De behandelend arts voegt deze medische foto’s toe aan de machtigingsaanvraag, via het beveiligde VECOZO portaal, wanneer de arts namens de patiënt de aanvraag verzorgt. Wanneer de zorgverzekeraar een machtigingsaanvraag ontvangt zonder de noodzakelijke medische foto’s, dan vraagt de zorgverzekeraar deze op bij de behandelend arts, met het verzoek deze te sturen via het beveiligde VECOZO portaal, waardoor de medische foto direct op de juiste plaats bij de zorgverzekeraar terecht komt. Patiënten hoeven deze foto’s dus niet zelf te overleggen.
Kan dit ertoe leiden dat verzekeraars op verschillende wijze met machtigingsaanvragen omgaan?
Het is niet de bedoeling dat verzekeraars op verschillende wijze met machtigingsaanvragen omgaan. De medisch adviseurs bij de zorgverzekeraars werken via een medische richtlijn van de wetenschappelijke vereniging, de Vereniging Artsen Volksgezondheid (VAV). Deze gezamenlijke werkwijze borgt dat er geen uiteenlopende werkwijzen tussen verzekeraars ontstaan.
Hoe verlopen de overleggen met de verzekeraars, de Vereniging Artsen Volksgezondheid (VAV), het Zorginstituut Nederland (ZINL) en de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie (NVPC) om het proces van de machtigingsaanvragen te verbeteren? Zijn er al concrete verbetervoorstellen?
De zorgverzekeraars en de Vereniging Artsen Volksgezondheid blijven voortdurend, samen met ZINL en de NVPC, in gesprek over het verder optimaliseren van het proces van machtigingsaanvragen en de criteria voor de beoordeling van verminking en lichamelijke functiestoornis. Op 4 juni 2024 heb ik de uw Kamer per brief geïnformeerd over de laatste stand van zaken rond de gesprekken. Op dit moment kan ik nog geen nieuwe ontwikkelingen melden.
Klopt het dat de patiënten niet betrokken zijn bij deze overleggen en zo nee, waarom niet?
Het klopt inderdaad dat de patiënten niet zijn betrokken bij de overleggen. De gesprekken gaan over de werkwijze tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders en hun onderlinge afspraken hoe te handelen bij machtigingen.
Wie besluit uiteindelijk over de voorwaarden voor de machtigingsaanvragen?
Uiteindelijk beslissen de zorgverzekeraars vanuit hun wettelijke taak of zij voor een bepaalde behandeling wel of geen machtigingsvereiste stellen, en zo ja op welke wijze. Zij doen dit zolang dit proportioneel en noodzakelijk is vanuit die wettelijke taak. Als het vereisen van machtigingen niet of niet meer noodzakelijk en proportioneel is, dan worden deze niet of niet meer door de zorgverzekeraar verlangd. Als bijvoorbeeld voor een bepaalde behandeling de machtigingsaanvragen standaard worden goedgekeurd, dan is een inhoudelijke beoordeling door de medisch adviseurs niet van toegevoegde waarde en zullen zorgverzekeraars ervoor kiezen deze te laten vervallen. Als voor bepaalde behandelingen een groot aandeel van de aanvragen niet voldoet aan de criteria van verzekerde zorg, dan is dat juist een reden om de machtigingsaanvraag niet te laten vervallen, omdat anders zonder de machtigingsaanvraag veel zorg onrechtmatig vergoed zou worden. In die situaties zouden zorgverzekeraars de vergoeding achteraf bij patiënten moeten terugvorderen.
Zorgverzekeraars geven hun machtigingsbeleid vorm in overleg met de betreffende beroepsgroep.
Klopt het dat de werkwijzer die zorgverzekeraars hanteren (die is opgesteld voor de beoordeling van behandelingen van plastisch-chirurgische aard) leidt tot knelpunten en schrijnende situaties in de praktijk?
De situaties die zijn voorgevallen waar de NOS over bericht, zijn schrijnend en ik vind dit uiterst vervelend voor de betrokken vrouwen. Ik wil echter ook graag benoemen dat de voorgekomen gevallen incidenten zijn die ik betreur, en geen structurele gevolgen van de gehanteerde werkwijzer.
Verder is het goed om te benoemen dat de medische adviseurs die verantwoordelijk zijn voor het beoordelen van de machtingsaanvragen BIG-geregistreerd zijn en onafhankelijk werken op basis van hun medische beroepsnormen. Ondanks de zorgvuldige en professionele beoordeling door de medisch adviseurs zullen er altijd situaties kunnen zijn waarin een verzekerde/patiënt of behandelend arts het niet eens is met een oordeel van de medisch adviseur of iets wel of geen verzekerde zorg is. In het geval dat een verzekerde het niet eens is met een beoordeling van de machtigingsaanvraag door de zorgverzekeraar, kan deze, na een bezwaar bij de zorgverzekeraar, een klacht indienen bij de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ).7
Wordt deze werkwijzer zo snel mogelijk geëvalueerd en waar nodig herzien? Worden plastisch chirurgen en patiënten daarbij betrokken?
Ja, dit klopt. De werkwijze rond machtigingsaanvragen wordt momenteel door partijen tegen het licht gehouden, in afstemming met VWS. De plastisch chirurgen zijn daarbij betrokken. Zoals ik onder vraag 5 aangeef, ligt dit proces bij de zorgverzekeraars, zorgaanbieders en het Zorginstituut Nederland. Vertegenwoordigers van patiënten zijn niet aanwezig bij deze gesprekken.
Hoe kan het dat ondanks uw brief, waarin wordt aangegeven dat zorgverzekeraars geen zeggenschap hebben over het professionele oordeel van de medisch specialist, patiënten en artsen laten weten dat patiënten na traumatische gebeurtenissen zoals het doormaken van borstkanker maar ook bij andere verminkingen, nog steeds zonder opgaaf van reden worden afgewezen door de zorgverzekeraar?
Juist na het doormaken van een traumatische gebeurtenis, is er alles aan gelegen dat het proces van de machtigingsaanvraag soepel en zorgvuldig verloopt. Het ontvangen van een afwijzing zonder opgaaf van reden past en hoort overduidelijk niet in een zorgvuldig proces.
De zorgverzekeraar als organisatie heeft geen zeggenschap over het professionele oordeel van de medisch beoordelaar bij die zorgverzekeraar. Als de medisch adviseur de machtigingsaanvraag afwijst, dan moet dit besluit gemotiveerd zijn. Het is dus zeker niet de bedoeling dat een patiënt zonder opgaaf van redenen een afwijzing ontvangt. Indien dit toch onverhoopt het geval is, kan hij of zij contact opnemen met de betreffende zorgverzekeraar, zodat deze motivatie alsnog overlegd kan worden. Ook heeft de patiënt het recht om een klacht in te dienen bij de zorgverzekeraar. Indien dat niet tot een oplossing leidt, kan de verzekerde zich wenden tot de SKGZ (zie ook het antwoord op vraag8.
Bedoelt u dat alle machtigingsaanvragen in de praktijk worden beoordeeld door een medisch adviseur met BIG-registratie, gelet op uw schrijven dat medisch adviseurs van zorgverzekeraar die verantwoordelijk zijn voor het beoordelen van de machtigingsaanvragen BIG-geregistreerd zijn?
Ja, ik bedoel dat de machtigingsaanvragen door BIG-geregistreerde medisch adviseurs worden beoordeeld of door gespecialiseerde medewerkers die vallen onder de functionele medische eenheid onder directe verantwoordelijkheid van de BIG geregistreerde professional. Voor deze BIG-geregistreerde professional geldt – gelijk als voor alle BIG-geregistreerde zorgprofessionals – de wettelijke geheimhoudingsplicht. Voor de professional die valt onder de directe verantwoordelijkheid van de BIG-geregistreerde professional geldt de afgeleide geheimhoudingsplicht.9 Voor meer informatie over de werking van deze verantwoordelijkheidsverdeling en het gebruik van persoonsgegevens verwijs ik naar de Gedragscode Verwerking Persoonsgegevens Zorgverzekeraars.10
Hoe kan het dat medisch adviseurs van zorgverzekeraars, die de patiënt niet eens hebben gezien, een machtiging kunnen afwijzen nadat de patiënt een zorgvuldig proces heeft doorlopen met een plastisch chirurg?
Zorgverzekeraars toetsen of de zorg voldoet aan de vergoedingscriteria conform de Zvw, waar de plastisch chirurg toetst of de zorg voldoet aan de medische richtlijnen van de beroepsgroep.
Het is aan de medisch adviseur van de zorgverzekeraar of de aanvraag voldoende informatie bevat om te kunnen beoordelen of dat de verzekerde gezien moet worden.
Op welke wijze wordt de beoordeling door een medisch specialist meegewogen bij het besluit door de zorgverzekeraar om de aanvraag af te wijzen?
De informatie die de medisch specialist indient bij de machtigingsaanvraag is de informatie waarop de zorgverzekeraar beoordeelt of de behandeling verzekerde zorg is of niet. Het mag worden verwacht dat de behandelend arts alleen een machtigingsaanvraag doet als hij/zij inschat dat sprake zal zijn van verzekerde zorg, maar het oordeel is aan de medisch adviseur van de zorgverzekeraar.
De behandelend arts is uiteraard wel degene die in gesprek met de patiënt beoordeelt of de zorg passend is, maar dat staat los van de vraag of de zorg verzekerd is of niet. Zie ook vraag 12.
Welke mogelijkheden hebben patiënten en plastisch chirurgen om bezwaar te maken tegen een besluit?
In het geval dat een verzekerde het niet eens is met een beoordeling van de machtigingsaanvraag door de zorgverzekeraar, kan deze zich wenden tot de zorgverzekeraar. Uit navraag bij de zorgverzekeraars heb ik begrepen dat zij de verzekerde altijd uitgebreid informeren waarom de machtigingsaanvraag is afgewezen. Na een bezwaar bij de zorgverzekeraar, kan de verzekerde een klacht indienen bij de SKGZ.
Vindt u deze werkwijze wenselijk, en hoe ziet u deze werkwijze in het licht van een rechtelijke uitspraak uit 2021 dat het primaat bij de beoordeling van een medische behandeling bij de arts ligt, en dat de zorgverzekeraar niet op diens stoel mag gaan zitten?
Ik deel de conclusie dat het primaat van een medische behandeling bij de behandelend arts ligt. De vraag die in de machtigingsprocedure voorligt is echter de vraag of sprake is van verzekerde zorg of niet zoals vastligt in het Besluit Zvw. Die beoordeling is belegd bij de zorgverzekeraar. Zie ook vraag 3. Wel vind ik het belangrijk om te benadrukken dat de medische adviseurs van de zorgverzekeraars die verantwoordelijk zijn voor het beoordelen van de machtigingsaanvragen BIG-geregistreerd zijn en onafhankelijk werken op basis van hun medische beroepsnormen.
Ik begrijp heel goed dat een machtigingsprocedure soms als belastend ervaren kan worden door een patiënt. Toch is deze procedure nuttig en nodig binnen het Nederlandse zorgverzekeringenstelsel. Zorgverzekeraars hebben in ons stelsel de taak om te sturen op de doelmatigheid en rechtmatigheid van de zorguitgaven. Het is belangrijk dat zorgverzekeraars er zorgvuldig op letten dat de middelen die alle burgers samen opbrengen voor de zorg, rechtmatig besteed worden aan verzekerde zorg. Door middel van de machtigingsprocedure weet een verzekerde voorafgaand aan hun behandeling of deze behandeling wel of niet wordt vergoed. Dit brengt de verzekerde duidelijkheid en dit voorkomt onverwachte rekeningen achteraf.
Bent u bereid om samen met patiënten, zorgverzekeraars en plastisch chirurgen een vergoedingssysteem te onderzoeken dat uitgaat van vertrouwen in de patiënt en arts, en waarbij controle enkel steekproefsgewijs achteraf plaatsvindt?
Het werken met machtigingen is juist opgezet om voorafgaand aan de behandeling te beoordelen of wel of niet sprake is van verzekerde zorg. Daarmee wordt een beoordeling achteraf voorkomen. Juist die beoordeling achteraf zou kunnen leiden tot onzekerheid bij verzekerden die onverwachte rekeningen gepresenteerd zouden kunnen krijgen. Specifiek bij een specialisme als de plastische chirurgie, waarbij een groot deel van de geleverde zorg geen verzekerde zorg is, werkt het werken met de machtigingsaanvraag juist ter verduidelijking en bescherming van de verzekerde. Zie ook vraag 6.
Het bericht ‘Crisis in Meldkamer Oost Nederland: ‘ik zou mijn familie niet aan 112 toevertrouwen’ |
|
René Claassen (PVV) |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Crisis in Meldkamer Oost Nederland: «ik zou mijn familie niet aan 112 toevertrouwen»», welke op 2 juni jl. gepubliceerd is in de Gelderlander, Tubantia en de Stentor?1
Ja.
Deelt u de meing dat de lange wachttijden bij de aanname van 112-meldingen, zoals geschetst in het artikel, onacceptabel zijn? Zo nee, waarom niet?
Als je 112 belt in een noodsituatie dan wil je ook zo snel mogelijk geholpen worden.
De ambulancesector en ik werken aan het optimaliseren van de inzet van hun personeel in de meldkamer. Ik werk bijvoorbeeld aan een aanpassing van de regelgeving zodat daar ook niet-verpleegkundigen, die wel bekwaam zijn, de 112-oproepen mogen aannemen.
Daarnaast krijgt de meldkamer ambulancezorg veel oproepen binnen van personen met een niet-levensbedreigende acute zorgvraag of zelfs van mensen met een niet- acute zorgvraag. Dat bleek ook uit een pilot met zorgcoördinatie in Midden-Nederland. Uit retrospectief onderzoek bleek daar dat 48% van de bellers 112 onterecht als ingang had gekozen voor hun zorgvraag.2 Die mensen hebben wel zorg of een advies nodig, maar dat kan beter op een andere plek geregeld worden. Bijvoorbeeld bij de huisarts, de huisartsenpost (HAP), de VVT-instelling of een advies via thuisarts.nl.
Met zorgcoördinatie zet ik mij ervoor in dat mensen met een niet-levensbedreigende acute zorgvraag op het juiste moment de juiste zorg krijgen, op de juiste plek en door de juiste zorgverlener. Dat moet ook bijdragen aan het ontlasten van 112.
Naast deze acties om de zorgvraag beter te stroomlijnen, zetten de meldkamerpartijen en ik ons ook in om de meldingen die bij 112 binnenkomen sneller af te handelen. De meldkamervoorzieningen en 112-systemen zijn erop ingericht om oproepen bij drukte automatisch om te kunnen leiden naar regio’s die nog wel capaciteit hebben. De meldkamerpartijen, ondersteund door de Landelijke Meldkamer Samenwerking (LMS), onderzoeken momenteel of en zo ja, hoe het systeem nog verder geoptimaliseerd kan worden om wachttijden zoveel mogelijk te beperken.
Ziet u inmiddels ook de gevaren voor het gebruik van PTT en C2000 naast elkaar, zoals door ons aangekaart in het commissiedebat acute zorg? Zo nee, waarom niet?
De communicatiesystemen C2000 en Push-to-Talk (PTT) kunnen naast elkaar bestaan. De systemen zijn bedoeld voor toepassing in verschillende situaties. Bij de inrichting van de nieuwe meldkamer Oost-Nederland heeft het Bestuurlijk Meldkamer Beraad (BMB) het verzoek voorgelegd gekregen om niet-spoed meldkamertaken op drie decentrale locaties te huisvesten. Het BMB heeft op 6 oktober 2022 besloten hiermee akkoord te gaan. Daarbij is gekeken naar welke voorzieningen nodig zijn voor de decentrale aansluitpunten. Omdat het op de decentrale locaties gaat om de aanname, intake en uitgifte van niet-acute meldingen, heeft het BMB vastgesteld dat de decentrale aansluitpunten geen C2000-aansluiting nodig hebben. Wel is op deze decentrale locaties een C2000-portofoon aanwezig voor communicatie met de andere hulpdiensten. Het is aan de regionale (zorg)partijen om binnen de gestelde kaders voor de meldkamers nadere invulling te geven aan de inrichting van de decentrale locaties ten behoeve van het afhandelen van niet-spoedeisende zorgvragen. De regionale ambulancevoorziening is dus verantwoordelijk voor het communicatiesysteem van de decentrale locaties (Hengelo, Zwolle en Arnhem). Na een zorgvuldige afweging heeft de regionale ambulancevoorziening gekozen voor een specifieke app van Push-To-Talk, die voldoet aan de door hen gestelde kwaliteits- en veiligheidseisen. Dit communicatiesysteem wordt gebruikt binnen de ambulancedienst. Als deze PTT-app niet werkt, kunnen andere communicatiemiddelen worden gebruikt, zoals de fysieke portofoon met C2000 die aanwezig is op de decentrale locaties en reguliere telefonie. Voor multi-inzet vindt de communicatie met politie en brandweer altijd via C2000 plaats.
Was u voor het verschijnen van het hierboven genoemde artikel reeds op de hoogte gesteld door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) van de soms gevaarlijk lange wachttijden op de Meldkamer Oost-Nederland (MKON)? Zo ja, wat heeft u er concreet aan gedaan om dit te verhelpen? Zo nee, waarom niet?
De IGJ heeft mij laten weten aandacht te hebben voor de personele bezetting op de meldkamer ambulancezorg Oost-Nederland, en de gevolgen hiervan voor de kwaliteit van zorg. De IGJ geeft aan dat de betrokken regionale ambulancevoorzieningen inspanningen leveren op het vlak van werving en opleiding om de personele bezetting op peil te krijgen en de continuïteit van zorg te borgen. De IGJ houdt momenteel geïntensiveerd toezicht op de meldkamer ambulancezorg Oost-Nederland. Vanwege dit lopende traject kan de IGJ hier nu geen verdere informatie over geven.
Wat gaat de u er aan doen om de structurele onderbezetting met voorrang te verhelpen?
Zie het antwoord op vraag 4.
Gaat u gehoor geven aan onze oproep om meer tafels toe te voegen om extra centralisten aan te kunnen trekken, zoals dit bedoeld was in het oorspronkelijke plan? Zo nee, waarom niet?
Er is geen tekort aan meldkamertafels. De Minister van Justitie en Veiligheid en ik vinden het echter nodig om in het kader van zorgcoördinatie te verkennen of het mogelijk is om onder dezelfde continuïteitswaarborgen de meldkamerfunctie ambulancezorg, geheel of gedeeltelijk, buiten de meldkamer uit te voeren. Daarom geven wij aan de partijen in het meldkamerveld de mogelijkheid dit te onderzoeken door middel van pilots. Hiervoor zijn samen met alle meldkamerpartijen kaders en randvoorwaarden opgesteld, waarover de Minister van Justitie en Veiligheid en de toenmalige Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport uw Kamer op 27 oktober 2023 hebben geïnformeerd3. Die kaders en randvoorwaarden moeten ervoor zorgen dat de pilots ordentelijk verlopen en voor alle partijen in het meldkamerveld werkbaar en beheersbaar zijn, zonder nadelige gevolgen voor de burger. Ook wordt onderzocht wat dit betekent voor de samenwerking met en tussen de andere disciplines op de gezamenlijke meldkamer. Aan de hand van de pilots wordt besloten hoe de meldkamerfunctie ambulancezorg in de toekomst kan worden gepositioneerd.
Deelt u de mening dat de huidige problematiek op de MKON met de bijbehorende risico’s niet zijn uit te leggen aan alle 3,2 miljoen inwoners van het gebied wat door MKON gedekt wordt? Zo nee, waarom niet?
Het is uiteraard onwenselijk als je moet wachten bij 112 om geholpen te worden. Daarom zet ik mij, zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 2, met zorgcoördinatie ervoor in dat mensen met een acute zorgvraag op het juiste moment de juiste zorg krijgen. Daarnaast werken de ambulancesector en ik aan het optimaliseren van het inzet van hun personeel in de meldkamer. Ook werken we aan het optimaliseren van de meldkamersystemen.
Gaat u de aangenomen motie over de spoedeisende communicatie tussen meldkamers en hulpverleners van alle hulpdiensten op elkaar afstemmen uitvoeren? Zo ja, wat is de stand van zaken? Zo nee, waarom niet?2
Uiteraard vind ik het ook belangrijk dat communicatie tussen hulpverleners en met de meldkamer goed op elkaar is afgestemd. Afstemming tussen de hulpdiensten voor de optimalisatie van het gebruik en de werking van C2000 vindt voortdurend plaats. De Minister van Justitie en Veiligheid heeft hiervoor een Taskforce in het leven geroepen. De optimalisatie vindt plaats langs vier actielijnen: het verder optimaliseren van de radiodekking; de aanpak van gebieden met verminderde dekking; de gebruikers centraal en handelingsperspectief en innovatie. Ik zal u per brief nader informeren over de uitvoering van de motie.
Het bericht ‘Deel huisartsen zwicht voor druk ouders en scholen bij voorschrijven ADHD-medicatie’ |
|
Judith Tielen (VVD), Wendy van Eijk-Nagel (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Mariëlle Paul (VVD), Pia Dijkstra (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Deel huisartsen zwicht voor druk ouders en scholen bij voorschrijven ADHD-medicatie»?1
Ja, hier ben ik bekend mee.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat ouders en scholen druk uitoefenen op huisartsen om medicijnen voor te schrijven? En vindt u het ook zo mogelijk nog zorgelijker dat een deel van de huisartsen hiervoor zwicht en medicatie voorschrijft? Hoe verhouden de uitkomsten van dit onderzoek zich tot de opgave en de afspraken uit het Integraal Zorgakkoord om medicalisering af te remmen?
Ik vind het zorgelijk om te horen dat huisartsen aangeven onder druk vanuit de maatschappij (ouder/school) over te gaan tot het voorschrijven van ADHD- medicatie. De beslissing om medicatie voor te schrijven moet altijd gebaseerd zijn op een zorgvuldige medische beoordeling en de specifieke behoeften van het kind of zorgvrager. Ik vind het belangrijk dat er voldoende ruimte en tijd is voor zorgverleners om patiënten te begeleiden bij de juiste behandeling en het daarbij horende medicatiegebruik.
Ik wil ervoor zorgen dat huisartsen de tijd en ruimte krijgen om hun professionele oordeel te gebruiken en hierover het gesprek met de patiënt aangaan. De landelijke invoering van «Meer Tijd voor de Patiënt» in huisartsenpraktijken helpt hierbij. Binnen de visie op de eerstelijnszorg en de farmaceutische zorg heb ik aandacht voor verantwoord gebruik van medicijnen. Zo werk ik samen met het IVM (Instituut Verantwoord Medicijngebruik) en Trimbos-Instituut om oneigenlijk gebruik van ADHD-medicatie terug te dringen door het bewustzijn van en de kennis over gebruik van ADHD-medicatie te vergroten onder zorgverleners, onderwijs- en preventieprofessionals en studenten.Daarnaast wil ik benadrukken dat de inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) toe ziet op de kwaliteit van de geleverde zorg binnen huisartsenpraktijken. De IGJ houdt toezicht op de door de beroepsgroep opgestelde normen en richtlijnen.
Kunt u op een rijtje zetten wat het aantal ADHD-diagnoses bij kinderen is door de jaren heen sinds 2010? En kunt u ook de cijfers delen van het aantal aan kinderen voorgeschreven recepten voor ADHD-medicatie? Hoe verhouden deze cijfers zich tot andere landen in Europa?
In de onderstaande tabel (tabel 1) is het aantal kinderen met ADHD te vinden. Het is hierbij belangrijk te vermelden dat deze aantallen op basis zijn van de ADHD- diagnoses die door de huisarts zijn gesteld. Dit is dus een onderschatting, omdat ook andere zorgverleners deze diagnose kunnen stellen.
Man
0–4 jaar
416
422
217
277
308
250
256
242
116
178
155
115
Man
5–9 jaar
7.377
8.929
7.566
7.970
7.668
6.875
7.004
7.395
6.147
6.049
6.066
5.523
Man
10–14 jaar
16.245
18.261
19.028
21.954
23.124
22.950
22.047
23.552
22.844
23.253
21.216
21.367
Man
15–19 jaar
9.734
13.069
14.455
16.012
17.048
19.520
18.912
21.977
21.416
22.384
20.518
20.932
Vrouw
0–4 jaar
92
115
152
54
99
80
109
60
0
83
44
18
Vrouw
5–9 jaar
2.366
2.460
2.370
2.655
2.633
2.196
2.389
2.377
2.123
2.076
2.001
1.964
Vrouw
10–14 jaar
3.913
5.443
6.323
7.576
8.472
7.987
8.210
8.725
7.946
8.515
8.030
8.461
Vrouw
15–19 jaar
3.244
4.466
5.058
6.006
6.577
7.497
8.455
9.898
10.195
10.830
11.527
13.245
Totaal
0–4 jaar
507
537
368
331
408
329
365
302
116
260
199
133
Totaal
5–9 jaar
9.743
11.390
9.936
10.624
10.301
9.071
9.393
9.772
8.270
8.125
8.067
7.486
Totaal
10–14 jaar
20.158
23.704
25.351
29.530
31.595
30.938
30.257
32.277
30.790
31.767
29.246
29.828
Totaal
15–19 jaar
12.978
17.535
19.513
22.018
23.625
27.016
27.366
31.875
31.611
33.215
32.045
34.178
In de onderstaande tabel (tabel 2) zijn de cijfers te vinden van het aantal aan kinderen voorgeschreven recepten voor ADHD-medicatie. Ook hier is het belangrijk te benoemen dat deze aantallen op basis zijn van de recepten voorgeschreven door de huisarts en niet door een ander specialisme zoals de psychiater. Ik heb op dit moment geen inzicht in hoe de cijfers zich verhouden tot andere landen in Europa.
0–4 jaar
Man
853
896
315
374
775
223
180
110
299
61
207
378
5–9 jaar
Man
83.936
80.774
77.179
81.492
63.537
59.668
74.870
54.321
49.506
47.783
44.894
41.832
10–14 jaar
Man
192.422
203.419
207.747
239.951
188.407
179.483
23.1551
161.275
163.001
156.826
142.710
142.226
15–19 jaar
Man
97.912
109.035
112.841
137.173
107.522
111.721
14.5968
105.807
105.141
101.562
90.357
89.563
0–4 jaar
Vrouw
36
180
91
87
64
70
77
17
0
67
35
0
5–9 jaar
Vrouw
26.103
22.692
23.274
25.011
17.902
14.096
20.719
14.059
14.144
13.875
12.318
12.428
10–14 jaar
Vrouw
51.629
56.016
62.116
77.004
64.573
60.094
75.575
52.106
50.929
50.969
46.283
46.528
15–19 jaar
Vrouw
27.986
31.494
3.3650
42.869
37.889
41.491
56.664
44.391
45.784
46.726
49.531
50.546
0–4 jaar
Totaal
889
1.075
406
461
839
293
257
127
299
127
242
378
5–9 jaar
Totaal
110.039
103.465
100.452
106.504
81.439
73.764
95.588
68.380
63.651
61.658
57.212
54.260
10–14 jaar
Totaal
244.051
259.435
269.863
316.955
252.981
239.578
307.127
213.381
213.930
207.795
188.993
188.754
15–19 jaar
Totaal
125.898
140.529
146.491
180.041
145.411
153.212
202.631
150.198
150.926
148.288
139.888
140.110
In de onderstaande tabel (tabel 3) is te vinden hoeveel ADHDmedicatie is verstrekt aan kinderen. De cijfers van 2010 – 2012 zijn op deze korte termijn niet voor handen. Ik heb op dit moment geen inzicht in hoe de cijfers zich verhouden tot andere landen in Europa.
Jaar
Verstrekte ADHD- medicatie aan kinderen van 6 t/m 17 jaar
2013
746.000
2014
782.000
2015
780.000
2016
740.000
2017
720.000
2018
666.000
2019
654.000
2020
595.000
2021
588.000
2022
583.000
2023
599.000
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de «Aanpak oneigenlijk gebruik ADHD-medicatie»? In hoeverre zijn de uitkomsten van de verkenning van Het Instituut voor Verantwoord Medicijngebruik (IVM) en het Trimbos Instituut én het programma van toepassing op kinderen in het primair- en voortgezet onderwijs en hun ouders, zorgverleners en onderwijsprofessionals?2
De aanpak van oneigenlijk gebruik ADHD-medicatie, ofwel het project «Gezonde Focus», richt zich op het oneigenlijk gebruik door studenten. Het gaat bijvoorbeeld om studenten die voor een tentamenweek (oneigenlijk verkregen) medicatie gebruiken en daarmee hopen zich beter te kunnen concentreren.
In de eerste fase van het project is een aantal activiteiten uitgevoerd om inzicht te krijgen in het profiel van jongeren die ADHD-medicatie oneigenlijk gebruiken. In de onderliggende kennisanalyses is voor een deel breder gekeken dan alleen studenten, en ook gekeken naar kinderen en naar volwassenen.
In de huidige fase van «Gezonde Focus» wordt er gewerkt aan een programma om het bewustzijn van en de kennis over oneigenlijk gebruik van ADHD-medicatie te vergroten onder zorgverleners, onderwijs- en preventieprofessionals en studenten. Niet alle informatie is van toepassing op het primair- en voortgezet onderwijs. Zo zijn ouders bij de studentengroep minder in beeld, en is de informatie voor onderwijsprofessionals met name gericht op studiebegeleiders.
Voorlichting voor studenten is mogelijk wel bruikbaar voor middelbare scholieren.
De informatiematerialen voor zorgverleners zijn voor een deel breder toepasbaar dan alleen op studenten. Daarbij gaat het bijvoorbeeld over zorgvuldig beleid bij diagnosticeren van ADHD en het voorschrijven van medicatie. Het Instituut voor Verantwoord Medicijngebruik (IVM) begeleidt in het kader van «Gezonde Focus» onder andere ook FTO-groepen (intervisiegroepen van huisartsen en apothekers over farmacotherapie). Het IVM hoort in die groepen terug dat zorgverleners met elkaar ervaringen uitwisselen over (de druk op) het voorschrijven van ADHD- medicatie.
Kunt u een overzicht geven van het aantal doorverwijzingen naar de specialistische ggz sinds 2010, uitgesplitst naar leeftijdsgroep? Bent u alsnog bereid om onderzoek te doen naar de groei van doorverwijzingen naar de gespecialiseerde ggz en de oorzaken die hieraan ten grondslag liggen en hierbij zowel kinderen als volwassenen in mee te nemen? Zo nee, waarom niet?
Ik kan geen overzicht geven over het aantal doorverwijzingen naar de specialistische ggz sinds 2010 uitgesplitst naar leeftijdsgroep. Wel heeft het Nivel onderzoek gedaan naar het aantal verwijzingen van huisartsen naar verschillende medisch specialisten, waaronder de psychiatrie, per 1.000 ingeschreven patiënten in de periode 2018 – 2022. Deze cijfers gaan over alle leeftijdscategorieën en omvatten zowel verwijzingen naar de basis ggz als de specialistische ggz.3 In het jaar 2022 betrof 7,9% van de verwijzingen naar de psychiatrie voor de diagnose overactief kind/ hyperkinetisch syndroom.
Specialisme
2018
2019
20201
20211
2022
Psychiatrie
20,9
19,7
20,6
28,1
30,7
In 2020 en 2021 kunnen de aantallen mogelijk afwijken van eerdere jaren i.v.m. de COVID-19 pandemie.
Uit ander onderzoek van het Nivel bleek dat huisartsen in 2021 meer mensen voor psychische problemen naar de ggz hebben doorverwezen dan in de jaren voor de coronapandemie. De stijging was met name groot bij de jongere leeftijdsgroepen (5 t/m 14 jaar en 15 t/m 24 jaar).4 Ook de NZa heeft in maart 2023 gesignaleerd dat het aantal verwijzingen van huisartsen naar de ggz is gestegen. Voor jongeren en jongvolwassenen lag het aantal verwijzingen hoger dan het niveau van een jaar eerder.5
Met bovengenoemde onderzoeken van het Nivel is er op dit moment voldoende inzicht in de groei van doorverwijzingen naar gespecialiseerde GGZ en de indicaties die daaraan ten grondslag liggen. Ik ben dan ook niet voornemens om aanvullend onderzoek uit te voeren.
Op welke manieren wordt onderzocht in hoeverre artsen druk ervaren om misbruik te maken van de mogelijkheid tot het afgeven van medische verklaringen? En wanneer zijn daar resultaten van beschikbaar?
Op dit moment wordt dit niet onderzocht. Binnen de beroepsgroep is vastgesteld dat de behandelende arts geen medische verklaringen mag afgeven over eigen patiënten. Een medische verklaring mag alleen worden afgegeven door een onafhankelijke arts.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het commissiedebat Eerstelijnszorg van 12 juni 2024?
Ja.
Het bericht ‘Mythe van 'hogere pijngrens bij migranten' blijft een probleem in de zorg’ |
|
Ismail El Abassi (DENK) |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Mythe van «hogere pijngrens bij migranten» blijft een probleem in de zorg»?1
Ja.
Herkent u de constatering dat patiënten met een migratieachtergrond soms ervaren dat zorgverleners hun pijnklachten wegwuifden vanwege hun culturele achtergrond? Welke beleidsmaatregelen treft u om deze negatieve ervaringen tegen te gaan?
Ik betreur het ten zeerste dat patiënten dit zo ervaren. Mensen moeten erop kunnen vertrouwen dat het voor het ontvangen of verlenen van zorg niet uitmaakt wie je bent of hoe je eruitziet. Met de VWS-brede aanpak discriminatie en gelijke kansen werken we aan het tegengaan van discriminatie in de zorg, welzijn en sport. Zo is onder andere een ervaringsdeskundigenpanel opgezet van mensen die discriminatie in deze sectoren hebben meegemaakt, waar wordt getoetst of beleid goed aansluit op burgers en professionals.
Daarnaast wordt momenteel een onderzoek uitgevoerd naar prevalentie van discriminatie in de zorg, welzijn en sport. Hieruit moet een duidelijker beeld naar voren komen over de omvang en impact van discriminatie in deze sectoren.
Bent u het met gezondheidswetenschappers dr. C. Zemouri en mw. H. Felten eens dat patiënten met een migratieachtergrond gevaar kunnen lopen, zolang zorgverleners vooroordelen laten meewegen in hun werk?
Zorgprofessionals verlenen hun zorg op basis van professionele richtlijnen en kwaliteitsstandaarden die gebaseerd zijn op de stand van wetenschap en praktijk.
Vooroordelen zouden geen rol moeten spelen in het behandelen van patiënten. Ik vind het belangrijk dat alle patiënten, ongeacht hun achtergrond, zich gehoord en gezien voelen in de spreekkamer en goede zorg ontvangen. Momenteel werkt Pharos in opdracht van VWS aan een handreiking voor alle zorgsectoren waarin onder meer bewustwording over vooroordelen bij zorgverleners aan de orde komt. Deze handreiking wordt ontwikkeld met mensen die zelf discriminatie hebben ervaren en met zorgorganisaties. In het najaar van dit jaar zal de handreiking met uw Kamer worden gedeeld.
Constaterende dat in het bericht: «Mythe van «hogere pijngrens bij migranten» blijft een probleem in de zorg» wordt gesteld dat er in Nederland weinig onderzoek is gedaan naar vooroordelen onder zorgverleners, bent u bereid om vooroordelen onder zorgverleners nader te laten onderzoeken? Hoe gaat u de onderzoekers hierin faciliteren en ze beschermen tegen het bagatelliseren van dit onderzoek?
Er worden en zijn reeds verschillende onderzoeken uitgevoerd die hieraan raken. Zo laat onderzoek van het Amsterdam UMC zien dat discriminatie, racisme en genderongelijkheid voorkomen in zorgorganisaties en dat dit ook bij zorgverleners van kleur leidt tot gezondheidsklachten en uitstroom uit de zorg.2 Naar aanleiding van deze inzichten onderzoeken het Amsterdam UMC en Movisie in opdracht van het Ministerie van VWS of er meer werkplezier en behoud van zorgverleners is in zorgorganisaties die veel aandacht geven aan diversiteit en inclusie. De definitieve resultaten van dit onderzoek verschijnen eind 2024.
Ook voert ZonMw momenteel een pilotprogramma uit waarbij diversiteitssensitief werken wordt geïmplementeerd in de zorgpraktijk en wordt verankerd in het onderwijscurriculum van zorgprofessionals. Het doel van het programma is gezondheidsverschillen terugdringen door in te zetten op inclusieve zorg. Daarnaast vraagt VWS doorlopend aandacht voor diversiteitssensitief werken vanuit de aanpak discriminatie en gelijke kansen, zie hiervoor ook de beleidsnota cultuursensitieve zorg die eerder aan uw Kamer is gestuurd.3
Constaterende dat in het bericht veel vooroordelen over mensen van kleur vanuit het slavernijverleden voorkomen, wat doorwerkt in de behandeling van patiënten in de zorg, bent u bereid om in navolging van de excuses voor het Nederlandse slavernijverleden, erkenning te geven voor het dooretteren van slavernijgeneeskunde op onze zorg van vandaag?
Op 22 april jl. is uw Kamer geïnformeerd over het vervolgtraject na de excuses voor het slavernijverleden.4 Die Kamerbrief beschrijft dat het kabinet de negatieve doorwerking van het slavernijverleden op het gebied van gezondheid en welzijn wil tegengaan. VWS wil in gezamenlijkheid met partijen in het zorg- en welzijnsdomein en nazaten van tot slaaf gemaakten een aantal concrete interventies ontwikkelen met het doel om de doorwerking van slavernij op de gezondheid en het welzijn van nazaten tegen te gaan. Verder start dit jaar een onderzoek om meer zicht te krijgen op hoe het slavernijverleden doorwerkt op de gezondheid van nazaten en de gezondheidszorg. Hierover informeer ik u dit najaar.
Constaterende dat de IGJ de hoeveelheid klachten over huisartsen niet meer aankan en de inspectie in het eerste kwartaal van dit jaar 767 meldingen kreeg,2 bent u bereid om de IGJ hierin te ontzorgen door een landelijk meldpunt discriminatie en racisme aan te wijzen, zodat discriminatie en racisme beter wordt gemonitord?
Deze stelling is niet juist. In het jaarbeeld over 2023 heeft de IGJ aangegeven dat vorig jaar 20% meer signalen en meldingen zijn gedaan door burgers. Deze stijging zagen zij in meerdere sectoren, niet alleen binnen de huisartsenzorg. Ondanks de stijging in het aantal signalen en meldingen is de situatie beheersbaar. De IGJ herkent zich dan ook niet in de stelling dat zij het aantal meldingen niet meer aan kan. Het is goed dat zowel burgers als zorgverleners de IGJ weten te vinden voor hun meldingen zodat de IGJ deze informatie mee kan nemen in haar toezicht.
Iedereen in Nederland kan met klachten over discriminatie (en racisme) terecht bij antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s). Iedere gemeente is wettelijk verplicht om een laagdrempelige, onafhankelijke voorziening in te stellen waar burgers terecht kunnen met klachten over discriminatie. Sinds 1 januari 2024 zijn alle meldpunten van de landelijke vereniging van ADV’s overgestapt op de uniforme naam: Discriminatie.nl. Daarmee is er één landelijk meldpunt met een toegankelijke website en gratis 0800-nummer. Ook incidenten van discriminatie en racisme in de zorg kunnen hier gemeld worden.
Bent u bekend met de website www.huisarts-migrant.nl, samengesteld door stichting Pharos en het Nederlands Huisartsen Genootschap?
Ja.
Constaterende dat op de website www.huisarts-migrant.nl een aantal stigmatiserende claims over personen met een migratie achtergrond staan zoals dat Indische en Molukse ouderen een hogere pijngrens zouden hebben en dat niet-westerse culturen vaak geen onderscheid maken tussen lichaam en geest, erkent u dat dit bijdraagt aan stigmatisatie en institutioneel racisme in de zorg kan faciliteren?
Ik vind het belangrijk dat via een website als www.huisarts-migrant.nl informatie is die inclusieve zorg bevordert. Onjuiste claims hebben hier geen plek. Ik besef dat informatie en inzichten over de thema’s discriminatie in de zorg en persoonsgerichte zorg snel verouderen. Wat we een aantal jaar geleden als kennis aannamen, kan nu niet meer passend zijn of onjuist blijken. Naar aanleiding van dit bericht is contact gezocht met de redactie van de website. De redactie van huisarts-migrant ziet het als haar taak ervoor te zorgen dat de geboden informatie actueel is en met gepaste gevoeligheid geformuleerd is. Om die reden is recentelijk reeds de nodige informatie op www.huisarts-migrant.nl herzien of van de website verwijderd. Het genoemde artikel over een vermeend hogere pijngrens was al eerder door de redactie als verouderd beoordeeld en om deze reden onder revisie gebracht. Helaas is het artikel tijdens de revisie online blijven staan, maar is het inmiddels verwijderd. Het beheer van de website en het proces van aanpassingen is inmiddels onder de loep genomen en verder aangescherpt zodat dergelijke fouten in de toekomst worden voorkomen.
Hoe verklaart u het dat de site, welke bedoeld is om huisartsen, praktijkondersteuners en andere zorgverleners antwoord te geven op vragen over zorg en gezondheid gericht op persoonsgerichte en cultuursensitieve zorg voor iedereen, vol staat met feitelijke onjuistheden en misopvattingen over patiënten met een niet-westerse migratieachtergrond?
Ik heb vertrouwen in de redactie en het beheer van de website en de aanscherpingen die hierin zijn toegezegd. De redactie bestaat uit huisartsen, praktijkondersteuners, een universitair hoofddocent en een sleutelpersoon en kent een diverse samenstelling. De redactie heeft een periodiek terugkerend revisieproces ingesteld, onder meer om stigmatiserend taalgebruik te voorkomen.
Naar aanleiding van de genoemde berichtgeving heeft de redactie het proces van aanpassingen onder de loep genomen en verder aangescherpt. Vanwege de snelheid van kennisontwikkeling vind ik het belangrijk dat continu kritisch wordt gekeken naar de informatie die aangeboden wordt via de website, ik zal hier in mijn contact met de beheerders blijvend aandacht voor vragen. Zij hebben in dit verband tevens aangegeven een nadrukkelijke uitnodiging aan bezoekers van de website te doen om contact met hen op te nemen als onjuiste informatie op de website staat. De redactie staat open voor alle suggesties die de website kunnen verbeteren.
Hoe reflecteert u erop dat huisartsen, praktijkondersteuners en studenten worden verwezen naar een site waar juist tegenstellingen in staan dan het doel van een dergelijke site? Hoe kunnen zorgverleners beter beschermd worden tegen foute informatie in hun curriculum zodat zij beter hun werk kunnen doen?
Opleiders, werkgevers en beroepsgroepen zijn zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de opleidingen. VWS vraagt doorlopend aandacht voor cultuursensitiviteit en inclusief opleiden in de zorg. Daarbij voert ZonMw in opdracht van VWS momenteel een pilotprogramma uit waarbij diversiteitssensitief werken wordt geïmplementeerd in de zorgpraktijk en wordt verankerd in het onderwijscurriculum van zorgprofessionals.
Hoe verklaart u dat ondanks structurele subsidie (5,6 miljoen euro in 2024 i.c.m. platform 31), stichting Pharos in samenwerking met het Nederlands Huisartsen Genootschap erin faalt om inclusieve, feitelijk juiste informatie te verstrekken over cultuursensitieve zorg en juist de stigmatisering en institutionele discriminatie in de zorg versterkt?
Ik herken mij niet in het geschetste beeld. Stichting Pharos is van oudsher een partij die zich inspant op dit onderwerp en haar uiterste best doet om het inclusiever maken van zorg te stimuleren en zich hier breed voor inzet vanuit de instellingssubsidie die zij krijgen.
Hoe reflecteert u erop dat stichting Pharos volgens u juist de taakstelling heeft om als kennis- en adviescentrum voor het stimuleren van de toepassing van kennis in de praktijk om de kwaliteit en effectiviteit van de zorg voor migranten en mensen met beperkte gezondheidsvaardigheden te verbeteren? Hoe rijmt u deze organisatie wordt gefinancieerd door het Ministerie van VWS?
Ik verwijs naar beantwoording op vraag 11.
Welke concrete vervolgstappen gaat u nemen om partijen die de taakstelling hebben gekregen om institutionele discriminatie en stigmatisering in de zorg tegen te gaan te controleren om verdere mensopvattingen tegen te gaan?
Waar het gaat om www.huisarts-migrant.nl heb ik vertrouwen in de toezeggingen die de redactie heeft gedaan om de processen te optimaliseren. In de gesprekken die volgen omtrent subsidieafspraken heb ik blijvend aandacht voor inclusieve zorg. Als het gaat om Pharos verwijs ik naar beantwoording op vraag 11.
Hoe verklaart u het dat feitelijke onjuistheden en stigma’s die binnen de zorgsector heersen, pas worden overwogen als journalisten en gezondheidswetenschappers zich ermee bemoeien? Hoe ziet u uw rol hierin als Minister voor Medische Zorg?
Als Minister voor Medische Zorg sta ik voor passende, persoonsgerichte zorg voor iedereen. Factoren als leeftijd, sekse, gender, culturele waarden, seksuele oriëntatie en sociaal economische status, zouden geen rol moeten spelen in de toegang tot en kwaliteit van zorg. Helaas is dit in de realiteit soms wel het geval. In publicaties zoals de «Verkenning Discriminatie en Racisme in de zorg» van Movisie en het Verwey Jonker instituut uit mei 2023 komt dit ook naar voren. Deze verkenning is uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van VWS. Daarom is in 2022 een VWS-breed programma gestart. Het doel van het programma is het verminderen van discriminatie en vergroten van gelijke kansen in zorg, welzijn en sport. In het najaar informeer ik uw Kamer over de voortgang van dit programma.
Het bericht ‘Faillissement dreigt nu ook voor zorg-bv huisartsenketen Co-Med’ |
|
Julian Bushoff (PvdA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Faillissement dreigt nu ook voor zorg-bv huisartsenketen Co-Med» en wat is uw reactie op het mogelijk aanstaande faillissement van Co-Med?1
Ik heb het bericht gelezen en wil allereerst nogmaals benadrukken dat ik geschrokken ben van de signalen over de situaties die zijn ontstaan bij Co-Med praktijken. Deze situatie is onaanvaardbaar. Patiënten moeten erop kunnen rekenen dat ze bij een goede huisarts terecht kunnen. Ik vind het zeer kwalijk dat de zorg bij een aantal locaties van Co-Med niet op orde is.
Op 20 juni 2024 hebben de vier grote zorgverzekeraars hun overeenkomst met Co-Med opgeschort. Dinsdag 25 juni jl. hebben de zorgverzekeraars aangegeven de contracten met Co-Med te gaan beëindigen. Zorgverzekeraars concluderen dat Co-Med de continuïteit van goede zorg niet kan garanderen. Daarom bieden zij een alternatieve oplossing voor patiënten die ingeschreven staan bij een huisartsenpraktijk van Co-Med. De zorgverzekeraars adviseren hun verzekerden om hier per direct gebruik van te maken.
Alle patiënten van Co-Med, ongeacht wie hun zorgverzekeraar is, kunnen via www.cz.nl/co-med per praktijk zien wat het alternatieve aanbod is. Alle patiënten van Co-Med zijn vorig week ook schriftelijk op de hoogte gebracht en geadviseerd gebruik te maken van het alternatieve aanbod.
Het nu beschikbare alternatieve aanbod is een tijdelijke oplossing. Per praktijk liggen ook plannen klaar voor een structurele oplossing. Wanneer de structurele oplossing van kracht kan gaan is afhankelijk van hoe de situatie rondom Co-Med zich ontwikkelt.
Zorgverzekeraars hebben mij laten weten ook het alternatieve aanbod dagelijks te controleren op de gestelde kwaliteitseisen, zoals bereikbaarheid en beschikbaarheid van (huis)artsen voor de patiënten.
Ik word al enige tijd regelmatig schriftelijk op de hoogte gebracht van de ontwikkelingen rondom Co-Med. Sinds 17 juni 2024 heb ik dagelijks contact met de NZa en de IGJ om een update te krijgen over de situatie.
De NZa en de IGJ hebben aangegeven de situatie bij Co-Med zeer nauwlettend te volgen. De IGJ heeft daarbij aandacht voor de kwaliteit en veiligheid van de zorg en de NZa voor kwaliteit van bedrijfsvoering en continuïteit van zorg. De IGJ en NZa wijzen op alternatieven die de zorgverzekeraar aanbiedt.
Herkent u het beeld dat zowel patiënten, zorgaanbieders en zorgverzekeraars schetsen over het onder druk staan van de kwaliteit en toegankelijkheid van zorg bij bedrijfsketens in de zorg in het algemeen en bij Co-Med in het bijzonder?
Op 4 maart 2024 heb ik uw Kamer het rapport «Opkomst van bedrijfsketens in de huisartsenzorg» van de NZa en de IGJ toegestuurd2. In het rapport geven de IGJ en de NZa aan dat bedrijfsketens een bijdrage kunnen leveren aan de toekomstbestendigheid van de huisartsenzorg in een veranderend zorglandschap. Zo kunnen grote bedrijfsketens bedrijfsprocessen efficiënter inrichten, waardoor de huisarts kan worden ontzorgd. Denk hierbij aan zaken zoals huisvesting, personeels- en financiële administratie en contracten met zorgverzekeraars.
De NZa en de IGJ ontvangen echter ook meldingen en signalen van patiënten, zorgaanbieders en zorgverzekeraars over bedrijfsketens in de huisartsenzorg. Uit hun reguliere onderzoek naar deze meldingen blijkt dat de kwaliteit en toegankelijkheid van de huisartsenzorg bij een deel van deze bedrijfsketens niet altijd voldoende geborgd is.
Op 18 april 2024 heb ik samen met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) uw Kamer onze reactie op het bovengenoemde rapport toegestuurd en toegelicht hoe het vervolgproces wordt vormgegeven3. Ik vind dat kwaliteit en toegankelijkheid van zorg bij het leveren van zorg voorop moeten staan. Zorgaanbieders moeten altijd voldoen aan de eisen van kwaliteit en toegankelijkheid, zoals die ook zijn vastgesteld in wet- en regelgeving. Dat geldt ook voor de bedrijfsketens in de huisartsenzorg. De IGJ en NZa zien hierop toe en handhaven waar nodig, zoals ook al gebeurd is de afgelopen periode. Uit het verkennend onderzoek van de toezichthouders komt een aantal knelpunten naar voren met betrekking tot het reguliere toezicht op deze ketens. De IGJ en NZa doen diverse aanbevelingen om hun toezicht op deze ketens te verbeteren. In de brief van 18 april 2024 wordt aangegeven wat de vervolgstappen zijn die ik ga nemen in het licht van de aanbevelingen van de IGJ en NZa.
Specifiek wat betreft Co-Med geldt volgens de IGJ dat de bereikbaarheid en de beschikbaarheid van de zorg in meerdere huisartsenpraktijken structureel niet goed geregeld is. Om die reden heeft de IGJ Co-Med een aanwijzing gegeven. De rechter heeft op 17 april 2024 geoordeeld dat de zakelijke weergave van de aanwijzing openbaar gemaakt kan worden. De aanwijzing is per 9 februari 2024 ingegaan en loopt een half jaar.
Co-Med moet tijdens de looptijd van deze aanwijzing onder andere gegevens aanleveren waaruit blijkt dat de continuïteit van de (spoedeisende) huisartsenzorg tijdens praktijkuren is geregeld. Uit inspectieonderzoek blijkt dat Co-Med nog steeds in strijd handelt met de aanwijzing genoemde LHV-Richtlijnen voor de bereikbaarheid en beschikbaarheid van de huisartsenzorg en daarmee in strijd met artikel 2 en 3 van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). Om te bewerkstelligen dat alsnog wordt voldaan aan de aanwijzing heeft de
inspectie Co-Med op 18 juni 2024 een last onder dwangsom opgelegd. Op dit moment bekijkt de IGJ nog wat de beëindiging van het contract door de verzekeraars betekent voor de opvolging van het besluit van 18 juni 2024 om een last onder dwangsom op te leggen.
Deelt u de mening dat korte termijn winstbejag en kwaliteit en toegankelijkheid van zorg op gespannen voet met elkaar staan?
Ik deel de mening dat financiële belangen (zowel op de korte als op de lange termijn) nooit voor de maatschappelijke belangen kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid mogen gaan. Daarbij kunnen deze verschillende belangen met elkaar schuren, maar dit hoeft niet altijd het geval te zijn. Het onderzoeksrapport van EY naar private equity in de zorg laat bijvoorbeeld zien dat er op basis
van de beschikbare data geen aanwijzingen zijn dat door private equity gefinancierde zorgaanbieders slechter presteren dan andere zorgaanbieders op het gebied van kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid4.
Is er bij het bedrijf Co-Med sprake van «Too big to fail»? Oftewel: staat de toegankelijkheid van zorg voor een hele regio onder druk te staan als het failliet gaat?
Co-Med is een grote zorgaanbieder van huisartsenzorg, maar ook al omdat de zorg zich niet concentreert in één regio en verspreid is over het land, deel ik de stelling «too big to fail» in deze niet.
Kunt u in kaart brengen wat het eventuele gevreesde faillissement van Co-Med concreet betekent voor de bereikbaarheid en toegankelijkheid van zorg voor de 50.000 patiënten? Hoeveel patiënten zijn er dan per huisarts? Is de norm van 2095 patiënten en per huisarts nog realistisch haalbaar?
Het huidige continuïteitsbeleid – dat is aangescherpt na de faillissementen van het MC Slotervaart en het MC IJsselmeerziekenhuizen – houdt in dat zorgaanbieders, zorgverzekeraars en de toezichthouders IGJ en NZa als eersten aan zet zijn bij mogelijke continuïteitsrisico’s. Centrale regie is in het uiterste geval noodzakelijk wanneer het betrokken partijen zelf niet lukt om een goede oplossing te vinden en financiële problemen, naar oordeel van de NZa en IGJ, leiden tot een onbeheersbare situatie met risico’s voor de patiëntveiligheid tot gevolg.
Het Ministerie van VWS zal in dat geval alle betrokken partijen bij elkaar roepen en aanspreken op hun verantwoordelijkheden5.
Zoals nader uiteengezet in mijn antwoord op vraag 1 stellen de vier grote zorgverzekeraars en de toezichthouders IGJ en NZa in de huidige situatie bij Co-Med alles in het werk om de continuïteit van zorg te waarborgen. Ik word al enige tijd regelmatig schriftelijk op de hoogte gebracht van de ontwikkelingen rondom Co-Med. Sinds 17 juni 2024 heb ik dagelijks contact met de NZa en de IGJ om een update te krijgen over de situatie. De verzekeraars hebben maatregelen genomen om de continuïteit van de huisartsenzorg voor de patiënten van Co-Med te realiseren.
De praktijken van Co-Med verschillen in grootte. Ik heb geen zicht op het aantal patiënten per huisarts. Het aantal van 2095 patiënten per fulltime huisarts is overigens geen norm, maar een praktijkgrootte die de NZa hanteert bij het vaststellen van de tarieven voor de huisartsenzorg. Het staat praktijkhouders vrij om meer of minder patiënten in te schrijven.
Hoe gaat u het faillissement van een bedrijf waar de huisartsenzorg van 50.000 patiënten is ondergebracht opvangen? Hoe blijft een huisarts toegankelijk voor deze 50.000 patiënten?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u in kaart brengen in hoeverre de commercialisering van de huisartsenzorg heeft bijgedragen aan het nijpende huisartsentekort in Enschede, ook gezien het feit dat Co-Med Enschede voor 8800 patiënten slechts twee huisartsen ter beschikking heeft?
Ik beschik niet over informatie om in kaart te kunnen brengen in hoeverre de commercialisering van de huisartsenzorg bijdraagt aan een huisartsentekort in Enschede. Daarbij zou overigens ook commercialisering wel nader gedefinieerd moeten worden. Wel is mij bekend dat de regionale huisartsenorganisatie SHT-THOON, met hulp en steun van alle huisartsen in Twente, op 10 juni 2024 een nieuwe huisartsenpraktijk heeft geopend voor mensen zonder huisarts6.
Overigens is elke zorgaanbieder in Nederland, ongeacht de achtergrond of financieringswijze, verplicht kwalitatief goede zorg te verlenen. Dit geldt ook voor aanbieders van huisartsenzorg. Zij moeten voldoen aan dezelfde randvoorwaarden en kwaliteitskaders zoals die zijn vastgelegd in wet- en regelgeving en in de veldnormen opgesteld door de beroepsgroep. Binnen deze kaders hebben aanbieders van huisartsenzorg veel vrijheid om de (organisatie)vorm waarin de zorg wordt geleverd, zelf in te vullen. Hierbij is het niet voorgeschreven hoeveel patiënten er per huisarts mogen zijn. Wel kunnen er risico’s optreden, bijvoorbeeld wanneer het realiseren van winst belangrijker wordt dan de kwaliteit van zorg.
Co-Med voldeed niet aan de gestelde eisen en daarom heeft de toezichthouder IGJ handhavend opgetreden. Voor goede kwaliteit en toegankelijkheid van huisartsenzorg vind ik het van groot belang dat er goede invulling wordt gegeven aan de kernwaarden van huisartsenzorg. De IGJ en de NZa besteden specifiek aandacht aan de kernwaarden «continuïteit» en «persoonsgerichtheid» in hun rapport «Opkomst van bedrijfsketens in de huisartsenzorg»7. Zij doen voor het toezicht van de IGJ de aanbeveling aan de beroepsgroep en patiëntvertegenwoordigers om deze kernwaarden voor de huisartsenzorg te vertalen naar uitgangspunten en – waar mogelijk – normen. Door huisartsenzorg te leveren volgens deze kernwaarden, kunnen we in de toekomst situaties voorkomen waarbij de toegankelijkheid in het geding komt. Om die reden ga ik, samen met het veld, op basis van de aanbeveling van de IGJ en NZa in gesprek om deze kernwaarden te concretiseren en waar mogelijk te vertalen in normen.
Vindt u het wenselijk dat er meer bevoegdheden komen om overnames in de zorg tegen te houden als de kwaliteit de kwaliteit van zorg in het geding is, de prijzen te veel stijgen of er te veel marktmacht ontstaat, zodat de ontstane situatie bij Co-Med in de toekomst kan worden voorkomen?
Naar mijn mening speelt toetsing van concentraties (zoals een fusie of overname) een belangrijke rol bij een tijdige signalering van risico’s voor individuele zorgverlening. Een dergelijke toetsing draagt bij aan het voorkomen van problemen op het gebied van bijvoorbeeld continuïteit en kwaliteit van zorg. De huidige toetsing van concentraties, zoals belegd bij de NZa in de vorm van de Zorgspecifieke fusietoets, biedt echter zeer beperkt de mogelijkheid om evident onwenselijke concentraties op inhoudelijke gronden tegen te houden. Het is daarom wenselijk om de gronden uit te breiden op basis waarvan de NZa zich kan onthouden van goedkeuring aan een concentratie. Daarbij denkt het kabinet aan een (ruimere) toets op continuïteit van zorg, kwaliteit van zorg en onrechtmatig gedrag met betrekking tot de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg). Recent heeft de Minister van VWS een brief aan uw Kamer verzonden waarin uitgebreid wordt toegelicht hoe het kabinet dit wenst vorm te geven8.
Het artikel ‘Onderzoek onthult: ziekenhuizen missen menselijke prestaties als oorzaak medische fouten’ |
|
René Claassen (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in Zorgvisie «Onderzoek onthult: ziekenhuizen missen menselijke prestaties als oorzaak medische fouten»?1
Ja.
Deelt u de mening dat bij analyses naar medische fouten gemaakt voor, tijdens en na de operatie de verschillen in «menselijke prestaties» meegewogen zouden moeten worden? Zo nee, waarom niet?
De IGJ is al geruime tijd bekend met het feit dat menselijke factoren een rol kunnen spelen bij calamiteiten. De IGJ stelt zich op het standpunt dat het cruciaal is om verdiepende vragen te stellen over de context waarbinnen deze mensen handelen en zo de gebeurtenis te doorgronden. Op die manier zou voor het voetlicht moeten komen welke organisatorische en psychische factoren een rol gespeeld hebben bij de gebeurtenis. Dit kan op vele manieren. De IGJ stuurt daarbij aan op een open en lerende cultuur bij de zorgaanbieders (conform andere sectoren) en gebruikt meerdere strategieën om zorgaanbieders hierin te stimuleren. Veel zorgaanbieders maken steeds vaker gebruik van de FRAM-methodiek2 bij hun calamiteitenonderzoek. Het toezicht van de IGJ volgt deze beweging en de afgelopen jaren is de focus van inspectie verschoven naar wat er nu daadwerkelijk van een gebeurtenis geleerd is. Voor meer informatie verwijs ik naar het verslag van een webinar «Verbeteren in vizier»3 en «Incidententoezicht: nadruk op leren en verbeteren4».
Deelt u de mening dat er daardoor dus ook weinig verbetermaatregelen op dat gebied van menselijke prestaties zijn? Zo nee, waarom niet?
Nee die mening deel ik niet.
Zoals bij vraag 2 beschreven is de context waarin het menselijk handelen heeft plaatsgevonden belangrijk. De IGJ ziet door haar manier van werken bewustwording in de ziekenhuizen. Daarnaast blijkt uit de ronde langs de ziekenhuizen dat uiteindelijk veel meer is ondernomen om herhaling van een calamiteit te voorkomen. Wel lijkt er nog ruimte voor verbetering te zijn door na verloop van tijd de effectiviteit van de genomen maatregelen in kaart te brengen en daarop te reflecteren. Het is de verantwoordelijkheid van de bestuurder(s) om ervoor te zorgen dat de zakelijke inhoud van de rapportage met de betrokken burgers wordt gedeeld. De richtlijn calamiteiten rapportage en bestuurlijke reactie is geen in te vullen format maar een handleiding waarin de inspectie de aspecten benoemt die aan de orde moeten komen. Ik hecht er hier nog aan om op te merken dat zorgaanbieders zelf eindverantwoordelijk zijn voor de kwaliteit van de zorg en daarom wettelijk verplicht zijn calamiteiten te melden bij de inspectie. Bij deze verantwoordelijkheid past ook het continu verbeteren van de zorg. Hoeveel voorzorgsmaatregelen een zorgaanbieder ook neemt, calamiteiten zijn niet altijd te voorkomen. Zorg is immers mensenwerk. Belangrijk is dat een zorgaanbieder van een calamiteit leert. Van een zorgaanbieder wordt verwacht dat er zorggedragen wordt voor een open werkklimaat, waarin van fouten geleerd wordt en waarin men elkaar aanspreekt en waar ook verbetermaatregelen op het gebied van menselijke prestaties worden meegenomen.
Deelt u de mening dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) geen genoegen zou moeten nemen met het niet beoordelen van prestaties door persoonlijke of organisatiefactoren in hun onderzoeken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om de IGJ te bewegen deze factoren wel mee te laten wegen in hun onderzoeken?
Zoals uit vraag 2 blijkt heeft de IGJ al aangegeven dat zij reeds langere tijd al voortschrijdend inzicht heeft.
Deelt u de mening dat de IGJ erop toe zou moeten zien dat verbetermaatregelen altijd moeten leiden tot kwalitatief betere zorg en daarom niet akkoord moet gaan met vage, niet meetbare verbetervoorstellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u dan nemen zodat de IGJ deze vage verbetermaatregelen niet meer accepteert?
De IGJ vraagt om SMART (Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch, Tijdgebonden) verbetermaatregelen en toetst deze tijdens eerder beschreven gesprekken.
Kunt u uitleggen waarom binnen risicosectoren zoals de luchtvaart en de olie- en gasindustrieën, bij de analyses na calamiteiten de verschillen in prestaties door persoonlijke of organisatiefactoren zoals moeheid en het werkproces wel meewegen, maar dat dit in de zorgsector niet het geval is? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Het inzicht in het belang van een open en lerende cultuur heeft de veiligheid in de luchtvaart verbeterd. Op dit punt kan de zorgsector leren van de luchtvaart en de olie en gasindustrie. Veiligheid is ook voor zorgverleners en zorgbestuurders een belangrijk punt: zij willen namelijk heel graag veilige en passende zorg leveren aan hun patiënten. Want, zoals we weten, is de impact van calamiteiten voor patiënten en nabestaanden groot en is de impact die een (bijna) incident of calamiteit heeft op een zorgverlener eveneens groot. Ook zorgverleners verdienen na ingrijpende gebeurtenis peer support. Daarom werken ziekenhuizen, maar ook de IGJ, hard aan het creëren van een open cultuur waarin openlijk spreken over incidenten (waaronder ook bijv. moeheid en of persoonlijke en of organisatiefactoren) gaat behoren tot het normale gedragspatroon. Alleen op deze manier kan geleerd worden van incidenten en calamiteiten.
Over de tijd (2007, 2012 en 2020) monitort het Nivel de patiëntveiligheidscultuur in de Nederlandse ziekenhuizen5. Hieruit blijkt dat deze cultuur zich in de afgelopen jaren ziekenhuizen heeft ontwikkeld van een bureaucratische cultuur richting een meer proactieve veiligheidscultuur.
In de afgelopen jaren heeft ook het perspectief van Safety II in de zorg een vlucht genomen. Hierbij past ook de ontwikkeling van een open cultuur en psychologische veiligheid om praktijksituaties – waaronder calamiteiten – vanuit een brede benadering bespreekbaar te maken. Daarnaast krijgt ook het persoonlijk welzijn van de arts en het effect hiervan op klinische prestaties aandacht in de opleiding tot medisch specialist en wordt hier ook onderzoek naar gedaan. Bij het Amsterdam UMC kunnen artsen in opleiding de cursus «Fit to perform» volgen waarbij de relatie tussen persoonlijke vitaliteit en professionele prestaties centraal staat6.
Bent u alsnog bereid prestatievariabiliteit in analyses na calamiteiten in de zorg mee te nemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit dan voor elkaar krijgen?
Ik deel uw mening dat de prestatievariabiliteit een belangrijk punt is. In de aanpak van het landelijke programma Tijd voor Verbinding7, welke gefinancierd wordt vanuit het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, speelt de human factor kant ten aanzien van patiëntveiligheid een grote rol. Daarnaast loopt er bij ZonMw een programma rondom Safety II8. Dit programma, waarbij 23 projecten zijn gefinancierd via ZonMw, bevindt zich in een afrondende fase. Het gedachtegoed van Safety II heeft als uitgangspunt de menselijke prestaties. Juist omdat het mensenwerk is gaat het zo vaak goed in de zorg, is de gedachte. (Ervaren) professionals zijn namelijk in staat om verantwoord af te wijken de voorgeschreven werkwijze in protocollen als de individuele situatie daar om vraagt. Safety II gaat daarbij uit van een positieve benadering: analiseer waarom het zo vaak goed gaat in complexe situaties en leer daarvan met elkaar. Human factors spelen daarin een grote rol. Safety II maakt dus een omgekeerde analyse dan in het artikel genoemd: juist doordat goede zorgverlening mensenwerk is met bijbehorende prestatievariabiliteit worden fouten voorkómen en gaat het zo vaak toch goed in complexe situaties.
Het bericht ‘Vrees voor omvallen van Co-Med in Enschede: wie zouden 9000 patiënten kunnen overnemen?’ |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u het bericht «Vrees voor omvallen van Co-Med in Enschede: wie zouden 9.000 patiënten kunnen overnemen?» gelezen en wat is uw reactie hierop?1
Ik heb het bericht gelezen en wil allereerst nogmaals benadrukken dat ik geschrokken ben van de signalen over de situaties die zijn ontstaan bij Co-Med praktijken. Deze situatie is onaanvaardbaar. Patiënten moeten erop kunnen rekenen dat ze bij een goede huisarts terecht kunnen. Ik vind het zeer kwalijk dat de zorg bij een aantal locaties van Co-Med niet op orde is.
Op 20 juni 2024 hebben de vier grote zorgverzekeraars hun overeenkomst met Co-Med opgeschort. Dinsdag 25 juni jl. hebben de zorgverzekeraars aangegeven de contracten met Co-Med te gaan beëindigen. Zorgverzekeraars concluderen dat Co-Med de continuïteit van goede zorg niet kan garanderen. Daarom bieden zij een alternatieve oplossing voor patiënten die ingeschreven staan bij een huisartsenpraktijk van Co-Med, inclusief de praktijk in Enschede. De zorgverzekeraars adviseren hun verzekerden om hier per direct gebruik van te maken.
Alle patiënten van Co-Med, ongeacht wie hun zorgverzekeraar is, kunnen via www.cz.nl/co-med per praktijk zien wat het alternatieve aanbod is. Alle patiënten van Co-Med zijn vorig week ook schriftelijk op de hoogte gebracht en geadviseerd gebruik te maken van het alternatieve aanbod.
Het nu beschikbare alternatieve aanbod is een tijdelijke oplossing. Per praktijk liggen ook plannen klaar voor een structurele oplossing. Wanneer de structurele oplossing van kracht kan gaan is afhankelijk van hoe de situatie rondom Co-Med zich ontwikkelt.
Zorgverzekeraars hebben mij laten weten ook het alternatieve aanbod dagelijks te controleren op de gestelde kwaliteitseisen zoals bereikbaarheid en beschikbaarheid van (huis)artsen voor de patiënten.
Ik word al enige tijd regelmatig schriftelijk op de hoogte gebracht van de ontwikkelingen rondom Co-Med. Sinds 17 juni 2024 heb ik dagelijks contact met de NZa en de IGJ om een update te krijgen over de situatie.
De NZa en de IGJ hebben aangegeven de situatie bij Co-Med zeer nauwlettend te volgen. De IGJ heeft daarbij aandacht voor de kwaliteit en veiligheid van de zorg en de NZa voor de kwaliteit van bedrijfsvoering en continuïteit van zorg.
De IGJ en NZa wijzen op alternatieven die de zorgverzekeraar aanbiedt.
Ook heeft de NZa mij laten weten dat de regionale huisartsenorganisatie SHT-THOON, met hulp en steun van alle huisartsen in Twente, op 10 juni 2024 een nieuwe huisartsenpraktijk heeft geopend in Enschede voor mensen zonder huisarts2.
Vindt u het wenselijk dat deze 9.000 patiënten in onzekerheid zitten omdat ze bang zijn dat hun huisartsenpraktijk binnenkort failliet gaat?
Zie antwoord vraag 1.
Ligt er een plan klaar op het ministerie voor op het moment dat Co-Med failliet gaat voor alle patiënten van Co-Med? En specifiek voor deze praktijk in Enschede? Zo nee, waarom geeft u geen gehoor aan de motie Dijk en Bushoff over het in overleg gaan met zorgverzekeraars over een plan om huisartsenpraktijken van private-equitybedrijven tijdelijk onder beheer te nemen wanneer deze failliet gaan (Kamerstuk 36 410 XVI, nr. 143)?
Zoals nader uiteengezet in mijn antwoord op vraag 1 en 2 stellen de vier grote zorgverzekeraars en de toezichthouders IGJ en NZa in de huidige situatie bij Co-Med alles in het werk om de continuïteit van zorg te waarborgen. Ik word al enige tijd regelmatig schriftelijk op de hoogte gebracht van de ontwikkelingen rondom Co-Med. Sinds 17 juni 2024 heb ik dagelijks contact met de NZa en de IGJ om een update te krijgen over de situatie.
Ook heb ik mij sinds 18 juni 2024 al enige malen laten informeren door zorgverzekeraar CZ, die mede namens de andere verzekeraars de regie heeft genomen over de situatie bij Co-Med. Dit gesprek ging over de inspanningen die verzekeraars doen om de continuïteit in de huisartsenzorg voor patiënten van Co-Med te garanderen. In dat gesprek is het niet gegaan over een algemeen plan om alle huisartsenpraktijken van private-equitybedrijven tijdelijk onder beheer te nemen wanneer deze failliet gaan. Een overleg met zorgverzekeraars over dit onderwerp ben ik ook niet voornemens te voeren. Overigens is Co-Med volgens EY weliswaar een commerciële keten, maar niet private-equity gefinancierd3.
Wat is uw reactie op het feit dat andere huisartsenpraktijken last hebben van Co-Med omdat hun patiënten een consult willen hebben die ze bij Co-Med niet krijgen of omdat ze medicatie via de telefoon voorgeschreven krijgen en het niet vertrouwen? Bent u bereid hierover het gesprek aan te gaan met Co-Med?
Ik kan me goed voorstellen dat andere huisartsenpraktijken benaderd worden door patiënten bij Co-Med. De IGJ houdt toezicht op de kwaliteit en veiligheid van zorg. Volgens de IGJ heeft Co-Med de bereikbaarheid en de beschikbaarheid van de zorg in meerdere huisartsenpraktijken structureel niet goed geregeld.
Om die reden heeft de IGJ Co-Med een aanwijzing gegeven. De rechter heeft op 17 april 2024 geoordeeld dat de zakelijke weergave van de aanwijzing openbaar gemaakt kan worden. De aanwijzing is per 9 februari 2024 ingegaan en loopt een half jaar.
Co-Med moet tijdens de looptijd van deze aanwijzing onder andere gegevens aanleveren waaruit blijkt dat de continuïteit van de (spoedeisende) huisartsenzorg tijdens praktijkuren is geregeld. Uit inspectieonderzoek blijkt dat Co-Med nog steeds in strijd handelt met de aanwijzing genoemde LHV-Richtlijnen voor de bereikbaarheid en beschikbaarheid van de huisartsenzorg en daarmee in strijd met artikel 2 en 3 van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). Om te bewerkstelligen dat alsnog wordt voldaan aan de aanwijzing heeft de
inspectie Co-Med op 18 juni 2024 een last onder dwangsom opgelegd. Op dit moment bekijkt de IGJ nog wat de beëindiging van het contract door de verzekeraars betekent voor de opvolging van het besluit van 18 juni 2024 om een last onder dwangsom op te leggen.
Wat vindt u ervan dat alle waarnemend artsen in Twente de afgelopen tijd zijn gebeld door Co-Med met de vraag of ze bij hen willen werken? Keurt u deze handelwijze af? Zo nee, waarom niet?
Inmiddels is deze situatie veranderd. In het algemeen is het wel zo dat het aan huisartsen zelf is om te bepalen voor welke organisatie zij willen werken.
Bevestigt u de uitspraken van Co-Med dat de praktijk op dit moment niet op omvallen staat? Zo nee, waarop is deze aanname gebaseerd?
Deze situatie is onaanvaardbaar. Het belangrijkste op dit moment is dat alle patiënten toegang houden tot huisartsenzorg. Ik ben dan ook dankbaar voor de inzet van alle partijen die betrokken zijn bij de totstandkoming van het alternatieve aanbod. Ik besef dat dit van iedereen extra inzet vergt. Daarnaast is het voor de medewerkers van Co-Med ook een onzekere periode. Ik hoop voor alle medewerkers dat er snel duidelijkheid voor hen is over de toekomst.
De zorgverzekeraars en de toezichthouders IGJ en NZa stellen alles in het werk om de continuïteit van zorg te waarborgen. De IGJ en de Nza volgen de situatie nauwlettend en houden mij sinds 17 juni 2024 dagelijks op de hoogte, zoals nader toegelicht in mijn antwoord op vraag 3.
Hoe staat het met uw uitvoering van de motie Dijk (Kamerstuk 36 410 XVI, nr. 142) over zo snel mogelijk een verbod op private-equitypartijen in de huisartsenzorg tot stand brengen en uiterlijk voor het zomerreces wetgeving naar de Tweede Kamer sturen? Wanneer kunnen we deze wetgeving verwachten?
Op 7 juni 2024 heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) uw Kamer de brief «Private equity in de zorg» gestuurd4. Met deze brief heeft zij ook gereageerd op de motie Dijk over zo snel mogelijk een verbod op private-equity partijen in de huisartsenzorg tot stand brengen en uiterlijk voor het zomerreces wetgeving naar uw Kamer sturen5.
Op basis van de overwegingen in de brief, gecombineerd met de resultaten uit het onderzoek van EY naar de rol van private equity in de zorg6, is er geen gegronde reden om zorgaanbieders specifiek te verbieden om hun kapitaalbehoefte te dekken met investeringsmiddelen van private equity partijen. Een dergelijke maatregel, die ook het recht op eigendom en het verbod van discriminatie raakt, maakt inbreuk op het vrije verkeer van kapitaal (EU). De noodzaak en
proportionaliteit van een dergelijke maatregel vraagt een stevige onderbouwing om juridisch houdbaar te zijn. Daarvoor ziet het kabinet nu onvoldoende aanknopingspunten7.
Staat u nog steeds achter uw uitspraak dat u niet «zit te wachten op sprinkhanen die ondernemingen leegplukken»? Vindt u dat dat op dit moment wel gebeurt? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
De Minister van VWS en ik staan nog steeds achter haar uitspraak. Het gaat er bij deze uitspraak in het algemeen om dat het niet gewenst is dat financiële belangen boven de maatschappelijke belangen kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van zorg worden gesteld. Dit geldt niet alleen voor private-equitypartijen, maar voor alle zorgaanbieders. Om te voorkomen dat financiële belangen voor deze maatschappelijke belangen komen, ligt momenteel het wetsvoorstel Wet integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders ter advisering bij de Raad van State.
Met het wetsvoorstel wordt het externe toezicht op de integere bedrijfsvoering en winstuitkeringen versterkt, door onder meer een norm voor integere bedrijfsvoering te introduceren en basisvoorwaarden te stellen aan het doen van winstuitkeringen. Onder de norm voor integere bedrijfsvoering valt onder andere het voorkomen van benadeling van de zorg- of jeugdhulpaanbieder bij het bestaan van tegenstrijdige belangen, alsook het voorkomen van onverantwoorde risico’s bij het aantrekken of terugbetalen van eigen of vreemd vermogen. Het wetsvoorstel regelt daarnaast een wettelijke grondslag voor het stellen van basisvoorwaarden voor het doen van winstuitkeringen door zorg- en jeugdhulpaanbieders. Deze basisvoorwaarden zullen samenhangen met de kwaliteit van de verleende zorg, de rechtmatigheid van declaraties, de continuïteit van de zorgaanbieder en het voeren van een zorgvuldige en integere bedrijfsvoering.
Welke concrete maatregelen neemt u op dit moment om te voorkomen dat huisartsen stoppen?
Zoals benoemd in de Kamerbrief Stand van zaken versterking huisartsenzorg8 zijn in het afgelopen jaar al verschillende acties ondernomen om het werken met een vaste patiëntenpopulatie aantrekkelijker te maken. Onderdeel van de aanpak is het stimuleren van het praktijkhouderschap. Zo wordt het praktijkhouderschap aantrekkelijker door uitvoering te geven aan de IZA-afspraken zoals Meer Tijd voor de Patiënt; het anders inrichten van avond-, nacht-, en weekenddiensten van huisartsen, en de handreiking huisvestingsproblematiek voor huisartsen en gezondheidscentra.
Verder versterk ik, samen met de veldpartijen, de eerstelijnszorg door middel van de visie eerstelijnszorg 20309. Met deze visie zet het kabinet duidelijk in op langetermijnbeleid voor de eerstelijnszorg, waaronder huisartsenzorg.
Op welke manieren en op welke momenten bent u in contact geweest met Co-Med nadat zij gedeeltelijk failliet zijn verklaard in april jl.? Kunt u alle ambtelijke memo’s, notities of andere voorbereidingen die u hierover heeft ontvangen naar de Kamer toesturen?
Ik heb zelf geen contact gehad met Co-Med en word al enige tijd regelmatig schriftelijk op de hoogte gebracht van de ontwikkelingen rondom Co-Med. Sinds 17 juni 2024 heb ik dagelijks contact met de NZa en de IGJ om een update te krijgen over de situatie. Ik zal uw Kamer zo spoedig mogelijk de gevraagde ambtelijke stukken sturen over ontwikkelingen bij Co-Med na het faillissement op 16 april 2024 van PCC Tele-Services Amsterdam, een dochteronderneming van Co-Med. In het kader van zorgvuldigheid zal ik een zienswijze vragen aan de belanghebbenden bij de te openbaren stukken.
Het bericht 'Vapes van Nederlandse kinderen in lab onderzocht: bomvol gif, lood en te veel nicotine' |
|
Patrick Crijns (PVV) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vapes van Nederlandse kinderen in lab onderzocht: bomvol gif, lood en te veel nicotine»?1
Ja.
Kunt u zich herinneren dat de PVV-fractie al tijden waarschuwt voor het gebruik door jongeren van deze illegale ongereguleerde vapes, die veel groter zijn dan is toegestaan en veel meer nicotine bevatten?
Ja.
Is de NVWA de juiste partij om deze illegale handel in vapes aan te pakken? Zo ja, kunt u uitleggen welke stappen de NVWA concreet heeft ondernomen om de illegale handel van dit soort vapes, veelal via social media kanalen, zoals snapchat te voorkomen?
De NVWA is de toezichthouder op de Tabaks-en rookwarenwet, waar de vapes onder vallen. De NVWA controleert in eerste instantie bij de bron, namelijk de importeurs en distributeurs waar de vapes binnenkomen. Als de NVWA vapes aantreft met bijvoorbeeld een te grote inhoud, te veel nicotine of met smaakjes, dan wordt er opgetreden. Op deze manier heeft de NVWA ervoor gezorgd dat er 3,6 miljoen vapes uit de handel zijn gehaald. De NVWA werkt in het toezicht samen met de Douane om meer zicht te krijgen op de invoer van vapes. Daarnaast controleert de NVWA bij verkopende partijen zoals winkels.
Ook controleert de NVWA het aanbod van vapes op websites en op social media. Dat is immers één van de manieren waarop dealers hun producten aanprijzen. De NVWA heeft sinds januari ruim 1.000 advertenties en posts waarin vapes worden aangeboden van social media en platformen laten verwijderen. Daarnaast is de NVWA in gesprek met platformen om hen zelf actiever dit soort posts te laten opsporen en verwijderen.
Daarnaast is het belangrijk dat ook importeurs, distributeurs en alle andere bedrijven en individuen in de handelsketen van vapes hun verantwoordelijkheid nemen en alleen vapes te verkopen die aan de regels voldoen.
Hoeveel dealers van deze vapes, met soms wel elf keer de wettelijke toegestane hoeveelheid nicotine, zijn er opgepakt?
Sinds 1 januari 2024 heeft de NVWA meer dan 40 importeurs gecontroleerd. Bij vijf bedrijven is een last-onder-dwangsom-traject gestart na inspecties. Het gaat in totaal om 3,6 miljoen vapes die uit de handel worden gehaald. De NVWA heeft ook controles uitgevoerd bij verkoperde partijen. Hier zitten ook controles bij naar aanleiding van meldingen van de douane, politie of gemeente bijvoorbeeld over straatverkoop. Bij verkopende partijen zijn sinds januari 288 inspecties uitgevoerd, overwegend bij winkels, waarbij 57 keer is opgetreden.
Welke actie gaat u nemen om jongeren te informeren over de schadelijkheid van deze slechte vapes?
Ik heb de campagnes van #artsenslaanalarm, die specifiek gericht zijn op het voorlichten van jongeren over de gevaren van vapen, ondersteund. Ook wordt er op scholen aandacht besteed aan roken en vapen in het kader van het preventieprogramma Helder op School. Tot slot, zal ook Stoptober vapen onderdeel maken van zijn stoppen met roken campagne, onder andere via social media. Daarnaast moeten we ons allemaal blijven realiseren dat vapes zeer ongezond zijn en dat het niet normaal is om te vapen. Het is daarom van het grootste belang dat ook ouders en andere betrokkenen dit blijven uitdragen.
Het bericht dat er in vapes van Nederlandse kinderen giftige metalen, kankerverwekkende stoffen en veel meer nicotine zit dan wettelijk is toegestaan |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het onderzoek van RTL Nieuws, waaruit blijkt dat er in vapes van Nederlandse kinderen giftige metalen, kankerverwekkende stoffen en veel meer nicotine zit dan wettelijk is toegestaan?1
Het is zorgelijk en onverantwoordelijk dat deze schadelijke en verslavende – en in dit geval waarschijnlijk volstrekt illegale – producten nog steeds op de markt worden gebracht. Producenten, importeurs en handelaren moeten er voor zorgen dat hun producten aan de regels voldoen.
Zijn de geteste vapes verkrijgbaar bij reguliere verkooppunten op de Nederlandse markt?
Ik beschik niet over informatie over welke precieze merken en soorten vapes er in het RTL onderzoek getest zijn, en waar deze gekocht zijn. Op basis van het bericht lijkt het erop dat het illegale vapes zijn, omdat het vapes zijn met smaakjes en met een te grote inhoud.
In hoeverre is er zicht op de hoeveelheid schadelijke stoffen in vapes die worden verkocht bij reguliere verkooppunten?
Door wetenschappelijk onderzoek is al langer bekend dat er in vapes schadelijke stoffen zitten, waarvan nicotine het belangrijkste voorbeeld is. Dat is ook de reden waarom we deze producten zoveel mogelijk proberen te ontmoedigen. In Nederland wordt onderzoek gedaan naar schadelijke stoffen in vapes. Zo heeft het RIVM een rapport uitgebracht waar de gezondheidsrisico’s van e-sigaretgebruik zijn beschreven. In hun laatste factsheet beschrijft Trimbos eveneens het voorkomen van schadelijke stoffen zoals formaldehyde, acetaldehyde en acroleïne.
Bent u het ermee eens dat de handhaving op de industrie die deze vapes produceert en de verkooppunten die dit soort vapes met een hoger dan toegestane dosis schadelijke stoffen verkoopt sterk verbeterd zou moeten worden? Zo ja, welke stappen gaat u daartoe zetten?
De NVWA is de toezichthouder op de Tabaks-en rookwarenwet, waar de vapes onder vallen. De NVWA controleert in eerste instantie bij de bron, namelijk de importeurs en distributeurs waar de vapes binnenkomen. Als de NVWA vapes aantreft met bijvoorbeeld een te grote inhoud, te veel nicotine of met smaakjes, dan wordt er opgetreden. Op deze manier heeft de NVWA ervoor gezorgd dat er 3,6 miljoen vapes zijn uit de handel zijn gehaald. De NVWA werkt in het toezicht samen met de Douane om meer zicht te krijgen op de invoer van vapes. Daarnaast controleert de NVWA bij verkopende partijen zoals winkels.
Er wordt aan gewerkt om de NVWA meer handhavingsmogelijkheden te geven, zodat de handhaving verbeterd kan worden. Een voorbeeld hiervan is dat de NVWA ruimere bevoegdheden voor inbeslagname krijgt. Ook verhogen we de boetes voor overtreders. Importeurs, distributeurs en alle andere bedrijven en individuen in de handelsketen van vapes roep ik daarom op hun verantwoordelijkheid te nemen en alleen vapes te verkopen die aan de regels voldoen.
Wat wordt er aan gedaan om de industrie en producenten aan te pakken die deze stoffen in de vapes stoppen? Hoe worden zij aan banden gelegd en welke verdere stappen overweegt u richting de industrie?
We hebben al heel veel stappen gezet om het vapen terug te dringen, zoals het beperken van het aantal verkooppunten, het smaakjesverbod, het rookverbod en verder ga ik de verplichte neutrale verpakking invoeren. De NVWA en collega toezichthouders in andere lidstaten houden toezicht op de producenten om te voorkomen dat zij schadelijke additieven aan de vapevloeistoffen toevoegen. En waar mogelijk worden de eisen voor deze producten aangescherpt zodat producenten geen andere ongewenste stoffen toevoegen. Zo is er vanaf 1 april 2024 een lijst met verboden additieven gepubliceerd, die vanaf 1 april 2025 expliciet verboden zijn in vapes.
Overigens lijken veel van de door RTL onderzochte vapes niet via het reguliere verkoopkanaal in Nederland te komen. Deze vapes met grote inhoud zullen naar verwachting ook niet in Nederland of Europa zijn geproduceerd omdat die niet aan de Europese regels lijken te voldoen.
Welke maatregelen worden momenteel getroffen om te voorkomen dat vapes worden verkocht aan minderjarigen door reguliere verkooppunten?
In de Tabaks- en rookwarenwet is een leeftijdgrens opgenomen waardoor het verboden is om rookwaren zoals sigaretten en vapes aan jongeren te verkopen. De NVWA houdt hierop toezicht waarbij controles met minderjarige testkopers worden ingezet.
Welke maatregelen worden momenteel getroffen om te voorkomen dat vapes worden verkocht aan minderjarigen door dealers en via (buitenlandse) websites?
De online verkoop van vapes is verboden. De NVWA controleert binnenlandse en buitenlandse websites die op Nederland zijn gericht (bijvoorbeeld omdat ze de mogelijk bieden om naar Nederland te versturen) en op social media of daar vapes worden aangeboden. De NVWA heeft sinds januari zo’n ruim 1.000 advertenties en posts waarin vapes worden aangeboden van social media en platformen laten verwijden. Daarnaast is de NVWA in gesprek met platformen om hen zelf actiever dit soort posts te laten opsporen en verwijderen.
Welke maatregelen kunnen er nog worden getroffen om de verkoop van vapes aan minderjarigen tegen te gaan?
De belangrijkste maatregelen hiervoor hebben we al ingevoerd, namelijk de leeftijdsgrens, het rookverbod, het smaakjesverbod en de verpakkingen die de vapes zo aantrekkelijk maken voor jonge mensen een verplicht neutraal uiterlijk te geven. Daarnaast breiden we de handhavingsmogelijkheden voor de NVWA uit, en verhogen de we de boetes voor verkopers die het Tabaks- en rookwarenwet overtreden. Maar de oplossing voor dit probleem kan niet alleen vanuit de overheid komen. Ten eerste moeten de spelers die hierachter zit stoppen met het op de markt brengen van deze illegale producten. Zij zijn hier immers voor verantwoordelijk. Daarnaast wil ik ouders en leraren oproepen het gesprek over vapes aan te gaan over de gevaren van vapen met hun kind.
Het bericht ‘Overheid wilde vooral niet te veel uitgeven aan compensatie ‘zorghelden’ met long covid’ |
|
Jimmy Dijk (SP), Julian Bushoff (PvdA), Mirjam Bikker (CU) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u het bericht «Overheid wilde vooral niet te veel uitgeven aan compensatie «zorghelden» met long covid» gelezen en wat is uw reactie hierop?1
Ja. Wij lichten onze reactie graag toe in onderstaande antwoorden.
Herkent u het beeld dat niet de erkenning van mensen met long covid, maar de kosten sinds de roep om compensatie voorop stond?
Het kabinet vindt het zeer betreurenswaardig dat er mensen zijn met langdurige post-COVID klachten, waardoor zij ingrijpende gevolgen ervaren voor hun werk- en privéleven. Dit geldt temeer voor zorgmedewerkers die zich hebben ingezet om COVID-19-patiënten te verzorgen, ondanks alle onzekerheden die het nieuwe virus met zich meebracht. De financiële ondersteuning die beschikbaar is gesteld is bedoeld als gebaar ter erkenning van het ontstane leed en de getoonde inzet in een uitzonderlijke situatie voor deze zorgmedewerkers. Daarvoor dient de Regeling voor zorgmedewerkers met langdurige post-COVID klachten (hierna: Regeling). Bij het opstellen van deze Regeling speelde het vraagstuk rondom de juridische houdbaarheid en het gelijkheidsbeginsel. Het kostenaspect heeft hierbij nooit vooropgestaan. Dat blijkt mede uit het feit dat er ruim voldoende budget was gereserveerd in 2023. Ook in 2024 is opnieuw budget gereserveerd voor de Regeling. Dit naar aanleiding van het kabinetsbesluit2 om gehoor te geven aan het verzoek uit de aangenomen motie3 van het lid Dijk c.s. om het bedrag te verhogen naar € 24.010 en het aangenomen amendement4 van het lid Bushoff c.s. om de periode waarin een zorgmedewerker ziek moet zijn gemeld uit te breiden naar 1 maart tot en met 31 december 2020.
Het kabinet zet zich ook op andere manieren in om de grotere groep mensen met langdurige post-COVID klachten te helpen en te ondersteunen. Bijvoorbeeld door het financieren van onderzoek naar de diagnose en behandeling van de klachten en door paramedische herstelzorg tijdelijk te vergoeden vanuit het basispakket. Voor specifiek de sector zorg en welzijn heeft de Minister van VWS in 2022 de Regeling Behoud langdurig zieke zorgwerknemers opengesteld. Met deze regeling konden werkgevers in deze sector een bijdrage ontvangen in de kosten van de vrijwillige verlengde loondoorbetaling van de zieke werknemer.
Het kabinet realiseert zich dat het leed voor mensen met langdurige post-COVID klachten nog steeds groot is. Daarom blijft het noodzakelijk om ons te blijven inzetten voor deze groep.
Als u terugkijkt op deze periode vindt u het dan terecht dat ambtenaren zeiden dat «coronapatiënten niet bijzonder zijn ten opzichte van andere zieken»? Zo nee, waarom niet?
Post-COVID kan, gezien de ernst en het chronische karakter, ontwrichtend zijn in het leven van mensen. Voor alle werknemers geldt dat er het vangnet is van de arbeidsongeschiktheidsregelingen en zij na twee jaar ziekte een WIA-aanvraag kunnen indienen. Dit vangnet maakt geen onderscheid naar de aard en de oorzaak van ziekte. In dat opzicht is de situatie van de uitgevallen post-COVID patiënten vergelijkbaar met de situatie van hen die zijn uitgevallen door andere ziekten.
Het kabinet vindt het op zijn plaats om een gebaar ter erkenning te maken voor het ontstane leed van een bepaalde groep zorgmedewerkers met langdurige post-COVID klachten die zich in de frontlinie hebben ingezet om COVID-19-patiënten te verzorgen. Deze groep neemt een bijzondere positie in, gelet op het feit dat zij veelvuldig en intensief zorg hebben verleend aan COVID-19 patiënten, terwijl nog veel onzeker was over het verloop en de gevolgen van het COVID-19 virus.
Klopt het dat de angst voor een gang naar de rechter de doorslaggevende factor was om long covidpatiënten alsnog te compenseren? Zo nee, wat was dan de doorslaggevende factor om in april alsnog de compensatie toe te zeggen, ook gezien het feit dat er in het verleden al veel politieke druk is uitgeoefend om de compensatie te verruimen (bijvoorbeeld moties van de leden Dijk en Bushoff om de vergoeding te verhogen naar 22.839 euro en de compensatie te verruimen naar alle cruciale beroepen)?
In de zomer van 2022 heeft het kabinet een interdepartementale verkenning uitgevoerd hoe zorgmedewerkers met post-COVID klachten extra kunnen worden ondersteund. Deze ondersteuning zou aanvullend zijn op de ondersteuningsmaatregelen die het kabinet al had genomen (zie beantwoording vraag 2). Deze verkenning heeft geresulteerd in een voorstel voor een onverplichte tegemoetkoming aan zorgmedewerkers die in de eerste golf (maart tot en met juni 2020) van de coronapandemie zorg hebben verleend aan COVID-19 patiënten en in die periode COVID-19 hebben gekregen en als gevolg daarvan langdurig ziek zijn geworden.
Gelet op de complexiteit van het vraagstuk heeft het kabinet besloten om de Afdeling Advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling) te verzoeken om voorlichting. In het verzoek tot voorlichting is gevraagd naar de precedentwerking van het voorstel, de juridische houdbaarheid van het voorstel en de hoogte van de tegemoetkoming. Op 5 december 20225 is de voorlichting van de Afdeling gepubliceerd.
De Afdeling wees nadrukkelijk naar de werkgever of opdrachtgever als de eerste aansprakelijke partij voor de schade die is ontstaan als gevolg van een ziekte opgelopen tijdens het werk. Volgens de Afdeling lag het in de rede een regeling te treffen in het collectieve arbeidsvoorwaardenoverleg. Daarom waren zowel de werkgevers- als de werknemersorganisaties voor het Kerstreces in 2022 uitgenodigd voor een overleg om de mogelijkheden te onderzoeken voor uitvoering van een collectieve regeling met een bijdrage van het kabinet.
In mijn brief van 1 februari 20236heb ik uw Kamer medegedeeld dat de werkgevers- en werknemersorganisaties niet mee willen en kunnen werken aan een collectieve regeling. Desondanks bleef het kabinet de urgentie voelen financiële ondersteuning te bieden aan deze groep zorgmedewerkers en daarom werd in deze brief aangekondigd dat alle voorbereidingen in gang zijn gezet voor het opstellen en uitvoeren van een regeling vanuit het kabinet. Op dat moment was reeds bekend dat een kort geding was aangespannen tegen de Staat door de werknemersorganisaties FNV en CNV. Zoals ook eerder aangegeven zag het kabinet deze regeling los van deze juridische procedure. In mijn bief van 28 april 20237heb ik de vormgeving van de regeling, waaronder de contouren, de uitvoering en de planning uiteengezet.
Dit alles maakt dat ik mij niet kan vinden in de suggestie die wordt gewekt dat een juridische procedure de doorslag gaf voor het treffen van de Regeling. De doorslaggevende factor is en blijft de nadrukkelijke wens van het kabinet om een gebaar te maken als erkenning voor het ontstane leed van een bepaalde groep zorgmedewerkers.
Waarom moesten gedupeerde zorgmedewerkers in de eerdere regeling binnen vier weken met allerlei verschillende documenten bewijzen dat ze tijdens de eerste golf werkten, corona kregen en zich ziekmeldden, en daarnaast ook nog op tijd een WIA-keuring hebben gehad terwijl daar lange wachtlijsten voor zijn? Bent u het eens met de kritiek van de FNV dat deze drempel onhaalbaar was? Ziet u een parallel met het toeslagenschandaal waarin onmogelijke eisen worden gesteld aan gedupeerden? Zo nee, waarom niet?
Een grote groep zorgmedewerkers wordt dagelijks geconfronteerd met grote gevolgen van hun langdurige post-COVID klachten. Daarom was de wens om zo snel mogelijk wat te betekenen voor deze groep. De roep om snel te handelen kwam ook nadrukkelijk vanuit de politiek en de maatschappij. Daarom was het streven om de financiële ondersteuning in 2023 uit te keren. Met dat doel voor ogen was het niet mogelijk om het loket langer open te houden. Wel is voorafgaand aan de loketopstelling ingezet op de communicatie, zodat zorgmedewerkers zich tijdig konden voorbereiden op het indienen van hun aanvraag.
Inmiddels is het besluit genomen om de aanvraagperiode eenmalig opnieuw open te stellen. De aanvraagperiode is vastgesteld van 1 juli 2024 tot en met 23 september 2024. Dit is daarmee significant langer dan de vorige keer. De Minister van VWS is zich ervan bewust dat het juist voor deze groep zorgmedewerkers extra belastend kan zijn om een aanvraag in te dienen. Mocht een zorgmedewerker moeite hebben met het indienen van de aanvraag, dan staat de uitvoeringsorganisatie DUS-I elke werkdag klaar om aanvragers te ondersteunen.
Ik herken mij niet in het beeld dat het indienen van een aanvraag een onhaalbare drempel is. De afgelopen aanvraagperiode heeft geresulteerd in de toekenning van financiële ondersteuning aan 434 zorgmedewerkers met langdurige post-COVID klachten. De vergelijking met de toeslagenaffaire gaat mijns inziens ook niet op. Ik begrijp goed dat het indienen van een aanvraag belastend is voor deze doelgroep. Daarom is nadrukkelijk gekeken naar de mogelijkheden om de administratieve last zo beperkt mogelijk te houden, bijvoorbeeld door hoofdzakelijk bestaande documenten, zoals de WIA-beslissing en de arbeidsovereenkomst, op te vragen. Het opvragen van stukken is echter onvermijdelijk, omdat de doelgroep zonder aanvraag niet bekend is bij DUS-I. De persoonsgerichte aanpak bij de uitvoering van deze Regeling heeft altijd centraal gestaan. In het geval van bijzondere omstandigheden en in specifieke situaties kon er een uitzondering gemaakt op de Regeling. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de situaties waarin aanvragers nog in afwachting waren van hun WIA-beoordeling. De wachtlijsten bij het UWV waren ons bekend. Samen met DUS-I en het UWV is hiervoor een oplossing gevonden, zodat de zorgmedewerkers die nog in afwachting waren van hun WIA-beslissing ook een aanvraag konden indienen en de financiële ondersteuning konden ontvangen.
Erkent u dat achter deze manier van omgaan met mensen die door de overheid zijn gedupeerd een mensbeeld zit dat ervan uit gaat dat mensen doelbewust zoveel mogelijk zichzelf toe willen eisen? Zo nee, waarom heeft u dan niet eerder een regeling opgetuigd die zorgt voor voldoende compensatie voor een brede groep?
Nee, dat beeld herken ik niet. Wij hebben veel bewondering en respect voor de groep zorgmedewerkers die zich in de frontlinie hebben ingezet om COVID-19-patiënten te verzorgen, ondanks alle nog onbekende risico’s die het nieuwe virus met zich meebracht. Het is onze intentie om het financiële gebaar te maken ter erkenning van het ontstane leed en hun getoonde inzet. Het nemen van een dergelijk besluit vraagt om zorgvuldigheid. Die zorgvuldigheid is mede noodzakelijk gelet op de juridische houdbaarheid en het gelijkheidsbeginsel. Het moet ook uitlegbaar zijn aan de personen die wel leed ervaren door hun langdurige post-COVID klachten, maar niet in aanmerking komen. Het maken van deze keuzes is een zorgvuldig proces en vergt tijd. In de beantwoording bij vraag 2 en 4 is toegelicht welke stappen hiervoor zijn doorlopen.
Was u verrast toen u las dat maar 425 zorgverleners van de in totaal geschatte zevenduizend zorgmedewerkers met long covid recht hadden op compensatie? Zo nee, wat was dan uw oordeel over dit lage aantal mensen?
Van tevoren is een inschatting gemaakt van het aantal zorgmedewerkers met post-COVID op basis van de cijfers van het UWV. Het UWV had alleen cijfers over het totaal aantal WIA-beoordelingen met de diagnose post-COVID. Zij hadden geen cijfers van het aantal zorgmedewerkers die vielen onder de doelgroep van de Regeling. Het kabinet wilde genoeg geld reserveren, zodat uitgekeerd kon worden aan iedereen die zou voldoen aan de voorwaarden in de regeling. Daarom is er een ruimer budgetplafond opgenomen in de Regeling. Er was ruimte gereserveerd voor het toekennen aan 2.200 zorgmedewerkers. De inschatting van tevoren was dat dit aantal niet bereikt zou worden. Het in uw vraag genoemde aantal van potentiële aanvragers is ons niet bekend.
Uiteindelijk zijn 434 aanvragen toegekend op basis van de Regeling. Dit aantal is lager dan verwacht. Tot onze spijt was een aantal aanvragers te laat met het indienen van hun aanvraag. Ook kunnen we niet uitsluiten dat een deel van de doelgroep van de Regeling de communicatie niet tijdig heeft gezien. Omdat het altijd onze intentie is geweest om de financiële ondersteuning uit te keren aan zoveel mogelijk zorgmedewerkers die binnen de doelgroep van de regeling vallen, is besloten om het aanvraagloket eenmalig opnieuw open te stellen, zodat de mensen die niet tijdig een aanvraag hebben kunnen indienen, opnieuw daartoe in de gelegenheid worden gesteld. Ditmaal wordt extra ingezet op communicatie. Daarnaast worden de aanvragers die zich na de sluiting van het eerste aanvraagloket hebben gemeld bij DUS-I, actief benaderd om hen op de hoogte te stellen dat zij vanaf 1 juli 2024 een aanvraag kunnen doen.
Hoeveel miljoen van de beschikbaar gestelde 47 miljoen euro is toegezegd aan zorgmedewerkers en hoeveel blijft in de pot zitten? Wat wordt er met het niet toegekende geld gedaan als de aanmeldtermijn is verstreken?
In 2023 is een bedrag van € 33 miljoen beschikbaar gesteld voor de toekenning van de financiële ondersteuning aan zorgmedewerkers. Aan de toekenning aan 434 zorgmedewerkers is circa € 6,5 miljoen besteed. In 2024 is een bedrag van € 21 miljoen gereserveerd voor het toekennen van de financiële ondersteuning. Volgens de gebruikelijke begrotingssystematiek vallen de niet-bestede middelen aan het einde van het jaar vrij bij Slotwet.
Uit het bericht blijkt dat andere ministeries bang waren voor «precedentwerking», waarom was dat zo? Wat is uw oordeel om niet alleen zorgmedewerkers, maar ook andere mensen met cruciale beroepen – zoals leraren, politieagenten, andere zorgverleners met long covid en kinderopvangmedewerkers – te compenseren? Waarom wel of niet? Wat zullen de implicaties zijn van het breder trekken naar alle cruciale beroepen?
De werkgever of opdrachtgever is de eerste aansprakelijke partij voor de (gezondheids)schade die is ontstaan als gevolg van een ziekte opgelopen tijdens het werk. Het kabinet vindt het belangrijk om zoveel mogelijk de rolverdeling tussen werkgevers/opdrachtgevers en werknemers/opdrachtnemers in stand te houden.
Voor een bepaalde groep zorgmedewerkers vindt het kabinet het op zijn plaats om een eenmalige financiële ondersteuning te verstrekken als gebaar ter erkenning van het leed. Deze zorgmedewerkers hebben, ondanks alle nog onbekende risico’s, zorg verleend aan COVID-19 patiënten. Zij stonden veelvuldig, intensief en onvermijdelijk in de directe nabijheid van evident besmette patiënten met COVID-19. Het risico voor deze groep zorgmedewerkers was daarom aanzienlijk hoger dan bij andere cruciale beroepsgroepen waar de samenleving een beroep op heeft gedaan. Het niet verlenen van zorg aan COVID-patiënten was immers geen optie.
Wij zijn ons ervan bewust dat een veel grotere groep mensen met een cruciaal beroep gevolgen ondervindt als gevolg van langdurige post-COVID klachten. Voor alle werknemers die langdurige klachten houden vanwege post-COVID en daardoor niet kunnen werken, is er het vangnet van de arbeidsongeschiktheidsregelingen. Dit vangnet is er voor alle mensen die niet kunnen werken vanwege ziekte, ongeacht de oorzaak en ongeacht of iemand tijdens het werk ziek is geworden of daarbuiten. De arbeidsongeschiktheidsregelingen zijn er dus ook voor mensen met post-COVID. Het breder trekken van de reikwijdte van de regeling naar alle cruciale beroepen is niet in lijn met het vangnet van de arbeidsongeschiktheidsregelingen. Bovendien vraagt het toekennen van een dergelijke financiële ondersteuning om een zeer zorgvuldig proces en besluitvorming gelet op de juridische houdbaarheid en het gelijkheidsbeginsel. De Afdeling Advisering van de Raad van State wijst ook nadrukkelijk op het belang van objectieve criteria voor de afbakening. Voor een bepaalde groep zorgmedewerkers konden objectieve criteria worden vastgesteld. Objectieve criteria voor de afbakening tussen cruciale beroepen en andere beroepen zijn niet gevonden. Bij het breder trekken naar de cruciale beroepen, ontstaat een risico voor de juridische houdbaarheid van de regeling.
Erkennen alle ministeries inmiddels long covid wel als mogelijk ernstige ziekte die het dagelijks functioneren sterk kan beperken? Op welke manier blijkt dit uit het beleid?
Het kabinet ziet dat een deel van de mensen die besmet zijn geweest met COVID-19 nog dagelijks te maken heeft met langdurige post-COVID klachten. De aard van deze klachten en de impact hiervan op hun leven varieert per persoon. Er is helaas een groep waarvoor de gevolgen aanzienlijkzijn, waardoor het grote gevolgen heeft op onder andere het functioneren in het gezin, binnen het onderwijs, en op werk. Het kabinet is zich zeer bewust van de ingrijpende gevolgen van post-COVID voor eenieder en hun omgeving en leeft met hun mee. Hiervoor is ook veel aandacht vanuit verschillende directies en programma’s van de Ministeries van VWS, OCW en SZW.
Het Ministerie van VWS spant zich tot het uiterste in om de verschillende partijen in het stelsel te stimuleren om zo snel als mogelijk te komen tot goede zorg en ondersteuning voor deze groep patiënten. Zoals eerder gemeld aan uw Kamer8, financiert het kabinet het ZonMw programma post-COVID met ruim € 32 miljoen. Dit programma bestaat uit een meerjarig onderzoeksprogramma en een programmalijn voor onderzoeksinfrastructuur en samenwerking voor de vorming van een nationaal expertisenetwerk.
Voor het Ministerie van OCW geldt dat in december het Actieprogramma Digitale School9 aan uw Kamer is aangeboden. Dit programma helpt scholen om de mogelijkheden van digitaal afstandsonderwijs voor leerlingen die niet naar school kunnen door ziekte, bijvoorbeeld post-COVID, zo goed mogelijk te benutten. Onderdeel hiervan is een subsidieregeling, waarmee middelen beschikbaar komen om vanuit coalities van scholen en samenwerkingsverbanden speciale digitale schoolvoorzieningen in te richten. Daarnaast ondersteunen Consulenten Onderwijsondersteuning Zieke Leerlingen (OZL), middels subsidie van het Ministerie van OCW, scholen en leraren om het onderwijs op afstand zo goed mogelijk te organiseren.
Het hebben van werk, voor wie dat mogelijk is, kan een positieve invloed hebben op het herstel en de gezondheid. Mensen ontlenen zingeving aan meedoen in de maatschappij en ervaren een hogere kwaliteit van leven. De Ministeries van SZW en VWS benadrukken richting het zorgveld dan ook voortdurend het belang om de factor arbeid een plek te geven in de zorg. Het Ministerie van SZW heeft de totstandkoming ondersteund van leidraden voor arbodeskundigen, waaronder bedrijfsartsen en paramedische zorgprofessionals, voor optimale begeleiding van werkenden met post-COVID volgens de stand van de wetenschap. Daarnaast wordt verder gewerkt aan de voorstellen van de commissie OCTAS om te komen tot een goed werkend arbeidsongeschiktheidsstelsel. Ook is met financiering vanuit het Ministerie van SZW informatiemateriaal ontwikkeld om werkgevers, werkenden zelf, en collega’s van mensen met post-COVID beter bewust te maken van de gevolgen van deze aandoening en om vanuit verschillende perspectieven meer inzicht te verschaffen in het werkhervattingsproces bij Post-COVID. Zie www.werkcovid19.nl en het Arboportaal.
Wat is de stand van zaken van de oprichting van speciale behandelcentra voor mensen met long covid, waarvoor in de begroting van VWS 27 miljoen euro is vrijgemaakt?
Het komen tot goede zorg voor post-COVID patiënten is een gezamenlijke opgave waar alle partijen een rol en taak in hebben. Het is daarbij – net als bij alle andere ziekten en aandoeningen – in de eerste plaats aan het zorgveld zelf om passende zorg te bewerkstelligen: aan de medici om te bepalen welke diagnostiek en behandeling van toepassing zijn, aan de zorginstellingen om het zorgaanbod richting de patiënt te organiseren, en de verzekeraars om de juiste zorg in te kopen vanuit hun zorgplicht. Het Ministerie van VWS heeft hierin het voortouw genomen om partijen bij elkaar te brengen om samen een versnelling te bewerkstelligen.
De Minister voor Medisch Zorg (MMZ) heeft onlangs de academische ziekenhuizen gevraagd om het voortouw te nemen in de expertise-ontwikkeling en de vorming van expertisecentra, die deze kennis verder dienen te brengen in hun regionale netwerk. De academische ziekenhuizen zijn toegerust om nieuwe ziektebeelden te onderzoeken en kunnen opgedane kennis snel delen binnen hun regionale netwerk. In dat regionale netwerk – met algemene ziekenhuizen, revalidatiezorg, huisartsen, arbeidsgeneeskundigen en paramedici – kan deze expertise vervolgens breed worden ingezet voor patiënten met post-COVID.
Op zeer korte termijn zal de MMZ uw Kamer nader informeren over het bovenstaand verzoek aan de academische ziekenhuizen.
Wat neemt u aan lessen mee uit het proces en het uiteindelijke resultaat voor komende compensatieregelingen of tegemoetkomingen?
Het is voor de Staat van belang om op gepaste wijze te reageren op een in de samenleving ontstane roep om een (financiële) ondersteuning. Bij de afweging om al dan niet tot een financiële ondersteuning te komen spelen verschillende factoren een rol. Het treffen van een regeling vraagt om een zorgvuldig proces waarin keuzes moeten worden gemaakt. En waarbij het van groot belang is dat de gemaakte keuzes objectief worden onderbouwd en juridisch houdbaar zijn.
Wij realiseren ons dat die keuzes tijd kosten, onzekerheid met zich meebrengen en er uiteindelijk toe leiden dat sommige mensen niet in aanmerking komen.
Een geleerde les uit de eerste ronde in 2023 is dat, ondanks de communicatie en de aandacht in de politiek en de media, niet iedereen die past onder de doelgroep tijdig is bereikt. Daarom wordt het aanvraagloket voor deze Regeling eenmalig opnieuw opengesteld vanaf 1 juli 2024. Het was en is namelijk nog altijd de intentie om de financiële ondersteuning uit te keren aan zoveel mogelijk zorgmedewerkers die passen binnen de doelgroep van de Regeling. Bij deze heropening van het loket wordt tegelijkertijd het bedrag verhoogd naar € 24.010 (motie Dijk c.s.) en wordt de periode van ziekmelding uitgebreid naar maart 2020 tot en met december 2020 (amendement Bushoff c.s.).
Is er een inschatting of raming hoeveel mensen in 2024 geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt zullen zijn als gevolg van long covid? Kunt u een beeld geven van het totaal aan gemiste arbeidsjaren door arbeidsongeschiktheid als gevolg van long covid het komende decennium? Welke impact heeft dit op het UWV als het gaat om ondersteuning bij gedeeltelijke re-integratie?
Er zijn in totaal 6.615 WIA-uitkeringen toegekend aan personen met de diagnose post-COVID. Dit betreft alle sectoren.
In de onderstaande tabel staat de verdeling naar IVA/WGA (volledig/gedeeltelijk) en naar jaar van toekenning. Het jaar 2024 is bijgewerkt tot en met april.
Voor 2024 gaan we er voorlopig vanuit dat het aantal toegekende uitkeringen als gevolg van post-COVID op het niveau blijft van 2023. Maar het is mogelijk dat het aantal verder gaat toenemen.
Over het totaal aan gemiste arbeidsjaren door arbeidsongeschiktheid als gevolg van post-COVID kunnen we nog niets zeggen. Het gaat om een nieuwe ziekte waarvan de duur en de kans op herstel nog onbekend is.
De Nieuwsuur-uitzending over de zorgen van plastische chirurgen betreffende bekwaamheid van cosmetische artsen |
|
Harmen Krul (CDA) |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de Nieuwsuur-uitzending van 12 mei jl. en het fragment daarin over cosmetische ingrepen?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat het overleg tussen cosmetische artsen en plastisch chirurgen is geklapt?
Ik vind het teleurstellend dat de cosmetische sector nog niet voor alle ingrepen bekwaamheidseisen heeft kunnen opstellen. Dat is niet in het belang van goede en veilige zorg.
Waarom heeft u in een reactie aangegeven toch op verder overleg te hopen, terwijl dit in drie jaar tot niets heeft geleid?
Het stellen van bekwaamheidseisen is een verantwoordelijkheid van de sector. De sector beschikt over de hiervoor noodzakelijke kennis en praktijkervaring. Mijn voorganger heeft in de reactie het vertrouwen uitgesproken dat de cosmetisch artsen KNMG en de plastisch chirurgen vanuit hun professionaliteit de kwaliteit van de zorg, waarbij zij de patiëntveiligheid hoog in het vaandel hebben staan, gezamenlijk verantwoordelijkheid zullen nemen voor het opstellen van bekwaamheidseisen voor cosmetische ingrepen, daar waar deze nu nog ontbreken.
Wat vindt u van de reactie van stuurgroepvoorzitter Keuzenkamp, die vindt dat het ministerie de regie moet pakken?
Ik vind het belangrijk om te benadrukken dat de cosmetische sector mijn aandacht heeft en er de afgelopen jaren vanuit de rol en verantwoordelijkheid die past bij het Ministerie van VWS, diverse initiatieven genomen zijn om de kwaliteit en veiligheid van de cosmetische zorg te borgen. In 2014 heeft het Ministerie van VWS subsidie verleend aan de Nederlandse Stichting Esthetische Geneeskunde voor het opstellen van multidisciplinaire richtlijnen en normen voor cosmetische zorg. In 2017 heeft mijn voorganger de ontwikkeling van een Kwaliteitskader cosmetische zorg op de Meerjarenagenda van het Zorginstituut Nederland (hierna: het Zorginstituut) laten plaatsen. Dit Kwaliteitskader is, nadat het Zorginstituut gebruik heeft moeten maken van zijn wettelijke doorzettingsmacht, in 2019 opgenomen in het openbare Register van het Zorginstituut.
Het Kwaliteitskader cosmetische zorg beschrijft wat goede en veilige cosmetische zorg is en hoe alle betrokkenen daaraan kunnen bijdragen. Hierin worden algemene kwaliteitseisen aan de opleiding en ervaring van zorgverleners gesteld. Dit Kwaliteitskader bevat (onder andere) de opdracht aan de sector om binnen deze algemene kwaliteitseisen nog verdere bekwaamheidseisen te stellen. Over een aantal van deze bekwaamheidseisen is inmiddels overeenstemming bereikt.
Wat betreft de bekwaamheidseisen waarover nog geen overeenstemming is bereikt, ben ik het ermee eens dat partijen in de cosmetische zorg die impasse moeten doorbreken. Op grond van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) is het in eerste instantie de rol van het Zorginstituut om in te grijpen in de (ontbrekende) afspraken van veldpartijen over de beschrijving van kwaliteit van zorg. Mijn rol is hierbij dat ik het Zorginstituut kan verzoeken om het onderwerp bekwaamheidseisen cosmetische zorg op hun Meerjarenagenda te plaatsen. Het is aan het Zorginstituut als zelfstandig bestuursorgaan om te besluiten om het onderwerp aan de Meerjarenagenda toe te voegen en om, mochten veldpartijen zelf niet tot een invulling komen, te besluiten om doorzettingsmacht in te zetten of niet.
Het heeft echter mijn sterke voorkeur dat de partijen in de cosmetische sector zelf hun verantwoordelijkheid nemen en professionaliteit laten zien door de eigen bekwaamheidseisen te stellen. Hierbij speelt mee dat mij geen specifieke signalen bereiken over eventuele misstanden bij deze beroepsgroepen ten gevolge van het ontbreken van deze bekwaamheidseisen, en mijns inziens ingrijpen daarom op dit moment buitenproportioneel is. Vanaf januari 2023 tot 15 mei 2024 zijn er in totaal 255 signalen en meldingen over de gehele breedte aan cosmetische ingrepen en behandelaren ontvangen bij het Landelijk Meldpunt Zorg van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). Deze meldingen kunnen complicaties betreffen en bijvoorbeeld ook ontevredenheid over het resultaat van een behandeling, klachten over de bejegening of de financiële afwikkeling. Hoeveel van deze meldingen een complicatie van een behandeling betrof, of hoeveel van deze meldingen zorg door een plastisch chirurg of cosmetisch arts KNMG betrof, is niet te achterhalen. Ook speelt bij mijn overweging mee dat patiënten wettelijk beschermd zijn tegen onzorgvuldig handelen. Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 6.
Wat let u om zelf de regie te nemen? Zijn er inhoudelijke redenen waarom u dit niet doet en zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat iedere verminking er een teveel is, dat dit zo snel mogelijk moet stoppen en wat is uw inzet daartoe?
Ik deel de mening dat iedere verminking er één teveel is. Daarom is iedere zorgverlener ten alle tijden gebonden aan een aantal wetten die patiënten moeten beschermen tegen het nemen van onverantwoorde risico’s. Ten eerste schrijft de Wkkgz voor dat er goede zorg geleverd moet worden. Onder goede zorg wordt verstaan: zorg van goede kwaliteit en van goed niveau die in ieder geval veilig, doeltreffend, doelmatig en patiëntgericht is, tijdig wordt verleend, en is afgestemd op de reële behoefte van de patiënt. De Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst schrijft voor dat aanbieders van (cosmetische) behandelingen verplicht zijn om patiënten goed te informeren over de risico’s van een (cosmetische) ingreep. Artsen die cosmetische zorg verlenen, waaronder zowel de plastisch chirurgen als de cosmetisch artsen KNMG, hebben bovendien een BIG-registratie en zijn hiermee tuchtrechtelijk aansprakelijk als zij onverantwoorde risico’s nemen. Het veroorzaken van (een aanmerkelijke kans op) schade aan iemands gezondheid door ondeskundig te handelen is een strafbaar feit conform art. 96 Wet BIG.
Deelt u de mening dat er zo snel mogelijk afspraken moeten komen over bekwaamheidseisen voor cosmetische artsen en wat is uw inzet daartoe?
Ik ben van mening dat de partijen in de cosmetische sector zo snel als mogelijk bekwaamheidseisen voor cosmetische ingrepen moeten stellen, daar waar deze nu nog ontbreken. Mijn voorganger heeft tijdens het debat ziekenhuiszorg van 25 oktober 2023 opnieuw de medisch specialisten en cosmetisch artsen KNMG opgeroepen om overeenstemming te bereiken. Ook is het Ministerie van VWS naar aanleiding van de motie van den Berg2 in contact getreden met de Nederlandse Vereniging Cosmetische Geneeskunde (NVCG), de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie (NVPC) en de IGJ. In deze gesprekken is het belang van goede afspraken tussen partijen nogmaals benadrukt en zijn partijen opgeroepen om afspraken over bekwaamheidseisen te maken. Ik zal met deze partijen, als ook de Federatie Medisch Specialisten, halfjaarlijks in gesprek blijven over het aantal en soort meldingen over basisartsen, cosmetisch artsen KNMG en plastisch chirurgen. Hierbij hoort ook de voorlichting aan patiënten over de mogelijkheden om een melding te doen.
Zoals ik in de beantwoording hierboven toelicht, acht ik het in dit stadium niet opportuun om in te grijpen in de kwaliteitsafspraken van een sector. Mocht de sector er niet in slagen om binnen een jaar de impasse rond de bekwaamheidseisen in de cosmetische sector te doorbreken, en mocht op basis van de meldingen bij de IGJ ingrijpen proportioneel lijken, dan zal ik overwegen om het Zorginstituut te verzoeken het onderwerp bekwaamheidseisen cosmetische zorg op de Meerjarenagenda te plaatsen.
De vergoeding van medische hulpmiddelen die nodig zijn om onderwijs te kunnen volgen |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Mariëlle Paul (VVD), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u het ermee eens dat, zeker als het gaat om leerlingen die nog geen startkwalificatie hebben gehaald, noodzakelijke medische hulpmiddelen die nodig zijn voor het volgen van onderwijs vergoed zouden moeten worden? Zo nee, wat zijn volgens u de uitzonderingen?
Zeker. Het is van belang dat alle kinderen onderwijs kunnen volgen, ook als daarvoor iets extra’s nodig is. Er zijn mogelijkheden om bepaalde hulpmiddelen vergoed te krijgen vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), denk dan bijvoorbeeld aan een rolstoel. Daarnaast kan vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw) ook aanspraak gemaakt worden op bepaalde hulpmiddelen, zoals gehoortoestellen voor dove en slechthorende kinderen en jongeren.
Ook verstrekt het UWV – in opdracht van het Ministerie van OCW – voorzieningen in het regulier onderwijs, voor leerlingen die extra hulp of een hulpmiddel nodig hebben bij het volgen van onderwijs ten gevolge van een ziekte of beperking. Dit gaat dan bijvoorbeeld om een brailleleesregel, een aangepaste schoolstoel of een schrijf- of gebarentolk. Ook kan het gaan om vervoer in het mbo, hbo of wo om op de opleidingslocatie te komen.
De scholen voor speciaal onderwijs ontvangen van OCW daarnaast een hogere bekostiging om de voorzieningen aan te schaffen voor leerlingen die dat behoeven.
Bent u het er ook mee eens dat wanneer slechthorende of dove leerlingen die kunnen meedraaien in het reguliere of het speciaal onderwijs met hulpmiddelen, deze kosten niet bij de ouders of wettelijk vertegenwoordigers terecht moeten komen?
Hulpmiddelen die vergoed worden vanuit Zvw, zijn gericht op de functiebeperking van het kind. Deze zijn niet specifiek gericht op het functioneren in het onderwijs, maar voornamelijk op het goed kunnen functioneren in het dagelijks leven. Hier maakt onderwijs natuurlijk deel van uit. Deze hulpmiddelen kunnen kosten met zich meebrengen, bijvoorbeeld in de vorm van eigen betalingen.1 Dove en slechthorende leerlingen die in het regulier onderwijs staan ingeschreven kunnen via het UWV wel altijd kosteloos een tolkvoorziening (en andere hulpmiddelen) aanvragen.
Per aankomend schooljaar wordt het voor cluster 22 leerlingen met een auditieve beperking die voor een deel van de onderwijstijd onderwijs volgen in het regulier onderwijs (symbiose) of stagelopen, ook mogelijk om via UWV een tolkvoorziening aan te vragen.
Kunt u uiteenzetten hoe medische hulpmiddelen worden vergoed binnen zowel het reguliere als het speciaal onderwijs en wanneer is de school, samenwerkingsverband, gemeente, zorgverzekering, zorgkantoor of andere partij verantwoordelijk? Zijn hier landelijke richtlijnen voor? Zo ja, kunt u uiteenzetten wat de criteria zijn en wanneer bovenstaande partijen verantwoordelijk zijn voor aanschaf en/of vergoeding van medische hulpmiddelen?
In de Zvw staat beschreven welke hulpmiddelen voor vergoeding uit het basispakket in aanmerking kunnen komen. Het is in eerste instantie aan de zorgverzekeraar om te beoordelen of iemand voor een (nieuw) hulpmiddel voor vergoeding uit het basispakket in aanmerking komt. Dit heet ook wel of een hulpmiddel «onder de functiegerichte aanspraak valt».3 De vergoeding van voorzieningen vanuit de Wmo kan verschillen per gemeente.4 Het gaat hierbij veelal om voorzieningen voor in de thuissituatie, zoals een rolstoel, die ook in het onderwijs kunnen worden gebruikt.
In opdracht van het Ministerie van OCW verstrekt het UWV voorzieningen in het regulier onderwijs, voor leerlingen die extra hulp of een hulpmiddel nodig hebben bij het volgen van onderwijs ten gevolge van een ziekte of beperking. De scholen voor speciaal onderwijs ontvangen van OCW daarnaast een hogere bekostiging om de voorzieningen aan te schaffen voor leerlingen die dat behoeven.
Deelt u de zorgen dat het ontbreken van duidelijkheid er nu ook toe leidt dat ouders zelf kosten moeten betalen voor hulpmiddelen en dit kan leiden tot ongelijkheid en uitval van leerlingen wanneer ouders dit niet kunnen betalen?
Die zorg deel ik. Het is van belang dat leerlingen tijdig een hulpmiddel/voorziening tot beschikking hebben om onderwijs te kunnen volgen. En ook dat duidelijk is of en hoe deze hulpmiddelen worden bekostigd. Hiervoor kan contact worden opgenomen met de zorgverzekeraar, deze kan in het kader van de Zvw na gaan of de verzekerde, in dit geval het kind of de jongere, redelijkerwijs is aangewezen op het hulpmiddel.
Voor medische hulpmiddelen geldt dat deze voor vergoeding in aanmerking kunnen komen vanuit de Zvw of de Wmo. Op Regelhulp5 is er informatie te vinden over hoe de verschillende hulpmiddelen uit de verschillende zorgwetten kunnen worden aangevraagd.
Is bekend hoeveel ouders de medische hulpmiddelen voor hun kinderen betalen en gelden voor ouders met een minimum of laag inkomen andere regels?
Als een kind een medisch hulpmiddel nodig heeft om onderwijs te volgen kan er aanspraak gemaakt worden op een vergoeding. Bij de Zvw kan wel een eigen bijdrage in rekening worden gebracht. Daarbij wordt er geen onderscheid gemaakt op basis van het inkomen van ouders. Er is geen informatie bekend hoe vaak dit voorkomt.
De voorzieningen die het UWV verstrekt aan leerlingen in het regulier onderwijs zijn wel altijd kosteloos beschikbaar. UWV registreert hoeveel voorzieningen er in het onderwijsdomein worden verstrekt en hoeveel dat totaal kost. In 2023 heeft UWV voor het onderwijs6 totaal 5.168 voorzieningen toekend à € 30 miljoen.7
Waar kunnen ouders naartoe voor hulp en ondersteuning als ze geconfronteerd worden met verschillende onderwijs- en zorgpartijen die naar elkaar wijzen als het gaat om de specifieke vergoeding van (medische) hulpmiddelen?
Het is onwenselijk dat partijen naar elkaar wijzen en ouders zo geen (medische) hulpmiddelen vergoed krijgen. Ouders kunnen met vragen terecht bij het Juiste Loket.8 Deze vragen kunnen gaan over zorg en ondersteuning vanuit de Jeugdwet, de ondersteuning Wmo, de Wlz en de Zvw.
Bent u het ermee eens dat alle bureaucratie en overleggen rondom aanvragen voor (medische) hulpmiddelen niet alleen onnodige stress en gedoe opleveren, maar het ook zonde is van alle extra kosten die hierdoor worden gemaakt? En dat vertraging bovendien schadelijk kan zijn voor de ontwikkeling van een kind?
Sommige regels zijn nodig, maar ik onderschrijf dat onnodige administratieve lasten onwenselijk zijn.
Wat is concreet gedaan met oproepen van de Kamer om hulpmiddelen direct toe te kennen en achteraf de administratie daaromheen te regelen? en welke concrete stappen zijn er afgelopen jaren genomen om de aanvraagprocedure voor hulpmiddelen voor leerlingen te versimpelen en de aanvraagtermijn te verkorten?
De Minister van VWS heeft onderzoek laten doen naar de mogelijkheden om hulpmiddelenreglementen te uniformeren. Inmiddels zijn naar aanleiding hiervan afspraken gemaakt tussen de zorgverzekeraars over het uniformeren op taal en vorm per 2025.
Kunt u proberen deze vragen voor het commissiedebat over passend onderwijs op 29 mei 2024 te beantwoorden?
Ja.
De berichten ‘Rechtszaak om zeldzame gebreken coronavaccin AstraZeneca’ en ‘AstraZeneca trekt coronavaccin wereldwijd terug na bekentenis’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten van en over AstraZeneca als het gaat om de bijwerkingen van de door AstraZeneca ontwikkelde coronavaccins?1, 2
Ja.
Hoeveel mensen in Nederland zijn gevaccineerd met het coronavaccin van AstraZeneca? Is er informatie bekend over ervaringen die mensen hebben gehad bij het melden van eventuele bijwerkingen van het vaccin bij Bijwerkingencentrum Lareb en de opvolging daarvan? Wat is bekend bij Lareb over de matige en ernstige bijwerkingen van het coronavaccin van AstraZeneca in verhouding met andere coronavaccins? Wat is te zeggen over de bijwerkingen bij eerste en tweede vaccinatie én over de verschillende vaccinatieperiodes?
Naar schatting hebben iets meer dan 1,5 miljoen mensen tenminste één vaccinatie van AstraZeneca toegediend gekregen. Omdat niet alle personen die zijn gevaccineerd toestemming hebben gegeven voor het delen van hun gegevens, zal dit waarschijnlijk een kleine onderschatting zijn. Er is geen informatie beschikbaar over ervaringen die mensen hebben gehad bij het melden van eventuele bijwerkingen bij Bijwerkingencentrum Lareb en de opvolging daarvan. Op basis van het totaal aantal meldingen is niet te zeggen of AstraZeneca meer bijwerkingen geeft dan de andere vaccins, omdat het vaccin in andere aantallen en voor andere doelgroepen is gebruikt.Informatie over de bijwerkingen die bij de verschillende vaccins voorkomen staan vermeld op de website van Lareb.3 Voor het coronavaccin van AstraZeneca geldt dat bij Lareb meer bijwerkingen werden gemeld na de eerste vaccinatie dan na de tweede.4 Er is alleen tijdens de eerste vaccinatiecampagne met AstraZeneca gevaccineerd, AstraZeneca is niet als boostervaccinatie toegepast.
Is bekend bij hoeveel mensen die bij Lareb een melding hebben gedaan van Trombose met een laag aantal bloedplaatjes (TTS) er sprake was van het AstraZeneca-vaccin? Is bekend of er bij genoemde meldingen op dit moment nog sprake is van restverschijnselen als gevolg van een bijwerking? In hoeverre melden mensen met een vermoeden van een ernstige bijwerking, zoals een longembolie of een hersenbloeding, zich – zoals Lareb adviseert – bij hun huisarts?3
Bij Lareb zijn 20 meldingen na vaccinatie met AstraZeneca binnengekomen waarbij er sterke aanwijzingen zijn voor het «trombose met trombocytopenie syndroom». Het is onbekend of er op dit moment nog sprake is van restverschijnselen. Op 25 maart 2021 is de productinformatie van AstraZeneca aangepast. Er is toen een waarschuwing toegevoegd in de bijsluiter, waarin werd vermeld bij welke klachten patiënten medische hulp moesten inschakelen. Ook zijn zorgverleners gewaarschuwd voor tekenen die wijzen op TTS.6In hoeverre mensen zich bij hun huisarts melden met het vermoeden van een ernstige bijwerking kan niet worden bepaald. Bij ernstige ziektebeelden zullen patiënten zich (uiteindelijk) bij een arts melden aangezien het levensbedreigende aandoeningen zijn.
Indien dat niet bekend is, welke inschatting is te maken op basis van de cijfers uit het Verenigd Koninkrijk? Welke cijfers zijn er uit andere Europese landen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke effecten verwacht u dat de rechtszaken in het Verenigd Koninkrijk hebben op de Nederlandse situatie?
Ik heb geen informatie over rechtszaken tegen AstraZeneca in het Verenigd Koninkrijk. Voor mij is het dan ook niet mogelijk aan te geven of rechtszaken in het Verenigd Koninkrijk van invloed kunnen zijn op de Nederlandse situatie.
Wat doet u om te zorgen dat mensen weten waar ze terecht kunnen met vragen of meldingen met betrekking tot coronavaccinatie en bijwerkingen?
Er is gedegen, onderbouwde en begrijpelijke voorlichting en informatie beschikbaar op diverse websites van de rijksoverheid om tot een geïnformeerde keuze te komen. Hierin wordt ook vermeld waar de bijsluiters van de COVID-19-vaccins en informatie over bijwerkingen online te raadplegen zijn. Bij de uitnodigingsbrieven die voor de najaarscampagne verstuurd worden, wordt een toegankelijke visuele uitleg over de coronaprik als bijlage toegevoegd. Ook wordt in de uitnodiging vermeld dat vermeende bijwerkingen na vaccinatie kunnen worden gemeld bij bijwerkingencentrum Lareb.
Wat doet u om te zorgen dat mensen voldoende geïnformeerd een weloverwogen beslissing kunnen nemen over coronavaccinatie?
Zie antwoord vraag 6.
Correspondentie tussen IGJ en een huisarts |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Kan de Kamer de volledige correspondentie (e-mailwisseling) ontvangen tussen Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de huisarts, waar een ambtenaar van uw ministerie in een e-mail van 17 februari 2021 om 17:23 gericht aan een medewerker van Facebook en een medewerker van IGJ naar refereerde als «deze man»?
Na inventarisatie is gebleken dat de IGJ geen correspondentie heeft gehad met de persoon waarnaar werd gerefereerd als «deze man».
Kan de Kamer de eventuele correspondentie (e-mailwisseling) ontvangen tussen IGJ en Twitter met betrekking tot het Twitteraccount van de huisarts waar een ambtenaar van uw ministerie in een e-mail van 17 februari 2021 om 17:23 gericht aan een medewerker van Facebook en een medewerker van IGJ naar refereerde als «deze man»?
De IGJ heeft geen correspondentie met Twitter gehad met betrekking tot het Twitteraccount van de huisarts.