Het bericht dat de noodopvang voor ouderen een gat in de markt is |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat vindt u van de noodopvang die zorginstelling Amsta heeft ingesteld voor ouderen die tijdelijk niet thuis kunnen wonen vanwege behoefte aan zorg en ondersteuning?1
Ik vind het initiatief van Amsta een mooi initiatief dat uitstekend past bij de wens van ouderen om zo lang mogelijk thuis te willen blijven wonen. Het is soms nodig dat iemand die de wens heeft thuis te blijven wonen tijdelijk 24 uur per dag gespecialiseerde zorg en toezicht nodig heeft. Deze behoefte ontstaat door een tijdelijke verandering in de omstandigheden van de cliënt.
Amsta spreekt van intensieve herstelzorg. Amsta benoemt dit als uitbreiding van het zorgaanbod, waarbij Amsta cliënten opneemt waarbij de huisarts een risico ziet. Amsta neemt daarbij het regelen van een passende indicatie van de huisarts over. De toegekende zorg betreft meestal eerstelijns verblijf. Deze zorg voorkomt onnodige ziekenhuisopname, bevordert een goede doorstroom uit het ziekenhuis, kan mensen in staat stellen langer thuis te blijven wonen en zorgt voor een soepele overgang naar de langdurige zorg.
Hoeveel signalen van huisartsen heeft u in de afgelopen drie jaar gekregen dat het afschaffen van de verzorgingshuizen leidde tot problemen met ouderen die acuut zorg nodig hebben? Wat heeft u met die signalen gedaan?
Het gaat hier om signalen die los staan van het wonen in een verzorgingshuis. Het gaat hier om zorg aan thuiswonende ouderen, die vrijwel allemaal terug willen naar huis. In de meeste gevallen lukt dit ook. De aantallen signalen over problemen met ouderen die acuut zorg nodig hebben worden niet bijgehouden. Wel heeft het praktijkteam «Zorg op de juiste plek»2 het afgelopen jaar signalen ontvangen van huisartsen dat inzicht in de beschikbaarheid van plaatsen in hun regio onduidelijk was. Daarnaast is aangegeven dat het opnemen van patiënten buiten kantooruren lastig kan zijn. Het praktijkteam neemt naar aanleiding van een signaal contact op met de melder en biedt ondersteuning bij het maken van samenwerkingsafspraken in de regio, specifiek gericht op de overdracht van kwetsbare ouderen tussen thuis, ziekenhuis en (kortdurend) verblijf instellingen. Op de website van het praktijkteam, https://www.denieuwepraktijk.nl/praktijkteam/ worden best practices gedeeld en is een visual beschikbaar over de verschillende verblijfsmogelijkheden en de overdracht daartussen.
Erkent u dat dit het zoveelste voorbeeld is van knellende zorg voor ouderen die thuis moeten blijven wonen als ze zorg nodig hebben, omdat gesteld is dat hun zorgbehoefte «te licht zou zijn»?
Nee, ik vind deze vorm van zorg een belangrijke aanvulling op het zorgaanbod gericht op de wens van ouderen zo lang als het gaat thuis te blijven wonen in de eigen vertrouwde omgeving. Het eerstelijns verblijf biedt een uitgebreid scala aan mogelijkheden om maatwerk te bieden voor de mensen met een kwetsbare gezondheid die kortdurend moeten terugvallen op intensievere zorg met verblijf. In een brief van 30 mei 20163 hebben de Minister en ik de wijze beschreven waarop deze zorg vanaf 2017 onder de reikwijdte van de Zorgverzekeringswet komt te vallen. Een gedegen organisatie van het eerstelijns verblijf vanuit de Zvw per 2017 is het sluitstuk van de hervorming van de langdurige zorg.
Erkent u dat mensen die eerder in aanmerking zouden zijn gekomen voor een verzorgingshuis niet zomaar een indicatie kregen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Met het niet langer indiceren van instellingszorg voor mensen met een lichtere zorgvraag is aangesloten op de trend dat mensen langer thuis blijven wonen. Deze trend was al zichtbaar vanaf de laatste decennia van de vorige eeuw. Het extramuraliseren van de lichtere zorgzwaartepakketten heeft vooral betrekking op mensen die voorheen permanent in een instelling verbleven met een relatief lichte zorgvraag. Cliënten die een blijvende behoefte hebben aan permanent toezicht en/of voortdurende zorg in de nabijheid kunnen nog steeds aanspraak maken op verblijf in een instelling. Er zijn bovendien steeds meer tussenvormen ontstaan tussen zorg in een klassiek verpleeghuis en zorg in de thuissituatie. Het eerstelijns verblijf is daar een goed voorbeeld van. Een andere mooie tussenvorm betreft het bieden van een beschermende woonomgeving in moderne woon-zorgcomplexen. Hier huren cliënten een kamer/appartement en ontvangen zij ter plekke de benodigde zorg en ondersteuning.
Vindt u het niet heel tragisch dat er nu «noodopvang» moet komen voor mensen die hun zorg thuis niet kunnen afwachten?
Ik beschouw dit zorgaanbod als mooi voorbeeld van maatwerk binnen het eerstelijns verblijf. Ik vind het gebruik van de term «noodopvang» overbodig en geen recht doen aan dit mooie initiatief. Volledigheidshalve verwijs ik naar de antwoorden op vraag 1, 3 en 4.
Wordt de noodopvang als extra capaciteit (bedden zo u wilt) georganiseerd, of is het een verschuiving in de contracteerruimte die Amsta heeft?
Amsta heeft aangegeven dat er geen sprake is van extra capaciteit of bedden binnen de exploitatie. Het extramuraliseren van de lichtere zorgzwaartepakketten heeft vooral betrekking op mensen die voorheen permanent in een instelling verbleven met een relatief lichte zorgvraag. Bij eerstelijns verblijf gaat het om een andere zorgvorm. Het gaat daarbij om een tijdelijke vorm van verblijfszorg gericht op herstel en terugkeer naar huis. Deze zorg voorkomt onnodige ziekenhuisopname, bevordert een goede doorstroom uit het ziekenhuis, kan mensen in staat stellen langer thuis te blijven wonen en zorgt voor een soepele overgang naar de langdurige zorg.
Erkent u dat extra capaciteit de bezuiniging van het sluiten van de verzorgingshuizen teniet zal doen en als het geen extra capaciteit is er andere ouderen met zorgbehoefte op de wachtlijst komen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat deze noodopvang een mooi initiatief is, maar eigenlijk overbodig zou moeten zijn en dat u alles op alles hoort te zetten om ervoor te zorgen dat ouderen te allen tijde de zorg krijgen die zij nodig hebben? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat ouderen direct terecht kunnen in een zorginstelling als dat nodig is? Zo nee, waarom laat u deze ouderen en hun huisartsen in de steek?
Ik deel met u de mening dat het initiatief van Amsta een mooi initiatief is. Ik deel niet de mening dat deze zorg overbodig zou moeten zijn. Deze vorm van zorg is juist zeer gewenst. Het maakt met korte verblijfsinterventies mogelijk dat ouderen zo lang als het gaat thuis blijven wonen in hun eigen vertrouwde omgeving. Het eerstelijns verblijf wordt per 2017 onder de reikwijdte van de Zvw gebracht. Onlangs heb ik bekend gemaakt dat het budget voor eerstelijns verblijf voor 2016 is opgehoogd met € 29,5 miljoen naar € 243,1 miljoen.4
Ik ben verheugd dat ActiZ in het bericht aangeeft dat er veel zorgaanbieders zijn die deze organisatie op zich willen nemen. Er is in de praktijk namelijk veel behoefte aan organisaties die hier de regie in nemen, dus ik moedig dit van harte aan!
Het bericht dat de indicaties voor zware verpleeghuiszorg zijn gehalveerd |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het bericht: «Indicaties voor zware verpleeghuiszorg halveren»?1
Ja, ik ben hiermee bekend.
Wat is uw verklaring voor het feit dat het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) steeds minder indicaties afgeeft voor zware verpleeghuiszorg, en dat het aantal indicaties in 2015 is gehalveerd?
Voor cliënten met recht op Wlz-zorg, geldt dat het CIZ voor hen heeft vastgesteld dat zij een blijvende behoefte hebben aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid of permanent toezicht. Deze zorg is zwaar en complex. Voor de verpleeghuiszorg gaat het daarbij om de zorgprofielen VV4 tot en met VV10. Van de cliënten met een VV-indicatie hebben minder dan 15% een indicatie in één van de pakketten VV7 tot en met VV10. 85% van de indicaties heeft betrekking op VV4 tot en met VV6 en deze aantallen zijn ongeveer gelijk gebleven ten opzichte van 2014.
Het CIZ rapporteert zowel over het aantal indicatiebesluiten dat in een periode is afgegeven als over het aantal unieke cliënten – het «uitstaande recht» – dat op de eerste dag van een kwartaal een zorgaanspraak heeft. Ter illustratie: een cliënt krijgt een indicatiebesluit voor een bepaald zorgprofiel, bijvoorbeeld VV4. Na verloop van tijd kan de zorgvraag anders zijn, wat leidt tot een nieuw indicatiebesluit, waarin een hoger zorgprofiel wordt geïndiceerd, bijvoorbeeld VV5. Het CIZ heeft dan twee indicatiebesluiten verstrekt voor één cliënt. Om de ontwikkelingen in het recht op Wlz-zorg te volgen, is het van belang om naar het aantal unieke cliënten met recht op Wlz-zorg te kijken. Het aantal afgegeven indicaties geeft geen informatie over het aantal unieke cliënten met recht op Wlz-zorg.
Uit de rapportage van het CIZ blijkt dat voor het totaal van de pakketten VV7 tot en met VV10 het aantal afgegeven indicatiebesluiten in 2015 (inderdaad) op een substantieel lager niveau ligt dan in 2014 onder de AWBZ. Echter, de cijfers over het aantal unieke cliënten met recht op Wlz-zorg over een iets langere periode, geven een ander beeld; het aantal cliënten met aanspraak in de afgelopen 4 jaar fluctueert tussen ongeveer 17.000 en 20.000 (VV7 tot en met VV10).
Indicatie (recht op Wlz-zorg)
VV 4 tm 10
VV 7 tm 10
2012 Q3
125.100
17.500
2013 Q1
131.700
18.900
2013 Q3
134.700
19.600
2014 Q1
136.200
19.500
2014 Q3
136.500
19.200
1-01-15
139.700
19.400
1-07-15
138.300
17.900
1-01-16
142.300
17.500
Voor zowel VV7 als VV8 geldt dat in juli 2016 ongeveer evenveel cliënten een geldige indicatie hebben als in het eerste kwartaal van 2013. Over de hele periode 2013–2016 is daarom eerder sprake van een stabilisering dan van een daling van het aantal indicaties in deze zorgzwaarteklassen.
De regels voor toegang tot indicaties voor zware verpleeghuiszorg zijn per 1 januari 2015 niet aangescherpt. Wie deze zorg nodig heeft, krijgt die ook. Verschil ten opzichte van 2014 is wel dat het CIZ vanaf 2015 altijd zelf het indicatieonderzoek uitvoert. Overigens is er enige tijd onduidelijkheid geweest of onder de Wlz het CIZ ook een VV7-indicatie voor een korte periode kan afgeven. Het CIZ heeft voor de zomer met een factsheet verduidelijkt dat een VV7 ook tijdelijk kan worden geïndiceerd. CIZ monitort de ontwikkeling van indicaties voor dit zorgprofiel.
Hoe is het mogelijk dat ouderen met een te lage indicatie het verpleeghuis binnenkomen, met alle gevolgen van dien, omdat het betaalde tarief niet toereikend is?
Het CIZ bepaalt of er sprake is van toegang tot de Wlz en bepaalt het best passende zorgprofiel.
Om te kunnen vaststellen of recht bestaat op Wlz-zorg, beoordeelt het CIZ op basis van verkregen informatie van de cliënt en beroepsbeoefenaren zoals de huisarts, de zorgbehoefte. Hiertoe gebruikt het CIZ een afwegingskader dat is gebaseerd op de wettelijke toegangscriteria. Die wettelijke criteria bepalen dat een cliënt recht heeft op passende zorg vanuit de Wlz indien hij, vanwege een lichamelijke, psychogeriatrische of verstandelijke aandoening of beperking, een blijvende behoefte heeft aan:
De beoordeling door het CIZ van aanvragen voor toegang tot de Wlz kent verschillende stappen. Deze zijn vastgelegd in de beleidsregels indicatiestelling Wlz, waarin een afwegingskader is beschreven. Vervolgens wordt de mate van stoornissen en beperkingen in het functioneren van de cliënt op diverse levensterreinen vastgesteld. Deze informatie wordt bij de aanvraag voor een Wlz-indicatie aangeleverd, dan wel in het persoonlijk contact dat het CIZ met de cliënt heeft. De mate waarin de stoornissen en beperkingen zich manifesteren, draagt bij aan het oordeel of sprake is van een blijvende behoefte heeft aan permanent toezicht of 24 uur zorg in de nabijheid, maar zijn op zichzelf nog niet voldoende voor het bepalen van de toegang tot de Wlz. Het CIZ maakt deze afweging op basis van de informatie over de cliënt en de vaststelling van diens gezondheidstoestand en functioneren. Dit gebeurt in persoonlijk contact met de cliënt en, bij twijfel, neemt de medisch adviseur van het CIZ contact op met de behandelaar(s) van de cliënt.Gelet op het zorgvuldige proces voor indicatiestelling, zie ik geen aanleiding voor de veronderstelling dat cliënten met een te lage indicatie het verpleeghuis binnenkomen.
Ik wijs er verder op dat cliënten bezwaar kunnen maken, indien zij van oordeel zijn dat het indicatiebesluit niet juist is.
Gebeurt dit in opdracht van het Ministerie van VWS of is het ministerie op enigerlei wijze betrokken bij deze beleidswijziging? Zo ja, hoe?
Nee, dit gebeurt niet in opdracht van het ministerie, noch is in deze sprake van een beleidswijziging. Toegang is er voor cliënten voor wie het CIZ vaststelt dat zij voldoen aan de wettelijke criteria. Dat betekent dat sprake moet zijn van een blijvende behoefte aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid of permanent toezicht. Cliënten ontvangen dan in beginsel een indicatie van onbepaalde duur.
Verder heeft het CIZ in juli jongstleden met een factsheet verduidelijkt wanneer VV7 tijdelijk kan worden geïndiceerd. Het CIZ monitort de ontwikkeling van indicaties voor dit zorgprofiel, als vermeld in het antwoord op vraag 2.
De indicatiestelling gebeurt toch aan de hand van de door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) opgestelde beleidsregels? Zo ja, hoe kunnen de indicaties dan lager zijn dan de benodigde zorg? Wordt er gesjoemeld om indicaties lager te krijgen dan de feitelijke gezondheidstoestand van betrokkene?
Niet de NZa maar het CIZ voert de indicatiestelling voor de Wlz uit. Het CIZ doet dat onafhankelijk, objectief en uniform. Van aansturen op het afgeven van indicaties met een laag of lager zorgprofiel, is geen sprake. Het CIZ stelt met ingang van 2016 de beleidsregels voor de indicatiestelling zelf vast.
In het antwoord op vraag 3 heb ik uiteengezet hoe de indicatiestelling door het CIZ tot stand komt.
Welke zorgzwaartepakketten (zzp’s) worden op dit moment geïndiceerd, en wat zijn de bijbehorende zzp-tarieven? Kunt u een overzicht verschaffen?
In de voortgangsrapportage langdurige zorg van 2 september 2016 (TK 2015 -2016, nr. 138) heb ik aangegeven hoe de indicaties van de langdurige zorg zich ontwikkelen. De NZa stelt in een beleidsregel ieder jaar maximumtarieven voor de diverse zorgzwaartepakketten vast. Deze tarieven zijn onderbouwd door een kostprijsonderzoek uitgevoerd door de NZa. In de sector verpleging en verzorging zijn de maximumtarieven (inclusief behandeling en dagbesteding, exclusief kapitaallasten) als volgt.
Zorgzwaartepakket
NZa tarief per dag 2016 (beleidsregel CA-BR-1607C)
Tarief per jaar 2016
VV 4
€ 143,12
€ 52.200
VV 5
€ 188,11
€ 68.700
VV 6
€ 188,42
€ 68.800
VV 7
€ 224,46
€ 81.900
VV 8
€ 256,07
€ 93.500
VV 9b
€ 223,41
€ 81.500
VV 10
€ 276,92
€ 101.100
Wat zijn op dit moment de bijbehorende kostprijzen per zzp? Kan hiervan een overzicht. worden gegeven?
Zie antwoord vraag 6.
Was het niet de bedoeling om binnen de Wet langdurige zorg (WLz) de zzp-financiering af te schaffen, en over te gaan op zorgprofielen met bijhorende gemiddelde tarieven? Waarom is dat nog steeds niet gebeurd?
De zorgprofielen zijn binnen de Wlz geïntroduceerd om binnen de indicatiestelling het recht op zorg op een globaler niveau vast te stellen om daarmee meer ruimte te creëren voor cliënt, zorgaanbieder en zorgkantoor om bij de inzet van zorg meer maatwerk toe te passen. Bij de introductie van de zorgprofielen was het uitgangspunt dat het aantal zorgprofielen op termijn wellicht nog verder ingedikt zou kunnen worden. Ik heb de NZa gevraagd om in kaart te brengen wat de voor- en nadelen zijn van een verdere indikking van het aantal zorgprofielen. Bij de introductie van de zorgprofielen zijn de zorgzwaartepakketten vervallen als instrument bij de indicatiestelling. Ze worden nog wel gebruikt bij de bekostiging van de geleverde zorg.
Deelt u de mening dat er binnen de WLz gewoon met één gemiddeld tarief gewerkt moet gaan worden, omdat de drempel om in aanmerking te komen voor de Wlz heel hoog gelegd is (vanaf verpleeghuiszorg)? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u voorts de mening dat de daling van indicaties voor terminale zorg niet te rijmen is met de door u beloofde beterschap na de schandalige toestanden, bijvoorbeeld niet thuis kunnen sterven, die er vorig jaar speelde rondom de palliatieve terminale zorg?
Het beeld voor de indicatiestelling voor VV10 is stabiel, met dien verstande dat de besluiten per maand fluctueren. In de overgang van 2014 naar 2015 is een daling zichtbaar, maar in de loop van 2015 is sprake van een stijging. Ook voor de aanspraak is sprake van een stabiel beeld (rond de 900).
Overigens onderzoek ik op dit moment de mogelijkheid om dit profiel niet langer te laten indiceren door het CIZ. Ik stuur u daarover binnenkort een brief.
Het bericht 'Ouderen zitten aantal keren zonder maaltijd' |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Ouderen zitten aantal keren zonder maaltijd»?1
Ja.
Deelt u de mening in het artikel dat deze ouderen door uw bezuinigingen geen fatsoenlijke warme maaltijd hebben gekregen? Zo nee, waarom niet?
De gang van zaken is uitermate vervelend voor de betreffende ouderen en hun familie. Anders dan het artikel suggereert, gaat het hier niet om Wlz-zorg, maar Zvw-zorg met aanvullende dienstverlening door thuiszorgaanbieder de Wielborgh. De maaltijdvoorziening die door deze zorgaanbieder wordt aangeboden, is onderdeel van die extra service. De bewoners kunnen hierover apart afspraken maken met de zorgaanbieder. De oorzaak dat de maaltijdservice niet zoals gebruikelijk verliep, was gelegen in de overgang naar het werken met vrijwilligers. Toen zich bij deze overgang een probleem voordeed, heeft de Wielborgh direct een maatregel getroffen. Bij de meest kwetsbare mensen werd een warme maaltijd bezorgd en de andere bewoners, vaak de meer mobiele ouderen, werden gevraagd zelf voor hun maaltijd te zorgen. Inmiddels heeft de Wielborgh ervoor gezorgd dat een dergelijk probleem niet meer zal voorkomen, doordat er extra personeel kan worden ingeschakeld.
Een warme maaltijd is toch basiszorg onder de Wet langdurige zorg (Wlz)? Zo nee, waarom niet?
Zoals gezegd is er in de onderhavige casus geen sprake van Wlz-zorg, maar wijkverpleegkundige zorg op grond van de Zvw. De maaltijdservice maakt geen deel uit van de Zvw-zorg maar wordt aanvullend verleend op eigen initiatief van de Wielborgh.
Als wij en de bewoners samen 80.000 euro per jaar betalen voor een plek in een instelling, hoe kan het dan gebeuren dat bewoners geen warm eten krijgen?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom is er geen restaurateur gebeld? Of een bezorgservice? Of waarom zijn de bewoners niet meegenomen naar een restaurant?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer draait u uw bezuinigingen terug nu blijkt dat een warme maaltijd al niet altijd meer gegeven wordt?
Zie antwoord vraag 2.
Zeggenschap van bewoners, patiënten en cliënten over hun zorg |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Marith Volp (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u de situatie dat bewoners van zorginstelling Thebe (regio Breda) graag onder hun eigen vertrouwde dekbedovertrek willen slapen, aangezien ze alles thuis achter hebben moeten laten, maar dat het bestuur dit voor mensen met een laag inkomen niet mogelijk maakt, omdat ze de benodigde wasbeurten van dit beddengoed niet wil betalen?1
Ik ben er van op de hoogte dat er onenigheid is ontstaan tussen zorginstelling Thebe en één van haar cliëntenraden over de waskosten van eigen beddengoed van bewoners.
Deelt u de mening dat juist zo'n wens van bewoners bijdraagt aan kwaliteit van leven, en dat dit ingaat tegen waardige zorg die bij mensen past?
Ja, de zorginstelling waar een cliënt verblijft, moet zoveel mogelijk «thuis» zijn voor de bewoner. Wat dat betekent is per bewoner verschillend en zit soms in ogenschijnlijk kleine dingen zoals het kunnen slapen onder eigen beddengoed. Kwalitatief goede zorg betekent dat met de bewoner en of zijn naaste(n) wordt besproken wat belangrijk is voor de kwaliteit van leven. Hierover worden afspraken gemaakt in het zorgplan.
Acht u het wenselijk dat op verzoek van de cliëntenraad en van het LOC Zeggenschap in zorg (een organisatie die zich inzet voor cliënten en cliëntenraden van verzorgings- en verpleeghuizen, thuiszorgorganisaties en huurders van aanleunwoningen) de top van het Ministerie van VWS, Zorginstituut Nederland, zorgverzekeraar CZ, Zorgverzekeraars Nederland en de Taskforce Waardigheid en Trots zich allemaal over deze casus buigen, maar dat dit er tot op heden niet toe heeft geleid dat ook mensen met een laag inkomen onder hun eigen dekbedovertrek kunnen slapen?
Het Zorginstituut Nederland heeft op vrijdag 30 september het Wlz-kompas, waarin het Zorginstituut de zorg die onder de Wlz valt duidt, als volgt aangepast: Bij verblijf in een instelling is het verstrekken van bedlinnen, handdoeken en dergelijke onderdeel van het Wlz-verblijf. Het gaat om het zogenoemde platgoed: bed-, bad- en keukentextiel. De Wlz-instelling mag in overleg met de cliëntenraad de verzekerde de keus bieden tussen het gebruik van het (gratis) platgoed van de
instelling of het gebruik van eigen platgoed. De instelling is verantwoordelijk voor het wassen van het platgoed. De instelling kan voorwaarden stellen aan het eigen platgoed (bijvoorbeeld kleurvastheid en wasmachinebestendigheid). De cliënt is verantwoordelijk voor het labelen van het eigen platgoed. Alleen als de instelling en de cliëntenraad hierover overeenstemming hebben, kan het budget voor het wassen van het eigen platgoed ook worden besteed aan andere manieren om het wonen en welzijn van de bewoners te faciliteren. Het gaat dan dus niet om een bezuiniging, maar om een door beide partijen gewenste invulling van het beleid.
Daarmee is mijns inziens helder dat de instelling verantwoordelijk is voor het wassen van het bedlinnen, ook voor het eigen bedlinnen van de cliënt, en hoe partijen dienen te handelen in deze situatie.
Wat zegt dit over de cultuur in de zorg?
Op basis van een incident kan ik geen conclusies trekken over de cultuur in de gehele zorg. Voor wat betreft de situatie bij Thebe, het is aan cliëntenraden en bestuurder om onderling tot goede afspraken te komen. Als dat onderling niet lukt, dan kunnen zij naar de Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden stappen.
Als «kwaliteit van leven» en «mens centraal» het adagium is, waarom is dan de top van de zorgsector in Nederland zo lang bezig met deze vraag, in plaats van achter deze mensen te gaan staan?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zegt deze casus over de positie van individuele cliënten en de cliëntenraad ten opzichte van bestuur en toezicht in de instelling?
Ik vind het belangrijk dat de wensen en behoeften van cliënten centraal staan in de ouderenzorg. Het programma Waardigheid en Trots is hier ook op gericht.
Daarnaast heeft de cliëntenraad een belangrijke rol bij het scherp houden van besturen als het gaat om de positie van de cliënt. Daarom heeft een cliëntenraad ook een verzwaard adviesrecht als het gaat om kwaliteitsbeleid, voeding en hygiëne. Mocht daarbij een geschil ontstaan, dan kunnen partijen vragen aan de Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden om inzake het geschil te bemiddelen. Deze kan zo nodig een bindende uitspraak doen.
In de herziening van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen zullen de rechten van cliënten op kwaliteitsbeleid,voeding en hygiëne en de medezeggenschapsregeling verder worden aangescherpt. Het wetsvoorstel is op 30 september in internetconsultatie gegaan (http://www.internetconsultatie.nl/wijziging_wet_medezeggenschap_clienten_zorgsector).
Staat hier de gewenste leefwereld van mensen centraal, of de bestuurlijk/financiele insteek? Kunt u dat onderbouwen?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat versterking van de positie van bewoners, cliënten en patiënten op individueel en collectief niveau hard nodig is om dit soort situaties te voorkomen, zodat hun wens echt centraal komt te staan?
Zie antwoord vraag 6.
Wat acht u nodig om er voor te zorgen dat bewoners, cliënten en/of patiënten de zorg krijgen die bij hen past, in plaats van dat andere belangen of denkwijzen de overhand krijgen?
Zie antwoord vraag 6.
Het artikel 'Meer dan honderd regelingen voor ouderen slecht benut' |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Meer dan honderd regelingen voor ouderen slecht benut»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over de bevinding van Aon dat bedrijven gemiddeld ruim 87.000 euro mislopen aan premiekorting en subsidies?
Ik kan geen oordeel geven over bevindingen die ik niet ken. Ik ben niet bekend met de opzet en de resultaten van het onderzoek van Aon, waar Trouw naar verwijst. Aon wil desgevraagd het onderzoek niet verstrekken.
In het persbericht stelt Aon dat bij honderden organisaties met meer dan 250 medewerkers gekeken is naar premieafdrachten. Daaruit concludeert Aon dat 44% van de werkgevers niet alle wettelijke mogelijkheden voor subsidies en sociale verzekeringspremies benut. In de lijst met de 104 regelingen die het wel beschikbare «Whitepaper sociale regelingen» noemt staan ook (algemene) belastingkortingen, premies werknemersverzekeringen, ESF/EGF gelden, gemeentelijke regelingen en vier keer subsidie Meesterbeurs van 4 provincies. Tevens staan er regelingen in genoemd die werknemers/belastingplichtigen moeten aanvragen.
Aon zelf prijst op de website commerciële producten aan op grond van het onderzoek.
Hoe oordeelt u over de bevinding van Aon dat scholingsgelden, ouderenkorting en premies voor arbeidsgehandicapten onvoldoende benut worden?
Zie antwoord vraag 2.
Welke invloed heeft naar uw oordeel het mislopen van deze gelden op de positie van groepen werknemers, in het bijzonder de oudere werknemers? Deelt u de vrees dat dit hun positie op de arbeidsmarkt nadelig beïnvloedt, waar deze juist een positieve impuls behoeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het algemeen doel van stimuleringsmiddelen is om de positie van doelgroepen op de arbeidsmarkt te verbeteren. Dit gebeurt door werkgevers een (financiële) prikkel te geven om mensen aan te nemen. Ik kan niet beoordelen of er sprake is van grootschalig mislopen van gelden (zie antwoord 2 en2. Werkgevers zoeken doorgaans een geschikte kandidaat op de juiste plek. Daarom investeert het kabinet onder andere ook in scholing, presentatie op de arbeidsmarkt en training van vaardigheden van werkzoekende vijftigplussers. Een financiële prikkel kan net een extra zetje geven voor werkgevers.
Deelt u de mening dat gereserveerde middelen optimaal ingezet dienen te worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uiteraard ben ik van mening dat overheidsmiddelen optimaal moeten worden ingezet.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat bedrijven voldoende bekend raken met de bestaande mogelijkheden?
Dit gebeurt reeds, zowel structureel als ad hoc, door verschillende instanties.
De Belastingdienst informeert alle werkgevers elk jaar over alle wijzigingen, waaronder de mobiliteitsbonussen en de premiekorting oudere werknemers en houdt jaarlijs intermediairdagen voor belastingadviseurs en accountants. UWV en de Belastingdienst besteden ook aandacht aan o.m. de compensatieregeling oudere werknemers, mobiliteitsbonussen en premiekorting oudere werknemers en arbeidsgehandicapten via de gebruikelijke kanalen, zoals de website van beide organisaties. UWV brengt regelingen en voorzieningen actief onder de aandacht van werkgevers op voorlichtingsmomenten (zoals werkgeverscongressen), tijdens gesprekken van adviseurs met werkgevers en via communicatie-uitingen zoals brochures voor werkgevers. MKB Nederland heeft samen met UWV in het kader van het Actieplan 50pluswerkt de afgelopen jaren een landelijke campagne onder haar leden gevoerd waarbij ook aandacht aan de bestaande regelingen is besteed.
SZW informeert via persberichten en www.rijksoverheid.nl en www.ondernemersplein.nl over regelingen voor werkgevers.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het aantal en de vorm van de bestaande regelingen voor bedrijven overzichtelijk is en blijft?
Het kabinet heeft voortdurend aandacht voor een goede balans tussen de maatschappelijke noodzaak om bijvoorbeeld de arbeidsparticipatie van doelgroepen te stimuleren, een optimale en correcte inzet van de algemene middelen en de administratieve lasten voor bedrijven en burgers.
Wat gebeurt er met de ongebruikte middelen? Blijven ze beschikbaar voor het oorspronkelijke doel?
In principe vloeien ongebruikte middelen terug in de staatskas. Besluitvorming hierover is onderdeel van de begrotingssystematiek.
Het bericht “Gemeenten verhullen optie extra huishoudelijke hulp" |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Gemeenten verhullen optie extra huishoudelijke hulp»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat de Consumentenbond in mei dit jaar reeds heeft aangegeven dat deze gelden bij gemeenten op de plank blijven liggen? Heeft u naar aanleiding van dat bericht contact met de VNG opgenomen? Zo nee, waarom niet?
Ja ik heb het bericht van de Consumentenbond van 12 mei 2016 over de besteding van de Huishoudelijke Hulp Toelage (HHT) door gemeenten2 gelezen. Ik heb regelmatig contact met de VNG. Hierbij worden ook de ontwikkelingen in de thuiszorg besproken.
Klopt het dat gemeenten het geld van de extra toelage voor huishoudelijke hulp nog steeds in hun zak houden? Zo ja, hoe komt dit?
Samen met de FNV, CNV en VNG heb ik een pakket van beleidsvoornemens gemaakt dat ik op 4 december 2015 aan de Tweede Kamer heb gestuurd3. Hierbij is afgesproken dat binnen de doelen van de Huishoudelijke Hulp Toelage (reguliere werkgelegenheid, fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden en een warme transitie voor cliënten en medewerkers) de voorwaarden van de Huishoudelijke Hulp Toelage worden losgelaten. De gemeenten kunnen zelf de afweging maken hoe dit geld wordt ingezet binnen deze doelen. Het hoeft dus niet meer te gaan over een extra toelage.
Hoeveel thuiszorgmedewerkers hadden hun baan kunnen behouden wanneer gemeenten deze gelden juist hadden besteed?
De vierde kwartaalrapportage van de Monitor HH(T) over 2015 die is bijgevoegd bij de op 2 mei 2016 naar u verzonden brief «Voortgang en ambitie Wmo – volwaardig meedoen»4 geeft inzicht in het gebruik van de middelen tot op dat moment. De resultaten laten zien dat het aantal cliënten en mantelzorgers aan wie de toelage is verstrekt, sinds de derde kwartaalmeting is toegenomen. Ook het aantal uren verleende thuisondersteuning op basis van de toelage is toegenomen. De onderzoekers verwachten dat met de toelage voor 3.500 tot 4.400 personen werkgelegenheid in de thuisondersteuning is gecreëerd.
Is het niet zo dat de huishoudelijke hulp toelage ervoor zou zorgen dat huishoudelijke hulp voor meer mensen toegankelijk en betaalbaar zou worden, en dat bovendien de werkgelegenheid behouden zou worden? Is deze doelstelling volgens u bereikt?
Zoals ook aangegeven in antwoord op vraag 4 is uitvoering van de Huishoudelijke Hulp Toelage door middel van de Monitor HH(T) gevolgd. De laatste monitor gaat over het vierde kwartaal 2015 en is toegezonden aan de Tweede Kamer bij brief van 2 mei 20165. Uit deze monitors blijkt dat de Huishoudelijke Hulp Toelage heeft bijgedragen aan de beschikbaarheid en de betaalbaarheid van huishoudelijke hulp voor cliënten en aan het behoud van werkgelegenheid. Echter, de realisatie blijft achter bij de verwachting. Daarom zijn de voorwaarden voor de inzet van deze middelen tussentijds aangepast en bij het pakket van 4 december 2015 losgelaten.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat deze gelden ingezet worden, zodat kwetsbare ouderen alsnog extra hulp kunnen krijgen, en thuiszorgmedewerkers hun baan kunnen behouden? Kunt u garanderen dat de extra gelden alleen voor deze doeleinden gebruikt worden?
Ik deel de mening dat het belangrijk is dat de HHT-middelen worden ingezet ten behoeve van het realiseren van de doelen van de HHT: behoud van reguliere werkgelegenheid tegen fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden en een warme transitie voor cliënten, waaronder natuurlijk ook kwetsbare ouderen, en medewerkers. Het is aan de gemeenten om binnen de doelen van de HHT over de meest effectieve inzet van deze middelen te beschikken. Hierover heb ik de gemeenten ook geïnformeerd in de meicirculaire Gemeentefonds die ik de Tweede Kamer op 31 mei 2016 heb toegestuurd.6 Ik heb geen signalen dat gemeenten dit geld niet voor de afgesproken doelen inzetten.
Het bericht dat tientallen ouderen die in een huis van Florence wonen, verplicht moeten verhuizen |
|
Henk van Gerven (SP), Renske Leijten (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat tientallen ouderen die wonen in een verzorgingshuis van Florence deze week te horen hebben gekregen dat ze gedwongen moeten verhuizen?1
Wat vindt u ervan dat zestien van de vaak hoogbejaarde bewoners te horen kregen zelfs al voor het eind van het jaar te moeten verhuizen?
Vindt u het wenselijk dat mensen gedwongen verhuisd worden naar een andere omgeving waar zij vaak hun vertrouwde kennissen en familiekring kwijt raken? Zo nee, wat gaat u ondernemen tegen deze gedwongen verhuizing?
Hoe rijmt u het op korte termijn gedwongen verhuizen van deze kwetsbare ouderen met uw uitspraak dat het beleid dient uit te gaan van passende zorg die mensen in hun waarde laat?
Erkent u dat deze verhuizing te maken heeft met uw beleid om de lage zorgzwaartepakketten niet meer te vergoeden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat gebeurt er als bewoners niet willen verhuizen? In hoeverre kan een zorginstelling mensen dwingen te verhuizen? Op grond waarvan?
Voorop staat dat niemand er bij gebaat is om in een dergelijke situatie te geraken. Dat komt de kwaliteit van zorg en welzijn naar mijn overtuiging niet ten goede. Deze situatie kan alleen in goed overleg tussen bewoners, zorgaanbieder en zorgkantoor tot een bevredigend einde worden gebracht, zodat de cliënt blijvend verzekerd is van verantwoorde zorg. De praktijk leert dat er langs deze weg uiteindelijk altijd een oplossing wordt gevonden.
Hoe oordeelt u over de redenen van de concentratie van bewoners met een bepaalde zorgvraag? Is dit bedrijfseconomisch ingegeven, organisatorisch of inhoudelijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Florence geeft aan dat het doel is om cliënten in een omgeving die veranderd is blijvend die zorg te bieden die zij, gezien hun zorgzwaarte, nodig hebben. Dit moet passen binnen personele, gebouwelijke en organisatorische randvoorwaarden. Het is aan de zorgaanbieder om daarin beslissingen te nemen en aan de IGZ om daarop toezicht te houden.
Gaat het ombouwen tot «moderne, zelfstandige zorgappartementen» gepaard met een huurverhoging? Zo ja, wat bedraagt die?
Volgens Florence wordt Woonzorgcentrum Loosduinse Hof binnen nu en twee jaar getransformeerd tot een woonzorghuis voor de wijk. Het woonzorgcentrum krijgt daarmee zelfstandige wooneenheden voor mensen die zorg thuis ontvangen.
Naar ik begrijp is het de bedoeling dat de woningcorporatie op termijn de exploitatie van de huisvesting overneemt. Een woningcorporatie is er niet voor mensen met een groot inkomen, dus ik ga ervan uit dat deze wooneenheden ook voor mensen met lage inkomens beschikbaar zijn.
Erkent u dat Florence hiermee de stap zet naar scheiden van wonen en zorg, en dat ze zich daardoor kan richten op de welvarende oudere, en hiermee de mogelijkheid voor ouderen met zorgbehoefte maar zonder dikke portemonnee verkleind worden? Hoe kijkt u aan tegen deze tweedeling?
Zie antwoord vraag 8.
Met hoeveel ontslagen gaat de reorganisatie/verhuizing gepaard? Worden gedwongen ontslagen uitgesloten? Is er al contact met de vakbond?
Uit de door Florence aangereikte informatie leid ik af dat door de overplaatsing van cliënten met een zwaardere zorgvraag en een verminderde vraag naar de woningen, er boventalligheid ontstaat van medewerkers. Het zou gaan om 24,5 fte. De boventallige medewerkers vallen onder het sociaal plan dat in samenwerking met de vakbonden tot stand is gekomen. Het feit dat deze maatregel wordt genomen terwijl de taakstelling op de Wlz van € 500 miljoen vanaf 2017 structureel is teruggedraaid, toont aan dat instellingen altijd te maken kunnen krijgen met veranderende voorkeuren van groepen cliënten, waaraan zij zich moeten aanpassen.
Hoe verklaart u dat er gedwongen ontslagen vallen, terwijl u beweert dat u niet bezuinigt op de verpleeghuiszorg?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid de Raad van Bestuur van Florence, die maar liefst vier noteringen heeft in de Actiz 50, de lijst met grootste graaiers in de ouderenzorg, hierop aan te spreken? Zo nee, waarom niet?2
Het Kabinet wil maatschappelijk acceptabele inkomens voor zorgbestuurders. Normen voor bezoldiging zijn vastgelegd in de Wet normering topinkomens (WNT). Binnen de grenzen die de wet, in het bijzonder de WNT, is het aan de raden van toezicht om te bepalen wat een passende beloning is voor de bestuurders van een zorginstelling.
Vindt u deze aangekondigde gedwongen verhuizing, inclusief de gedwongen ontslagen, de juiste prioriteit van een zorginstelling dat op de zorgenlijst van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) prijkt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 7.
Hoe oordeelt de IGZ over deze verplichte verhuizingen? Draagt dit bij tot de veiligheid van bewoners en hun kwaliteit van leven?
De IGZ gaat niet over de plaatsing van de bewoners en het besluit dat een organisatie hierin neemt. Dit is de verantwoordelijkheid van de bestuurder. De IGZ volgt wel of de kwaliteit en veiligheid van de bewoners bij Florence is gewaarborgd. Mochten er signalen binnenkomen dat dit niet het geval is dan zal de IGZ deze signalen onderzoeken.
Het artikel “Negen op de tien ouderen zien zorgverleners te kort” |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de artikelen «Negen op de tien ouderen zien zorgverleners te kort»1 en «Onderzoek: huisarts en thuiszorg moeten oogje in het zeil houden»?2
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusie van het Nationaal Ouderenfonds dat thuiszorgmedewerkers steeds vaker noodgedwongen hun signaleringstaak laten liggen?
Ik deel de mening van het Nationaal Ouderenfonds dat zorgverleners een belangrijke signaleringstaak hebben. Voor de taak van thuishulpen geldt voor mij als uitgangspunt dat zij een belangrijke rol spelen in preventie, voorzorg en vroegtijdige signalering. Denk hierbij aan de bestrijding van eenzaamheid, het voorkomen van schuldenproblematiek en het op tijd inschakelen van de wijkverpleegkundige of de huisarts. Hierdoor kunnen hoge kosten van onnodige inzet van professionele, medische en/of geestelijke gezondheidszorg worden voorkomen.
Hoe beoordeelt u de constatering dat een overgrote meerderheid van de respondenten vindt dat een vroege signalering van eenzaamheid, ondervoeding en dementie grote prioriteit moet krijgen in de zorg en dat duidelijk moet zijn bij wie de verantwoordelijkheid hiervoor ligt?
Ik deel de conclusie van het Nationaal Ouderenfonds dat vroege signalering van eenzaamheid, ondervoeding en dementie grote prioriteit moet krijgen. Ik zie de verantwoordelijkheid hiervoor als een gemeenschappelijke taak van de betrokken zorgverleners, het sociale domein en de omgeving van de cliënt.
Als een huisarts eenzaamheid vermoedt, dan kan hij met goedkeuring van de cliënt contact opnemen met de gemeente. De wijkverpleegkundige stelt met de indicatie vast wat er nodig is en doet dit niet alleen op medisch gebied. Zij bekijkt ook wat nodig is voor overige ondersteuning, bijvoorbeeld uit het gemeentelijke domein. Als een buurvrouw of een mantelzorger dementie vermoedt, dan kunnen zij op internet kijken welke acties zij kunnen ondernemen, bijvoorbeeld op de website van Alzheimer Nederland en het daarbij behorende en door mij gesteunde vrijwilligersplein «dementievrienden». Daarnaast wordt in bijna elk ziekenhuis tegenwoordig bij oudere cliënten getoetst op ondervoeding. Vervolgens kan een ziekenhuis dit signaal weer overdragen naar huisarts en thuishulp bij de overdracht.
Kortom, het is een gezamenlijke verantwoordelijkheid om vroegtijdig eenzaamheid, ondervoeding en dementie te signaleren. Het is aan de gemeenten en zorg- en hulpverleners om samen afspraken te maken hoe men omgaat met signalen. Alleen zo creëren we een sluitend en effectief netwerk.
Bij wie ligt, naar uw oordeel, de verantwoordelijkheid voor vroegtijdige signalering van deze problemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat een goed ingevulde signalerende rol cruciaal is vanuit het oogpunt van preventie, het welzijn van ouderen en het beheersen van zorgkosten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangegeven in de voortgangsrapportage Wmo 2015 (Kamerstuk 29 538, nr. 214) en in de brief «zorg voor kwetsbare ouderen thuis» (Kamerstuk 29 389, nr. 33) die u is toegezonden, deel ik deze mening.
Goede samenwerking en communicatie tussen zorgverleners, in het bijzonder huisarts/POH, wijkverpleegkundige en het sociaal wijkteam zijn van groot belang vanuit het oogpunt van preventie, welzijn van ouderen en beheersen van zorgkosten. Zorgverleners zullen in de praktijk tegen grensgevallen aanlopen waarin het onduidelijk kan zijn vanuit welk domein de zorg moet worden geleverd. Juist dan is het essentieel dat de professionals de ruimte voelen om afspraken met elkaar te maken.
Deelt u de mening dat een goed ingevulde signalerende rol de basis is voor een goed functionerende zorg thuis? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 5, deel ik de mening dat een goed ingevulde signalerende rol op basis van goede samenwerking tussen professionals de basis is voor een goed functionerende zorg thuis waarbij er aandacht is voor signalering van eenzaamheid, ondervoeding en dementie.
Het Nationaal Ouderenfonds kondigt aan in gesprek te gaan met koepelorganisaties voor huisartsen, cliënten en mantelzorgers om te bekijken hoe deze situatie verbeterd kan worden; bent u bereid hierbij aan te schuiven?
Het initiatief van het Nationaal Ouderenfonds vind ik positief en ik sluit hier graag bij aan. Met het Ouderenfonds is de afspraak gemaakt dat zij mij hiervoor een voorstel doen toekomen.
Het bericht dat de financiën van toekomstige gepensioneerden zorgwekkend zijn |
|
Paul Ulenbelt (SP) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «financiën toekomstige gepensioneerden zorgwekkend»?1 2
Op 1 juli heeft het NIBUD in samenwerking met PricewaterhouseCoopers (PWC) een rapport gepubliceerd over de ontwikkeling van het inkomsten- en uitgavenpatroon van gepensioneerden en de verwachtingen voor toekomstige gepensioneerden.
Voor wat betreft de huidige gepensioneerden is er volgens het rapport geen directe aanleiding om te veronderstellen dat ouderen niet kunnen rondkomen. 64% van de huidige gepensioneerden geeft vaak aan gemakkelijk rond te komen, ten opzichte van 55% van alle huishoudens.
Wat betreft de verwachtingen voor toekomstige gepensioneerden wordt vermeld dat een kwart van de huidige 65-minners naar verwachting bij pensionering te weinig pensioen heeft. Dit is gebaseerd op onderzoek onder 65-minners dat in oktober 2015 door de AFM is gepubliceerd, waarbij de beoogde bestedingsbehoefte is afgezet tegen de verwachte pensioenopbouw. Een kwart van de toekomstige gepensioneerden bouwt naar verwachting te weinig pensioen op om de beoogde bestedingsbehoefte bij pensionering te behalen.
In de perspectiefnota over de toekomst van het pensioenstelsel heeft het kabinet aangegeven het van belang te vinden dat alle werkenden een toereikend pensioen opbouwen om bij pensionering geen grote terugval te hebben in bestedingsmogelijkheden. Met name flexwerkers, zelfstandigen en werknemers die geen aanvullend pensioen opbouwen via de werkgever lopen het risico geen toereikend pensioen op te bouwen. In de perspectiefnota zijn voor de verschillende groepen uiteenlopende beleidsopties in kaart gebracht. Indien de beoogde bestedingsbehoefte niet wordt bereikt, betekent dat overigens niet automatisch dat mensen niet rond kunnen komen. Het kan ook betekenen dat de huidige werkenden de verwachtingen over de beoogde bestedingen tijdens pensionering moeten bijstellen. Daarnaast is het mogelijk om tijdens het werkende leven extra middelen opzij te zetten voor pensionering.
Wat is uw reactie op de verwachting van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) dat een kwart van de 65-minners straks te weinig pensioen heeft om van rond te komen, als gevolg van het toenemende aantal ZZP’ers (zelfstandigen zonder personeel), van wie het merendeel geen pensioen opbouwt, als gevolg van de toename van flexibele dienstverbanden en als gevolg van scheidingen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de constatering die Nibud/PricewaterhouseCoopers (PwC) doen in het rapport «Bestedingen van ouderen», dat het meer dan vroeger voor huishoudens belangrijk wordt om actief bezig te zijn met de financiële planning, voor een deel van de huishoudens moeilijk zal zijn? Zo ja, bent u bereid in kaart te brengen wat de omvang van de verwachte problematiek is, dit aan de Kamer te rapporteren en met voorstellen te komen om deze problemen te voorkomen? Zo nee, waarom niet?3
In de perspectiefnota over de toekomst van het pensioenstelsel heeft het kabinet aangegeven het van belang te vinden dat alle werkenden een toereikend pensioen opbouwen om bij pensionering geen grote terugval te hebben in bestedingsmogelijkheden.
In het rapport wordt aangegeven dat het van belang is om vroeg met de financiële planning te beginnen. Ik ondersteun dat van harte. Het is van belang dat werkenden actief bezig zijn met hun oudedagsvoorziening. Met het wetsvoorstel Pensioencommunicatie dat vorig jaar in werking is getreden, is de informatieverstrekking over pensioenen verbeterd. Het doel van pensioencommunicatie is dat de pensioendeelnemer weet hoeveel pensioen hij kan verwachten, kan nagaan of dat voldoende is en zich bewust is van de risico’s van de pensioenvoorziening.
Er zijn verschillende instrumenten waarmee huishoudens worden ondersteund bij de financiële planning. Een belangrijke rol is weggelegd voor de website mijnpensioenoverzicht.nl die inzicht geeft in het verwachte pensioeninkomen. Daarnaast werkt het platform Wijzer in geldzaken aan het bevorderen van financiële veerkracht op de oude dag. Op haar website is bijvoorbeeld de Pensioenschijf-van-vijf te vinden. Deze tool is ontwikkeld in samenwerking met het Nibud. Met deze tool kunnen huishoudens zelf in kaart brengen of de verwachte pensioeninkomsten toereikend zijn om de verwachte uitgaven tijdens pensionering te financieren.
Deelt u de zorgen van het Nibud om mensen die als ze met pensioen gaan een koophuis hebben met een aflossingsvrije hypotheek of een nog niet afbetaalde hypotheek? Zo ja, welke actie gaat u hierop ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Deelnemers hebben afhankelijk van hun persoonlijke situatie en verwachtingen over de toekomst een keuze gemaakt over de aflossing van hun eigen huis. Een (deels) afgeloste eigen woning leidt tot lagere woonlasten. Indien er sprake is van een niet (volledig) afbetaalde hypotheek, lopen de woonlasten ook na pensionering door. Huishoudens met een niet (volledig) afbetaalde hypotheek staan wat dat betreft gelijk aan huurders, voor wie de woonlasten ook doorlopen.
Per 2013 is bij nieuwe afgesloten hypotheken aflossing binnen dertig jaar de nieuwe norm. Dit leidt ertoe dat toekomstige gepensioneerden gemiddeld genomen lagere woonlasten zullen hebben.
Deelt u de mening van het Nibud dat aan zorgkosten meer wordt uitgegeven en dat de verwachting is dat, gezien het huidige zorgstelsel, WMO en Wet langdurige zorg, deze kosten in de toekomst zullen toenemen? Zo ja, deelt u de mening dat de stijging van deze kosten voor een groeiende groep mensen niet meer op te brengen is? Zo ja, bent u bereid in het kabinet te bespreken op welke wijze de zorgkosten voor gepensioneerden dusdanig verlaagd kunnen worden dat deze niet in de financiële problemen raken? Zo nee, waarom niet?
Een steeds ouder wordende populatie zal leiden tot hogere zorgkosten, maar dat betekent niet dat deze individueel gedragen zullen worden. Binnen de Zorgverzekeringswet zullen stijgende zorgkosten leiden tot een hogere nominale premie en een hoger verplicht eigen risico. De zorgtoeslag stijgt jaarlijks mee met de stijging van de nominale premie en het gemiddeld eigen risico, waardoor lage inkomens automatisch worden gecompenseerd.
Binnen de Wet langdurige zorg is er sprake van inkomens- en vermogensafhankelijke eigen bijdragen. Hier vinden geen grote verandering plaats en doordat ze inkomens- en vermogensafhankelijk zijn houden ze rekening met draagkracht van de cliënt.
Voor de Wmo geldt net als in de Wet langdurige zorg dat de eigen bijdrage inkomens- en vermogensafhankelijk is. Daarnaast beschikken gemeenten over verschillende mogelijkheden om ook financieel compensatie te kunnen verlenen.
Tot slot wordt er jaarlijks bij de Augustusbesluitvorming naar de koopkracht- en lastenontwikkeling gekeken, waarbij er gestreefd wordt naar een evenwichtig inkomensbeeld. Hierbij wordt er ook specifiek naar gepensioneerden gekeken.
Onderschrijft u de aanbeveling van Nibud/PwC om inzicht en advies op maat te geven in het te verwachten uitgaven- en leefpatroon van toekomstig gepensioneerden? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat steeds meer ouderen door armoede in de cel belanden na een verkeersboete |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat steeds meer ouderen worden gegijzeld omdat ze hun verkeersboetes door armoede niet meer kunnen betalen?1
Ja.
Klopt het dat gevangenissen steeds meer 50- en 60-plussers in hun cellen krijgen? Hebt u daar cijfers van?
Het absolute aantal oudere gedetineerden (voor alle wetsovertredingen) is de afgelopen jaren licht gestegen. Deze absolute stijging kan verklaard worden door de vergrijzing van de samenleving.
50–59 jaar
954
1.033
8%
6%
60 jaar en ouder
271
299
10%
10%
Wanneer wordt gekeken naar het aantal oudere gedetineerden dat op enig moment vastzit voor een niet betaalde verkeersboete blijkt er sprake te zijn van een daling.
30 sept 2011
30
30 sept 2012
43
30 sept 2013
72
30 sept 2014
43
30 sept 2015
15
27 juni 2016
12
Deze daling kan worden verklaard door de implementatie van een nieuwe werkwijze. In februari 2015 zijn het OM en het CJIB gestart met het persoonsgericht beoordelen van (het totaal van) zaken van betrokkenen in de fase gijzeling. Het indienen van een vordering gijzeling gebeurt in beginsel alleen bij personen voor wie geldt dat – op basis van de beschikbare informatie – geen sprake is van betalingsonmacht.
In hoeverre wordt door het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) en het Openbaar Ministerie (OM) goed in kaart gebracht wat de oorzaken zijn van de steeds grotere groep ouderen die worden gegijzeld omdat ze hun verkeersboete niet meer kunnen betalen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wat de oorzaken zijn van de steeds grotere groep ouderen die worden gedetineerd wegens het niet betalen van een verkeersboete? Zo nee, waarom niet? In hoeverre speelt armoede hierbij een rol?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe komt het dat deze mensen steeds vaker worden gegijzeld, terwijl u eerder hebt beloofd dat zal worden ingezet op een maatschappelijk verantwoorde tenuitvoerlegging van sancties, wat onder meer betekent dat het OM en de rechtspraak van actuele informatie zullen worden voorzien zodat zij een bijdrage kunnen leveren aan het opleggen van een meer op maat gesneden sanctie?2
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre wordt op dit moment door het CJIB en het OM rekening gehouden met de financiële situatie van verkeersovertreders als zij aangeven de boete niet (meer) te kunnen betalen?
Er wordt op verschillende momenten in het inningsproces gekeken naar de financiële situatie van betrokkene. Ten eerste op het moment dat een betrokkene gebruik maakt van de mogelijkheid die het CJIB biedt om de financiële sanctie te betalen in termijnen (al dan niet via maatwerk). Ten tweede bekijkt de gerechtsdeurwaarder de financiële situatie van betrokkene, zodat eventueel een betalingsregeling kan worden afgesproken. Ten derde wordt voorafgaand aan het indienen van een vordering gijzeling de financiële situatie van betrokkene bekeken aan de hand van bij CJIB en OM beschikbare informatie. Zo wordt bijvoorbeeld geverifieerd of iemand is geregistreerd in het Centraal Curatele- en bewindregister en in het Centraal Insolventieregister. Daarnaast wordt gekeken of er sprake is van enige andere (actuele) vorm van bewindvoering. Als dit het geval is, wordt geen vordering gijzeling ingediend.
Vanaf welk moment wordt gekeken naar de financiële situatie? Is dat direct nadat duidelijk is dat een betalingsregeling niet wordt nagekomen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Betekent het op maatschappelijk verantwoorde manier tenuitvoerleggen van verkeersboetes ook dat bij multiproblematiek contact wordt opgenomen met bijvoorbeeld schuldhulpverlening? Zo nee, waarom niet?
Indien betrokkene (of iemand namens betrokkene) aangeeft dat er sprake is van multiproblematiek, bekijkt het CJIB of er aanleiding is om maatwerk toe te passen, bijvoorbeeld op basis van aangeleverde informatie. Ook gaat het CJIB in dat geval na of de problematiek al gemeld is bij een gemeente, bewindvoerder of andere (professionele) instelling. Het maatwerk kan bestaan uit het mogelijk maken van gespreide betaling. Indien blijkt dat de problematiek nog niet gemeld is bij een gemeente, bewindvoerder of andere instelling, dan wordt betrokkene hier door het CJIB actief op gewezen. Als de (gemeentelijke) schuldhulpverlening een regeling tussen de schuldenaar en zijn schuldeisers tot stand brengt, kunnen de Wahv-sancties daarin worden meegenomen. Bij personen die maatwerk ontvangen door het team Schrijnende gevallen stemt het CJIB af met de schuldhulpverlening indien betrokkene daar reeds een traject heeft lopen.
Verzekeraars die polissen niet verlengen tot aan de nieuwe AOW-gerechtigde leeftijd |
|
Roos Vermeij (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Herinnert u zich uw brief aan de Kamer van 15 januari jongstleden over het verschuiven van de AOW-gerechtigde leeftijd en de overbruggingsregeling AOW?1
Ja.
Bent u sindsdien bekend met signalen van mensen waarvan onder andere particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekeringen door verzekeraars niet verlengd worden tot de nieuwe geldende AOW-gerechtigde leeftijd? Hoeveel van deze signalen heeft u reeds ontvangen? Hoe bent u hiermee omgegaan?
In 2016 heb ik over dit onderwerp ongeveer 10 signalen (e-mails en brieven) ontvangen. In antwoord op de e-mails en brieven is een reactie gegeven die overeenkomt met mijn brief van 15 januari 2016.
Kunt u nader ingaan op de casus die gebaseerd is op de werkelijkheid waarin een man van 51 jaar, volledig afgekeurd sinds 2014, een arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft lopen tot 65 jaar waarbij de verzekeraar Delta Lloyd niet bereid is om over te gaan tot verlenging tot aan de nieuwe AOW-gerechtigde leeftijd? Op welke manier had u gehoopt dat de verzekeraar had gehandeld in deze casus? Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat de verzekering niet verlengd wordt?
De casus die u mij voorlegt is mij niet als zodanig bekend. Wel ben ik bekend met een uitzending van Radar waarin aandacht is besteed aan ZZP-ers met een AOV die door de verhoging van de AOW-leeftijd met een AOW-gat geconfronteerd worden.
Het is te betreuren dat de arbeidsongeschiktheidsverzekering in de voorgelegde casus niet is verlengd vóór dat het risico van arbeidsongeschiktheid zich heeft voorgedaan. Mede met het oog op de verhoging van de AOW-leeftijd per 1 januari 2013 hebben verzekeraars voor lopende polissen waarbij het ao-risico zich nog niet heeft voorgedaan een verlengingsaanbod gedaan. Voor polissen waarbij het risico van arbeidsongeschiktheid zich al heeft voorgedaan
kan het zo zijn dat verzekeraars geen verlengingsaanbod hebben gedaan. Op grond van een uitspraak van het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (KiFiD) van juli 2015 zijn verzekeraars daartoe niet verplicht. Ik heb in dit kader geen voornemen om hierin aanvullend actie te ondernemen. Deze groep van personen kan, mits zij aan de voorwaarden voldoet, een beroep doen op de Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW (OBR).
Zijn er bij u andere casussen dan arbeidsongeschiktheidsverzekeringen bekend waarbij verzekeraars niet overgaan tot verlenging van de polis naar de nieuwe AOW-leeftijd? Welke stappen gaat u ondernemen om te voorkomen dat mensen met een polis blijven zitten die loopt tot 65 jaar?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe kijkt u naar deze casussen in relatie tot de overbruggingsregeling AOW? Bereikt de overbruggingsregeling deze groep mensen in voldoende mate? Zo ja, waarop baseert u dat? Zo nee, welke stappen gaat u ondernemen om dit te verbeteren?
Met betrekking tot de vraag of de overbruggingsregeling AOW de doelgroep in voldoende mate bereikt heb ik uw Kamer eerder toegezegd een onderzoek te doen naar het (niet-) gebruik van de OBR. De uitkomsten van voornoemd onderzoek heb ik bij brief van 2 september 2016 aan uw Kamer aangeboden. Daarin heb ik ondermeer aangegeven dat het mogelijk wordt om een OBR met terugwerkende kracht aan te vragen.
Kunt u tot slot nader ingaan op de casus waarin een weduwe die in januari 2017 65 jaar wordt en een partnerpensioen met een aanvulling uit de Algemene nabestaandenwet ontvangt pas in oktober 2017 een AOW-uitkering krijgt waardoor zij tussen januari en oktober een flink inkomenshiaat kent van ongeveer 1.000 euro per maand bruto ondanks gebruik van de AOW-overbruggingsregeling? Wat vindt u van zo een inkomenshiaat? In hoeverre bent u van mening dat (in algemene zin) de overbruggingsregeling toereikend is om de inkomenshiaten te overbruggen die mensen nu ondergaan door de verhoging van de AOW-leeftijd?
Naar aanleiding van de voorgelegde casus merk ik op dat de AOW-gerechtigde leeftijd per 1 januari 2013 in stappen is verhoogd en met ingang van 1 januari 2016 versneld omhoog is gegaan. De geleidelijke verhoging geeft mensen een voorbereidingstijd. Door deze geleidelijke verhoging kunnen mensen te maken krijgen met een inkomensverlies dat zij niet helemaal kunnen opvangen. Voor mensen met een laag inkomen die op of voor 1 januari 2013 reeds deelnamen aan een VUT- en prepensioenregeling of een vergelijkbare regeling en zich niet hebben kunnen voorbereiden op de voor hen geldende verhoging van de AOW-leeftijd is daarom de overbruggingsregeling AOW getroffen. Uitgangspunt daarbij is dat de draagkracht getoetst wordt in de periode vóór dat men 65 jaar wordt door een entreetoets op inkomen en vermogen. Als men meer inkomen of vermogen heeft dan de gestelde grenzen, dan is de aanname dat er voldoende financiële reserves zijn of kunnen worden opgebouwd om het inkomensverlies zelf op te vangen. De OBR biedt voor de overbruggingsperiode een compensatie voor het inkomensverlies: een uitkering op minimumniveau. Als er tijdens die periode sprake is van ander inkomen dan wordt deze in mindering gebracht op de uitkering. Bij inkomen uit arbeid wordt een deel vrijgelaten. Met de OBR worden inkomenshiaten tijdens de overbruggingsperiode tot het vastgesteld niveau gecompenseerd. In algemene zin wordt hiermee naar mijn mening een toereikende voorziening geboden.
Het behandelvoorbehoud op het EU-voorstel inzake bedrijfspensioenfondsen |
|
Henk Krol (50PLUS), Joram van Klaveren (GrBvK), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Herinnert u zich de tweede voorwaarde waaronder het behandelvoorbehoud op het EU-voorstel inzake bedrijfspensioenfondsen COM(2014) 167 op 24 juni 2014 is opgeheven, luidende «het conceptstandpunt van de Raad wordt voorafgaand aan de besluitvorming in de Raad tijdig en met een waardering van het kabinet aan de Tweede Kamer toegezonden.»?1
Ja.
Op welk moment zult u de Kamer in alle openheid een tekst voorleggen, waarop de Kamer kan besluiten of zij akkoord gaat met het voorstel en of zij dus de regering een instructie tot stemgedrag wil meegeven?
Met de Kamerbrief van 24 juni jl. (Kamerstukken II 2015/2016, 33 931 nr. 14) is, conform de afspraken, uw Kamer zo spoedig mogelijk geïnformeerd over het resultaat van de onderhandelingen tussen het Europees parlement, de Raad (onder voorzitterschap van Nederland) en de Europese Commissie over de herziening van de IORP-richtlijn. De geconsolideerde tekst van het onderhandelingsresultaat zal worden voorgelegd aan COREPER (het voorportaal van de Raad) op 30 juni en is vanaf vandaag beschikbaar en door uw Kamer in te zien via het Extranet van de Raad van de EU. Ter volledigheid heb ik dit document, wat de afgeronde onderhandelingen weergeeft, ook bij deze brief gevoegd.2 In het onderhandelingsresultaat is aan de zorgen van de Tweede Kamer en het kabinet tegemoet gekomen en aan de moties invulling gegeven.
Wat is de uiterste datum dat de Kamer u een verzoek/instructie tot voor of tegenstemmen kan geven in het proces?
Uw Kamer heeft de gelegenheid haar opvatting over het richtlijnvoorstel kenbaar te maken voorafgaand aan het moment waarop het voorstel voor een herziene richtlijn voorligt in COREPER of de Raad. Het voorstel wordt behandeld in COREPER van 30 juni en er wordt beslist op basis van gekwalificeerde meerderheid. De verwachting is dat de lidstaten akkoord kunnen gaan met het voorstel en dat het voorstel als hamerstuk op een eerstvolgende Raad op de agenda zal komen. Mocht er toch een blokkerende minderheid zijn van lidstaten die bezwaar hebben dan kan het voorzitterschap het voorstel agenderen als bespreekpunt voor een volgende de ECOFIN Raad.
Kunt u deze vragen per ommegaande (binnen een dag, dus voor dinsdagavond 28 juni) beantwoorden, omdat het voorstel al op donderdag 30 juni in de COREPER behandeld wordt?2
Ja.
De nieuwe Europese richtlijn pensioenen, IORP-2 |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Herinnert u zich dat de Minister van Financiën op 15 juni 2016 stelde dat er bijna een deal was over de nieuwe Europese richtlijn pensionen, IORP-2?1
Ja
Kunt u aangeven of er in de triloogvergadering op 15 en 16 juni 2016 een akkoord gesloten is en kunt u de notulen van de zesde triloog aan de Kamer doen toekomen?
Op 15 juni 2016 heeft de laatste politieke triloog tussen het Europees parlement, de Raad (onder voorzitterschap van Nederland) en de Europese Commissie plaatsgevonden. Van deze triloogbijeenkomsten zijn geen notulen opgesteld. Het onderhandelingsresultaat van deze bijeenkomst is vervolgens verder uitgewerkt in een technische bijeenkomst op 20 juni jl. en daarna aan de lidstaten voorgelegd door middel van een zogenaamde stilteprocedure. Als lidstaten gedurende deze procedure geen bezwaar maken tegen het voorliggende compromisvoorstel, kan het onderhandelingsresultaat ter instemming worden gelegd aan de Raad. Deze stilteprocedure is ondertussen afgelopen en niet doorbroken door lidstaten, waardoor het onderhandelingsresultaat op 30 juni a.s. in Coreper, het voorportaal van de Raad, ter instemming kan worden voorgelegd. Ook het Europees parlement en de Europese Commissie bezien of het onderhandelingsresultaat voor hen aanvaardbaar is. In de Kamerbrief die ik uw Kamer vandaag heb toegezonden wordt u nader geïnformeerd over de inhoud van dit resultaat. Het kabinet acht dit het best mogelijke onderhandelingsresultaat dat kon worden bereikt met het Europees parlement en de Europese Commissie. In het onderhandelingsresultaat is aan de zorgen van de Tweede Kamer en het kabinet tegemoet gekomen en aan de moties invulling gegeven.
Klopt het dat er een concept-overeenkomst is, die door de verschillende politici bestudeerd wordt?2
Zie antwoord op vraag 2.
Klopt het dat de publicatie van deze richtlijn expres opgerekt wordt tot na het referendum over de Brexit?3
Voor deze richtlijn was het, zoals in het antwoord op vraag 2 wordt aangegeven, noodzakelijk het resultaat van de onderhandelingen in de triloogfase nog technisch uit te werken en vervolgens door middel van een stilteprocedure van enkele dagen ter instemming aan de lidstaten voor te leggen. Dit betreft een gebruikelijke procedure.
Herinnert u zich nog dat het behandelvoorbehoud op het EU-voorstel inzake bedrijfspensioenfondsen COM (2014) 167 (Kamerstuk 33 931, nr. 5) op 24 juni 2014 is opgeheven onder de volgende voorwaarden:
Ja
Kunt u een overzicht geven wanneer u de Kamer geinformeerd heeft over de voortgang van de onderhandelingen en wanneer u specifiek bent ingegeaan op de punten genoemd in vraag 5, onder 1?
Ik heb uw Kamer verschillende malen per brief geïnformeerd over de stand van zaken van de onderhandelingen over de herziening van de IORP-richtlijn:
Daarnaast is de stand van zaken van de onderhandelingen meerdere malen aan bod gekomen tijdens de verschillende AO’s Pensioenen en is uw Kamer op 14 juni jl. in een vertrouwelijke briefing geïnformeerd over de laatste stand van zaken van de onderhandelingen.
Wilt u zo spoedig mogelijk een rapportage sturen met de stand van zaken op alle punten genoemd in vraag 5, onder 1?
In de brief die ik vandaag aan uw Kamer heb toegezonden wordt ingegaan op het onderhandelingsresultaat en in hoeverre dit voldoet aan de punten genoemd in vraag 5, onder 1.
Herinnert u zich dat u in het Algemeen overleg op 8 juni 2016 over pensioenonderwerpen meedeelde dat u de richtlijn nog onder Nederlands voorzitterschap wilde goedkeuren in de Raad?
Ja
Is er in de Ecofinraad van 17 juni 2016 gesproken over deze richtlijn? Zo ja, kunt u dan precies verslag doen van deze gesprekken?
De herziening van de IORP richtlijn was geen bespreekpunt op de Ecofinraad. Onder het agendapunt AOB wordt standaard stilgestaan bij alle lopende dossiers op het terrein van financiële diensten. In dat kader heeft Minister Dijsselbloem opgemerkt dat er goede voortgang is gemaakt in de trilogen over IORP en heeft hij zijn vertrouwen uitgesproken dat de onderhandelingen de komende weken kunnen worden afgerond. Commissaris Hill (FISMA) beaamde dit.
Bent u ervan de hoogte dat ook het tweede deel van de in vraag 5 bedoelde afspraken, namelijk een tijdige toezending van een conceptbesluit voordat Nederland in de Coreper en de Raad een standpunt inneemt, van groot belang is?
Ja, ik heb u daarom zo spoedig mogelijk na het aflopen van de stilteprocedure in de Raad per brief geïnformeerd over het onderhandelingsresultaat van de triloogfase zodat dit beschikbaar is voordat hierover in Coreper besloten wordt.
Wat is het tijdpad dat voorzitter Nederland voor ogen heeft voor deze uiterst belangrijke richtlijn, waar de Nederlandse Tweede Kamer eerder de gele kaart voor uitdeelde?
De triloogfase is afgerond en er is een voorlopig compromis gesloten tussen de drie instituties. De Raad, het Europees parlement en de Europese Commissie gaan nu bezien of het compromis aanvaardbaar is. Aan de kant van de Raad is de verwachting van het Nederlands voorzitterschap dat het resultaat op 30 juni a.s. in Coreper, het voorportaal van de Raad, ter instemming kan worden voorgelegd. Dan zal de Commissie, naar verwachting, ook aangeven het compromis te kunnen steunen. Dit is tevens de laatste kans om dit dossier af te ronden onder het Nederlandse voorzitterschap. De geconsolideerde tekst van het onderhandelingsresultaat zal vertrouwelijk voorgelegd worden aan Coreper en vanaf begin volgende week als zogeheten «limite document» beschikbaar zijn. Deze is door uw Kamer in te zien via het Extranet van de Raad van de EU. Na aanname in Coreper zal de tekst van de herziene IORP-richtlijn publiek beschikbaar worden. Het Europees parlement zal naar verwachting op de dag van Coreper de Raad en de Commissie informeren akkoord te kunnen gaan met het resultaat. In het najaar zal het Europees parlement dit naar verwachting formeel bevestigen tijdens een plenaire stemming. De officiële publicatie van het compromis en dus de herziene richtlijn zal waarschijnlijk eind dit jaar dan wel begin volgend jaar plaatsvinden.
Wil u deze vragen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk op donderdag 23 juni 2016 om 12.00 uur één voor één beantwoorden?
Ik heb u de beantwoording op deze vragen zo spoedig als mogelijk toegestuurd.
Het bericht ‘Nieuwe tegenvaller Staat bij verkoop Vivat’ |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe tegenvaller Staat bij verkoop Vivat»?1
Ja.
Kunt u nadere informatie verschaffen over het pensioenakkoord dat gesloten is tussen Vivat, Anbang en SNS Reaal van afgelopen mei? Welke verplichtingen levert dit op voor SNS Reaal?
Klopt het dat de Staat 117 miljoen euro moet bijstorten in de pensioenpot voor medewerkers en ex-medewerkers van wat vroeger Reaal heette?
Klopt het dat Vivat nog niet alle leningen aan het vroegere moederbedrijf heeft afgelost, terwijl dat wel in eerdere instantie was afgesproken? Om welk bedrag gaat het?
Wat is de rol van de toezichthouder geweest in deze?
Zijn er meer aspecten van de overeenkomst met Anbang die nog financiële gevolgen kunnen hebben voor het Rijk? Zo ja, welke?
Met de overeenstemming over de pensioenindexatieverplichtingen is een belangrijk element van de koopovereenkomst afgewikkeld. Naast dit onderdeel zijn in de koopovereenkomst enkele garanties, vrijwaringen en andere regelingen opgenomen die gebruikelijk zijn bij dit soort transacties. De totale aansprakelijkheid van SRH jegens Anbang die voortvloeit uit deze garanties, vrijwaringen en andere regelingen is in geen geval hoger dan EUR 150 mln. Ik verwijs u hiervoor ook naar het advies van NLFI dat als bijlage is meegestuurd met de Kamerbrief update verkoopproces REAAL d.d. 10 juli 2015.2
De uitspraak van het College voor de Rechten van de Mens “Stichting VU-VUmc discrimineerde twaalf oudere medewerkers op grond van hun leeftijd bij de ontslagaanzeggingen in het kader van een reorganisatie” |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het begin 2014 genomen besluit van de Stichting VU-VUmc (de VU) om drie afdelingen binnen de faculteit Aard- en Levenswetenschappen te reorganiseren, en dat als gevolg daarvan twaalf oudere medewerkers met ontslag worden bedreigd?1 Is het waar dat van het totaal aantal medewerkers dat met ontslag is bedreigd, 57,3% ouder is dan 55 jaar?
Ja, ik heb via het oordeel van het College voor de Rechten van de Mens kennis genomen van het besluit van de VU tot reorganisatie van de afdelingen AAW, MCB en het IVM. In het oordeel van 17 mei 2016 heeft het College voor de Rechten van de Mens geconstateerd dat onbetwist vaststaat dat van het totaal aantal medewerkers dat als gevolg van de reorganisatie met ontslag is bedreigd, 57,3% ouder is dan 55 jaar.
Is het waar dat de voorzitter van de reorganisatiecommissie van de VU heeft gezegd, dat wetenschappelijk onderzoek gedaan zou moeten worden door mensen die goedkoper zijn, dus van rond de dertig of veertig in plaats van rond de vijftig? Bent u het ermee eens dat een dergelijke uitspraak – ongeacht de context waarin deze gedaan is – zeer ongelukkig kan overkomen op oudere medewerkers, en dat kwaliteit van een onderzoeker leidend zou moeten zijn bij vaststelling van diens geschiktheid om wetenschappelijk onderzoek te verrichten? Kunt u uw antwoord motiveren?
Hoe beoordeelt u de bewering van het faculteitsbestuur dat leeftijd op geen enkel moment leidend is geweest bij de te maken keuzes in de reorganisatie? Acht u deze bewering overtuigend, gegeven het genomen reorganisatiebesluit? Kunt u uw antwoord motiveren?
Deelt u het oordeel van het College voor de Rechten van de mens, dat sprake is van indirecte discriminatie, omdat de reorganisatie vooral oudere medewerkers treft? Kunt u uw antwoord motiveren?
Deelt u het oordeel van het College voor de Rechten van de Mens, dat de uitspraak van de voorzitter van de reorganisatiecommissie is toe te rekenen aan de VU, en leidt tot directe discriminatie op grond van leeftijd? Kunt u uw antwoord motiveren?
Deelt u de mening van de VU dat met de reorganisatie en de wijze waarop deze is uitgevoerd, een legitiem doel op correcte wijze is gediend, om een einde te maken aan een structureel verlieslijdende situatie op de afdelingen waarop de reorganisatie betrekking had? Kunt u uw antwoord motiveren?
Deelt u het eindoordeel van het College voor de Rechten van de Mens dat de VU onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij heeft gezocht naar middelen die niet of minder discriminerend zijn naar leeftijd, dat het leeftijdsonderscheid niet objectief gerechtvaardigd is, en derhalve sprake is van verboden onderscheid op grond van leeftijd, bij de ontslagaanzeggingen die in het kader van de reorganisatie zijn gedaan?
Welke actie gaat u ondernemen naar aanleiding van bovenvermeld oordeel van het College voor de rechten van de Mens? Kunt u uw antwoord motiveren?
Oordelen van het College voor de Rechten van de Mens zijn niet bindend. Dit zorgt er mede voor dat het indienen van een klacht bij het College voor de Rechten van de Mens laagdrempelig is. Aan de oordelen van het College voor de Rechten van de Mens wordt vaak gevolg gegeven. Zo is in 2015 in 81% van de oordelen van het College voor de Rechten van de Mens door de betreffende organisatie naar aanleiding van het oordeel een maatregel genomen2. Het is aan de betrokken medewerker(s) en de betrokken werkgever, in casu de VU, om met elkaar in gesprek te gaan over het oordeel en daarbij te bekijken op welke wijze gevolg kan worden gegeven aan dit oordeel.
Mocht(en) de medewerker(s) en de werkgever ondanks het oordeel van het College voor de Rechten van de Mens er onverhoopt niet samen uitkomen, dan staat het de betrokken medewerker(s) vrij om de zaak ook aan de rechter voor te leggen.
Op welke wijze is geborgd, en gaat u borgen dat bij personele reorganisaties bij deze en andere rijksinstellingen het afspiegelingsbeginsel correct wordt gehanteerd, en verboden onderscheid op grond van leeftijd wordt voorkomen? Kunt u uw antwoord motiveren?
Allereerst merk ik op dat de VU geen rijksinstelling is, maar een privaatrechtelijke rechtspersoon waar het Burgerlijk Wetboek op van toepassing is. De door de VU aangezegde ontslagen waar het oordeel van het College betrekking op heeft, zijn gedateerd van voor 1 juli 2015. Voor deze datum was het bijzonder onderwijs (en daarmee ook de VU) uitgezonderd van de UWV toets. Sinds 1 juli 2015 geldt voor het bijzonder onderwijs dat een voorgenomen ontslag om bedrijfseconomische redenen door UWV preventief wordt getoetst. Dat betreft niet alleen de redenen die ten grondslag liggen aan het voorgenomen ontslag maar ook of de werkgever het afspiegelingsbeginsel juist heeft toegepast. Daarbij toetst UWV of bij het vervallen van arbeidsplaatsen sprake is van uitwisselbare functies, en zo ja, of de juiste ontslagvolgorde is toegepast overeenkomstig de volgorde die geldt op grond van het afspiegelingsbeginsel. Als UWV concludeert dat dit niet het geval is, dan zal geen toestemming voor opzegging van de arbeidsovereenkomst worden verleend. Als UWV concludeert dat dit wel het geval is en de werknemer hier niet mee instemt, kan hij de opzegging van de arbeidsovereenkomst aanvechten bij de kantonrechter.
Voor rijksambtenaren gelden de regels omtrent reorganisatie uit het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR). Op grond daarvan geldt sinds de introductie van het Van Werk Naar Werk-beleid dat voor het bepalen wie voor ontslag in aanmerking komt (boventalligheid) eveneens het afspiegelingsbeginsel van toepassing is. Als een ambtenaar meent dat dit beginsel ten onrechte niet, of niet juist, is toegepast, kan hij tegen het ontslag bezwaar maken. Als dat niet wordt gehonoreerd kan hij het ontslag aanvechten bij de rechter.
Het bericht dat de extreem lage rente ook bij de specialisten hard aan komt |
|
Paul Ulenbelt (SP) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Extreem lage rente komt ook bij specialisten hard aan»?1
Sociale partners bepalen – in samenspraak met fondsbestuurders – welke pensioenambitie zij nastreven en welke premie zij daarvoor opzij willen leggen. Ook maken zij de keuze voor de mate van risico die genomen wordt in het beleggingsbeleid. Hierbij speelt de afweging van de kosten voor pensioen versus de ambitie en de afweging van de mate van gewenste zekerheid versus de ambitie. Door de dalende rente zijn deze afwegingen voor sociale partners en fondsbestuurders steeds lastiger geworden. Een (structureel) lage rente vergroot het spanningsveld tussen premie, risico en ambitie. Bij een lagere rente moet ofwel de premie verhoogd worden, ofwel meer beleggingsrisico genomen worden, ofwel de ambitie verlaagd worden. Dat geldt ook voor de fondsen van pensioenspecialisten en de toezichthouders.
Uit de rapportage van DNB die ik recent naar uw Kamer heb gestuurd blijkt dat de diversiteit onder pensioenfondsen groot is.2 Dat hangt onder meer samen met de samenstelling van het fondsbestand. Ook de keuzes die sociale partners en pensioenfondsen (in het verleden) hebben gemaakt bij de afweging tussen premiehoogte, aanspraak/ambitie en de mate van risico in het beleggingsbeleid spelen daarbij een belangrijke rol.
Fondsen dienen in hun beleggingsbeleid – binnen de kaders van het financieel toetsingskader – een afweging te maken tussen risico en rendement. Een risicovoller beleggingsbeleid leidt gemiddeld tot een hoger rendement, maar ook tot een hoger risico op tegenvallers. In de huidige financieel-economische situatie zullen pensioenfondsen die meer risico hebben genomen in het beleggingsbeleid en bijvoorbeeld het renterisico minder afdekten er nu in het algemeen slechter voor staan.
Deelt u de mening dat De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) geheel zelf verantwoordelijk zijn voor de problemen bij hun pensioenfondsen?
Zie antwoord vraag 1.
Zo nee, wat zijn de oorzaken van de problemen bij deze fondsen en wat gaat u doen om dit op te lossen?
Ik wil niet ingaan op de situatie van individuele pensioenfondsen. In zijn algemeenheid geldt dat de financiële positie van veel pensioenfondsen momenteel onder druk staat. De eerste maanden van 2016 is de dekkingsgraad verder gedaald door tegenvallende beleggingsresultaten en een verder dalende rente.
Recent is het financieel toetsingskader herzien. Hierdoor hoeven fondsen niet direct te reageren op schommelingen op financiële markten en mogen pensioenfondsen in hun herstelplannen schokken uitsmeren over tien jaar, waardoor eventuele kortingen minder abrupt zullen zijn.
Bij de invoering van het nieuwe ftk is aangegeven dat dit een noodzakelijke tussenstap is en dat verder nadenken over de aard van de pensioenovereenkomst onvermijdelijk is. De herziening van het ftk biedt namelijk geen oplossing voor het onderliggende fundamentele probleem, dat de huidige uitkeringsovereenkomst meer zekerheid suggereert dan kan worden waargemaakt. Dit is mede de aanleiding dat de SER bezig is met het uitwerken van alternatieve vormen van pensioenovereenkomsten. Een andere pensioenovereenkomst schept andere mogelijkheden om met de afweging tussen premie, risico en ambitie om te gaan. Dat betekent bijvoorbeeld dat wordt gekeken hoe de rentegevoeligheid van het huidige contract kan worden verminderd. Daar staat echter wel tegenover dat de onzekerheid toeneemt. Het kabinet zal voor de zomer een reactie geven op de SER-verkenning over persoonlijk pensioenvermogen met collectieve risicodeling.
Het bericht “Oudere met kanker loopt juiste zorg mis” |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht uit Trouw «Oudere met kanker loopt juiste zorg mis»?1
Ja
Wat is uw reactie op het voorliggende artikel?
Het feit dat er verschillen zijn tussen ziekenhuizen (ziekenhuisvariatie) is bekend en niet helemaal te voorkomen. Maar ik ben het met de artsen uit het artikel eens dat de woonplaats van de patiënt niet bepalend mag zijn voor de behandeling.
Uit navraag bij Integraal kankercentrum Nederland (IKNL) blijkt dat er ook bij jongere patiënten sprake is van ziekenhuisvariatie. Bij ouderen blijken de verschillen groter omdat er minder wetenschappelijk bewijs is als het gaat om het effect van medische behandelingen bij ouderen. Als gevolg daarvan zijn veel behandelrichtlijnen niet leeftijdsspecifiek en niet toegesneden op de oudere patiënt. Dit komt omdat de meeste klinische trials zich richten op de jongere patiënt met vaak maar één ziekte. Juist ouderen hebben vaak verschillende aandoeningen tegelijk (comorbiditeit). Ook is de groep ouderen meer heterogeen als het gaat om fitheid, kans op complicaties en wensen als het gaat om kwaliteit versus kwantiteit van leven. Door het gebrek aan wetenschappelijk bewijs is het ook niet te zeggen waar het optimum ligt: bij de ziekenhuizen die behoudend of juist snel behandelen, of ergens daartussenin.
Vorig jaar heb ik de wetenschapsagenda van de Vereniging voor Klinische Geriatrie (NVKG)2 in ontvangst genomen waarbij onderzoek naar mogelijke verbeteringen in kankerbehandelingen bij ouderen, mede om bovengenoemde redenen, hoog in op de agenda staat.
Beschikt u over meer cijfers en gegevens met betrekking tot de verschillen in kankerbehandelingen van ouderen tussen ziekenhuizen? Zo ja, hoe interpreteert u deze cijfers?
Uit navraag bij IKNL blijkt dat bij verschillende vormen van kanker bij ouderen er sprake is van verschillen tussen de ziekenhuizen. Naast de genoemde kankervormen slokdarmkanker, maagkanker, alvleesklierkanker en blaaskanker is bekend dat dit ook in meer of mindere mate geldt voor endeldarmkanker, dikke darmkanker, baarmoederkanker, huidkanker (melanoom) en prostaatkanker. Complexiteit van de oudere patiënt en het ontbreken van bewijs over effectiviteit van behandelingen bij ouderen zijn daarvoor de redenen. Zie ook mijn antwoord op vraag 2 en 4.
Welke redenen denkt u dat er aan deze verschillen ten grondslag liggen? Acht u dit zorgelijke signalen? Wat is uw mening over de term «postcodegeneeskunde»? Denkt u dat de verschillen in kankerbehandelingen zoals gesteld in het artikel, door verschil in woonplaats verklaard kan worden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de verhouding tussen de behandelingen in de verschillende gebieden en de sociaaleconomische status van deze gebieden schetsen? Denkt u dat er sprake kan zijn van een sociaaleconomisch gezondheidsverschil, waarbij in gebieden waar meer mensen wonen met een lage sociaaleconomische status, mensen minder kans hebben op een operatie dan in andere gebieden?
Op dit aggregatieniveau zijn hierover geen cijfers bij mij bekend.
Deelt u de mening dat de keuze van de behandeling gemaakt moet worden op basis van een goed gesprek tussen arts en patiënt, waarin de afweging wordt gemaakt door te kijken naar de gezondheid van de patiënt, algehele fitheidskenmerken en overwegingen over kwaliteit van leven, in plaats van door naar slechts enkele kenmerken te kijken zoals leeftijd? In hoeverre denkt u dat keuzes voor behandelingen op dit moment op basis van dergelijke goede gesprekken worden gebaseerd?
Goede zorg betekent voor mij dat dokter en patiënt het op basis van alle relevante kenmerken van de patiënt samen zo veel mogelijk eens zijn over welke behandeling of welk onderzoek het meest passend is. Dit is namelijk voor elke patiënt anders. Leeftijd als kenmerk zegt in dit verband niet zoveel; het gaat om een integrale afweging van alle kenmerken. Ik vind het belangrijk dat elke patiënt kan meebeslissen over zijn behandeling, op voet van gelijkwaardigheid3. De laatste jaren is er al steeds meer informatie beschikbaar gekomen over de kwaliteit van de zorg waardoor een gelijkwaardige positie van de patiënt bevorderd wordt. Bijvoorbeeld via KiesBeter.nl, ZorgkaartNederland.nl en het Kwaliteitsvenster van de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen. Time-out gesprekken, keuzehulpen en websites als kanker.nl en thuisarts.nl helpen mensen om mee te beslissen over hun behandeling.
Welke rol speelt het verschil in gespecialiseerde kennis over behandelingen bij ouderen en gezond verouderen volgens u bij het verschil tussen ziekenhuizen? Op welke manier kan dit worden verbeterd?
Het is mijns inziens op voorhand niet te zeggen of meer gespecialiseerde kennis leidt tot meer of juist minder ingrepen. Gerichte cijfers hierover zijn mij niet bekend. Ik verwacht van ziekenhuizen dat zij de benodigde deskundigheid voor een bepaalde behandeling bij ouderen in huis hebben of inschakelen via de multidisciplinaire overleggen en via raadpleging van deskundigen op het gebied van ouderengeneeskunde.
Via het Citrienfonds stimuleer ik de totstandkoming van regionale oncologienetwerken. Het doel van deze netwerken is dat de kwaliteit van de zorg niet mag afhangen van de locatie waar de patiënt binnen komt en dat het traject van diagnostiek en behandeling overal optimaal moet zijn. Zie ook mijn antwoord op vraag 9.
Kunt u een inschatting geven van de mate van risicomijding door ziekenhuizen bij de keuze voor het wel of niet opereren en behandelen van ouderen? Denkt u dat er mogelijk sprake is van angst binnen ziekenhuizen voor negatieve registraties als gevolg van ingrepen met meer kans op mogelijke complicaties?
Hierover is mij geen informatie bekend.
Kunt u de mogelijkheden schetsen van de manier waarop de attitude van ziekenhuizen wat betreft het opereren en behandelen van ouderen kan worden veranderd, indien nodig?
Het gaat in de eerste plaats om maatwerk waarbij de specialist samen met de patiënt een integrale afweging maakt tussen onder andere de zinvolheid van de ingreep, de specifieke kenmerken en wensen van de patiënt. In de praktijk krijgen de regionale oncologienetwerken steeds meer vorm en worden steeds vaker regionale multidisciplinaire overleggen (MDO’s) belegd, waarbij de patiënt direct na de diagnose wordt besproken in het bijzijn van artsen met ervaring met het desbetreffende ziektebeeld. Daarnaast worden van deze patiëntengroep steeds meer gegevens vastgelegd, ook in het kader van de Nederlandse Kankerregistratie. Terugkoppeling en gezamenlijk bespreken van deze cijfers leidt tot meer inzicht in de effectiviteit van de behandelingen bij ouderen, leidt tot regionale samenwerking en doorverwijzing en verkleint daarmee de variatie.
Welke rol speelt het inkoopbeleid van zorgverzekeraars volgens u bij de mate waarin ziekenhuizen wel of niet overgaan tot behandeling? Kunnen de verschillen volgens u worden verklaard door een conservatief of restrictief inkoopbeleid?
Er zijn mij geen gegevens bekend waaruit geconcludeerd kan worden dat er een relatie is tussen zorginkoopbeleid bij zorgverzekeraars en het behandelbeleid van ziekenhuizen bij ouderen met kanker.
Het bericht dat pensioenen steeds vaker naar België gaan om de kosten te drukken |
|
Paul Ulenbelt (SP) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Pensioenen steeds vaker naar België»?1
Wat zijn volgens u de redenen waarom bedrijven en fondsen ervoor kiezen om hun pensioen in België onder te brengen?
Welke positieve en/of negatieve gevolgen heeft deze verhuizing voor de fondsen, de actieve deelnemers en de gepensioneerden?
Op welke wijze is de zeggenschap geregeld voor pensioenen die in België worden ondergebracht?
Welke gevolgen heeft deze verhuizing voor het betalen van belastingen ten tijde van de premiebetaling en als het pensioen tot uitkering komt?
Waar een pensioenfonds is gevestigd, is niet relevant voor de hoogte van de ter zake van de pensioentoezegging, pensioenpremies of pensioenuitkeringen in Nederland verschuldigde belasting. Wanneer een pensioenfonds in het buitenland is gevestigd, vindt de heffing in beginsel niet plaats via de inhouding van loonbelasting, maar in dat geval uitsluitend via de inkomstenbelasting. Om als toegelaten aanbieder te worden aangemerkt zal een pensioenfonds – net zoals dat voor Nederlandse pensioenfondsen geldt – bovendien wel aan de wettelijke voorwaarden van hoofdstuk IIB van de Wet op de loonbelasting 1964 moeten voldoen. Het in België gevestigde pensioenfonds is namelijk verplicht de Nederlandse Belastingdienst inlichtingen te verschaffen over de uitkeringen en aansprakelijkheid te aanvaarden voor de ter zake van een onregelmatige afwikkeling van de pensioenaanspraak (zoals afkoop) verschuldigde belasting. Pensioenfondsen zijn in de regel vrijgesteld voor de heffing van vennootschapsbelasting in Nederland. De zetelverplaatsing van een vrijgesteld pensioenfonds van Nederland naar België heeft in dat geval geen gevolgen voor de Nederlandse vennootschapsbelasting.
Deelt u de mening dat het aanvoeren van de reden dat de grotere kans op een zekerder pensioen en indexatie de tekortkoming van het Nederlands systeem pijnlijk aan het licht brengt? Zo ja, bent u bereid om hierop zo snel mogelijk actie te ondernemen ten einde indexatie weer mogelijk te maken, zodat deze redenen van verhuizen niet meer legitiem zijn? Zo nee, waarom niet?
Het Nederlandse financieel toetsingskader zorgt voor een balans tussen generaties doordat indexatie toekomstbestendig moet zijn. Ik vind dat een belangrijk uitgangspunt.
Het is niet op voorhand met zekerheid te zeggen of een fonds in België makkelijker kan indexeren dan in Nederland. Dat zal mede afhangen van de specifieke situatie van een fonds en de hoogte van het verwachte rendement waarmee het fonds van de Belgische toezichthouder mag rekenen.
Een Belgisch Organisme voor de Financiering van Pensioenen (OFP) is volgens de Belgische wetgeving verplicht de technische voorzieningen te waarderen op basis van een prudente actuariële waardering zowel inzake rentevoeten, als inzake biometrische gegevens, rekening houdend met alle verplichtingen overeenkomstig de uitgevoerde pensioenregeling. In België mag – in tegenstelling tot in Nederland – het verwachte beleggingsrendement worden opgenomen in de berekeningsbasis van de technische voorziening.
De berekeningsbasis van de technische voorzieningen moet opgenomen worden in het financieringsplan dat overeengekomen wordt tussen het OFP en de bijdragende ondernemingen. Het is van belang om op te merken dat de Belgische waarderingsregels nadrukkelijk gekoppeld zijn aan de opgenomen bijstortingsverplichting van de werkgever.
Voor pensioenregelingen die voorzien in een hoogte van uitkeringen (vaste prestatie regelingen) mogen de technische voorzieningen in geen geval minder bedragen dan de verworven reserves zoals bepaald door de pensioenregeling met als minimum de verworven reserves zoals bepaald door de sociale of arbeidswetgeving die op de pensioenregeling van toepassing is. Bij de uitvoering van een Nederlandse vaste prestatie regeling door een OFP, zal de technische voorziening dus minstens moeten overeenstemmen met de overdrachtswaarde zoals bepaald volgens het Nederlandse standaardtarief. De Belgische toezichthouder Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten (FSMA) houdt toezicht op de naleving van deze vereisten.
Deelt u de mening dat het Nederlands pensioenstelsel het op een na beste pensioenstelsel ter wereld is en het dus voorkomen zou moeten worden dat pensioenen naar het buitenland verhuizen? Zo nee, waarom niet?
Het sluiten van een uitvoeringsovereenkomst met een pensioenuitvoerder behoort tot de verantwoordelijkheden van sociale partners. Het is aan hen af te wegen welke pensioenuitvoerder het beste de pensioenregeling kan uitvoeren, gegeven de belangen van de deelnemers en het karakter van de pensioenregeling. De IORP-richtlijn maakt mogelijk dat een pensioenregeling van een Nederlandse werkgever ook kan worden uitgevoerd door een pensioenuitvoerder uit een andere lidstaat.
Zoals beschreven bij het antwoord op vraag 4 is het volgens het kabinet van belang dat de deelnemers adequaat beschermd worden en zet het kabinet daar op in bij de huidige onderhandelingen over de herziening van de IORP-richtlijn.
Het bericht 'Pensioenfondsen verhuizen naar België' |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht: «Pensioenfondsen verhuizen naar België»?1
Ja.
Wat vindt u van de ontwikkeling dat werkgevers hun pensioenregeling en het opgebouwde vermogen verhuizen naar België?
De Europese richtlijn betreffende werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (Richtlijn 2003/41/EG: IORP-richtlijn) maakt mogelijk dat een pensioenregeling van een Nederlandse werkgever wordt uitgevoerd door een pensioenuitvoerder uit een andere lidstaat.
De afgelopen jaren zijn er enkele Nederlandse werkgevers geweest die hebben besloten om hun pensioenregeling te laten uitvoeren door een pensioenfonds uit een andere lidstaat. Het gaat dan met name om internationaal opererende bedrijven met medewerkers in verschillende landen waarvoor het uitvoeringstechnisch aantrekkelijk kan zijn om de pensioenregelingen van meerdere bedrijfsonderdelen uit te laten voeren door één gezamenlijke pensioenuitvoerder. Daarbij geldt dat de meeste van deze bedrijven een sponsorgarantie hebben afgegeven ten aanzien van de nakoming van de in de betreffende lidstaten geldende pensioenregelingen. Die garantie wordt niet meegenomen in het Nederlandse financieel toetsingskader, maar leidt in sommige landen tot (initieel) lagere kosten, zoals een lagere premie, doordat de omvang van de technische voorziening in dat land is gekoppeld aan het bestaan van de sponsorgarantie. In dat verband verwijs ik naar de beantwoording van de Kamervragen van het lid Vermeij (PvdA) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 2319) over de zogeheten Belgiëroute.
Voor het kabinet staat bij de uitvoering van een pensioenregeling het belang van de deelnemer centraal. Bij de hiervoor genoemde beantwoording van Kamervragen van het lid Vermeij ben ik ingegaan op de waarborgen die gelden in geval een pensioenregeling van een Nederlandse werkgever wordt uitgevoerd door een pensioenuitvoerder uit een andere lidstaat. Ten eerste blijft het Nederlandse sociaal en arbeidsrecht van toepassing op deze regeling, waardoor waarborgen als het verbod op afkoop en het recht op waardeoverdracht van toepassing blijven. Ten tweede heeft de werkgever instemming van de ondernemingsraad en/of het belanghebbendenorgaan nodig voor een besluit om de pensioenovereenkomst onder te brengen bij een pensioeninstelling in een andere lidstaat van de Europese Unie en heeft het verantwoordingsorgaan een adviesrecht ten aanzien van zo’n besluit. Ten derde spelen de Nederlandse toezichthouders een belangrijke rol als een Nederlandse pensioenregeling in het buitenland wordt uitgevoerd. Zo wordt het toezicht op de naleving van het Nederlandse sociaal en arbeidsrecht uitgevoerd door De Nederlandsche Bank (DNB). Ook wordt een voorgenomen collectieve waardeoverdracht van pensioenrechten en -aanspraken van een Nederlands pensioenfonds naar een pensioenuitvoerder in een andere lidstaat in beginsel op dezelfde wijze door DNB behandeld als een collectieve waardeoverdracht tussen twee in Nederland gevestigde pensioenfondsen. DNB let er dus op dat aan de wettelijke eisen van onder meer artikel 84 van de Pensioenwet (dat onderdeel is van het toepasselijke Nederlandse sociaal en arbeidsrecht) wordt voldaan en dat de belangen van de bij de collectieve waardeoverdracht betrokken (gewezen) deelnemers en gepensioneerden op evenwichtige wijze door het bestuur van het Nederlandse pensioenfonds worden afgewogen. In het geval er sprake is van collectieve waardeoverdracht op grond van artikel 83 van de Pensioenwet, houdt de Autoriteit Financiële Markten (AFM) er toezicht op dat deelnemers zijn geïnformeerd over het voornemen tot collectieve waardeoverdracht.
Ten slotte schrijft de IORP-richtlijn voor alle lidstaten onder meer voor dat de activa worden belegd in het belang van de deelnemers en pensioengerechtigden en dat ook bij de waardering van verplichtingen de belangen van deelnemers en pensioengerechtigden worden beschermd.
Op dit moment lopen de onderhandelingen over de herziening van de IORP-richtlijn. Daarbij wordt ook gesproken over de vereisten voor grensoverschrijdende collectieve waardeoverdracht van pensioenrechten en -aanspraken. De inzet van Nederland is, conform het akkoord dat in de Raad is bereikt, dat zowel de toezichthouder van het overdragende pensioenfonds als de toezichthouder van het ontvangende pensioenfonds toestemming moeten geven voor de grensoverschrijdende waardeoverdracht. Daarbij moeten de toezichthouders de belangen van de deelnemers expliciet in acht nemen, inclusief de belangen van deelnemers die achterblijven in het pensioenfonds bij een eventuele gedeeltelijke grensoverschrijdende waardeoverdracht.
In hoeverre klopt het dat het in België makkelijker is om te indexeren dan in Nederland?
Het Nederlandse financieel toetsingskader zorgt voor een balans tussen generaties doordat indexatie toekomstbestendig moet zijn. Ik vind dat een belangrijk uitgangspunt. Het is niet op voorhand met zekerheid te zeggen of een fonds in België makkelijker kan indexeren dan in Nederland. Dat zal mede afhangen van de specifieke situatie van een fonds en de hoogte van het verwachte rendement waarmee het fonds van de Belgische toezichthouder mag rekenen.
Een Belgisch Organisme voor de Financiering van Pensioenen (OFP) is volgens de Belgische wetgeving verplicht de technische voorzieningen te waarderen op basis van een prudente actuariële waardering zowel inzake rentevoeten, als inzake biometrische gegevens, rekening houdend met alle verplichtingen overeenkomstig de uitgevoerde pensioenregeling. In België mag – in tegenstelling tot in Nederland – het verwachte beleggingsrendement worden opgenomen in de berekeningsbasis van de technische voorziening.
De berekeningsbasis van de technische voorzieningen moet opgenomen worden in het financieringsplan dat overeengekomen wordt tussen het OFP en de bijdragende ondernemingen. Het is van belang om op te merken dat de Belgische waarderingsregels nadrukkelijk gekoppeld zijn aan de opgenomen bijstortingsverplichting van de werkgever.
Voor pensioenregelingen die voorzien in een hoogte van uitkeringen (vaste prestatie regelingen) mogen de technische voorzieningen in geen geval minder bedragen dan de verworven reserves zoals bepaald door de pensioenregeling met als minimum de verworven reserves zoals bepaald door de sociale of arbeidswetgeving die op de pensioenregeling van toepassing is. Bij de uitvoering van een Nederlandse vaste prestatie regeling door een OFP, zal de technische voorziening dus minstens moeten overeenstemmen met de overdrachtswaarde zoals bepaald volgens het Nederlandse standaardtarief. De Belgische toezichthouder Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten (FSMA) houdt toezicht op de naleving van deze vereisten.
Hoeveel bedrijven hebben de afgelopen vijf jaar hun pensioenregeling onder gebracht bij een buitenlandse uitvoerder? Welk pensioenvermogen is hierbij overgeheveld? Hoeveel bedrijven (en pensioenvermogen) zijn voornemens, of hebben zich inmiddels bij de Nederlandse Bank gemeld, dit het komende jaar te gaan doen?
Op dit moment voeren Belgische pensioenfondsen de regelingen uit van 7 Nederlandse werkgevers, met een totale omvang van circa 550 miljoen euro. Daarnaast onderzoekt een klein aantal pensioenfondsen en/of werkgevers een mogelijke overdracht van hun Nederlandse pensioenregeling naar een Belgisch pensioenfonds. Van AON Hewitt, ExxonMobil en BP is dit inmiddels publiek bekend, maar over de andere gevallen (maximaal2 kan ik in verband met vertrouwelijkheid geen uitspraken doen.
Bedrijven brengen de pensioenen de grens over om de kosten te drukken. Het pensioenfonds BP denkt € 1 miljoen aan kosten te kunnen besparen door de Nederlandse regeling te bundelen met andere landen. Kunt u uitgebreid ingaan op het kostenvoordeel wat in bijvoorbeeld België behaald kan worden? Is een dergelijke bundeling ook mogelijk in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Zoals is aangegeven in de berichtgeving rondom BP zijn kostenvoordelen te behalen door standaardisering en vereenvoudiging. Bundeling van de uitvoering van meerdere pensioenregelingen bij één pensioenuitvoerder leidt onder meer tot een besparing op de kosten van governance, beleggingen en administratie. Deze besparingen zijn onafhankelijk van de lidstaat waar de pensioenuitvoerder gevestigd is, en zouden dus ook bereikt kunnen worden door regelingen te bundelen bij een Nederlands pensioenfonds of een Nederlandse verzekeraar. Deze overwegingen zijn ook mede aanleiding geweest voor de invoering van het algemeen pensioenfonds.
Welke concrete stappen zijn er afgelopen jaar gezet, na eerdere berichtgeving en schriftelijke vragen, om het vestigingsklimaat voor pensioenfondsen te verbeteren? Welke stappen zien concreet toe op het verlagen van kosten voor de pensioenuitvoerders?
Een goed vestigingsklimaat is en blijft een van de doelstellingen van het kabinet. Het kabinetsbeleid is er op gericht het vestigingsklimaat in Nederland continu te verbeteren door middel van inspanningen op o.a. het gebied van onderwijs, duurzame overheidsfinanciën en macro-economische stabiliteit. De bredere inspanningen van het kabinet ten aanzien van het vestigingsklimaat dragen tevens bij aan een goed vestigingsklimaat voor pensioenactiviteiten.
Met de introductie van het algemeen pensioenfonds hebben sociale partners een extra keuze gekregen voor het onderbrengen van de pensioenregeling. Het algemeen pensioenfonds biedt door het bundelen van financieel afgescheiden pensioenregelingen de mogelijkheid om te komen tot schaalvergroting en lagere uitvoeringskosten met betrekking tot de governance, beleggingen en administratie.
De premiepensioeninstelling (PPI) kan haar activiteiten grensoverschrijdend uitvoeren. Heeft u zicht of de brief van 6 januari 2014, waarin de grensoverschrijdende dienstverlening voor een PPI verduidelijkt is ook werkbaar is en ingezet wordt door de sector?2 Zo nee, waarom niet? Zo ja waaruit blijkt dit?
Het kabinet heeft gevolg gegeven aan het verzoek van enkele marktpartijen om de reeds mogelijke reikwijdte van de PPI in de grensoverschrijdende dienstverlening te verduidelijken. In een brief van 6 januari 2014 aan uw Kamer4 is onder meer ingegaan op de voorwaarden waaronder buitenlandse DB-regelingen, waarvoor een werkgever of een verzekeraar zich garant heeft gesteld, grensoverschrijdend kunnen worden uitgevoerd door een PPI. Ik heb geen signalen ontvangen dat de genoemde brief niet werkbaar zou zijn.
Zijn de huidige ontwikkelingen aanleiding om de regelgeving, bijvoorbeeld van het algemeen pensioenfonds (APF), uit te breiden met een grensoverschrijdende werking? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe ziet deze planning eruit?
Sinds de inwerkingtreding van de IORP-richtlijn is het in Europa in principe mogelijk voor pensioenfondsen om met een vergunning uit het thuisland grensoverschrijdende pensioendiensten aan te bieden, dat wil zeggen buitenlandse pensioenregelingen uit te voeren. Dit geldt ook voor algemene pensioenfondsen.
Op basis van reacties op het consultatiedocument blauwdruk Algemene Pensioeninstelling heeft het kabinet in november 2013 geconcludeerd dat er behoefte aan grensoverschrijdende dienstverlening bestaat, maar dat de precieze omvang en de gevoelde urgentie zich op dat moment lastig lieten bepalen5. Dit zowel wat betreft de inhoud van pensioenregelingen als wat betreft de inrichting van de bijbehorende pensioenuitvoeringsorganisatie(s). Het was voor betrokkenen eveneens lastig te zeggen voor welke oplossingsrichting uiteindelijk moest worden gekozen, ook omdat de te overwegen mogelijkheden nog niet volledig waren uitgewerkt in wet- en regelgeving. Uit verschillende reacties op dat consultatiedocument bleek dat de prudentiële regels van het financieel toetsingskader nauw samenhangen met de aard van de Nederlandse pensioenregelingen en niet altijd geschikt zijn voor de uitvoering van buitenlandse pensioenregelingen. Dit geldt met name als de bij die buitenlandse pensioenregelingen betrokken werkgever een garantie tot nakoming heeft afgegeven, al dan niet op basis van wettelijke vereisten.
Het verbreden van de Nederlandse prudentiële regels voor buitenlandse contracten vereist de ontwikkeling van complexe regelgeving. De huidige IORP-richtlijn geeft daarvoor maar beperkte aanknopingspunten. Gezien de reacties op dit onderdeel van de blauwdruk Algemene Pensioeninstelling heeft het kabinet er in november 2013 voor gekozen om de oplossingrichting voor grensoverschrijdende dienstverlening voorlopig niet verder uit te werken, maar de ontwikkelingen in het Europese denken over kapitaaleisen die geschikt zijn voor de uitvoering van een grote diversiteit aan pensioenregelingen uit verschillende landen af te wachten en daarop invloed uit te oefenen. Op 14 april jl. heeft EIOPA geadviseerd voorlopig af te zien van een verdere harmonisatie van kapitaalseisen en in plaats daarvan een gestandaardiseerd raamwerk ter beoordeling van risico’s te hanteren met de methode van de holistische balans als basis. EIOPA meent dat een standaardbenadering met geharmoniseerde kapitaaleisen op dit moment niet verstandig is, vanwege grote verschillen tussen pensioensystemen en uitdagingen in die systemen in de verschillende lidstaten. Het kabinet zal de komende periode opnieuw inventariseren wat de precieze omvang en gevoelde urgentie met betrekking tot grensoverschrijdende dienstverlening is bij belanghebbenden. Op basis daarvan zal het kabinet bezien of het mogelijk en wenselijk is om wet- en regelgeving aan te passen.
Wat vindt u van de opmerking dat Nederland iets heeft laten schieten door niet snel op de Europese pensioenwetgeving in te haken?
Sinds de inwerkingtreding van de IORP-richtlijn heeft Nederland een PPI mogelijk gemaakt die vooral geschikt is om in te spelen op een behoefte aan grensoverschrijdende uitvoering van premieregelingen. Zoals toegelicht in de brief aan uw Kamer van 6 januari 2014 kunnen premiepensioeninstellingen onder voorwaarden ook buitenlandse DB-regelingen waarvoor een werkgever of een verzekeraar zich garant heeft gesteld, grensoverschrijdend uitvoeren. Bovendien heeft Nederland een algemeen pensioenfonds geïntroduceerd dat in beginsel in staat is om buitenlandse pensioenregelingen uit te voeren. Het kabinet zal zich beraden op mogelijk verdere stappen indien dat op basis van de eerder genoemde inventarisatie opportuun blijkt.
Het TV-programma ‘Geer en Goor zoeken een hobby’ waarin de minister-president oproept iets voor eenzame ouderen te doen |
|
Fleur Agema (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het TV-programma «Geer en Goor zoeken een hobby»?1
Ja.
Schaamt u zich niet kapot dat u, als Minister-President van Nederland, een verzoek doet om iets te doen voor eenzame ouderen, terwijl door uw eigen beleid de ouderenzorg helemaal kapotbezuinigd is?
Om het Nederlandse zorgstelsel betaalbaar te houden en tegelijkertijd de kwaliteit van de zorg te waarborgen zijn beleidswijzigingen doorgevoerd, waarmee uw Kamer heeft ingestemd. U legt ten onrechte een verband met de aanpak van eenzaamheid, waarvoor (meer) zorg namelijk niet primair de oplossing biedt. Het huidige stelsel van zorg en ondersteuning waarborgt dat professionele zorg wordt geboden aan iedereen die dat nodig heeft. Daarbij wordt zo goed mogelijk aangesloten bij wat in de specifieke situatie nodig is, waaronder bijvoorbeeld de wens van velen om zo lang mogelijk in de eigen vertrouwde omgeving te blijven wonen. Daarbij wordt ook gekeken naar wat betrokkene zelf (nog) kan doen en of er mensen in zijn omgeving zijn die een bijdrage kunnen en willen leveren aan het ondersteunen van betrokkene, zoals een mantelzorger of vrijwilliger. Het programma «Geer en Goor zoeken een hobby» geeft velen een stimulans om meer naar elkaar om te zien. Bijvoorbeeld door zich aan te melden als vrijwilliger voor het Ouderenfonds. De Minister-President heeft om die reden zijn medewerking aan de eerste uitzending verleend.
Bent u bekend met het feit dat uw eigen partij, de VVD, niet alleen het budget voor de huishoudelijke hulp wil halveren maar helemaal wil schrappen en ouderen daardoor alleen maar méér vereenzamen, vervuilen en verpieteren?
Eenzaamheid bij ouderen is een serieus probleem. Of zij nu in een instelling verblijven, waar eenzaamheid ook voorkomt, of thuis in hun vertrouwde omgeving. Deze gevoelens van eenzaamheid kunnen voor sommige mensen zeer intens zijn. Opname in een verzorgingshuis of extra zorg thuis is echter geen oplossing voor eenzaamheid. De hervorming in de langdurige zorg, die zorg en ondersteuning dichterbij de mensen heeft georganiseerd, vergroot de mogelijkheden om eenzaamheid tijdig te signaleren en actie te ondernemen. Het bezoek van een betaalde professional, zoals een huishoudelijke hulp of thuiszorgmedewerker, moet niet het hoogtepunt van de dag of week zijn. Belangrijker is een samenleving waarin we weer meer naar elkaar omkijken. Het programma «Geer en Goor zoeken een hobby» roept daar onder andere toe op.
Bent u bereid de verzorgingshuizen te heropenen zodat beginnend dementerende hoogbejaarden niet meer eenzaam en alleen thuis hoeven te blijven wonen? Zo nee, waarom niet? Wat zegt dit over uw oproep?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid de bezuiniging op de huishoudelijke hulp terug te draaien zodat hoogbejaarden niet eenzaam en alleen hoeven te verpieteren? Zo nee, waarom niet? Wat zegt dit over uw oproep?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u echt bereid iets voor eenzame ouderen te doen? Zo ja, wat gaat u doen?
Meer dan een miljoen Nederlanders voelt zich erg eenzaam en sommige van hen lijden hier zwaar onder en voelen zich dagelijks somber. Een betrokken samenleving, waarin mensen meer naar elkaar omkijken, helpt om eenzaamheid te voorkomen en het terug te dringen.
Bij brief van 16 juli 2014 is uw Kamer geïnformeerd (Kamerstuk 29 538, nr. 155) over de impuls die gericht is op het voorkomen en terugdringen van eenzaamheid. Een essentieel onderdeel van het actieplan «intensiveren en verankeren aanpak eenzaamheid», dat duurt tot en met 2016, is om lokaal iedereen die is betrokken bij het aanpakken van eenzaamheid goed samen te laten werken. Gemeenten, professionele zorg- en welzijnsorganisaties, vrijwilligersorganisaties, bedrijven en kennisinstituten doen al veel op het gebied van eenzaamheid, maar er is meer aandacht nodig om eenzaamheid tijdig te herkennen en de juiste interventies in te zetten. In 20 koplopergemeenten is gewerkt aan het goed organiseren van die lokale infrastructuur. Hun ervaringen en lessen worden gedeeld op 22 september 2016, tijdens de week tegen eenzaamheid, zodat ook elders een betere integrale aanpak gevoerd kan worden. Het actieplan biedt ook handvatten voor de zorgprofessional om eenzaamheid tijdig te herkennen en daar op de juiste wijze mee om te gaan (zorgtegeneenzaamheid.nl). Daarnaast draagt het programma Waardig&Trots bij aan het helpen voorkomen en terugdringen van eenzaamheid binnen verpleeghuizen.