De oproep van World Wide Relief-woordvoer Ouaali om Israëlische toeristen aan te vallen |
|
Sjoerd Potters (VVD), Han ten Broeke (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Oproep moslimfascist Youness Ouaali: «Vanaf vandaag alle Israelische toeristen kapot slaan»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van World Wide Relief-woordvoerder Youness Ouaali?
De desbetreffende uitlatingen vind ik verwerpelijk. Als er sprake is van opruiing tot het plegen van strafbare feiten (artikel 131 Sr) of het aanzetten tot haat (artikel 137d Sr) is dit strafbaar. Op dit moment loopt er een strafrechtelijk onderzoek tegen de heer Ouaali.
Wordt World Wide Relief direct of indirect financieel ondersteund door de Nederlandse Staat?
World Wide Relief ontvangt geen financiële ondersteuning van de Nederlandse overheid.
Signaleert de regering op dit moment een toename van antisemitisme in Nederland? Ziet de regering een samenhang met toename van geweld in Israël en de Palestijnse gebieden, zoals nu het geval is?
In de politiecijfers over 2014 is een stijging waarneembaar van het aantal gericht antisemitische incidenten. Onrust in Israël en de Palestijnse gebieden wordt vaak gevolgd door een toename van meldingen over antisemitisme in Nederland.
Ik zal uw Kamer, voor de begrotingsbehandeling van het Ministerie van VenJ, afzonderlijk informeren over de Discriminatiecijfers Politie 2014.
Welke maatregelen treft de regering om te voorkomen dat het antisemitisme in Nederland (verder) toeneemt? Wat onderneemt de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid om dergelijke oproepen te voorkomen en te bestrijden?
Voor informatie over de beleidsmaatregelen tegen antisemitisme wordt verwezen naar de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 30 950, nr. 79.
Het oproepen tot discriminatie, haat en geweld is onaanvaardbaar en strafbaar. Het kabinet hecht groot belang aan het bestrijden van discriminatie, waaronder antisemitisme. De politie, het OM en gemeenten hebben hierin een belangrijke rol te vervullen.
Het vergroten van de effectiviteit van de aanpak van discriminatoire incidenten blijft een thema waar de politie – in samenwerking met haar partners – continu aan werkt. Daarbij zet het kabinet in op drempelverlagende maatregelen voor het doen van aangifte van discriminatie en op een adequate afhandeling van deze aangiftes. Dit geschiedt onder meer door middel van het vergroten van de kennis van de politie over discriminatie.
De Nationale Politie hecht er grote waarde aan om in goede verbinding te zijn met de Joodse gemeenschap. Een voorbeeld hiervan is het Joods Politienetwerk in de eenheid Amsterdam.
Deelt de regering de mening dat de «import» van haat uit het Midden-Oosten buitengewoon onwenselijk is? Is de Minister van Buitenlandse Zaken bereid dergelijk haatzaaien aan de orde te stellen bij de Palestijnse president Mahmoud Abbas, die op 29 oktober op bezoek is in Nederland, om te voorkomen dat de sfeer in het Midden-Oosten overslaat naar Nederland?
Voorop staat dat wij er als Nederlandse samenleving gezamenlijk voor moeten zorgen dat we spanningen uit het Midden-Oosten niet importeren. Ook bij verschillen van inzicht die voor velen gevoelig zijn en hele gemeenschappen raken, moeten we ons blijven inzetten om verschillen te overbruggen. Er is moed voor nodig om vanuit verschillende gemeenschappen op te staan en zichtbaar samen te werken om discriminatie en antisemitisme te bestrijden.
Ten aanzien van het huidige geweld in Israël en de Palestijnse gebieden blijft het kabinet benadrukken dat Palestijnse en Israëlische leiders hun invloed dienen aan te wenden om verdere verslechtering te voorkomen, zich te onthouden van contraproductieve stappen, provocaties en retoriek. Ook bij het bezoek van de Palestijnse president Abbas op 29 oktober jongstleden is uitgebreid stilgestaan bij het geweld en de noodzaak tot de-escalatie, waarbij vanzelfsprekend ook is aangedrongen op een oproep tot afzien van geweld.
Welk reisadvies hanteert de Israëlische regering op dit moment voor Nederland? Bent u voornemens u extra in te spannen voor de bescherming van toeristen met de Israëlische nationaliteit?
Op de website van de Israëlische National Security Council staat een lijst van landen waarvoor reiswaarschuwingen zijn afgegeven. Het betreft landen waarvan is vastgesteld dat er een specifiek veiligheidsrisico is. Nederland komt op die lijst niet voor.
Iedereen die zich op het Nederlandse grondgebied bevindt heeft recht op bescherming wanneer dat nodig blijkt te zijn, inclusief Israëlische toeristen. De Nederlandse politie zorgt voor veiligheid voor iedereen die zich in Nederland bevindt, zo ook voor toeristen met de Israëlische nationaliteit wanneer nodig.
Het bericht van de Kiesraad “Groen licht voor referendum over Associatieovereenkomst Oekraïne” |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Kees Verhoeven (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de kiesraad de aanvraag voor het voor referendum over de Associatieovereenkomst met Oekraïne goedgekeurd heeft, nadat er meer dan 400.000 geldige handtekeningen zijn ingeleverd?1
Ja.
Heeft u uw Europese collega’s al geïnformeerd over het te houden Nederlands referendum? Zo ja, wat waren de reacties?
Ja. Europese partners zijn op de hoogte gesteld van het feit dat er in Nederland een raadgevend referendum zal plaatsvinden over het EU-associatieakkoord met Oekraïne. De andere lidstaten toonden belangstelling voor het referendum in Nederland. Het associatieakkoord is immers een zaak van de gehele Unie, haar 28 lidstaten en Oekraïne.
Wat gaat u doen om de burger zo goed mogelijk te informeren over het Associatie Akkoord met Oekraïne? Bent u voornemens om een voorlichtingscampagne te gaan voeren?
Zoals de Wet raadgevend referendum bepaalt, is het de taak van de referendumcommissie om informatie aan de kiezer te verstrekken over de aan een referendum onderworpen wet, in dit geval de wet tot goedkeuring van het EU-associatieakkoord met Oekraïne. Het raadgevend referendum is een serieuze aangelegenheid die vraagt om een debat over de inhoud van het verdrag. Het kabinet staat voor het belang van het associatieakkoord en zal uiteraard deelnemen aan dit debat en toelichten waarom de Nederlandse regering achter dit verdrag staat.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat het verdrag voorlopig in werking kan treden volgens de EU en dat een raadgevend referendum in Nederland daarop geen invloed heeft?2
Het EU-associatieakkoord met Oekraïne treedt pas in werking als alle partijen het verdrag hebben goedgekeurd en hun aktes van bekrachtiging hebben gedeponeerd bij het Secretariaat-Generaal van de Raad van de Europese Unie. Tot het moment van inwerkingtreding wordt het akkoord deels voorlopig toegepast. Die voorlopige toepassing betreft het deel dat onder de competentie van de EU valt. Dit is als procedure in algemene zin vastgelegd in de EU-verdragen (Artikel 218, lid 5 VWEU) en is gebruikelijk. Dit is ook vastgelegd in het associatieakkoord (art. 486).
De voorlopige toepassing van bepaalde onderdelen van dit associatieakkoord is op 1 november 2014 ingegaan. Per Raadsbesluit is vastgelegd welke delen van het verdrag dit betreft (Besluit 2014/295/EU en 2014/668). Voor wat betreft de handelsparagrafen is na trilateraal overleg tussen de EU, Oekraïne en Rusland in september 2014 besloten de voorlopige toepassing uit te stellen tot 1 januari 2016. Ook dit is vervolgens vastgelegd in een Raadsbesluit (Besluit 2014/691). Het raadgevend referendum heeft hierop geen invloed.
Beëindiging van de voorlopige toepassing geschiedt door een schriftelijke kennisgeving, door de EU ofwel door Oekraïne, aan de depositaris van het voornemen de voorlopige toepassing van de overeenkomst te beëindigen. Zolang deze handeling niet is verricht, zal de voorlopige toepassing doorlopen. Beëindiging van de voorlopige toepassing van de overeenkomst van de kant van de EU vereist een besluit van de Raad, op voorstel van de Commissie, met eenparigheid van stemmen.
De meeste lidstaten hechten aan voorlopige toepassing van onderdelen van het associatieakkoord. De vereiste unanimiteit voor opzegging van de voorlopige toepassing ontbreekt derhalve.
Klopt het dat dit verdrag pas rechtsgeldig is als alle 29 landen (EU landen en Oekraine) en de EU het geratificeerd hebben en dat het niet in werking kan treden indien ook maar één land – bijvoorbeeld Nederland – het verdrag niet ratificeert?
Het verdrag kan inderdaad pas in werking treden als alle partijen het verdrag hebben geratificeerd.
Klopt het dat Nederland het verdrag niet geratificeerd heeft en pas een besluit daartoe neemt nadat het referendum heeft plaatsgevonden?
Ja.
Wordt door het succesvolle inleidende verzoek tot een referendum de Nederlandse ratificatie automatisch opgeschort?
Ja. De regering kan enkel de akte van bekrachtiging neerleggen, oftewel het verdrag ratificeren, wanneer de wet tot goedkeuring van het associatieakkoord in werking is getreden. De inwerkingtredingsbepaling van de goedkeuringswet is van rechtswege vervallen sinds het besluit van de Kiesraad tot toelating van het inleidend verzoek onherroepelijk is geworden.
Kunt u aangeven welk gedeelte van het verdrag in werking treedt, wanneer dit gebeurt en op welke rechtsbasis, nu er geen geratificeerd verdrag ligt?
Zie het antwoord op vraag 4.
Bent u van mening dat het verdrag niet in werking kan treden voordat het referendum in Nederland heeft plaatsgevonden?
Ja. Zoals ook aangegeven in voorgaande vragen kan het verdrag pas in werking treden als alle partijen het verdrag hebben goedgekeurd en hun aktes van bekrachtiging hebben gedeponeerd bij het Secretariaat-Generaal van de Raad van de Europese Unie. De regering kan een verdrag pas ratificeren als de Wet ter goedkeuring van het verdrag in werking is getreden. De inwerkingtreding van deze goedkeuringswet is van rechtswege vervallen in verband met het aanstaande raadgevend referendum. Zoals ook beschreven staat onder vraag 8, staat de voorlopige toepassing van het associatieakkoord hier los van.
Bent u van mening dat als Nederland definitief geen steun verleent aan het Associatieverdrag, het akkoord niet meer «
Het kabinet zal de Wet raadgevend referendum volgen. Dat houdt in dat wanneer geen sprake is van een raadgevende uitspraak tot afwijzing omdat onvoldoende kiesgerechtigden zijn opgekomen óf een meerderheid zich voor de wet heeft uitgesproken, de inwerkingtreding van de goedkeuringswet bij koninklijk besluit zal worden geregeld. Bij een onherroepelijke raadgevende uitspraak tot afwijzing zal het kabinet op grond van de Wet raadgevend referendum een wetsvoorstel tot intrekking dan wel tot inwerkingtreding van de goedkeuringswet bij de Kamer aanhangig maken. De Tweede en Eerste Kamer kunnen dat wetsvoorstel aannemen of verwerpen. Dit betekent met andere woorden dat het kabinet zich bij een dergelijke uitspraak nader zal beraden over de te nemen vervolgstap en daarover ook met het parlement zal komen te spreken. Het kabinet hecht daarbij grote waarde aan de inhoud van het maatschappelijke debat dat over dit onderwerp zal worden gevoerd.
Wat zijn de mogelijkheden om het verdrag niet in werking te laten treden voordat het referendum plaatsvindt?
Zie ook het antwoord op vraag 9: het verdrag kan niet eerder in werking treden dan wanneer alle partijen het verdrag hebben goedgekeurd en hun aktes van bekrachtiging hebben gedeponeerd bij het Secretariaat-Generaal van de Raad van de Europese Unie.
Welke mogelijkheden ziet U om de Raad de voorlopige toepassing op te laten te zeggen? Hoe ziet de procedure en besluitvorming eruit?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven wanneer u zult besluiten of u de uitslag van een geldig referendum zult volgen of niet?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat de kiezer recht heeft om voor het referendum te weten welke actie de regering neemt bij een ja-stem en bij een nee-stem?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u deze vragen binnen een week beantwoorden?
Ja.
Een test met internetstemmen bij het referendum over de associatieovereenkomst tussen de EU en Oekraïne |
|
Joost Taverne (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het proces-verbaal van de beoordeling van het definitieve verzoek tot het houden van een referendum over de associatieovereenkomst tussen de EU en Oekraïne?1
Ja.
Herinnert u zich de brief van 9 mei 2015, waarin u de Kamer heeft bericht over uw voornemen een test te houden met internetstemmen voor kiezers in het buitenland?2
Ja.
Bent u van mening dat zoveel mogelijk Nederlanders in het buitenland gebruik moeten kunnen maken van hun stemrecht bij Tweede Kamerverkiezingen, verkiezingen voor het Europees parlement en referenda? Zo nee, waarom niet?
Bent u van mening dat het komende referendum over de associatieovereenkomst tussen de EU en Oekraïne een goede gelegenheid is voor een test met internetstemmen voor de Nederlanders in het buitenland die aan het referendum deelnemen? Zo nee, waarom niet?
Wat moet er gebeuren om een dergelijke test bij het komende referendum mogelijk te maken?
Bent u bereid om bij het komende referendum een test met internetstemmen voor Nederlanders in het buitenland uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om het tijdpad voor internetstemmen, geschetst in uw brief van 19 mei 2015, te versnellen? Zo nee, waarom niet?
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Evaluatie verkiezingen dat is voorzien op 12 november a.s.?
Ja.
Het bericht dat de gemeente Almere mensen in de bijstand dwingt om onderbetaald werk uit te voeren |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de gemeente Almere mensen uit de bijstand dwingt om onderbetaald werk uit te voeren?1
Op basis van de mij beschikbaar gestelde informatie van de gemeente Almere kan ik uw stelling dat de gemeente bijstandsgerechtigden verplicht om onderbetaald werk uit te voeren niet onderschrijven.
De plekken waarover in het artikel in de Volkskrant wordt gesproken zijn werkervaringsplaatsen. Een werkervaringsplaats is een van de re-integratie-instrumenten die gemeenten kunnen inzetten om bijstandsgerechtigden werkervaring te laten opdoen om de afstand tot de arbeidsmarkt te verkleinen.
Het «talentenprogramma» van de gemeente Almere heeft tot doel om hoogopgeleide uitkeringsgerechtigden door het opdoen van werkervaring te helpen een reguliere baan te vinden en daarmee de kansen op uitstroom uit de bijstand te vergroten. Bij de start van het «talentenprogramma» is de deelnemers de mogelijkheid geboden om zonder maatregel te kunnen stoppen met het traject. Geen van de deelnemers heeft hier gebruik van gemaakt.
Wat vindt u van het feit dat bijstandsgerechtigden een baan aan moeten nemen met een beloning die ver beneden het gangbare salaris voor een vergelijkbare functie ligt?
De Participatiewet heeft onder meer als doelstelling om mensen met een bijstandsuitkering en arbeidsvermogen, zo snel mogelijk naar regulier werk te helpen. Het is een opdracht aan gemeenten om die mensen te ondersteunen bij arbeidsinschakeling die dat naar de opvatting van de gemeente nodig hebben.
De situatie zoals omschreven in het artikel in de Volkskrant betreft een werkervaringstraject voor hoger opgeleiden. Uit informatie van de gemeente Almere blijkt het volgende: De betreffende werkervaringsplekken bij de gemeente Almere zijn geen reguliere functies of openstaande vacatures. De bijstandsgerechtigden die deelnemen aan dit werkervaringstraject beschikten niet over relevante kennis of ervaring om de werkzaamheden zelfstandig te kunnen verrichten. De deelnemers hebben daarom eerst een opleiding gevolgd en na het succesvol behalen van een kennistoets kwamen de deelnemers in dienst van JS Consultancy. Hiermee stroomden ze dus uit de bijstand en gingen er financieel op vooruit. Daarna volgde een werkervaringstraject waarbij de deelnemers onder de full time begeleiding van een ervaren coach gingen oefenen met het afhandelen van bezwaarschriften en het voeren van beroepsprocedures bij de Rechtbank.
De kwaliteit en kwantiteit van het geleverde werk is, met name de eerste periode, aanmerkelijk lager dan dat van de reguliere ervaren medewerkers. Daarnaast is begeleiding en coaching gedurende het gehele traject noodzakelijk. Op basis hiervan is hetzelfde salaris als van reguliere medewerkers niet te rechtvaardigen. Overigens bestaan er tussen de vaste medewerkers ook verschillen in salaris; die verschillen zijn afhankelijk van opleiding en ervaring.
Vindt u dat hier sprake is van verdringing? Zo ja, waarom en welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
Bij de gemeente Almere worden werkervaringsprojecten in samenwerking met de gemeente of onder regie van de gemeente gestart en uitgevoerd. Hierbij bewaakt de gemeente dat het doel van het werkervaringsproject wordt gerealiseerd namelijk het verkleinen van de afstand tot de arbeidsmarkt en het zo mogelijk duurzaam uitstromen naar regulier werk. Daarbij wordt er ook actief gelet op het voorkomen van verdringing.
In de situatie van het Volkskrant artikel is er geen sprake van verdringing. Het betreft hier geen opvulling van vacatures met werkervaringsplaatsen. Daarnaast investeert de gemeente in tijd aan opleiding en begeleiding. Het talentenproject heeft uitsluitend tot doel om hoger opgeleiden met een bijstandsuitkering een beter perspectief te bieden op een betaalde baan.
In zijn algemeenheid ben ik van mening dat werken met behoud van uitkering als werkervaring, van betrekkelijk korte duur moet zijn. In dit geval zijn de deelnemers al na korte tijd in dienst gekomen van JS Consultancy en zijn na de proefperiode meer gaan verdienen.
Kan een gemeente mensen op basis van de verplichtingen die opgenomen zijn in de Participatiewet, dwingen om een baan aan te nemen die substantieel lager wordt beloond dan vergelijkbare functies? Zo ja, vindt u dit een wenselijk effect van de Participatiewet en bent u bereid om de wet hierop te wijzigen? Zo nee, bent u bereid om de gemeente Almere te dwingen om per direct te stoppen met dergelijke trajecten?
Op grond van de Participatiewet is een bijstandsgerechtigde verplicht om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden. Er kunnen geen eisen worden gesteld voor wat betreft de aard, de beloning en omvang van het werk. Deze hoeven niet aan te sluiten bij de opleiding, ervaring en wensen van de bijstandsgerechtigde. Ik merk op dat de hoogte van het salaris in de regel gebaseerd wordt op opleiding, kennis en ervaring. Bij vergelijkbare functies kunnen mensen daardoor een verschillend salaris krijgen. Er is geen aanleiding om de Participatiewet op dit aspect te herzien.
Hoeveel verdiende detacheringsbureau JS Consultancy per bijstandsgerechtigde die bij de gemeente Almere werd gedetacheerd?
Ik heb hierover geen informatie.
Heeft de gemeente Europese subsidies ontvangen voor het aan het werk helpen van bijstandsgerechtigden, al dan niet via de detacheringsconstructie via JS Consultancy? Zo ja, hoeveel?
De gemeente Almere heeft voor het onderhavige werkervaringsprogramma geen ESF subsidie aangevraagd.
De aantasting van de financiële positie van grote pensioenfondsen |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Harde tikken pensioenfondsen»?1
Ja.
Begrijpt u de grote zorgen van zowel reeds gepensioneerden als de volgende generaties over de aanhoudende negatieve berichten over het pensioen?
Ja.
In hoeverre ziet u mogelijkheden voor een opt-out-regeling op het verplichte aanvullende pensioen, zodat werknemers veel meer vrijheid krijgen om hun pensioeninleg naar eigen inzicht te besteden?
In de Kamerbrief «Hoofdlijnen van een toekomstig pensioenstelsel» (Kamerstuk 32 043 nr. 263) heeft het kabinet aangegeven het belangrijk te vinden dat álle werkenden een toereikend aanvullend pensioen kunnen opbouwen dat kan worden afgestemd op de individuele situatie. Het kabinet vindt dat een vorm van verplichtstelling voor werknemers daarbij moet worden gehandhaafd.
Dit sluit aan bij de opbrengst van de Nationale Pensioendialoog die ik gevoerd heb. Vrijwel alle deelnemers aan de dialoog beschouwen de verplichte deelname aan een pensioenregeling voor werknemers als één van de sterke punten van ons pensioenstelsel. Zo wordt genoemd dat mensen uit zich zelf te laat of te weinig geld voor pensioen opzij leggen en dat verplicht pensioensparen mensen beschermt tegen de gevolgen hiervan (Kamerstuk 32 043, nr. 241). Ook verschaft een vorm van verplichtstelling de continuïteit die nodig is om de welvaartswinst van collectieve risicodeling te kunnen incasseren en kan hij neerwaartse concurrentie op arbeidsvoorwaarden tegengaan.
Tegelijkertijd ziet het kabinet dat er sprake is van een grote variatie in de huidige pensioenopbouw tussen groepen, mede ingegeven door een regelmatig veranderende «werkstatus». Ook de wensen ten aanzien van de opbouw van het pensioen lopen uiteen. Daarom kiest het kabinet voor een gedifferentieerde aanpak. Zo zijn er verschillende manieren om de groepen die nu te weinig pensioen opbouwen te ondersteunen om meer pensioen op te bouwen, uiteenlopend van goede voorlichting tot automatische pensioenopbouw als standaardoptie met een uitstapmogelijkheid («opt out») of een specifiek fonds voor bijvoorbeeld flexwerkers. Daarnaast kan de introductie van meer maatwerk en keuzevrijheid een oplossing bieden voor de groep die door een verplichtgestelde pensioenregeling te veel spaart.
Deelt u de visie dat het verplichte karakter van het collectieve aanvullende pensioen geen recht doet aan de voorkeur van liefst 40% van werkend Nederland dat af wil van dit systeem?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat het systeem van het verplichte aanvullende pensioen geen recht doet aan de belangen van de volgende generaties en dat het, met behoud van de opgebouwde rechten van reeds gepensioneerden, gefaseerd omgezet kan worden naar een situatie waarbij de pensioeninleg volledig wordt opgeteld bij het brutosalaris van de werknemer?
Zie antwoord vraag 3.
Het oplaaiende geweld van Palestijnen |
|
Raymond de Roon (PVV), Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het oplaaiende geweld van Palestijnen in Jeruzalem, op de Westoever, in andere steden verspreid door heel Israel en de incidenten aan de grens met Gaza? Hoe beoordeelt u deze golf van geweld?
Ja. Het kabinet veroordeelt aanslagen op Israëlische burgers en betreurt alle onschuldige slachtoffers. Tegelijkertijd moet de reactie op dit geweld proportioneel zijn, om verdere escalatie te voorkomen. Het is belangrijk dat beide partijen niet vervallen in een spiraal van agressie.
Deze golf van geweld is helaas geen volkomen verrassing. Al lange tijd is een negatieve ontwikkeling gaande waarbij mensen het vertrouwen verliezen dat een twee-statenoplossing door onderhandelingen op afzienbare termijn werkelijkheid wordt. Tegelijkertijd is er een proces van verpaupering in Oost-Jeruzalem gaande, is de schade in Gaza nog lang niet hersteld en ondervinden mensen op de Westelijke Jordaanoever dagelijks de gevolgen van de bezetting, inclusief het nederzettingenbeleid.
In een dergelijke context waarin politiek perspectief ontbreekt verliezen mensen hoop en krijgen extremisten aan beide kanten vrij spel en draagt opruiende retoriek en haatzaaien bij aan verdere escalatie.
Hoe beoordeelt u de rol die president Mahmoud Abbas van de Palestijnse Autoriteit speelt ten aanzien van deze gewelddadigheden?
Veel aanslagen hebben plaatsgevonden in Oost-Jeruzalem en in Israël zelf; gebieden waar President Abbas fysieke middelen noch zeggenschap heeft om aanslagen te voorkomen. Een expliciete oproep van President Abbas en andere Palestijnse leiders om af te zien van geweld zou een positieve invloed kunnen hebben op de situatie, maar niet uitgesloten is dat nieuwe aanslagplegers zich daardoor niet laten weerhouden. De aanslagen worden voornamelijk gepleegd door jongeren die zich via sociale media organiseren en lijken niet van bovenaf te worden aangestuurd.
President Abbas staat onder grote binnenlandse druk. Ondanks de toenemende druk, ook vanuit zijn eigen partij, handhaaft Abbas de veiligheidssamenwerking met Israël. Het is zaak dat de Palestijnse en Israëlische leiders er alles aan doen om verslechtering te voorkomen, de kalmte te bewaren en zich te onthouden van provocaties en vijandige retoriek. De-escalatie in woord en daad is noodzakelijk.
Hoe verklaart u dat Abbas – ook na oproepen van de secretaris-generaal van de VN Ban Ki-Moon – het Palestijnse geweld niet heeft veroordeeld?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat Palestijnse media en sociale media dagelijks het geweld ophitsen? Wilt u hierbij tevens reageren op het overzicht van de informatiecampagne die via de Palestijnse media wordt gevoerd?1
In media en op sociale media circuleren allerlei verwerpelijke berichten, van beide zijden. Dit draagt niet bij aan de-escalatie of het scheppen van een klimaat waarin wantrouwen en angst tegenover elkaar overwonnen kunnen worden.
Binnenkort bezoekt de president van de Palestijnse Autoriteit Mahmoud Abbas Nederland; wilt u er krachtig op aandringen dat Abbas zich duidelijk uitspreekt tegen deze Palestijnse terreuracties, voordat het nog verder escaleert?
Bij het bezoek zal uitgebreid worden stilgestaan bij het huidige geweld, en de noodzaak tot de-escalatie, waarbij vanzelfsprekend ook zal worden aangedrongen op een oproep tot afzien van geweld.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het bezoek dat Abbas aan Nederland brengt?
Ja.
Transparantie bij zorginstellingen |
|
Leendert de Lange (VVD), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het «Kamer: Maak declaraties publieke sector openbaar?»1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat slechts 4 van de 188 grootste zorginstellingen tot op heden openheid hebben gegeven over de gemaakte bestuurskosten en declaraties?
Ik betreur dat zorgbestuurders niet de kans hebben aangegrepen om transparant te zijn. Openheid van zaken geven moet meer vanzelfsprekend worden voor bestuurders in de zorg. Het is belangrijk dat een ieder zinnig en zuinig omgaat met publieke middelen. Door transparant te zijn over declaraties kunnen bestuurders laten zien dat zij zich hiervan bewust zijn.
Ik heb in dit kader contact opgenomen met de «brancheorganisaties zorg» (BOZ). De BoZ heeft aangegeven de negatieve beeldvorming te betreuren en de zorgen van de Kamer te begrijpen. Op 25 november spreken de besturen van de brancheorganisaties in gezamenlijkheid over de vernieuwing van de zorgbrede governancecode. De wens om het maatschappelijk vertrouwen in het bestuur en toezicht in de zorg te verstevigen zal daarbij leidend zijn. Vanzelfsprekend zal volgens de BoZ daarbij het debat dat is ontstaan over declaraties, en de transparantie over declaraties goed aan bod komen.
De NFU heeft daarbij aanvullend aangegeven een inventarisatie op te stellen van geschreven of ongeschreven declaratieregels voor leden van de Raden van Bestuur van de acht »universitaire medische centra in Nederland. Op basis van de uitkomst van deze inventarisatie zal vervolgens bezien worden of, en in welke mate tot een gezamenlijke lijn kan worden besloten.
Wat is uw oordeel over het beeld dat hierdoor ontstaat over het gebrek aan transparantie over bestuurskosten en declaraties bij zorginstellingen?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u signalen dat de Brancheorganisatie Zorg (BOZ) een gecoördineerde actie heeft opgezet, waardoor een groot deel van de instellingen een standaard afwijsbrief als reactie op het informatieverzoek van RTL Nieuws hebben gestuurd? Zo ja, wat is uw oordeel hierover en ziet u dit als een waardevolle bijdrage van de BOZ in het creëren van de gewenste transparantie in de zorg?
Ik kan niet beoordelen of er sprake is van een gecoördineerde actie. Ik vind het onverstandig van zorginstellingen om geen openheid van zaken te geven over hun declaraties. Hiermee ontstaat het beeld dat bestuurders in de zorg iets te verbergen hebben. Dat is jammer en naar mijn mening onnodig.
Deelt u de mening dat openheid en verantwoording over gemaakte kosten binnen de zorg een bijdrage levert aan het vertrouwen in de samenleving?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is de rol van de Raad van Toezicht in het kader van de controle op de bestuurskosten en declaraties bij een zorginstelling? Heeft de Raad op dit moment een rol in de publieke verantwoording? Deelt u de mening dat de Raad een rol moet spelen in het transparant maken van de bestuurskosten?
De Raad van Toezicht is verantwoordelijk voor het naleven van declaratieregels door de Raad van Bestuur. Ik vind dat de Raad van Toezicht zich bij de uitoefening van haar taken meer moet richten op het brede maatschappelijk belang van de zorg. Dat hebben de Staatssecretaris en ik ook zo verwoord in onze agenda goed bestuur. Vanuit dat kader zou ik het toejuichen als de Raad van Toezicht ook als het gaat om publieke verantwoording haar rol pakt. In de praktijk zien we dat de Raad van Toezicht hierin soms nog handelingsverlegen is. Ik denk dat de door het veld aangekondigde accreditatie-instrument, waarbij veel aandacht is voor het verder ontwikkelen van de omgevingssensitiviteit van Raden van Toezicht daaraan gaat bijdragen.
Bent u bereid om met de BOZ, zorgbestuurders en toezichthouders in gesprek te gaan over hun rol en verantwoordelijkheden als het gaat over het versterken van publieke verantwoording? Welke andere maatregelen kunt u nemen om alsnog inzage te krijgen in de bestuurskosten en declaraties?
Goed bestuur en het daarbij behorende integriteitsbeleid is de verantwoordelijkheid van zorgaanbieders. Zorginstellingen zijn onafhankelijke private instellingen waarbinnen de Raad van Toezicht toeziet op de naleving van declaratieregels door de Raad van Bestuur. Ik vind het belangrijk dat zorginstellingen laten zien dat zij zich bewust zijn van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid. Transparantie over ingediende declaraties hoort daar zeker bij. Daar is echter wel een cultuurverandering bij bestuurders en toezichthouders voor nodig.
Ik ben er van overtuigd, zoals in de agenda goed bestuur is aangegeven, dat de benodigde cultuurverandering het beste tot stand komt door discussie in de sector zelf. Ik wil deze discussie waar mogelijk faciliteren en aanjagen. Een goed vehikel hiervoor is de zorgbrede governancecode die al verschillende integriteitsbepalingen kent.
Aangezien de berichtgeving over excessieve vormen van declaraties schadelijk is voor de zorgsector als geheel, heeft de BoZ aangegeven er bij hun leden op aan te dringen dat declaraties verantwoord moeten zijn.
Op 25 november spreken de besturen van de brancheorganisaties in gezamenlijkheid over de vernieuwing van de zorgbrede governancecode. De wens om het maatschappelijk vertrouwen in het bestuur en toezicht in de zorg te verstevigen zal daarbij leidend zijn.
Hoe past het niet openbaar maken van onkosten in de stappen die worden gezet in het «Jaar van de Transparantie» en het vervolg daarop?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat jeugdzorg zorgboerderij Hoge Aard in Molenschot ongemoeid laat |
|
Vera Bergkamp (D66), Nine Kooiman |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Jeugdzorg laat zorgboerderij Hoge Aard in Molenschot ongemoeid»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de aantijgingen van enkele cliënten en oud-medewerkers die stellen dat jongeren die daar permanent verblijven niet verantwoord verzorgd worden, en er soms sprake was van mishandeling en tirannie vanuit de eigenaars?
De aantijgingen zoals in de media afgelopen week naar voren kwamen, hebben mij ernstig verontrust. In de uitzendingen van «Undercover in Nederland» wordt gesteld dat de zorginstelling geen veilige omgeving is. Juist zeer kwetsbare cliënten verdienen een omgeving waar goede zorg wordt geboden en waar zij zich veilig en thuis kunnen voelen.
Kunt u aangeven in hoeverre het verblijf voor kinderen en jongvolwassenen bij Hoge Aard momenteel voldoet aan normale eisen die gesteld worden aan het verblijf van kinderen en jongvolwassenen qua welzijn, veiligheid en omstandigheden?
De inspecties hebben sinds 2014 meerdere toezichtactiviteiten uitgevoerd. In de brief die ik uw Kamer vandaag heb toegezonden, staat meer over deze toezichtactiviteiten. De IGZ en IJZ zullen gezamenlijk het onderzoek voortzetten. De in de tweede uitzending van het SBS-programma «Undercover in Nederland» naar voren gebrachte signalen zullen daarbij uiteraard worden meegenomen. Ik zal u informeren over de resultaten van dit nadere onderzoek.
Kent u de argumenten van Bureau Jeugdzorg om niet in te grijpen bij zorgboerderij Hoge Aard in Molenschot? Zo ja, kunt u toelichten welke argumenten dit waren? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor de Kamerbrief die ik uw Kamer vandaag heb toegezonden.
In hoeverre bent u, als stelselverantwoordelijke, direct aan de slag gegaan met deze mogelijke calamiteit?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de Inspectie en de politie te verzoeken onderzoek te doen naar aanleiding van deze berichtgeving? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie de Kamerbrief voor antwoord over het onderzoek door de IJZ en IGZ.2
De recente escalatie van geweld in Israël en in de door Israël bezette Palestijnse gebieden |
|
Michiel Servaes (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Deelt u de grote zorg en afschuw over de recente escalatie van geweld in Israël en in de door Israël bezette Palestijnse gebieden, waarbij als gevolg van «aanslagen door Palestijnen en wraakacties van het leger» de afgelopen weken zeker 7 Israëliërs en 29 Palestijnen om het leven zijn gekomen en tientallen mensen gewond zijn geraakt? 1
Het kabinet is bezorgd over het geweld in Israël en de Palestijnse gebieden, dat de laatste weken is opgelaaid. Het is onacceptabel dat onschuldige burgers slachtoffer worden van willekeurige aanvallen en de straat niet meer op durven. Het kabinet veroordeelt de gewelddadige acties en dergelijke aanslagen. Tegelijkertijd acht het kabinet proportionele reacties op dit geweld essentieel, ook om verdere escalatie te voorkomen.
Deelt u de zorg over de schijnbaar willekeurige steekincidenten tegen joodse burgers die begrijpelijkerwijs hebben geleid tot veel angst en nervositeit in de gemeenschap? Deelt u tevens de zorg over de gewelddadige tegenacties die zich niet alleen richten op de aanslagplegers zelf, maar waarvan ook onschuldige Palestijnse burgers, waaronder minderjarigen, het slachtoffer zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u dat zowel aan Israëlische als Palestijnse zijde, in woord en daad, voldoende wordt ingezet op de-escalatie van het geweld en van de toegenomen spanningen? Hoe oordeelt u in dit verband over het besluit van het Israëlische veiligheidskabinet om verregaande toestemming te geven om repressieve maatregelen tegen Palestijnen op te voeren, waarbij Palestijnse wijken in Oost-Jeruzalem voortaan in zijn geheel afgesloten kunnen worden?2
Beide zijden hebben wel enkele stappen gezet richting de-escalatie. Zo heeft premier Netanyahu meermaals benadrukt dat Israël de status quo op de Haram al-Sharif / Tempelberg respecteert en handhaaft, en zijn bewindspersonen en Knesset-leden verboden om deze locatie te bezoeken. President Abbas heeft zijn veiligheidsdiensten opgedragen om actief met Israël te blijven samenwerken om het geweld te helpen beteugelen. Er is evenwel meer nodig om de situatie te kalmeren. Het is zaak dat de Palestijnse en Israëlische leiders er alles aan doen om verslechtering te voorkomen, de kalmte bewaren en zich onthouden van provocaties en vijandige retoriek.
Overigens lijken aanslagplegers vooralsnog individueel te handelen, zonder georganiseerde aansturing van terreurcellen. Dit maakt het veel moeilijker voor Israëlische en Palestijnse veiligheidsdiensten hen gericht aan te pakken om nieuwe aanslagen te voorkomen.
Naar aanleiding van het geweld in Jeruzalem heeft Israël aanvullende maatregelen genomen. Voor zover bekend hebben deze vooralsnog geen permanent karakter. Zoals aangegeven in het antwoord op vragen 1 en 2 acht het kabinet proportionaliteit in de reacties op het geweld essentieel, ook om verdere escalatie te voorkomen.
Deelt u de mening dat de situatie inmiddels dusdanig ernstig is dat er vanuit de internationale gemeenschap maximale druk uitgeoefend moet worden om het geweld te stoppen en bemiddeling aangeboden moet worden om bij te dragen aan de-escalatie?
Ja. Deze dagen vinden er intensieve diplomatieke contacten door Secretary of State John Kerry en Hoge Vertegenwoordiger Mogherini plaats om partijen te bewegen tot de-escalatie. Het kabinet heeft daartoe herhaaldelijk opgeroepen.
Deelt u de mening dat de EU zich tot dusverre veel te afzijdig heeft gehouden en dat één telefoontje naar beide partijen van HV Mogherini op zondag 11 oktober – waarin ze oproept tot kalmte en te werken aan de tweestaten-oplossing – onvoldoende urgentie uitstraalt en gezien de ernst van de situatie volstrekt ontoereikend is?3
Nee, achter de schermen heeft HV Mogherini steeds in contact gestaan met President Abbas en Premier Netanyahu en druk uitgeoefend om stappen te zetten tot de-escalatie. HV Mogherini was voornemens eerder naar de regio te reizen, maar dat bleek niet mogelijk. Op donderdag 22 oktober heeft zij in Berlijn met Premier Netanyahu gesproken. Op vrijdag 23 oktober is mede op haar initiatief een Kwartetbijeenkomst gehouden in Wenen, waaraan zij deelneemt. Op maandag 26 oktober spreekt zij met President Abbas in Brussel. Het kabinet steunt deze inzet van HV Mogherini.
Klopt het dat de situatie in Israël en de bezette Palestijnse gebieden niet op de agenda stond en daarom niet is besproken tijdens de laatste Raad Buitenlandse Zaken op maandag 12 oktober? Zo ja, wat is uw oordeel hierover?
Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken op 12 oktober jl. is de escalatie in Israël en Palestijnse Gebieden kort besproken. HV Mogherini heeft aangekondigd dat het MOVP opnieuw geagendeerd zal worden voor de eerstvolgende RBZ op 16 november.
Bent u bereid om HV Mogherini op te roepen om, net als/samen met de Amerikaanse Minister van Buitenlandse Zaken John Kerry, zo snel mogelijk naar de regio af te reizen zodat zij zich ter plaatse maximaal kan inspannen voor de-escalatie van het opgelaaide geweld? Zo nee, waarom niet?4
Zie antwoord op vraag 5.
Deelt u de opvatting dat het teleurstellend is dat precies één jaar na aantreden van HV Mogherini er vrijwel geen concrete acties of maatregelen zijn te noemen waarmee haar belofte om als EU pro-actiever betrokken te zijn bij de hervatting van het vredesproces is ingelost? Zo ja, welke conclusies verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is voorstander van een grotere EU rol ten aanzien van het MOVP en zal zich hiervoor blijven inzetten, zo ook tijdens de RBZ in november. Tijdens de Gymnich bijeenkomst op 4 en 5 september jl. heeft de Minister van Buitenlandse Zaken nogmaals gepleit voor de uitwerking van een gezamenlijke EU-inzet voor de komende periode (zie verslag Gymnich). Er bestaat overeenstemming binnen de EU over de noodzaak van een grotere EU-rol. Het is in eerste instantie aan de HV en de EU Speciaal Vertegenwoordiger (EUSV) om dit vorm te geven, voortbouwend op de kaders die de Raad in diverse Raadsconclusies heeft vastgelegd. Zo zetten de Raadsconclusies van juli jl. de bakens voor de EU-koers voor de komende periode.
In het huidige ongunstige politieke klimaat is het niet realistisch om goede resultaten ten aanzien van het MOVP te verwachten. In plaats daarvan zal de EU zich de komende tijd richten op het scheppen van de randvoorwaarden voor een geloofwaardig vredesproces. HV Mogherini en EUSV Gentilini zetten daarbij in op de volgende sporen: met beide partijen werken aan de-escalatie van de huidige spanningen; samen met Kwartetleden de mogelijkheden verkennen voor een stappenplan voor implementatie van bestaande akkoorden; regionale partners betrekken; en verbeteren van de politieke en humanitaire situatie in Gaza.
Op welke termijn denkt u te kunnen voldoen aan het verzoek van de Kamer aan de regering om zich in te spannen voor een zo spoedig mogelijke presentatie van een gemeenschappelijke EU-strategie voor het Midden-Oosten vredesproces, waarin het principe dat de ontwikkeling van relaties met beide partijen afhankelijk is van hun inzet voor een vredesakkoord leidend is en in concrete maatregelen wordt uitgewerkt?5
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat de huidige situatie van wederzijds geweld in de kern te wijten is aan het mislukken van vredesbesprekingen, aan het ontbreken van enig perspectief op hervatting van die besprekingen, aan de uitzichtloze situatie in de Gaza-strook en aan de immer voortdurende status quo van de illegale bezetting en de ongelijkheid tussen beide gemeenschappen?
Verschillende factoren liggen ten grondslag aan deze escalatie van geweld.
Al lange tijd is een negatieve ontwikkeling gaande waarbij mensen het vertrouwen verliezen dat een twee-statenoplossing door onderhandelingen op afzienbare termijn werkelijkheid wordt. Tegelijkertijd is er een proces van verpaupering in Oost-Jeruzalem gaande, is de schade in Gaza nog lang niet hersteld en ondervinden de mensen op de Westelijke Jordaanoever dagelijks de gevolgen van de bezetting, inclusief het nederzettingenbeleid.
In een dergelijke context waarin politiek perspectief ontbreekt verliezen mensen hoop en krijgen extremisten aan beide kanten vrij spel en draagt opruiende retoriek en haatzaaien bij aan verdere escalatie. De huidige crisis laat daarom zien waarom een duurzame oplossing voor het Palestijns-Israëlisch conflict noodzakelijk is. Nederland blijft zich actief inzetten voor een tweestatenoplossing, bilateraal en in Europees verband.
Deelt u de zorg dat, tenzij er spoedig iets aan deze grondoorzaken van het conflict wordt gedaan, het risico op een verdere escalatie van geweld, mogelijk zelfs resulterend in een derde intifada en/of een vierde Gaza-oorlog, reëel is?
Ja.
Bent u bereid, gezien de ernst van de situatie in Israël en de bezette Palestijnse gebieden, deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
De handreiking ‘Zorg voor mensen die bewust afzien van eten en drinken om het levenseinde te bespoedigen’ |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de handreiking «Zorg voor mensen die bewust afzien van eten en drinken om het levenseinde te bespoedigen»?1
Ja.
Wordt er in de handreiking niet ten onrechte van uit gegaan dat het bewust afzien van eten en drinken geen zelfdoding is, zoals in de artikelen van prof. dr. Den Hartogh, dr. Teeuw, en Van den Brink wordt betoogd?2 Wat vindt u ervan dat ook Ton Vink, onder andere bekend van het boek «Zelfeuthanasie», vindt dat bewust afzien van eten en drinken, als vorm van zelfeuthanasie, zelfdoding betreft?3
Uit de publicaties waarnaar wordt verwezen kan worden opgemaakt dat er verschil van mening kan bestaan over de vraag in hoeverre het stoppen met eten en drinken als «zelfdoding» kan worden aangemerkt. Deze verschillende interpretaties kunnen ook uit de genoemde handreiking van de KNMG en de V&VN worden opgemaakt, waar immers wordt gesteld dat «bewust afzien van eten en drinken als zelfdoding kan worden opgevat», maar tegelijkertijd «niet kan worden gelijkgesteld aan zelfdoding omdat er relevante verschillen kunnen zijn». Terwijl de handreiking de interpretatie van de beroepsgroep bevat, wordt in de handreiking terecht opgemerkt dat er geen wettelijke definitie van zelfdoding bestaat. De term «zelfdoding» komt wel voor in het Wetboek van Strafrecht. Belangrijk om te constateren dat zelfdoding niet strafbaar is, maar hulp bij zelfdoding wel overeenkomstig artikel 294 van het Wetboek van Strafrecht.
In de jurisprudentie zijn er criteria ontwikkeld voor de vraag wanneer sprake is van strafbare hulp bij zelfdoding. Uit deze criteria volgt dat sprake is van strafbare hulp bij zelfdoding als daadwerkelijke hulp of instructie over het plegen van de zelfdoding is gegeven. Daaraan voorafgaande vormen van hulp, zoals het voeren van gesprekken, het bieden van morele steun, bijvoorbeeld het enkel aanwezig zijn bij het plegen van zelfdoding, of het doen van louter informatieve mededelingen, kunnen conform de criteria zoals die ontwikkeld zijn in de jurisprudentie niet als strafbare hulp bij zelfdoding worden beschouwd.
Wat vindt u ervan dat de handreiking niet uitgaat van de geldende juridische definitie van een niet-natuurlijke dood?4
In de handreiking wordt gesteld dat «een patiënt die afziet van eten en drinken een natuurlijke dood sterft». De handreiking vermeldt verder dat op de overlijdenspapieren wordt ingevuld, dat «afzien van eten en drinken» de directe doodsoorzaak was. Deze interpretatie van «natuurlijke dood» wordt aangehangen door de beroepsgroep; ook hier geldt, net als bij de term «zelfdoding», dat er geen wettelijke definitie bestaat van de begrippen «natuurlijke» respectievelijk «niet-natuurlijke dood». De wet op de lijkbezorging bepaalt dat de arts die ervan overtuigd is dat sprake is van natuurlijke dood, een verklaring van overlijden afgeeft.
Kunt u reageren op de stelling dat het al dan niet impulsief en gewelddadig zijn van een zelfdoding geen definiërende kenmerken van zelfdoding kunnen zijn? Hoe verhoudt zich dat tot het gegeven dat ook het innemen van dodelijke medicijnen niet gewelddadig is, maar wel wordt gezien als een vorm van zelfdoding?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de visie dat het bewust afzien van eten en drinken niet vergeleken kan worden met het weigeren van een levensreddende behandeling, aangezien de dood in het eerste geval een gevolg is van het zelf initiëren van een proces waaraan je overlijdt, en in het laatste geval van een al aanwezige levensbedreigende ziekte?
Autonomie van de patiënt en zelfbeschikking, is in de zorg heel belangrijk. Een belangrijke waarborg is dat de arts en andere hulpverleners altijd (de geïnformeerde) toestemming van de patiënt nodig hebben om hem te mogen behandelen. Dit is alleen anders in gevallen waarin een patiënt zijn wil niet kan bepalen (in welk geval eventueel een dwangbehandeling in het kader van de Wet Bopz mogelijk is), maar op deze situatie is de handreiking niet van toepassing. Een wilsbekwame patiënt heeft het recht om een behandeling te weigeren. In dat geval mogen hulpverleners niet handelen op basis van de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO). Het weigeren van een behandeling is een recht dat patiënten toekomt, zelfs als het gaat om een levensreddende behandeling. Een zorgverlener moet de patiënt wel altijd goed informeren over de (mogelijke) gevolgen van een voorgenomen besluit. Het is echter aan de patiënt om een wilsbesluit te nemen om al dan niet een behandeling aan te gaan. Dit is bij een patiënt die afziet van eten en drinken niet wezenlijk anders, ook hier geldt het recht op zelfbeschikking.
Waaraan de patiënt overlijdt en in welke mate de keuzes om af te zien van behandelingen en/of eten en drinken van invloed zijn, is op voorhand niet eenduidig te beantwoorden, maar is onder andere afhankelijk van de gezondheidstoestand van de patiënt. Het is ter beoordeling aan de arts die de lijkschouw verricht of een patiënt een natuurlijke dood is overleden, zoals aangegeven in de Wet op de Lijkbezorging.
Als het bewust stoppen met eten een drinken wel een vorm van zelfdoding is, wat betekent dit dan voor de directe hulpverleners en de naasten die zorgen voor de patiënt? Wat vindt u van de conclusie in het artikel van Den Hartogh dat het hier gaat om hulp-bij-zelfdoding, maar geen strafbare hulp? Wat zijn hiervan volgens u de consequenties?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kijkt u aan tegen het voorstel van Teeuw, waarin hij onderscheid maakt tussen hulp die er voor zorgt dat de patiënt zijn actie gemakkelijker kan voortzetten (hulp-bij-hulpdoding) en de gewone hulp die de patiënt nodig heeft, omdat hij patiënt is (geen hulp bij zelfdoding)?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u dat er sprake is van een natuurlijke dood als een gezond iemand bewust afziet van eten en drinken, met de dood als gevolg?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van de suggestie van Teeuw om de behandelend arts en de gemeentelijk lijkschouwer samen te laten bepalen waar de patiënt zich bevindt op de lijn van «niet ziek tot ongeneeslijk ziek», en om – naarmate de patiënt meer opschuift richting «de ongeneeslijke zieke patiënt» – een verklaring van een natuurlijke dood af te geven? Zou dit niet een betere handelwijze zijn?
Indien een persoon is overleden, dient zo spoedig mogelijk een lijkschouw plaats te vinden door de behandelend arts of de gemeentelijk lijkschouwer. De arts geeft een verklaring van overlijden af indien hij ervan overtuigd is dat de dood is ingetreden ten gevolge van een natuurlijke oorzaak. Indien die arts hiervan niet overtuigd is zal hij hiervan mededeling doen aan de gemeentelijke lijkschouwer. Volledigheidshalve merk ik op dat de behandelend arts altijd overleg kan hebben met de gemeentelijk lijkschouwer indien de behandelend arts twijfels heeft over de juiste handelwijze. Indien de gemeentelijke lijkschouwer, na zijn eigen lijkschouw, meent niet tot afgifte van een verklaring van overlijden te kunnen overgaan omdat hij niet overtuigd is van een natuurlijke doodsoorzaak, zal hij hiervan verslag doen bij de officier van Justitie die een verklaring van geen bezwaar zal moeten afgeven alvorens de overledene kan worden begraven of gecremeerd. Ik heb geen signalen dat de huidige handelwijze niet volstaat.
Deelt u de opvatting dat het ongewenst is dat de arts een gezond iemand actief op de mogelijkheid mag wijzen om bewust af te zien van eten en drinken, ook als de patiënt daar zelf niet om vraagt? Hoe verhoudt zich dat met het principe van goed hulpverlenerschap, artikel 453 uit de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO)?
Artikel 453 van de WGBO gaat over «goed hulpverlenerschap». Het artikel stelt dat de hulpverlener bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht moet nemen. Dit houdt in dat de hulpverlener die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. Een goed hulpverlener respecteert de rechten van de patiënt en is zich bewust van zijn plichten ten opzichte van de patiënt. Hij houdt zich aan wettelijke bepalingen en aan protocollen en gedragsregels, zoals deze handreiking. Dat betekent dat als de patiënt aangeeft te willen stoppen met eten en drinken of de arts vermoedt dat de patiënt reeds bewust gestopt is, artsen serieus zullen moeten ingaan op de doodswens en het verkennen van de achterliggende hulpvragen. Het zelfbeschikkingsrecht brengt met zich mee dat een patiënt kan vasthouden aan een dergelijk besluit. De arts dient dit, als goed hulpverlener, te respecteren.
Daarnaast heeft de hulpverlener een informatieplicht op basis van artikel 448 van de WGBO. Daarin staat dat de arts de patiënt op duidelijke wijze inlicht, desgevraagd schriftelijk, over het voorgenomen onderzoek en de voorgestelde behandeling en over ontwikkeling omtrent het onderzoek, de behandeling en de gezondheidstoestand van de patiënt. Het is aan de arts om de patiënt erop te wijzen wat de gevolgen kunnen zijn van stoppen met eten en drinken, in relatie tot onder meer diens gezondheid en leeftijd. Het staat de patiënt vrij om desondanks te stoppen met eten en drinken, uiteraard voor zover deze patiënt wilsbekwaam wordt geacht. Daarbij gelden alleen leeftijdsgrenzen voor minderjarigen, die niet in staat worden geacht tot een redelijke waardering van de eigen belangen terzake.
Hoe verhoudt deze handreiking zich tot de beroepscode van de V&VN (Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland), waarin genoemd wordt dat het geven van eten en drinken tot de basishandelingen van verpleegkundigen en verzorgenden behoort, en er geen schadelijk handelen mag plaatsvinden? Brengt de handreiking verpleegkundigen en verzorgenden daarmee niet in een onmogelijke positie?
De KNMG handreiking is ontwikkeld in samenwerking met verschillende beroeps- en wetenschappelijke verenigingen. De V&VN heeft deze handreiking mee ontwikkeld en geautoriseerd. De handreiking voorziet in een gedetailleerde weergave van de wijze van medisch verantwoord handelen van verpleegkundigen en verzorgenden bij patiënten die afzien van eten en drinken.
Vindt u met Van den Brink dat de wetenschappelijke onderbouwing van de leeftijdsgrens van 60 jaar zeer matig is, en dat dit daarom niet kan dienen als richtlijn om iemand al dan niet te steunen in zijn voornemen om bewust af te zien van eten en drinken? Bent u het met Vink eens dat stoppen met eten en drinken als zelfeuthanasie alleen «geschikt is voor personen op hoge leeftijd, met een zwakke conditie en eigenlijk al uit zichzelf bezig (veel) minder te eten en te drinken» en dat de leeftijd van zestig jaar aan een «gevaarlijk lage kant» ligt? Welke consequenties verbindt u hieraan?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe verhoudt deze handreiking zich tot de reikwijdte van palliatieve zorg? Wat vindt u ervan dat de commissie de zorg voor de mens die besluit om te stoppen met eten en drinken als een vorm van palliatieve zorg beschouwt, ook als er ten tijde van de beslissing geen sprake was van een direct levensbedreigende ziekte?
Mensen die in de laatste levensfase de keuze maken om te stoppen met eten en drinken, worden daarbij steeds zwakker. Hierdoor ontstaat er een levensbedreigende situatie waarbij zorg die wordt geboden als palliatieve zorg kan worden bestempeld. Goede zorg is niet alleen gericht op het genezen van ziekten of het verlengen van het leven, maar is ook gericht op het verlichten van het lijden van de patiënt zoals in het geval van palliatieve zorg. De patiënt die stopt met eten en drinken geeft geen toestemming voor levensverlengende handelingen (zoals het kunstmatig toedienen van voeding en vocht of het aanreiken van voeding en vocht), maar wel voor het adequaat en proportioneel verlichten van het lijden. Hierbij moet worden opgemerkt, dat de handreiking nadrukkelijk stelt dat het de patiënt is die een keuze voor het afzien van eten en drinken zelf moet volhouden en er geen sprake mag zijn van het onthouden ervan door hulpverleners.
Daarnaast staat in de palliatieve zorg richtlijnen over dehydratie en vochttoediening (zie pallialine.nl): «er moet per patiënt gekeken worden of vochttoediening nodig en zinvol is. Zeker als de levensverwachting van de patiënt nog maar één of twee weken is zal men zeer terughoudend zijn met het starten van vochttoediening. De uiteindelijke beslissing wordt genomen na een zorgvuldige afweging samen met de patiënt en diens naasten.».
Biedt de handreiking volgens u voldoende bescherming van patiënten, waarbij de totstandkoming van de keuze om bewust af te zien van eten en drinken twijfelachtig is? Is voldoende gewaarborgd dat het om een vrijwillige, weloverwogen keuze van de patiënt gaat?
De handreiking is opgesteld voor wilsbekwame patiënten. Patiënten die weigeren te eten en drinken als uiting van psych(iatr)ische problematiek, zoals eetstoornissen of patiënten die dwangbehandeling krijgen vallen buiten het bestek van de handreiking. Als er sprake is van afweergedrag bij patiënten met dementie, een verstandelijke handicap of een chronisch psychiatrische stoornis, dan schrijft de handreiking duidelijk voor wat hulpverleners moeten doen om achter de oorzaken van dit gedrag te komen.
Voor wilsbekwame patiënten geldt overigens altijd dat hulpverleners allereerst serieus zullen ingaan op de doodswens en de achterliggende hulpvragen zullen verkennen. Hierbij moet worden opgemerkt, dat de handreiking nadrukkelijk stelt dat het de patiënt is die een keuze voor het afzien van eten en drinken zelf moet volhouden en er geen sprake mag zijn van het onthouden ervan door hulpverleners.
Vindt u dat de handreiking voldoende bescherming biedt aan patiënten bij wie de doodswens of de keuze om niet te eten en drinken uiting is van een psychiatrisch ziektebeeld (b.v. depressie, anorexia nervosa)? Deelt u de opinie dat psychiatrische patiënten nog kwetsbaarder zijn, en daarom dubbel recht hebben op bescherming, terwijl daar in de handreiking niet op ingegaan wordt?
Zie antwoord vraag 14.
Hoe verhoudt deze handreiking zich met de GGZ-richtlijn eetstoornissen, waarin aanbevolen wordt patiënten die niet (meer) in levensgevaar verkeren, maar voor voeding afhankelijk zijn van de sonde omdat ze nog niet willen of durven eten, opgenomen worden op een daarvoor toegeruste gespecialiseerde afdeling voor de behandeling van eetstoornissen in de psychiatrie?
Zie antwoord vraag 14.
Deelt u de mening dat in het gesprek over het bewust afzien van eten en drinken niet alleen stilgestaan moet worden bij de overwegingen, maar vooral ook gezocht moet worden naar de vraag achter de vraag, en het zoeken naar alternatieven, zoals een doel in het leven, het verminderen van eenzaamheid of de behandeling van een depressie? Wordt daar volgens u voldoende invulling aan gegeven door de richtlijn?
Zie antwoord vraag 14.
Wat vindt u ervan dat de vertegenwoordiger geacht wordt beslissingen over zorg en behandeling voor de patiënt te nemen «die in lijn zijn met het besluit van de patiënt om bewust af te zien van eten en drinken» op het moment dat deze daartoe zelf niet meer in staat is? Kan dat de vertegenwoordiger niet in een onmogelijke positie brengen, of met gewetensbezwaren confronteren? Hoe moet hier in de praktijk mee worden omgegaan?
Een vertegenwoordiger kan alleen beslissingen nemen ten aanzien van de patiënt voor zover de patiënt wilsonbekwaam is. De vertegenwoordiger is daarbij gehouden de zorg van een goed vertegenwoordiger te betrachten en de patiënt er zo veel mogelijk bij te betrekken, zoals omschreven in het vijfde lid van artikel 465 van de WGBO. Ook in de handreiking worden hier handvatten voor aangereikt, zoals in de omschrijving van een goede voorbereiding bij een patiënt die wil stoppen met eten en drinken. Daar wordt gewezen op het belang van het opstellen van schriftelijk wilsverklaring door de patiënt en op het aanwijzen van een vertegenwoordiger. Dit is bedoeld om te voorkomen dat er een onduidelijke of onmogelijke situatie ontstaat als de patiënt wilsonbekwaam wordt.
Wat vindt u ervan dat het besluit van de patiënt om bewust te stoppen met eten en drinken nogal eens samenhangt met een afgewezen euthanasieverzoek? Hoe beoordeelt u het mogelijke risico dat bewust stoppen met eten en drinken een niet getoetste «achterdeur» wordt voor afgewezen euthanasieverzoeken?
Indien een euthanasieverzoek van een patiënt niet door een arts is ingewilligd kan dit komen doordat niet voldaan kon worden aan de zorgvuldigheidscriteria van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (Wtl). Het niet inwilligen van een verzoek kan ook door gewetensbezwaren van de arts komen. In dat geval kan de patiënt zich wenden tot een andere arts die mogelijk wel bereid is de euthanasie uit te voeren. Van belang is evenwel dat in alle gevallen van euthanasie aan de zorgvuldigheidseisen die de Wtl daaraan stelt is voldaan.
Een patiënt kan altijd besluiten te stoppen met eten en drinken. Dit vloeit direct voort uit hun recht op zelfbeschikking en het recht om zorg te weigeren. Dit is een recht dat een ieder toekomt en staat los van de toetsing van het euthanasieverzoek.
Zou het niet wenselijk zijn het proces van afzien van eten en drinken achteraf te toetsen, net als gebeurt bij euthanasie en hulp bij zelfdoding?
De medische zorg die wordt geboden aan mensen die stoppen met eten en drinken betreft normaal medisch handelen en behoeft dan ook geen extra toetsing. De Inspectie voor de Gezondheidszorg ziet toe op de kwaliteit van de geleverde zorg.
Bent u bereid, gelet op de fundamentele vragen die de handreiking oproept, deze handreiking juridisch en ethisch te laten toetsen?
Ik zie geen taak voor de overheid om een handreiking opgesteld door de beroepsgroep te toetsen op juridische of ethische gronden.
Bent u bereid de Kamer periodiek te informeren over hoe vaak het besluit om het leven op deze manier te beëindigen genomen en uitgevoerd wordt, en wat de achterliggende redenen daarvan zijn, zoals nu ook gebeurt bij euthanasie?
Elke vijf jaar vindt het sterfgevallenonderzoek plaats naar de praktijk van medische besluitvorming rond het levenseinde. Dit geeft onder andere inzicht in de sterfgevallen als gevolg van stoppen met eten en drinken. Het laatste sterfgevallenonderzoek van 2010 gaf aan dat naar schatting 600 mensen in 2010 zijn overleden om deze reden (Kamerstuk 33 000-XVI, nr. 193). Momenteel loopt een nieuw sterfgevallenonderzoek. De resultaten zullen eerste helft van 2017 tegelijk met de evaluatie van Wtl aangeboden worden aan de Tweede Kamer.
De keuze van de patiënt om te stoppen met eten en drinken kan overigens niet vergeleken worden met euthanasie, waarbij een arts gelegitimeerd is om euthanasie of hulp bij zelfdoding toe te passen. In die gevallen is een bijzondere zorgvuldigheid noodzakelijk en transparantie van de arts geboden.
De berichtgeving ‘Dinkelland tegen besluit EZ over Natura 2000’ en ‘Geen naaldbossen in Twente’ |
|
Helma Lodders (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving «Dinkelland tegen besluit EZ over Natura 2000» en «Geen naaldbossen in Twente»?1 2
Ja.
Wat is uw reactie op de berichtgeving?
Ik heb begrip voor de gevoelens die de voorgestelde wijziging in de streek heeft opgeroepen. In de ontwerp geactualiseerde gebiedsanalyse van het gebied Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek die als onderdeel van de partiële herziening van het PAS op 7 september jl. ter inzage is gelegd, is een extra maatregel opgenomen. De achtergrond van deze maatregel is dat op grond van de meest recente inzichten met AERIUS Monitor 2015 is berekend dat de stikstofdepositie in delen van dit gebied hoger is dan in Monitor 2014 en de daling trager verloopt. Om te kunnen blijven garanderen dat de gebiedsanalyse in het kader van het programma aanpak stikstof kan blijven fungeren als passende beoordeling is vanuit het voorzorgsbeginsel een extra maatregel opgenomen.
Na de ter inzage legging (TIL) is de maatregel, mede in het licht van de vragen over nut en noodzaak, opnieuw beoordeeld. Er is een oplossing gevonden om tot een ecologisch verantwoorde invulling te komen met veel minder invloed op het gebied.
Is het waar dat er eenzijdig door u besloten is maatregelen te nemen om het Natura2000-gebied Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek (AVAV) uit te breiden?
Het Ministerie van Economische Zaken is voortouwnemer voor het opstellen van de gebiedsanalyse voor dit gebied en heeft daartoe besloten de maatregel als voorstel in de ontwerp geactualiseerde gebiedsanalyse op te nemen. In dit geval was er, gezien de bestuurlijk afgesproken planning, onvoldoende tijd om middels een uitgebreider proces aan de voorkant andere belanghebbenden te betrekken. De inspraakprocedure voorziet hier uiteraard wel in.
Kunt u aangeven hoe er met de provincie Overijssel en de gemeente Dinkelland is gecommuniceerd over dit besluit?
De wijziging is zo snel mogelijk gecommuniceerd met de provincie Overijssel zodra duidelijk was dat deze maatregel zou worden opgenomen. Helaas was dit erg kort voor de start van de TIL. Sindsdien is er overleg met de provincie Overijssel om de situatie nader te onderzoeken. Met de gemeente heeft geen overleg plaatsgevonden, omdat de verantwoordelijkheid voor de uitvoering bij de provincie ligt.
Klopt de berichtgeving dat dit zal gebeuren naar aanleiding van de tussentijdse aanpassing van AERIUS?
Ja.
Is de tussentijdse aanpassing van AERIUS besproken met de provincies voor de invoering van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) op 1 juli 2015? Zo ja, wat was de reactie toentertijd van de afvaardiging uit de provincie?
Ja, dit is een bestuurlijke afspraak tussen de PAS-partners. Uw kamer is hierover op 14 april jl. geïnformeerd (Kamerstuk 33 037, nr. 151).
Wat betekent dit voor de meldingen en de vergunningverlening voor ondernemers die sinds 1 juli 2015 een aanvraag hebben kunnen indienen? Liggen alle aanvragen nu stil? Wat zijn hier de economische en financiële gevolgen van voor bedrijven?
Bedrijven die sinds 1 juli 2015 een melding hebben gedaan in het kader van de PAS hoeven niet alsnog een vergunning aan te vragen. Wanneer een vergunning is toegekend voor de inwerkingtreding van de geactualiseerde AERIUS Monitor 2015, kan worden besloten overeenkomstig de oorspronkelijke AERIUS Monitor 2014. Wanneer een vergunning is aangevraagd voor de inwerkingtreding van de nieuwe AERIUS-versie, maar het besluit is genomen na de aanpassing, zal dat besluit gebaseerd moeten worden op de geactualiseerde versie van AERIUS. Dat kan betekenen dat een aanvraag moet worden aangepast. Aanvragen hoeven daarom niet stil te liggen.
Kunt u aangeven of het klopt dat bedrijven die in een eerder stadium een melding hebben gemaakt nu genoodzaakt zullen zijn een vergunning aan te vragen met als gevolg extra leges?
Zie antwoord vraag 7.
In het persbericht bij de invoering van de PAS geeft gedeputeerde Maij aan: «met de PAS geven rijk en provincies ruimte aan ondernemers, omdat ze belangrijk zijn voor onze economie», maar deelt u de mening dat op deze manier zo de mogelijkheid tot ontwikkeling op slot zit terwijl de PAS juist ruimte diende te bieden?3
Nee. Om ervoor te zorgen dat de PAS zo optimaal mogelijk werkt, is het noodzakelijk dat wordt uitgegaan van de meest actuele kennis. Dit betekent in beginsel een jaarlijkse actualisatie van het onderdeel AERIUS Monitor, zoals is beschreven in het programma. Ik verwijs u hiervoor ook naar mijn antwoord op vraag 6.
Op welke andere plekken in Nederland levert de tussentijdse aanpassing van AERIUS extra maatregelen op ter uitbreiding van de natuur? Wat betekent dit voor de meldingen en de vergunningaanvraag?
Bij de berekening met AERIUS Monitor 2015 is gebleken dat bij de gebieden Achter de Voort, Agelerbroek & Voltherbroek en het Drentsche Aa-gebied de stikstofdepositie hoger blijkt te zijn dan berekend met AERIUS Monitor 2014. Het ecologisch oordeel was hierbij niet meer volledig te onderbouwen met de huidige herstelmaatregelen, waardoor vanuit het voorzorgbeginsel aanvullende herstelmaatregelen nodig worden geacht. Hiermee wordt voorkomen dat de meldingen en vergunningverlening voor dit gebied komt stil te liggen.
Deelt u de mening dat dergelijke gevolgen van de aanpassingen in AERIUS het draagvlak voor de PAS ondermijnen?
Nee, hoewel ik begrip heb voor de onrust die is ontstaan. De actualisatie van AERIUS Monitor en de eventuele gevolgen daarvan voor de ontwikkelingsruimte of maatregelenpakketten zijn noodzakelijk om het programma de juridische basis te kunnen blijven bieden voor activiteiten die stikstof uitstoten. Uw Kamer heeft ook het belang van de juridische houdbaarheid van het programma en de daarmee samenhangende monitoring en bijsturing benadrukt.
Waarom is er door u eenzijdig gekozen om herstelmaatregelen te nemen zoals het aanplanten van 46 hectare naaldbos in het buffergebied?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op vraag 3.
Waarom is er binnen dit specifieke natuurgebied gekozen voor een naaldbos, aangzien dit daar van nature helemaal niet voorkomt?
De gedachte is dat naaldbomen meer stikstof invangen, omdat deze bomen jaar rond hun naalden behouden.
Bent u bereid om in overleg te treden met lokale en provinciale overheden teneinde te komen tot passende maatregelen?
Er vinden reeds gesprekken met provincie Overijssel plaats. Naar aanleiding van de zienswijzen hebben mijn medewerkers overleg gevoerd met meerdere deskundigen op het gebied van stikstofdepositie. Dit heeft geresulteerd in een aanpassing van de aanvullende maatregel. Deze aanpassing behelst dat er geen aanplanting van naaldbos zal zijn. Ook zal de omvang van de beplanting beperkter blijven dan eerder gedacht. Deze aanpassing zal in de definitieve versie van de gebiedsanalyse worden verwerkt.
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) die geen onderzoek doet bij een onnatuurlijke dood in zorginstellingen |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft het overleg met de sectoren ouderenzorg en verstandelijk gehandicaptenzorg over het aanstellen van een externe voorzitter bij een calamiteitenonderzoek inmiddels plaatsgevonden? Zo ja, wat waren de belangrijkste uitkomsten van dit overleg?1
Tijdens een bijeenkomst met veldpartijen op 31 augustus jl. is mijn brief aan uw Kamer over onderzoek naar calamiteitenmeldingen van 8 juli 2015 (kenmerk 789483–138679-MC), door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) toegelicht en zijn de aanvullende eisen voor de sectoren ouderenzorg en verstandelijk gehandicaptenzorg besproken. Onder andere stelt de IGZ in deze sectoren de aanvullende eis dat de onderzoekscommissie dient te worden voorgezeten door een externe voorzitter, in elk geval bij calamiteiten met overlijden. Tijdens de bijeenkomst heeft de IGZ ondermeer stil gestaan bij de benodigde kennis en vaardigheden van een externe voorzitter. Deze moeten namelijk passen bij de casus. De belangrijkste uitkomsten van het overleg waren dat er in algemene zin geen fundamentele bezwaren zijn tegen aanvullende eisen, maar dat beide sectoren het wel betreuren dat het vertrouwen in door hun zelf uitgevoerd onderzoek nog onvoldoende is. De sectoren gaven daarbij aan graag te willen werken aan het verbeteren van die situatie.
De gewijzigde inzet in twee zorgsectoren zal over een jaar worden geëvalueerd. Daarbij zullen naast de brancheorganisaties, beroeps- en cliëntverenigingen en zorgaanbieders ook de bij calamiteiten met overlijden betrokken nabestaanden worden betrokken. De evaluatie zal duidelijk moeten maken of de aanvullende eisen de gewenste effecten hebben.
Van welke concrete factoren is het afhankelijk of er een externe voorzitter of externe expertise wordt aangesteld bij het onderzoek? Is ook het verzoek van de nabestaanden terzake voor u voldoende aanleiding hiertoe over te gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
De zienswijze van de bij een calamiteit met overlijden betrokken nabestaanden biedt voor de IGZ een belangrijk perspectief op de calamiteit en het onderzoek daarnaar. Dat geldt zorgbreed, dus ook voor de sectoren waar de op 1 oktober jl. doorgevoerde nieuwe werkwijze op dit moment niet standaard van kracht is. Een verzoek van nabestaanden wordt door de IGZ altijd in behandeling genomen. Op basis van de mate van urgentie, maar ook op basis van de informatie die de inspectie heeft over de competenties van een zorgaanbieder om zelf gedegen onderzoek te doen, besluit de IGZ of het onderzoek al dan niet onder leiding van een externe voorzitter dient te geschieden of dat (daarbij) andere externe expertise nodig is.
Kunt u onderbouwen waarom specifiek voor de sectoren ouderenzorg en verstandelijk gehandicaptenzorg is gekozen, en niet voor alle sectoren? Heeft dit te maken met de capaciteit van de IGZ?
Hoelang al ziet de Inspectie dat de kwaliteit van de calamiteitenonderzoeken van de caresector achter blijft? Wat zegt dit over de besluiten die op basis van deze onderzoeken zijn genomen? Is het mogelijk dat hierdoor vervolgonderzoek onterecht is uitgebleven?
Waarom is de werkwijze tot op heden altijd fel verdedigd door u, terwijl het blijkbaar bekend was dat de kwaliteit van de calamiteitenrapporten in de caresector achterbleef? Kunt u uw antwoord toelichten?
Waarom heeft de Inspectie pas per 1 oktober 2015 de werkwijze aangepast, terwijl diverse partijen – waaronder de SP – al jaren vraagtekens zetten bij de werkwijze van de Inspectie, waarbij zij zorginstellingen hun mogelijke fouten laten onderzoeken?2
Waarop baseert u de uitspraak «De praktijk laat zien dat het leereffect het grootst is wanneer een zorgaanbieder het onderzoek naar een calamiteit in opdracht van de Inspectie uitvoert...»? Welke onderzoeken, getallen of praktijkvoorbeelden tonen dit aan?3
Dit is gebleken uit de ervaring die sinds de jaren ’90 van de vorige eeuw rondom duizenden calamiteiten is opgedaan door vele IGZ-inspecteurs.
Op welke wijze is de kwaliteit van de calamiteitenonderzoeken te controleren, wanneer de Inspectie geen inzage heeft in het aantal vervolgonderzoeken, en het aantal onderzoeken naar aanleiding van een niet-natuurlijk overlijden?4
Het is in alle gevallen de IGZ die de kwaliteit van calamiteitenonderzoeken en de eventuele vervolgonderzoeken van de instelling controleert en beoordeelt. Behoudens strafrechtelijk onderzoek naar calamiteiten door het Openbaar Ministerie is het altijd de IGZ die onderzoek doet naar calamiteiten dan wel daarbinnen – conform de Leidraad Meldingen 2013 – een instelling de opdracht geeft om onder auspiciën van de IGZ (vervolg)onderzoek te doen.
Met andere woorden: de IGZ heeft in alle gevallen inzage in het (vervolg)onderzoek. De IGZ registreert op dit moment echter niet hoe vaak zij binnen haar onderzoek naar calamiteiten, instellingen (g)een opdracht geeft om eigen (vervolg)onderzoek te doen.
Het achterhalen van hoe vaak de IGZ in het verleden een onderzoek naar een calamiteit met overlijden volledig met eigen inspecteurs heeft gedaan of hoe vaak de IGZ heeft besloten om aanvullend op het onderzoek door de zorginstelling zelf nog nader onderzoek doen, acht ik op dit moment overbodig. Het zegt namelijk niets over het eindresultaat. Dat moet in alle gevallen goed zijn.
De IGZ sluit onderzoeken naar calamiteiten pas af nadat zij van oordeel is dat het onderzoek in zijn totaliteit – dus inclusief ook de eventuele (vervolg)onderzoeken door de zorginstelling zelf – van voldoende kwaliteit is geweest en wanneer zij er voldoende vertouwen in heeft dat de betrokken zorginstelling de eventuele verbetermaatregelen goed heeft opgepakt.
Bent u bereid het aantal vervolgonderzoeken door de Inspectie en het aantal directe onderzoeken naar aanleiding van een niet-natuurlijk overlijden alsnog te achterhalen, en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Staat u nog altijd achter uw uitspraak dat u het kwalijk vindt wanneer de familie van de cliënt die bij zorginstelling Bartiméus in november 2012 overleed na het badincident «ook maar enigszins onder druk» zou zijn gezet een verklaring te ondertekenen?5
Kent u de inhoud van de «woordvoeringslijn» die Bartiméus nabestaanden kort na het overlijden heeft laten ondertekenen? Wat vindt u ervan dat de zorginstelling op deze manier haar straatje heeft geprobeerd schoon te vegen?
Bent u van mening dat deze werkwijze van de zorginstelling heeft bijgedragen aan waarheidsbevinding, goed onderzoek, transparantie, kwaliteitsverbetering of het algehele vertrouwen van mensen in de zorgsector en het bestuur van de instelling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Kunt u zich voorstellen dat nabestaanden zich onder druk gezet voelden door de vraag deze «woordvoeringslijn» te ondertekenen? Zo ja, bent u bereid Bartiméus hier alsnog op aan te spreken? Hoe gaat u dit in de toekomst voorkomen?
Wat is het aantal badincidenten dat voorafgaand en sinds het betreffende incident bij Bartiméus heeft plaatsgevonden? Hoe verklaart u de ontwikkeling van deze cijfers?
De betreffende calamiteit met overlijden bij Bartiméus vond plaats op 28 oktober 2012. De op dit moment beschikbare cijfers van de IGZ over de jaren 2010 tot november 2015 (zie de tabel hieronder), laten zien dat 2012 een jaar was waarin het aantal douche- en badincidenten inclusief het aantal calamiteiten met overlijden het hoogst was.
Calamiteit met overlijden
Anders / geen letsel
2010
1
11
2011
1
9
2012
2
14
2013
1
5
2014
1
8
2015 (tot november)
0
9
Totaal
6
56
Peildatum: 5 november 2015.
Eerder, medio oktober 2008, presenteerde de IGZ cijfers waaruit bleek dat de inspectie tussen 2005 en 2007 in totaal bijna zestig meldingen had ontvangen over incidenten bij het douchen en baden van patiënten. In veertien gevallen overleed de patiënt. Naar aanleiding daarvan ontvingen zorginstellingen destijds van de IGZ een brief over de risico’s op verbranding en verdrinking tijdens het baden en douchen van patiënten. Daarbij stelde de IGZ ook een aantal maatregelen op die instellingen moesten nemen om risico's zoveel mogelijk te beperken en voorts is de inspectie strenger gaan toezien op het naleven van protocollen. Als ik de thans beschikbare cijfers over de jaren 2010 tot november 2015 afzet tegen de in 2008 gepresenteerde cijfers, dan laat dat een daling zien van het aantal douche- en badincidenten waaronder het aantal calamiteiten met overlijden.
Wapenexport naar Egypte |
|
Jasper van Dijk |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over de uitvoer van militair materieel voor de Egyptische marine?1
Ja.
Deelt u de opvatting van Amnesty International dat de blokkade tegen Jemen acute tekorten aan voedsel, medicijnen en brandstof en andere noodzakelijkheden heeft veroorzaakt?2 Zo nee, waarom niet?
De blokkade heeft de bestaande tekorten aan voedsel, medicijnen en brandstof vergroot. Naast de blokkade zijn vooral de aanhoudende gevechten op de grond en de bombardementen vanuit de lucht alsmede de beschadigingen aan de infrastructuur er de oorzaak van dat (hulp)goederen niet hun eindbestemming bereiken.
Kunt u uitsluiten dat Egyptische marineschepen bijdragen aan de blokkade van Jemen? Zo ja, waarop baseert u dat?
Zoals vermeld in de antwoorden op eerdere vragen van het lid Van Dijk over de uitvoer van militair materieel voor de Egyptische marine, is bekend dat de Egyptische marine sinds maart 2015 betrokken is bij de militaire interventie in Jemen. Egypte heeft vier marineschepen naar de Golf van Aden gestuurd, die voorzover bij het kabinet bekend worden ingezet voor de handhaving van het VN-wapenembargo tegen de Houthi-rebellen van 14 april jl. (VNVR resolutie 2216).
Op welke wijze heeft u opheldering gevraagd of Egyptische marineschepen Jemen hebben gebombardeerd en of waarschuwingsschoten zijn afgevuurd richting Iraanse marineschepen? Wat werd geantwoord op uw navragen? Kunt u uitsluiten dat Egyptische marineschepen Jemen hebben gebombardeerd?
Nederland heeft zowel open als vertrouwelijke bronnen geconsulteerd, onder meer via de ambassade in Caïro, naar aanleiding van de mediaberichten dat Egyptische marineschepen Jemen hebben gebombardeerd en waarschuwingsschoten hebben afgevuurd richting Iraanse marineschepen. De mediaberichten konden niet bevestigd worden.
Deelt u de opvatting dat het handhaven van een wapenembargo er niet toe mag leiden en dat het ook niet nodig is dat essentiële humanitaire hulp Jemen niet bereikt?
Het kabinet blijft bezorgd over de (humanitaire) gevolgen van de blokkade in Jemen en hecht er groot belang aan dat essentiële humanitaire hulp de burgers in Jemen bereikt. Tegelijkertijd is het handhaven van het wapenembargo van groot belang om te voorkomen dat nog meer wapens in de handen van Houthi-rebellen komen, wat een verdere verslechtering van de humanitaire situatie tot gevolg zou kunnen hebben.
Wat is uw reactie op de berichten dat de humanitaire situatie in Jemen blijft verslechteren, dat hulp voor Jemen wordt vertraagd door de coalitie onder leiding van Saudi-Arabië en dat Jemen slechts 1 procent van de commerciële brandstofbehoeften heeft kunnen importeren in de maand september?3 Deelt u deze analyse van de situatie? Zo nee, waarom niet?
De humanitaire situatie in Jemen is uitermate zorgwekkend. Er zijn inmiddels meer dan 5.000 doden en meer dan 26.000 gewonden (WHO) te betreuren en het einde van de gevechten is nog altijd niet in zicht. De humanitaire situatie in Jemen is de afgelopen maanden snel verslechterd. Sinds de intensivering van de gevechten in maart is het aantal hulpbehoevenden met 33 procent gestegen van 15.9 miljoen naar 21.1 miljoen mensen (80 procent van de bevolking). Vooral in de kuststroken met hoge bevolkingsconcentraties is sprake van een noodsituatie. Humanitaire hulporganisaties breiden hun hulpoperaties uit, maar moeten opereren in extreem uitdagende omstandigheden.
Kunt u toelichten wat in de praktijk het effect is van de overeenkomst over een verificatiemechanisme voor commerciële import?
Het VN verificatie- en inspectiemechanisme houdt in dat de controle van binnenkomende schepen op wapens niet langer wordt uitgevoerd door de coalitie, maar door de VN. De verwachting is dat door invoering van het mechanisme schepen sneller kunnen worden gelost in de Jemenitische havens. Dat geldt zeker voor schepen met hulpgoederen, aangezien deze onder het mechanisme van inspectie zijn uitgezonderd. Het mechanisme is echter nog niet volledig operationeel. Bovendien is door de oorlogshandelingen een van de grootste havens van Jemen, de haven van Hudeidah, ernstig beschadigd geraakt. Aan het herstel van de infrastructuur en de capaciteit van de haven wordt hard gewerkt. De haven van Hudeidah gaat nu geleidelijk weer open.
Staat u nog altijd achter uw besluit om de vergunningen voor de uitvoer van militair materieel voor de Egyptische marine te verlenen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Eqypte heeft een legitieme veiligheidsbehoefte voor wat betreft het bewaken van de zeegrenzen. Tevens draagt de Egyptische marine bij aan de maritieme veiligheid in de regio. Het bewaken van deze vaarroutes is ook voor Nederland en de EU van belang. Een Nederlands radarsysteem kan bijvoorbeeld een belangrijke bijdrage leveren aan het voorzien in deze veiligheidsbehoeften. Het kabinet ziet geen aanleiding om het beleid ten aanzien van Egypte op dit punt te wijzigen.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg over Jemen dat gepland staat voor 4 november?
Ja.
De oproep tot geweld tegen Israëlische toeristen |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Kent u het bericht «CIDI doet aangifte tegen Youness Ouaali die oproept om joodse toeristen in elkaar te slaan»?1
Ja.
Deelt u de zorg en afschuw over deze keiharde oproep tot geweld tegen Israëlische toeristen? Zo neen, waarom niet?
Het oproepen tot discriminatie, haat en geweld is onaanvaardbaar en strafbaar. Iedereen die zich op het Nederlandse grondgebied bevindt heeft recht op bescherming wanneer dat nodig blijkt te zijn, dus ook Israëlische toeristen. De Nederlandse politie zorgt voor veiligheid voor iedereen die zich in Nederland bevindt, zo ook voor toeristen met de Israëlische nationaliteit wanneer nodig.
Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te treffen om geweld tegen Israëlische toeristen door dit soort Israël-haters te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Is de opruier reeds gesommeerd zijn schriftelijke geweldsoproep te verwijderen?
Op dit moment loopt er een strafrechtelijk onderzoek. In het belang van het onderzoek kunnen op dit moment verder geen mededelingen worden gedaan.
Wel kan ik melden dat er op 15 en 16 oktober vier meldingen over deze oproepen zijn ontvangen door het meldpunt internetdiscriminatie (MInD). MInD heeft de meldingen beoordeeld en daarover teruggekoppeld naar de melders, waarbij de melders ook inzicht is gegeven in de verschillende mogelijkheden die zij hebben om de gewraakte passages strafrechtelijk aan te pakken.
Is de betreffende opruier en geweldsliefhebber al opgespoord en vastgezet?
Zie antwoord vraag 4.
De berichten dat er een beter plan moet komen voor asbestsanering |
|
Eric Smaling |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Asbest sluipend probleem voor noodlijdende boeren», waaruit blijkt dat er miljarden nodig zijn om voor 2024 alle asbestdaken te vervangen?1
Ja.
Kunt u toelichten in hoeverre de asbestsanering «op schema» ligt, voor zowel loodsen en stallen van (boeren)bedrijven als ook de daken van schuurtjes van eengezinswoningen?
Als de asbestsanering en vervanging van asbestdaken op de huidige voet en in het bestaande tempo zou doorgaan, zou het tot 2044 duren. Met het verbod op asbestdaken per 2024 moet het tempo dus omhoog. De introductie van een stimuleringsregeling per januari 2016 heeft tot doel die versnelling direct in 2016 in te doen zetten. In de jaren erna is er zicht op hoe de sanering verloopt en welke versnelling wordt gerealiseerd.
Deelt u de mening dat een subsidieregeling van in totaal 75 miljoen euro een schijntje is bij de verwachte miljardenkosten?2 Erkent u dat zonder toereikende subsidiemogelijkheden het verwijderen van asbest voor de meeste particulieren een moeilijke opgave zal zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
In 2012 is er een maatschappelijke kosten-batenanalyse uitgevoerd naar het versneld verwijderen van de asbestdaken. Deze analyse is ook met uw Kamer gedeeld (Kamerstuk 25 834, nr. 76) en geactualiseerd (bijlage bij Kamerstuk 25 834, nr. 98). Het verwijderen van alle asbestdaken is inderdaad een grote opgave vooral voor de eigenaren van de daken. De subsidie is vooral bedoeld om de sanering snel op gang te brengen, zoals ook recent werd aangegeven bij de beantwoording van het schriftelijk overleg inzake het ontwerpbesluit tot wijziging van het Asbestverwijderingsbesluit 2005 (Kamerstuk 25 834, nr. 98). Zowel voor de verwijderingsbranche als voor de handhaving van het besluit zou het immers onwerkbaar worden als eigenaren van asbestdaken pas tegen 2024 actie zouden ondernemen.
Hoe oordeelt u over het gezamenlijke voorstel van de Land- en Tuinbouworganisatie (LTO) Nederland, AgroAsbestVeilig en Achmea, om te komen tot een deltaplan voor de sanering van asbestdaken?3
Alle initiatieven die partijen ondernemen om zo snel mogelijk asbestdaken te saneren, worden zeer gewaardeerd, ook bijv. het verlengen van de regeling «Asbest eraf, zon erop».
Bent u bereid om, in overleg met betrokken partijen zoals de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), LTO, Verbond van Verzekeraars, Bouwend Nederland en woningcorporatiekoepels, te onderzoeken hoe op structurele wijze naar het verbod op asbestdaken in 2024 toegewerkt kan worden en hoe met een realistisch tijdpad gekomen kan worden?
Ja, het Ministerie van Infrastructuur en Milieu is bereid om mee te werken aan een dergelijk onderzoek dat wordt uitgevoerd door de genoemde externe partijen.
Kunt u bovenstaande vragen vóór de plenaire behandeling van de begroting van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu 2016 beantwoorden?
Ja.
Het negeren van een negatief advies door de inlichtingendienst door de politie |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Gepakte politiemol «onooglijk ventje»»?1
Klopt het dat de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) na onderzoek van Mark M.’s leefomgeving en persoonlijke financiële informatie weigerde een verklaring van geen bezwaar af te geven? Zo ja, waarom heeft de politie dit negatieve advies genegeerd?
Bent u van mening dat een dergelijk advies van de AIVD altijd moet leiden tot het weigeren van de persoon in kwestie? Zo nee, waarom niet?
Welke maatregelen gaat u nemen om er in het vervolg voor te zorgen dat een negatief advies van de inlichtingendienst wel gevolgen heeft?
Waarom heeft niemand binnen het politieapparaat vraagtekens gezet bij een jonge agent in loondienst die het leven van een miljonair leidt?
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de politie/politieagenten alerter zijn op dit soort signalen en deze ook melden aangezien mollen binnen de politie gevaar opleveren voor de politie en de samenleving?
Het bericht inzake aanbestedingen van spoorwerkzaamheden rond Schiphol |
|
Johan Houwers (Houwers) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «ProRail dreigt weer in de fout te gaan; Foefje om openbare aanbestedingen te omzeilen»?1
Ja.
Hebt u over dit artikel of over deze vermeende wijze van geknipte aanbestedingen rond Schiphol contacten gehad met ProRail?
Ja, er is vanuit mijn ministerie navraag gedaan bij ProRail naar de achtergrond van de problematiek bij Schiphol waaraan het artikel refereert en naar de suggestie in het artikel over de wijze van aanbestedingen. Ik heb de Kamer over de uitkomsten hiervan bij brief (IenM/BSK-2015/208302) geïnformeerd.
Zo nee, bent u bereid hierover navraag te doen?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 2.
Vindt u ook dat, als dit bericht juist is, dit niet zonder consequenties voor betrokkenen kan blijven?
Het bericht is niet juist. Ik verwijs u voor een inhoudelijke beschrijving van de problematiek bij Schiphol naar mijn brief zoals genoemd in het antwoord op vraag 2.
Wilt u deze vragen beantwoorden voordat de Kamer opnieuw met u van gedachten wisselt over ProRail?
Ja.
Zorginstellingen die weigeren inzage te geven in het declaratiegedrag van bestuurders |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de berichtgeving van RTL over zorginstellingen die massaal weigeren inzage te geven in declaraties van bestuurders en bestuurskosten?1
Ik betreur dat zorgbestuurders niet de kans hebben aangegrepen om transparant te zijn, zeker omdat in de zomermaanden al eerder discussie is geweest over vermeende excessieve declaraties door ziekenhuisbestuurders. Ik heb toen aangegeven dat het evident is dat wij allen zinnig en zuinig moeten omgaan met de beschikbare middelen. Dat geldt ook voor bestuurders van organisaties die een publiek belang dienen, zoals zorginstellingen. Het transparant maken van declaraties zou meer vanzelfsprekend moeten worden voor bestuurders in de zorg.
Ik heb in dit kader contact opgenomen met de «brancheorganisaties zorg» (BoZ).
De BoZ heeft aangegeven de negatieve beeldvorming te betreuren en de zorgen van de Kamer te begrijpen. De BoZ stelt dat declaraties altijd passend dienen te zijn in het licht van de maatschappelijke doelstelling van de zorgorganisatie en dat het gesprek hierover bijzondere aandacht vraagt. Op 25 november spreken de besturen van de brancheorganisaties in gezamenlijkheid over de vernieuwing van de zorgbrede governancecode. De wens om het maatschappelijk vertrouwen in het bestuur en toezicht in de zorg te verstevigen zal daarbij leidend zijn. Vanzelfsprekend zal volgens de BoZ daarbij het debat dat is ontstaan over declaraties, en de transparantie over declaraties goed aan bod komen.
Kunt u zich bovendien nog de berichtgeving van afgelopen zomer herinneren waaruit bleek dat ziekenhuisbestuurders de geldende declaratieregels massaal aan hun laars lapten?2
Zie antwoord vraag 1.
Acht u het een wenselijke ontwikkeling dat juist in het door u uitgeroepen «Jaar van de transparantie», declaraties angstvallig geheim worden gehouden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Acht u het wenselijk dat zorginstellingen op deze wijze zichzelf verdacht maken? Wat doet dit volgens u met het vaak toch al geringe vertrouwen van mensen in zorgbestuurders? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van plan om, evenals uw collega-minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap dat deed bij onderwijsbestuurders die het niet zo nauw namen met de regels, ook graaiende ziekenhuisbestuurders hierop aan te spreken? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Bent u voornemens om te zorgen dat alle zorginstellingen wettelijk verplicht worden om declaraties en bestuurskosten inzichtelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Het effectiever vormgeven van geneesmiddelenonderzoek |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van De Wereld Draait Door waarin onderzoeker Bernards ingaat op de werkwijze van de farmaceutische industrie bij de ontwikkeling van nieuwe kankermedicijnen?1
Ja.
Herkent u het door de heer Bernards geschetste beeld dat farmaceutische bedrijven zich vooral richten op de ontwikkeling van één effectief geneesmiddel tegen kanker, maar de mogelijkheden die een combinatie van medicijnen zou kunnen opleveren uit het oog verliezen? Hoe beoordeelt u dat daarmee veel geneesmiddelen worden afgeschreven, die mogelijk in combinatie met andere kankergeneesmiddelen wel goed hadden kunnen werken?
De ontwikkeling van geneesmiddelen tegen kanker door farmaceutische bedrijven is doorgaans inderdaad gericht op één effectief geneesmiddel. Ik kan echter niet zomaar stellen dat farmaceutische bedrijven de mogelijkheden van combinatietherapieën uit het oog verliezen en dat hierdoor onderzoeksresultaten verloren kunnen gaan. Een reeds bestaand middel kan zonder problemen in combinatie met een experimenteel middel in klinische studies nader onderzocht worden. In de praktijk kan dit moeilijk blijken omdat het tweede geneesmiddel vaak door een concurrerende fabrikant geproduceerd wordt. Wel is er een trend dat onderzoek naar combinatietherapie voor kanker toeneemt. We zien dat fabrikanten ook vaker combinatiepreparaten, ook voor andere ziekten, op de markt brengen.
Ik vind het onwenselijk als potentiële geneesmiddelen en onderzoeksresultaten verloren zouden gaan. Het is ook in het belang van de farmaceutische industrie om maximaal resultaat uit de gedane investeringen te halen en daarom de wijze van onderzoek en ontwikkeling zo efficiënt mogelijk in te richten, zodat mogelijk werkzame geneesmiddelen en kennis hierover niet verloren gaan.
Deelt u de mening dat door de focus op één middel potentieel waardevolle onderzoeksresultaten verloren kunnen gaan en dit een inefficiënte wijze van onderzoek en ontwikkeling is? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze zou gestimuleerd kunnen worden dat farmaceutische bedrijven in het ontwikkelstadium ook de meerwaarde van geneesmiddelen in combinatie met andere geneesmiddelen (mogelijk van concurrerende bedrijven) onderzoeken?
Het staat farmaceutische bedrijven vrij om samen te werken in het ontwikkelstadium om combinatietherapieën te onderzoeken en een efficiënte R&D-werkwijze in te richten. Zoals ik eerder heb geschreven, hebben farmaceutische bedrijven zelf veel voordeel bij een efficiënte wijze van onderzoek en ontwikkeling en zijn daar zelf verantwoordelijk voor. Om de ontwikkeling en markttoelating van oncologische geneesmiddelen efficiënter in te richten, kunnen fabrikanten wetenschappelijk advies inwinnen bij het College ter Beoordeling Geneesmiddelen (CBG). Het CBG biedt dit ook al (actief) aan voor bedrijven om gebruik van te maken, zodat bij registratie zo veel mogelijk de juiste data en studies worden ingestuurd.
VWS doet zelf geen onderzoek. Wel kan VWS een rol spelen als partijen melden dat kansen blijven liggen. Dan kunnen wij in overleg met betrokkenen bezien hoe nader onderzoek wel kan plaatsvinden. Ook stelt VWS in 2016 middelen beschikbaar voor een nieuw ZonMw-programma translationeel onderzoek. Dit programma is er juist op gericht om onderzoek naar potentieel interessante onderzoeksvindingen en behandelingen (zoals combinatietherapieën) te stimuleren.
Welke partijen zouden een rol kunnen spelen in het stimuleren van een efficiëntere R&D-werkwijze (Research & Development) bij oncologische geneesmiddelen? Welke rol ziet u hierin voor uzelf weggelegd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Denkt u dat een onderzoeks- en ontwikkelingsaanpak die mede gericht is op een combinatie van middelen kan bijdragen aan het beter betaalbaar maken van dure geneesmiddelen, omdat op deze manier minder onderzoeksresultaten verloren hoeven te gaan? Bent u bereid hieraan aandacht te besteden in uw visie op het geneesmiddelenbeleid voor de lange termijn? Zo nee, waarom niet?
Dat zou kunnen. Daarbij is het ministerie niet de aangewezen partij om dit op te zetten. Wel kan VWS meedenken hoe potentieel interessant onderzoek op weg kan worden geholpen en hoe belemmeringen kunnen worden weggenomen.
Het gebruik van de Friese taal in de rechtbank |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over het gebruik van de Friese taal in de rechtbank?1
Ja.
Kent u de mededelingen die door enkele presidenten van gerechten zijn gedaan in het rondetafelgesprek in de Kamer op 8 oktober 2015 over de huisvesting van gerechten, te weten dat voor zaken die bijzonder verknocht zijn met een regio ook altijd geregeld kan worden dat deze zaken ook in de regio kunnen worden behandeld?
Ja.
Hoe verhouden deze mededelingen zich tot het besluit om de aan de provincie Friesland verknochte zaak, die in de hierboven genoemde eerdere vraag benoemd werd, niet in Leeuwarden te behandelen maar in Zwolle?
Zoals bij beantwoording van de in vraag 1 bedoelde eerdere vragen is aangegeven, heeft de officier van justitie bij het Functioneel Parket de zogenoemde Mestsilo-zaak aangebracht bij de concentratierechtbank Overijssel2. De rechtbank Overijssel kan op grond van het zaaksverdelingsreglement3 zaken van het Functioneel Parket zowel in de zittingsplaats Almelo als in de zittingsplaats Zwolle behandelen. In de voorliggende zaak heeft rechtbank Overijssel besloten de zaak in de zittingsplaats Zwolle te behandelen, om tegemoet te komen aan het bezwaar dat de zittingsplaats Almelo veel reistijd vergt van de verdachte en andere belanghebbenden en belangstellenden in deze zaak. Hiermee wordt de reisafstand vanuit Friesland aanzienlijk verkort.
De mogelijkheden voor de rechtbank Overijssel ten aanzien van de keuze voor de locatie van behandeling van een zaak beperken zich tot de zittingsplaatsen binnen het eigen rechtsgebied, dat zich beperkt tot de plaatsen Almelo, Enschede en Zwolle. De provincie Friesland maakt geen onderdeel uit van het arrondissement Overijssel. Voor de rechtbank Overijssel, waar de zaak door het Functioneel Parket was aangebracht, bestond daarom niet de mogelijkheid de zaak in Friesland te (doen) behandelen.
De door u aangehaalde mededelingen van de presidenten van gerechten hebben kennelijk betrekking op de verdeling van zaken tussen de zittingsplaatsen binnen één rechtbank. De beslissing van de rechtbank Overijssel om de zaak in dit bijzondere geval in Zwolle te behandelen in plaats van Almelo is een voorbeeld van het, binnen de rechtbank, rekening houden met de regio bij de keuze van de zittingsplaats.