De Tent of Nations in de buurt van Bethlehem |
|
Derk Boswijk (CDA), Jan Paternotte (D66), Ruben Brekelmans (VVD), Kati Piri (PvdA), Caspar Veldkamp (NSC), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met de zorgelijke situatie rond de educatieve boerderij met het vredesproject «Tent of Nations» in Bethlehem?1 2
Herinnert u zich dat de Tweede Kamer in het verleden vaker aandacht heeft gevraagd voor deze zaak?3 4
Klopt het dat het Israëlische Hooggerechtshof in 2006 de uitspraak deed dat de familie Nassar hun herregistratie van het land kon gaan regelen? Klopt het tevens dat de familie Nassar aan alle vereisten hiervoor heeft voldaan, maar dat desondanks tot op de dag van vandaag procedures voortdurend vertraagd worden door de Israëlische autoriteiten?
Klopt het dat er juridisch gezien geen land mag worden ingenomen terwijl het herregistratieproces lopende is? Zo nee, waarom zou dat volgens u niet het geval zijn?
Indien juridisch gezien inderdaad geen land mag worden ingenomen, hoe oordeelt u dan over de aanleg van een weg en de voorbereidingen voor de aanleg van een tweede weg op het land van de familie Nassar? Deelt u de mening dat er direct gestopt moet worden met de aanleg van deze wegen? Zo nee, waarom niet?
Klopt het dat de toegang tot de boerderij vanaf Road 60 naar Tent of Nations recent is afgesloten omdat het nu een «gesloten militair gebied» zou zijn? Zo ja, deelt u de mening dat de toegang tot de boerderij weer geopend zou moeten worden?
Deelt u de mening dat er geen enkele rechtvaardiging is voor het belemmeren van de toegang tot het eigen land van de familie Nassar en/of het intimideren en het plegen van vernielingen op het land van de familie Nassar?
Bent u bereid bij de Israëlische autoriteiten om opheldering te vragen over deze zaak en dit terug te koppelen aan de Tweede Kamer?
Bent u bereid zich in te zetten voor een oplossing in deze zaak? Zo ja, op welke manier zult u dit doen?
In hoeverre acht u de betreffende kwestie typerend voor de situatie van Palestijnse boeren in (area C van) de Westelijke Jordaanoever en kunt u aangeven hoe deze zich heeft ontwikkeld sinds de terreurdaden door Hamas van 7 oktober jl.?
Het gebruik van onnodig geweld tegen vreedzame klimaatdemonstranten |
|
Christine Teunissen (PvdD), Ines Kostić (PvdD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat op zaterdag 6 april jl. bij een vreedzame klimaatdemonstratie de elleboog van een demonstrant is gebroken door een poltieagent?1 Zo ja, vindt u dit optreden tegen vreedzame demonstranten proportioneel?
Klopt het dat bij dezelfde demonstratie een vrouwelijke demonstrant bij haar borst is vastgepakt door een agent en dat een andere agent opmerkte «dat vind je vast wel lekker»?2 Zo ja, wat vindt u van het op deze wijze betasten van een vrouwelijke demonstrant, alsmede van het maken van een opmerking tegen deze demonstrant? Heeft de politie hier volgens u correct gehandeld?
Bent u ervan op de hoogte dat meerdere demonstranten melden dat de politie onnodig veel geweld heeft gebruikt bij de demonstratie, zoals een demonstrant die meldt dat ondanks dat hij zou hebben aangegeven mee te willen lopen met de agent, met beide handen door die agent bij de keel is gegrepen, hem de keel is afgeknepen en de demonstrant met de handen nog op de keel omhoog is getrokken en het publiek in is geduwd?3 Wat is uw reactie op deze signalen? In hoeverre past het optreden van de politie tijdens deze demonstratie volgens u binnen de wettelijke kaders van het demonstratierecht en mensenrechtenverdragen?
In welke situaties exact is het bovengenoemde handelen van de politie proportioneel en geoorloofd? Wanneer mag een agent een demonstrant bij de keel grijpen en zijn keel afknijpen?
Bent u ervan op de hoogte dat de Nederlandse Vereniging voor Journalisten het optreden van de politie jegens journalisten tijdens de genoemde demonstratie heeft veroordeeld wegens het onmogelijk maken van journalisitiek werk?4 Wat vindt u ervan dat de politie volgens aanwezige journalisten het journalistieke werk onmogelijk heeft gemaakt?
Bent u bekend met het rapport «State repression of environmental protest and civil disobedience: a major threat to human rights and democracy» van Michel Forst, speciaal rapporteur van de Verenige Naties (VN), dat op 28 februari jl. gepubliceerd is5?
Hoe reflecteert u op de conclusie van dit rapport dat de repressie waar vreedzame klimaat- en milieuactivisten op dit moment mee te maken hebben in Europa, inclusief in Nederland, een grote bedreiging vormt voor de democratie en mensenrechten?
Bent u het eens met de constatering van de speciaal rapporteur dat de ecologische noodsituatie waarmee we collectief worden geconfronteerd niet kan worden aangepakt als degenen die vreedzaam alarm slaan en actie eisen, daarvoor worden gecriminaliseerd? Zo nee, waar baseert u dit op?
Kunt u bevestigen dat de overheid de plicht heeft om het recht op elke vorm van vreedzaam demonstreren, inclusief burgerlijke ongehoorzaamheid, te respecteren én te beschermen, ongeacht de eventuele tijdelijke overlast of het ongemak die deze demonstraties kunnen veroorzaken? Zo nee, hoe ziet u dit dan?
Kunt u bevestigen dat internationale en Europese verdragen de overheid verplichten de uitoefening van fundamentele rechten tijdens dergelijke acties maximaal te faciliteren en te beschermen, in plaats van deze te beperken of te onderdrukken? Hoe rijmt u dit met het politie-optreden tegen klimaatdemonstranten van de afgelopen jaren?
Deelt u de mening dat vreedzame klimaatbewegingen op geen enkele wijze neergezet kunnen worden als een criminele organisaties? Zo nee, waarom niet?
Hoe verenigt u het optreden van politie en justitie tegen klimaatdemonstranten met Artikel 3, lid 8, van het Verdrag van Aarhus, welke een een juridisch bindende verplichting oplegt aan landen die partij zijn bij het Verdrag om ervoor te zorgen dat personen die hun rechten uit hoofde van het Verdrag uitoefenen, niet worden gestraft, vervolgd of lastig gevallen?
Ben u het met de speciaal rapporteur van de VN eens dat door klimaat- en milieuactivisten zowel in de politiek als in verschillende media continu in een kwaad daglicht te stellen, een giftig debat kan ontstaan dat het functioneren van de democratie kan schaden en kan aanzetten tot steeds verdergaande repressie van vreedzame demonstranten? Zo nee, op welk onderzoek berust uw mening hierover?
Realiseert u zich dat u ook bijdraagt aan steeds verdere polarisatie door het te hebben over «illegale acties», «misbruik van het demonstratierecht» en een «verdienmodel»? Zo ja, waarom gebruikt u deze termen dan toch? Zo nee, kunt u toezeggen te stoppen met het gebruiken van deze termen in het debat over klimaatdemonstranten?
Kunt u aangeven hoe vaak de volgende overtredingen zijn geconstateerd gedurende de afgelopen 24 maanden bij resp. de blokkades van de A12 door Extincion Rebellion en de boerenprotesten; gebruik van geweld tegen politie of omstanders, brandstichting, verbranden van giftige materialen zoals asbest, storten van vuil of puin, intimidatie van bestuurders en afsteken van vuurwerk? Wilt u elk van deze onderwerpen afzonderlijk beantwoorden, zowel voor de snelwegblokkades van Extinction Rebellion als voor de boerenprotesten?
Deelt u de mening dat er een wezenlijk verschil is tussen de vreedzame en geweldloze demonstraties van Extinction Rebellion en de boerenprotesten in Nederland en Brussel waarbij puin op de wegen werd gestort, bestuurders werden geïntimideerd, hooibalen in brand werden gestoken, illegaal vuurwerk werd afgestoken en zelfs asbest werd verbrand? Zo nee, waarom niet?
Waarom kiest u ervoor om in uw beantwoording van mondelinge vragen protesten en in het nieuwsbericht, dat u op 7 februari jl naar buiten bracht naar naar aanleiding van een overleg tussen u, de politie en het Openbaar Ministerie (OM) over boerenprotesten, blokkades door Extinction Rebellion en andere protesten6, twee groepen demonstranten, die qua opzet en aard totaal van elkaar verschillen, op één hoop te gooien?
Kunt u bevestigen dat in algemene zin een demonstratie alleen door het demonstratierecht beschermd wordt indien de demonstratie vreedzaam is? Geldt in algemene zin ook dat bij een gewelddadig protest geen sprake is van een door het demonstratierecht beschermde demonstratie, maar van een misdrijf tegen de openbare orde zoals bedoeld in Artikel 141 Wetboek van Strafrecht?
Het hiervoor genoemde nieuwsbericht over boerenprotesten, demonstraties van XR en «protesten waarbij verwerpelijke leuzen worden gescandeerd» opent met de zin «De maat is vol: dit is geen demonstreren, dit zijn geen protesten, dit zijn illegale acties of zelfs het plegen van misdrijven», welke grondslag gebruikt u of uw ministerie om hier te beoordelen of hier (i) sprake is van demonstreren of protesteren, (ii) sprake is van illegale acties en (iii) sprake is van het plegen van misdrijven? Graag elk onderdeel individueel beantwoorden.
Hoe rijmt u uw opmerking in dit nieuwsbericht, welke ook betrekking heeft op demonstraties van XR, met het feit dat het Europees Hof van de Rechten van de Mens vreedzame, tijdelijke verkeersblokkades heeft aangemerkt als een vorm van demonstreren, waarbij voor de overheid de plicht voorop staat om uitoefening van het demonstratierecht mogelijk te maken?
Hoe gaat u de vijf oproepen tot actie uit het rapport van de speciaal rapporteur omzetten in beleid?
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de verantwoordelijke partijen (OM, burgemeesters, politie, etc.) per direct in lijn met internationale mensenrechtenverdragen gaan acteren?
Het bericht ‘Zijn rechtszaken over misbruik straks niet meer openbaar?’ |
|
Derk Boswijk (CDA), Harmen Krul (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Zijn rechtszaken over misbruik straks niet meer openbaar?»?1
Klopt het dat een slachtoffer aan de rechter kan verzoeken om een strafzitting achter gesloten deuren te laten behandelen, en zo ja, in welke gevallen wordt dit verzoek doorgaans toegewezen?
Klopt het dat wanneer sprake is van een minderjarig slachtoffer en een meerderjarige dader, de zitting in beginsel in het openbaar wordt behandeld?
Hoe vaak wordt een verzoek door een slachtoffer tot behandeling van de zitting achter gesloten deuren toegewezen?
Onder welke voorwaarden wordt een verzoek tot een zitting achter gesloten deuren doorgaans afgewezen wanneer sprake is van een slachtoffer van een seksueel (gewelds)misdrijf of seksuele uitbuiting?
Bent u het met de stelling eens dat het schrijnend is dat zowel meerderjarige als minderjarige slachtoffers van een seksueel misdrijf of seksuele uitbuiting soms vrezen voor een openbare behandeling van een strafzitting, bijvoorbeeld omdat er (gevoelige) details over seksueel misbruik tijdens de zitting gedeeld worden in het openbaar?
Wat is de reden dat zittingen waarbij intieme en gevoelige details van een slachtoffer van een seksueel misdrijf worden besproken standaard openbaar worden gehouden, ook als het gaat om een minderjarig slachtoffer?
Ziet u belang bij de mogelijkheid tot het behandelen van een zitting achter gesloten deuren wanneer specifieke details en gevoeligheden over een seksueel misdrijf worden besproken, die gevolgen kunnen hebben voor de privéomstandigheden van het (minderjarige) slachtoffer?
Bent u bekend met de wet die in België is ingediend, waarin wordt voorgesteld om de behandeling van de zaak achter gesloten deuren bij seksuele misdrijven vast te leggen in de wet?2 Zo ja, wat is uw reactie op dit voorstel?
Bent u bereid om te onderzoeken of het mogelijk is, onder andere ten opzichte van Europese wet- en regelgeving, om de voorwaarden die gelden voor een zitting achter gesloten deuren uit te breiden naar zaken van seksuele misdrijven en seksuele uitbuiting ter bescherming van zowel meerderjarige als minderjarige slachtoffers? Zo nee, waarom niet?
Toegenomen Nederlandse importen uit de Chinese provincie Xinjiang |
|
Mpanzu Bamenga (D66), Chris Stoffer (SGP), Daniëlle Hirsch (GL), Don Ceder (CU) |
|
Gerrit van Leeuwen |
|
Klopt het dat de Chinese handelscijfers over de eerste maanden van dit jaar laten zien dat de export vanuit de provincie Xinjiang naar de EU sterk is toegenomen, zoals gesteld in hetNederlands Dagbladvan 25 maart jl.?1 Klopt het dat Nederland op de derde plaats staat?
Bent u bekend met het onderzoek van Adrian Zenz dat in het artikel genoemd wordt en deelt u zijn conclusie dat de inzet van Oeigoeren in sectoren die bekend zijn vanwege dwangarbeid sterk is toegenomen?
Welke verantwoordelijkheid hebben bedrijven om zeker te stellen dat de producten die zij importeren uit Xinjiang niet met behulp van dwangarbeid geproduceerd zijn?
Kunnen Nederlandse consumenten ervan uitgaan dat zij geen producten kopen die gemaakt zijn met behulp van dwangarbeid wanneer zij bijvoorbeeld Chinese zonnepanelen of andere Chinese producten aanschaffen? Zo nee, acht u dat een aanvaardbare situatie?
Ziet u een verband tussen de stijging van deze importen uit Xinjiang en de aanstaande inwerkingtreding van de dwangarbeidverordening? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wanneer verwacht u dat de dwangarbeidverordening effect zal gaan hebben?
Welk effect verwacht u op de importen uit Xinjiang wanneer ook deCorporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD) in werking zal treden?
Deelt u de mening dat de dwangarbeidverordening en de CSDDD eraan kunnen bijdragen dat Europa de afhankelijkheid van Chinese producten en grondstoffen sneller zal verminderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Is de reikwijdte van de CSDDD volgens u voldoende om de import van producten die gemaakt zijn met behulp van dwangarbeid, of gepaard gaande met andere mensenrechtenschendingen of milieuschade, substantieel te verminderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op welke manier verwacht u dat deCorporate Social Responsibility Directive (CSRD) zal bijdragen aan meer transparantie over importen uit Xinjiang?
Kunt u garanderen dat bedrijven die nog steeds handelen in goederen vanuit Xinjiang waarvoor het risico bestaat dat ze geproduceerd zijn met gebruikmaking van dwangarbeid, geen steun van de Nederlandse staat ontvangen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het bericht ‘Incassobedrijf gebruikt AI om kwetsbare schuldenaar te spotten: ‘Kan bizarre situaties opleveren’’ |
|
Mohammed Mohandis (PvdA), Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Incassobedrijf gebruikt AI om kwetsbare schuldenaar te spotten: «Kan bizarre situaties opleveren»»?1
Zijn er bij u meer voorbeelden bekend van incassobureau’s en andere organisaties die toezien op (problematische) schulden die gebruik maken of willen maken van kunstmatige intelligentie? Om hoe veel bedrijven gaat dit?
Is het u bekend welke techniek precies zal worden toegepast door Intrum voor het scannen van correspondentie van mensen met schulden? Op welke data is dit systeem getraind en wat gebeurt er met de input van mensen met schulden? Voldoet het bedrijf hiermee aan dataminimalisatie?
Ziet u risico’s bij het inzetten van zelflerende kunstmatige intelligentie door incassobureau’s, zoals het aanleren van discriminerende vooroordelen, gebrek aan transparante besluitvorming en inbreuk op privacy bij het scannen van mogelijk gevoelige correspondentie?
Deelt u de mening dat organisaties in de schuldenindustrie uiterst terughoudend moeten zijn met het inzetten van kunstmatige intelligentie en algoritmes? Kunt u onderbouwen waarom?
Kunt u garanderen dat het gebruik van kunstmatige intelligentie voor consumenten altijd optioneel is en dat consumenten nooit onder druk gezet mogen worden om de persoonlijke correspondentie door een dergelijk systeem te laten controleren?
Intrum geeft aan dat deze AI-toepassing «een bewezen succes is in het Verenigd Koninkrijk,» kunt u toelichten op welke manier het Verenigd Koninkrijk AI-toepassingen in de schuldenindustrie momenteel gebruikt? Welke invloed heeft dit gehad op personen met schulden, hoe is hun privacy geborgd en hoe is het toezicht daarop geregeld?
Welke kaders gelden er momenteel voor het gebruik van kunstmatige intelligentie door incassobureau’s en schuldeisers? Zijn er bestaande kaders voor het gebruik van algoritmes, die ook van toepassing zijn op kunstmatige intelligentie?
Past de voorgestelde AI-toepassing van Intrum binnen de kabinetsvisie Generatieve AI en de Werkagenda Waardengedreven Digitaliseren? Zo ja, kunt u toelichten op welke punten deze AI-toepassing in de schuldenindustrie bijdraagt aan maatschappelijk waardevolle digitalisering? Zo niet, kunt u uiteenzetten op welke vlakken deze AI-toepassing in strijd is met het kabinetsstandpunt? Welke consequenties verbindt u daar aan?
Welke instrumenten zal de Europese AI-verordening bieden om zo nodig in te grijpen of op de rem te trappen als kunstmatige intelligentie op een onwenselijke manier te werk gaat in de publieke- en private sector?
Bent u bereid om nu al te werken aan duidelijke kaders voor het gebruik van kunstmatige intelligentie, vooruitlopend op de AI-verordening, bij organisaties die verstrekkende financiële besluiten maken over mensen en gevoelige persoonsgegevens verwerken?
Kunt u aan de hand van de verboden categorieën, zoals beschreven in artikel 5, lid 1c, van de AI-verordening2 beoordelen of de AI-screening door een incassobureau van mensen met (mogelijk) problematische schulden gerechtvaardigd is? Kunt u afzonderlijk ingaan op hoofdartikel 5, lid 1c en sub-onderdelen i en ii?
Valt de schuldenindustrie onder het toepassingsbereik van het verbod op emotieherkenning op de werkplek en in het onderwijs, die de AI-verordening voorschrijft? Zo niet, bent u bereid om een dergelijke uitbreiding van het toepassingsbereik te onderzoeken en indien mogelijk in de nationale uitvoeringswet te verwerken?
Wordt er in de schuldenindustrie en soortgelijke sectoren waar veel gevoelige persoonsgegevens worden verwerkt actief meegekeken door de Autoriteit Persoonsgegevens op het gebruik van AI? Welke rol speelt de Inspectie Justitie en Veiligheid bij het toezicht op algoritme- en AI-toepassingen in de sector, nu de Wet kwaliteit incassodienstverlening per 1 april 2024 in werking treedt?
Op welke termijn verwacht u aan de Kamer wet- en regelgeving voor te leggen die kaders stelt en normen bepaalt voor de toepassingen van kunstmatige intelligentie in de publieke- en private sector?
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
De invloed van Russisch geld op de Nederlandse politiek |
|
Pieter Omtzigt (NSC) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u aan de Tsjechische regering verzocht om de informatie over Russische financiering voor Nederlandse politici te declassificeren? Zo ja, op welk moment en wat was het antwoord? Zo nee, waarom niet?
De AIVD is door zijn Tsjechische collega’s voorafgaand aan deze publicatie geïnformeerd over het voornemen om op woensdag 27 maart hierover publiekelijk door de Tsjechische regering een verklaring naar buiten te brengen. Het betreft hier een eigenstandige afweging van Tsjechische zijde om hiertoe over te gaan. Aangezien het Tsjechische inlichtingen betreft is het aan hen om te besluiten wat wel en niet openbaar gemaakt mag worden. Het is dan ook aan de Tsjechische geheime dienst om hier tekst en uitleg bij te geven.
Het kabinet heeft afgelopen weekend contact gelegd met de Tsjechische autoriteiten om te vragen of ze voornemens zijn meer informatie openbaar te maken. Daarop is geantwoord dat dat nu niet het geval is. Hierbij wordt verwezen naar de verklaring die is afgelegd door de premier op 27 maart jl. en de verklaringen die op de websites van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en BIS zijn geplaatst. Naast Tsjechië zelf zijn er in de verklaringen geen specifieke Europese landen genoemd en daarmee ook Nederland, Nederlandse personen of Nederlandse organisaties niet.
De AIVD werkt in zijn onderzoeken nauw samen met diverse collega-diensten. Waar nodig wordt nadere informatie in de vorm van vragen en antwoorden met de Tsjechische dienst uitgewisseld. Over wat in de inlichtingenkanalen wordt besproken kunnen in de openbaarheid geen uitspraken worden gedaan.
Indien deze informatie nu niet openbaar gemaakt kan worden, welke manier ziet u dan om dat op enige wijze wel openbaar te maken?
Een groot deel van het werk van de AIVD verhoudt zich slecht tot de openbaarheid. Dit deel van het werk van de dienst is gebaat bij geheimhouding en bronbescherming, ook in het onderzoek naar heimelijke beïnvloedingsactiviteiten door statelijke actoren. Ingaan op specifieke zaken kan daarom het werk van de diensten schaden en daarmee de nationale veiligheid.
Wat ook speelt, is dat eventuele opvolging van door de AIVD verricht onderzoek bemoeilijkt kan worden door openbaarmaking van persoonsgegevens. Mocht in een later stadium de mogelijkheid van strafrechtelijke vervolging aan de orde zijn dan kan het onderzoek dat voor dergelijke vervolging noodzakelijk is ernstig worden gehinderd door het feit dat iemand op de hoogte is van het feit dat hij of zij in verband wordt gebracht met een strafbaar feit. Het is in een dergelijk geval aan het OM om al dan niet iemand als verdachte aan te merken en daarover – via een dagvaarding – te informeren.
Zou het tot daadwerkelijke vervolging komen en een naam van een verdachte is door de overheid al eerder openbaar gemaakt, dan kan een rechter eventueel overgaan tot strafvermindering. Dit soort redenen verklaart dat parlementaire verantwoording hierover plaatsvindt in de Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CIVD).
Indien de informatie niet openbaar is, kan het Openbaar Ministerie (OM) dan vervolging instellen indien er geheime informatie is over Russische financiering?
Mocht de AIVD in zijn onderzoek naar heimelijke beïnvloeding informatie tegenkomen die van belang is voor de opsporing of vervolging van strafbare feiten, kan de AIVD een ambtsbericht aan het Openbaar Ministerie (OM) uitbrengen zodat zij in staat worden gesteld om eigenstandig een strafrechtelijk onderzoek op te starten. Indien het komt tot een rechtszaak wordt het onderliggende ambtsbericht van de AIVD openbaar.
Indien het OM een ambtsbericht ontvangt waarbij het vermoeden ontstaat dat een ambtsdelict is gepleegd door een Kamerlid of bewindspersoon, treedt een protocol van Ministerie van Justitie en Veiligheid in werking. Op basis van de gevolgde stappen in het protocol kan de regering besluiten om een opdracht tot vervolging te geven aan de procureur-generaal van de Hoge Raad. Voorbeelden van ambtsmisdrijven zijn: (passieve) omkoping, verduistering, lekken van staatsgeheime informatie.
Kunt u een overzicht geven van de signalen en bewijzen van (directe of indirecte) financiering uit Rusland voor Nederlandse politici en/of politieke partijen, die u bezit en wat u daarmee gedaan heeft?
Waar het gaat over financiering van politieke partijen is de Wet financiering politieke partijen leidend. Door het aanscherpen van deze wet is het sinds 1 januari 2023 voor politieke partijen verboden om giften van niet-Nederlanders te ontvangen. Giften van Nederlanders uit het buitenland zijn nog wel toegestaan. Bij de verantwoordingsstukken over 2023, die partijen voor 1 juli 2024 moeten indienen, is dit verbod dus voor het eerst van kracht. Ten aanzien van de verantwoording van politieke partijen op basis van de Wfpp heb ik uw Kamer eerder geïnformeerd dat uit de vanaf 1 mei 2013 jaarlijks openbaar gemaakte overzichten van giften en schulden van politieke partijen geen directie gift of schuld blijkt uit de Russische Federatie.1
De praktijk zal moeten uitwijzen of de omzeiling van dit verbod een reële mogelijkheid is. Als de regels uit de Wfpp worden overtreden, ben ik als toezichthouder op de Wfpp bevoegd tot het opleggen van een bestuurlijke boete.
Als Minister van BZK houd ik geen toezicht op fracties in de Tweede Kamer of individuele Kamerleden. Toezicht op fracties in de Tweede Kamer of op individuele Kamerleden is geregeld in het Reglement van Orde van de Tweede Kamer.
Waar het gaat over het inlichtingendomein, kan ik u geen overzicht geven van signalen en bewijzen die zich binnen dat domein bevinden. Dit is in overeenstemming met de eisen die de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (Wiv) 2017 stelt aan de omgang met de wettelijke plicht tot geheimhouding van de werkwijze van de diensten, waaronder de bescherming van bronnen en het actuele kennisniveau van de diensten.
De AIVD heeft evenwel voortdurend aandacht voor diverse vormen van heimelijke beïnvloeding door statelijke actoren. De AIVD verricht hier op grond van haar wettelijke opdracht onderzoek naar. In algemene zin kan ik in dit kader verwijzen naar wat in het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren2 is opgenomen over heimelijke (politieke) beïnvloedingsactiviteiten van diverse statelijke actoren in het Westen, waaronder in Nederland. Deze activiteiten zetten de cohesie binnen de Nederlandse samenleving, de EU en de NAVO onder druk.
Met name Rusland houdt zich bezig met heimelijke beïnvloeding gericht tegen het Westen. Russische inspanningen richten zich onder meer op het creëren van een voor Rusland welgevallig beeld: zowel in het publieke debat als in het politiek-bestuurlijke stelsel. Daarnaast zijn de Russische inspanningen erop gericht de politieke eenheid in het Westen te ondermijnen, onder meer door bestaande tegenstellingen te versterken.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het plenaire debat over het bericht dat volgens de Tsjechische geheime dienst Rusland cash betaalde aan Nederlandse en Europese politici?
Ja.
Antisemitisme. |
|
Sandra Palmen (NSC), Pieter Omtzigt (NSC) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u het bij de regeling van werkzaamheden van afgelopen dinsdag gevraagde overzicht van alle antisemitische incidenten van de afgelopen vier weken aan de Kamer doen toekomen?1
Zonder te kunnen garanderen dat het een volledig overzicht betreft, hebben de meldpunten van de gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s) van Discriminatie.nl in de periode van woensdag 6 maart tot en met 3 april 34 meldingen van antisemitisme ontvangen.
Gesorteerd naar terrein vielen deze meldingen onder:
Het College voor de Rechten van de Mens meldt dat binnen de gevraagde termijn van vier weken, tussen 6 maart en 3 april, twee meldingen van antisemitisme ontvangen te hebben. Deze meldingen gaan over individuele ervaringen op het werk en in het onderwijs in de vorm van bejegening/pesterijen. Op 9 april is er nog een melding bij gekomen van een Joodse student die geen vrij krijgt op religieuze feestdagen, wat voorheen geen probleem was.
Het was niet mogelijk om binnen de door u gestelde termijn het gevraagde overzicht van de concrete acties en verdere opvolging te leveren. Discriminatiecijfers worden jaarlijks in twee verschillende rapportages gepubliceerd: 1) «Discriminatiecijfers; Een rapport over registraties van discriminatie-incidenten door de politie, en meldingen bij antidiscriminatievoorzieningen en andere organisaties in Nederland» en 2) «Cijfers in beeld; Overzicht discriminatiecijfers Openbaar Ministerie». De rapportages over het jaar 2023 verschijnen later deze maand.
Het door u gevraagde volledige overzicht met de wijze van opvolging vergt onderzoek op zaaksniveau. Ik acht het een disproportionele aanwending van capaciteit en middelen om uitvoeringsdiensten, buiten de regulier geplande processen van de jaarrapportages, te vragen om dit aanvullende onderzoek nu te verrichten.
Het CIDI heeft mij, naar aanleiding van het verzoek van het lid Omtzigt bij de regelingen van 26 maart jl. en 9 april jl., laten weten dat zij overzichten van antisemitische incidenten hebben en kunnen aanleveren. De verzoeken van het lid Omtzigt heb ik derhalve aan het CIDI doorgeleid.
Tot welke concrete acties hebben deze meldingen geleid?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel mensen zijn beboet, aangehouden of worden vervolgd voor deze incidenten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen een week beantwoorden in verband met het debat over antisemitisme en het feit dat het overzicht gisteren in de Kamer had moeten zijn?
Ik heb ervoor gekozen de antwoorden op de vragen 2 en 3 in één antwoord te combineren.
Het bericht ‘Politie pakt waker op bij abortuskliniek’ |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Politie pakt waker op bij abortuskliniek» (Reformatorisch Dagblad)?1
Wat vindt u ervan dat iemand onterecht zes uur in de cel zit vanwege een vreedzaam «eenmensprotest»?
Bent u het ermee eens dat het arresteren en vastzetten van personen zonder dat daar een aanklacht uit volgt niet gebruikt mag worden als oplossing voor een vermeende hinderlijke situatie?
Bent u het ermee eens dat een dergelijke onterechte arrestatie en hechtenis als intimiderend kan worden ervaren?
Kunt u bevestigen dat een eenmensprotest geen betoging is in de zin van de Wet openbare manifestaties (Wom), maar valt onder de grondwettelijke beschermde vrijheid van meningsuiting?
Erkent u dat een vreedzaam eenmensprotest, hoe choquerend, kwetsend of verontrustend dit ook wordt ervaren, in beginsel daarom niet kan worden verboden of beëindigd vanwege vijandige tegenreacties dan wel de vrees daarvoor?
Deelt u de mening dat het opkomen voor ongeboren leven en het uitdelen van flyers met hulp bij ongewenste zwangerschap valt onder de reikwijdte van vrijheid van meningsuiting en dus grondwettelijk beschermd wordt?
Klopt het dat artikel 11 lid 2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) onder andere vereist dat een beperkingsmaatregel «noodzakelijk in een democratische samenleving» is en dat het slechts als «hinderlijk» ervaren van een waker onvoldoende juridische grond biedt om een eenmensprotest te beëindigen?
Klopt het dat een burgemeester niet de bevoegdheid heeft om, blijkens het artikel in het Reformatorisch Dagblad, een eenmensprotest op basis van de inhoud van het betreffende protest te beschouwen als manifestatie in de zin van de Wom?
Wat doet u om gemeenten te informeren en toe te rusten, over hoe zij, gelet op de grondrechtelijke bescherming, dienen om te gaan met eenmensprotesten?
Het bericht 'Slovakia’s president warns Robert Fico is testing ‘limits of democracy'' |
|
Thom van Campen (VVD), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Slovakia’s president warns Robert Fico is testing «limits of democracy»» van The Financial Times?1
Ja.
Bent u het met deze leden eens dat democratische waarden en het goed functioneren van de rechtsstaten van alle lidstaten van belang zijn voor het functioneren van de Europese Unie (EU)?
Ja.
Deelt u de opvatting van deze leden dat lidstaten niet alleen bij toetreding aan de vereisten voor de rechtsstaat moeten voldoen, maar ook als zij officieel lid zijn van de EU? Zo ja, hoe worden huidige lidstaten getoetst in mate van rechtsstatelijkheid en hoe pleit u in Europees verband voor het bevorderen en waarborgen van deze rechtsstatelijkheid? Zo nee, waarom niet?
Ja. De Europese Unie (EU) heeft meerdere instrumenten tot haar beschikking om rechtsstatelijke problemen in de Unie te adresseren.2 Zo worden rechtsstatelijke ontwikkelingen structureel door de Europese Commissie (Commissie) gemonitord in het kader van haar jaarlijkse rechtsstaatrapport.3 Daar waar lidstaten de rechtsstatelijke beginselen die in de Verdragen zijn neergelegd, schenden, kan de Commissie handhavend optreden. De Commissie kan bijvoorbeeld een inbreukprocedure starten. Als de schendingen van de beginselen van de rechtsstaat het financieel beheer of de bescherming van de financiële belangen van de Unie serieus dreigen aan te tasten, kan de MFK-rechtsstaatverordening worden ingezet, zoals eind 2022 is gebeurd tegen Hongarije. Het kabinet steunt de Commissie in haar rol als hoedster van de Verdragen en blijft de Commissie oproepen deze daadkrachtig en consequent te vervullen om toe te zien op de naleving van de beginselen van de rechtsstaat in de EU.
Bent u in dit licht bekend met de recente uitspraken van de aftredende Slowaakse president waarin wordt gesteld dat de premier «de grenzen van de democratie aan het testen is»? Hoe beoordeelt u de uitspraken van de aftredend Slowaakse president?
Ik ben bekend met de uitspraken van de Slowaakse president. Het is niet aan mij om de woorden van een staatshoofd van een ander land te becommentariëren.
Hoe kijkt u naar deze recente ontwikkelingen in Slowakije? Welke specifieke ontwikkelingen in Slowakije verslechteren de Slowaakse rechtsstaat? Hoe kijkt u specifiek naar het sluiten van het bureau van een speciaal openbaar aanklager, opgericht om onderzoek te doen naar corruptiezaken?
Het kabinet volgt de rechtsstaatontwikkelingen in Slowakije nauwgezet. Datzelfde geldt voor de Commissie. Het is nu primair aan de Commissie om, in haar rol als hoedster van de Verdragen, te beoordelen of Slowakije de rechtsstatelijke beginselen die in de Verdragen zijn neergelegd schendt en hier indien nodig tegen op te treden. Nederland blijft het belang benadrukken van de volledige en adequate toepassing van het beschikbare EU-rechtsstaatinstrumentarium.
Wat zijn de eventuele potentiële risico’s voor ongewenste beïnvloeding van buiten de EU in Slowakije? Hoe kijkt u in dat licht ook naar de pro-Russische uitspraken van de nieuwe Slowaakse premier Fico?
Ongewenste buitenlandse inmenging gaat in tegen de fundamenten van een democratische rechtsorde en open samenleving, waarop de EU is gestoeld. Het is van belang dat de EU eensgezind is ten aanzien van de steun aan Oekraïne en de aanpak van Rusland. Uitspraken die de Russische verantwoordelijkheid voor de oorlog in Oekraïne in twijfel trekken zijn schadelijk. Het kabinet draagt deze boodschap in zowel EU- als bilateraal verband steevast uit.
Hoe verhoudt de positie van Slowakije zich op dit moment tot andere lidstaten in de Europese Raad? Ziet u risico’s dat het Slowaaks leiderschap zich in navolging van Hongarije ontwikkelt tot verstorende factor in de EU? Ziet u in de opstelling van Slowakije een verslechtering in de betrekkingen met andere lidstaten, in het bijzonder met Nederland? Zo ja, wat zijn de stappen die u onderneemt zowel bilateraal, alsmede met andere lidstaten, om te voorkomen dat Slowakije dezelfde rol in de Unie zal innemen als Hongarije en eerder Polen? Zo nee, waarom niet?
Nederland blijft zich inzetten voor EU-eenheid. Slowakije steunt tot nu toe altijd belangrijke EU-besluitvorming, bijvoorbeeld ten aanzien van steun aan Oekraïne.
Hoe zorgt u er in Europees verband voor dat er een vinger aan de pols gehouden gaat worden met betrekking tot Slowakije, zodat voorkomen wordt dat aldaar de rechtsstaat verslechtert en de ongewenste invloed van Rusland toeneemt?
Voor de beantwoording van deze vraag wordt verwezen naar het antwoord op vraag 3. Het kabinet blijft het belang benadrukken van de volledige en adequate toepassing van het beschikbare EU-rechtsstaatinstrumentarium.
Bent u het met deze leden eens dat hiervoor aandacht gevraagd dient te worden bij de andere lidstaten, in de Raad en bij de verantwoordelijk Europese Commissarissen en instituties voor rechtsstatelijkheid en voor democratie? Zo ja, welke stappen gaat u hierbij ondernemen? Zo nee, waarom niet?
In algemene zin blijft Nederland met de Commissie in gesprek over rechtsstatelijke ontwikkelingen in de Unie en benadrukt daarbij het belang van de volledige en adequate toepassing van het beschikbare EU-rechtsstaatinstrumentarium.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van bovenstaande artikelen in het NRC van 12 en 18 maart 2024?1
Klopt het dat door de top van het Openbaar Ministerie (OM) vorig jaar onder alle parketten een werkinstructie is verspreid die specifiek ziet op de vervolging van asielzoekers voor lichte misdrijven zoals winkeldiefstallen?
Kunt u bevestigen dat deze werkinstructie een nieuw soort geldboete introduceert die is bedacht voor asielzoekers die kleine misdrijven plegen en dat deze geldboete, anders dan normaal, wordt betaald met het aantal dagen dat de asielzoeker in voorarrest doorbrengt?
Klopt het dat het doel van de aanpak niet het innen van boetes is maar het opbouwen van documentatie tegen overlastgevende asielzoekers, die daarmee kunnen worden opgenomen in de overlastaanpak waarin hun asielaanvraag sneller kan worden afgewezen?
Klopt het dat in deze werkinstructie is vermeld dat «de nieuwe OM aanpak er is gekomen na overleg met bewindslieden»?
Indien het antwoord op de vorige vraag bevestigend luidt, kunt u aangeven met welke bewindspersonen dat overleg heeft plaatsgehad?
Klopt het dat de werkinstructie suggesties bevat voor juridische grondslagen zodat voor asielzoekers een langer voorarrest dan normaal «niet problematisch hoeft te zijn»?
Kunt u deze werkinstructie aan de Kamer doen toekomen?
Vindt u het onderscheid dat met deze aanpak wordt gemaakt doordat bij gelijksoortige delicten een andere aanpak wordt gericht op een specifieke groep verdachten, namelijk asielzoekers, gerechtvaardigd en zo ja, kunt u dat nader toelichten?
Gezien het feit dat officieren in het artikel aangeven dat zij in deze aanpak een poging van het OM zien om ten behoeve van een politiek-bestuurlijke aanpak van vreemdelingen het voorarrest van asielzoekers langer op te rekken, zodat vervolgens de boete die wordt opgelegd daarmee wordt verrekend: bent u het eens met de kritische officieren die aangeven dat deze aanpak ertoe kan leiden dat asielzoekers onrechtmatig worden vastgehouden? Zo ja, wat kan eraan worden gedaan om dat te voorkomen? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
Wat is uw visie op het feit dat door een officier van justitie in het artikel wordt aangegeven dat «een inverzekeringstelling is er om iemand gereed te houden voor het onderzoek. Hier draait het Openbaar Ministerie de zaken om en wordt de inverzekeringstelling gebruikt om een straf te executeren. Dat staat op gespannen voet met het Wetboek van Strafvordering»?
Klopt het dat er vanwege de door verschillende officieren van justitie geuite zorgen hierover intern overleg plaatsvindt bij het OM en de invoering van deze «asielzoekers-boete» nu «on hold» is gezet?
Is deze werkinstructie sinds het uitbrengen daarvan in praktijk toegepast? Zo ja, om hoeveel asielzoekers gaat het?
Kunt u aangeven welk vervolg aan deze werkinstructie wordt gegeven?
Kunt u bovenstaande vragen één voor één beantwoorden binnen drie weken?
De anti-lhbti-wetgeving die het parlement in Ghana heeft goedgekeurd |
|
Mpanzu Bamenga (D66) |
|
Gerrit van Leeuwen |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat het parlement in Ghana wetgeving heeft goedgekeurd die het strafbaar maakt om jezelf als lhbti'er te identificeren en waarop een gevangenisstraf wordt gesteld?1
Ja.
Welke mogelijkheden ziet u om de president van Ghana aan te sporen om zijn bevoegdheid te gebruiken om lhbti-rechten te beschermen, ernstige schending van mensenrechten jegens lhbti’ers tegen te gaan en de invoering van de wet tegen te houden door deze niet te ondertekenen?
Voor aanname van de wet door het parlement heeft Nederland meermaals in bilaterale contacten met de Ghanese autoriteiten zijn visie duidelijk gemaakt en zal dat ook blijven doen. Daarnaast is Nederland in Ghana aangesloten bij een groep van gelijkgezinde landen die hierover gezamenlijk in gesprek gaan met de Ghanese autoriteiten.
Bent u bereid om bij de te nemen stappen het lokale maatschappelijk middenveld te betrekken, onder andere om er zo goed mogelijk voor te zorgen dat recht wordt gedaan aan het «do no harm»-principe?
De Nederlandse ambassade in Accra volgt de kwestie nauwgezet en onderhoudt contact met het Ghanese maatschappelijk middenveld. De ambassade in Accra luistert naar de zorgen van de lhbtiq+-gemeenschap en bespreekt ideeën over de beste handelingswijze. Nederland werkt hier volgens het «do no harm»-principe.
Bent u voornemens om samen met andere landen tot een krachtige gezamenlijke veroordeling en acties te komen en bent u bereid daarin het voortouw te nemen?
Nederland heeft, als covoorzitter van de internationale diplomatiewerkgroep binnen de Equal Rights Coalition, de ontwikkelingen in Ghana meermaals geagendeerd en zal binnen deze coalitie met een passende reactie komen in het geval dat de wet bekrachtigd wordt.
Bent u bereid lokale organisaties/slachtoffers te ondersteunen met safe spaces en herlocaties, en wat nog meer nodig is om hun persoonlijke veiligheid te bevorderen?
Deze aanpak wordt momenteel al gehanteerd door Nederland.
Bent u bereid om na te denken over het vrijmaken van extra OS-budget ter bescherming van de lhbti-gemeenschap in Ghana, ook voor het geval deze wet uiteindelijk daadwerkelijk van kracht wordt?
Nederland staat in contact met de relevante ngo’s in Ghana die zich inzetten voor de bescherming van mensenrechten en zal, samen met gelijkgestemde landen, inventariseren wat er nodig is om lhbtiq+-organisaties het beste te ondersteunen. Bestaande programma’s, waaronder Safety for Voices, zijn flexibel ingericht, waardoor ingespeeld kan worden op veranderde behoeften en veiligheidssituaties voor mensenrechtenverdedigers wereldwijd.
Het bericht ‘Parlement Ghana akkoord met wet die lhbti's celstraf oplevert’ |
|
Bente Becker (VVD), Roelien Kamminga (VVD) |
|
Gerrit van Leeuwen |
|
Bent u bekend met het artikel «parlement Ghana akkoord met wet die lhbti's celstraf oplevert»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat het Ghanese parlement nu met een meerderheid een wet heeft aangenomen die het illegaal maakt voor mensen om zich te identificeren als lhbti+’er en daarnaast ook het vormen of financieren van een lhbti-gemeenschap strafbaar stelt?
Het kabinet vindt het zorgelijk dat de zogenaamde Human Sexual Rights and Family Values wet is aangenomen door het parlement van Ghana.
Mensenrechtenexperts, waaronder de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN, wijzen op de verdragen en afspraken waar Ghana partij bij is en die in strijd zijn met deze wetgeving, waaronder het Afrikaans handvest voor de rechten van de mens en de volkeren en van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten. Daarnaast lijken bepalingen in deze wet op gespannen voet te staan met in de Ghanese Grondwet beschermde mensenrechten.
Hoe kijkt u aan tegen een mogelijke heksenjacht op lhbti+’ers in Ghana nu in de aangenomen wet wordt aangemoedigd om lhbti+’ers aan te geven bij de Ghanese autoriteiten?2
Op dit moment is de wet weliswaar aangenomen door het parlement, maar nog niet bekrachtigd door de president. Desalniettemin is het kabinet bezorgd dat het debat over de Proper Human Sexual Rights en Ghanaian Family Values wet al heeft geleid tot toenemende dreiging voor de lhbtiq+-gemeenschap in Ghana.
Welke acties heeft het kabinet ondernomen om de mensenrechtensituatie in Ghana, waaronder de fundamentele rechten van lhbti+’ers, te verbeteren?
De mensenrechtensituatie, waaronder de rechten van lhbti+’ers, is regelmatig onderwerp van bilaterale gesprekken met Ghana. De Nederlandse Minister van Buitenlandse Zaken en de ambassade in Accra hebben bij vertegenwoordigers van de Ghanese overheid tijdens eerdere ontmoetingen de zorgen van het kabinet uitgesproken over de bescherming van minderheden in Ghana. Nederland verleent verder steun aan organisaties die zich inzetten voor mensenrechten in Ghana.
Ook in EU-kader is tijdens het reguliere partnerschapsdialoog met Ghana meermaals de zorg uitgesproken over de mensenrechten van leden van de lhbtiq+-gemeenschap.
Ontvangt de Ghanese regering, via Nederlandse dan wel Europese gelden voor ontwikkelingssamenwerking, steun voor lhbti+’ers in Ghana? Zo ja, op welke manier en wanneer bent u van plan dit onder de aandacht te brengen bij uw collega Ministers in Europa?
Nederland draagt bij aan de verbetering van de positie van lhbtiq+ door het Ghanese maatschappelijk middenveld en multilaterale instellingen te steunen. Er is vanuit Nederland en de EU geen directe financiering via de Ghanese overheid voor specifiek de lhbtiq+-gemeenschap.
Is het kabinet dan wel de ambassade in contact getreden met de Ghanese regering naar aanleiding van deze aangenomen wet? Zo ja, wat is er uit dit contact voortgekomen? Zo nee, bent u bereid dit zo snel mogelijk te doen?
Voor aanname van de wet door het parlement heeft Nederland hier meermaals met de regering van Ghana over gesproken en zijn visie duidelijk gemaakt. In de diplomatieke contacten met de Ghanese autoriteiten zal Nederland zijn zorgen blijven uitspreken.
Daarnaast is Nederland in Ghana aangesloten bij een groep van gelijkgezinde landen die er gezamenlijk over in gesprek gaan met de Ghanese regering. In dit verband is er ook contact geweest met de autoriteiten nadat de wet door het parlement werd aangenomen.
Zie verder ook het antwoord op vraag 4.
Wat zijn de mogelijkheden voor het kabinet om actie te ondernemen in nationaal en internationaal verband, met als doel de fundamentele rechten van lhbti+’ers in Ghana te beschermen? Welk signaal kunt u afgeven in internationaal verband en/of op bilateraal niveau om dit beleid te ontmoedigen?
Nederland heeft, als covoorzitter van de internationale diplomatiewerkgroep binnen de Equal Rights Coalition, de ontwikkelingen in Ghana meermaals geagendeerd.
In nationaal verband volgt de Nederlandse ambassade in Accra de kwestie nauwgezet en onderhoudt contact met verschillende (Ghanese) ngo’s. Daarnaast heeft de Nederlandse ambassade in Accra contact met de lhbtiq+-gemeenschap zelf, luistert naar hun zorgen en naar hun ideeën over de aanpak die volgens hen het beste werkt.
Bent u voornemens om, net als de Verenigde Staten, Ghana op te roepen om de wetgeving te herzien? Zo ja, op welke termijn en op welke manier zal u dit doen?
Vanwege de kwetsbare positie van lhbtiq+-personen in Ghana, de gevoeligheid van het onderwerp, de autonomie van het Ghanese parlement, en het scherpe publieke debat, bekijkt het kabinet voortdurend bij welke steun en benadering de lhbtiq+-gemeenschap in Ghana het meeste baat heeft. Hierbij staan uiteraard de belangen, de veiligheid en het welzijn van de lhbtiq+-gemeenschap in Ghana voorop. De huidige inschatting is dat publiekelijke uitspraken door Nederland in deze fase van het wetgevingsproces averechtse consequenties kunnen hebben.
Zie tevens het antwoord op vraag 4 en vraag 7.
Hebben vertegenwoordigers namens de Nederlandse overheid contacten met de Ghanese regering en/of parlementsleden die dit beleid hebben geïntroduceerd? Zo ja, bent u het ermee eens dat deze relaties per direct verbroken moeten worden?
De wet is het initiatief van een groep volksvertegenwoordigers van vooral de oppositiepartij NDC. De ambassade heeft, mede omdat dit vanwege bestaande sentimenten van buitenlandse inmenging op dit dossier negatief zou kunnen uitwerken, geen contacten met de parlementsleden die de wet hebben ingediend. De ambassade zal doorgaan met het onderhouden van contacten met de regering.
Bent u naar aanleiding van deze berichtgeving bereid OS-gelden aan Ghana stop te zetten? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse inzet van ontwikkelingssamenwerking in Ghana (combinatieland handel en OS) is gericht op de wederzijdse belangen tussen Ghana en Nederland waaronder handel, investeringen, het tegengaan van terrorisme, het bevorderen van mensenrechten, goed bestuur en het versterken van het maatschappelijk middenveld. De financiering hiervoor loopt via maatschappelijke organisaties en multilaterale organisaties.
Op dit moment is de wet nog niet bekrachtigd door de president. Als het wetgevingsproces is afgerond zal het kabinet steun aan bestaande en toekomstige programma’s zo nodig opnieuw bekijken.
Het bericht 'Bank vraagt klantgegevens aan ondernemers bij contante betaling' |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Wat vindt u van de ervaringen van 1.700 ondernemers met betrekking tot de manier waarop banken hen behandelen in het kader van hun witwasonderzoek?1
Ik neem deze signalen serieus. De poortwachtersrol van banken is essentieel in een effectieve aanpak van witwassen en financieren van terrorisme. Het verhullen van de criminele herkomst van opbrengsten van misdrijven stelt daders van deze misdrijven in staat om buiten het bereik van onder meer overheidsinstanties te blijven en ongestoord van het vergaarde vermogen te genieten. Ook kunnen deze illegale inkomsten worden gebruikt voor de financiering van dezelfde of nieuwe criminele activiteiten. Het opgebouwde vermogen biedt hen ook de mogelijkheid om posities te verwerven in bonafide ondernemingen en in sommige gevallen het gezag van de overheid te ondermijnen. Tot slot wordt de integriteit van het financieel-economisch stelsel aangetast door mensen die criminele verdiensten proberen te verhullen. Het is daarom cruciaal dat de legale financiële kanalen waarlangs het witwasproces zich kan voltrekken worden beschermd tegen het gebruik ervan voor criminele doeleinden door poortwachters.
Tegelijkertijd is er meermaals2 vastgesteld dat er ruimte is voor verbetering van de risicogebaseerde aanpak van banken en zijn hier inmiddels verschillende acties voor ondernomen.3 Ik vind het belangrijk dat deze signalen in deze trajecten worden meegenomen om na te gaan hoe de aanpak verder kan worden verbeterd.
Vindt u het acceptabel dat klanten van de bank niet als zodanig duidelijk herkenbare communicatie van de bank krijgen over een witwasonderzoek, ook als dat verstrekkende gevolgen kan hebben?
Ik vind het belangrijk dat banken duidelijk communiceren over hun poortwachtersrol en waarom zij bepaalde informatie opvragen bij hun klanten. Daarom is het verbeteren van de voorlichting van cliënten over het doel van de regelgeving en de informatie die poortwachters van cliënten nodig hebben voor het cliëntonderzoek een van de acties uit de beleidsagenda aanpak van witwassen.4 De Nederlandsche Vereniging van Banken (NVB) heeft aangekondigd dat zij in overleg gaat met de sector om te bespreken welke stappen er genomen kunnen worden om de communicatie met cliënten te verbeteren.
Vindt u het acceptabel dat banken hun klanten limieten opleggen voor het storten van contant geld, terwijl dit een wettelijk betaalmiddel is en in sommige takken zeer gebruikelijk, bijvoorbeeld als je op de markt staat?
Contant geld is inderdaad wettig betaalmiddel en wordt in Nederland voor zo’n 20% van de toonbanktransacties gebruikt.5 Ik vind het belangrijk dat het mogelijk blijft om met contant geld te betalen. Zowel voor groepen mensen die ervan afhankelijk zijn, als voor mensen die er simpelweg een voorkeur voor hebben.6 Contant geld wordt in de meeste gevallen gebruikt voor legitieme doeleinden.
Dit neemt echter niet weg dat contant geld ook potentieel hogere risico’s op witwassen en terrorismefinanciering kent. Zo worden cliënten in sectoren met een intensief gebruik van contant geld in de Europese anti-witwasrichtlijn gezien als een potentieel hoger risico en geldt het in de rechtspraak als een zogenoemd feit van algemene bekendheid7 dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld.
Of het gebruik van contant geld door een cliënt daadwerkelijk een hoger witwasrisico oplevert dient de bank door middel van het individuele cliëntonderzoek te bepalen. Een eventuele beperking van de chartale dienstverlening als risicomitigerende maatregel moet proportioneel zijn, mag het legitieme gebruik van contant geld niet onnodig belemmeren en moet toegesneden zijn op het risico en de specifieke omstandigheden van de cliënt. Maatregelen zoals categorale uitsluiting van het gebruik van contant geld, of categorale limieten aan het gebruik daarvan voor hele sectoren voldoen daar niet aan.
Vind u het redelijk dat banken om identiteitsinformatie vragen van degene die met grote bankbiljetten heeft betaald, terwijl ook zo’n biljet een wettig betaalmiddel is, en je als ondernemer bovendien niet zomaar om het identiteitsbewijs van je klant kunt vragen vanwege privacy overwegingen?
Dit is nadrukkelijk geen onderdeel van een standaard cliëntenonderzoek, maar kan redelijk zijn in specifieke omstandigheden. Het onderzoek van poortwachters dient risicogebaseerd te zijn. Dit betekent dat de intensiteit van het onderzoek in lijn moet zijn met de risico’s: zijn de risico’s op witwassen of financieren van terrorisme hoog, dan zal het onderzoek diepgaander moeten zijn dan als de risico’s laag zijn. Daarnaast is relevant dat sommige ondernemers op hun beurt ook poortwachter zijn en in dat kader in sommige gevallen ook cliëntonderzoek moeten doen. Dit geldt bijvoorbeeld voor handelaren als ze contante betalingen van € 10.000 of meer uitvoeren. Bovenstaande, in combinatie met de verhoogde risico’s van contant geld die hierboven zijn toegelicht en mogelijke specifieke context waarvan sprake is bij een cliënt, kan ertoe leiden dat het in bepaalde gevallen redelijk is dat een poortwachter aan zijn eigen cliënten informatie vraagt over de identiteit van de personen met wie die cliënt zaken doet.
Hoewel dit dus redelijk kan zijn in specifieke omstandigheden, baren de signalen uit de uitzending van Radar mij wel zorgen. Ik zal daarom De Nederlandsche Bank (DNB) vragen om te bezien of de nieuwe Q&A’s en Good Practices8 waar DNB momenteel aan werkt, voldoende handvatten bieden aan banken om risicogebaseerd om te gaan met het onderzoek dat cliënten van de bank moeten doen naar de geldstromen van hun eigen klanten.
Vindt u dat de banken beperkende acties mogen ondernemen, zoals het blokkeren, limiteren of opheffen van bankrekeningen wanneer zij de door hun gevraagde informatie niet ontvangen, als ondernemers hebben aangegeven dat zij niet wettelijk verplicht zijn zulke informatie aan te leveren, bijvoorbeeld vanwege de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) of privacy overwegingen?
Dit zal in een gemiddeld geval niet nodig of redelijk zijn, maar dat neemt niet weg dat er specifieke omstandigheden kunnen zijn waarin het noodzakelijk is voor een bank om beperkende maatregelen te treffen om de risico’s te mitigeren. Hier kan bijvoorbeeld sprake van zijn als er sprake is van hoge risico’s, het verkrijgen van bepaalde informatie noodzakelijk en proportioneel is, de bank zonder die informatie het cliëntonderzoek niet kan afronden en de cliënt de ruimte is geboden om de weigering toe te lichten of mogelijk op een andere wijze te voldoen aan de informatiebehoefte van de bank.
Vindt u dat de banken beperkende acties mogen ondernemen, zoals het blokkeren, limiteren of opheffen van bankrekeningen wanneer zij de door hun gevraagde informatie niet tijdig ontvangen, terwijl een ondernemer heeft aangegeven niet tijdig aan het verzoek te kunnen voldoen?
Als een cliënt gemotiveerd en met geldige redenen aangeeft niet tijdig aan het verzoek te kunnen voldoen en daarbij aangeeft wanneer dit wel mogelijk zal zijn, vind ik het moeilijk voor te stellen dat overgaan tot beperkende acties redelijk zal zijn. Als het niet aanleveren van informatie echter structurele vormen aanneemt en er sprake is van specifieke omstandigheden (zie bijvoorbeeld de omstandigheden uit de beantwoording van de vorige vraag), kan ik me voorstellen dat op een gegeven moment een bank het noodzakelijk acht om over te gaan tot beperkende acties.
Deelt u de mening dat het witwasonderzoek en de manier waarop klanten van banken in dat kader worden bejegend te ver is doorgeschoten?
Er is ruimte voor een meer risicogebaseerde aanpak door banken. Dit is al eerder vastgesteld9 en aan deze vaststelling zijn verschillende acties verbonden.10 Een van de thema’s uit de beleidsagenda aanpak van witwassen is dan ook «ruimte waar mogelijk». Bij dit thema horen verschillende maatregelen om meer ruimte te creëren voor burgers en poortwachters in de aanpak van witwassen. Overigens heeft uw Kamer de voortgangsbrief bij deze beleidsagenda controversieel verklaard.
Bent u bereid met De Nederlandsche Bank (DNB) en de Nederlandsche Vereniging van Banken (NVB) in gesprek te treden over deze signalen en met hen te komen tot een juiste wijze van behandeling?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 1, lopen er al verschillende trajecten om de risicogebaseerde benadering van banken te verbeteren. Daarnaast heeft de NVB, zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2, aangekondigd dat zij in overleg met de sector zal bespreken welke stappen er genomen kunnen worden om de communicatie met cliënten te verbeteren. Tot slot zal ik, zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 4, DNB vragen om te bezien of de nieuwe Q&A’s en Good Practices11 waar DNB momenteel aan werkt, banken voldoende handvatten bieden om risicogebaseerd om te gaan met het onderzoek dat cliënten van de bank moeten doen naar de geldstromen van hun eigen klanten.
Een advies van de landsadvocaat |
|
Folkert Idsinga (VVD), Pieter Omtzigt (NSC), Sandra Palmen (NSC) |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Herinnert u zich dat u in de ministerraad gesproken heeft over een advies van de landsadvocaat?1
De ministerraad is op 26 januari jl. op hoofdlijnen geïnformeerd over het lopende adviestraject met de landsadvocaat en het feit dat een Kamerbrief hieromtrent in voorbereiding was. Daarbij is aangegeven dat de Kamerbrief zou worden geagendeerd voor de Ambtelijke Commissie Uitvoeringsorganisaties (ACU) van 5 februari 2024 en de Ministeriële Commissie Uitvoeringsorganisaties (MCU) van 6 februari 2024.
Kunt u dit advies conform de lijn van de regering in reactie op het Parlementair Onderzoek Kinderopvangtoeslag openbaar maken en voor vrijdag 23 februari aan de Kamer doen toekomen, aangezien het relevant kan zijn voor de parlementaire enquête die op maandag 26 februari verschijnt?
Het advies van de landsadvocaat is bijgevoegd. Bij brief van 23 februari jl. hebben wij u reeds laten weten dat het advies nog niet was afgerond aangezien de landsadvocaat nog bezig was met de beantwoording van verduidelijkende vragen die zijn gesteld naar aanleiding van een bespreking met de landsadvocaat d.d. 31 januari jl. en na agendering in de Ministeriële Commissie Uitvoering (MCU) d.d. 6 februari jl.
Kunt u aangeven op welke punten de brief hierover die op 13 februari aan de Kamer gestuurd is en later is ingetrokken is aangepast in de veel kortere versie die op 19 februari aan de Kamer is gestuurd? Kunt u de punten een voor een toelichten?
Het hoofdzakelijke punt van verschil is dat de eerder toegestuurde versie een paragraaf bevat over de analyse van de grondslag voor internetonderzoek door Dienst Toeslagen, waarin het loggingsysteem «Heidi» aan de orde komt. Deze passage was uit de eerdere versie verwijderd omdat de analyse rondom internetonderzoek nog niet was afgerond. Daarbij was uw Kamer in de Stand van Zakenbrief2 al geïnformeerd over Heidi.
Kunt u aangeven hoe «Heidi», in versie 1 en versie 2 eruitzag, welke data verzameld werden en waarvoor de data gebruikt werden?
Zoals in de Stand van Zakenbrief Dienst Toeslagen van 15 januari jl. aan uw Kamer is gemeld geldt voor Toeslagen dat Heidi werd gebruikt als een loggingsysteem waarbij portaldata werd gelogd van bezoekers van de toeslagenportal. Het doel van Heidi was het kunnen traceren of er sprake was van opvallend gedrag wat een indicatie kan zijn voor een verhoogd risico op misbruik van toeslagen. Op deze manier kon worden achterhaald of rekeningnummers massaal worden gewijzigd vanaf één het hetzelfde IP-adres, dat veel aanvragen worden ingediend vanaf één en hetzelfde IP adres (in korte tijd) en in voorkomende gevallen kon ook DigiD misbruik (identiteitsfraude) worden gesignaleerd. Dit is data die wordt gewonnen bij het inloggen in het burgerportaal. Het tweede doel had betrekking op het uitvoeren van effectmetingen om de effecten van handhaving- en dienstverleningsacties te meten.
Zoals staat beschreven in de gegevensbeschermingseffectbeoordeling (GEB) die met de Stand van Zakenbrief is meegestuurd, is het gebruik van Heidi in september 2017 binnen Toeslagen «on hold» gezet omdat het systeem in de loop van de tijd niet meer zou voldoen aan de eisen van de Wet bescherming persoonsgegevens. In november 2017 besloot het Management Team Toeslagen dat het systeem Heidi weer opgestart zou worden in een beperktere vorm. Deze beperkte versie zag op het afbouwen van de dataset in Heidi. Deze afgeslankte versie staat binnen Toeslagen bekend als Heidi II.
Sinds het stopzetten van het Intensief Toezicht (ITO) proces in 2020 wordt geen gebruik meer gemaakt van portaldata voor wat betreft het detecteren van risico’s op misbruik. Tot december 2023 werd portaldata nog wel gebruikt voor de effectmetingen. Zoals gemeld in de Stand van Zakenbrief Dienst Toeslagen van 15 januari jl. is in december 2023 ook dit gebruik van Heidi tijdelijk stopgezet, omdat de gegevensverwerking in de brede context niet voldoende in beeld was. Geconstateerd is in elk geval dat niet alle gegevens die werden verwerkt noodzakelijk waren voor de effectmetingen van Dienst Toeslagen. Dit is wel een vereiste van de AVG om gegevens te mogen verwerken. Op dit moment wordt geïnventariseerd welke gegevens uit de portaldata precies geleverd en verwerkt worden, welke noodzakelijk zijn voor het doen van effectmetingen en of de benodigde privacy-waarborgen hierbij wel voldoende zijn geïmplementeerd.
Ook bij de Belastingdienst, waar de Dienst Toeslagen destijds onderdeel van uitmaakte, wordt gekeken naar het gebruik van Heidi. Het is binnen deze termijn echter onhaalbaar gebleken te onderzoeken op welke manier de dienstonderdelen van de Belastingdienst gebruik hebben gemaakt van Heidi. Uw Kamer wordt uiterlijk over 3 weken geïnformeerd over hoe andere onderdelen van de Belastingdienst gebruik hebben gemaakt van Heidi, voor welke doeleinde en welke gegevens hierbij verwerkt werden. Daarbij zal ook worden aangegeven of er redenen zijn om het beeld van het gebruik van Heidi binnen Toeslagen bij te stellen.
Wanneer was duidelijk dat Heidi niet voldeed aan de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en welke actie is toen ondernomen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven welke koppeling er was tussen Heidi-1 en de Fraude Signalering Voorziening (FSV) en wat daarvan de gevolgen waren?2
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden en kunt het u het advies van de landsadvocaat – dat echt geen concept is – per ommegaande aan de Kamer doen toekomen?
De vragen zijn hiermee binnen drie weken beantwoord. Het advies van de landsadvocaat is bij deze beantwoording gevoegd.
Pro-Palestina demonstratie plaats in Amsterdam |
|
Marjolein Faber (PVV), Max Aardema (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u ermee bekend dat er op zaterdag 17 februari 2024 een pro-Palestina demonstratie plaatsvond in Amsterdam?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Bent u ermee bekend dat tijdens die demonstratie een bord omhoog werd gehouden door de vice-fractievoorzitter van GroenLinks in provinciale staten van Gelderland met daarop de tekst «viva viva INTIFADA» (zie de foto in het bericht)?1
Ja, daar ben ik nu mee bekend.
Deelt u de mening dat «viva viva INTIFADA» niets anders is dan een keiharde oproep tot geweld?
Ik ben van mening dat de leus als zodanig te veroordelen is. De beoordeling of er mogelijk sprake is van een strafbaar feit in een individueel geval is primair een verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie en – mits de zaak wordt aangebracht bij de rechtbank – uiteindelijk is die beoordeling voorbehouden aan de rechter.
Is de politie in Amsterdam overgegaan tot het aanhouden van deze persoon? Zo nee, waarom niet?
De hierboven, in vraag 2 aangehaalde specifieke uiting is tijdens de inzet niet gesignaleerd door de aanwezige politieagenten. Er is derhalve ten tijde van de demonstratie niet tot aanhouding overgegaan. Het Openbaar Ministerie is niet bekend met een aangifte en is geen strafrechtelijk onderzoek gestart.
Kunt u de Kamer informeren of het Openbaar Ministerie tot vervolging over gaat van deze oproep tot geweld door deze politicus?
Zie antwoord vraag 4.
Wanneer zorgt u er nu eens voor dat dit soort handelingen keihard aangepakt wordt?
De beoordeling of er mogelijk sprake is van een strafbaar feit in een individueel geval is primair een verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie en – mits de zaak wordt aangebracht bij de rechtbank – uiteindelijk is die beoordeling voorbehouden aan de rechter.
Exposegroepen en doxing op Telegram |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Duizenden kinderen in Telegram-exposegroepen: «Ouders cruciaal in aanpak»»1?
Ja.
Ziet u, net als de indiener, dat het probleem van exposing en doxing toeneemt in openbare en besloten groepen op Telegram?
Vanzelfsprekend ben ik, met de indiener, van mening dat exposing en doxing in Telegram-groepen een zeer kwalijk probleem is. In de eerste plaats voor de slachtoffers wiens foto’s en contactgegevens gedeeld worden. Maar ook omdat Telegram zelf dit probleem niet tegengaat, zoals andere grote platforms vaak wel doen. Ik verwijs hierbij ook naar mijn eerdere antwoorden over dit onderwerp.2
Het is moeilijk te zeggen of het probleem toeneemt; daarvoor ontbreken duidelijke gegevens. Daarnaast is het hebben van een overzicht van besloten groepen lastig omdat deze groepen per definitie niet openbaar zijn. Exposing wordt niet als zodanig door de politie geregistreerd omdat het kan gaan om verschillende strafbare feiten. Hierbij valt onder andere te denken aan misbruik van seksueel beeldmateriaal (artikel 139h Sr), kinderpornografie (artikel 240b Sr) en sinds 1 januari 2024 ook aan het gebruik van persoonsgegevens voor intimiderende doeleinden, ook wel strafbare doxing (artikel 285d Sr) genoemd. Het aantal gevallen van doxing van vóór die datum is niet vast te stellen, omdat de politie meldingen en aangiften over gedragingen die sindsdien strafbaar zijn, niet als zodanig registreerde. Er wordt inderdaad aangifte gedaan van doxing op Telegram, maar ook van doxing op verschillende andere platformen.
Bent u van mening dat dit soort groepen op Telegram aangepakt moeten worden en verwijderd dienen te worden? Wat is daarin uw rol als Minister?
Ik ben van mening dat alle online inhoud die strafbaar dan wel onrechtmatig is verwijderd zou moeten worden. In eerste instantie is dat de verantwoordelijkheid van de online platformen, zoals Telegram, zelf. Als het platform weet van de aanwezigheid van groepen die actief zijn met het doel om illegale content met elkaar te delen dan moet het platform daartegen optreden.
Via de publiek-private samenwerking online content moderatie ben ik in constante dialoog met verschillende departementen, OM, politie en de verschillende soorten aanbieders in de internetsector over illegale inhoud en illegale activiteiten op het openbare internet. Ik keur het af dat partijen als X (voorheen Twitter) en Telegram besloten hebben hier niet bij aanwezig te zijn.
De afgelopen jaren heeft het kabinet de inspanningen verhoogd om deze partijen op hun verantwoordelijkheden te wijzen, deels op grond van de Verordening Terroristische Online Inhoud en de Digital Services Act3. Dit zijn twee nieuwe wetgevingsinstrumenten die de toezicht en handhaving van illegale inhoud op het internet moeten verbeteren. De Autoriteit online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal houdt toezicht op de Verordening Terroristische Online Inhoud. De Europese Commissie – en in Nederland de Autoriteit Consument en Markt – houden toezicht op de Digital Services Act.
Indien geen gehoor wordt gegeven aan verzoeken tot verwijdering van online illegale content kan de officier van justitie met een machtiging van de rechter-commissaris, die enkel wordt afgegeven ingeval van verdenking van een strafbaar feit als bedoeld in artikel 67, eerste lid, Sv, een platform bevelen om gegevens ontoegankelijk te maken als dit noodzakelijk is voor de beëindiging van een strafbaar feit of ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten (artikel 125p Sv).
Zijn u andere platforms bekend waar relatief veel doxing en exposing plaatsvindt? Zo ja, welke platforms zijn dat en welke maatregelen neemt u om doxing en exposing daarop tegen te gaan?
Ik beschik niet over een dekkend overzicht van platforms waarop exposing en doxing zich relatief veel voordoen ten opzichte van andere platforms. De gedragingen doen zich voor op diverse platforms, zoals bijvoorbeeld op Telegram. Een aantal platforms voert een actief beleid tegen illegaal en ongewenst gedrag, zoals Meta, TikTok en Snapchat. Met deze partijen vindt regelmatig overleg plaats en zij werken ook goed samen met mijn ministerie, openbaar ministerie en de politie.
Hoe veel gevallen van doxing zijn er sinds de strafbaarstelling daarvan op 1 januari jl. gesignaleerd en aangepakt op Telegram? Hoe veel van deze gevallen vonden plaats in exposegroepen die daar specifiek voor opgericht zijn?
In januari 2024 zijn 21 incidenten rond doxing gemeld bij de politie. In 13 gevallen is er aangifte gedaan. In drie van die gevallen is de verdachte geïdentificeerd. Het onderzoek naar deze incidenten loopt nog. Over lopende zaken kan ik verder geen uitspraken doen.
Specifiek voor Telegram zijn er bij de politie op dit moment drie registraties van doxing bekend die kunnen worden geduid als exposing – het zonder instemming verspreiden van intiem beeldmateriaal met een negatief doel, bijvoorbeeld om iemand te beledigen of af te persen. Of de gebruikte Telegramgroepen specifiek voor dergelijke exposing zijn opgericht kan ik niet vaststellen.
Wat is de wettelijke definitie van «exposing»? Onder welke voorwaarden is dit strafbaar? Vallen ook niet-naakte beelden, die toch zonder toestemming zijn verzameld en / of verspreid, onder deze definitie? Zo ja, hoe wordt bepaald of materiaal geldt als exposing?
Exposing kan strafbaar zijn als sprake is van strafbare doxing (artikel 285d Sr), kinderpornografie (artikel 240b Sr) of misbruik van seksueel beeldmateriaal (artikel 139h Sr). Strafbare doxing (artikel 285 Sr) doet zich voor in de gevallen waarin persoonsgegevens van een ander worden verspreid om die ander vrees aan te jagen of ernstige overlast aan te doen. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om het adres of een (naakt of niet-naakt) foto van het slachtoffer op grond waarvan de identiteit van het slachtoffer kan worden vastgesteld. In het geval dat beeldmateriaal van seksuele aard, zoals naaktfoto’s, wordt verspreid kan onderscheid worden gemaakt tussen beeldmateriaal van minderjarigen en van meerderjarigen. Beeldmateriaal van seksuele aard van minderjarigen betreft kinderpornografisch materiaal waarvan de verspreiding in alle gevallen strafbaar is (artikel 240b Sr). Is de afgebeelde persoon een volwassene, dan is de openbaarmaking van seksueel beeldmateriaal van de afgebeelde strafbaar wanneer degene die dit doet weet dat die openbaarmaking nadelig kan zijn voor de afgebeelde (artikel 139h, tweede lid, onder b, Sr). Hetzelfde geldt voor de openbaarmaking van seksueel beeldmateriaal van een ander terwijl degene die dit doet weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat dit materiaal opzettelijk en wederrechtelijk is vervaardigd (artikel 139h, tweede lid, onder a, Sr).
Bent u van mening dat de Digital Services Act (DSA) voldoende handvaten biedt om doxing- en exposegroepen aan te pakken? Zo ja, welke handvatten bent u van plan in te zetten?
Als het openbare chatgroepen betreft, biedt de Digital Services Act zeker handvatten om hiertegen op te treden. Ik wijs in dit verband met name op de verplichtingen neergelegd in artikel 16 (dat voorziet in kennisgevings-en actiemechanismen voor illegale inhoud), artikel 18 (op grond waarvan vermoedens van strafbare feiten waarbij het leven of de veiligheid van een persoon of personen worden bedreigd moeten worden gemeld bij de bevoegde instanties), artikel 22 (over meldingen ingediend door betrouwbare flaggers), artikel 23 (op grond waarvan gebruikers die frequent illegale inhoud plaatsen geschorst moeten worden) en artikel 28 (de verplichting voor online platforms om minderjarigen te beschermen).
De positie van Telegram onder de Digital Services Act is nog niet geheel duidelijk. Het is waarschijnlijk dat de openbare chatgroepen op Telegram voldoen aan de definitie van online platform onder de Digital Services Act, terwijl besloten (groeps)gesprekken erbuiten vallen, maar de praktijk moet dit uitwijzen.4 Opgemerkt zij wel dat Telegram niet in Nederland gevestigd is en geen wettelijke vertegenwoordiger in Nederland heeft aangewezen. Dit beperkt de mogelijkheden om Telegram aan te spreken op naleving van de Digital Services Act, omdat Telegram niet onder de Nederlandse rechtsmacht valt. Het is aan de toezichthouder in de lidstaat waar Telegram besluit een wettelijk vertegenwoordiger aan te wijzen, in dit geval België, om toezicht te houden op de naleving van deze eisen. Mocht Telegram zich niet aan de eisen van de Digital Services Act houden, dan kan de ACM als Nederlandse toezichthouder gebruik maken van de mogelijkheden die de DSA biedt om de Belgische toezichthouder te verzoeken om onderzoeks- en handhavingsmaatregelen te nemen (artikel 58 DSA).
Welke gevolgen heeft het voor de Autoriteit Consument & Markt (ACM) en uw ministerie dat de DSA nog niet nationaal is geïmplementeerd? Bemoeilijkt dit het nemen van maatregelen tegen platforms die niet voldoen aan de verplichtingen? Wanneer verwacht u dat de uitvoeringswet aan de Kamer wordt voorgelegd?
De Digital Services Act is een verordening en behoeft geen implementatie, maar uitvoering. Als verordening werkt de Digital Services Act rechtstreeks door in de Nederlandse rechtsorde. Sinds 17 februari 2024 geldt de Digital Services Act dan ook door de gehele Europese Unie. Tussenhandeldiensten zijn verplicht om de Digital Services Act na te leven en gebruikers kunnen zich jegens hen beroepen op de rechten die zij door de Digital Services Act krijgen. Dat de ontwerp Uitvoeringswet in Nederland nog niet tot wet is verheven betekent niet dat diensten niet aan de Digital Services Act hoeven te voldoen. Het betekent enkel dat de Autoriteit Consument & Markt (ACM) nog niet in staat is om toezicht te houden op naleving van de Digital Services Act door tussenhandeldiensten die in Nederland zijn gevestigd of een wettelijk vertegenwoordiger hebben, zoals Bol.com, Marktplaats, of Snap. Voor het toezicht op de zeer grote online platformen en zoekmachines, zoals Instagram, X, Amazon, of TikTok is de Europese Commissie de primaire toezichthouder. Dat de ACM nog niet bevoegd is om in Nederland toezicht te houden op naleving van de Digital Services Act betekent dan ook niet dat er nog geen toezicht is op deze diensten.
Voor wat betreft de verwachte planning rondom de Uitvoeringswet DSA, is de Minister van Economische Zaken bezig om het advies van de Raad van State dat op 8 februari jl. ontvangen is, te verwerken. Daarna zal het ontwerpwetsvoorstel worden voorgelegd aan de ministerraad. Na diens goedkeuring kan het wetsvoorstel aan de Tweede Kamer worden verzonden. Dit zal naar verwachting eind maart zijn.
Verwacht u dat Telegram zich aan de eisen die de DSA aan het platform stelt gaat houden? Zo ja, waaruit blijkt dit? Zo nee, aan welke eisen verwacht u dat Telegram niet zal voldoen?
Zoals toegelicht is de positie van Telegram onder de Digital Services Act nog niet geheel duidelijk. Het is waarschijnlijk dat de openbare chatgroepen op Telegram voldoen aan de definitie van online platform onder de Digital Services Act, terwijl besloten (groeps)gesprekken er buiten vallen, maar de praktijk moet dit uitwijzen. Ondertussen staat wel vast dat de Digital Services Act voor meer transparantie en dus verbetering van het gedrag door Telegram zou moeten leiden. Ik heb op dit moment geen indicaties dat Telegram niet van plan is om de Digital Services Act na te gaan leven. Telegram heeft een wettelijk vertegenwoordiger aangewezen in België; dat betekent dat de Belgische toezichthouder zal gaan handhaven op de verplichtingen uit de Digital Services Act. Dat laat onverlet dat politie en justitie actief zullen blijven om illegale inhoud van Telegram te weren.
Welke escalatieladder schrijft de DSA voor indien Telegram niet meewerkt? Op welke momenten worden welke sancties opgelegd als het platform niet voldoet aan de eisen?
Het toezicht op de naleving van de Digital Services Act is aan de bevoegde onafhankelijke toezichthouders. Het is aan hen om te bepalen hoe zij de handhaving eventueel vormgeven. De Digital Services Act bevat in ieder geval voldoende instrumenten hiervoor, zoals de mogelijkheid om de stopzetting van inbreuken te bevelen, een last onder dwangsom en/of een geldboete op te leggen.
Welke tekortkomingen ziet u in de DSA die het doeltreffend aanpakken van exposegroepen op Telegram nog bemoeilijken?
Ik zie niet direct tekortkomingen in de Digital Services Act. Het aanpakken van exposegroepen zou eventueel bemoeilijkt kunnen worden indien het gaat om besloten groepen, aangezien de Digital Services Act daarop (vermoedelijk) niet van toepassing is. Omwille van het beschermen van onder meer de privacy en veiligheid gelden er voor dergelijke communicatie andere regels dan de Digital Services Act. De bestrijding van exposegroepen en de verspreiding van illegale inhoud in besloten groepen botsen al snel met grondrechten en andere belangen. De Digital Services Act staat er niet aan in de weg dat iemand die weet dat hij- of zijzelf of een ander slachtoffer wordt van deze exposegroepen dit meldt bij de aanbieders, aangifte doet bij de politie of naar de civiele rechter stapt.
Welke andere instrumenten en bevoegdheden heeft u, buiten de DSA om, om exposegroepen aan te pakken? Wanneer zet u deze in?
In situaties waarin gegevens niet worden verwijderd door platforms zoals Telegram kan de officier van justitie met een machtiging van de rechter-commissaris bevelen om gegevens ontoegankelijk te maken op grond van artikel 125p Sv (zie ook beantwoording van vraag 3).
Vaak worden exposes op sociale media en in appgroepen via anonieme accounts gedaan of door accounts waarbij de gebruikersnaam niet overeenkomt met de identiteitsgegevens van de accounthouder. Opsporingsonderzoeken kunnen hierdoor veel tijd in beslag nemen. Wanneer nader onderzoek plaatsvindt, zal de politie trachten te achterhalen welke gebruikersgegevens zijn opgegeven bij het aanmaken van het account (welk e-mailadres en telefoonnummer aan het account zijn gekoppeld), welk IP-adres is gebruikt bij het aanmaken van het account, welk IP-adres is gebruikt bij het plaatsen van de illegale content en welke IP-adressen het laatst door dit account zijn gebruikt. Daartoe kan de politie een vordering (al dan niet door middel van een internationaal rechtshulpverzoek) indienen bij sociale media platforms om de identiteit van de accounthouder te achterhalen (artikel 126naSv). Over het algemeen gaat de samenwerking tussen de politie en sociale mediabedrijven goed en werken ze mee aan de vorderingen tot het verstrekken van gegevens, maar dat is niet altijd het geval, bijvoorbeeld bij een partij als Telegram. Indien de identiteit van de feitelijke verzender van het bericht waarmee een strafbaar feit is gepleegd kan worden vastgesteld zal in beginsel tot vervolging worden overgegaan.
De verspreiding van beeldmateriaal van seksuele aard van minderjarigen is zoals gezegd in alle gevallen strafbaar (artikel 240b Sr). Om de handhaving op het verwijderen van beeldmateriaal van online seksueel kindermisbruik te verstevigen heb ik de Autoriteit online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM) opgericht. De wet die de bestuursrechtelijke bevoegdheid regelt die de ATKM zal verkrijgen voor handhaving op kinderpornografisch materiaal ligt momenteel voor in uw Kamer.
Behoort een verbod op het aanbieden van de app Telegram in Nederland tot de mogelijkheden? Zo ja, overweegt u een dergelijk verbod? Zo nee, waarom niet?
Ik zie een verbod op de app Telegram in Nederland niet als een manier om exposegroepen aan te pakken; het is immers niet het enige platform waar dit soort activiteiten plaatsvindt. Online platforms zijn vrij om hun eigen gebruikersvoorwaarden op te stellen op basis van de vrijheid van onderneming en contractsvrijheid, mits deze niet in strijd zijn met wet- en regelgeving. Het is aan Telegram om te zorgen dat het gebruik van de app niet leidt tot illegale inhoud of illegale activiteiten.
Vanuit de DSA volgt dat Telegram een Europese vertegenwoordiger moet aanwijzen. Bent u bereid zo snel mogelijk met de vertegenwoordiger in gesprek te gaan over deze problematiek en de Kamer over de uitkomsten te informeren?
Telegram heeft inderdaad een wettelijk vertegenwoordiger in de Unie aangewezen; dat is in dit geval in België. Het gaat hierbij om dezelfde vertegenwoordiger die ook aanspreekpunt is voor de Verordening Terroristische Online Inhoud. Het is nu van belang om vertrouwen te stellen in de onafhankelijk toezichthouders in België en hen niet bij voorbaat voor de voeten te lopen.
Bent u bereid samen op te trekken met de verantwoordelijke Minister in België om de wettelijke vertegenwoordiging van Telegram in Brussel tot actie te dwingen?
Nee, op dit moment zie ik daar geen aanleiding toe. Het is nu aan de onafhankelijk toezichthouders om te onderzoeken of Telegram de Digital Services Act naleeft en zo nodig handhavend op te treden om Telegram tot actie te dwingen.
Heeft u de bevoegdheid om contact met Telegram af te dwingen, mocht de Europese vertegenwoordiging ook onbereikbaar blijken?
Nee, deze bevoegdheid heb ik niet zolang Telegram niet in Nederland gevestigd of vertegenwoordigd is.
Kunt u deze vragen apart van elkaar beantwoorden?
Ja.
Het gebruik van artikel 100 van de grondwet met betrekking tot de aanvallen in Jemen |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kunt u schriftelijk uitleggen op welke wijze de zelfverdediging van de Verenigde Staten (VS) noodzakelijk was bij de aanval op Jemen op 12 januari 2024? In hoeverre was er sprake van Amerikaans grondgebied?1
De aanvallen van Houthi-eenheden op commerciële en marineschepen in de Rode Zee vormen een bedreiging voor de maritieme veiligheid en het ongehinderd transport van goederen alsmede het beginsel van vrij en veilig scheepvaartverkeer. De internationale gemeenschap, met inbegrip van Nederland, heeft de Houthi’s meerdere keren opgeroepen tot het staken van deze aanvallen en de-escalatie. In weerwil van deze oproepen zijn de Houthi’s doorgegaan met aanvallen, onder meer op marineschepen van de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk. De Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk beroepen zich op het recht op zelfverdediging op basis van artikel 51 van het VN-Handvest. De VS heeft de VN-Veiligheidsraad hierover geïnformeerd.
In hoeverre was een aanval op de VS, zoals u aangeeft, ook een aanval op Nederland, als juridische rechtvaardiging voor de deelname van een stafofficier en de openlijke politieke steun? Waarom biedt deze argumentatie voldoende juridische grondslag in uw ogen?
Zoals aangegeven in de brieven van 12 en 19 januari 2024, heeft de Verenigde Staten op basis van het recht op zelfverdediging gewapend opgetreden tegen de militaire infrastructuur van de Houthi’s in Jemen. De niet-operationele steun van Nederland is gebaseerd op het recht op collectieve zelfverdediging van de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk. Net als Nederland hebben 24 andere landen de acties van de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk politiek ondersteund.
Waarom is in de brief van 12 januari noch in de bijgevoegde beslisnota een juridische basis op basis van een grondwetsartikel opgegeven?
Een militaire operatie in het buitenland moet zijn gebaseerd op een rechtsbasis die voldoet aan het internationaal recht, en dus niet op een nationale wet, zoals de Nederlandse Grondwet. De inzet van de krijgsmacht vindt plaats op basis van artikel 97 van de Grondwet.
Is de voor de hand liggende conclusie dat er geen juridische basis in de Nederlandse wet is? Als dat in uw ogen wel het geval is, waarom hebt u die dan niet aangegeven?
Nee, een militaire operatie in het buitenland moet zijn gebaseerd op een rechtsbasis die voldoet aan het internationaal recht, en dus niet op een nationale wet, zoals de Nederlandse Grondwet. De inzet van de krijgsmacht vindt plaats op basis van artikel 97 van de Grondwet.
Waarom hebt u geen aanvullende brief aan de Kamer geschreven en komt u pas in het commissiedebat Raad Buitenlandse Zaken d.d. 22 januari 2024 van 18 januari 2024 met een mondelinge mededeling over de toepassing van artikel 100 lid 2 Grondwet?
Artikel 100 van de Grondwet schrijft voor dat de regering de Staten-Generaal vooraf moet inlichten over deelname aan militaire operaties ter handhaving of bevordering van de internationale rechtsorde. Zoals omschreven in artikel 100 lid 2 geldt deze verplichting niet indien dwingende redenen het vooraf verstrekken van inlichtingen aan de Staten-Generaal verhinderen. In dat geval worden inlichtingen zo spoedig mogelijk verstrekt. In de Kamerbrief van 12 januari 2024 is aangegeven dat de Minister van Defensie en ik de Kamer omwille van de vertrouwelijkheid van deze operatie niet voorafgaand aan de operatie hebben geïnformeerd. Conform Artikel 100 lid 2 hebben wij dit zo snel mogelijk gedaan.
Het Toetsingskader 2014 bevat afspraken tussen de regering en de Kamer over de reikwijdte en toepassing van artikel 100 en de relevante onderwerpen waar de regering de Kamer over kan informeren (Kamerstuk 29 521, nr. D, 23 mei 2014). Tussen regering en Kamer is in 2014 afgesproken dat het Toetsingskader alleen van toepassing is wanneer de inzet onder Artikel 100 militaire eenheden betreft en wanneer er risico is op wapengebruik door of tegen Nederlandse eenheden. De bijdrage die Nederland nu levert aan de VS-geleide missie tegen Houthi-systemen, met één stafofficier die niet-operationele militaire steun levert, valt niet onder het Toetsingskader van Artikel 100.
Klopt het dat Nederland een soeverein land is dat onafhankelijk van de Verenigde Staten beslissingen neemt? Hoe verhoudt dit zich tot de manier waarop met dit verzoek is omgegaan?
Ja, Nederland is een soeverein land en heeft dus zelfstandig het verzoek van de Verenigde Staten om steun te leveren aan de Amerikaanse militaire operatie beoordeeld en vervolgens besloten politieke en niet-operationele militaire steun, in de vorm van inzet van één stafofficier, te geven.
Wie bepaalt wat «dwingende redenen» zijn, zoals in lid 2 van artikel 100 Grondwet wordt geformuleerd?
Dat bepaalt het kabinet. In de Kamerbrief van 12 januari jl. is aangegeven dat het kabinet de Kamer omwille van de vertrouwelijkheid van de operatie niet voorafgaand aan de operatie heeft geïnformeerd, vanwege de operationele veiligheid.
Is het juist dat de Amerikanen u gewezen hebben op lid 2 van artikel 100 van de Grondwet? Wat bedoelde u dan met de uitdrukking «de Amerikanen daar specifiek om hebben gevraagd», zoals u in het commissiedebat Raad Buitenlandse Zaken d.d. 22 januari 2024 van 18 januari 2024 stelde? Wanneer vroegen de VS dat, voor of na 12 januari?
Nee. Het genoemde verzoek van de Verenigde Staten zag op het niet voorafgaand aan de aanvallen naar buiten treden over de voorgenomen aanvallen uit zelfverdediging.
Waarom hebt u niet zelf artikel 100 lid 2 Grondwet opgevoerd als juridische basis in de brief van 12 januari?
Artikel 100 Grondwet geeft geen rechtsbasis voor de inzet van de krijgsmacht.
Kunt u de Kamer informeren over het advies van de Dienst Juridische Zaken van het Ministerie van Buitenlandse zaken voor de beslissing om een stafofficier toe te voegen?
Het advies van de Directies Juridische Zaken van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en van het Ministerie van Defensie is verwerkt in de Kamerbrieven en openbare beslisnota’s van 12 en 19 januari 2024.
Wat was het advies van Juridische Dienst van het Ministerie van Defensie? Kunt u de Kamer dat toesturen?
Het advies van de Directies Juridische Zaken van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en van het Ministerie van Defensie is verwerkt in de Kamerbrieven en openbare beslisnota’s van 12 en 19 januari 2024.
Is het juist te concluderen dat de VS hebben bepaald wat «dwingende redenen» zijn, zoals in lid 2 van artikel 100 Grondwet wordt geformuleerd? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Nee. Zie tevens het antwoord op vraag 7.
Is het juist te concluderen dat de randvoorwaarden voor toepassing van lid 2 van artikel 100 Grondwet zijn vastgesteld door toenmalig Minister van Defensie De Grave in een brief d.d. 23 augustus 2000 aan de Kamer?2 Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Het is niet juist te concluderen dat de randvoorwaarden van toepassing van lid 2 van artikel 100 Grondwet zijn vastgesteld door toenmalig Minister van Defensie De Grave. De brief van toenmalig Minister van Defensie De Grave, d.d. 23 augustus 2000, gaat in op de mate van informatieverstrekking over speciale operaties. De inzet van de niet-operationele stafofficier betreft geen speciale operatie.
Is het tevens juist dat de deelname van een stafofficier onder het beleid van De Grave onbekend zou zijn gebleven? Indien neen, waarom niet?
Het is niet juist te concluderen dat de randvoorwaarden van toepassing van lid 2 van artikel 100 Grondwet zijn vastgesteld door toenmalig Minister van Defensie De Grave. De brief van toenmalig Minister van Defensie De Grave, d.d. 23 augustus 2000, gaat in op de mate van informatieverstrekking over speciale operaties. De inzet van de niet-operationele stafofficier betreft geen speciale operatie.
Is het juist om te concluderen dat u politieke redenen had om mee te delen dat een stafofficier deelnam aan de operatie?
Deelname aan missies en operaties is een politiek besluit. Indien u doelt op de vraag of het politiek gemotiveerd was om de Kamer niet vooraf te informeren over deze bijdrage is het antwoord nee. Dit was ingegeven door de eerdere genoemde redenen, namelijk dat hiermee de slagingskans van de operatie en de operationele veiligheid in gevaar zouden kunnen worden gebracht.
Kunt u aangeven wanneer ooit eerder, sinds 2000, artikel 100 lid 2 van de Grondwet is ingeroepen in een mededeling of een brief aan de Kamer?
Op 21 mei 2014 is gemeld in de beantwoording van de feitelijke vragen over de werking van de artikel-100 procedure en het Toetsingskader (Kamerstuk 29 521, nr. 245) dat er nog geen beroep op lid 2 van artikel 100 Grondwet is voorgekomen. Tijdens het debat over de aanvullende artikel-100 brief over de bijdrage aan Resolute Support-missie Afghanistan op 22 april 2021 werd herhaald dat er niet eerder een beroep op lid 2 van artikel 100 van de Grondwet is gedaan.
Deelt u de opvatting dat uw beslissing van 12 januari 2024 een herziening van het beleid van De Grave mogelijk maakt? Zo ja, hoe wilt u dat doen?
Het beleid van De Grave heeft betrekking op deelname aan speciale operaties.
Is het vertrouwelijk informeren van de Kamer overwogen, door wie en wanneer? Waarom is besloten om dit niet alsnog te doen, zoals ze bijvoorbeeld in het Verenigd Koninkrijk hebben gedaan?
Vanwege het verzoek van de VS tot geheimhouding is besloten hier niet toe over te gaan. Omdat het eerder verstrekken van inlichtingen de slagingskans van de operatie en de operationele veiligheid in het geding zou hebben gebracht, is de Kamer zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Ziet u met deze aanvallen dat het risico op verdere escalatie van geweld in het Midden-Oosten welbewust is genomen? Neemt Nederland verantwoordelijkheid voor dit risico, en kunt u dit toelichten?
Het kabinet heeft in de besluitvorming meegenomen dat er onzekerheden en verschillende scenario’s denkbaar zijn. Het beoogde effect is dat de aanvallen de militaire capaciteiten van de Houthi’s zullen verzwakken en verdere aanvallen ontmoedigen. Daarnaast kan de operatie de kans op regionale escalatie verkleinen. Enerzijds doordat de aanvallen een afschrikwekkend signaal uitzenden aan regionale actoren die de Houthi’s steunen en die verdere destabilisering beogen. Anderzijds omdat de aanvallen de veiligheidsdreiging voor landen die door de Houthi’s worden bedreigd, vermindert. Tegelijkertijd is het ook mogelijk dat de Houthi’s doorgaan met de aanvallen en dat het conflict in de regio verder escaleert. Het dilemma daarbij is of Nederland vanwege het risico op verdere escalatie geen reactie moet geven op de aanvallen van de Houthi’s op commerciële en marineschepen in de Rode Zee. Er is ook een risico dat door het niet innemen van een positie juist ruimte aan verdere escalatie wordt gegeven. Zoals gemeld in de Kamerbrief van 19 januari jl., onderstreept het kabinet het belang van internationale samenwerking en de-escalatie om verdere aanvallen te voorkomen.
Klopt het dat resolutie 2722 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (VNVR) «voorzichtigheid en terughoudendheid» bepleitte m.b.t. escalatie in de Rode zee regio?
VNVR-resolutie 2722 veroordeelt de aanvallen van de Houthi’s op schepen in de Rode Zee, eist dat de Houthi’s deze aanvallen staken, bevestigt het recht op vrije doorvaart en het recht van landen om, in overeenstemming met internationaal recht, hun schepen te beschermen tegen deze aanvallen. Ook dringt de resolutie aan op voorzichtigheid en terughoudendheid om verdere escalatie van de situatie in de Rode Zee te voorkomen en moedigt aan tot het versterken van diplomatieke inspanningen van alle partijen.
Deelt u de opvatting dat deze aanval, gesteund door Nederland, daarmee direct tegen VNVR-resolutie 2722 in ging?
Nee. Het gewapend optreden van de VS en het VK d.d. 11 en 12 januari jl. volgde op diverse diplomatieke pogingen (waaronder de gezamenlijke verklaring van 3 januari jl.3) van de internationale gemeenschap, met inbegrip van Nederland en onder leiding van de Verenigde Staten, om te de-escaleren en maritieme veiligheid in de Rode zee te herstellen. Deze aanval is derhalve vooraf gegaan door de inzet van diplomatieke middelen en daarmee conform de VNVR-resolutie. Ook bevestigt de resolutie het recht van landen om hun schepen te beschermen tegen de aanvallen van de Houthi’s.
Deelt u de opvatting dat met de deelname aan en de rechtvaardiging van een militaire aanval van een ander land op in dit geval Jemen een negatief precedent wordt geschapen in de mogelijkheden van parlementaire controle in geval van militaire operaties van Nederland in het buitenland?
Het kabinet informeert de Kamer over Nederlandse bijdragen aan militaire operaties in het kader van de internationale rechtsorde voorafgaand aan de daadwerkelijke inzet. De specifieke context van deze bijdrage maakte dat het kabinet zich heeft beroepen op artikel 100 lid 2, en zo spoedig mogelijk de Kamer heeft geïnformeerd.
Bent u bereid een politieke appreciatie te geven waarin u verder in gaat op de juridische basis van de aanval, artikel 51 van het Handvest en resolutie 2722 van de VN Veiligheidsraad én de Nederlandse Grondwet?
De Kamerbrieven en openbaar gemaakte nota’s d.d. 12 en 19 januari jl. gaan in op de juridische basis van de aanval. Daarnaast wordt in deze beantwoording ingegaan op de Nederlandse Grondwet en de inhoud van de VNVR-resolutie.
Hoe verhoudt uw opstelling in de omgang met dit verzoek zich tot de stelling dat Nederland een soeverein land is dat onafhankelijk van de Verenigde Staten beslissingen neemt? Kunt u dat uitwerken?
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 6, is Nederland een soeverein land dat zelfstandig beslissingen neemt.
Het artikel 'Gendersensitieve aanpak nog onvoldoende aanwezig in bestaand beleid, gemeenten en Rijksoverheid aan zet' |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Gendersensitieve aanpak nog onvoldoende aanwezig in bestaand beleid, gemeenten en Rijksoverheid aan zet»?1
Ja.
Wat is de voortgang van de toepassing van de kwaliteitseis «gender» c.q. de gendertoets bij alle ministeries, zoals verzocht in de motie van de leden Özütok c.s over het inzichtelijk maken hoe de kwaliteitseis «gender» in het integraal afwegingskader (IAK) wordt toegepast en hoe dit leidt tot inzicht in gendereffecten?2
Bij brief van 29 oktober 2020 (Kamerstuk 30 420, nr. 352) heeft toenmalig Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap geantwoord op de motie van de leden Özütok c.s. Kort samengevat komt het erop neer dat er niet expliciet is gerapporteerd over de gendertoets in de gepubliceerde stukken die naar uw Kamer waren gestuurd in de periode van januari 2019 tot januari 2020. Het is mogelijk dat een departement de toets wel heeft uitgevoerd, maar de gemaakte overwegingen niet heeft opgenomen in de Kamerstukken; het vermelden van de gendertoets was en is namelijk niet verplicht.
Sinds het voorjaar van 2023 is het IAK vervangen door het beleidskompas. Daarin is de kwaliteitseis «Effecten op gendergelijkheid» als een van de verplichte kwaliteitseisen opgenomen (bij het onderdeel effecten van beleid). Deze «gendertoets» zorgt ervoor dat er bij beleidsvoorbereiding wordt nagedacht over de mogelijke effecten op gendergelijkheid. Genderverschillen in de uitwerking van beleid kunnen zo in vroeg stadium inzichtelijk worden gemaakt en worden meegenomen in de verdere beleidsvorming. Op deze manier wordt voorkomen dat nieuw beleid bijdraagt aan het vergroten van genderongelijkheid. Het beleidskompas verplicht niet tot het opnemen van de gendertoets in de memorie van toelichting of beleidsnota. Het is dus niet mogelijk om vast te stellen hoe vaak de toets wel of niet is uitgevoerd.
De verantwoordelijkheid voor het correct doorlopen van het beleidskompas en de daarbij behorende toetsen ligt bij de verschillende ministeries zelf. Als coördinerend Minister van Emancipatie stimuleer ik uiteraard wel dat mijn ambtsgenoten bij hun beleid een gendertoets laten uitvoeren. Zie meer uitgebreid het antwoord op vraag 7. Het staat uw Kamer vrij om bij de behandeling van wetsvoorstellen of beleidsstukken te vragen of er gekeken is naar de effecten op gendergelijkheid en om naar de resultaten hiervan te vragen.
Bent u als Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in gesprek met andere ministeries over hoe een verbeterde toepassing van de kwaliteitseis «gender» c.q. de gendertoets in de praktijk gebracht kan worden, bijvoorbeeld in de vorm van pilots bij een aantal ministeries?
Zoals aangegeven ligt de verantwoordelijkheid voor het correct doorlopen van het beleidskompas en de daarbij behorende toetsen bij de verschillende ministeries zelf. Als coördinerend Minister van Emancipatie kan ik daarbij steun verlenen en op bepaalde terreinen een aanjagende of agenderende rol vervullen.
In de Emancipatienota3 en voortgangsrapportage4 ga ik in detail in op de terreinen van emancipatie en wijze waarop ik samenwerk met andere departementen.
Is de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bereid om een eventuele dergelijke pilot te faciliteren?
De Minister voor Medisch Zorg heeft aangegeven een gendersensitieve aanpak te faciliteren. Op 25 mei 2023 heeft ZonMw een verzoek van VWS ontvangen om een voorstel te doen om de beweging die is ingezet met de Taakopdracht Gender en Gezondheid voort te zetten en te bestendigen. Dit is nodig om de verankering van sekse en gender in gezondheidsonderzoek en -programmering breed te laten beklijven. Verandering kost immers tijd. De Minister van VWS heeft de Taakopdracht Gender en Gezondheid verlengd tot halverwege 2026 en hiervoor financiële middelen beschikbaar gesteld.
De Minister voor Medische Zorg onderstreept het belang van het doel van de Taakopdracht: het stimuleren van duurzame aandacht voor en integratie van sekse en gender in onderzoek en onderzoeksprogrammering in gezondheid en zorg, teneinde goede gezondheid en passende zorg voor iedereen te realiseren, ongeacht sekse en gender. In de vervolgopdracht blijven kennisontwikkeling via andere ZonMw programma's, verankering van sekse en gender in processen en procedures, en vergroten van methodologische kennis belangrijk. In de komende drie jaar zal daarbij meer nadruk komen te liggen op een bredere blik naar buiten en het zichtbaar maken van het proces en de opbrengsten van de Taakopdracht.
Hoe vaak is sinds het verschijnen van de brief over de kwaliteitseis «gender» en de gendertoets uit 2020 expliciet gerapporteerd over de toepassing van deze gendertoets?3
Deze informatie is niet voorhanden. Doordat het niet verplicht is om in Kamerstukken te rapporteren over de uitkomsten van de gendertoets, zal nieuw onderzoek ook geen antwoord geven op de vraag of de effecten op gendergelijkheid daadwerkelijk bij de afwegingen zijn betrokken.
Op welke beleidsterreinen is sinds dat moment een gendersensitieve aanpak geïntroduceerd?
Zie antwoord vraag 2 en vraag 5.
Welke stappen zijn er verder genomen om de gendertoets beter toe te passen bij beleidsvorming?
Op dit moment laat ik onderzoek doen naar belemmerende en behulpzame factoren voor het betrekken van gendereffecten in de gehele beleidscyclus. Het beleidskompas is daarbij een van de instrumenten waarmee rekening gehouden kan worden. Het onderzoek wordt in de tweede helft van 2024 opgeleverd. Met de aanbevelingen van dat onderzoek kan o.a. worden bezien welke stappen genomen kunnen worden om te stimuleren dat de gendertoets wordt uitgevoerd.
Verder vraag ik als coördinerend Minister van Emancipatie bij de verdere implementatie van het beleidskompas expliciet aandacht voor het uitvoeren van de gendertoets. Er wordt gekeken naar manieren om de bekendheid van de gendertoets te vergroten, bijvoorbeeld door de informatievoorziening te verbeteren of door een training te ontwikkelen voor beleidsmedewerkers van de rijksoverheid. Ten slotte kan ik als coördinerend Minister van Emancipatie ook steun verlenen bij vragen over gendergelijkheid op verschillende terreinen.
De vrijheid van meningsuiting voor ambtenaren |
|
Ines Kostić (PvdD), Glimina Chakor (GL) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u de berichten «Friese ambtenaren moeten klimaatzorg inslikken» en «Ambtenaren die openlijk overheid bekritiseren: mag dat en is het wenselijk?»?1, 2
Ja.
Deelt u de mening dat ook ambtenaren recht op vrijheid van meningsuiting, het recht op vereniging, tot vergaderring en betoging hebben? Zo nee, waarom niet?
Ambtenaren hebben, zoals iedereen in Nederland, het recht van vrijheid van meningsuiting, het recht tot vereniging en het recht tot vergadering en betoging. Het recht op de (bescherming van de) vrijheid van meningsuiting is vastgelegd in onder andere artikel 7 van de Grondwet en artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Die grondrechten kunnen alleen bij wet worden beperkt.
Voor de meeste ambtenaren (waaronder rijksambtenaren) zijn beperkingen op het openbaren van gedachten en gevoelens neergelegd in artikel 9 en 10, eerste lid, van de Ambtenarenwet 2017. Artikel 10 van de Ambtenarenwet 2017 stelt dat de ambtenaar zich dient te onthouden van het openbaren van gedachten of gevoelens of van de uitoefening van het recht tot vereniging, tot vergadering en tot betoging, indien door de uitoefening van deze rechten de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd.3 De wetgever heeft hiermee beoogd de grondrechten van ambtenaren niet méér te beperken dan voor de goede functievervulling van de openbare dienst strikt noodzakelijk is.4 Uitgangspunt bij de toepassing van de norm is dat ambtenaren vrijheid van meningsuiting hebben en dat voorzichtigheid geboden is bij de inperking daarvan.
Voor rijksambtenaren gelden ook verschillende andere relevante (gedrags-)regels zoals de Aanwijzingen inzake externe contacten van rijksambtenaren5 en de Gedragscode Integriteit Rijk.6
In hoeverre worden deze rechten van ambtenaren door wet- of regelgeving meer beperkt dan voor niet-ambtenaren? Welke wet- en regelgeving betreft dit?
Zie antwoord vraag 2.
Kan bij de uitoefening van die rechten onderscheid bestaan tussen een persoon die ze als privépersoon dan wel als ambtenaar uitoefent? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Of de uitoefening van de rechten binnen de kaders blijft, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij verschillende factoren – ook in samenhang met elkaar – meewegen. Zie ook het antwoord op vraag 5. De hoedanigheid waarin het recht wordt uitgeoefend kan in de veelheid van factoren een rol spelen. Naarmate de ambtenaar zich nadrukkelijker en specifieker als ambtenaar in functie uitspreekt, is de relatie met die functie publiekelijk gemakkelijker te leggen. In dat geval zal – onder omstandigheden – overschrijding van de norm van artikel 10, eerste lid, Ambtenarenwet 2017 eerder aan de orde kunnen zijn dan in het geval de uitlating als privépersoon is gedaan. Het is niet altijd duidelijk of de ambtenaar zijn uitlatingen heeft gedaan binnen diens functievervulling, dan wel daarbuiten. Indien de ambtenaar hierover zelf onduidelijkheid laat bestaan, kan dit een factor zijn die meeweegt bij de beoordeling of de norm is overschreden (zie aanwijzing 12 en ook aanwijzing 14 en de toelichting daarbij van de Aanwijzingen inzake externe contacten van rijksambtenaren). Verder geldt dat in de hedendaagse tijd privéuitlatingen, onder andere door gebruik van social media, sneller in verband kunnen worden gebracht met het werk als ambtenaar. De identiteit van de ambtenaar en de relatie tot diens ambtelijke functie kan soms onbedoeld worden achterhaald. Ambtenaren dienen zich van dit risico bewust te zijn.
Hoe wordt de zin uit artikel 10 van de Ambtenarenwet concreet ingevuld waarin staat dat een ambtenaar zicht dient te onthouden van het uitoefenen van de genoemde rechten «indien door de uitoefening van deze rechten de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd»? Kunt u, onder andere aan de hand van relevante jurisprudentie of concrete voorbeelden, aangeven wanneer van een ambtenaar terughoudendheid wordt verwacht bij de uitoefening van genoemde rechten?
Vooropgesteld zij dat de wetgever uitdrukkelijk heeft gekozen voor één algemene normstelling. Daarbij speelde onder meer de gevarieerdheid van casusposities een rol. «Vooreerst zijn de casusposities, die zich kunnen voordoen met betrekking tot de uitoefening van grondrechten door hen, die in overheidsdienst werkzaam zijn, schier onuitputtelijk naar aantal en gevarieerdheid: de onvoorzienbaarheid van dit alles brengt reeds mede, dat het uitgesloten is voor al die gevallen of categorieën van gevallen afzonderlijk en gedetailleerde voorschriften te geven.»7
Of sprake is van een overtreding van artikel 10 van de Ambtenarenwet 2017, verschilt dus per concrete situatie. Een compleet overzicht van wanneer terughoudendheid wordt verwacht is dus niet te geven. In de memorie van toelichting bij de wijziging van de (toenmalige) Ambtenarenwet waarbij de wettelijke beperkingen op de grondrechten van ambtenaren werden ingevoerd, zijn wel diverse factoren genoemd die van belang zijn.8 In de Aanwijzingen externe contacten rijksambtenaren9 worden de relevante factoren genoemd, die – ook in samenhang met elkaar – meewegen:
In de toelichting op de Aanwijzingen worden deze factoren nader toegelicht.
Ook in de jurisprudentie komen deze factoren terug. Een voorbeeld waarbij grotere terughoudend wordt verwacht, is als er een nauw verband bestaat tussen het werk van de ambtenaar en het onderwerp waarover hij zich wil uitspreken. Ter illustratie kan worden verwezen naar een uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarbij het verband tussen werk en het onderwerp van de uiting, naast andere factoren, zwaar meewoog bij het oordeel dat sprake was van een schending van artikel 10 Ambtenarenwet 2017 (indertijd 125a van de Ambtenarenwet).10 Het betrof een bij de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) gedetacheerde ambtenaar die uitlatingen op Twitter deed over ISIS. Geoordeeld is dat de uitlatingen van de ambtenaar raken aan het functioneren van de openbare dienst (in dit geval NCTV), omdat ze betrekking hebben op de kerntaken van de NCTV en afstralen op de NCTV als organisatie. Er zijn overigens meer uitspraken over één of meer van bovengenoemde factoren.11
In de rechtspraak wordt veel waarde gehecht aan de bescherming van ambtenaren voor wat betreft de vrijheid van meningsuiting. Vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep was dat bij de beoordeling van de vraag of de ambtenaar de norm heeft overtreden een zekere voorzichtigheid in acht moet worden genomen, omdat beperkingen worden gegeven van in de Grondwet verankerde rechten. Dit uitgangspunt is ook terug te vinden in de adviezen van Adviescommissie grondrechten en functie-uitoefening (AGFA).12
Wie beoordeelt er in eerste instantie of er sprake is van een overtreding van artikel 10 van de Ambtenarenwet? Wat kan een werkgever van een ambtenaar doen als die meent dat een ambtenaar tegen artikel 10 van de Ambtenarenwet heeft gehandeld? Welke instrumenten heeft de werkgever beschikbaar?
Het is allereerst aan de individuele ambtenaar om alle relevante aspecten mee te nemen in de afweging tot (openbare) uiting, zoals deelname aan een demonstratie of protest. Hiervoor hoeft geen toestemming vooraf te worden gevraagd. Dit heeft te maken met het verbod op censuur. Als daar aanleiding toe bestaat, dienen ambtenaren zich jegens hun werkgever wel te verantwoorden over de afwegingen en keuzes die zijn gemaakt. Het is dan vervolgens aan de werkgever om te beoordelen of er sprake is van een overtreding van geldende wet- en regelgeving.
Het kabinet vindt het van groot belang dat ambtenaren en hun leidinggevenden in dit soort situaties het gesprek met elkaar voeren over wat de ambtenaar bezighoudt. Daarbij kunnen alle perspectieven ter sprake komen. Volgens het kabinet zouden alle inspanningen erop moeten zijn gericht om samen tot een handelingsperspectief te komen.
Bij het overtreden van normen kan de werkgever de ambtenaar hierop aanspreken, een waarschuwing geven, of binnen de geldende arbeidsrechtelijke kaders sanctioneren (een straf opleggen). Relevant hierbij is ook of de ambtenaar volhardt in het gedrag waarop deze is aangesproken. Daarnaast kan de werkgever indien nodig ordemaatregelen opleggen. De werkgever dient altijd een zorgvuldige procedure te doorlopen. Voor bijvoorbeeld rijksambtenaren kan hierbij worden verwezen naar hoofdstuk 15 van de CAO Rijk. Als de werkgever Rijk een maatregel wil opleggen wegens het overtreden van artikel 10 van de Ambtenarenwet 2017 moet deze daarover eerst advies vragen aan de Adviescommissie grondrechten en functie-uitoefening (AGFA). Zowel de betrokken ambtenaar als de werkgever worden in dit geval gehoord door de AGFA.
Welke instrumenten heeft de ambtenaar ter beschikking om zich te verzetten indien die van mening is dat de werkgever van een verkeerde uitleg van artikel 10 van de Ambtenarenwet uitgaat of anderszins deze ambtenaar in de uitoefening van de genoemde rechten beperkt?
Zoals in het antwoord op de vorige vraag is aangegeven, vindt het kabinet het van groot belang dat ambtenaren en hun leidinggevenden in dit soort situaties het gesprek met elkaar voeren over wat de ambtenaar bezighoudt en dat alle perspectieven worden besproken. Ambtenaren kunnen bij vragen over integriteitskwesties, klachten of gevoelens van onveiligheid ook terecht bij bijvoorbeeld vertrouwenspersonen, integriteitscoördinatoren of bedrijfsmaatschappelijk medewerkers. Daarnaast kan de ambtenaar voor belangenbehartiging terecht bij een vakbond of rechtsbijstandsadviseur. Dit laatste geldt ook ingeval van (voorgenomen) orde- of strafmaatregelen, waarbij altijd hoor en wederhoor dient te worden toegepast. Hoor en wederhoor vindt ook plaats in de voor de werkgever Rijk verplichte adviesaanvraag aan de AGFA. Zie het antwoord op vraag 6. Voor rijksambtenaren kan voorts worden verwezen naar hoofdstuk 16 van de CAO Rijk. Hierin is geregeld dat een rijksambtenaar zich bij een verschil van mening kan wenden tot het Rijksloket advies en bemiddeling arbeidszaken (RABA), of – zonder tussenkomst van het RABA – tot de Geschillencommissie als de werkgever de ambtenaar een straf wil opleggen. Ook kan de ambtenaar een geschil altijd voorleggen aan de kantonrechter.
Deelt u de verwachting van de in het tweede bericht genoemde hoogleraar Bestuurskunde aan de Universiteit Leiden dat uitingen en protestacties onder ambtenaren vaker zullen voorkomen en dat met name «de jonge generatie ambtenaren meer de neiging voelt zich uit te spreken over maatschappelijke kwesties»? Zo ja, wat betekent dat voor uw beleid ten aanzien hiervan? Zo nee, waarom deelt u die verwachting niet?
Het kabinet ziet bij ambtenaren een grote betrokkenheid bij de publieke zaak. Deze betrokkenheid uit zich soms ook buiten het eigen dossier of het eigen werk. Het kabinet juicht betrokkenheid van alle ambtenaren, ongeacht generatie, toe en ziet dit als een groot goed. Deze bevlogenheid past bij de overheid die we willen zijn. Uiteraard mag het functioneren van de overheid hierdoor niet in gevaar komen. Daarbij zal het soms zoeken zijn naar de juiste balans. Daarvoor wordt verwezen naar de antwoorden op de vragen 4, 5 en 6.
Voor zover uw vraag zich richt op rijksambtenaren, kan ik hier het volgende over melden. Recent is een eerste versie van de Handreiking Ambtenaar en grondrechten13 tot stand gebracht, met als doel ambtenaren uitleg te geven van de bestaande kaders en handvatten voor de omgang daarmee. De Handreiking is in ontwikkeling, zij is niet af. Hoe ambtenaren zich in de huidige tijdgeest verhouden tot de verantwoordelijkheden die bij hun ambt horen en de spanningen die daarbij soms tot uitdrukking komen, is een blijvend onderwerp van gesprek dat uitdrukkelijk ook met vertegenwoordigers van werknemers en werkgevers en andere betrokkenen binnen en buiten de Rijksoverheid wordt gevoerd.
Kunt u in overleg treden met vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers van ambtenaren om richtlijnen op te stellen hoe er met de bepaling van artikel 10 van de Ambtenarenwet moet worden omgegaan? En kunt u de Kamer daarover berichten?
Zie antwoord vraag 8.
Het vertrek van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport |
|
Nicolien van Vroonhoven-Kok (CDA), Pieter Omtzigt (NSC), Daniëlle Jansen (NSC) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wat wordt de nieuwe functie van dhr. Kuipers, de nu voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport?
Wanneer start hij met zijn nieuwe functie?
Wanneer heeft hij voor het eerst contact gehad met zijn nieuwe werkgever over een mogelijk nieuwe functie aldaar?
Wanneer heeft hij u als Minister-President op de hoogte gesteld van het feit dat hij bezig was met een nieuwe functie?
Heeft zijn nieuwe functie geleid of kunnen leiden tot de schijn van belangenverstrengeling? Zo ja, hoe is daar mee omgegaan tot zijn ontslag?
Heeft Minister Kuipers de brief aan de formateur ondertekend met de zin: «Met ingang van (datum) heb ik alle betaalde en onbetaalde (neven-)functies en andere nevenactiviteiten neergelegd. Ik heb geen afspraken in enigerlei vorm gemaakt, en zal deze ook niet maken over het aanvaarden of hervatten van (neven-) functies»? Zo ja, heeft hij zich hieraan gehouden? (pagina 85 van het blauwe boek)1
Indien Minister Kuipers de belofte in de vorige zin gebroken heeft, welke gevolgen gaat u daar dan aan geven?
Herinnert u zich het wetsvoorstel Wet regels gewezen bewindspersonen, dat de regering op 14 juli naar de Raad van State gestuurd heeft voor advies?
Hoe komt het dat de Raad van State, die gemiddeld veertig dagen doet over een advies, nog geen advies heeft uitgebracht?
Heeft u al gehandeld in lijn met het wetsvoorstel en een onafhankelijk advies ingewonnen of laten inwinnen over deze overstap? Zo ja, kunt u dat delen?
Kunt u deze vragen een voor een en voor de behandeling van de begroting Algemene Zaken beantwoorden?