Het meenemen van AOW-uitkeringen naar het buitenland |
|
Luc Stultiens (GroenLinks-PvdA), Raoul White (GroenLinks-PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Wat vindt u van het feit dat met sommige landen een handhavingsverdrag is afgesloten, waardoor Algemene Ouderdomswet(AOW)-uitkeringen volledig naar die landen meegenomen kunnen worden, en met andere landen niet?
De AOW kent twee uitkeringshoogten: de norm voor alleenstaanden AOW (70% van het minimumloon) en de norm voor gehuwden en ongehuwd samenwonenden (50% van het minimumloon). Bij twee ongehuwd samenwonenden wordt beoordeeld of er sprake is van een gezamenlijke huishouding. Daar is sprake van als twee personen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar via bijvoorbeeld kostendeling of gezamenlijke sociale activiteiten. Deze leefvormensystematiek dient te worden gehandhaafd om de rechtmatigheid te waarborgen, in zowel binnen- als buitenland. Handhaving van de leefvorm in het buitenland is complexer dan handhaving in Nederland. Andere landen kennen vaak geen leefvormensystematiek. In het buitenland is in veel gevallen beoordeling ter plaatse de enige mogelijkheid voor de SVB om te handhaven.
Sinds 1 januari 2001 geldt de Wet Beperking export uitkeringen (Wet BEU). In deze wet is bepaald dat geen uitkeringen meer worden geëxporteerd, tenzij op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie recht op een uitkering bestaat. De AOW is een uitzondering, deze kan tot de gehuwdennorm altijd wereldwijd geëxporteerd worden. Voor de alleenstaandennorm geldt het regime van de Wet BEU. In verdragen kunnen afspraken worden gemaakt over de handhaving en de verificatie van het recht op uitkeringen voor situaties van AOW-gerechtigden die in het buitenland wonen. Deze handhavingsverdragen geven de SVB juridische handvatten om de rechtmatigheid van uitkeringen naar het buitenland te beoordelen.
Dit brengt mee dat een alleenstaande AOW-gerechtigde uit bijvoorbeeld Kaapverdië wel 70% AOW ontvangt en een alleenstaande AOW-gerechtigde uit Ghana 50% AOW. Met Kaapverdië heeft Nederland immers een verdrag met afspraken over handhaving en verificatie en met Ghana niet. Dit is in lijn met de doelstellingen van de Wet BEU. Met vastgelegde handhavingsafspraken in sociale zekerheidsovereenkomsten wordt de rechtmatigheid van de AOW-uitkering zo goed mogelijk gewaarborgd.
Wat vindt u ervan dat een alleenstaande AOW’er uit bijvoorbeeld Kaapverdië wél de volledige AOW-uitkering mee kan nemen naar dat land, en een vergelijkbare AOW’er uit bijvoorbeeld Ghana niet? Ziet u mogelijkheden om dit verschil weg te nemen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel mensen ontvangen een lagere AOW-uitkering door het ontbreken van een handhavingsverdrag?
Eind 2023 waren er circa 4.200 AOW-gerechtigden (0,1% van het totaal) die in een niet-verdragsland woonden. Bij een totaal van 1.310 AOW’ers die anders recht hebben op een alleenstaande uitkering werd er een beperking export uitkering opgelegd. Dit komt neer op ongeveer 0,04% van het totaal.
Met hoeveel landen heeft Nederland geen handhavingsverdrag?
Zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven is het uitgangspunt van de Wet BEU dat geen uitkeringen meer worden geëxporteerd, tenzij op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie recht op een uitkering bestaat. Hieronder geef ik een overzicht van de landen waar op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie recht op een AOW-uitkering bestaat.
Met landen die niet worden genoemd, bestaat geen handhavingsverdrag. Naar die landen worden geen uitkeringen geëxporteerd, met uitzondering van het AOW-pensioen ter hoogte van de gehuwdennorm.
De AOW wordt geëxporteerd naar Curaçao, Sint Maarten, Aruba en de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba. Dit vloeit voort uit het Besluit regels export uitkeringen. Met de landen Aruba, Sint Maarten en Curaçao zijn handhavingsconvenanten gesloten.
De AOW wordt geëxporteerd naar lidstaten van de EU, de EER en Zwitserland. Dit vloeit voort uit Verordening 883/2004.
Nederland heeft met in totaal 36 jurisdicties buiten de EU/EER/Zwitserland een sociale zekerheidsovereenkomst. Dit betreft: Argentinië, Australië, Belize, Bosnië-Herzegovina, Canada (Québec), Chili, China, Ecuador, Egypte, Filippijnen, Hongkong, India, Indonesië, Israël, Japan, Jordanië, Kaapverdië, Marokko, Monaco, Montenegro, Nieuw-Zeeland, Noord-Macedonië, Pakistan, Panama, Paraguay, Servië, Suriname, Thailand, Tunesië, Turkije, Uruguay, Verenigde Staten, Verenigd-Koninkrijk, Zuid-Afrika en Zuid-Korea. Met Kosovo is een sociale zekerheidsovereenkomst gesloten, maar deze is in afwachting van ratificatie door Kosovo nog niet in werking getreden. Nederland is op grond van deze overeenkomsten gehouden de volledige AOW te exporteren naar deze landen met uitzondering van China en Pakistan.1
Daarnaast zijn er twee landen waarmee Nederland geen handhavingsverdrag heeft, maar waarbij de EU-associatieovereenkomst een rechtstreeks werkende exportbepaling bevat. Het betreft Algerije en Albanië. Het Hof van Justitie (EU) heeft op 29 februari 2024 namelijk geoordeeld (C-549/23) dat artikel 68, vierde lid, van de Euro-mediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de EU en Algerije, rechtstreekse werking heeft. De EU-associatieovereenkomst met Albanië bevat een soortgelijke bepaling. De gevolgen van deze uitspraak worden nu in kaart gebracht. Ik verwacht uw Kamer hierover via de Stand van de uitvoering in juni te informeren.
Waarom heeft Nederland geen handhavingsverdrag met deze landen?
Bij de totstandkoming van de Wet BEU is de inzet van de Nederlandse regering geweest om te bezien met welke landen het (getalsmatig en gelet op de verwachtingen over afdoende handhavingsmogelijkheden) zinvol is onderhandelingen over een handhavingsverdrag te starten. Ten aanzien van bestaande verdragen was de inzet om deze waar nodig aan te vullen met een uitgebreide set handhavingsbepalingen (Kamerstuk 25 757, nr. 3). Deze inzet heeft tot dusver geleid tot de verdragen waarvan in het antwoord op vraag 4 een overzicht is gegeven.
Met landen die niet in het overzicht staan genoemd is geen verdrag gesloten. Voor het overgrote deel van deze landen geldt dat het niet opportuun is om onderhandelingen te starten over een sociale zekerheidsovereenkomst vanwege bijvoorbeeld het geringe aantal uitkeringsgerechtigden of onvoldoende handhavingsmogelijkheden. Verder zijn potentiële verdragspartners niet altijd bereid om met Nederland in onderhandeling te treden.
In dit kader wijs ik nog op de motie over de export van AOW-uitkeringen die uw Kamer op 26 maart 2015 heeft aangenomen (Kamerstuk 34 083, nr. 12). De motie verzoekt de regering om te pogen alsnog een handhavingsverdrag te sluiten met in ieder geval de acht landen waar meer dan honderd AOW-gerechtigden wonen. De toenmalige Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van deze motie (Kamerstukken 34 083, nr. 18 en 32 163, nr. 43). In zijn brief van 15 december 2017 heeft de toenmalige Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken (Kamerstuk 34 083, nr. 19). In die brief wordt geconcludeerd dat geen van de landen die Nederland benaderd heeft, bereid is om onderhandelingen te starten over de handhaving van AOW-export. Deze situatie is tot op heden onveranderd. Mochten deze landen in de toekomst alsnog in onderhandeling willen treden dan zal per land een nieuwe weging gemaakt moeten worden over de wenselijkheid daarvan.
Is de regering van plan alsnog handhavingsverdragen met deze landen af te sluiten? Waarom wel/niet?
Zie antwoord vraag 5.
Wordt er voortgang geboekt met het afsluiten van handhavingsverdragen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u deze vragen vóór het komende commissiedebat Pensioenonderwerpen op 4 april beantwoorden?
De beantwoording komt uw Kamer voor het Commissiedebat Pensioenonderwerpen van 4 april toe.
Het gebruik van de term ‘ras’ in de gezondheidszorg |
|
Raoul White (GroenLinks-PvdA), Lisa Westerveld (GL) |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Patiënten lopen risico doordat gezondheidszorg «ras» nog laat meewegen»?1
Ja.
Bent u bekend met het in het artikel omschreven probleem dat mensen vanwege hun afkomst andere zorg of diagnoses zouden kunnen krijgen dan mensen met een andere etniciteit? Heeft u in beeld hoe vaak mensen hierdoor een verkeerde of verlate diagnose krijgen?
Ja. Ik heb geen beeld van hoe vaak mensen vanwege hun etniciteit later of onjuist gediagnosticeerd worden. Ik ben van oordeel dat het gebruik van etniciteit alleen mag op basis van solide wetenschappelijk bewijs, wanneer het een voor de te ontvangen zorg relevant kenmerk is (zie ook antwoord bij vraag 7).
Deelt u de zorg dat het gebruik van «ras» als factor bij het stellen van diagnoses ertoe kan leiden dat mensen vanwege hun etniciteit later of onjuist gediagnosticeerd worden? Deelt u de mening dat het gebruik van «ras» in deze context daarom moet stoppen?
Ja.
Bent u bereid om in kaart te brengen welke medische instanties naast de Huisartsenopleiding Nederland, het Amsterdam UMC, het Erasmus MC en het Longfonds nog gebruik maken van de term «ras»? Zo ja, op welke termijn kunt u dit realiseren? Zo nee, waarom niet?
Een brede check op alle medische instanties is niet haalbaar. Naar aanleiding van het krantenartikel heb ik navraag gedaan bij de Federatie van Medisch Specialisten (FMS) en het Nederlands Genootschap van Huisartsen (NHG). De FMS geeft aan dat etniciteit in aanbevelingen in richtlijnen wordt opgenomen mits dat wetenschappelijk onderbouwd is. Het gaat daarbij niet expliciet om etniciteit op zich, maar eerder om de manier waarop deze factoren samenhangen met genetische predisposities en levensstijlkeuzes binnen een specifieke subpopulaties, wat van invloed kan zijn op de gezondheidsuitkomsten (zie ook antwoord bij vraag 7). Ook het NHG geeft aan dat in sommige richtlijnen onderscheid wordt gemaakt naar etniciteit, als er voldoende bewijs is dat dit nodig is om goede zorg te leveren. In richtlijnen kunnen hiermee verwijzingen naar etniciteit voorkomen, zowel in de beschrijving van de literatuuranalyse, als in de overwegingen en aanbevelingen. Het is essentieel dat hiervoor terminologie wordt gebruikt die eenduidig en specifiek is, maar niet kwetsend of stigmatiserend. Binnen het NHG is een werkgroep actief die zich bezighoudt met het signaleren van (mogelijk) stigmatiserend taalgebruik in NHG-richtlijnen.
Deelt u de opvatting dat etniciteit onder geen enkele omstandigheid een reden kan zijn voor minder goede zorg?
Ik deel deze opvatting: discriminatie en racisme hebben nergens een plek. Dat geldt dus ook voor de zorg.
Deelt u de opvatting dat etniciteit alleen mee zou moeten wegen wanneer dit medisch relevant is? Bent u het eens met de opvatting dat wetenschappelijke bevindingen hierbij leidend moeten zijn?
Daar ben ik het mee eens.
Herkent u het beeld dat huidige medische richtlijnen inconsistent zijn in het opnemen en benoemen van verschillen in gezondheid en ziektelast tussen bevolkingsgroepen? Deelt u de opvatting dat heldere richtlijnen nodig zijn over wanneer fysiologische kenmerken van bevolkingsgroepen relevant zijn, zowel in geneeskundige opleidingen als in de dagelijkse praktijk, zodat iedereen kan rekenen op gelijkwaardige zorg?2
Ik zou niet willen spreken van inconsistentie. Ik deel de opvatting dat bij het opstellen van medische richtlijnen het erg belangrijk is dat gecheckt wordt dat de populatie in het wetenschappelijk onderzoek dat wordt gebruikt voor het onderbouwen van de aanbeveling in de richtlijn, goed vergelijkbaar is met de patiëntenpopulatie waarvoor die aanbeveling wordt gegeven. Dit kan betekenen dat aandacht wordt besteed aan etniciteit. Dit heeft onder andere te maken met het feit dat de genetische samenstelling van een populatie – die kan samenvallen met bepaalde etnische groepen – invloed kan hebben op de effectiviteit van bepaalde interventies of risico’s op bepaalde bijwerkingen. Ook kunnen er binnen bepaalde subpopulaties levensstijlfactoren voorkomen die een hoger risico kunnen vormen voor gezondheidsproblemen. Aanbevelingen over etnische achtergrond moeten én mogen alleen worden gedaan op basis van solide wetenschappelijk bewijs. Dit benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige weging van het beschikbare onderzoek over de doelpopulatie bij het ontwikkelen van richtlijnen.
In welke zorgsectoren is het risico op discriminatie aanwezig? Welke maatregelen gaat u nemen om discriminatie in de zorg tegen te gaan?
Discriminatie is helaas nog steeds aanwezig in onze maatschappij. En dus bestaat het risico daarop in elke sector van de zorg. Specificeren naar losse zorgsectoren lijkt mij daarbij niet nuttig of noodzakelijk. Zoals ik eerder schreef is er voor discriminatie en racisme nergens plek binnen zorg en welzijn. Daarnaast is het belangrijk dat iedereen gelijke kansen ervaart en dat deze worden bevorderd waar mogelijk en nodig. Om deze kernboodschap uit te dragen en bekrachtigen loopt er binnen VWS een programma tegen discriminatie en ter bevordering van gelijke kansen in zorg, welzijn en sport. Dit programma richt zich onder andere op diversiteitsensitief werken in de zorg, de negatieve doorwerking van het slavernijverleden in zorg en welzijn tegen gaan en het brede onderzoek over discriminatie in zorg, welzijn en sport.
Het bericht ‘Caribische eilanden krijgen gelijk na gemopper over bureaucratie Nederland’ |
|
Raoul White (GroenLinks-PvdA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Caribische eilanden krijgen gelijk na gemopper over bureaucratie Nederland»?1
Ja. In opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft adviesbureau IdeeVersa in de zomer van 2023 onderzoek gedaan naar de eilandelijke taken en financiële middelen van de openbare lichamen Bonaire, Saba en Sint Eustatius. Het eindrapport heb ik op 29 september jl. aan uw Kamer aangeboden.2 Het onderzoek richt zich op de benodigde hoogte van de vrije uitkering van de eilanden in verhouding tot de taken van de openbare lichamen. Vervolgens heb ik de Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB) gevraagd te reflecteren op de uitkomsten en aanbevelingen van dit rapport, als ook vanuit de expertise van het ROB naar de financiële en bestuurlijke verhoudingen te kijken. Het artikel op NU.nl verwijst naar dit advies. Ik ben de ROB zeer erkentelijk dat ze dit hebben willen doen en voor de uitgebrachte adviezen en aanbevelingen.
Deelt u de zorgen van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba over de bureaucratische wijze waarop zij extra budgetten moeten aanvragen voor extra taken die zij moeten uitvoeren, zoals het onderhouden van een zeehaven of een luchthaven? Zo nee, waarom niet?
Ik zie het advies van de ROB als een steun in de rug van het traject dat ik met de eilanden en overige departementen volg op weg naar verbetering van de financiële en bestuurlijke verhoudingen. Daarbij is de problematiek van structurele financiering en de knelpunten rondom investering, onderhoud en vervanging van infrastructuur, zoals een zeehaven of een luchthaven, inderdaad een zorgpunt. Hier heb ik ook bij het aanbieden van het rapport van IdeeVersa aan uw Kamer aandacht aan besteed.
Deelt u de mening van de Raad voor het Openbaar Bestuur dat de huidige procedures «onnodig belastend» zijn voor de BES-eilanden en dat het «de besturen van de eilanden belet om een afgewogen financieel beleid te voeren»? Zo nee, waarom niet?
Zoals uw Kamer bekend is, ben ik bezig met een wetsvoorstel tot wijziging van de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint-Eustatius en Saba (WolBES) en de Wet financiën openbare lichamen BES (FinBES). De internetconsultatie is eind september afgerond en ik ben nu met de openbare lichamen in gesprek over hun reactie op de herziening van deze wetten. Eén van de voornemens die is opgenomen in de herziening van de FinBES is om de openbare lichamen meer ruimte te gaan bieden, door onder meer een getrapt financieel toezichtmodel te introduceren. Hiermee wordt maatwerk per openbaar lichaam mogelijk. Verder onderzoek ik de leenmogelijkheden van de openbare lichamen.
Bent u voornemens om conform het advies van de ROB de BES-eilanden een vaster budget te geven? Zo nee, waarom niet?
Het is van belang om verbeteringen in de financiële verhoudingen door te voeren. Dat tonen het onderzoek van IdeeVersa en ook het ROB-advies ook aan. Ik ben in gesprek met departementen over de financiering van de eilandelijke taken, de toereikendheid van de vrije uitkering en in hoeverre bijzondere uitkeringen structureel kunnen worden gemaakt of aan de vrije uitkering kunnen worden toegevoegd. Daarnaast onderzoek ik de mogelijkheden tot het introduceren van een Bestuurlijk Overleg Financiële verhoudingen (BOFv) voor Caribisch Nederland, waarin de openbare lichamen en het Rijk periodiek reflecteren op de uitvoering van de bestaande en nieuwe eilandelijke taken en de financiering daarvan. Via dit bestuurlijk overleg kan snel worden ingespeeld op veranderingen die van invloed zijn op de uitvoering van eilandelijke taken. Dit draagt daarmee bij aan de robuustheid en toekomstbestendigheid van het stelsel. Over de uitkomsten van de besprekingen zal ik uw Kamer informeren voor de zomer. Dit ook in de wetenschap dat verbeteringen in de financiële verhouding met de eilanden ook de aandacht zal moeten krijgen van een nieuw kabinet.
Deelt u de mening dat het takenpakket van de BES-eilanden zeker niet in alle opzichten gelijkwaardig is aan dat van de gemeenten in Europees Nederland en dat het daarom logisch is dat de financiële bijdrage daarop passend moet worden afgestemd? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat het takenpakket van de BES-eilanden zeker niet in alle opzichten gelijkwaardig is. Dit heeft te maken met het gegeven dat de openbare lichamen ook taken uitvoeren die vergelijkbaar zijn met taken van onder meer waterschappen en provincies in Europees Nederland. Verder is er sprake van een geïsoleerde ligging op een ander continent en met een ander klimaat. Dit maakt dat de kostenstructuur afwijkt ten opzichte van Europees Nederlandse gemeenten. Onderzoeksbureau IdeeVersa heeft dit gegeven dan ook betrokken in zijn onderzoeksrapport.
Kunt u een overzicht geven van de taken die de BES-eilanden uitvoeren waarvoor zij op dit moment geen vast budget krijgen en waarvoor zij dus extra budget moeten aanvragen? Kunt u hierbij ook aangeven om welke bedragen dit per eiland gaat over de afgelopen vijf jaren?
De financiering van de BES-eilanden is net als bij Europees Nederlandse gemeenten een complex geheel van taken en middelen in de vrije uitkering, bijzondere uitkeringen en eigen inkomsten. Dit is dan ook de reden dat ik onderzoek heb laten doen door IdeeVersa. In het onderzoek (kenmerk: 36 410 IV, nr. 8), met bijbehorende bijlagen, zijn alle financiële stromen in beeld gebracht. Om hier beter zicht op te krijgen ben ik gestart met het inrichten van een onderhoudssysteem, zoals gebruikelijk bij het gemeentefonds, waardoor de uitgaven van de openbare lichamen beter gevolgd kunnen worden.
Kunt u aangeven op welke wijze de extra taken die de eilanden moeten uitvoeren op het gebied van openbaar vervoer van/naar de eilanden zijn georganiseerd? Op welke wijze wordt voorkomen dat de kosten voor inwoners die bijvoorbeeld een reis naar een ander eiland moeten maken voor studie, werk of medische redenen te duur worden?
Vanaf 2024 heeft het kabinet € 30 miljoen extra uitgetrokken om de koopkracht van de inwoners van Bonaire, Saba en Sint Eustatius te verbeteren. Vanaf 2025 wordt dit bedrag verhoogd naar jaarlijks € 32 miljoen. Onderdeel van het pakket is dat er jaarlijks extra geld gaat naar beter openbaar vervoer op de 3 eilanden en lagere vervoerskosten.
Studenten afkomstig van de BES-eilanden kunnen op grond van de Wet Studiefinanciering BES in aanmerking komen voor studiefinanciering voor een studie op een van de (andere) BES-eilanden, de overige Caribische regio, de VS of Canada. De bedragen in de Wsf BES verschillen per bestemming. Hierbij is rekening gehouden met de verschillende kostenniveaus op die bestemmingen. Studenten ontvangen een hoger bedrag wanneer zij op een ander eiland studeren, dan wanneer zij op het eigen eiland blijven studeren. Naast deze beurs is er de mogelijkheid voor studenten om een lening aan te gaan tegen gunstige voorwaarden.
Indien er sprake is van intereilandelijk woon-werkverkeer betreffen de reiskosten in eerste instantie een aangelegenheid tussen werkgevers en werknemers. Daarnaast werkt het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) momenteel aan een uitkering om betaald verlof mogelijk te maken voor werknemers die als begeleider optreden bij medische uitzending.
Verder komt het in Caribisch Nederland in de praktijk vaak voor dat men voor medisch onderzoek of -behandeling genoodzaakt is om buiten het eiland waar ment woont zich te laten behandelen of onderzoeken. De zorgverzekering BES is de zorgverzekering voor inwoners van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De grondslag voor deze verzekering is vastgelegd in het Besluit Zorgverzekering BES. Zorg en Jeugd Caribisch Nederland (ZJCN), een directie van het Ministerie van VWS, is verantwoordelijk voor het uitvoeren van dit Besluit. Indien verzekerde inwoners een verwijzing hebben en zij voor medische redenen een reis moeten maken wordt vervoer geregeld door ZJCN. Hiervoor zijn er geen kosten voor de verzekerde. Onder vervoer wordt verstaan vluchten naar een ander eiland of land en het vervoer bij aankomst van het vliegveld naar de accommodatie. Verder betreft dit het vervoer tussen accommodatie en specialist. Indien verzekerden een langer verblijf hebben vanwege medische redenen kunnen zij 1 keer per week vervoer inzetten voor het halen van boodschappen. Indien de verzekerde opgenomen moet worden kan er één keer per dag een beroep gedaan worden op het heen en terug brengen van begeleiders/bezoek. ZJCN heeft hiervoor contracten met reisorganisaties en aanbieders van luchtvervoer en grondvervoer welke speciaal ingezet worden voor patiënten. Op het eiland waar de inwoner woonachtig is, is deze in principe zelf verantwoordelijk voor vervoer naar het vliegveld. Inwoners krijgen hiervoor een transportvergoeding. Verder krijgen inwoners die op medische uitzending moeten een daggeldvergoeding. Deze vergoeding is bedoeld als tegemoetkoming in de kosten om te kunnen eten en drinken. De hoogte van de vergoeding verschilt per bestemming. Naast vervoer voor medische uitzendingen, kunnen inwoners die rolstoelgebonden zijn, ook op het eiland waar zij woonachtig zijn (Bonaire, Saba of St. Eustatius) een beroep doen op vervoer naar medische afspraken. Hier zijn geen kosten aan verbonden. Voor de inzet van vervoer is voorafgaande toestemming van ZJCN nodig, tenzij er sprake is van een noodsituatie.
Op welke wijze worden de BES-eilanden (financieel) ondersteund bij het op orde krijgen en houden van medische voorzieningen?
De directie Zorg en Jeugd Caribisch Nederland (ZJCN) van het Ministerie van VWS is verantwoordelijk voor het zorgbeleid en de wetgeving van de zorg in Caribisch Nederland. Daarbij zorgt de directie voor de uitvoering van de zorgverzekering en de tweedelijns jeugdzorg. Sinds 2010 draagt het Ministerie van VWS zelf de verantwoordelijkheid voor de financiering van zorg en jeugdzorg. Hiervoor gaat ZJCN (zorg)contracten aan met lokale zorgaanbieders op de eilanden. De lokale eilandsbesturen hebben geen verantwoordelijkheid in het organiseren van medische voorzieningen in het kader van de zorgverzekering. Er vindt echter wel regelmatig afstemming plaats tussen de lokale overheden en ZJCN.
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden voorafgaand aan het geplande commissiedebat Verzameldebat BES?
Ja. Daarnaast ben ik voornemens voorafgaand aan het debat een verzamelbrief aan u toe te zenden met de laatste ontwikkelingen rondom Caribisch Nederland.
Het rapport ‘Geen afgesloten hoofdstuk’ van ACOI over het openbaar maken van de archieven van de Bijlmervliegramp. |
|
Michiel van Nispen (SP), Martine van der Velde (PVV), Caroline van der Plas (BBB), Raoul White (GroenLinks-PvdA), Pieter Omtzigt (NSC), Mpanzu Bamenga (D66), Eline Vedder (CDA), Sandra Palmen (NSC), Pepijn van Houwelingen (FVD), Don Ceder (CU), Marieke Koekkoek (D66), Joost Eerdmans (EénNL), Chris Stoffer (SGP), Doğukan Ergin (DENK), Claire Martens-America (VVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Gräper-van Koolwijk |
|
Herinnert u zich de Kamerbreed ondertekende en aangenomen motie-Omtzigt c.s. die vroeg om een advies over de openbaarheid van het archief van de Bijlmervliegramp?1
Heeft u kennisgenomen van het advies van het Adviescollege Openbaarheid en Informatiehuishouding (ACOI), «Geen afgesloten hoofdstuk» dat op 19 april 2024 verschenen is?
Wilt u per aanbeveling zeggen hoe u dit gaat opvolgen?
Bent u bereid de voorgestelde commissie zo spoedig mogelijk in te stellen, zodat binnen een paar maanden beoordeeld kan worden wat openbaar kan worden gemaakt? Bent u bereid opdracht te geven om vooral naar openbaarheid te streven wanneer dat kan en dat ook in de opdracht mee te geven?
Kunt u aangeven hoe de Flight Data Recorder en het Data Recording System, die volgens pagina 28 niet onder annex 13 artikel 15 (mogelijke geheimhouding) vallen, openbaar gemaakt zullen worden?
Deelt u de mening dat de openbaarmaking veel te lang geduurd heeft en dat het ongewenst was dat alle stukken voor 75 jaar geheim verklaard waren? Kunt u dat toelichten?
Bent u bereid om samen met het Nationaal Archief ervoor te zorgen dat er een laagdrempelige manier komt om het archief in te zien voor mensen die ooggetuige waren, familieleden en vrienden verloren hebben en vragen hebben en voor andere geïnteresseerden?
Op welke termijn is het dossier voor hen op gepaste wijze toegankelijk?
Zou openbaarmaking en archivering niet belegd moeten worden bij een bewindspersoon?
Wat zijn de voors en tegens om, met het oog op de Wet open overheid en de democratische rechtsstaat, deze verantwoordelijkheid en bevoegdheid bij het Ministerie van Algemene Zaken of bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties te beleggen?
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Het bericht dat honderd oudere Surinamers een verblijfsstatus aanvragen |
|
Kati Piri (PvdA), Raoul White (GroenLinks-PvdA) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Honderd oudere Surinamers vragen verblijfsstatus aan op grond van «oud-Nederlanderschap». «Je gunt ze een menswaardige oude dag»»?1
Kunt u toelichten hoe het plan om deze groep een legale status te geven er concreet uitzag? Zo nee, waarom niet?
In hoeverre was de «juweel van een regeling» om deze groep een legale status te geven, uitgewerkt en welke concrete belemmeringen heeft u gesignaleerd bij de uitwerking van dit plan?
Deelt u de mening dat er schrijnende situaties zijn ontstaan omdat mensen die ooit wel een Nederlandse nationaliteit hadden, vaak reeds vele tientallen jaren in Nederland wonen en veel naaste familieleden hebben die wel de Nederlandse nationaliteit hebben, nu een onzeker bestaan lijden als ongedocumenteerden? Zo nee, waarom niet?
Op welke andere wijze kan de regering deze groep ongedocumenteerden bijstaan bijvoorbeeld in de vraag naar zorg zolang zij geen zicht hebben op een legale status? Bent u hierover in gesprek met (vertegenwoordigers) van de deze groep ongedocumenteerden? Zo nee, waarom niet?
Wat is uw appreciatie van de stelling van advocaat Eva Bezem dat het feit dat deze groep geen beroep kan doen op de wedertoelatingsregerling «onrechtvaardig» en «discriminatoir» is?
Klopt het dat deze groep wordt gewezen op «de mogelijkheden die er al zijn»? Zo ja, wat zijn die mogelijkheden en vindt u die passend gezien de bijzondere situatie van deze groep?
In hoeverre gaat het hier om een «controversieel onderwerp» dat niet door het huidige kabinet kan worden afgehandeld, gezien de beperkte omvang van de groep en het feit dat de Nederlandse regering namens de Staat excuses heeft aangeboden voor het slavernijverleden, waarbij deze regeling gezien kan worden als een uitvoering van de excuses?
Deelt u de mening dat het demissionaire kabinet de uitvoering van de excuses voor het slavernijverleden dient voor te zetten, aangezien de excuses namens de Nederlandse Staat zijn gemaakt en niet afhankelijk zijn van het kabinet en daarmee van de val van het kabinet?
Welk zwaarwegend belang verzet zich volgens het kabinet tegen het op korte termijn treffen van een fatsoenlijke regeling voor deze – in omvang beperkte – groep mensen, voor wie het ontzettend veel uitmaakt in het dagelijks leven of zij wel of geen legale status hebben?
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en binnen de daarvoor geldende termijn beantwoorden?
Het gebruik van de term ‘ras’ in de gezondheidszorg |
|
Raoul White (GroenLinks-PvdA), Lisa Westerveld (GL) |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Patiënten lopen risico doordat gezondheidszorg «ras» nog laat meewegen»?1
Ja.
Bent u bekend met het in het artikel omschreven probleem dat mensen vanwege hun afkomst andere zorg of diagnoses zouden kunnen krijgen dan mensen met een andere etniciteit? Heeft u in beeld hoe vaak mensen hierdoor een verkeerde of verlate diagnose krijgen?
Ja. Ik heb geen beeld van hoe vaak mensen vanwege hun etniciteit later of onjuist gediagnosticeerd worden. Ik ben van oordeel dat het gebruik van etniciteit alleen mag op basis van solide wetenschappelijk bewijs, wanneer het een voor de te ontvangen zorg relevant kenmerk is (zie ook antwoord bij vraag 7).
Deelt u de zorg dat het gebruik van «ras» als factor bij het stellen van diagnoses ertoe kan leiden dat mensen vanwege hun etniciteit later of onjuist gediagnosticeerd worden? Deelt u de mening dat het gebruik van «ras» in deze context daarom moet stoppen?
Ja.
Bent u bereid om in kaart te brengen welke medische instanties naast de Huisartsenopleiding Nederland, het Amsterdam UMC, het Erasmus MC en het Longfonds nog gebruik maken van de term «ras»? Zo ja, op welke termijn kunt u dit realiseren? Zo nee, waarom niet?
Een brede check op alle medische instanties is niet haalbaar. Naar aanleiding van het krantenartikel heb ik navraag gedaan bij de Federatie van Medisch Specialisten (FMS) en het Nederlands Genootschap van Huisartsen (NHG). De FMS geeft aan dat etniciteit in aanbevelingen in richtlijnen wordt opgenomen mits dat wetenschappelijk onderbouwd is. Het gaat daarbij niet expliciet om etniciteit op zich, maar eerder om de manier waarop deze factoren samenhangen met genetische predisposities en levensstijlkeuzes binnen een specifieke subpopulaties, wat van invloed kan zijn op de gezondheidsuitkomsten (zie ook antwoord bij vraag 7). Ook het NHG geeft aan dat in sommige richtlijnen onderscheid wordt gemaakt naar etniciteit, als er voldoende bewijs is dat dit nodig is om goede zorg te leveren. In richtlijnen kunnen hiermee verwijzingen naar etniciteit voorkomen, zowel in de beschrijving van de literatuuranalyse, als in de overwegingen en aanbevelingen. Het is essentieel dat hiervoor terminologie wordt gebruikt die eenduidig en specifiek is, maar niet kwetsend of stigmatiserend. Binnen het NHG is een werkgroep actief die zich bezighoudt met het signaleren van (mogelijk) stigmatiserend taalgebruik in NHG-richtlijnen.
Deelt u de opvatting dat etniciteit onder geen enkele omstandigheid een reden kan zijn voor minder goede zorg?
Ik deel deze opvatting: discriminatie en racisme hebben nergens een plek. Dat geldt dus ook voor de zorg.
Deelt u de opvatting dat etniciteit alleen mee zou moeten wegen wanneer dit medisch relevant is? Bent u het eens met de opvatting dat wetenschappelijke bevindingen hierbij leidend moeten zijn?
Daar ben ik het mee eens.
Herkent u het beeld dat huidige medische richtlijnen inconsistent zijn in het opnemen en benoemen van verschillen in gezondheid en ziektelast tussen bevolkingsgroepen? Deelt u de opvatting dat heldere richtlijnen nodig zijn over wanneer fysiologische kenmerken van bevolkingsgroepen relevant zijn, zowel in geneeskundige opleidingen als in de dagelijkse praktijk, zodat iedereen kan rekenen op gelijkwaardige zorg?2
Ik zou niet willen spreken van inconsistentie. Ik deel de opvatting dat bij het opstellen van medische richtlijnen het erg belangrijk is dat gecheckt wordt dat de populatie in het wetenschappelijk onderzoek dat wordt gebruikt voor het onderbouwen van de aanbeveling in de richtlijn, goed vergelijkbaar is met de patiëntenpopulatie waarvoor die aanbeveling wordt gegeven. Dit kan betekenen dat aandacht wordt besteed aan etniciteit. Dit heeft onder andere te maken met het feit dat de genetische samenstelling van een populatie – die kan samenvallen met bepaalde etnische groepen – invloed kan hebben op de effectiviteit van bepaalde interventies of risico’s op bepaalde bijwerkingen. Ook kunnen er binnen bepaalde subpopulaties levensstijlfactoren voorkomen die een hoger risico kunnen vormen voor gezondheidsproblemen. Aanbevelingen over etnische achtergrond moeten én mogen alleen worden gedaan op basis van solide wetenschappelijk bewijs. Dit benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige weging van het beschikbare onderzoek over de doelpopulatie bij het ontwikkelen van richtlijnen.
In welke zorgsectoren is het risico op discriminatie aanwezig? Welke maatregelen gaat u nemen om discriminatie in de zorg tegen te gaan?
Discriminatie is helaas nog steeds aanwezig in onze maatschappij. En dus bestaat het risico daarop in elke sector van de zorg. Specificeren naar losse zorgsectoren lijkt mij daarbij niet nuttig of noodzakelijk. Zoals ik eerder schreef is er voor discriminatie en racisme nergens plek binnen zorg en welzijn. Daarnaast is het belangrijk dat iedereen gelijke kansen ervaart en dat deze worden bevorderd waar mogelijk en nodig. Om deze kernboodschap uit te dragen en bekrachtigen loopt er binnen VWS een programma tegen discriminatie en ter bevordering van gelijke kansen in zorg, welzijn en sport. Dit programma richt zich onder andere op diversiteitsensitief werken in de zorg, de negatieve doorwerking van het slavernijverleden in zorg en welzijn tegen gaan en het brede onderzoek over discriminatie in zorg, welzijn en sport.
Het bericht ‘Caribische eilanden krijgen gelijk na gemopper over bureaucratie Nederland’ |
|
Raoul White (GroenLinks-PvdA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Caribische eilanden krijgen gelijk na gemopper over bureaucratie Nederland»?1
Ja. In opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft adviesbureau IdeeVersa in de zomer van 2023 onderzoek gedaan naar de eilandelijke taken en financiële middelen van de openbare lichamen Bonaire, Saba en Sint Eustatius. Het eindrapport heb ik op 29 september jl. aan uw Kamer aangeboden.2 Het onderzoek richt zich op de benodigde hoogte van de vrije uitkering van de eilanden in verhouding tot de taken van de openbare lichamen. Vervolgens heb ik de Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB) gevraagd te reflecteren op de uitkomsten en aanbevelingen van dit rapport, als ook vanuit de expertise van het ROB naar de financiële en bestuurlijke verhoudingen te kijken. Het artikel op NU.nl verwijst naar dit advies. Ik ben de ROB zeer erkentelijk dat ze dit hebben willen doen en voor de uitgebrachte adviezen en aanbevelingen.
Deelt u de zorgen van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba over de bureaucratische wijze waarop zij extra budgetten moeten aanvragen voor extra taken die zij moeten uitvoeren, zoals het onderhouden van een zeehaven of een luchthaven? Zo nee, waarom niet?
Ik zie het advies van de ROB als een steun in de rug van het traject dat ik met de eilanden en overige departementen volg op weg naar verbetering van de financiële en bestuurlijke verhoudingen. Daarbij is de problematiek van structurele financiering en de knelpunten rondom investering, onderhoud en vervanging van infrastructuur, zoals een zeehaven of een luchthaven, inderdaad een zorgpunt. Hier heb ik ook bij het aanbieden van het rapport van IdeeVersa aan uw Kamer aandacht aan besteed.
Deelt u de mening van de Raad voor het Openbaar Bestuur dat de huidige procedures «onnodig belastend» zijn voor de BES-eilanden en dat het «de besturen van de eilanden belet om een afgewogen financieel beleid te voeren»? Zo nee, waarom niet?
Zoals uw Kamer bekend is, ben ik bezig met een wetsvoorstel tot wijziging van de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint-Eustatius en Saba (WolBES) en de Wet financiën openbare lichamen BES (FinBES). De internetconsultatie is eind september afgerond en ik ben nu met de openbare lichamen in gesprek over hun reactie op de herziening van deze wetten. Eén van de voornemens die is opgenomen in de herziening van de FinBES is om de openbare lichamen meer ruimte te gaan bieden, door onder meer een getrapt financieel toezichtmodel te introduceren. Hiermee wordt maatwerk per openbaar lichaam mogelijk. Verder onderzoek ik de leenmogelijkheden van de openbare lichamen.
Bent u voornemens om conform het advies van de ROB de BES-eilanden een vaster budget te geven? Zo nee, waarom niet?
Het is van belang om verbeteringen in de financiële verhoudingen door te voeren. Dat tonen het onderzoek van IdeeVersa en ook het ROB-advies ook aan. Ik ben in gesprek met departementen over de financiering van de eilandelijke taken, de toereikendheid van de vrije uitkering en in hoeverre bijzondere uitkeringen structureel kunnen worden gemaakt of aan de vrije uitkering kunnen worden toegevoegd. Daarnaast onderzoek ik de mogelijkheden tot het introduceren van een Bestuurlijk Overleg Financiële verhoudingen (BOFv) voor Caribisch Nederland, waarin de openbare lichamen en het Rijk periodiek reflecteren op de uitvoering van de bestaande en nieuwe eilandelijke taken en de financiering daarvan. Via dit bestuurlijk overleg kan snel worden ingespeeld op veranderingen die van invloed zijn op de uitvoering van eilandelijke taken. Dit draagt daarmee bij aan de robuustheid en toekomstbestendigheid van het stelsel. Over de uitkomsten van de besprekingen zal ik uw Kamer informeren voor de zomer. Dit ook in de wetenschap dat verbeteringen in de financiële verhouding met de eilanden ook de aandacht zal moeten krijgen van een nieuw kabinet.
Deelt u de mening dat het takenpakket van de BES-eilanden zeker niet in alle opzichten gelijkwaardig is aan dat van de gemeenten in Europees Nederland en dat het daarom logisch is dat de financiële bijdrage daarop passend moet worden afgestemd? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat het takenpakket van de BES-eilanden zeker niet in alle opzichten gelijkwaardig is. Dit heeft te maken met het gegeven dat de openbare lichamen ook taken uitvoeren die vergelijkbaar zijn met taken van onder meer waterschappen en provincies in Europees Nederland. Verder is er sprake van een geïsoleerde ligging op een ander continent en met een ander klimaat. Dit maakt dat de kostenstructuur afwijkt ten opzichte van Europees Nederlandse gemeenten. Onderzoeksbureau IdeeVersa heeft dit gegeven dan ook betrokken in zijn onderzoeksrapport.
Kunt u een overzicht geven van de taken die de BES-eilanden uitvoeren waarvoor zij op dit moment geen vast budget krijgen en waarvoor zij dus extra budget moeten aanvragen? Kunt u hierbij ook aangeven om welke bedragen dit per eiland gaat over de afgelopen vijf jaren?
De financiering van de BES-eilanden is net als bij Europees Nederlandse gemeenten een complex geheel van taken en middelen in de vrije uitkering, bijzondere uitkeringen en eigen inkomsten. Dit is dan ook de reden dat ik onderzoek heb laten doen door IdeeVersa. In het onderzoek (kenmerk: 36 410 IV, nr. 8), met bijbehorende bijlagen, zijn alle financiële stromen in beeld gebracht. Om hier beter zicht op te krijgen ben ik gestart met het inrichten van een onderhoudssysteem, zoals gebruikelijk bij het gemeentefonds, waardoor de uitgaven van de openbare lichamen beter gevolgd kunnen worden.
Kunt u aangeven op welke wijze de extra taken die de eilanden moeten uitvoeren op het gebied van openbaar vervoer van/naar de eilanden zijn georganiseerd? Op welke wijze wordt voorkomen dat de kosten voor inwoners die bijvoorbeeld een reis naar een ander eiland moeten maken voor studie, werk of medische redenen te duur worden?
Vanaf 2024 heeft het kabinet € 30 miljoen extra uitgetrokken om de koopkracht van de inwoners van Bonaire, Saba en Sint Eustatius te verbeteren. Vanaf 2025 wordt dit bedrag verhoogd naar jaarlijks € 32 miljoen. Onderdeel van het pakket is dat er jaarlijks extra geld gaat naar beter openbaar vervoer op de 3 eilanden en lagere vervoerskosten.
Studenten afkomstig van de BES-eilanden kunnen op grond van de Wet Studiefinanciering BES in aanmerking komen voor studiefinanciering voor een studie op een van de (andere) BES-eilanden, de overige Caribische regio, de VS of Canada. De bedragen in de Wsf BES verschillen per bestemming. Hierbij is rekening gehouden met de verschillende kostenniveaus op die bestemmingen. Studenten ontvangen een hoger bedrag wanneer zij op een ander eiland studeren, dan wanneer zij op het eigen eiland blijven studeren. Naast deze beurs is er de mogelijkheid voor studenten om een lening aan te gaan tegen gunstige voorwaarden.
Indien er sprake is van intereilandelijk woon-werkverkeer betreffen de reiskosten in eerste instantie een aangelegenheid tussen werkgevers en werknemers. Daarnaast werkt het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) momenteel aan een uitkering om betaald verlof mogelijk te maken voor werknemers die als begeleider optreden bij medische uitzending.
Verder komt het in Caribisch Nederland in de praktijk vaak voor dat men voor medisch onderzoek of -behandeling genoodzaakt is om buiten het eiland waar ment woont zich te laten behandelen of onderzoeken. De zorgverzekering BES is de zorgverzekering voor inwoners van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De grondslag voor deze verzekering is vastgelegd in het Besluit Zorgverzekering BES. Zorg en Jeugd Caribisch Nederland (ZJCN), een directie van het Ministerie van VWS, is verantwoordelijk voor het uitvoeren van dit Besluit. Indien verzekerde inwoners een verwijzing hebben en zij voor medische redenen een reis moeten maken wordt vervoer geregeld door ZJCN. Hiervoor zijn er geen kosten voor de verzekerde. Onder vervoer wordt verstaan vluchten naar een ander eiland of land en het vervoer bij aankomst van het vliegveld naar de accommodatie. Verder betreft dit het vervoer tussen accommodatie en specialist. Indien verzekerden een langer verblijf hebben vanwege medische redenen kunnen zij 1 keer per week vervoer inzetten voor het halen van boodschappen. Indien de verzekerde opgenomen moet worden kan er één keer per dag een beroep gedaan worden op het heen en terug brengen van begeleiders/bezoek. ZJCN heeft hiervoor contracten met reisorganisaties en aanbieders van luchtvervoer en grondvervoer welke speciaal ingezet worden voor patiënten. Op het eiland waar de inwoner woonachtig is, is deze in principe zelf verantwoordelijk voor vervoer naar het vliegveld. Inwoners krijgen hiervoor een transportvergoeding. Verder krijgen inwoners die op medische uitzending moeten een daggeldvergoeding. Deze vergoeding is bedoeld als tegemoetkoming in de kosten om te kunnen eten en drinken. De hoogte van de vergoeding verschilt per bestemming. Naast vervoer voor medische uitzendingen, kunnen inwoners die rolstoelgebonden zijn, ook op het eiland waar zij woonachtig zijn (Bonaire, Saba of St. Eustatius) een beroep doen op vervoer naar medische afspraken. Hier zijn geen kosten aan verbonden. Voor de inzet van vervoer is voorafgaande toestemming van ZJCN nodig, tenzij er sprake is van een noodsituatie.
Op welke wijze worden de BES-eilanden (financieel) ondersteund bij het op orde krijgen en houden van medische voorzieningen?
De directie Zorg en Jeugd Caribisch Nederland (ZJCN) van het Ministerie van VWS is verantwoordelijk voor het zorgbeleid en de wetgeving van de zorg in Caribisch Nederland. Daarbij zorgt de directie voor de uitvoering van de zorgverzekering en de tweedelijns jeugdzorg. Sinds 2010 draagt het Ministerie van VWS zelf de verantwoordelijkheid voor de financiering van zorg en jeugdzorg. Hiervoor gaat ZJCN (zorg)contracten aan met lokale zorgaanbieders op de eilanden. De lokale eilandsbesturen hebben geen verantwoordelijkheid in het organiseren van medische voorzieningen in het kader van de zorgverzekering. Er vindt echter wel regelmatig afstemming plaats tussen de lokale overheden en ZJCN.
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden voorafgaand aan het geplande commissiedebat Verzameldebat BES?
Ja. Daarnaast ben ik voornemens voorafgaand aan het debat een verzamelbrief aan u toe te zenden met de laatste ontwikkelingen rondom Caribisch Nederland.
Het meenemen van AOW-uitkeringen naar het buitenland |
|
Luc Stultiens (GroenLinks-PvdA), Raoul White (GroenLinks-PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Wat vindt u van het feit dat met sommige landen een handhavingsverdrag is afgesloten, waardoor Algemene Ouderdomswet(AOW)-uitkeringen volledig naar die landen meegenomen kunnen worden, en met andere landen niet?
De AOW kent twee uitkeringshoogten: de norm voor alleenstaanden AOW (70% van het minimumloon) en de norm voor gehuwden en ongehuwd samenwonenden (50% van het minimumloon). Bij twee ongehuwd samenwonenden wordt beoordeeld of er sprake is van een gezamenlijke huishouding. Daar is sprake van als twee personen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar via bijvoorbeeld kostendeling of gezamenlijke sociale activiteiten. Deze leefvormensystematiek dient te worden gehandhaafd om de rechtmatigheid te waarborgen, in zowel binnen- als buitenland. Handhaving van de leefvorm in het buitenland is complexer dan handhaving in Nederland. Andere landen kennen vaak geen leefvormensystematiek. In het buitenland is in veel gevallen beoordeling ter plaatse de enige mogelijkheid voor de SVB om te handhaven.
Sinds 1 januari 2001 geldt de Wet Beperking export uitkeringen (Wet BEU). In deze wet is bepaald dat geen uitkeringen meer worden geëxporteerd, tenzij op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie recht op een uitkering bestaat. De AOW is een uitzondering, deze kan tot de gehuwdennorm altijd wereldwijd geëxporteerd worden. Voor de alleenstaandennorm geldt het regime van de Wet BEU. In verdragen kunnen afspraken worden gemaakt over de handhaving en de verificatie van het recht op uitkeringen voor situaties van AOW-gerechtigden die in het buitenland wonen. Deze handhavingsverdragen geven de SVB juridische handvatten om de rechtmatigheid van uitkeringen naar het buitenland te beoordelen.
Dit brengt mee dat een alleenstaande AOW-gerechtigde uit bijvoorbeeld Kaapverdië wel 70% AOW ontvangt en een alleenstaande AOW-gerechtigde uit Ghana 50% AOW. Met Kaapverdië heeft Nederland immers een verdrag met afspraken over handhaving en verificatie en met Ghana niet. Dit is in lijn met de doelstellingen van de Wet BEU. Met vastgelegde handhavingsafspraken in sociale zekerheidsovereenkomsten wordt de rechtmatigheid van de AOW-uitkering zo goed mogelijk gewaarborgd.
Wat vindt u ervan dat een alleenstaande AOW’er uit bijvoorbeeld Kaapverdië wél de volledige AOW-uitkering mee kan nemen naar dat land, en een vergelijkbare AOW’er uit bijvoorbeeld Ghana niet? Ziet u mogelijkheden om dit verschil weg te nemen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel mensen ontvangen een lagere AOW-uitkering door het ontbreken van een handhavingsverdrag?
Eind 2023 waren er circa 4.200 AOW-gerechtigden (0,1% van het totaal) die in een niet-verdragsland woonden. Bij een totaal van 1.310 AOW’ers die anders recht hebben op een alleenstaande uitkering werd er een beperking export uitkering opgelegd. Dit komt neer op ongeveer 0,04% van het totaal.
Met hoeveel landen heeft Nederland geen handhavingsverdrag?
Zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven is het uitgangspunt van de Wet BEU dat geen uitkeringen meer worden geëxporteerd, tenzij op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie recht op een uitkering bestaat. Hieronder geef ik een overzicht van de landen waar op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie recht op een AOW-uitkering bestaat.
Met landen die niet worden genoemd, bestaat geen handhavingsverdrag. Naar die landen worden geen uitkeringen geëxporteerd, met uitzondering van het AOW-pensioen ter hoogte van de gehuwdennorm.
De AOW wordt geëxporteerd naar Curaçao, Sint Maarten, Aruba en de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba. Dit vloeit voort uit het Besluit regels export uitkeringen. Met de landen Aruba, Sint Maarten en Curaçao zijn handhavingsconvenanten gesloten.
De AOW wordt geëxporteerd naar lidstaten van de EU, de EER en Zwitserland. Dit vloeit voort uit Verordening 883/2004.
Nederland heeft met in totaal 36 jurisdicties buiten de EU/EER/Zwitserland een sociale zekerheidsovereenkomst. Dit betreft: Argentinië, Australië, Belize, Bosnië-Herzegovina, Canada (Québec), Chili, China, Ecuador, Egypte, Filippijnen, Hongkong, India, Indonesië, Israël, Japan, Jordanië, Kaapverdië, Marokko, Monaco, Montenegro, Nieuw-Zeeland, Noord-Macedonië, Pakistan, Panama, Paraguay, Servië, Suriname, Thailand, Tunesië, Turkije, Uruguay, Verenigde Staten, Verenigd-Koninkrijk, Zuid-Afrika en Zuid-Korea. Met Kosovo is een sociale zekerheidsovereenkomst gesloten, maar deze is in afwachting van ratificatie door Kosovo nog niet in werking getreden. Nederland is op grond van deze overeenkomsten gehouden de volledige AOW te exporteren naar deze landen met uitzondering van China en Pakistan.1
Daarnaast zijn er twee landen waarmee Nederland geen handhavingsverdrag heeft, maar waarbij de EU-associatieovereenkomst een rechtstreeks werkende exportbepaling bevat. Het betreft Algerije en Albanië. Het Hof van Justitie (EU) heeft op 29 februari 2024 namelijk geoordeeld (C-549/23) dat artikel 68, vierde lid, van de Euro-mediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de EU en Algerije, rechtstreekse werking heeft. De EU-associatieovereenkomst met Albanië bevat een soortgelijke bepaling. De gevolgen van deze uitspraak worden nu in kaart gebracht. Ik verwacht uw Kamer hierover via de Stand van de uitvoering in juni te informeren.
Waarom heeft Nederland geen handhavingsverdrag met deze landen?
Bij de totstandkoming van de Wet BEU is de inzet van de Nederlandse regering geweest om te bezien met welke landen het (getalsmatig en gelet op de verwachtingen over afdoende handhavingsmogelijkheden) zinvol is onderhandelingen over een handhavingsverdrag te starten. Ten aanzien van bestaande verdragen was de inzet om deze waar nodig aan te vullen met een uitgebreide set handhavingsbepalingen (Kamerstuk 25 757, nr. 3). Deze inzet heeft tot dusver geleid tot de verdragen waarvan in het antwoord op vraag 4 een overzicht is gegeven.
Met landen die niet in het overzicht staan genoemd is geen verdrag gesloten. Voor het overgrote deel van deze landen geldt dat het niet opportuun is om onderhandelingen te starten over een sociale zekerheidsovereenkomst vanwege bijvoorbeeld het geringe aantal uitkeringsgerechtigden of onvoldoende handhavingsmogelijkheden. Verder zijn potentiële verdragspartners niet altijd bereid om met Nederland in onderhandeling te treden.
In dit kader wijs ik nog op de motie over de export van AOW-uitkeringen die uw Kamer op 26 maart 2015 heeft aangenomen (Kamerstuk 34 083, nr. 12). De motie verzoekt de regering om te pogen alsnog een handhavingsverdrag te sluiten met in ieder geval de acht landen waar meer dan honderd AOW-gerechtigden wonen. De toenmalige Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van deze motie (Kamerstukken 34 083, nr. 18 en 32 163, nr. 43). In zijn brief van 15 december 2017 heeft de toenmalige Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken (Kamerstuk 34 083, nr. 19). In die brief wordt geconcludeerd dat geen van de landen die Nederland benaderd heeft, bereid is om onderhandelingen te starten over de handhaving van AOW-export. Deze situatie is tot op heden onveranderd. Mochten deze landen in de toekomst alsnog in onderhandeling willen treden dan zal per land een nieuwe weging gemaakt moeten worden over de wenselijkheid daarvan.
Is de regering van plan alsnog handhavingsverdragen met deze landen af te sluiten? Waarom wel/niet?
Zie antwoord vraag 5.
Wordt er voortgang geboekt met het afsluiten van handhavingsverdragen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u deze vragen vóór het komende commissiedebat Pensioenonderwerpen op 4 april beantwoorden?
De beantwoording komt uw Kamer voor het Commissiedebat Pensioenonderwerpen van 4 april toe.