De sluiting van de Rotterdamse vestiging van het Wellant College |
|
Joyce Vermue (PvdA), Henk Leenders (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe verklaart u dat de Rotterdamse vmbo-groen moet sluiten en alle 180 leerlingen van het Wellant College aan de Bosdreef een nieuwe school moeten zoeken?1
Het al dan niet sluiten van een vestiging is een beslissing die primair door het schoolbestuur wordt genomen. Het afgelopen jaar zijn door het bestuur alle mogelijkheden onderzocht om het groene vmbo-onderwijs onder te brengen bij een andere school in Rotterdam. Het bestuur heeft naar aanleiding van dit onderzoek besloten om vanaf schooljaar 2017–2018 geen vmbo-onderwijs meer aan te bieden aan de Bosdreef in Rotterdam. Het bestuur geeft aan dat de vmbo-afdeling te klein is om zelfstandig door te gaan. Het Wellantcollege had overigens al besloten om vanaf 1 augustus 2015 geen leerlingen te laten starten in de gemengde leerweg.
Hoe beoordeelt u deze ontwikkeling tegen het licht van het toekomstperspectief van deze leerlingen op de Rotterdamse stedelijke arbeidsmarkt?
Rotterdam heeft een ruim aanbod aan vmbo-scholen. Naast het Wellantcollege zijn er 28 scholen met een basisberoepsgerichte leerweg, 29 met een kaderberoepsgerichte leerweg en 44 scholen met een gemengde of theoretische leerweg in Rotterdam. Een aantal vmbo-scholen staat dicht in de buurt van het Wellantcollege.
Ik kan mij voorstellen dat de sluiting van de school voor de leerlingen grote gevolgen heeft. Ik heb er echter alle vertrouwen in dat het Wellantcollege de leerlingen helpt zoeken naar een andere school voor het schooljaar 2017–2018.
Ik heb begrepen dat er informatieavonden worden georganiseerd en de school zal met iedere ouder en leerling in gesprek gaan om een passende school te vinden. Een vmbo-leerling die bewust heeft gekozen voor het profiel Groen kan zich aanmelden bij een andere vmbo-school met dit profiel in de regio Rotterdam-Rijnmond, onder andere bij het Edudelta College in Barendrecht en Lentiz in Schiedam. De sluiting van deze school heeft geen groot effect op het toekomstperspectief van deze leerlingen in de groene sector, mede doordat geslaagde leerlingen hun opleiding kunnen voortzetten op het mbo-groen van het Wellantcollege in Rotterdam. De mbo-groen vestiging blijft wel behouden.
Wat betekent de sluiting voor al de kinderen die op het Wellantcollege zitten en die in het kader van passend onderwijs extra ondersteuning krijgen? Wat kunt u ondernemen om te voorkómen dat dezen bij de sluiting tussen de wal en het schip vallen?
Scholen hebben sinds de invoering van passend onderwijs zorgplicht gekregen. Dat betekent dat de scholen verantwoordelijk zijn om alle leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben een passende plek te bieden. Ik heb er vertrouwen in dat het Wellantcollege de leerlingen, ook die extra ondersteuning nodig hebben, helpt zoeken naar een andere passende school.
Bent u bereid om te bevorderen dat de lokale onderwijssector gezamenlijk verantwoordelijkheid neemt en kijkt hoe vmbo-groen behouden kan blijven voor Rotterdam? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u daartoe?
De inhoudelijke afweging ten aanzien van onderwijsvoorzieningen wordt aan de lokale partners in de regio overgelaten. De scholen dienen in een «regionaal plan onderwijsvoorzieningen» afspraken te maken.
Heineken Biertegoed |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de reclameactie Biertegoed van Heineken?1
Ja, ik ken de reclameactie.
Is de reclameactie Biertegoed van Heineken in strijd met de huidige wet- en regelgeving, zoals de Drank- en Horecawet en de Reclamecode zoals deze geldt voor alcoholhoudende dranken? Zo ja, waar blijkt dit uit en wat voor stappen worden ondernomen tegen deze reclameactie? Zo nee, waarom niet en acht u dit niet wenselijk?
Er zijn geen bepalingen in de Drank- en Horecawet (DHW) die deze actie van Heineken verbieden. De wet ziet met name toe op verantwoorde verstrekking.
Daarnaast moet alcoholreclame voldoen aan de Nederlandse Reclame Code en de Reclamecode voor Alcoholhoudende dranken, waarin de regels over reclame zijn vastgelegd.
Deze codes liggen respectievelijk bij de Stichting Reclame Code en de Stichting Verantwoorde Alcoholconsumptie. Ik heb geen rol in de beoordeling of deze reclameactie hiermee in strijd is.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de burger door deze nieuwe reclameactie wordt aangezet tot het consumeren van meer alcohol omdat dit gratis als Biertegoed wordt aangeboden bij de aanschaf van drank in de supermarkt?
Aangezien deze actie niet in strijd is met de DHW, is er geen grond voor actie op basis daarvan. Uiteraard is het wel zo dat de horeca die het gratis biertje verstrekt, zich aan de regels in de DHW rondom het verantwoord verstrekken van alcohol dient te houden. Dit houdt bijvoorbeeld in dat zij geen alcohol aan minderjarigen mogen verstrekken of aan personen die in kennelijke staat van dronkenschap verkeren.
Of de actie leidt tot meer alcoholgebruik kan ik (nog) niet overzien.
Deelt u de mening dat het op deze manier «sparen» voor alcohol kan leiden tot overmatige alcoholconsumptie? Zo ja, bent u ook van plan actie te ondernemen tegen Heineken indien de reclameactie momenteel niet onrechtmatig is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat deze reclameactie onwenselijk is omdat het gratis weggeven van alcohol indruist tegen het beleid van de overheid gericht op een verantwoorde alcoholinname?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat een dergelijke reclameactie voor alcohol, in app-vorm, gericht is op de doelgroep jongvolwassenen? Zo ja, is de overheid bereid te onderzoeken of deze zelfde doelgroep per app te bereiken is om hen voor te lichten over de risico's van alcohol?
Het feit dat de actie de vorm van een app heeft, betekent mijn inziens niet automatisch dat deze gericht is op de doelgroep jongvolwassenen, apps bedienen inmiddels alle leeftijdsgroepen. Komend jaar zal het Trimbos instituut een app ontwikkelen die onder andere zal ondersteunen bij het minderen of stoppen met alcoholgebruik.
De mislukte aanbesteding van Zaakgericht Werken (ZGW) door de Dienst ICT Uitvoering |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op mijn eerdere vragen over de mislukte aanbesteding van Zaakgericht Werken door de Dienst ICT Uitvoering (DICTU)?1
Ja.
Welke voorwaarden bestaan er voor het intrekken van een aanbesteding en dezelfde opdracht te gunnen langs andere weg, in dit geval een minicompetitie?
Er is in casu geen sprake van «dezelfde opdracht». De opdracht die is uitgezet in de minicompetitie onder de Raamovereenkomst Applicatieontwikkeling DICTU is een andere dan de opdracht zoals uitgezet in de Europese aanbesteding. De oorspronkelijke opdracht (die is ingetrokken) had als doel de ontwikkeling van een generieke «Zaakgericht Werken» (ZGW)-dienst voor meerdere organisaties. De minicompetitie had als primair doel om één of twee partners te selecteren die samen met DICTU cloud-diensten (dus niet alleen de ZGW-dienst maar ook andersoortige diensten, zoals documentmanagement of financieel management) gaan ontwikkelen. Als eerste concrete diensten zijn in die minicompetitie, als onderdeel van de opdracht, de inrichting van een Zaakgericht Werken-dienst ten behoeve van Agentschap Telecom (AT) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) opgenomen.
Is in dit geval aan deze voorwaarden voldaan en op welke wijze is met de partijen die wel aan de aanbesteding konden deelnemen en niet aan de minicompetitie hierover gecommuniceerd?
DICTU heeft bij het intrekken van de Europese aanbesteding gehandeld overeenkomstig het gestelde in de aanbestedingsleidraad, namelijk dat DICTU zich het recht voorbehoudt om de aanbesteding geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of definitief te stoppen. Hierover is met alle betrokken partijen gecommuniceerd.
De minicompetitie betrof een andere opdracht en ging tussen de vijf partijen die deel uitmaken van de door DICTU gesloten raamovereenkomst. Slechts drie van de negen partijen die hebben deelgenomen aan de Europese aanbesteding, maken ook deel uit van de raamovereenkomst.
Hebben deze partijen de mogelijkheid gekregen de beslissing om een minicompetitie met dezelfde vraagstelling te houden aan te vechten?
De vraagstelling in de minicompetitie was een andere dan die in de Europese aanbesteding.
Is bij de oorspronkelijke aanbesteding sprake geweest van een vaste prijs voor de opdracht en waren er criteria voor meerwerk? Is dit het geval geweest bij de minicompetitie?
In de oorspronkelijke aanbesteding is inderdaad sprake geweest van een vaste prijs. Partijen moesten een prijs bieden voor de levering van een generiek platform voor Zaakgericht Werken ten behoeve van DICTU en de inrichting op dit platform van het zaaksysteem ten behoeve van AT en IGZ. Bovendien moest vijf jaar onderhoud in de vaste prijs worden opgenomen.
In de minicompetitie is aan partijen gevraagd een indicatieve prijs op te geven voor de zogenaamde pré-projectfase van de inrichting van Zaakgericht Werken ten behoeve van AT en IGZ. Het gaat hierbij om de voorbereiding van de daadwerkelijke uitvoering. Dit heeft er mee te maken dat in de opdracht voor de mincompetitie is uitgegaan van een gefaseerde uitvoering, waarbij na elke fase een besluit volgt over de volgende fase inclusief kosten.
Waarom zijn de afspraken tussen DICTU enerzijds en Agentschap Telecom (AT) en de Inspectie Gezondheidszorg (IGZ) anderzijds over financiering, leveringsvoorwaarden en een kostenmodel niet voorafgaand aan de minicompetitie gemaakt?2
Het uitgangspunt is gebleven dat het zaaksysteem wordt verrekend op basis van het gebruik. Bij de minicompetitie is in de uitvraag aan de partijen gevraagd conform dit model de kosten te specificeren. Daarmee wordt al in de uitvraag het risico van het verschil in afname verlegd naar de marktpartijen. De overige afspraken over leveringsvoorwaarden en inhoud waren eveneens onderdeel van de specificatie bij de uitvraag. De beoordeling van de offertes is afzonderlijk door AT en IGZ gedaan, zij kwamen onafhankelijk van elkaar tot dezelfde conclusie. De kosten maakten een gewogen onderdeel uit van de beoordeling van de offertes. De weging van de onderdelen van de uitvraag is op voorhand met AT en IGZ afgestemd.
Zijn deze afspraken inmiddels gemaakt? Zo nee, welke risico’s brengt dit met zich mee voor DICTU?
Zie het antwoord op de vorige vraag.
Zijn de stappen die reeds zijn gezet door het houden van de minicompetitie omkeerbaar? Zo nee, waarom zijn dan toch onomkeerbare stappen gezet in tegenstelling tot wat het BIT-advies stelde?
In lijn met het BIT-advies over het eerste aanbestedingstraject is voor het huidige traject gekozen voor een gefaseerde aanpak bij de implementatie voor AT en IGZ. Bij iedere fase wordt door de partijen beoordeeld of er qua financiën, voorwaarden en inhoud nog aan de verwachtingen wordt voldaan. De leveranciersafspraken zijn in lijn met deze gefaseerde aanpak. Inmiddels hebben AT en IGZ beide de eerste «proof of concept»-fase doorlopen en groen licht gegeven voor de volgende fase.
Kunt u garanderen dat AT en IGZ in de huidige vorm van het project duidelijkheid hebben en krijgen over inhoud en opbouw van de op te leveren dienst?
Bij de eerste »proof of concept»-fase hebben AT en IGZ aangegeven een goed beeld te hebben gekregen van de dienst. In de volgende fase zal dit beeld steeds verder aangescherpt worden.
Kankerverwekkende stoffen in rubbergranulaat op kunstgrasvelden |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wanneer wordt het plan van aanpak voor het onderzoek naar de risico's van spelen op kunstgras gepresenteerd?1 Op basis waarvan wordt een selectie van vijftig tot honderd kunstgrasvelden gemaakt waar monsters van worden genomen?
Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) stelt regelmatig informatie beschikbaar via zijn website over de stand van zaken van het onderzoek. Op 3 november heeft het RIVM het onderzoeksprotocol voor de analyse van de concentratie van verschillende stoffen op de website geplaatst. De selectie van de velden is willekeurig («random steekproef») en onder andere op basis van informatie van de KNVB, de Vereniging Sport en gemeente en van de branche. Bij het nemen van de steekproef is gelet op de locatie in Nederland, de leverancier van het materiaal, de ouderdom van het rubbergranulaat en de frequentie van het gebruik van het veld, zodat een representatief beeld van het rubbergranulaat in Nederland ontstaat. Er worden ook enkele Johan Cruijff velden en korfbalvelden bemonsterd. In de periode daarna is meer informatie beschikbaar gesteld, onder andere over de inhoud van het literatuuronderzoek en over de opzet van het onderzoek naar de blootstelling via verschillende routes.
Wordt in het door u aangekondigde onderzoek naast de korrels in kunstgras ook de rubbertegels meegenomen die op onder andere speelveldjes, trottoirs en stalvloeren worden gebruikt?
Het onderzoek zoals aangekondigd betreft in eerste instantie de mogelijke risico’s van rubbergranulaat. De mogelijke risico’s van rubbertegels, met name bij gebruik onder speeltoestellen worden door het RIVM apart beoordeeld. Wel zal gezocht worden naar samenhang.
Klopt het dat veel van de onderzoeken naar veiligheid van kunstgrasvelden, waaronder dat van IndusTox, is betaald door de kunstgrasfabrikanten, zoals beweerd wordt door de Australische onderzoeker John Orchard?2 Wordt hier door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) rekening mee gehouden bij het uitvoeren van het literatuuronderzoek dat nu uitgevoerd wordt?
Dit klopt ten dele. Het IndusTox onderzoek is betaald door een groot aantal partijen waaronder de kunstgrasfabrikanten, maar ook KNVB en NOC*NSF. Volgens de Europese REACH-regelgeving is de producent verantwoordelijk voor de veiligheid van diens product. Het RIVM is goed bekend met dit staand beleid. Het RIVM neemt dit altijd mee in zijn evaluaties.
Is het gebruikelijk dat het RIVM zich voor haar adviezen baseert op onderzoeken die slechts zeer beperkt in omvang zijn, zoals bij het onderzoek naar rubbergranulaat waar slechts onderzoek naar zeven volwassen mannen is gedaan, zonder gebruik van controlegroep?
Het RIVM advies is gebaseerd op meerdere studies. Het onderzoek met 7 sporters (de rapportage van Industox), was destijds de enige studie, waarin gekeken is naar de afbraakproducten van pak’s in het lichaam van sporters na contact met rubbergranulaat. Het RIVM heeft destijds reeds opgemerkt dat het onderzoek niet representatief was, noch in aantal deelnemers, noch in diversiteit. Dit betekent echter niet dat de resultaten van dit onderzoek – in combinatie met andere informatie – niet bruikbaar zijn.
Klopt het dat het vervangen van rubbergranulaat door bijvoorbeeld kurk per kunstgrasveld tussen de 50.000 en 80.000 euro kost?3 Kunt u daarnaast aangeven om hoe veel kunstgrasvelden dit in Nederland gaat?
Op dit moment worden de kosten voor vervanging van rubbergranulaat door kurk geschat tussen de € 100.000,– en de € 150.000,– per veld, mede afhankelijk van de leeftijd van het veld. Dit is inclusief het afvoeren van het eerder gebruikte rubbergranulaat en exclusief de kosten voor onderhoud. Het is niet precies duidelijk hoeveel kunstgrasvelden er in Nederland aanwezig zijn; de KNVB gaat uit van circa 1.800 waarvan circa 90% met rubber is ingestrooid.
Om welke reden heeft u begin dit jaar aan het RIVM gevraagd of zij aanleiding zagen om de conclusies van het Intron onderzoek uit 2007 bij te stellen, zoals u in uw brief van 7 oktober hebt aangegeven?4 Had u daar een concrete aanleiding voor?
Begin 2016 werd het Ministerie van VWS op de hoogte gebracht van de kanttekeningen die professor Berger had geplaatst bij het IndusTox-onderzoek. Hij heeft deze kanttekeningen uiteindelijk ook in de uitzending van Zembla van 7 oktober geplaatst. Omdat deze kanttekeningen uit wetenschappelijke hoek kwamen heb ik het RIVM gevraagd op deze kanttekeningen te reageren in relatie tot de eerder afgegeven opinie.
Op basis van welke wetenschappelijke onderzoeken baseert u uw uitspraak dat barbecueën gevaarlijker is voor de gezondheid dan spelen op een kunstgrasveld?5
Mensen worden dagelijks blootgesteld aan risico's. De beoordeling van risico's wordt bepaald door de ernst van mogelijke negatieve gevolgen en de kans op dergelijke gevolgen. Het RIVM heeft mij laten weten dat er meer wetenschappelijke onderbouwing is voor de beoordeling van risico's van barbecueën dan voor de beoordeling van het spelen op een kunstgrasveld. Dat betreft de blootstelling aan pak's als gevolg van het eten van verbrand vlees, de kans op voedselvergiftiging als gevolg van onvoldoende gaar vlees en de bootstelling aan dampen van de barbecue en fijn stof.
Het bericht dat RVO nog niet meewerkt aan het akkerbouwonderzoek |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) tot op heden niet meewerkt aan het verkrijgen van machtigingen voor de telersbijdrage aan het akkerbouwonderzoek en dat derhalve het akkerbouwonderzoek op losse schroeven staat1?
Ja.
Waarom werkt RVO nog niet mee?
Aan de beoordeling van het verzoek van de BO Akkerbouw tot medewerking aan het verkrijgen van de genoemde machtigingen zijn diverse aspecten verbonden die zorgvuldige afweging behoeven. Een van die aspecten is de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) die de overheid beperkingen oplegt bij het delen van persoonsgegevens.
Een en ander afwegend heb ik besloten – binnen de ruimte die de Wbp biedt – het de Brancheorganisatie (BO) Akkerbouw mogelijk te maken de Kamer van Koophandel-nummers (KvK-nummers) van de niet bij haar aangesloten marktdeelnemers van RVO.nl te verkrijgen. Zo kan de BO alle marktdeelnemers die een verplichting tot het betalen van een financiële bijdrage hebben, benaderen. Op basis van deze KvK-nummers van de niet aangeslotenen en van de gegevens van de bij de BO aangeslotenen kan de BO alle betalingsplichtige marktdeelnemers benaderen en hen verzoeken RVO.nl te machtigen areaalgegevens door te geven aan de BO.
Zie ook het afschrift van mijn antwoordbrief aan de BO Akkerbouw dat ik gelijktijdig met deze antwoorden aan uw Kamer heb gestuurd.
Deelt u de mening dat het akkerbouwonderzoek van groot belang is en daarom steun verdient?
Ja. Op grond van artikel 165 van Verordening EU Nr. 1308/2013 moet een brancheorganisatie aantonen dat het door haar voorgestelde onderzoek zowel van algemeen economisch belang is voor de betrokken marktdeelnemers als dat het voordeel oplevert voor alle betrokken individuele marktdeelnemers in de akkerbouw. De Brancheorganisatie Akkerbouw heeft dit gedaan en ik heb de financiering van het onderzoek verbindend verklaard.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat RVO op korte termijn meewerkt aan het verkrijgen van de genoemde machtigingen?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat Poolse vrouwen te maken hebben met scheldpartijen, bedreigingen en aanrandingen |
|
Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht van Stichting Fairwork dat Poolse vrouwen op hun werk te maken hebben met scheldpartijen, bedreigingen en aanrandingen?1
Seksuele intimidatie is ongewenst gedrag dat aangepakt moet worden. Dit geldt voor iedereen die in Nederland werkt en dus ook voor arbeidsmigranten.
Wat vindt u van de uitkomsten van de verkennende studie van Stichting Fairwork waaruit blijkt dat Poolse vrouwen die in fabrieken of de land- of tuinbouw werken, aangeven dat ze veelvuldig te maken hebben met allerlei misstanden, zoals scheldpartijen, handtastelijkheden en fysieke bedreiging?
Het ongewenste gedrag dat in dit onderzoek naar voren komt dient aangepakt te worden. De SZW campagne «Ongewenst gedrag» (www.duurzameinzetbaarheid.nl) die 17 oktober in herhaling is gegaan geeft werkgevers en werknemers handvatten om seksuele intimidatie te herkennen en aan te pakken. Op de site van de campagne zijn ook ervaringsverhalen opgenomen. Met FairWork is al voor het uitkomen van het onderzoek contact geweest over het opnemen van een ervaringsverhaal van een arbeidsmigrant. Dit verhaal over een vrouwelijke Poolse arbeidsmigrant is op de site geplaatst.
Bent u bereid om de inspectie onmiddellijk onderzoek te laten doen naar de misstanden waar Poolse vrouwen en mogelijk ook andere Oost-Europese vrouwen zoals Bulgaarse en Roemeense vrouwen mee te maken hebben? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen tegen de bedrijven en uitzendbureaus die zich schuldig maken aan deze misstanden? Zo nee, waarom niet?
De sectoren waar dit probleem zich mogelijk voor kan doen, namelijk de agrarische sector, schoonmaak- en uitzendbranche, zijn al onderwerp van de risicogerichte aanpak van de Inspectie SZW om de naleving van de arbeidswetten te bevorderen en misstanden, en ook dit soort misstanden, tegen te gaan. Omdat de Inspectie dit soort signalen belangrijk vindt en ook zelf hier alert op is, heeft zij geïnventariseerd welke aanwijzingen er in zaken en bij inspecteurs en rechercheurs zijn rond deze problematiek. Ze bericht mij hier binnenkort over, waarna ik uw Kamer zal informeren.
Kunt u aangeven op welke wijze er getoetst wordt of de arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden gerespecteerd worden?
De verantwoordelijkheid voor het naleven van de regels ligt primair bij werkgevers en werknemers zelf. De Inspectie SZW ziet toe op naleving van de arbeidswetten, waaronder de Arbowet, Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en Arbeidstijdenwet. Wanneer zij bij een controle op basis van de feiten en omstandigheden constateert dat er sprake is van een overtreding kan zij een sanctie opleggen.
Is u bekend of er aangifte is gedaan van misstanden zoals gemeld door Stichting Fairwork? Zo ja, wat is de status van deze aangifte(n)?
Het is bij de Inspectie SZW niet bekend of mensen aangifte hebben gedaan. Een van de activiteiten van de Inspectie SZW is het uitvoeren van strafrechtelijke onderzoeken naar arbeidsuitbuiting. Seksuele intimidatie is een van de mogelijke indicatoren van arbeidsuitbuiting.
Bent u bereid om de campagne tegen «pesten op de werkvloer», waar ook seksuele intimidatie onder valt, ook in andere talen beschikbaar te stellen en het onderwerp expliciet in de voorlichtingsbijeenkomsten hier en in het thuisland te benoemen? Zo ja, op welke termijn kan dat gerealiseerd worden? Zo nee, waarom niet?
Ik laat de campagne «Ongewenst gedrag» waar u aan refereert niet vertalen. Deze campagne en de site zijn er vooral op gericht om seksuele intimidatie bespreekbaar te maken door werkgever en werknemer. Daarbij is zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven wel aandacht voor het ervaringsverhaal van arbeidsmigranten om vooral ook de Nederlandse werkgever bewust te maken van seksuele intimidatie van arbeidsmigranten op de werkvloer.
Om arbeidsmigranten zelf bewust te maken van het onderwerp en handvatten te geven wat te doen als ze ermee geconfronteerd worden zet ik in op gerichte voorlichting in de eigen taal in het herkomstland. Nederland werkt samen met de belangrijkste herkomstlanden in Midden- en Oost-Europa. De Nederlandse ambassade in Warschau verzorgt bijvoorbeeld voorlichting over wonen en werken in Nederland voor potentiële arbeidsmigranten. In die voorlichting zal ook informatie over dit onderwerp worden meegenomen.
Het bericht ‘Tsunami van jihadisten’ |
|
Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Tsunami van jihadisten»?1
Ja.
Maakt u zich, net zoals inlichtingendiensten, terreurbestrijders en terrorismedeskundigen, inmiddels al zorgen over de vele duizenden IS-strijders die vanuit IS-gebied uitzwermen naar onder meer ons land? Zo nee, waarom niet?
Personen die terugkeren uit jihadistisch strijdgebied in Syrië en/of Irak, moeten beschouwd worden als een direct of indirect gevaar voor de nationale veiligheid. ISIS staat militair onder druk. Een verdere afbrokkeling van het «kalifaat» kan leiden tot een toename van het aantal terugkeerders uit Syrië en Irak. Nederland is voorbereid op eventuele terugkeerders.
Wanneer gaat u uw rode loper voor jihadisten weer inrollen zodat deze islamitische soldaten in Nederland geen schade kunnen aanrichten?
Het kabinet wendt de middelen aan bij alle relevante partners (internationaal, landelijk en lokaal) om de risico’s die van jihadisten uit kunnen gaan te verminderen. Elke onderkende terugkeerder wordt bij terugkeer voor verhoor aangehouden en het Openbaar Ministerie gaat, waar opportuun, over tot strafvervolging. Tevens worden zij in een lokaal multidisciplinair casusoverleg besproken met het doel passende maatregelen te treffen. Op basis van een risico-inschatting wordt per geval bepaald welke maatregelen worden getroffen. Terugkeerders zijn onder andere onderwerp van strafrechtelijk onderzoek en kunnen onderwerp zijn van inlichtingenmatig onderzoek. Politie en AIVD maken bij onderkende terugkeerders een inschatting van de dreiging, houden hen daar waar mogelijk en noodzakelijk scherp in beeld en zijn alert.
Bent u bereid eindelijk onze grenzen te sluiten en deze terroristen tegen te houden, weer grenscontroles in te voeren en geen enkele asielzoeker meer toe te laten? Zo nee, waarom nu nog steeds niet?
Deze vraagstelling wekt de indruk dat het praktisch of juridisch mogelijk zou zijn de Nederlandse grenzen hermetisch af te sluiten en zo eenvoudig alle risico’s voor de samenleving weg te nemen. Die indruk is onjuist. Om die reden en op rechtsstatelijke gronden kiest het kabinet ervoor met een groot pakket aan maatregelen risico’s zo veel als mogelijk te beperken en de veiligheid te bevorderen, waarbij tevens bescherming wordt geboden aan die asielzoekers die bescherming behoeven.
Nederland en de Europese Unie zijn, zoals aangegeven in het DTN 42, zeer alert op misbruik van de vluchtelingen-en asielinstroom door jihadistische organisaties naar het Europees grensgebied. Nederland en de Europese Unie hebben hiervoor extra maatregelen genomen en het toezicht in de binnengrenszone verscherpt. Deze intensivering van de controles wordt in nauwe samenwerking met de krijgsmacht, de politie, de Koninklijke Marechaussee en de douane binnen het bestaande nationale juridisch kader uitgevoerd.
Het bericht ‘Botsing Aruba en Nederland over gouverneur’ |
|
Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Botsing Aruba en Nederland over gouverneur»?1
Ja
Is het waar dat de Rijksministerraad eenzijdig een niet door Aruba voorgedragen persoon tot gouverneur van Aruba heeft benoemd?
De benoeming van de (waarnemend) Gouverneurs vindt op basis van het Statuut voor het Koninkrijk en het Reglement van Orde voor de Gouverneur plaats door de Koninkrijksregering. Tot de voordracht wordt besloten door de Rijksministerraad op voorstel van de Minister van BZK. Het verdient de voorkeur dat een kandidaat, die naar verwacht op draagvlak in de Rijksministerraad kan rekenen, wordt voorgedragen op (schriftelijke) aanbeveling van de ministerraad van het betrokken land. Ondanks het feit dat de tweede termijn van Gouverneur Refunjol reeds op 1 mei 2016 verliep en ondanks regelmatig overleg ontstond er geen zicht op een aanbeveling vanuit Aruba die op draagvlak zou kunnen rekenen. De Rijksministerraad is vervolgens overgegaan tot het doen van een voordracht. Het benoemingsbesluit is aldus rechtmatig tot stand gekomen. De Minister-President van Aruba en ik hebben op 18 oktober jl. met elkaar teruggekeken op het overleg dat in de afgelopen anderhalf jaar heeft plaats gevonden. Wij zijn daarbij tot de volgende conclusies gekomen: De benoeming is het resultaat van een proces dat geen schoonheidsprijs verdient. De Minister van BZK is zich hiervan bewust. Nu de benoeming van een nieuwe gouverneur bij koninklijk besluit is geformaliseerd, legt de regering van Aruba zich hier in het belang van de relaties binnen het Koninkrijk, bij neer. Wij hebben ons voorgenomen de komende periode de samenwerking ook op andere terreinen te intensiveren en de wederzijdse voordelen van het Koninkrijk te bevorderen.
Is het waar dat alleen de ministerraad van Aruba kandidaten kan voordragen voor de functie van gouverneur?
Zie antwoord vraag 2.
Is de voordracht voor benoeming tot gouverneur van Aruba voorbereid binnen de geldende juridische en bestuurlijke kaders? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke gevolgen heeft deze benoeming voor de bestuurlijke verhoudingen tussen Nederland en Aruba?
Ik verwijs naar het slot van de conclusies van het gesprek met de Minister-President van Aruba. Ik kijk dan ook uit naar een vruchtbare samenwerking met Aruba.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór maandag 24 oktober 2016?
Ik heb de vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘OM wraakt rechtbank’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het openbaar ministerie (OM) Oost-Nederland drie rechters van de rechtbank in Almelo heeft gewraakt?1
Ja.
Is het eerder voorgekomen dat het OM een wrakingsverzoek heeft ingediend?
Van de wettelijke bevoegdheid om een wrakingsverzoek in te dienen kan door beide procespartijen gebruik worden gemaakt. Het Openbaar Ministerie (hierna: OM) maakt van deze bevoegdheid slechts in zeer bijzondere gevallen gebruik. Een eerder voorbeeld van het indienen van een wrakingsverzoek door het OM dateert uit 2007 (ECLI:NL:RBUTR:2007:BA8296).
Hoe beoordeelt u de stellingname van het OM dat de rechtbank meer rekening zou hebben gehouden met de verhinderdata van de advocaten van de verdachte in deze drugszaak dan met de beschikbaarheid van de desbetreffende officier van justitie? Staat u achter het OM in het reeds gedane verzoek om de zaaksbehandeling uit te stellen?
De beoordeling van een stellingname door het OM in individuele aangelegenheden is aan de rechter. In de uitspraak van de rechtbank Overijssel op het wrakingsverzoek d.d. 10 oktober 20162 heeft de wrakingskamer van de rechtbank in overweging 4.4 gesteld dat de afweging van de meervoudige strafraadkamer tussen enerzijds de belangen van de beslagene en anderzijds de belangen van het OM als beslaglegger niet onbegrijpelijk voorkomt en dan ook geen zwaarwegende aanwijzing oplevert voor een gebrek aan onpartijdigheid. Daarbij laat de wrakingskamer meewegen dat de afwijzing van het aanhoudingsverzoek reeds op 1 september 2016 aan het OM is meegedeeld, zodat er naar mening van de rechtbank voldoende gelegenheid is geweest om hiernaar te handelen, waarbij een andere prioriteitstelling, overdracht aan een collega of een aanvullend verweerschrift opties hadden kunnen zijn. De rechtbank heeft het verzoek tot wraking daarom afgewezen.
Kunt u aangeven hoeveel tijd de officier van justitie in deze concrete zaak heeft gehad ter voorbereiding op de zitting, wat klaarblijkelijk voor de rechtbank voldoende was en ook de reden om de zaaksbehandeling niet uit te willen stellen?
Aan deze kwestie lag niet ten grondslag dat het OM onvoldoende voorbereidingstijd voor de zitting zou hebben gehad, maar dat de zaaksofficier van justitie de behandeling ter terechtzitting op de door de rechtbank geplande datum niet kon bijwonen en vervanging door een collega-officier van justitie in deze specifieke zaak niet mogelijk was.
Wat zijn de gevolgen voor de uiteindelijke datum van de zaaksbehandeling, de aanwezigheid van de betreffende officier van justitie op deze zitting en concrete inzet die het OM kan leveren in deze complexe drugszaak nu het wrakingsverzoek is afgewezen?2
Ik kan geen inzage geven in aspecten samenhangende met de procespositie van het OM in een lopende (straf)zaak. De behandeling van de beklagzaak is op 12 oktober 2016 voortgezet.
Deelt u de mening dat het in het algemeen een zeer kwalijke gang van zaken zou zijn wanneer de beschikbaarheid van de desbetreffende officier van justitie wordt genegeerd bij het inplannen van een zitting? Het is toch immers de officier van justitie die de vervolging in een strafzaak heeft ingezet en dientengevolge in elk geval aanwezig zal moeten zijn op de datum waarop een zaak wordt behandeld?
De strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde is opgedragen aan het OM. De uitvoering van die taak geschiedt door individuele officieren van justitie. Uitgangspunt bij de behandeling van strafzaken is optimale inhoudelijke behandeling en effectieve, vlotte afhandeling. Daartoe dient het aantal overdrachtsmomenten zoveel mogelijk beperkt te worden, zeker in complexe zaken. De gerechten hanteren als uitgangspunt dat bij de planning van de inhoudelijke behandeling van de strafzaak de zaaksofficier van Justitie op de zitting aanwezig is. Bij raadkamerzaken (verzoekschriften, bezwaarschriften en klaagschriften) is voor gerechten het uitgangpunt dat deze behandelingen in het zittingsrooster zijn opgenomen en dat het toelichten van het standpunt van het OM doorgaans wordt gedaan door de officier van Justitie die tijdens deze zitting de belangen van het OM behartigt. Hier kan in bijzondere gevallen van worden afgeweken.
Kunt u via het College van procureurs-generaal inventariseren of vaker en elders in het land meer officieren van justitie hinder ondervinden van het probleem dat in deze uitzonderlijke wrakingszaak door het OM is aangekaart? Indien dat het geval blijkt, welke vervolgstappen gaat u nemen om dit op te lossen?
In de regel wordt in geval van verhindering van een van de procespartijen in goed overleg een passende zittingsdatum of passende vervanging gevonden.
Wel is de verdere verbetering van de planningsmethodiek een prominent onderwerp van de Taskforce OM/ZM. Hierin worden concrete verbetermaatregelen voor planning, behandeling en voorkoming van aanhouding van strafzaken vormgegeven met behulp van het verkeerstoren ++ model.
Deelt u de mening dat het opgeven van verhinderdata door de verdediging ook kan worden benut om doelbewust een strafzaak te traineren? Hoe wordt hier rekening mee gehouden in de gerechtelijke processen om een zittingsdatum te plannen en/of in de beoordeling van de rechters over de opstelling van de verdediging in het algemeen?
Het opgeven van verhinderdata door de verschillende procespartijen kan worden benut om doelbewust een strafzaak te traineren. De indruk bestaat niet dat daarvan stelselmatig sprake is. De rechter laat zich bij het bepalen van de zittingsdatum in de eerste plaats leiden door de belangen van goede en zorgvuldige rechtspraak. Tijdige rechtspraak maakt daarvan deel uit. Dit betekent dat soms bij de planning met een of meer van de opgegeven verhinderdata geen rekening kan worden gehouden. De beslissing daarover is voorbehouden aan de onafhankelijke rechter.
De giftige stoffen in rubbertegels |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de mogelijke giftigheid van rubbertegels?1
Ja.
Klopt het dat rubbertegels kankerverwekkende stoffen bevatten en het niet bekend is hoe gevaarlijk dit voor de volksgezondheid is? Waarom is hier bij de introductie van deze tegels geen onderzoek naar gedaan? Bent u bereid alsnog te onderzoeken wat het precieze gevaar is?
Rubbertegels kunnen gemaakt worden van oude autobanden en deze banden kunnen kankerverwekkende stoffen bevatten. Tot op heden is de inschatting van bureau Risicobeoordeling van de NVWA altijd geweest dat de risico’s van deze producten verwaarloosbaar zijn omdat blootstelling aan deze stoffen beperkt blijft. Bij de introductie van de tegels enkele tientallen jaren geleden was er geen bezorgdheid voor de mogelijke risico’s van deze producten. Er wordt sinds begin 2016 door het RIVM gewerkt aan een risicobeoordeling van deze tegels. De resultaten van deze beoordeling worden begin 2017 verwacht.
Welke alternatieven voor rubbertegels zijn er om kinderen die vallen van bijvoorbeeld klimtoestellen te beschermen tegen verwondingen? Waarom wordt, gezien de twijfel over de gezondheid van rubbertegels, niet voor deze alternatieven gekozen?
Er zijn verschillende alternatieven zoals houtsnippers, boomschors, zand, gras en grind2. Deze alternatieven hebben allen hun voor- en nadelen. Zo is er in het verleden geconstateerd dat zand om hygiënische redenen minder geschikt kan zijn. Bodemmaterialen moeten daarnaast voldoende schokdemping bieden voor de valhoogte. De demping van sommige ondergronden wordt minder onder invloed van regen.
Welke gevaren voor de volksgezondheid vormen autobanden die eveneens vaak als (onderdeel van) speeltoestellen worden gebruikt? Waarom worden op speelplaatsen voorwerpen gebruikt waarvan de veiligheid voor kinderen niet gegarandeerd kan worden?
In zijn algemeenheid geldt dat de risico’s afhankelijk zijn van de blootstelling. Wanneer kinderen blootgesteld worden aan rubber is het uiteraard niet van belang of dit aan tegels of aan autobanden is. Net als voor de tegels geldt dat er vooralsnog volgens Bureau Risicobeoordeling van de NVWA en het RIVM geen aanleiding is om aan te nemen dat deze producten een gevaar vormen voor de volksgezondheid.
Wanneer zal de EU naar verwachting haar onderzoek hebben afgerond en limieten hebben ingesteld voor de maximale hoeveelheid giftige stoffen per kilogram rubber? Is het, gezien de mogelijke gevolgen voor de volksgezondheid, naar uw mening nodig als Nederland om alvast een limiet te stellen tot er vanuit Europa een definitieve limiet komt? Zo ja, wanneer maakt u deze limiet bekend en welke gevolgen heeft dit voor rubber dat al in gebruik is? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment geldt er in Europa een limiet van 1 milligram per kilogram (mg/kg) voor acht verschillende PAKs die in consumentenproducten aanwezig zijn en langdurig of frequent kortdurend in contact kunnen komen met de huid. Er is in Europa geen consensus of rubbertegels binnen deze definitie vallen. Het Nederlandse standpunt is dat deze juridische discussie minder relevant is en dat onverantwoorde risico’s uitgesloten moeten worden. De geldende grenswaarde is echter niet gebaseerd op een risicobeoordeling maar op de politieke wens om de potentiële blootstelling aan kankerverwekkende stoffen uit voorzorg te beperken. De grenswaarde wordt voor het einde van 2017 geëvalueerd. De limiet is geldig voor producten die op dit moment in de handel zijn. Het RIVM werkt op dit moment aan een risicobeoordeling van de rubbertegels. Als daar uitkomt dat de tegels een risico vormen voor de volksgezondheid zal ik aanvullende maatregelen treffen.
Welke andere producten zijn er gemaakt van vergelijkbaar rubber als rubbertegels en de korreltjes in kunstgras waar consumenten regelmatig mee in aanraking komen en daarmee eveneens een mogelijk gevaar voor de volksgezondheid vormen? Bent u bereid onderzoek te laten uitvoeren naar deze producten en de mogelijke gevaren en indien nodig hierop actie te ondernemen? Zo ja, op welke termijn verwacht u de resultaten van dit onderzoek en kunt u de resultaten van dit onderzoek en uw acties met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Er worden meerdere producten gemaakt van rubbergranulaat maar de bulk wordt gebruikt als infillmateriaal in kunstgras en voor het maken van rubbertegels. Uit het RIVM onderzoek naar de samenstelling van het granulaat komt uiteraard ook informatie die bruikbaar is voor de beoordeling van de risico’s van rubbertegels. Zoals in antwoord 2 al aangegeven doet het RIVM op dit moment een onderzoek om te bepalen of de tegels bij huidcontact een gezondheidsrisico met zich meebrengen.
Het nieuws dat de FBI vooraf geweten zou hebben van de aanslag in Garland op 3 mei 2015 |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de eerdere antwoorden op Kamervragen door de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 18 augustus 2016 en 19 september 2016 over de terreuraanslag in Texas?1 2
Ja
Hebben de Amerikanen inmiddels een verklaring gegeven over de berichtgeving dat de FBI voorkennis had van de aanslag in Garland en er mogelijk zelfs toe heeft aangezet? Zo nee, waarom niet?
Ja
Hoe vaak heeft Nederland er in de laatste tweeënhalve maand, sinds hierover schriftelijke vragen zijn gesteld, bij de Amerikanen op aangedrongen om met een verklaring te komen?
Sindsdien mijn verzoek op 16 augustus heb ik langs verschillende wegen en op verschillende momenten geïnformeerd naar de voortgang van de beantwoording van mijn verzoek.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat er zo snel mogelijk duidelijkheid komt over dit dossier en op welke termijn verwacht u deze duidelijkheid te kunnen verschaffen, zodat herhaling in de toekomst kan worden voorkomen?
De Amerikaanse autoriteiten geven het volgende aan:
Wilt u deze vragen nog deze week beantwoorden?
Uw vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
De staat van de bruggen (ook wel kunstwerken) in Nederland |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Mogelijk ook bruggen in Noord-Holland dicht» door RTV Noord-Holland d.d. 12 oktober 20161 en «A8 open na storing» uit het Noord-Hollands Dagblad Zaanstreek d.d. 17 oktober 2016?2
Ja, ik heb kennisgenomen van beide artikelen.
Bent u het eens met de uitspraak van de verkeerskundige Hornmans in het RTV Noord-Holland-artikel dat onderhoud en inspectie de laatste jaren niet de prioriteit gehad hebben die ze zouden moeten hebben? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat betekent dat en welke acties heeft u en/of gaat u ondernemen?
Nee, ik ben het niet eens met de uitspraak van de verkeerskundige. Rijkswaterstaat voert dagelijkse schouw, jaarlijkse toestandsinspecties en eens in de zes jaar visuele instandhoudinginspecties uit. Daarnaast vindt detailonderzoek plaats als er in het kader van een weguitbreiding of een ander project beoordeeld moet worden of een brug dat aan kan.
Door de inspecties heeft Rijkswaterstaat inzicht in de gevolgen van het gebruik van de bruggen door het verkeer. Tevens geeft de inspectie inzicht in het proces van veroudering van de bruggen en inzicht in de actuele toestand van deze objecten. Veiligheidsrisico’s die uit deze inspecties komen hebben de hoogste prioriteit om aangepakt te worden. Die worden dan ook met prioriteit uitgevoerd.
Zoals ook aangegeven in mijn brief (34 300-A-68) aan uw Kamer van 10 juni dit jaar, wordt gewerkt met een flexibele onderhoudsplanning. Niet alle onderhoudsmaatregelen worden in het jaar uitgevoerd, waarin dit idealiter technisch gezien zou moeten gebeuren. Redenen voor latere uitvoering kunnen zijn, dat dit minder hinder geeft voor weggebruikers, werkzaamheden in één contract kunnen worden samengevoegd of dat het beter past in de financiële en personele planning.
Wat is de oorzaak van de storingen van de Coenbrug over de Zaan? Deelt u de mening van de ANWB dat dit een zoveelste storing in een hele lange rij is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen heeft u en/of gaat u ondernemen? Kunt u deze vragen ook voor de bruggen van de A9 beantwoorden?
De Coenbrug heeft in 2016 tot nu toe 8 storingen gehad. De laatste 3 storingen waren in oktober. Het betreft hier een ongelukkige samenloop van losstaande oorzaken die ervoor heeft gezorgd dat de Coenbrug driemaal in storing was. Het betrof een storing in de automatische bediening (in het weekend van 8 en 9 oktober), een stroomstoring (13 oktober) in de regio waardoor bediening van de brug niet mogelijk was en een defect aan een slagboom (18 oktober) die niet openging.
Op 8 oktober was er een storing aan de brug over Zijkanaal C (A9, ter hoogte van HM 47). De oorzaak hiervan was een defect onderdeel.
Op 19 oktober was deze brug nogmaals een kwartier buiten gebruik vanwege een storing in de brugklep. De oorzaak van de laatste storing wordt nog onderzocht. Zowel voor de Coenbrug als voor de brug over Zijkanaal C wordt momenteel door Rijkswaterstaat en de aannemer een gedegen storingsanalyse gemaakt. Op basis hiervan wordt gekeken of aanvullende maatregelen genomen moeten worden.
Op 1 oktober was er gedurende 1 uur een storing aan de Schipholbrug (A9, ter hoogte van Amstelveen). De oorzaak van de storing wordt onderzocht. De schipholbrug wordt tijdens uitvoering van het project SAA A9 Badhoevedorp – Holendrecht vervangen (start realisatie 2019).
Deelt u de mening dat met de storingen aan de Coenbrug en/of de A9 in grote delen van Noord-Holland een verkeerschaos ontstaat en dat dit onacceptabel is voor deze belangrijke economische regio? Zo nee, waarom niet? Heeft u inzicht in de (financiële) schade van de files die door deze storingen ontstaat?
De verkeershinder die ontstaat wanneer een storing aan een brug optreedt, is afhankelijk van de duur van de storing en/of de verkeersintensiteit op de weg. Elke ernstige vertraging die voorkomen had kunnen worden vind ik ongewenst. RWS zet zich maximaal in om het aantal storingen zo beperkt mogelijk te houden. Indien er toch storingen optreden, worden deze zo snel mogelijk verholpen. Financiële schade die ontstaat door files als gevolg van storingen is vervelend. Dit type schade wordt echter niet door Rijkswaterstaat geregistreerd en ik kan hierover dat ook geen informatie aanleveren.
Kunt u een overzicht geven (in tabellen en infographics) van de reserveringen voor 1) beheer, 2) onderhoud en 3) vervanging in het Infrastructuurfonds in de periode voor 2010 voor wegen en de bijbehorende kunstwerken?
Sinds 2003 heeft het belang van adequaat beheer en onderhoud een steeds toenemende aandacht gekregen. Tegelijkertijd is ook de aandacht voor einde levensduur van de objecten van het Hoofdwegennet toegenomen. Vanaf dat moment zijn er ook extra middelen voor beheer en onderhoud uitgetrokken en in 2008 is het programma voor de stalen bruggen gestart. Hierdoor is er ook meer aandacht gekomen voor de achterliggende oorzaken van de toen gesignaleerde budgettaire knelpunten. Toen er zich in 2011 wederom tekorten aandienden heb ik er voor gekozen niet alleen deze tekorten aan te pakken, maar ook de achterliggende problemen aan te pakken door het systeem dat ten grondslag ligt aan de raming van de budgetten verder te verbeteren.
Voor de tekorten heb ik in de ontwerpbegroting 2012 extra middelen vrijgemaakt ten behoeve van beheer en onderhoud en vervanging en renovatie op het hoofdwegennet. Zie onderstaande figuur.
Ten opzichte van de Voorjaarsnota 2011 is er hierdoor tot 2020 voor het Hoofdwegennet in totaal € 800 mln. extra aan beheer en onderhoudsbudget beschikbaar gekomen en € 370 mln. voor Vervangingen en Renovatie.
Daarnaast zijn er bij de verlenging van de looptijd van het infrastructuurfonds in de begroting 2012 middelen gereserveerd na 2020 die door middel van kasmanagement naar voren zouden worden gehaald. Het ging daarbij om net iets meer dan € 1 mrd. ten behoeve van Beheer en Onderhoud en Vervanging en Renovatie op het hoofdwegennet gezamenlijk, waarvan gemiddeld € 36 mln. per jaar voor Vervanging en Renovatie en € 66 mln. voor Beheer en Onderhoud.
Deze middelen zijn inmiddels voor het overgrote deel naar voren gehaald.
Op basis van de ontwerpbegroting 2017 is er voor Vervanging en Renovatie gemiddeld € 101 mln. beschikbaar in de periode 2011–2020 en voor Beheer en Onderhoud € 463 mln. Zie onderstaande grafieken.
Om de ramingssystematiek te verbeteren worden bij aanlegbeslissingen nu ook de effecten daarvan op de toekomstige onderhoudsbehoefte in kaart gebracht en worden de daarvoor benodigde middelen gereserveerd vanaf de start van de planuitwerking gereserveerd en op het moment dat de bouw start ook daadwerkelijk toegevoegd aan de meerjarencijfers voor beheer en onderhoud.
Daarnaast wordt periodiek getoetst of de ramingsveronderstellingen nog actueel zijn. Om die reden is bijvoorbeeld bij de implementatie van de nieuwe geluidswetgeving ook budget toegevoegd voor de hierdoor toenemende beheer- en onderhoudskosten.
En ook zijn er meerjarig budgetten gereserveerd voor de renovatie en vervanging bij einde levensduur van de objecten in het hoofdwegennet. De inschatting van einde levensduur geschiedt, zoals ook in de bijlage instandhouding bij de ontwerpbegroting 2016 is uitgelegd door een combinatie van de ontwerplevensduur, het feitelijk gebruik en inspecties. Deze inschatting wordt periodiek geactualiseerd. De eerstvolgende actualisatie is voorzien bij de ontwerpbegroting 2018.
Bij de (jaarlijkse) verlenging van het Infrastructuurfonds wordt eerst het budget toegewezen dat op basis van de bestaande ramingen nodig is voor beheer en onderhoud en vervanging en renovatie, alsmede voor de lopende verplichtingen uit DBFM. Wat dan resteert binnen het kader wordt toegevoegd aan de investeringsruimte.
Kunt u aangeven welke reserveringen er vervolgens gemaakt zijn voor 1) beheer, 2) onderhoud en 3) vervanging in het infrastructuurfonds in de periode na 2010 voor de wegen en de bijbehorende kunstwerken? Welke achterstanden dienden te worden ingelopen? En op welke wijze is de vervanging, beheer en onderhoud nu structureel geregeld in het Infrastructuurfonds voor alle wegen en kunstwerken?
Zie antwoord bij vraag 5
Klopt het dat aan de hand van de ervaringen met de Merwedebrug de systematiek van inspecteren wordt aangepast? Zo ja, op welke wijze en wanneer wordt de Kamer over de uitkomsten geïnformeerd? Wat betekent dit voor de reserveringen voor beheer, onderhoud en vervanging in het Infrastructuurfonds?
De situatie die is ontstaan bij de Merwedebrug wordt geëvalueerd, met name gericht op de hier uitgevoerde inspectie. Op dit moment heb ik geen aanwijzingen dat de gehele systematiek van inspecteren moet worden aangepast.
Op welke wijze worden de betrokken medeoverheden zoals gemeenten en provincies, tegen de achtergrond van de problemen rondom de Merwedebrug en de oproep van bijvoorbeeld de gemeente Dordrecht om de N3 versneld te renoveren, betrokken bij dergelijke inspecties en eventuele omleidingsroutes? Kunt u hierbij ook ingaan op de aankondiging van de afsluiting van de Moerdijkbrug?
Partijen worden in de regel betrokken bij het plannen van maatregelen die uit inspecties naar voren komen.
De Moerdijkbrug is een spoorbrug en is daardoor wat direct belanghebbenden betreft niet goed vergelijkbaar met de Merwedebrug. Zoals in de brief van de Staatssecretaris van 24 oktober jl. (Kamerstuk 29 893, nr. 206)) aangegeven wordt door ProRail in overleg met consumentenorganisaties, vervoerders, verladers en de aannemer bepaald wanneer de benodigde buitendienststelling op de Moerdijkbrug zal plaatsvinden. Hierbij staat het zoveel mogelijk beperken van hinder voor reizigers en verladers centraal. ProRail en Rijkswaterstaat stemmen, zoals gebruikelijk, de planning van werkzaamheden aan het spoor en rijkswegen met elkaar af.
Klopt de stelling van de verkeersdeskundige Hornmans dat de slechte staat van de Merwedebrug te wijten is aan verouderde gegevens die gebruikt worden bij het berekenen van de noodzakelijke draagkracht? Zo ja, wat betekent dit voor alle bruggen en andere kunstwerken in Nederland?
Nee. De situatie bij de Merwedebrug wordt veroorzaakt door de ouderdom van de brug in combinatie met de zware belasting op de brug (meer en zwaarder verkeer dan toen de brug gebouwd werd). De Merwedebrug was al geprogrammeerd om versterkt te worden en werd in dat kader nader geïnspecteerd. Naar andere relatief oudere bruggen (en kunstwerken) doet Rijkswaterstaat ook onderzoek.
Deelt u de stelling van de verkeerskundige dat ook elders problemen zullen gaan ontstaan met bruggen daar waar de verkeersdrukte is toegenomen de afgelopen decennia? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties heeft u en/of gaat u ondernemen?
De toegenomen verkeersdrukte op bruggen leidt er bij sommige bruggen toe dat deze eerder moeten worden versterkt/vervangen, omdat deze niet zijn ontworpen op deze hogere belasting. Om de veiligheid van de bruggen voor de toekomst te garanderen brengt Rijkswaterstaat dmv inspecties in beeld wat de verwachte restlevensduur van bruggen is en waar versterking of vervanging noodzakelijk is. Een aantal bruggen is onlangs versterkt of vervangen.
Kunt u deze vragen voor de bespreking van de begroting van Infrastructuur en Milieu beantwoorden, die is voorzien voor de eerste week van november 2016?
Ja
De hulpbereidheid bij eerste hulp |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten dat slechts weinig Nederlanders een EHBO-diploma hebben en dat de hulpbereidheid bij zowel mensen met als zonder EHBO-diploma laag is?1
Ja.
Hoe verklaart u dat slechts een kleine 3% van de Nederlanders een EHBO-diploma heeft en dat slechts 13% van de Nederlanders zonder basiskennis van EHBO overweegt een cursus te doen?2
Het percentage van 3% is afkomstig uit een onderzoek van het Rode Kruis uit 2010. Dit percentage zegt niets over het totaal aantal Nederlanders dat ooit een EHBO-diploma heeft behaald of over de aantallen certificaten die door diverse organisaties worden verstrekt. Er kunnen dus geen conclusies worden getrokken uit deze percentages.
Hoe groot is het percentage Nederlanders dat via opleiding of anderszins in EHBO-kennis geschoold is?
Het Oranje Kruis heeft mij laten weten dat op dit moment circa 200.000 mensen in Nederland in het bezit zijn van een EHBO-diploma. Dit houdt in dat er sprake is van formele eindtermen en een onafhankelijk diploma. Tevens zijn er op jaarbasis nog ca. 100.000 certificaathouders, dit betreft bijvoorbeeld Eerste Hulp aan kinderen. Ook hier geldt dat deze aantallen niets zeggen over het aantal mensen dat ooit een cursus in het kader van eerste hulp bij ongelukken heeft gevolgd. Naast een formeel EHBO-diploma zijn er ook veel mensen die bedrijfshulpverlener zijn en in dat kader de nodige vaardigheden hebben om in een acute situatie in actie te komen tot er een professionele hulpverlener aanwezig is.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat zo veel mogelijk Nederlanders een EHBO-diploma behalen?
Het is zeer waardevol dat er in Nederland een groot netwerk is van vrijwillige hulpverleners, waaronder EHBO-ers. De nadruk bij deze hulpverlening ligt wel heel duidelijk op vrijwilligheid. Daarbij is eerste hulp ook echt bedoeld als eerste hulp. Als het ernstig is, dan is het zaak om altijd te 112 bellen. Natuurlijk gebeurt dit ook als er een EHBO-er bezig is, 112 wordt in geval van een ernstige situatie altijd gebeld. De toegang tot de professionele acute zorg in Nederland is goed geregeld waardoor hulp snel ter plaatse kan zijn.
Wat is momenteel de prijs van een EHBO-cursus? Wat kost een aansprakelijkheidsverzekering voor diplomahouders? Worden de kosten voor een cursus en een verzekering geheel of gedeeltelijk vergoed? Hoeveel tijd kost het om een EHBO-cursus te volgen?
Er is een zeer divers aanbod aan EHBO-cursussen waarbij er zowel verschil is in tijdsduur van de cursus als ook verschil is in wat een cursus kost. Om een indicatie te geven: het varieert van een online cursus die twee uur duurt voor 14,95 euro, een korte cursus van 3 uur voor 55 euro tot een cursus van 20 uur voor 260 euro. Diverse zorgverzekeraars bieden in de aanvullende verzekeringen een (gedeeltelijke) vergoeding voor de kosten van een EHBO-cursus. Voor diplomahouders van zowel Oranje Kruis als Rode Kruis geldt dat zij aanspraak kunnen maken op de aansprakelijkheidsverzekeringen van het Rode Kruis/Oranje Kruis.
Welke stappen worden door overheden, zorgverzekeraars en overige organisaties ondernomen om meer Nederlanders een EHBO-diploma te laten halen? Welke belemmeringen zijn er volgens u om een dergelijke cursus te volgen? Bent u bereid zich in te spannen om die belemmeringen weg te nemen?
Het volgen van een EHBO-cursus is een beslissing die ieder voor zichzelf neemt, het gaat hier om vrijwillige hulpverlening. Het aanbod aan cursussen is zeer divers, waardoor het voor een brede groep mogelijk is om deze te volgen als zij daar interesse in hebben. Diverse zorgverzekeraars bieden in de aanvullende verzekeringen een (gedeeltelijke) vergoeding voor de kosten van een EHBO-cursus. Ik zie dan ook geen belemmeringen die dit in de weg kunnen staan en die door de overheid weggenomen zouden moeten worden.
Hoe verklaart u dat slechts 64% van de mensen met een EHBO-diploma bereid is om te reanimeren als dat nodig is? Bent u bereid onderzoek te laten uitvoeren waar deze handelingsverlegenheid vandaan komt en hoe het genoemde percentage verhoogd kan worden?3
Het percentage van 64% komt uit een onderzoek dat het Rode Kruis heeft laten uitvoeren naar de stand van zaken EHBO in 2016. Uit het onderzoek van het Rode Kruis blijkt dat het vooral om specifieke situaties gaat waarin mensen minder snel bereid zijn om te helpen. Hierbij gaat het vooral om meer ernstige situaties zoals vergiftiging, reanimatie en wanneer iemand flauwvalt. Ook wanneer iemand vreest voor de eigen veiligheid daalt de hulpbereidheid. Een andere verklaring is dat mensen, ook wanneer zij een cursus hebben gevolgd, bang zijn om fouten te maken bij het verlenen van EHBO.
Het Rode Kruis heeft mij laten weten dat zij de drempels die mensen ervaren om EHBO te verlenen herkent en hier ook aandacht aan besteed in (bij)scholing.
Het door u genoemde internationale onderzoek in vraag 8 is mij niet bekend.
Klopt het dat deze cijfers overeenkomen met internationaal onderzoek, waaruit blijkt dat mensen met een EHBO-diploma echte reanimatie vaak niet zien zitten? Zo ja, welke lessen zijn daar volgens u uit te trekken?4
Zie antwoord vraag 7.
Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over de uitwerking van het idee om de kosten voor het vervangen van gebruikte pads en batterijen van Automatsche Externe Defibrilators (AED’s) door de Regionale ambulancevoorziening (RAV) te laten declareren bij de zorgverzekeraar van het slachtoffer?5
Op dit moment wordt met betrokken partijen verkend hoe de vergoeding van de gebruikte pads bij de Regionale Ambulancevoorziening (RAV) kan worden vormgegeven. Hierbij is een belangrijk aandachtspunt dat er geen sprake zal zijn van een toename van de administratieve lasten bij de RAV. Ik verwacht u hierover in het voorjaar van 2017 te kunnen informeren.
Het bericht ‘Apple haalt tientallen gokapps uit Nederlandse App Store’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u aangeven om welke 55 bedrijven het gaat waarvan apps zijn verwijderd op verzoek van de Kansspelautoriteit?1
De kansspelautoriteit heeft mij desgevraagd aangegeven deze informatie niet te publiceren; zij maakt in beginsel geen namen van (individuele) bedrijven openbaar tenzij daar een bestuurlijke sanctie aan ten grondslag ligt.
Kunt u aangeven hoeveel tijd is verstreken tussen het verzoek van de Kansspelautoriteit aan Apple en het daadwerkelijk verwijderen door Apple van de betreffende apps? Klopt het dat dit verzoek al ruim voor de zomer, in mei 2016, is gedaan?2
De kansspelautoriteit heeft de betreffende appstore eind april 2016 verzocht 49 kansspelapps te verwijderen. Aan dit verzoek is ruim voor de deadline van 1 juni 2016 voldaan. Daarna heeft de kansspelautoriteit zes nieuwe kansspelapps geïdentificeerd. Deze zijn op verzoek van de kansspelautoriteit terstond uit de betreffende appstore verwijderd.
Speelt de tijdsduur waarin gevolg wordt gegeven aan een verzoek van de Kansspelautoriteit om een app te verwijderen een rol in de overwegingen van de kansspelautoriteit om een boete op te leggen en/of een bedrijf uit te sluiten van het verkrijgen in de toekomst van een vergunning om online kansspelen aan te bieden? Zo ja, wat is volgens u de maximale termijn die mag gelden om gevolg te kunnen geven aan dit betrekkelijk eenvoudige verzoek van de Kansspelautoriteit?
Het verzoek tot verwijdering van apps was niet gericht tot kansspelaanbieders, maar tot de appstore waarin deze te verkrijgen waren. Aan het verzoek is tijdig voldaan door de appstore. In het algemeen geldt dat kansspelaanbieders en dienstverleners die het aanbieden van kansspelen faciliteren zich moeten houden aan de termijn die de kansspelautoriteit hen stelt. Het niet of niet tijdig voldoen aan een verzoek van de kansspelautoriteit kan leiden tot verdere bestuurlijke handhaving. Voor de kansspelaanbieder kan dit gevolgen hebben voor het verkrijgen van een vergunning.
Klopt het dat Unibet een van de aanbieders was die een gokapp aanbood in de Nederlandse App Store?
Zie antwoord vraag 1.
Komt Unibet nog steeds in aanmerking voor een vergunning voor online kansspelen gelet op de eerdere overtredingen van Unibet van het verbod op online kansspelen, wat door u is gekwalificeerd als dat «Unibet met vuur speelt» en gelet op uw standpunt dat aanbieders die persisteren in hun aanbod van illegale kansspelen niet in aanmerking komen voor een vergunning?3 Zo ja, hoe geloofwaardig is dan volgens u nog de huidige handhaving van de Kansspelautoriteit ten aanzien van opererende illegale aanbieders? En kunt u dan aangeven of Unibet in elk geval op een forse boete kan rekenen, gelet op uw eerdere opmerkingen dat inzake illegaal opererende aanbieders «een financiële sanctie wegens die overtreding van de Wet op de kansspelen hier gepast kan zijn»?4
Zoals ik eerder dit jaar antwoordde op vragen van het lid Van Toorenburg, zullen alleen betrouwbare en geschikte aanbieders in aanmerking komen voor een Nederlandse vergunning.5 Aanbieders die niettegenstaande de aanwijzingen van de kansspelautoriteit persisteren in hun onmiskenbaar op de Nederlandse markt gerichte aanbod moeten rekening houden met het feit dat dit een mogelijke vergunning in de toekomst in de weg zal staan.
Het beoordelen van de betrouwbaarheid en geschiktheid van individuele vergunningaanvragers is aan de kansspelautoriteit. De kansspelautoriteit weegt bij de betrouwbaarheidsbeoordeling alle relevante feiten en omstandigheden mee, waaronder aanwijzingen wegens het illegaal aanbieden van kansspelen op de Nederlandse markt. Bij iedere aanvraag wordt maatwerk geleverd.
Het kan gepast zijn dat illegaal opererende aanbieders een financiële sanctie krijgen wegens het overtreden van de Wet op de kansspelen. Het is aan de kansspelautoriteit om te bepalen of zij naast het reeds uitgevoerde handhavende optreden, ook over gaan tot het beboeten van de betrokken aanbieders.
Kunt u de beantwoording van deze vragen tevens separaat toezenden aan de Eerste Kamer in het kader van de huidige wetsbehandeling aldaar omtrent de Wet op de Kansspelen?
Alhoewel de beantwoording van Kamervragen openbaar is, zal ik tegemoet komen aan uw wens om de beantwoording separaat aan de Eerste Kamer te zenden. De overweging om de antwoorden op uw vragen te betrekken bij de wetsbehandeling omtrent de Wet op de kansspelen, laat ik aan de leden van de deze Kamer.
De Nederlandse positie inzake een AVVN-resolutie over een internationaal verbod op kernwapens |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe verhoudt de in het kader van de 71ste AVVN opgestelde concept-resolutie van Mexico, Oostenrijk en andere landen (over de noodzaak om onderhandelingen te initiëren over een verdrag dat kernwapens verbiedt) zich tot bestaande NAVO-verplichtingen?
Hoeveel NAVO-bondgenoten hebben aangekondigd de resolutie te zullen steunen? En hoeveel NAVO-bondgenoten hebben tijdens de AVVN meeonderhandeld over de resolutie?
Hoe zou een «voor»-stem van een NAVO-bondgenoot zich verhouden tot de geldende doctrine die stelt dat de NAVO een «nucleaire alliantie» is, hetgeen alle NAVO-bondgenoten, inclusief Nederland, onlangs nog bevestigden in het communiqué van de NAVO-top in Warschau?1
Hoe zou een eventuele «voor»-stem van Nederland zich verhouden tot de nucleaire taak die Nederland in NAVO-verband heeft?
Hoe zou de resolutie, en later de aanvang van onderhandelingen over een verdrag dat kernwapens verbiedt, zich verhouden tot het Non-proliferatieverdrag (NPV)? Is het kabinet nog steeds van mening dat het NPV de hoeksteen zou moeten zijn van het nucleaire ontwapeningsbeleid? En is het kabinet van mening dat de resolutie het NPV zou uithollen? Zo neen, waarom niet?
Hoe beoordeelt het kabinet het nucleaire spierballenvertoon van de Russische Federatie, dat zich bijvoorbeeld manifesteert in de vorm van stationering van Iskander-raketten in Kaliningrad2 en de diverse opmerkingen over de gereedheid van het Russische nucleaire arsenaal?
Het bericht over Johan van Laarhoven en zijn vrouw Tukta |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht «Onzekere Tijd voor Thailand»?1
Ja.
Waarop baseert u de stelling dat het niet in het voordeel van Van Laarhoven is om nu over zijn situatie te beginnen?
Het moment betrof 14 oktober jl., de dag nadat de Thaise Koning Bhumibol Adulyadej overleed en Thailand de eerste dag van een lange periode van rouw was ingegaan.
Van welke omstandigheden moet er sprake zijn voordat u het in het voordeel van Van Laarhoven acht om over zijn situatie te beginnen?
Ik ben goed bekend met de medische situatie en de detentieomstandigheden van de heer Van Laarhoven. Zoals in de antwoorden op eerdere Kamervragen over de situatie van de heer Van Laarhoven in september van dit jaar is aangegeven, onderhoudt de Nederlandse ambassade in Bangkok over zaken betreffende de detentieomstandigheden en gezondheid van de heer Van Laarhoven, mede op aangeven van de heer Van Laarhoven zelf, regelmatig contact met de penitentiaire instelling waar hij verblijft.
Omdat Thailand een land is waar de detentie-omstandigheden in het algemeen tekort schieten, komt de heer Van Laarhoven, net als alle andere Nederlandse gedetineerden in Thailand die hebben aangegeven consulaire bijstand te wensen, in aanmerking voor het «aanvullend maatwerkpakket» in het kader van het met de Tweede Kamer in 2014 afgesproken beleid voor Nederlandse gedetineerden in het buitenland 2). Zo krijgt ook de heer Van Laarhoven bezoeken van ambassademedewerkers, een maandelijkse gift, indien noodzakelijk medicijnen alsook extra zorg en socialisatie via Reclassering Nederland. De frequentie van de bezoeken door de ambassade in het kader van consulaire bijstand is afhankelijk van de situatie van de gedetineerde en de omstandigheden in de gevangenis. De ambassade in Bangkok heeft regelmatig en frequent contact gehad met de heer Van Laarhoven sinds zijn arrestatie, zowel tijdens bezoeken als per brief. In 2016 is de heer Van Laarhoven vijf keer door een medewerker van de ambassade bezocht, waavan één keer met een aan de ambassade verbonden arts. Verder werd de heer Van Laarhoven twee keer bezocht door een vrijwilliger van Reclassering Nederland alsook door een medewerker van Epafras.
De Nederlandse ambassade in Thailand onderhoudt proactief contact met de penitentiaire inrichting waar de heer Van Laarhoven verblijft. Na afloop van bezoeken aan hem door ambassademedewerkers wordt gesproken met de gevangenisleiding over het welzijn van de heer Van Laarhoven. Eventuele zorgen of misstanden worden in deze gesprekken aan de orde gesteld. De verantwoordelijkheid voor de detentieomstandigheden van heer Van Laarhoven ligt immers bij de lokale autoriteiten. In die gesprekken is onder andere de medische toestand van de heer Van Laarhoven onder de aandacht gebracht.
De situatie van de heer Van Laarhoven wordt ook proactief opgebracht bij elk contact met de relevante Thaise autoriteiten. Zo is in oktober jl. en marge van mijn bezoek op directeursniveau contact geweest met het Thaise Ministerie van Buitenlandse Zaken met de boodschap dat Nederland het van belang acht dat de Thaise autoriteiten de zaak van de heer Van Laarhoven goed in de gaten houden, in het bijzonder is aangedrongen op goede omstandigheden in de gevangenis en een spoedige rechtsgang. Ook is in oktober jl. de zaak van de heer Van Laarhoven op directeursniveau opgebracht tijdens het Global Consular Forum in Seoul, met dezelfde boodschap en bijzondere aandacht voor de benodigde medische zorg.
De heer Van Laarhoven heeft hoger beroep ingesteld tegen zijn veroordeling. In contacten met de Thaise overheid dringt het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan op een spoedige rechtsgang.
In het antwoord van 7 april 2016 (nr. 2218) op vragen van uw Kamer gaf ik aan dat Nederland geen consulaire bijstand kan verlenen aan de partner van de heer Van Laarhoven, omdat die niet de Nederlandse maar de Thaise nationaliteit heeft. Het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen maakt alleen de toegang tot gedetineerden met de nationaliteit van de zendstaat mogelijk.
Zolang de rechtsgang in Thailand nog niet geheel is doorlopen, kan nog geen sprake zijn van eventuele overbrenging naar Nederland. Mocht deze situatie zich voordoen, dan zal ik hiervoor vanzelfsprekend aandacht vragen.
Wat bent u te weten gekomen over de situatie van Johan van Laarhoven en zijn vrouw in uw gesprekken met ambassademedewerkers?
Zie antwoord vraag 3.
Hebben de ambassademedewerkers advies gegeven over hoe en wanneer u de Thaise autoriteiten aan kan spreken over de situatie van Van Laarhoven en zijn vrouw? Zo nee, waarom niet en waarom heeft u hier niet om gevraagd? Zo ja, hoe luidde dit advies?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u nog van andere instanties of medewerkers advies gekregen over hoe en wanneer u het beste in gesprek kan treden met de Thaise autoriteiten over Johan van Laarhoven en zijn vrouw? Zo ja, hoe luidde dit advies? Zo nee, waarom niet en waarom heeft u hier niet om gevraagd?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u Johan van Laarhoven en zijn vrouw Tukta bezocht? Zo ja, waarover heeft u gesproken tijdens dit bezoek? Zo nee, waarom heeft u hen niet bezocht?
Zie antwoord vraag 3.
Wat bedoelt u met uw uitspraak dat het van belang is dat het hoger beroep van Van Laarhoven niet te lang duurt? Wanneer duurt het hoger beroep volgens u te lang?
Zie antwoord vraag 3.
Spant u zich op enigerlei wijze in om de omstandigheden waarin Johan van Laarhoven en zijn vrouw Tukta zich bevinden te verbeteren? Zo ja, op wat voor wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u zich in verleden ingespannen om de omstandigheden waarin Johan van Laarhoven en zijn vrouw Tukta zich bevinden te verbeteren? Zo ja, op wat voor wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Spant u zich op enigerlei wijze in om Johan van Laarhoven en zijn vrouw Tukta naar Nederland te krijgen? Zo ja, op wat voor wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u ooit met uw Thaise ambtscollega’s gesproken over Van Laarhoven en zijn vrouw? Zo ja, waarover heeft u gesproken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wilt u in de toekomst in gesprek gaan met uw Thaise ambtscollega’s om zo Van Laarhoven en zijn vrouw naar Nederland te halen? Zo ja, hoe wilt u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht “Beveiligingsteam Oranjes bende” |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Beveiligingsteam Oranjes bende»?1
Ja.
Zijn de in dat artikel geuite mededelingen juist? Zo ja, wat gaat u hier per direct aan doen?
De in het artikel geuite mededelingen zijn beweringen die onderwerp zijn van twee verschillende soorten onderzoeken. In de eerste plaats is een extern onderzoek uitgevoerd naar cultuur, werkverhoudingen en leiderschap binnen de Dienst Bewaken en Beveiligen.
Het onderzoeksrapport geeft aanleiding tot verbetermaatregelen gericht op:
De verbetermaatregelen zullen gezamenlijk met de medewerkers worden aangepakt om zo het vertrouwen in elkaar en de organisatie te herstellen.
Naar aanleiding van het rapport heeft het huidige hoofd van de Dienst Bewaken en Beveiligen in goed overleg met de politiechef besloten dat hij zijn functie beschikbaar stelt.
In de tweede plaats heeft de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten naar aanleiding van de signalen binnen de Dienst Bewaken en Beveiligen een oriënterend onderzoek uitgevoerd naar mogelijk plichtsverzuim binnen de dienst. Van de politiechef van de Landelijke Eenheid heb ik begrepen dat dit onderzoek geen aanknopingspunten voor plichtsverzuim of integriteitsschendingen heeft opgeleverd.
Hoe heeft het zo ver kunnen komen dat er inmiddels sprake is van een «volledig verziekte sfeer» en dat er zelfs wordt gesproken over corruptie?
De herkomst van deze kwalificaties is mij niet bekend. De hierboven genoemde onderzoeken zijn erop gericht om meer duidelijkheid te krijgen over wat er speelt binnen de dienst.
Deelt u de mening dat de betreffende situatie al veel te lang heeft geduurd omdat er inmiddels een klokkenluider is en deze persoon al 17 maanden thuis zit vanwege een conflict met de leiding? Zo nee, waarom niet?
De betreffende medewerker heeft zich in juni 2016 gemeld in het kader van de klokkenluidersregeling. Bij het onderzoek op grond van deze melding van vermeende misstanden binnen de dienst geldt dat zorgvuldigheid boven snelheid gaat. Overigens is de bewering dat deze persoon al 17 maanden thuis zit vanwege een conflict met de leiding onjuist. Sinds vijf maanden is de betreffende medewerker met buitengewoon verlof vanwege de ontstane situatie.
Waarom worden er steeds onderzoeken gedaan in plaats van naar de mensen op de werkvloer te luisteren?
Naar aanleiding van signalen van medewerkers zijn de eenheidsleiding van de Landelijke Eenheid en de dienstleiding Bewaken en Beveiligen gestart met gesprekken met medewerkers, vakbond en ondernemingsraad om de signalen te concretiseren. Om deze signalen nader te duiden is in aanvulling daarop in de zomer een onafhankelijk onderzoek gestart naar cultuur, werkverhoudingen en leiderschap binnen de Dienst Bewaken en Beveiligen. Alle medewerkers die hebben aangegeven gehoord te willen worden, zijn daadwerkelijk gehoord.
Waarom wordt een onderzoek naar de bedrijfscultuur afgewacht dat duidelijk niet onafhankelijk wordt uitgevoerd?
Een van de onderzoekers heeft een politieachtergrond en kent daardoor mensen binnen de politieorganisatie. De ondernemingsraad van de Landelijke Eenheid en de betrokken vakbond zijn daarvan in kennis gesteld. Het onderzoek wordt begeleid door een commissie waarin onder meer de ondernemingsraad en vakbond zitting hebben. Deze samenstelling moet de onafhankelijkheid en objectiviteit van het onderzoek waarborgen. Bij het inhuren van dit bureau zijn bovendien de aanbestedingsregels- en procedures correct gevolgd.
Het bericht dat het beveiligingsteam van de oranjes een bende is |
|
Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het beveiligingsteam van de Oranjes een bende is?1
Ja.
Was u op de hoogte van de problemen bij de Dienst Bewaken en Beveiligen? Zo ja, wanneer bent u hierover geïnformeerd?
Op 22 april jl. berichtte de Telegraaf over onrust bij medewerkers van de Dienst Bewaken en Beveiligen van de Landelijke Eenheid. Volgens het bericht zou onvrede bestaan bij medewerkers en zou de werkdruk en het ziekteverzuim te hoog zijn. Ik ben door de korpschef op de hoogte gesteld van de situatie bij deze dienst. Conform mijn toezegging in het mondelinge vragenuur van 26 april jl., heb ik uw Kamer in mijn voortgangsbrief Politie2 d.d. 20 juni jl. nader geïnformeerd over de voortgang van de maatregelen die bij de dienst in gang zijn gezet. Voor de huidige stand van zaken met betrekking tot de maatregelen verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4.
Hoe beoordeelt u het feit dat er iemand tegen wie een corruptieonderzoek is gestart nog steeds aan het werk is?
De afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten heeft naar aanleiding van signalen binnen de Dienst Bewaken en Beveiligen een oriënterend onderzoek uitgevoerd naar mogelijk plichtsverzuim binnen de dienst. De eenheidsleiding concludeerde dat het grootste deel van de meldingen van integriteitsschending ongegrond is. Waar wel integriteitsschendingen hebben plaatsgevonden, zijn die collega’s destijds berispt.
Wat gaat u voor actie ondernemen om de Dienst Bewaken en Beveiligen weer op orde te krijgen?
Naar aanleiding van signalen van medewerkers zijn de eenheidsleiding van de Landelijke Eenheid en de dienstleiding Bewaken en Beveiligen dit voorjaar gestart met gesprekken met medewerkers, ondernemingsraad en vakbond. Op basis daarvan zijn diverse maatregelen in gang gezet om, samen met de ondernemingsraad en medewerkers, verbeteringen door te voeren. Om de signalen van medewerkers nader te concretiseren en te duiden, is een extern onderzoek uitgevoerd naar cultuur, werkverhoudingen en leiderschap binnen de dienst. De resultaten daarvan zijn aan de medewerkers bekend gemaakt. Het onderzoeksrapport geeft aanleiding tot verbetermaatregelen gericht op:
De verbetermaatregelen zullen gezamenlijk met de medewerkers worden aangepakt om zo het vertrouwen in elkaar en de organisatie te herstellen.
Naar aanleiding van het rapport heeft het huidige hoofd van de Dienst Bewaken en Beveiligen in goed overleg met de politiechef besloten dat hij zijn functie beschikbaar stelt.
Kunt u garanderen dat de medewerkers hun werk veilig kunnen doen? Zo nee, wat gaat u hierop ondernemen?
De Dienst Bewaken en Beveiligen staat voor een veilige uitvoering van het werk door de medewerkers. De aard van de taak brengt echter veiligheidsrisico’s met zich mee. Binnen de dienst is daarom veel aandacht voor de veiligheid door opleiding, training, uitrusting en evaluatie. De medewerkers zijn actief betrokken bij de invulling hiervan.
Wat gaat u doen om te zorgen dat de medewerkers wel voldoende geschoold worden?
De medewerkers van de Dienst Bewaken en Beveiligen zijn voldoende geschoold. Er wordt jaarlijks een trainingsjaarplan opgesteld. Na ieder trainingsblok wordt geëvalueerd, waarna zo nodig bijstelling van de trainingen plaatsvindt. De trainingen staan onder leiding van docenten en ervaren persoonsbeveiligers, zodat didactiek en vakkennis elkaar aanvullen. In de jaarplanning staan momenten gereserveerd voor specifieke casuïstiek-training.
Bent u bereid het in het artikel genoemde onderzoeksrapport naar de Kamer te sturen?
Het onderzoeksrapport betreft een intern onderzoek met als doel om de achterliggende oorzaken van de signalen van onrust en onvrede binnen de Dienst Bewaken en Beveiligen aan te pakken. Het rapport zal op korte termijn ter inzage voor worden gelegd aan de medewerkers. Tegelijkertijd zal het rapport ter vertrouwelijke inzage aan uw Kamer beschikbaar worden gesteld.
Voor de verbetermaatregelen op basis van het onderzoek, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4.
Kunt u garanderen dat de mensen die beveiligd worden door de Dienst Bewaken en Beveiligen naar beste kunnen worden beveiligd? Zo nee, wat gaat u hierop ondernemen?
Bij de leiding van de Dienst Bewaken en Beveiligen, noch bij de Coördinator Bewaken van Beveiligen van de NCTV, die het gezag heeft over de persoonsbeveiliging van personen in het Rijksdomein, zijn signalen bekend dat de uitvoering van de beveiliging niet naar behoren zou zijn.
Vindt u dat het onderzoek dat nu plaatsvindt voldoende onafhankelijk is? Zo ja, wat is uw reactie op het feit dat de onderzoeker banden heeft met de baas van de Dienst Bewaken en Beveiligen? Zo nee, bent u bereid een onafhankelijk onderzoek te starten naar de problemen binnen de Dienst Bewaken en Beveiligen?
Een van de onderzoekers heeft een politieachtergrond en kent daardoor mensen binnen de politieorganisatie. De ondernemingsraad van de Landelijke Eenheid en de betrokken vakbond zijn daarvan in kennis gesteld. Het onderzoek wordt begeleid door een commissie waarin onder meer de ondernemingsraad en vakbond zitting hebben. Deze samenstelling moet de onafhankelijkheid en objectiviteit van het onderzoek waarborgen. Bij het inhuren van dit bureau zijn bovendien de aanbestedingsregels- en procedures correct gevolgd.
Deelname aan onderhandelingen over een internationaal verbod op kernwapens |
|
Marianne Thieme (PvdD), Michiel Servaes (PvdA), Selçuk Öztürk (GrKÖ), Rik Grashoff (GL), Harry van Bommel , Sjoerd Sjoerdsma (D66), Joël Voordewind (CU) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Herinnert u zich de motie van het lid Servaes c.s. over «doeltreffende maatregelen, waaronder de start van onderhandelingen over een internationaal verbod op nucleaire wapens»1 en de motie van het lid Sjoerdsma c.s. over inhoudelijk deelnemen aan internationale besprekingen over een dergelijk verdrag?2
De schriftelijke vragen van de leden Sjoerdsma (D66), Servaes (PvdA), Van Bommel (SP), Voordewind (ChristenUnie), Grashoff (GroenLinks), Thieme (PvdD) en Öztürk (Groep Kuzu/Öztürk), vraagnummer 2016Z19120, zijn beantwoord middels de brief «Onderhandelingen over een internationaal verbod op kernwapens» (Kamerstuk 33 783, nr. 23).
Begrijpt u dat een meerderheid van de Tweede Kamer, gezien de aangenomen moties, een vóórstem had verwacht bij de stemmingen over het rapport van de Open Ended Working Group (OEWG) over nucleaire ontwapening waarin onder meer de aanbeveling is opgenomen om in 2017 te starten met onderhandelen over een nieuw juridisch instrument om kernwapens te verbieden en te elimineren?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u specifiek toelichten waarom Nederland niet in kon stemmen met paragraaf 67 van het OEWG-rapport waarin deze aanbeveling is opgenomen? Kunt u aangeven waarom deze paragraaf «afbreuk deed aan jaren werk» en «zowel het gehele NPV-acquis als het Nederlands beleid van de laatste 25 jaar» ondermijnde, zoals u stelt in het recente Schriftelijk Overleg over de Algemene Vergadering van de Verenigde Natioes (AVVN)?3
Zie antwoord vraag 1.
Is het niet juist zo dat in het eindrapport bewust ruimte is gelaten voor verschillen van inzicht tussen de deelnemende landen aan de OEWG over de waarde van andere maatregelen voor non-proliferatie en nucleaire ontwapening?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u meer inzicht geven in het verloop van de discussie over dit thema binnen de NAVO? Op welke wijze heeft Nederland getracht om bruggen te bouwen tussen NAVO-landen en overige deelnemers aan de OEWG?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u er zich van bewust dat er op dit moment in de AVVN een resolutie voorligt van Oostenrijk, Ierland, Mexico, Brazilië, Zuid-Afrika en Nigeria om in 2017 in VN-verband te gaan onderhandelen over een internationaal verbod op kernwapens? Bent u bereid deze resolutie mede te ondertekenen? Zo nee, waarom niet, en hoe verhoudt zich dit dan tot de aangenomen motie Servaes c.s?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om bij de stemmingsronde over de ingediende resoluties bij de AVVN vóór de resolutie van Oostenrijk, Ierland, Mexico, Brazilië, Zuid Afrika en Nigeria, om in 2017 in VN-verband te gaan onderhandelen over een internationaal verbod op kernwapens, te stemmen? Zo nee, waarom niet, en hoe verhoudt zich dit dan tot de aangenomen motie Servaes c.s?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de inschatting dat de resolutie zeer waarschijnlijk aangenomen zal worden door een meerderheid van landen binnen de AVVN?
Zie antwoord vraag 1.
Indien dit inderdaad het geval is en er daadwerkelijk een conferentie in 2017 zal plaatsvinden over een verdrag voor een verbod op nucleaire wapens, bent u dan nog altijd voornemens om conform de motie Sjoerdsma c.s. deel te nemen aan deze internationale bijeenkomst?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid deze vragen uiterlijk 21 oktober te beantwoorden, dus nog voordat de daadwerkelijke stemming plaatsvindt over de resolutie waarin wordt voorgesteld om in 2017 te gaan onderhandelen over een internationaal verbod op kernwapens?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat de ouderenzorg verstopt raakt |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Max Meldpunt met de titel «Ouderenzorg raakt verstopt»?1
Ja.
Gevraagd is naar de ontwikkeling van de groeiruimte voor de contracteerruimte sinds 2010. Uit de vraagstelling komt een beeld naar voren van een sterk afnemende groeiruimte voor de cliënten die op langdurige zorg zijn aangewezen. Dit beeld is om een aantal redenen niet terecht.
In mijn antwoord zal ik eerst de ontwikkeling van de groeiruimte voor zorg in natura binnen de contracteerruimte schetsen. Deze is opgenomen in tabel 1. Daaruit komt inderdaad een beeld naar voren van een lagere groeiruimte voor de contracteerruimte in de laatste jaren. Daarbij past echter een belangrijke nuance. Bij de invoering van de Wlz is het pgb als een volwaardige leveringsvorm vastgelegd. Hiermee is de keuzevrijheid van cliënten vergroot. Vanaf 2015 zijn de groeimiddelen voor de langdurige zorg in lijn met de voorkeuren van de cliënten in grotere mate ingezet voor pgb (en in mindere mate voor zorg in natura). Daarbij geldt dat er binnen de Wlz sprake is van één totaalkader voor zorg in natura en pgb. Wlz-uitvoerders hebben de mogelijkheid om, mits men binnen het totale kader blijft, middelen te verschuiven tussen zorg in natura en pgb. Daarmee is de scheidslijn tussen de groeiruimte voor zorg in natura en pgb binnen de Wlz minder scherp dan bij de AWBZ. Dat betekent ook dat de middelen die ik vanaf 2015 gedurende het jaar heb toegevoegd aan het Wlz-kader zijn te beschouwen als «onverdeeld». Deze middelen zijn toegevoegd voor groei van de Wlz-aanspraken, waarbij Wlz-uitvoerders deze afhankelijk van de voorkeuren van hun cliënten kunnen inzetten via de inkoop van zorg in natura of door het verstrekken van een pgb.
Om een integraal beeld te schetsen van de groeiruimte voor cliënten die op langdurige zorg zijn aangewezen brengt tabel 2 de totale groeiruimte in beeld. Tabel 2 laat zien dat de totale groeiruimte voor de langdurige zorg sinds de invoering van de Wlz per 2015 op een niveau ligt van 2,2% à 2,5% van het Wlz-kader.
Deze percentages zijn hoger dan de groei die bij aanvang voor deze jaren beschikbaar is gesteld (de demografische groei van 1,4%). Op basis van monitoring en advisering door de NZa zijn namelijk extra middelen beschikbaar gesteld. Daarmee is de gestegen zorgvraag in die jaren opgevangen. Voor 2017 is via de definitieve kaderbrief op voorhand een extra bedrag van € 220 miljoen beschikbaar gesteld. Daarmee komt de totale beschikbare ruimte in 2017 uit op € 470 miljoen (2,4%). Dit ligt in lijn met de volumegroei van 2,4% per jaar die het CPB in haar recente middellangetermijnraming 2018–2021 heeft geraamd voor de Wlz2.
Voor de jaren 2018–2021 wordt de groeiruimte volgend jaar door het nieuwe kabinet vastgesteld. Deze is daarom niet in de tabel opgenomen. Op basis van de MLT-raming zou zoals hiervoor aangegeven een groeiruimte van 2,4% resulteren.
* De groeiruimte voor de contracteerruimte van de AWBZ voor de jaren 2010–2014 is toegelicht in de Regeling aanwijzing ex artikel 7 Wet marktordening gezondheidszorg voor de betreffende jaren («aanwijzing contracteerruimte AWBZ»)3. De hoogte van de contracteerruimte 2010–2014 is gebaseerd op de publicaties hierover van de NZa4. De groeiruimte en hoogte van het Wlz-kader (contracteerruimte en pgb) is toegelicht in de brieven over het Wlz-kader5.
* De groeiruimte voor de contracteerruimte van de AWBZ voor de jaren 2010–2014 is toegelicht in de Regeling aanwijzing ex artikel 7 Wet marktordening gezondheidszorg voor de betreffende jaren («aanwijzing contracteerruimte AWBZ»)6. De hoogte van de contracteerruimte 2010–2014 is gebaseerd op de publicaties hierover van de NZa7. De groeiruimte en hoogte van het Wlz-kader (contracteerruimte en pgb) is toegelicht in de brieven over het Wlz-kader8.
Bij de cijfers in tabel 1 en 2 past een aantal opmerkingen.
Wat is uw oordeel over het feit dat er nu al 6000 thuiswonende ouderen met een hoge zorgzwaarte-indicatie (ZZP5 en hoger) op de wachtlijst staan van een verpleeghuis?
Het aantal van 6 duizend wachtenden dat omroep MAX noemt, betreft praktisch alleen wachtenden die hun intramurale indicatie (nog) niet verzilveren. Zij krijgen doorgaans al zorg vanuit de Wlz in de thuissituatie. Ik heb de Kamer op 3 november 2016 de resultaten van het onderzoek naar de wachtlijsten en mijn beleidsreactie daarop aangeboden9.
Waarop is de raming gebaseerd waarnaar in de uitzending wordt verwezen (uw brief van 5 juli 2016 met bijlage 153198-LZ) over de ontwikkeling van het aantal verpleeghuizen en de raming voor de toekomst?2
Naar aanleiding van vragen van het Kamerlid Bergkamp (D66) over de ramingen ontwikkeling verpleeghuizen 2016–2021 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 232) heb ik in mijn beantwoording van 18 oktober 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 232) toegelicht waarop deze raming is gebaseerd. Bij de beantwoording heb ik aangegeven dat het om een technische raming ging die ik heb opgesteld op verzoek van de Tweede Kamer en waarbij een aantal veronderstellingen is gemaakt. Een van de punten waarop een veronderstelling nodig was, betrof het
feit dat de groeiruimte voor de periode 2018–2021 nog niet bekend is. In de beantwoording is daarom uitgegaan van een voorzichtige veronderstelling met betrekking tot de groeiruimte van 1,4% op basis van de demografische ontwikkelingen. De feitelijke groeiruimte voor de periode tot 2021 zal zoals ik hiervoor ook aangaf worden vastgesteld door het volgende kabinet. In de eerder genoemde MLT 2018–2021 van het CPB raamt het CPB een volumegroei voor de Wlz van 2,4%. Dat bevestigt dat het uitgangspunt van 1,4% groei in de technische raming voorzichtig was.
Hoe rijmt u het dat, hoewel de raming laat zien dat het aantal plekken gemiddeld met 1000 per jaar zal stijgen, de groeiruimte voor de Wlz steeds verder afneemt?
Zoals ik heb laten zien in tabel 2 ligt de groeiruimte van circa 2,4% in de Wlz in lijn met de geraamde volumegroei voor de Wlz door het CPB in haar recente MLT 2018–2021. Daarbij geldt dat de groeiruimte voor het totale kader van de langdurige zorg de afgelopen jaren redelijk stabiel was. Er is dus geen sprake van een afnemende groeiruimte. De groeiruimte voor de komende jaren zal het nieuwe kabinet naar verwachting baseren op de MLT van het CPB en eventueel te nemen beleidsmaatregelen.
Hoe rijmt u de fors afnemende groeiruimte met de groei van het aantal mensen met een Wlz-indicatie de komende jaren, aangezien de komende veertien jaar (tot 2030) het aantal 70-plussers met 50 procent zal groeien?
Zie het antwoord op vraag 5. Er is geen sprake van een fors afnemende groeiruimte.
Klopt het dat de groeiruimte voor de contracteerruimte van de AWBZ/Wlz niets meer is dan een knop om aan te draaien en dat de hoogte ervan nergens op gebaseerd is?
Nee. De groeiruimte voor de AWBZ/Wlz is gebaseerd op de middellangetermijnramingen (MLT) voor de zorg van het Centraal Planbureau. Het kabinet bepaalt vervolgens de groeiruimte die beschikbaar wordt gesteld.
Cijfermatig zijn de sommen onder punt a en punt b correct. Daarbij gelden echter wel een aantal kanttekeningen. Tabel 1 bij antwoord 2 laat de gerealiseerde groeiruimte zien in de periode 2010–2017. Daarbij geldt dat de groei in de Wlz vanaf 2015 ruim € 400 miljoen bedraagt (€ 470 miljoen in 2017) miljoen. Dat is nog steeds behoorlijk hoog. In verband met de houdbaarheid van de overheidsfinanciën blijft het dus belangrijk om doelmatig en effectief met de beschikbare middelen om te gaan. Tot slot geldt voor 2017 dat, net zoals in voorgaande jaren, de NZa mij zal adviseren over de toereikendheid van het kader voor de langdurige zorg. Bij een ontoereikend kader zal het kabinet binnen de integrale begrotingsbesluitvorming bezien hoe hiermee wordt omgegaan.
Deelt u het bezwaar tegen het werken met een bedrag voor groeiruimte die nergens op gebaseerd is?
Zoals aangegeven bij antwoord 7 is het bedrag voor de groeiruimte gebaseerd op de MLT-ramingen voor de zorg van het Centraal Planbureau. Deze MLT-raming vormt de basis voor het budgettaire kader van het kabinet.
Kunt u een tabel geven van de reële groeiruimte van de contracteerruimte voor de Wlz over de jaren 2017 tot 2040 die gebaseerd is op een reële schatting van de toename van het aantal mensen met een Wlz-indicatie?
Zoals ik hiervoor heb aangegeven zal het volgende kabinet de groeiruimte voor de komende kabinetsperiode 2018–2021 vaststellen. Voor de periode tot 2040 geldt het volgende. Het kabinet maakt voor dergelijke langetermijnvisies onder meer gebruik van de Volksgezondheid Toekomst Verkenning (VTV) van het RIVM. Deze verschijnt elke vier jaar, in opdracht van het Ministerie van VWS. In de meest recente rapportage (VTV-2014) heeft het RIVM een prognose gemaakt van trends tot 2030. Deze prognose geeft onder andere een beeld van de behoefte aan intramurale ouderenzorg tot 2030.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór de plenaire behandeling van de begroting VWS voor 2017?
Ja.